Terug naar: de Homepage van Rob van Es voor méér
informatie
Naar bladwijzers: Oorlogsrecht;
krijgsgevangene-1; krijgsgevangene-2;
krijgsgevangene-3
Moderne oorlog is geen 'oorlog' - Zelfstandige warlords -
Losgebroken moordlust - Roofmoordenaar en lustmoordenaar - Filosofische
typeringen.
Zie:
Filosofie
van de Hak op de Tak- aflevering 17
De begrippen arbeid en werk betekenen in mijn gedachtegang
achtereenvolgens dat de mens de aarde omzet tot zichzelf en dat dit
omzettingsproces in het teken van het overleven is komen te staan. Deze laatste
verandering is vooral kenmerkend voor de industriële cultuur van de westerse
wereld. In deze wereld werkt men dus en naar eigen besef doet men dat om te
overleven, om zijn brood te verdienen. Is door een of ander gelukkig toeval,
een erfenis, een hoofdprijs in de loterij of een geslaagde bankoverval, het
brood aanwezig, dan houdt men gewoonlijk op met werken. Het is dan niet meer
nodig... In de vroegere agrarische wereld, die in Nederland zelfs nog
standhield tot enige tientallen jaren in de 20ste eeuw, stonden de activiteiten
veel meer dan in de industriële wereld in het teken van het omzettingproces,
zeg maar: van de arbeid. Dat wil niet zeggen dat de mensen uit die periode
volwassener waren dan de huidige mens (dat kan immers niet!), maar wel wil het
zeggen dat men een meer onbevangen kijk op de werkelijkheid had. In alle
kinderlijkheid bevond men zich dichter bij de waarheid, zoals dat overigens
doorgaans het geval is met jonge culturen en nieuwe inzichten. De mensen vinden
het dan gevoelsmatig vanzelfsprekend dat zij doen wat zij doen, het behoort nu
eenmaal bij hun leven en daardoor zijn zij ook weinig gericht op uitwendige
belangen. Het is een naar binnen gerichte zaak. De industriële periode zette
zich werkelijk door aan het einde van de 18e eeuw, tegelijkertijd met de
Verlichting. Zij verdrong stap voor stap de agrarische periode die al in het
grijze verleden begonnen was, toen de mensen in de gaten hadden gekregen hoe
zij bepaalde gewassen konden verbouwen en zich min of meer vast gingen
vestigen. Het was toen dat men effectief overging tot het omzetten van de aarde
om er een zaak van mensen van te maken. Uiteraard wist men dat niet te
vertellen, maar het zelfbewustzijn had ongeweten een agrarische gerichtheid gekregen.
Die gerichtheid werd na verloop van tijd wat meer bewust in de mensen
en dat leidde ertoe dat bepaalde machthebbers gingen uitleggen dat de bedoeling
van de arbeid was dat er voor die machthebbers geproduceerd moest worden.
Daarmee kreeg de agrarische gerichtheid een uitwendige bedoeling: men ging de
akker bewerken ten behoeve van iets anders. Die verwording is het doorbreken
van het feodale tijdperk. De boeren waren er voortaan voor de heren en niet
langer voor zichzelf en de rond hen aanwezige gemeenschap. Dat echter was
alleen maar wat men ervan maakte, in feite bleven de boeren, cultureel gezien,
voor zichzelf gewoon een met de akker. Nu het industriële denken zich doorgezet
heeft is die vanzelfsprekende betrokkenheid bij de aarde, de natuur en de seizoenen
geheel en al verdwenen: de boer is ook een technicus, een manager en een
econoom geworden. Hij produceert allang niet meer voor zichzelf en zijn
gemeenschap, maar voor iets abstracts als de wereldmarkt. De volgorde is deze:
er breekt iets door in de mensen; zij gaan daarmee onbevangen aan de slag
zonder zich af te vragen waarom zij dat doen en daardoor is hun gedoe in sterke
mate in overeenstemming met de verhoudingen in de werkelijkheid; na verloop van
tijd gaan de mensen zich echter wel afvragen waarom zij doen wat zij doen en
dan verdwijnt het vanzelfsprekende om plaats te maken voor allerlei bedachte
verklaringen; omdat dergelijke verklaringen onvermijdelijk verwijzen naar iets
uitwendigs kunnen buitenstaanders zich opwerpen als belanghebbenden; als er
eenmaal uitwendige belangen in het spel zijn verwordt zo de arbeid tot werk. De
verwording tot werk is niet alleen op te merken in de agrarische wereld. Ook de
daarop volgende industriële wereld vertoont hetzelfde patroon.
Aanvankelijk, zeg maar begin 19e eeuw, werden de industriële producten
met grote zorg gemaakt door vaklieden die hun persoonlijke kwaliteiten inzetten
voor een goed product. Er is daarvan tegenwoordig nog het een en ander over en
dat is zo bijzonder van kwaliteit en technisch inzicht dat men die
overblijfselen in musea bijeenbrengt. Stoommachines bijvoorbeeld. Maar al
spoedig namen buitenstaanders de zaak over en daarmee vervreemdde de arbeid tot
werk - aanvankelijk zelfs van een onvoorstelbare onmenselijkheid die net
zolang voortduurde tot de arbeiders zich gingen verzetten en hun rechten gingen
opeisen, zo goed en zo kwaad als het ging.. De industriële wereld staat op het
ogenblik op instorten. Het is niet alleen in Oost-Europa dat dit gebeurt,
hoewel menigeen dat denkt op grond van de misvatting dat de industrie en
economie aldaar op socialistische leest geschoeid waren. In feite echter stort
de industriële wereld overal in doordat men zozeer vervreemd is van de arbeid
dat de productie in een luchtledig is terechtgekomen. De producten zijn middel
tot economische macht geworden in plaats van een levensmiddel dat ertoe dient
de aarde leefbaar en de arbeid, het omzetten tot mens, mogelijk te maken. Een
op een ander terrein liggend voorbeeld van verwording op grond van bewustwording
is te vinden bij de democratie. Deze was aanvankelijk nog zo kinderlijk en
intuïtief dat er een groot aantal maatregelen werden aangenomen die in alle
opzichten redelijk genoemd kunnen worden. Zo behoefde niemand zich bij de
overheid te legitimeren omdat zijn lijfelijke aanwezigheid voldoende was en ook
omdat niemand gedwongen kon worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken.
Ook was de woning volstrekt verboden terrein voor de overheid; de politie mocht
slechts op rechterlijk bevel een woning betreden. Niemand behoefde eigen
onschuld aan te tonen en dergelijke. Er was - en daar gaat het om - een
behoorlijk sterk rechtsgevoel. Anderzijds getuigden bijvoorbeeld socialisten
van een bijzonder radicale kijk op de staat, een kijk die thans zelfs voor
asociaal, onverantwoord, onredelijk en zelfs wel misdadig zou worden
uitgemaakt.
Van al deze inzichten is thans nauwelijks nog iets over: het nadenken
erover heeft alles doen verworden tot iets uitwendigs en zogenaamd
wetenschappelijks, waarbij in feite niemand zich nog betrokken voelt. De
ontwikkeling van het denken over de ethiek van de oorlog kan ook als voorbeeld
dienen van verwording die samengaat met en gevolg is van het zich bewust worden
door de mensen van verhoudingen die zij aanvankelijk slechts aangevoeld hebben.
Wat betreft de oorlog bijvoorbeeld is het op een gegeven moment zelfs zover
gekomen dat men een bepaald oorlogsrecht opgesteld heeft. Daarin werd onder andere
verboden open steden te beschieten of te bombarderen, op gewonden en hun
verzorgers te schieten, krijgsgevangenen
voor oorlogsdoeleinden in te zetten en dergelijke. Langs allerlei intellectuele
smoesjes is het inmiddels voor zo ongeveer iedereen vanzelfsprekend geworden
dat de burgerbevolking gegijzeld kan worden met terreurbombardementen en
intercontinentale nucleaire raketten die dreigend op haar gericht zijn. De
bedoeling van deze voorbeelden is te laten zien dat er steeds nieuwe
verhoudingen aan de oppervlakte komen en dat die aanvankelijk betrekkelijk
zuiver gelden, om na enige tijd bewuster te worden en daarmee als onderwerp van
het denken te gaan fungeren, een ontwikkeling die onherroepelijk tot verwording
leidt - uiteraard omdat het analytische denken de zaak niet verheldert maar
stukmaakt. En zo is ook de sfeer van het begrip arbeid langzamerhand
teruggedrongen naar het terrein van de hobby die tot nu toe nog steeds
belangeloos is gebleven. Die belangeloosheid is al zozeer uit het beeld
verdwenen dat zelfs menig historicus al niet meer weet dat bijvoorbeeld de
gilden er destijds waren om de kwaliteit te beschermen en niet om de prijzen te
bewaken! In wezen berustte de argumentatie dus niet op het begrip werk, maar op
het begrip arbeid.
Passage uit: Beweging
en Verschijnsel deel 3
Naar bladwijzers: Oorlogsrecht; krijgsgevangene-1; krijgsgevangene-2; krijgsgevangene-3
Moderne oorlog is geen 'oorlog' -
Zelfstandige warlords - Losgebroken moordlust - Roofmoordenaar en
lustmoordenaar - Filosofische typeringen.
Zie: Filosofie van de Hak op de Tak- aflevering 17
*************************************
Ficties vroeger en nu
In de oudheid en in niet westerse culturen, voor zover die nog bestaan,
komen tal van fictieve elementen voor, overal namelijk waar men betrekkingen
tussen bepaalde verschijnselen dacht te herkennen. Voor Indianen in Amerika was
er een betrekking tussen het uitvoeren van rituelen en de komst van de regen.
Dat was uiteraard een fictie, duidelijk herkenbaar en aantoonbaar. En dat geldt
in het algemeen voor alle vroegere en niet-westerse religies. Maar al die
ficties tastten het wereldbeeld als één samenhangend, doorgaans als moederlijk
beleefd, geheel niet aan. Het waren interpretaties van dat samenhangende
geheel. Men gaf, zo nauwkeurig en zo helder mogelijk, een verklaring van
datgene dat men als werkelijkheid zag en het gaat niet aan zoiets vanuit onze
opvattingen belachelijk te maken en zeker niet als wij ons realiseren hoe door
en door fictief wij zelf bezig zijn. De werkelijkheid zelf, als objectief
gegeven, gaat niet kapot door onze analyse, hoogstens bij een noodlottige
ontwikkeling gaat onze planeet er aan. Maar daarom gaat het nu niet, het gaat
om de cultuur, om de wijze waarop mensen hun wereld beleven en wat zij daarover
denken. En dan is te zeggen dat de moderne cultuur geen interpretatie van de
werkelijkheid als een samenhangend geheel oplevert, maar een interpretatie van
een steeds meer niet-samenhangende zaak, waardoor die interpretatie fictief
wordt. Dus : in de moderne cultuur is de werkelijkheid qua denken zelf fictief
geworden, maar in de andere culturen zijn alleen maar de interpretaties
fictief. Dat laatste komt natuurlijk in de moderne cultuur ook voor, maar dat
doet er niet zoveel toe omdat alles een slag in de lucht is. Er zijn foutieve
denkbeelden en redelijk goede, men is in staat een groot aantal afgrijselijke
ontwikkelingen te herkennen en te vrezen en zelfs af te wijzen, maar men is
niet in staat er achter te komen waar dat allemaal vandaan komt, zodat men
bijgevolg ook met onmogelijke oplossingen aan komt zetten.
Enkele voorbeelden
Het is treurig om te zien hoe verward men reageert op het gebruik van
drugs. Die middelen zijn altijd en overal gebruikt, denk maar aan de
opiumkitten van het vroegere China. Maar in het westen zijn de drugs, vooral in
de vorige eeuw en het begin van deze eeuw, een voorrecht van bepaalde elites
geworden. Kunstenaars, artsen, staatslieden en rijkelui hebben er ontzaglijk
veel gebruik van gemaakt. Ik denk dat dit meespeelt in de reactie van
tegenwoordige elites op het drugsgebruik en dat er daardoor een schijnheilig
gedrag ontstaan is. Ten aanzien van de drank is men veel minder schijnheilig,
maar dat is dan ook nooit als een élitair privilege beschouwd. Die elitaire
schijnheiligheid is er de oorzaak van dat men de drugs moet verbieden en niet
wil erkennen dat het vrijgeven ervan vrijwel het gehele probleem terugbrengt
tot wat het werkelijk is: een individueel probleem van bepaalde mensen, die
geen raad weten met de verwarrende, bedreigende, onsamenhangende wereld waarmee
zij geconfronteerd worden. Die bepaalde personen lopen een groot risico door
hun vlucht in de drugs, vanwege de enorm verslavende werking ervan, maar het is
en blijft hun zaak, hoe ellendig wij het ook vinden. Maar men heeft er een
criminele zaak van gemaakt met alle gevolgen van dien. Er zou geen misdadige
handel zijn als de zaak zelf niet als misdadig gesteld zou zijn door elites die
eigenlijk vinden dat het hun privilege is om drugs te gebruiken. Vaak gebruiken
ze zelf wel!
Maar intussen doet men toch alsof men de bevolking wil beschermen tegen
dit gevaar, en neemt de éne inefficiënte maatregel na de andere. Er is ook een
voorbeeld van hypocrisie te geven wat betreft het drankmisbruik. In de
twintiger en dertiger jaren werd er verschrikkelijk gedronken, overigens ook in
samenhang met de armoede en uitzichtloosheid van de bevolking. Toen is men
allerlei campagnes gestart, maar niet om het welzijn van de mensen te bevorderen:
zij verschenen s maandags niet op het werk omdat zij hun roes lagen uit te
slapen. De economie leed schade! En op het ogenblik dreigt de hulpverlening te
duur te worden. Maar let op: het gaat er niet om drugs en drank als iets
onschuldigs voor te stellen, het gaat er om dat persoonlijke zaken, hoe
ellendig ook, voorgesteld worden als maatschappelijke en dat men de goede zaak
zou dienen door strafmaatregelen te nemen. Een ander voorbeeld vinden wij in
het terrorisme. De moderne terrorist vertoont zich als een soldaat, tot de
tanden bewapend, doorgaans grondig getraind, gehoorzaam aan zijn superieuren en
voorzien van een ideologie. Hij wil, als hij gepakt wordt, als een krijgsgevangene of in
ieder geval als een politiek gevangene beschouwd worden want dan kan men hem
zijn misdaden niet aanrekenen, zoals dat bij alle soldaten het geval is.
Uiteraard heeft zo’n soldaat een vijand en die moet bestreden worden. Tot zover
zou het allemaal nog kunnen; het is waanzin die tot nu toe nog steeds heel
gebruikelijk is in deze wereld. Maar nu komt het: onze dappere strijder trekt
vervolgens ten strijde tegen mensen die helemaal zijn vijanden niet zijn,
vakantiegangers in een vliegtuig, ongewapend en vredelievend, biddende Joden in
een synagoge, mensen die op een terras een biertje drinken. De held DOET ALSOF
hij vijanden heeft zonder het zelf in de gaten te hebben; zijn hele gedoe is
fictief, mist in feite elke realiteit. De confrontatie met echte vijandelijke
soldaten wordt zorgvuldig vermeden, neen, een bus met schoolkinderen opblazen,
dat is nog eens een heldendaad! Men doet alsof men oorlog voert. Je kunt het
begrip doen alsof in de praktijk heel goed hanteren als je naar onze wereld
kijkt. Overal zie je het doen alsof: doen alsof je geneesmiddelen ter genezing van
zieke mensen maakt, doen alsof je de derde wereld wilt helpen, doen alsof je
tegen de apartheid bent, doen alsof je het land bestuurt, doen alsof je je
kiezers vertegenwoordigt, doen alsof je een kunstenaar bent, enzovoort, en dan
in de stellige overtuiging verkeren werkelijk met de zaak zelf bezig te zijn.
Maar dat bezig zijn gaat in feite niet verder dan er over praten, vergaderen,
nota’s schrijven en modellen opstellen. Het is natuurlijk een feit dat het
willekeurig doodschieten van mensen moet ophouden. Je moet dus iets
(gewelddadigs) doen tegen het terrorisme. Maar je moet je niet verbeelden dat
je daarmee de zaak zelf uit de wereld kunt helpen. Je bent bezig met
symptoombestrijding en, hoe nodig dat onder omstandigheden ook is, het is geen
genezing. Het terrorisme is één van de symptomen van een fictieve
cultuurgesteldheid, het is een vorm van het doen alsof. Dat betekent dat
allerlei vormen van terreur gaandeweg in hevigheid toe zullen nemen, zoals zich
ook al af begint te tekenen. Ook de officiële militairen treden steeds meer
terroristisch op: wat is het dreigen met en eventueel het gebruik maken van
nucleaire vernietigingswapens anders dan terreur? Men doet alsof men op
militaire wijze oorlog voert, maar in feite terroriseert men. Wij leven allemaal
nu op deze wereld en wij hebben geen keus. We zullen dus tegen allerlei zaken
concreet weerstand moeten bieden. Maar de grond van de ellende ligt in de
fictie en de genezing daarvan moet in het denken gezocht worden, niet door het
eenzijdige analytische denken af te schaffen (wat onmogelijk is), maar door het
echte denken te gaan beoefenen, hetgeen neerkomt op analyseren BINNEN het
samenhangende geheel en niet analyseren VAN het geheel.
No. 40
Fictie en organisatie
In verband met het feit dat de zogenaamde betrekkingen bij nadere
beschouwing fictief blijken te zijn, en het feit dat wij in onze moderne
cultuur in toenemende mate in termen van betrekkingen zijn gaan denken, is het
goed om de gangbare opvattingen over het begrip organisatie eens nader te bekijken.
Daartoe wil ik op voorhand de volgende drie punten onder de aandacht brengen:
1e men denkt wat betreft de organisatie steeds van bovenaf, 2e men stelt als
norm dat men de organisatie moet kunnen beheersen, met behulp van bepaalde
berekeningen, en 3e het voortdurende mislukken van Opgezette organisaties op
grond van de fictie, die overigens niet als zodanig herkend wordt. Deze drie
aspecten van het organisatiebegrip hangen uiteraard ten nauwste met elkaar
samen, maar ik wil toch proberen ze enigszins los van elkaar te bespreken.
Het beheersen
Het woord beheersen ligt in het spraakgebruik. Het is echter een beetje
versluierend, evenals het woord besturen In feite gaat het namelijk over het
uitoefenen van absolute macht over een organisatie en die macht wordt mogelijk
gemaakt door het nauwkeurig berekenen van de betrekkingen tussen de elementen
van een organisatie. Die absolute macht heeft een geheel ander karakter dan die
van een tiran of een dictator. Zo iemand organiseert ook wel allerlei, maar die
organisatie gebruikt hij als middel om de elementen, in feite dus de mensen, in
zijn macht te krijgen. Doorgaans organiseren dictators dan ook alleen maar
terreurprogramma’s, terwijl van het organiseren van een functionerende
maatschappij (vanuit welke doelstelling dan ook) niet of nauwelijks sprake is.
Alle dictaturen, van zowel links als rechts, helpen het maatschappelijk leven
zonder mankeren naar de knoppen. Ik bedoel: het mislukt in het licht van hun
eigen doelstellingen. De oorzaak ligt dus bij het zoeken van macht over de
individuele mensen. Overal waar men er sinds het begin van de 20ste eeuw toe
overgegaan is de organisatie van de maatschappij primair te s tellen kan je
zien dat het wel gelukt is en alweer: ongeacht de vraag of je het met een
bepaalde organisatievorm eens kunt zijn of niet. Gelukt is het in de westerse
landen. Natuurlijk moet je dat zien vanuit de optiek van de elites die het
management in handen hebben; zie je het vanuit de gewone mensen, dan blijkt de
zaak volkomen onhoudbaar te zijn omdat het de verkeerde organisatie is die zich
doorgezet heeft. Maar die verkeerde organisatie heeft (voorlopig) wel succes.
Het lukt zelfs om er bij verkiezingen een meerderheid van stemmen mee binnen te
halen. De door mij bedoelde vorm van absolute macht is dus die van de managers
en niet die van de dictators. Voor die managers gaat het om de organisatie en
niet in de eerste plaats om de mensen; zij houden dan ook staande dat er in de
westerse staten vrijheid heerst, d.w.z. individuele vrijheid, maar iedereen kan
aan den lijve voelen dat je, wat betreft de door de staatkundige organisatie
gestelde eisen en verplichtingen, geen enkele kant uit kunt. Je behoeft de baas
niet meer met de pet in de hand te groeten, je bent niet meer verplicht een
bepaalde godsdienst aan de hangen en dergelijke, maar je bent wel verplicht een
groot aantal organisatorische verplichtingen na te komen, meestal in de vorm
van formulieren die je almaar in moet vullen. Je bent een administratief nummer
geworden en de tijd van de persoonlijke, lijfelijke onderworpenheid is voorbij.
Het is tekenend dat steeds meer mensen het regeringsapparaat benoemen met het
woord administratie, een organisatorische term. Hoewel het de moderne managers
om het beheersen van de organisatie gaat en ook te constateren is dat de
moderne organisatie redelijk functioneert, kan en moet je je wel afvragen ter
wille van wie zo’n systeem opgezet is en dan moet natuurlijk het antwoord
luiden: ter wille van de moderne elites en zeker niet ter wille van de
bevolking. Dit feit wordt uiteraard zoveel mogelijk versluierd, hoewel op te
merken valt dat men sinds enige tijd openlijker en cynischer van het elitaire
eigenbelang blijk geeft. Vooral in de Verenigde Staten komt dat schaamteloos
voor de dag. Als je aan het hoofd staat van een organisatie kan je alleen maar
absolute macht daarover hebben als je hem door en door kent en als je er voor
zorgt dat die organisatie optimaal draait. Men is dus steeds bezig het
functioneren te verbeteren en men probeert angstvallig te vermijden dat
maatregelen de zaak kunnen stagneren. Het hoofd van zo’n organisatie kan dus
niet naar willekeur (zoals een dictator) handelen; hij moet zelfs
wetenschappelijk exact te werk gaan. Daarbij moet hij bovendien de
verschillende elementen zo goed mogelijk tot hun recht laten komen en dat
betekent voor die elementen: kennis van zaken. Nogmaals :dit alles versluiert in
hoge mate het feit dat de hele zaak er toch is voor de elites en niet voor de
mensen. Door die versluiering verlenen verreweg de meeste mensen betrekkelijk
veel medewerking aan het systeem en zij voelen zich gevleid medewerker genoemd
te worden. Dat die medewerkers welbeschouwd niet meer zijn dan brandstof voor
de organisatie en dat zij na vele jaren medewerking vrijwel geheel opgebrand
zijn is ook iets dat nauwelijks meer opgemerkt wordt. In zekere zin kan je
zeggen dat de machtsuitoefening van een dictator menselijker is dan die van een
manager omdat die dictator altijd nog met mensen bezig is, zij het op een
uitermate negatieve manier. Dat is dan ook de reden dat op de misdadigheid van
zo’n dictator veel hartstochtelijker gereageerd wordt door de mensen, terwijl
zij tegen de macht van de manager amper bezwaar hebben. Die macht is immers
abstract geworden en heel ongrijpbaar omdat hij op de betrekkingen tussen de
mensen stoelt en zelfs onbewust als fictief ervaren wordt. De vervreemding is
derhalve in een moderne organisatiestaat groter dan onder dictatoriale
omstandigheden. Vervreemdend is overigens ook dat de talenten van de mensen
nauwelijks meer in tel zijn: verlangd worden opleiding, kennis en een bepaald
gedrag en in principe uit den boze zijn zaken als creativiteit,
vindingrijkheid, fantasie en eigen initiatief. Je behoeft voor een bepaalde
functie geen talent meer te hebben maar een opleiding en een dergelijke
opleiding is helemaal verzopen in de overdraagbare kennis zonder ook maar het
geringste beroep te doen op de feeling, het aangeboren inzicht van de student.
Je behoeft nergens meer aanleg voor te hebben, hoogstens de aanleg om veel
dingen in je op te kunnen nemen. Overigens kan een computer zoiets veel
beter... In het moderne organisatiebegrip gaat het dus niet over de mensen
zelf, maar over de betrekkingen tussen de mensen. De zaak moet zo soepel
mogelijk draaien en het welzijn van de afzonderlijke mensen komt pas daarna aan
de orde. Zelfs de vakbonden, die er toch eigenlijk heten te zijn voor het
welzijn van de mensen, onderschrijven de stelling dat eerst de industriële
organisatie in orde moet zijn wil het de mensen beter gaan en dus zijn zij het
ermee eens dat die zogenaamde economie, ten koste van de burgers, met enorme
bedragen gesteund wordt. De vraag waar de voorheen verdiende gigantische
kapitalen gebleven zijn wordt niet gesteld en zelfs bijna onzedelijk gevonden.
En men ziet er gemakshalve langsheen dat de verbetering van de economische
organisatie op geen enkele wijze het welzijn van de mensen bevorderd heeft,
integendeel! Anderzijds geldt dat je de mensen niet al te zeer kunt laten
verpauperen...
Passage uit: De
ontwikkeling van de West Europese Cultuur
Naar bladwijzers: Oorlogsrecht;
krijgsgevangene-1; krijgsgevangene-2; krijgsgevangene-3
Moderne oorlog is geen 'oorlog' - Zelfstandige warlords -
Losgebroken moordlust - Roofmoordenaar en lustmoordenaar - Filosofische
typeringen.
Zie:
Filosofie
van de Hak op de Tak- aflevering 17
********************************************
Nog steeds gaat de wereld
gebukt onder een groot aantal conflicten die de mensen met de wapenen
uitvechten. Over veel van die conflicten hoor je nauwelijks iets omdat het voor
de pers en de internationale organisaties niet interessant is. Maar, er zijn
toch altijd wel organisaties en individuele deskundigen die inlichtingen kunnen
verstrekken. Vraagje daarnaar dan blijkt dat de bedoelde conflicten bijna
steeds met het begrip oorlog benoemd worden, maar daar in feite nauwelijks mee
te maken hebben. Natuurlijk, er sneuvelen mensen door toedoen van gewapende
mannen en soms wordt er ook zwaar oorlogstuig gebruikt zoals kanonnen en tanks,
een enkele maal zelfs technisch geavanceerde vliegtuigen. Ook kun je
constateren dat er bevelsstructuren zijn waarbij men gebruik maakt van de
bekende benamingen zoals die sinds onheuglijke tijden aan de verschillende
rangen gegeven worden. Zo zijn daar korporaals, sergeanten, luitenants
enzovoort. Deze en nog wat andere zaken echter brengen ons gemakkelijk op een
dwaalspoor als het erom gaat een oordeel te vormen over de hedendaagse
gevechten van de mensen.
Het begrip oorlog heeft in
de loop der tijden een bepaalde inhoud gekregen, voornamelijk naar aanleiding
van de vele in de westerse wereld gevoerde oorlogen. Het is zelfs zover gekomen
dat er bepaalde regels zijn opgesteld waaraan de oorlogvoerenden zich hebben te
houden en na de tweede wereldoorlog is men er zelfs toe overgegaan bepaalde
militairen en politici te berechten en schuldig te verklaren aan misdaden tegen
de mensheid en de menselijkheid. Alsof bepaalde vormen van “burgerlijk recht”
ook geldig zouden zijn onder de abnormale omstandigheden van een oorlog waarin
als regel juist het normale, algemeen aanvaarde “burgerlijke recht” goeddeels
buiten werking gesteld wordt. Niet alleen echter dat er bepaalde regels zijn
opgesteld, er is ook een definitie van oorlog op tafel gekomen, en die komt in
grote trekken hierop neer dat er sprake moet zijn van “legers” met een
bevelsstructuur en dat er uitsluitend door die legers gevochten wordt. De
burgers moeten letterlijk “buiten schot” gehouden worden evenals trouwens
geneeskundige diensten en kampen voor krijgsgevangenen. Zo zijn er nog meer criteria op
te noemen die echter alle betrekking hebben op grote organisaties die volgens
van tevoren opgestelde regels tewerk gaan en die optreden op gezag van
statelijke overheden en hun hoogste vertegenwoordigers. Dit begrip oorlog is
echter volstrekt niet van toepassing op de strijd die wij tegenwoordig in zo
ongeveer alle windstreken aantreffen. Deze strijd kent geen reglementen en
andere criteria en hij wordt bijna steeds door betrekkelijk kleine groepen,
slechts van een persoonlijke bewapening voorziene, mannen gevoerd. En de
activiteiten van deze mannen worden niet door staatsinstituties bevolen en
gerechtvaardigd, maar door “warlords” die op eigen gezag tekeer gaan.
Desnoods hebben die
“warlords” wel een groter doel voor ogen, zoals een eigen staat voor een
bepaalde etnische groep, maar hun optreden is geheel op eigen gezag. Verder
valt op dat grotere doelen, indien aanwezig, nauw samenhangen met de behoefte
aan een eigen identiteit die uiteraard onmiddellijk inhoudt dat er altijd “anderen” zijn die uitgeroeid moeten worden
of tenminste verdreven. De eigen identiteit sluit die van anderen volledig uit,
precies zoals de mens als “ik” in principe slechts gedefinieerd kan worden door
“niet-ik” buiten te sluiten en te ontkennen. De mensen kunnen qua ontwikkeling
niet om deze zaak heen. Het conflict tussen “ik” en “niet-ik” is niet te vermijden, maar het is
tegelijkertijd een feit dat de tegenwoordig steeds optredende gewelddadigheid
wel degelijk vermeden kan worden. Dat is te zeggen: als dat grote moorden
eenmaal begonnen is ontkomt men er zelden aan, maar het behoeft er niet
noodzakelijk aan mee te komen. Doorgaans zijn het misdadige geestdrijvers die
zich als leiders opwerpen en de mensen tot bloeddorstig fanatisme opzwepen. Een
fanatisme dat bijna steeds met godsdienstige waanvoorstellingen gepaard gaat.
Dat alles maakt het onverantwoord om zonder nadere toelichting over een oorlog
te spreken.
46
In feite hebben we bij de
hedendaagse gewelddadige conflicten te maken met losgebroken moordlust die zich
ongebreideld uitleeft. Doordat die moordlust zich bij die conflicten overal
voordoet hebben de al of niet toevallig erbij betrokken mensen geen enkele
keuze: zij zijn gedwongen zo goed mogelijk lijf, goederen en verwanten te
redden, bijna steeds door hun aanvallers met hetzelfde geweld tegemoet te
treden. Gemoedelijkheid, vredelievendheid en al helemaal geen redelijkheid
baten, niets biedt enige kans behalve evengroot of
groter geweld. Omdat zij geen keus hebben is dat die mensen niet kwalijk te
nemen.
Anderzijds, zelfs al zouden
zij min of meer gelaten hun eigen dood aanvaarden, bijvoorbeeld vanuit
pacifistische overwegingen, dan nog kunnen zij geen vrede hebben met de
gruwelijke dood van hun verwanten. Er is geen ontkomen aan, behalve, als men
geluk heeft, een haastige vlucht...
47.
Het westerse pacifisme is
een uitgesproken luxe aangelegenheid. Er gebeurt in de westerse wereld
nauwelijks iets dat pacifisme tot een farce maakt, zeker niet op het gebied van
oorlog. En als er wel van een oorlog gesproken kan worden is er altijd nog de
mogelijkheid van een al of niet door de overheid toegestane en geregelde
weigering om mee te doen. Zelfs de zogenaamde totaalweigeraars lopen nauwelijks
enig ernstig risico en, naar het schijnt, was dat zelfs zo in de Duitse Wehrmacht ten tijde van het nazisme. Voorzover
mij bekend zijn er althans geen doodvonnissen op grond van weigeringen
uitgevoerd. Onder die omstandigheden is pacifisme, hoewel een luxe, alleszins
prijzenswaardig, voor velen een voorbeeld en een serieuze waarschuwing in de
richting van de overheid, maar niet méér dan dat. Het is immers een standpunt
dat eigenlijk en oorspronkelijk een reactie is op de, zelfs - hoe absurd! - min
of meer gereglementeerde, traditionele oorlog zoals die overigens voor het
westen stellig tot het verleden behoort. Ten aanzien echter van de, op basis
van primitief particulier individualisme, losgebroken moordlust en de daarmee
samengaande psychische ontreddering heeft het gebruikelijke pacifisme geen
enkele reële betekenis, sterker nog: het is zelfs uitgesproken naïef te noemen.
Je bent natuurlijk moreel en zelfs filosofisch verplicht om het pacifisme als
idee te handhaven - je kunt niet voor moorden en verkrachten zijn! - maar dat
betekent niets als je tegenover een dolgedraaide moordenaarsbende komt te
staan. Je zult dan toch vroeg of laat, ondanks je pacifisme, van je afmoeten gaan slaan. Als rechtvaardiging is er één
onweerlegbaar en doorslaggevend argument: het door anderen begonnen geweld dat
een aantasting is van leven en goed van op zichzelf vredelievende medemensen
moet gestopt worden. Tenslotte is het nog altijd zo dat die vredelievende
mensen de werkelijkheid niet verbreken terwijl de gewelddadigen
en de moordenaars dat wel doen. Deze laatsten zijn inderdaad “niet goed bij het
hoofd” en dat kan van die vredelievende mensen, althans wat dit betreft, niet
gezegd worden. Hun tegengeweld, dat uiteraard een laatste optie is, is
gerechtvaardigd door het feit dat het een poging is de misdaad, het verbreken
te stoppen.
48.
Voorzover er in de moderne wereld het
eerlijke streven is de militairen in te zetten om de misdaad te stoppen kun je
van een onmiskenbare “stap voorwaarts” spreken. Was het militaire bedrijf er
vroeger op gericht doormiddel van noodzakelijk dodelijk geweld politieke doelen
te bereiken en was met het oog daarop het feitelijke militaire handwerk dat van
de moordenaar, thans begint het er naar uit te zien dat het beletten van de
misdaad de doelstelling wordt. Filosofisch en ethisch gezien zit hier een
houdbare kaart in: misdaad is de daad van het verbreken van de samenhang en dat
is welbeschouwd het ergste waartoe een mens komen kan. Het is het ergste omdat
het een essentie van de “volmaakte”, want menselijke, werkelijkheid ontkent,
namelijk de voor het zelfbewustzijn van de mens geldig geworden samenhang, en
tegelijkertijd omdat het de mens qua aanleg gegeven is de werkelijkheid niet te
verbreken. Het feit dat er hier van een wezenlijke keuze gesproken moet worden
en het dus altijd mogelijk is de misdaad achterwege te laten maakt het
verbreken van de samenhang tot de ultieme misdaad.
49
Je moet denken in termen van
het beletten van de misdaad want anders ontstaat er een verkeerde voorstelling
van zaken. Het beletten houdt namelijk in dat er al wel van misdaad gesproken
kan worden. Deze staat op het punt van gepleegd te worden en er is kennelijk al
een ernstig conflict gegroeid. Het feit echter dat dit het geval is duidt erop
dat wij nog steeds met een Onvolwassen mensheid van doen hebben, een mensheid
waarin de onderlinge botsingen nog uit kunnen groeien tot werkelijk
levensgevaarlijke conflicten waarbij er reeds naar de wapenen gegrepen wordt.
In een onvolwassen wereld kom je, als je geluk hebt, niet verder dan het nog
juist op tijd beletten van de misdaad. Het is daarentegen de volwassen mensen
gegeven conflicten te voorkomen. Dat wil niet zeggen dat er dan geen botsingen
meer zijn, maar het wil zeggen dat de mensen mentaal zover gevorderd zijn dat
zij hun “oplossend vermogen” effectief hebben leren gebruiken. Over dat
“oplossend vermogen” is nog heel wat te zeggen, maar in ieder geval speelt de
aanwezigheid en het vrij ter beschikking staan van informatie, benevens een
effectieve communicatie een cruciale rol. Merk op dat ik begrippen als
redelijkheid, tolerantie en zomeer in dit verband
niet hanteer!
50.
Het begrip redelijkheid, met
daaraan gekoppeld de bereidheid om tolerant te zijn, is welbeschouwd een relatief
begrip. Dat wil zeggen dat het een begrip is dat onder bepaalde voorwaarden
bestaat kan, maar dat geen universele geldigheid bezit. Dat moetje aldus
verstaan dat het niet de zaak dient waaraan het toegeschreven wordt, in dit
geval het individu, maar een zaak die betrekking heeft op de aanwezigheid van
iets of iemand anders en de relatie daarvan tot bedoelde individu. Het is een
uitvinding van de “verlichte” mens die aan zichzelf en anderen de eis stelt
zich niet tenvolle en geheel naar eigen aard te laten
gelden en zodoende een deel van zichzelf in de relatie met de ander buiten
beschouwing te laten. Redelijkheid is dus niet denkbaar zonder een soort van
hogere instantie, een boven de persoon uitgaande norm die het belang van de
relatie dient, maar niet het individu. Dat geldt ook als die relatie niet een
andere persoon betreft, maar iets anders, de waarheid of de ideologie
bijvoorbeeld. Denk je hier op door, dan kom je tot de onafwendbare conclusie
dat de rede, tolerantie, redelijkheid en wat er verder nog als de maat gesteld
wordt op de onvrijheid van de onvolwassen mens berusten. Voor de volwassen mens
moeten noodzakelijk andere begrippen gelden. Natuurlijk kan ook die volwassen
mens niet om het feit heen dat “de
ander” er ook is. Sterker nog: juist die volwassen mens laat “de ander” geheel
en al tot zijn recht komen. Maar onder die omstandigheden wordt zijn relatie
tot die ander niet gekenmerkt door een wederzijds “geven en nemen”. Doordat men
wederzijds de kwaliteit van elkaars leven optimaliseert is er in elke relatie
een in elkaar overgaan van beider levens. Dit houdt niet in dat een ieder iets
van zichzelf uitschakelt, noch dat de een zich in de ander “verliest”, zoals
dat in bepaalde idealistische filosofieën zo fraai heet, maar het houdt in dat
binnen de context van zo'n relatie beider persoonlijkheden tijdelijk in elkaars
licht komen te staan. Dat is wat je “de ontmoeting” zou kunnen noemen en de
wederzijdse invloed, die van zo'n ontmoeting uitgaat, verrijkt het leven van
ieder der betrokkenen en dit staat in schril contrast met “geven en nemen”
waarbij beiden wezenlijk aan elkaar tekort komen. Met allerlei criteria, normen
en tactische procedures, zoals die tezamen de gebruikelijke inhoud van het
begrip levenskunst vormen heeft dit alles absoluut niets te maken. Rede,
redelijkheid, tolerantie, omgangsvormen en zulke zaken zijn nu onzin geworden,
van buitenafgeregelde beweeglijkheid van het leven
die in wezen niet anders dan frusterend kan zijn.
Passage uit: Filosofie
van de Hak op de Tak no. 1
Terug naar: de Homepage van Rob van Es voor méér
informatie
|