TIJL UILENSPIEGEL
Rotterdam,
januari - april 1968.
don quichotte,dostojewski,ego
sum papa,erasmus,iwan karamazow,liefde,tijl uilenspiegel,vrijheid.
Naar het begin v/h verhaal en bladwijzers
Auteur: Jan Vis, creatief filosoof
Aangezien de
filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten, maar juist voor alle mensen, is
het citeren uit dit verhaal zonder meer toegestaan.
Bronvermelding
wordt echter wel op prijs gesteld.
( Doe uzelf een plezier en
bestudeer deze bundel in zijn geheel..!)
“Ego sum papa”
Een
beschouwing over Vrijheid en Liefde
Auteur:
Jan Vis, creatief filosoof
Fotokopie van de oorspronkelijke stencils
; Rotterdam,
januari - april 1968. ( In totaal 78 pagina’s – 1990)
“Ego sum papa”
( Doe uzelf een plezier en
bestudeer deze bundel in zijn geheel..!)
bladwijzers: Ontwikkelingshulp(pagina’s 66 en
67) ; Ontwikkelingshulp/Kolonialisme(pagina’s
73,74 en 75) ; communisme/westerse
jeugd ; kennis/eigen
belang/octrooi ; Vrije
keuze ; NAVO ; Vorstendommen/kleine tirannetjes ; Wraak(gevoelens) vanaf pag. 17 t/m 26
(Geestesziek) e.v. ; Lijdensweg ; Onverdraagzaam ; Opvoeden-1 ; Opgevoed-1 ; Opvoeding-1 ; Hulpbehoevend..? ; Vietnam-1 ; Vietnam-2 ; Eenzijdigheid-1 ; Eenzijdigheid-2 ; Rechten van de Mens
; Doodvonnis-1
; Doodstraf-3 ;
Moederschap-1(nr.6)
; Moederschap-2(nr.12)
; Moederschap-3(nrs. 52 en53) ; Hamlet; wraak en
wraakgevoelens (nrs. 24 en 25) Potsenmaker Uilenspiegel Volwassen worden Rechters
; Aapje ; nrs. 17 en 18
; Tijl Uilenspiegel
; Olympische spelen
; Olympische
Godheid ; De Russische Kunst
– o.a. pagina’s 29 en 30 ; De tachtigjarige oorlog(1568 t/m 1648) – pag. 31 t/m
33 e.v. ; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; Geen enkele nieuwe cultuurfase is zonder strijd voor
de dag gekomen !(pag. 11)
Op de titelpagina van dit boek ziet U de
afbeelding van een oude franse houtsnede, een anonieme
karikatuur op paus Alexander VI, die van 1492 tot 1503 paus was. “Ego sum papa” staat er bij geschreven. "Ik ben de paus”,
en zoals U ziet is hij een monster. Volgens zijn tijdgenoten verenigde hij al
het slechte en gemene in zich: schraapzucht, heerszucht, wellust en
wreedheid. Hij wordt de Heer der hel genoemd. Hij was niet de enige der pausen,
die met een hyena te vergelijken is, de meesten van zijn heilige collega's
waren net zo en sommigen overtroffen hem zelfs..... hierover echter
later meer! Dat ik deze afbeelding aan het begin van dit boek geplaatst heb
komt niet voort uit de behoefte mijn bespiegelingen over Tijl Uilenspiegel te
verluchten met plaatjes, en welbeschouwd ook niet uit de behoefte de pausen en
de roomse kerk eenzijdig aan de kaak te stellen, maar deze karikatuur beeldt
een wereld uit waarin alle mensen betrokken zijn, die niet het karakter hebben
van de figuur, die ik nu wil gaan behandelen. Het is het beeld van een wereld
die de tegenpool is van Uilenspiegel en die de tegenpool is van allen, uit
vroeger tijden en uit onze tijd, die het vermogen hebben de zon te volgen
zonder weerloos overgeleverd te zijn. "Ik ben de paus" is de
tegenpool van Uilenspiegel; het is zijn grote en levensgevaarlijke
tegenstander, die hij altijd weer van zich af weet te schudden en die hij zelfs
de baas blijft en bij gelegenheid weet te wreken. Maar die niettemin altijd op
hem loert in een telkens weer andere gedaante. Het is niet mijn bedoeling U een
uitvoerige schildering te geven van de wereld waarin Tijl Uilenspiegel leefde,
hoewel ik aan sommige verschijnselen extra aandacht zal geven. Verschijnselen
zoals daar is het heksengeloof en de daaruit voorkomende processen en
terechtstellingen, en een verschijnsel als de kettervervolging; ook de rol die Rome
speelde komt ter sprake. Maar dan niet, om zo te zeggen, in politieke zin, maar
in menselijke zin als vertegenwoordiger van de "macht" in de wereld.
Als U de moeite neemt het boek van Tijl te lezen dan bemerkt U daaruit reeds
voldoende dat de “machtigen" niet zulke erge besten waren, maar dan weet U
nog niet dat dat regel was, en geen uitzondering, en ook weet U dan nog niet
dat het allemaal vandaag de dag nog precies zo is, met alleen dit verschil dat
je tegenwoordig doorgaans minder vlug op de brandstapel staat en dat je te eten
hebt. En deze verbinding met de moderne tijd wil ik extra duidelijk belichten
en dan wordt het tevens verstaanbaar dat een figuur als Uilenspiegel nog even
levend en nog even voorbeeldig is als in de tijd waarin hij door Charles de
Coster getekend is.
Wij spreken nu over
"de" Uilenspiegel; dat is het verhaal van de Vlaamse
vrijheidsstrijder ten tijde van de opstand van de Nederlanden tegen Spanje, en
deze vrijheidsstrijder is voortgekomen uit de eenvoudige, boerse, potsenmaker Uilenspiegel
waarvan in de volksverhalen in West-Duitsland en ook wel in de Nederlanden
verteld wordt. Deze potsenmaker nam de machtigen, de welgestelden, de geleerden
en de geestelijken te grazen en als zodanig staat hij tegenover die figuren die
er zich straffeloos op toelegden de eenvoudige man voor gek te zetten. Van die
figuren wemelt het in de middeleeuwse en latere literatuur. Min of meer moeten
we hier de oorspronkelijke figuur van Faust ook toe rekenen, hoewel ook hij
later, net als Uilenspiegel, door een kunstenaarshand uitgegroeid is tot een
algemeen begrip, een idee. Bij Faust was het, zoals bekend, Goethe, die hem tot
een idee dichtte, en bij Uilenspiegel is het Charles de Coster geweest. Hij
maakte van de schelmenstreken een heel andere zaak - hij maakte er verzetsdaden
van, verzetsdaden echter, die het krampachtige en het starre, en dus eigenlijk
ook het weerloze, van onze eventuele verzetsdaden missen. Onze
verzetsdaden, welke het ook zijn, zijn reacties op andere daden, daden
van mensen die wij om de een of andere reden haten. Maar die van Tijl waren
niet zo: zij kwamen voort uit een gesteldheid die altijd gold omdat het de
gesteldheid van Tijl zelf was. Noemen we die gesteldheid bijvoorbeeld
"vrijheid", dan is het zo, dat Tijl niet voor zijn vrijheid vocht en
tégen zijn onderdrukkers, maar hij stelde vrijheid. Tijl was vrijheid en het is
duidelijk dat het dan onmogelijk is om nog eens voor de vrijheid te gaan
vechten en tegen de onvrijheid. Als je dat doet, dat vechten voor en
tégen, dan is er een eindpunt en dat ligt daar waar je je doel bereikt hebt of
niet bereikt hebt - in dit laatste geval ben je dood; je bent of
gesneuveld in het gevecht of je hebt de boel maar te water gelaten omdat
het toch allemaal niet ging.
Pagina 2
Er is dan een eindpunt en als je daar bent is
alles afgelopen want dan is er niets meer om voor te vechten en als je daar nog
niet bent dan ga je toch naar dat afgelopen zaakje toe of naar je dood
en in alle gevallen is de hele boel dus eigenlijk op niets uitgelopen.
Tenslotte is het allemaal een herinnering, die in de beste gevallen een leegte
over laat: de leegte van het menselijk leven voorzover
dat geen andere inhoud heeft dan bepaalde bedoelingen, idealen die bestreefd moeten worden. En nu mogen die idealen net zo
hoog verheven zijn als U maar bedenken kunt.... een leegte laten zij toch
achter want zij lopen toch in niets uit omdat het allemaal betrekkelijkheden
zijn, die hun tijdelijke waarde danken aan het feit dat er andere
betrekkelijkheden tegenover staan. Het verzet in de afgelopen wereldoorlog
tegen de Duitsers was er op voorwaarde van het feit dat er Duitsers waren:
in Engeland was er geen ondergronds verzet tegen de Duitsers want die waren
daar nu eenmaal niet. Waar iets bevochten wordt zijn de tegenstanders
voorondersteld. Dit betrekkelijke karakter is kenmerkend voor ons besef omtrent
het begrip “verzet" en zodoende wordt het alles star en eenzijdig. Dan
begrijpen wij ook van Tijl Uilenspiegel niets, want bij hem komt er geen eind
aan de zaak en hij sneuvelt ook niet, hoewel hij menigmaal in een hachelijke
situatie verkeert. En ook het mooie einde van het boek - als Tijl namelijk
onsterfelijk blijkt te zijn - is geen garantie dat wij de zaak begrepen hebben.
Met die onsterfelijkheid komen wij er gemakkelijk af; dan is het eenvoudig om
niet te sneuvelen terwijl je toch bezig bent met tegen iets te vechten.
Met andere woorden: wij westerlingen handhaven gewoon ons idee van voor en
tegen en dat brengen wij uiteraard van toepassing op Tijl, maar bij hem gaat
het dan eeuwig door omdat hij door een gril van de fantasie onsterfelijk is.
Zoiets als de Griekse goden, die ook onsterfelijk waren en daarom voor Troje
maar aan de gang bleven! En zo hebben wij dan een verkeerd beeld van
Tijl Uilenspiegel en wij hebben over het algemeen een verkeerd beeld van het
menselijke voorzover dat zich, weet te handhaven in
deze wereld. Dat blijkt ook wel, want zelfs de helderste koppen onder ons zijn
ervan overtuigd dat iets behoorlijks in deze wereld niet kan; dat je het beter
kunt laten omdat je vroeg of laat toch je kop stoot. Maar in feite kan het
behoorlijke wel in deze wereld en nu is het juist deze Uilenspiegel, die
voortgekomen is uit een zonnige grappenmaker, die daarvoor het goede karakter
heeft. Daarin ligt zijn onsterfelijkheid, dat het hem onder alle omstandigheden
mogelijk is zichzelf te blijven en dat hij nooit sneuvelt aan de wereld en al
haar misdaad en ook al haar idealen. En dat terwijl hij midden in de wereld
staat en ook nog voortdurend in levensgevaar is. Onder alle omstandigheden
blijft Tijl welgemoed, hij is een kind van de zon......
Charles de Coster heeft dat mooi getekend, dat
kunt U duidelijk merken als U het boek op de eerste bladzijde openslaat:
"In meimaand, als de hagedoorn in bloei
stond, werd te Damme, in Vlaanderenland, Uilenspiegel, de zoon van Klaas,
geboren.”
En even verder:
"Klaas deed het venster open en sprak tot
Uilenspiegel: kind met den helm, zie, daar is moeder de Zon, die
Vlaanderenland komt groeten. Bezie haar als uwe kijkers open zullen zijn;
verkeert gij later ooit in twijfel, weet gij niet wat te doen om goed te doen,
ga dan om raad bij de zonne; zij is warm en
helder: wees zo goed als zij warm en eerlijk als zij helder is".
Hier is het dus de vader van Tijl, die hem de zon
laat zien; hij heeft het over warmte en helderheid en deze twee zijn
voor Klaas de leidraad voor een behoorlijk leven. De zon geeft raad bij twijfel
en warmte is goedheid en helderheid is eerlijkheid. Hier wordt door
Klaas niets moeilijks gesteld; hij heeft het niet over denken, niet over
zelfonderzoek, niet over moraal of redelijke overwegingen en tenslotte ook niet
over "zuiver begrip" - hij heeft het eenvoudig hierover dat je de
raad van de zon moet volgen. Je moet de helderheid volgen, dat is het
eigenlijk wat hij tegen zijn pasgeborene zegt en hoewel het kind nog niet weet
waar het over gaat, is het toch de enige wens die je over een kind kunt
uitspreken. Hierbij vergeleken is de hele rest onzin geworden!
Pagina 3
Welke wensen geven wij de kinderen gewoonlijk
niet mee..... dat ze maar minister mogen worden en veel geld verdienen, dat ze
maar in aanzien mogen geraken en een goede vrouw treffen en dat ze maar vooral
niet teveel last van het leven zullen hebben. Een lastig geweten wensen wij ze
zeker niet toe, want daar word je alleen maar moe van en je koopt er niets voor.....
Maar Klaas is zo'n vader niet, hij geeft het laatste advies: ga te rade bij de
helderheid, want dan komt het vanzelf terecht, dan ben je vanzelf goed. Toch is
het eigenlijk helemaal zo'n bijzondere man niet, die Klaas. Hij is kolensjouwer
en hij is tevens boer; hij werkt de godganse dag om het hoofd boven water te
houden en dat gaat dan ook nog maar net. Maar Klaas deugt, hij is een
werkman en hij doet wat hij als man te doen heeft en dat gaat allemaal
blij gezind. De mensen mogen hem graag, die ruwe en eenvoudige man. De Coster
zegt van hem:
".... Klaas, de wakkere arbeider, die in
braafheid, eer en deugd zijn brood verdient. Keizer Karel en Koning Philippus
zullen hun leven lang kwaad doen, door oorlog, knevelarij en andere misdaden.
Klaas, die heel de week werkt, zal leven volgens recht en wet, bij zijn zuren
arbeid zal hij lachen in stee van wenen: hij zal het toonbeeld van de
goede Vlaamse werkers zijn."
En de vrouw van Klaas, Soetkin,
was al net zo:
"Soetkin,
Klaas' wijf, was een brave, wakkere vrouw, die opstond met de zon, en vlug en
vlijtig was als een mier. Zij en Klaas bebouwden getweeën hunnen akker en
spanden zich als ossen voor den ploeg. Zwaar was het om hem voort te trekken,
doch zwaarder nog trok de egge, die met hare houten tanden den harden grond
moest scheuren. Toch deden zij het blij te moede, met een liedeken
op de lippen.
En de grond mocht nog zo hard zijn en de zon hare
heetste stralen op hen neerschieten: zij konden water en bloed zweten als zij
de egge trokken dat hunne knieën knikten - al hun lijden vergaten zij, als zij
even stilstonden en Soetkin heur zacht gelaat naar
Klaas toekeerde, want dan kuste Klaas den spiegel van die tedere ziele."
Wat moet er nu eigenlijk nog meer gezegd
worden over het gedrag van deze twee mensen? Door alles heen straalt de zon;
deze eenvoudige lieden zijn het toonbeeld van de mens die goed is. Hier geen idealiteiten, geen liefdesromantiek, geen gedweep met
intellect. De man is aan het werk en dat doet hij blij gezind. Hij werkt niet
omdat hij om de een of andere reden werken moet, maar hij werkt omdat hij
als mens werken is. Ook al verdient hij zijn brood met dat werken, zoals wij
dat allemaal doen, dan nog werkt hij niet om dat brood; hij werkt
nergens om, want hij is werken. De man heeft maar te werken, want dat is één
van de eerste verhoudingen, die aan het mannelijke menszijn meekomen. De
verhouding, die de mannelijke mens in de werkelijkheid is, heeft als
onmiddellijke consequentie dat er gewerkt wordt: dat de kosmos omgezet wordt
tot een hogere werkelijkheid, tot een doorwerkte werkelijkheid. En die
doorwerkte werkelijkheid is dan inhoud geworden van het laatste wat er is,
namelijk helderheid. Tenslotte is het allemaal helderheid, want daarin loopt
alles uit, en het verschijnsel waarin dat uitlopen in helderheid plaats vindt,
dat verschijnsel is de mens. De man is het, die dat uitlopen waar maakt
en dat doet hij automatisch als hij deugt en zo maakt hij alles tot helderheid
en hij doet alles vanuit helderheid. Voorzover
er van de mens te zeggen is dat hij een doel heeft, moeten we van de man zeggen
dat de helderheid zijn doel is. De helderheid is dus eigenlijk zijn wezen, en
dat is het nu precies wat bij Klaas zo sterk naar voren komt. Dat is zijn blij
gezindheid. Want gewoonlijk zingen de mensen alleen maar als het hun naar de
zin gaat en de inhoud daarvan is doorgaans niet zo erg veel zaaks. Dat heeft
niet veel meer om het lijf dan welstand, dan macht en aanzien. En als het dan
niet zo erg best wil lukken met die welstand, dan wordt er ook niet gezongen;
de zon speelt niet zo'n grote rol in het leven van de meeste mensen: hij
gaat pas meetellen als de tijd van de vakantie aangebroken is en dan dient hij
nog alleen maar om bruin te worden..... Daar zitten ze dan te bakken, al
die zwartkijkers, die eens even afstand nemen van hun eigen zwaarwichtigheid.
Ze zitten zich allemaal als vrolijke flierefluiters aan te stellen, maar
volgende week trekken ze weer vlug het grijze pak aan en dan moet je weer
beleefd tegen ze zijn.
Opvoeden-1 ; Opgevoed-1 ; Opvoeding-1
De goede omgangsvormen vereisen dat. Er is van de
zonnigheid niet veel over; het is alleen maar een kortstondig onderdeel van het
programma geweest, een vervelende pauze in de concertzaal met een kopje koffie
en beschaafde fluistergesprekken. Het was allemaal zo netjes.....! Maar
anders is Klaas: onder het loodzware werk zingt hij liedjes want de
helderheid is hem de maat, en als het werk gedaan is, dan gaat hij zijn keelgat
spoelen met bier en hij maakt grapjes met de vrouwen en meisjes. En op haar
vrouwelijke wijze is Soetkin hetzelfde; zij is de
vrouwelijke tegenpool en als zodanig is zij de werkelijkheid, die in helderheid
uitgelopen is. Bij haar is alles terecht en bij haar is alles tot rust. Dat is
haar tederheid, dat is haar "tedere ziele". Daaraan denken wij zo
gauw niet, want voor ons is tederheid een soort aaipoezerigheid,
maar dat is geen kunst, dat kan elke hark van een vrouw, als ze maar verliefd
is. Maar dan heeft ze nog lang geen "tedere ziele", dan kan ze
voorlopig nog best een keiharde zakenvrouw zijn waarin en waaraan niemand
terecht is. Die in alle gemoedsrust de pil loopt te slikken omdat ze geen tijd
heeft voor kinderen en omdat ze zo modern is en mooi slank wil blijven. Of die
desnoods wel twee kinderen wil hebben en dat dan allemaal intellectueel
verantwoord..... volgens de nieuwste inzichten opvoeden..... creatief ontwikkelen..... vrije
ontplooiing - en meer van die onzin. Dat is allemaal mogelijk terwijl ze toch
teder kan zijn..... soms. Maar Soetkin kon niet teder
zijn, zij was teder en dan gaat het helemaal niet meer over kunnen. Een
"tedere ziele” is geen "kunnen", het is geen
"vermogen", maar het is een toestand. Het is de gesteldheid van de
vrouw die goed is, de vrouw die deugt. En het betekent dat alles bij haar in
helderheid opgenomen is; alles is inhoud van haar helderheid. Dan zijn overal
de bijzonderheden af, het hoekige is verdwenen, want alles is één organisch,
levend en kloppend weefsel, dat warm is en veilig. Dit beginsel, dit organische
éne, oftewel - om een goed, maar ouderwets woord te gebruiken - dit geheel, is
nogal eens aanleiding tot misverstanden omdat ons eigenlijk de woorden
ontbreken om de zaak duidelijk te maken. En dat die woorden ontbreken komt
voort uit het feit, dat wij, in onze westerse cultuur, helemaal niet
geïnteresseerd zijn bij deze zaak. Wij zijn wel geïnteresseerd in het denken en
ook in het uitzoeken hoe de werkelijkheid zit, maar daarbij bepalen we ons tot
de werkelijkheid voorzover wij die als verschijnsel
concreet menen te kennen. Voorzover diezelfde
werkelijkheid echter ook nog aan andere wetten beantwoordt, wetten die
pas duidelijk worden als wij een geheel ander uitgangspunt voor ons denken
nemen, stellen wij er geen belang in. Zozeer zijn wij door onze cultuur
gebonden aan onze verschijnselen, dat het ons in de meeste gevallen onmogelijk
is die verschijnselen met hun schijnbare zekerheden te laten voor wat ze zijn
en een wijdere horizon voor ons denken te kiezen. Omdat dit zo in ons
gesteld is, zijn er in onze West-Europese talen geen woorden ontstaan, die op
een voor iedereen begrijpelijke wijze uitdrukking geven aan de zaak waarom het
nu gaat. Nu wil dit anderzijds ook weer niet zeggen dat de zaak volkomen
duidelijk zou zijn als die woorden er wel waren, maar in ieder geval was de
sfeer dan toch aanwezig, zoals voor het Griekse cultuurgebied indertijd het
begrip "afrodite" qua sfeer aanwezig was
zonder dat iedereen zomaar kon zeggen wat nu precies de inhoud van dat begrip
was. Wij moeten het dus met onze woorden doen, en dat lukt best, als we
ons maar tot die woorden bepalen en er niet op eigen houtje allerlei bij gaan
verzinnen, wat niet gezegd is. Dat wij er wel degelijk een handje van hebben
met allerlei eigen verzinsels op de proppen te komen, is mij laatst weer aan
het volgende voorbeeld gebleken: als ik zeg dat het kind bij de vrouw
behoort en dat het haar zaak is en haar leven is, en dat dit niet bij de man
het geval is, dan zegt steevast iedereen dat je dan een onverantwoordelijk mens
bent, die wel het plezier van het kinderen verwekken wil hebben, maar die
verder zijn handen ervan af trekt en de vrouw voor alles laat opdraaien. En
iedereen beklaagt dan de arme vrouw die in jouw handen valt, want die vrouw is
niet gelukkig, met zo'n egoïst.... Kijk, en nu heeft iedereen zelf allerlei
zitten verzinnen en niemand heeft er op gelet wat er nu eigenlijk gezegd is. Er
is namelijk alleen maar gezegd dat het kind van de vrouw is en niet van de man
en over de rol, die de man in deze moederkind zaak speelt, is nog met geen
woord gesproken..... maar dat belet al die vlugge denkers niet alvast over dat
nog-niet-gezegde hun oordeel te vellen.
Opvoeden-1 ; Opgevoed-1 ; Opvoeding-1
Pagina 5
Zij verbinden alles direct met hun eigen wereld
en komen dan met de meest onmogelijke conclusies. En dat moeten we nu juist
zien te vermijden als wij nu eens werkelijk iets aan de weet willen komen. Het
"organische ene" is de werkelijkheid zelf. Naast en buiten die
werkelijkheid is er niet "nog wat", er is niet meer dan de
werkelijkheid. Hierop duidt het woord "ene", en het woord
"organisch" heeft betrekking op het feit, dat die éne werkelijkheid
in zichzelf beweeglijk is terwijl toch, in alle beweeglijkheid, die ene
zaak aan zichzelf gelijk blijft. Dit laatste is trouwens een kenmerk van alles
wat wij "organisch" plegen te noemen. Het menselijk lichaam,
bijvoorbeeld, is zo’n organisme; het is voortdurend in beweging en ook de
uiterlijke vorm ervan is voortdurend aan verandering onderhevig, terwijl dat
lichaam toch datzelfde lichaam blijft. Het blijft aan zichzelf gelijk. En zo is
het met de werkelijkheid ook! De zaak is alsmaar in beweging. Alleen verandert
aan de werkelijkheid geen uiterlijke vorm, want de werkelijkheid heeft geen
uiterlijke vorm. Hoewel de werkelijkheid in zichzelf overal "vorm"
vertoont, geldt voor haarzelf het begrip "vorm" niet. Maar, zoals
gezegd, de beweeglijkheid geldt des te meer; er is niets in de werkelijkheid,
dat niet in beweging is, zelfs datgene, dat wij als "vast"
beschouwen, dus de zogeheten verschijnselen, is geen bewegingsloze
aangelegenheid. Die "vastheid" doet zich alleen maar voor ten
opzichte van iets anders. Een verschijnsel is "vast" als de
verhouding tussen dat verschijnsel en een ander verschijnsel niet verandert.
Maar al verandert de verhouding tussen die twee verschijnselen niet, dan toch
is de zaak aan verandering onderhevig, bezien vanuit een groter verband,
bijvoorbeeld de kosmos. Hier komt het in de wetenschap bekende begrip
"relativiteit” naar voren. Dus de werkelijkheid is een organisme, het is
een in zichzelf beweeglijke zaak. En nu kunnen wij het, als wij die zaak
beschouwen, over twee dingen hebben: die zaak zelf, en de
"inhoud" van die zaak - dus datgene waaruit die zaak opgebouwd is.
Als wij het over die zaak zelf hebben, dan komt daarbij natuurlijk de
inhoud van die zaak ook ter sprake, maar dan staat dat helemaal in het licht
van de zaak zelf. Dan beseffen wij bij alles wat wij aan de weet komen over die
inhoud dat het altijd "inhoud" is en altijd "inhoud"
blijft. Maar als wij eenzijdig die inhoud als de maat nemen, dan ontgaat ons de
werkelijke samenhang. Dan blijven wij staan voor een oneindig aantal
verschillende verschijnselen waartussen wij het onderlinge verband in de grond
van de zaak niet zien. Wij zien wel allerlei verbanden tussen allerlei bepaalde
verschijnselen, maar het zien van "allerlei" verbanden houdt
natuurlijk onmiddellijk in, dat er ook verbanden niet gezien worden - en dat
krijg je er nooit uit. Desnoods wordt er veel gezien, maar altijd zinkt dit in
het niet bij het oneindig vele dat er eigenlijk te zien is. Elke hoeveelheid,
hoe groot ook, is niets vergeleken bij het oneindig vele en aangezien voor de
verschijnende werkelijkheid het begrip "oneindig veel" geldt, is het
laatste woord, dat er door de mens, voorzover hij
zich richt op de verschijnselen, gesproken kan worden toch nog altijd
niets vergeleken bij datgene dat er nog meer te zeggen zou zijn geweest als hij
maar tijd van leven had gehad. Het laatste is op dit terrein dus een
onverbiddelijk “niet weten". Let U er wel op, dat het hier gaat over
louter het terrein van de verschijnselen; dat hier dus geldt dat ondanks een
toenemend weten van de mens het eindpunt "niet weten" is. En als U nu
begrepen hebt waarom dit zo is, dan ziet U tevens in dat dit helemaal geen
tragische zaak is. Dat er geen reden is om over ons "kleine
mensenverstand" te spreken en over "dingen die wij toch niet bevatten
kunnen". Het is nu eenmaal zo dat we niet alles kunnen weten en omdat dit
zonder meer zo is, daarom is het volkomen in orde. Het is niet eens een
"tekort" in de mens, hoewel menigeen het wel zo aanvoelt. Het
oneindige is nu eenmaal niet te benaderen, want elke afstand, hoe groot ook, is
niets vergeleken bij de oneindigheid...... Er is dus de
"inhoud" van dat éne organisme en die "inhoud" is
samengesteld uit oneindig veel elementen en elk van die elementen is,
vergeleken bij dat "oneindige" een beperkte, een bepaalde, een
begrensde aangelegenheid. Voorzover wij nu al die
begrensde aangelegenheden bezien als de totale inhoud van de werkelijkheid
zelf, verliezen zij hun begrensdheid en gaan zij elk op eigen wijze een rol
spelen in het éne organisme. Zij zijn in feite nog wel begrensd, maar dat
begrensde geeft dan niet meer juist doordat zij die rol in het geheel,
de werkelijkheid zelf, spelen.
Moederschap-1(nr.6) ; Moederschap-2(nr.12) ; Moederschap-3(nrs. 52 en53) ;
En nu is het deze zaak, die in levende lijve
gestalte krijgt in en aan de vrouw. Zij is dus het ene organisme, dat alle
begrensdheden tot inhoud heeft, zodat de begrensdheid daarvan van geen belang
meer is. Van geen belang is dus het speciale en het bijzondere, maar - en dit
is belangrijk om in de gaten te houden - het is wel aanwezig, want het
vormt de inhoud van de werkelijkheid. Een vrouwelijkheid dus , waarin niet alle
specialiteiten als inhoud aanwezig zijn, is geen vrouwelijkheid..... en
dat komt in de praktijk voor de dag aan het feit, dat een vrouwelijkheid, die
niet tevens moederschap is, een onwerkelijke, een lege
zaak is. Want in het moederschap
maakt de vrouw het feit waar, dat zij alle specialiteiten tot inhoud
heeft...... dat is namelijk het kind. Het kind is het sluitstuk van de
kosmos en als zodanig houdt het de gehele kosmos en dus alle bijzonderheden,
specialiteiten, in, en dat komt dan tastbaar voor de dag, dus als zelf
ook weer een specialiteit. Het kind is dus de voor-de-dag-gekomen inhoud van
het vrouwelijke; dat is een heel gewone zaak, er zit niets verhevens aan. Het
komt stomweg voor de dag en heeft niets te maken met ontwikkeling en
beschaving. Overal waar de mens is komt deze zaak noodzakelijk voor de dag. En
overal waar, door cultuurinvloeden, de vrouw meent voor iets anders in de wieg
gelegd te zijn dan voor deze vrouwelijkheid, daar raakt het moederschap van de kook. Dit is vooral
duidelijk te constateren in onze westerse wereld; de vrouw in het westen is er
op uit zich een plaats te veroveren in de wereld en van daaruit bekwaamt zij
zich in allerlei vakken en wetenschappen en altijd weer komt zij dan in
conflict met haar vrouw-zijn. Dat vindt dan natuurlijk direct zijn neerslag in
het moederschap, dat dan eigenlijk
als iets van de tweede rang of als iets noodzakelijk kwaads wordt gezien. Voor
die bijzaak moest eigenlijk een oplossing gevonden worden, meent de westerse
vrouw en daarom juicht zij mee met de mannen als die weer een nieuw middel tot
geboortebeperking hebben gevonden. Eindelijk kunnen zij de zaak regelen zoals
die het beste uitkomt; eindelijk verlost van die klemmende noodzakelijkheid van
het moederschap. Dat deze verlossing
een onmiddellijke ontkenning van het vrouw-zijn is, dat wordt niet gemerkt want
er zijn zoveel voordelen tegenover te stellen..... en zo gaat de zaak
kapot en er gaat nog veel meer kapot, want het gaat niet alleen maar over
geboortebeperking. Als het alleen maar daarover ging, dan was er niets aan de
hand, want geboortebeperking is een natuurlijke menselijke mogelijkheid. Het is
de mens van nature mogelijk niet elke gemeenschap in een zwangerschap te laten
Uitlopen, want het zaad van de man legt een weg af voordat een eventuele
versmelting met de eicel kan plaats vinden. En waar een weg afgelegd wordt, daar
is ook een mogelijkheid van onderbreking. Dat is een héél gewone en natuurlijke
aangelegenheid. Dus het regelen van zwangerschappen is voor de mens niets
bijzonders en daarover behoeft de moderne mens helemaal zo'n drukte niet te
maken....., maar er is in onze cultuur iets anders aan de hand. Het gaat
niet in de eerste plaats om geboortebeperking, maar het gaat om de ontkenning
van het moederschap. De vrouw wil
geen moeder meer zijn, en voorzover zij toch
meent dat zij moeder wil zijn wil zij dat op zo’n onwezenlijke
wetenschappelijke manier dat het ook dan geen moederschap is. De vrouw kent zichzelf als moeder niet meer; dat
heeft zij allemaal stuk gedacht en nu is er niets meer van overgebleven.
Zij wil "iets" zijn in de wereld, zoals de man dat is; zij wil ergens
in uitblinken en zich op het één of andere terrein onderscheiden en daarmee
verlangt ze van zichzelf, dat ze als "iets bepaalds" voor de dag komt
en dat ze aan dat "bepaalde" te kennen zal zijn, zoals de man dat is.
Maar zich laten gelden als "iets bepaalds" is niet wézenlijk
vrouwelijk; het wezenlijk vrouwelijke is gelegen in het "tot inhoud
hebben" van de bepaaldheden. Het is dus een "omhullende" rol die
zij speelt ; zij laat zich gelden als het "tehuis". Dat is het
eerste, dat voor de vrouw geldt en van hieruit regelt zij maar wat er geregeld
moet worden naar haar idee; zij bepaalt maar het aantal kinderen en zij moet
maar zien of zij ook nog een of ander werk wil doen. Maar het
punt zit hem hierin dat de vrouw het uitgangspunt van haar gedoe houdt in haar vrouwzijn, en dat is het wat in de westerse cultuur steeds
meer op de achtergrond geraakt. De westerse vrouw neemt haar uitgangspunt
steeds meer in wat anders, namelijk in het mannelijke en daarmee raakt
een hele werkelijkheid in het verdomhoekje en die verwaarloosde werkelijkheid
betreft alle terreinen van het menselijke leven, want het vrouwelijke loopt
overal doorheen, net zoals het mannelijke het op zijn wijze ook doet.
Moederschap-1(nr.6)
; Moederschap-2(nr.12) ; Moederschap-3(nrs. 52 en53) ;
Pagina 7
Verwaarloosd is dus de werkelijkheid als warmte, als
innigheid, als tederheid; verwaarloosd is de wereld van het kind en
verwaarloosd is de schoonheid. De liefde is aan alle kanten aan banden gelegd
en eerlijkheid en betrouwbaarheid zijn ver te zoeken. En doorvoor
in de plaats is een koude, kille wereld gekomen waarin de redenering en de
berekening doorslaggevend is. Een berekening is altijd redelijk, want altijd is
twee keer twee vier; een berekening kan hoogstens fout zijn, maar die fout
wordt er op den duur wel uitgehaald..... maar wat heeft die berekening
voor menselijke waarde in een wereld waaruit het vrouwelijke vertrokken is? In
de grond van de zaak komt het niet verder dan de uitspraak op ons titelblad:
"Ik ben de paus" en daarvan doen alle raffinement en alle
ontwikkeling en alle beschaving niets af. De wereld, die ons in Tijl
Uilenspiegel getekend wordt en die haar toppunt vindt in de paus met zijn
handlangers, is net zo liefdeloos en kil als de wereld die wij in onze
dagen kennen. De grond van de zaak is niet veranderd - alleen de uitwerking ervan.
Klaas moest zijn menszijn met de dood bekopen en dat geldt voor de mensen in onze
wereld ook, letterlijk of figuurlijk. En er was voor hem geen medelijden, er
was geen genade en er was geen redding hoewel er mensen genoeg aanwezig waren
om die paar autoriteiten en die valse kettermeester te beletten Klaas te
verbranden. Al die mensen kwamen niet verder dan wat "gemor" en wat
gegooi met stenen maar van een werkelijk verzet tegen het vermoorden van Klaas
was geen sprake. Dat beeld kennen wij in onze tijd ook maar al te goed: de
mensen schelden, ze gooien met stenen en intussen gaat alles door want al bij
voorbaat heeft iedereen het hoofd gebogen voor het gezag - of wat daarvoor door
meent te gaan. In de wereld van Klaas was geen vrouwelijkheid en in de onze is
ze evenmin; ben je dan in die wereld een "normaal" mens, en leef je
en voel je zoals een mens behoort te leven en te voelen, dan ga je er vroeg of
laat aan, want je hebt je als "normaal" mens maar te schikken naar de
gang van zaken. Klaas was een normaal mens, een mens die met normale arbeid
zijn brood verdient en die leeft zoals de andere mensen leven. Alleen had hij
de pech dat hij deugde zodat al zijn normale gedoe werkelijk normaal, dus voor
hem werkelijk vanzelfsprekend, was en dan ben je tenslotte tegenover.de normale
mens die niet deugt weerloos. De normale mens die niet deugt is hij die zich op
iets laat voorstaan en zich van daaruit macht aanmeet. Wat voor hem dus
vanzelfsprekend had moeten zijn, bijvoorbeeld dat hij beter dan de anderen
boten of bruggen kan bouwen of dat hij een beter overzicht over de mensen heeft
zodat hij een staat kan besturen, dat is voor hem iets bijzonders dat eerbied
afdwingt en dat dus ook met eerbied behandeld dient te worden. Dit is het
kenmerkende van de gehele westerse bovenlaag in de samenleving, dat zij op
grond van een méér dan gemiddeld maar desondanks toch normaal vermogen macht
afdwingen van de andere normale mensen die niet dat grotere vermogen bezitten.
En in deze macht ligt de bron van alle schofterigheden, door de gehele westerse
bovenlaag in alle tijden bedreven. Tegen deze macht leggen de gemiddelde mensen
het altijd af en dat zal pas over zijn als de mensen het "normale"
ook inderdaad als "normaal" zijn gaan zien. Dan is het normaal dat
sommige mensen de leiding hebben over het werk of over de staat en dan zijn
alle posities, die de mensen bekleden, vanzelfsprekend en in genen dele een
bron van macht en dus tirannie. Voorlopig echter is alles nog zoals in de tijd
van Klaas, al gaan wij thans verfijnder te werk. Klaas was een
"normaal" mens, hij word niet gedreven door iets groots en hij had
niets verhevens in de zin - hij deed zijn werk hij zette op zijn wijze de
planeet om tot een menselijke werkelijkheid, en dat deed hij op zijn eigen
eenvoudige manier. Maar hij deugde en hij liet zich dus op niets voorstaan. Dan
echter komt het conflict, want een ander heeft zich dan ook maar eenvoudig te
gedragen en hem niet voor te schrijven wat hij doen en laten moet. Hij wenst
vrij te zijn zoals hij ook een ander vrij laat en hij duldt het niet dat er
over zijn rug schoftenstreken doorgezet worden. Hij wil normaal kunnen leven en
dat wil hij omdat hij deugt. Maar natuurlijk wordt hij niet vrij gelaten want
de anderen tillen zwaar aan hun eigen gewicht. Dan kan hij niets anders doen
dan zich bij zijn overtuiging houden en dat wordt onherroepelijk de
brandstapel. Zijn verweer is zwak en hij legt het af tegen de schofterigheid.....
Als hij ondervraagd wordt inzake zijn
godsdienstige overtuiging, dan kan hij niet anders dan er rond voor uitkomen,
dat de paus niet de stedehouder van Christus is en dat het aanbidden van de
heiligenbeelden louter afgoderij is. Hij wenst alleen maar "de Geest
Gods" te volgen en hij vloekt:
"Storm en droogte! dat de bomen van den
grond onzer vaderen liever verschroeien dan te gedogen, dat men in hunne
schaduw het vrije geweten ten dood verwijst !"
Maar het helpt natuurlijk niets en het heeft al
die duizenden niet geholpen die als ketters verbrand, gewurgd, gehangen,
gevierendeeld en verdronken zijn. Duizenden gingen net als Klaas de dood in en
het waren allemaal gewone, hardwerkende mensen. Hun bezittingen gingen voor een
deel naar de aanbrengers en voor een ander deel naar de Keizer of naar de Paus.
Hele landstreken zijn op deze wijze geplunderd en leeggeroofd, allemaal ter
meerdere ere van god en de heilige roomse kerk. Die kerk tiranniseerde de gehele
westerse wereld; alles en iedereen was aan de kerk onderworpen. En de
Inquisitie zorgde ervoor dat de voor de kerk schadelijke elementen opgespoord
werden. De schofterigheid van deze inquisitie is onvoorstelbaar en is hoogstens
te vergelijken met de ergste vormen van terreur zoals de Duitsers die toepasten
tijdens de tweede wereldoorlog. De mensen werden in de gevangenis geworpen op
de meest vage en eerloze aanklachten en de verdachten moesten maar zien te
bewijzen dat de betreffende aanklachten vals waren. Een onmogelijke opgave
natuurlijk, want onschuld is nooit te bewijzen, en zeker niet als het gaat om
gewetenszaken. Bovendien hadden de "rechters” alle middelen om iemand te dwingen de
aanklacht te bekennen; zij beschikten immers over de pijnbank waarmee zij de
gruwelijkste folteringen konden uitvoeren! De meeste mensen bekenden dus, om
tenminste van de folteringen verlost te zijn en dat konden ze rustig doen, want
afgemaakt werden zij toch.... als zij niet bekenden golden zij voor
"verstokte ketters" en als zij wel bekenden en eventueel berouw
toonden, dan werden zij voor die ketterij met de dood gestraft. Die dood was
altijd het vuur, want de voorschriften waren dat de ketters
"uitgekookt" moesten worden!
De inquisitie had van de Paus alle volmachten
gekregen en daar heeft zij dan ook grondig gebruik van gemaakt. Had ze weer
iemand te pakken, dan werd hij aan de "wereldlijke rechter"
uitgeleverd na "schuldig" bevonden te zijn, en dan had die rechter
niets anders te doen dan het vonnis uit te voeren. Inzage van de processtukken
was niet nodig want de rechter had maar niet te twijfelen aan de
rechtvaardigheid van het vonnis. En twijfelde hij toch, dan gaf hij daarmee
overduidelijk te kennen geen vertrouwen te hebben in de Roomse kerk en haar
dienaren en dan kon hij ook als ketter de brandstapel op. Het spreekt vanzelf
dat de geestelijken, die deel uitmaakten van de heilige inquisitie, zich niet
met bloed bevlekten; mensen die de godsdienst der liefde vertegenwoordigen
kunnen kwalijk met bloed bespat rondlopen! Dat zou niet erg overtuigend
zijn..... maar je kunt natuurlijk wel anderen dwingen het voor je te doen en
dan kan je er nog heel schijnheilig bij zeggen, dat zo een beetje zachtzinnig
tewerk moeten gaan, die ruwe beulen van de wereldse rechtbank! Het klinkt als
een cynisch grapje, maar toch is het zo gegaan. En meestal behoorden die
inquisiteurs ook nog tot de zachtzinnigste orden van de Roomse kerk: de
Franciscanen en de Dominicanen. Dat zijn die lui die van broodkorsten leven en
op blote voeten lopen, allemaal ter wille van de eenvoud, die samengaat met het
ware en het zuivere zoals dat door Christus gepredikt is. Die eenvoudige
geestelijken waren de meest bloeddorstige en sadistische moordenaars die er rondliepen.
Die inquisiteur die bij het proces van Klaas aanwezig was en die in zijn
geloofsijver het vrolijke voorstel deed Klaas ook nog even te folteren, dat
stuk ellende heeft nog in het echt bestaan ook! Dat was Peter Titelman en hij
was deken van Ronsse. Iedereen was als de dood voor
hem want als hij eenmaal zijn gezegend oog op je had laten vallen dan kon je je
het beste ineens verhangen..... dat bespaarde je een heleboel ellende. Hij was
de officiële inquisiteur van Vlaanderen en hij stond rechtstreeks onder het
gezag van de Paus. Toen het stadsbestuur van Gent hem de stukken vroeg inzake
een ketterproces in Sotteghem overhandigde hij die
niet, want het was allemaal dik voor elkaar: hij handelde volgens
"kerkrecht" en dat was het hoogste recht dat denkbaar was ! In het
gehele westen hadden mensen als deze Titelman het recht in handen en vooral ook
Vlaanderen werd overstroomd door deze hyena's.
Pagina 9
De Coster vertelt er van nog een, Spelle geheten:
"Doch rosse Spelle, de provoost, met zijne rode roede gewapend, reed op
zijn mager peerd van de ene naar de andere stad, en overal deed hij schavotten
oprichten, brandstapels aansteken, putten delven om arme vrouwen en meidekens levend te begraven."
Deze Spelle sleepte
aardig wat in de wacht van al de mensen die hij vermoordde, maar de koning had
er het meeste voordeel bij. De koning erfde - die zinsnede komen wij telkens
tegen in de Uilenspiegel. De koning had geld nodig en plunderde Vlaanderen.
Karel V heeft ook als een beest huisgehouden in de Nederlanden, zo zelfs
dat hij het zuidelijke deel ervan, dus Vlaanderen, volledig ten gronde richtte.
Gent, zijn geboortestad, heeft hij voor een groot deel verwoest omdat ze haar
vrijheid wilde behouden en de bevolking teisterde hij met zijn
"plakkaten". Spelle was, als zovelen, in de
weer om de koning te verrijken en natuurlijk ook zichzelf; dat was een
geraffineerd spelletje, want, het ging allemaal onder het mom van de
godsdienst. Maar aan Tijl Uilenspiegel had Spelle een
kwade; Tijl wist hem ferm te grazen te nemen en toen kostte het
eindelijk ook Spelle z'n kop.....
Tijl sneuvelt niet aan de schofterigheid, maar
Tijl was ook een ander mens dan zijn vader Klaas, hij was geen
"normaal" mens, hij was een uitzondering. Alles wat voor de normale
mens Klaas een wens, een noodzaak, een ideaal, een verlangen en een troost was,
vertoonde zich in zijn zoon Tijl als een realiteit. Al het behoorlijke, dat
voor de normale mens de zon is waarin hij zich koestert, zoals vrijheid,
rechtschapenheid, eerlijkheid, recht..... dat alles is Tijl ten voeten uit. En
een dergelijke gesteldheid overwint natuurlijk altijd de schofterigheid, zoals
de mensheid, die als groot geheel uiteraard "normaal" is ook niet aan
haar eigen schofterigheid ten gronde gaat. De mensheid wenst zich in de heldere
zon te koesteren en tenslotte koestert zij zich in die zon ; Tijl is de
verpersoonlijking van de zon, die overwint. Maar de mensen zelf, de mensen als
Klaas..... die sneuvelen om te beginnen.
Waarom is dit nu zo? Waarom is er eigenlijk geen
redding en geen uitkomst mogelijk voor mensen als Klaas, zodat ze telkens weer
het onderspit moeten delven? Het antwoord op deze vraag is betrekkelijk
eenvoudig: deze mensen zijn bevangen in hun eigen wereldbeeld. Daarom
heb ik Klaas ook een "normaal" mens genoemd. Dit "normaal"
heeft in onze oren geen gunstige klank, want wij zijn er ons allemaal stuk voor
stuk van bewust dat wijzelf niet tot het normale behoren. Wij voelen onszelf
aan als eenlingen, als unieke gevallen, die enig in de wereld zijn. En
enerzijds is dit ook zo, want er zijn onder de mensen nooit twee mensen die aan
elkaar gelijk zijn, zodat iedereen werkelijk een volkomen apart geval is. Dat
aparte geval ben ik, en verder is er niemand zo. Anderzijds echter is het zo
dat alle mensen variaties zijn van een en hetzelfde grondpatroon en van die
variaties bewegen de meeste zich in de buurt van het gemiddelde. Dit gemiddelde
is het "normale". Dat wat voor de mensheid normaal is, is natuurlijk
gekleurd door het ontwikkelingsmoment van een bepaalde mensheid. Met andere
woorden: het normale van een mensheid uit bijvoorbeeld 300 voor Christus
ziet er anders uit dan het normale van een mensheid uit de 16e eeuw, de tijd
van Uilenspiegel dus.
De ertussen liggende ontwikkeling heeft zijn
invloed laten gelden. Maar aan de andere kant is toch het grondpatroon
hetzelfde: wij zien de man aan het werk en wij zien de vrouw in huis,
aan de man komt het levensonderhoud mee in de vorm van het geld dat hij
verdient en aan de vrouw komt de huiselijkheid en het kind mee, en verder
zoeken die twee, vrouw en man, elkaar op en gaan samen het leven door. Dat is
en blijft het grondpatroon door alle ontwikkelingsstadia heen; het is de
normale mens. Dus, al voelen wij ons apartheden, op grond van onze
individualistische cultuur, toch behoren wij tot de "normale mens" en
er is hierop niets aan te merken. Het is dus ook de normale mens die het
wereldbeeld bepaalt; dat was in de geschiedenis zo, dat is nu zo en dat blijft
zo, zo oud als de wereld wordt, omdat de mensen variaties vormen van een zaak.
Maar..... dat normale beeld wordt gekleurd, of, zo U wilt, verkleurd,
door de op een bepaald moment geldende ontwikkelingstrap en hierin zit de
oorzaak van de ellende, want nu gaan allerlei tijdelijke aspecten, die op die
ontwikkelingstrap in het centrum van de ontwikkeling staan, hun rol spelen.....
en dat is een overheersende rol. Het normale wordt hierdoor in het nauw
gedreven en het wordt onder druk gezet.
Pagina 10
Want de mensheid van dat moment heeft belang bij
datgene dat in ontwikkeling is en van daaruit laten de meest ontwikkelden zich
als de belangrijksten gelden. Hierop stoelt het machtsprincipe. Maar de minst
ontwikkelden behoren tot precies diezelfde mensheid van precies hetzelfde
moment en daarom zijn zij op dat moment dan ook door het machtige te
onderdrukken. Zij zijn diezelfde wereld mee. De mensen die bij de schandelijke
veroordeling van Klaas aanwezig waren, kwamen niet tot verzet omdat zij het
machtige werkelijk als machtig ondergingen. Hun gemor kwam trouwens
hoofdzakelijk voort uit het feit, dat zij in die kleine dorpsgemeenschap van
Damme Klaas allemaal kenden en allemaal van hem hielden. Die mensen leefden
dicht bij elkaar en Klaas was een der hunnen..... het betekende voor hen wat
dat hij door de gemene aangifte van een door hen allemaal gehate visverkoper
ter dood gebracht werd. Hadden die mensen Klaas niet gekend, dan hadden zij
nieuwsgierig en geboeid toegekeken en er verder geen traan om gelaten. Zo was
het toch bij al die terechtstellingen: de mensen liepen gnuivend te hoop
want er was weer eens iets te beleven, er was weer wat te griezelen en te
genieten..... Het volk was voorlopig nog helemaal niet tegen die moordpartijen
en dat kan ook niet anders, want was dat wel het geval geweest, dan was het
niet door gegaan. Waar het grote gemiddelde tegen is, dat gaat niet door. Gaat
het wel door, dan ligt het ook in het wereldbeeld van dat moment en dan vinden
de meeste mensen het wel best.
De minder ontwikkelden worden onderdrukt door de
meer ontwikkelden en dat vinden beide partijen normaal. Zij behoren bij elkaar,
die partijen. Daarom gaat het allemaal door zolang het betreffende
cultuuraspect nog aan de orde is. Maar de minst ontwikkelden, die dus het
minste deel hebben aan het cultuuraspect, zijn degenen die het minst verkleurd
zijn door dat cultuuraspect en daarom is het in hen, dat toch het eerste het
verzet opkomt tegen de onderdrukking en dat verzet steunt tevens op een nieuwe
gedachte, die de bovenliggende, onderdrukkende, gedachte gaat ontkennen. Bij
Klaas was die nieuwe gedachte de vrijheid van geweten; die gedachte
woelde door dat gehele tijdperk. Het was de tijd van de Reformatie. Altijd komt
de nieuwe gedachte op in de meest onderdrukte mensen, de mensen dus, die het
minst deel hebben aan datgene dat tot op dat moment het belangrijkste was. Zij
zijn aan dat belangrijkste het minst gebonden en staan dus het meest open voor
het nieuwe. Zodra dit nieuwe tot verzet uit gaat groeien gaan de slachtoffers
vallen en dat vindt plaats onder de minst bedeelde normale mensen.
Deze mensen zijn om te beginnen niet opgewassen
tegen datgene, dat zij gaan ontkennen; zij zijn niet opgewassen tegen de
"gevestigde orde" die haar macht gaat handhaven. Maar al zijn zij er
dan niet tegen opgewassen, zij behoren wel tot precies diezelfde wereld. Zij
komen in die wereld met iets anders, iets nieuws op tafel, maar dat nieuwe is
net zo'n wereldse aangelegenheid als dat oude dat opgeruimd moet worden. En met
"werelds" bedoel ik niet dat het een profane zaak is, die negatief
afsteekt tegen allerlei verhevenheden, die eigenlijk bestreefd
zouden moeten worden, maar ik bedoel ermee te zeggen dat het een
maatschappelijke kwestie is. Alles wordt op het maatschappelijke terrein
uitgevochten. Dat kan ook niet anders want we hebben te doen met een bepaald
aspect van het algemeen menselijke dat in het dagelijkse leven van de mensen
doorgezet wordt. Vrijheid is een aspect van het algemeen menselijke en dat
aspect wordt gerealiseerd als een gewone eenvoudige praktische vrijheid, die
met het begrip "vrijheid" als zodanig weinig gemeen heeft. Want het
begrip "vrijheid" geldt altijd en onder alle omstandigheden en het is
niet aan te tasten noch te vernietigen; het is dus ook niet te bevechten. Het
is een gesteldheid die er zomaar is, en die zich eventueel zomaar in een
bepaald mens vertoont..... bijvoorbeeld in een mens als Tijl Uilenspiegel. Maar
de vrijheid die voor "de mensen" geldt is een verworven
aangelegenheid. Daar is bloed voor gevloeid en daarvoor hebben mensen zich
ingespannen. En in dit verband kunnen we eigenlijk niet eens zeggen, dat die
vrijheid er toch wel gekomen zou zijn, ook al hadden de mensen er niet voor
gevochten, want juist het vechten is de Weg die de idee volgt om zich waar te
maken. De idee komt op in de mensen en dan gaan ze er achteraan en dat leidt
altijd tot strijd omdat er altijd iets ouds is, iets van een vorige periode,
dat er zich tegen verzet. Dus al vechtende maakt de mens zich waar. Hij kan het
dus helemaal niet laten om ervoor te vechten, want dat is zijn weg en een
andere is er niet.
Bladwijzer: Geen enkele
nieuwe cultuurfase is zonder strijd voor de dag gekomen !(pag. 11)
Maar de resultaten zijn niet aan het vechten te danken,
want die resultaten zijn een logisch en onafwendbaar gevolg van het zich
doorzetten van de idee, die zich vechtend waarmaakt. Het ene iets is de
ontkenning van het andere iets, want het ene iets is het andere iets niet, en
zo botst de volgende idee met geweld op de vorige idee..... en daar spat
het bloed al in het rond! Gaat U de geschiedenis maar na: geen enkele
nieuwe cultuurfase is zonder strijd voor de dag gekomen, ook al voelden de
mensen in wie dat nieuwe opkwam eigenlijk niets voor vechten. De "oude
garde" heeft immers al ras in de gaten dat er iets gevaarlijks aan het
broeien is en schroomt dan niet om fikse maatregelen te nemen. En die
maatregelen worden tenslotte zo fiks, dat de anderen wel van zich af moeten
gaan slaan……
Karel V en zijn zoon Philips II plunderden de
Nederlanden, maar dat was niet alleen maar om er rijk van te worden..... dat
werden ze toch wel, die vorsten. Maar zij wilden de sfeer breken die in de
Nederlanden leefde, en die sfeer was de kiem van de vrijheid, die op uitbotten
stond. En die vrijheidsidee kwam onstuitbaar op in alle gewone mensen.....
er was dus alle reden om daar eens met de knoet te gaan zwaaien! In Duitsland
liep het zo'n vaart niet, want daar zouden ze elkaar wel afmaken; als de
Duitser het over vrijheid heeft dan bedoelt hij alleen maar dat hijzelf vrij
wil zijn zonder dat de anderen daarvoor ook in aanmerking komen. En dus waren
er altijd maar een paar vrij en de rest zat onder de knoet. Daarom zijn er daar
zo lang van die vorstendommen
geweest, met kleine tirannetjes aan het hoofd. Voor die vorstjes waren Karel V
en zijn zoon niet zo erg bang. Maar met die Nederlanders was het veel kwalijker
gesteld, want daar kwam onder de mensen zelf vrijheid op en een dergelijke
vrijheid geldt zowel voor mij als voor de ander. Dan is het wel gevaarlijk,
want dan wordt op den duur de absolute macht ontkend en dan komt de macht van
het "totaal" ervoor in de plaats. En nu was het deze vrijheid, de
vrijheid van en voor het "totaal", waartegen Karel V en Philips II
tekeer gingen en dat liep uit in de vrijheidsoorlog van de Nederlanders tegen
Spanje.
Een vorst kan niet wijs
zijn, omdat hij onder de normale mensen de machtigste is. Een vorst, welke het
ook is, kan alleen maar niet-deugen, want hij staat
helemaal in het teken van de "verkleuring"; hij verpersoonlijkt dat
bepaalde aspect, dat op dat moment belangrijk is en daarmee is hij door en door begrensdheid en
hij ligt ver af van het algemeen menselijke, zoals dat in de gewone eenvoudige
mens wel een realiteit is. Welbeschouwd is een vorst het toppunt van
onmenselijkheid op een bepaald moment in de samenleving. We behoeven de
geschiedkundige feiten maar te bestuderen om tot de conclusie te komen dat deze
gedachte ten allen tijde opgaat. Zelfs de meest geprezen vorst blijkt een
kortzichtig, beperkt en onverdraagzaam
beest te zijn; zou U, lezer, voor Uw geweten de verantwoording durven
nemen om te beslissen over dood en leven, handel en wandel, van zelfs maar een
mens..... laat staan van duizenden mensen?- Nee, dat zou U niet durven,
maar hij durft het wel, zo'n vorst. Het excuus dat de staat toch geleid moet
worden, is geen excuus, want na enig nadenken is duidelijk, dat de staat
zichzelf leidt; elke gemeenschap is een autonoom organisme dat feilloos
zichzelf in stand houdt zolang het gaat en zodra het niet meer gaat..... wel
dan gaat het niet meer en dan vormt zich vanzelf een nieuwe gemeenschap. Een
eenvoudige gedachte, nietwaar? Maar de meeste mensen snappen hem toch niet - de
meeste mensen hebben zelf nog wel ergens iets van een absoluut heersertje, zo'n
klein geniepig tirannetje.....
Een vorst is een onmogelijkheid en voorzover de een of andere idioot toch meent een vorst te
moeten zijn is hij de wijste idioot, die geen slag uitvoert en zich nergens mee
bemoeit. Die er vooral niet op gaat lopen slaan, want dan wordt het verzet nog
erger en die ook geen "bloedplakkaten" uitvaardigt, zoals Karel V en
Philips deden, want dan pakt het precies averechts uit. Maar ja, hoe kun je van
zo'n dwaas verwachten dat hij dat in de gaten heeft. Iemand die zich wat voelt
aan het purper en hermelijn, dat hij draagt, kan geen wijs mens zijn.....
dat is een dwaas.
Klaas was een eenvoudig man, hij had geen deel
aan de macht, hij was niets in de wereld en hij liet zich op niets voorstaan.
Hij was niet verkleurd door alles wat van belang was in zijn wereld. Dat zei
hem allemaal niets omdat hij als "normaal" mens deugde. Maar
natuurlijk moesten ze zich weer met hem bemoeien: een zekere
Grijpstuiver aasde op de erfenis van Klaas z'n broer.....
Grijpstuiver, die in de wereld wat wil zijn over
de rug van een ander; de eerloze adder die de machtigen de hielen likt
en de eenvoudigen om zeep helpt.
Bladwijzer: Geen enkele
nieuwe cultuurfase is zonder strijd voor de dag gekomen !(pag. 11)
Moederschap-1(nr.6)
; Moederschap-2(nr.12) ; Moederschap-3(nrs. 52 en53) ;
Hij geeft Klaas aan als ketter en later geeft hij
Soetkin en Tijl aan omdat ze die erfenis verstopt
hebben, maar gelukkig geven die twee niet toe.Tijdens
de foltering is het de haat die aan Tijl en aan Soetkin
kracht geeft, de haat tegen die Grijpstuiver, maar ook tegen de hele wereld,
die een lafhartige dievenbende is. Zoveel mogelijk voordeel behalen en er zo
weinig mogelijk voor doen, behalve dan het bedrijven van laagheden, vaak nog in
naam der gerechtigheid ook. Of speculeren op de onnozelheid van de mensen met
het sierlijke argument dat de mensen nu eenmaal bedonderd willen worden.Grijpstuiver speculeerde op het bijgeloof van de
mensen toen hij later als "weerwolf" de streek onveilig maakte door
de mensen met een wafelijzer de nek te breken nadat hij ze de stuipen op het
lijf had gejaagd. Allemaal dat stiekeme en verborgen gedoe, dat geen daglicht
verdraagt en dat zich altijd anders voordoet dan het is. Klaas aangeven onder
het mom van gerechtigheid omdat de keizer in zijn plakkaten een ieder bevolen
had ketters aan te geven, en later dat zich voordoen als een weerwolf om arme
stakkerds te beroven en af te maken. Overigens is dit, zij het in versterkte
mate, ook het gedrag van de oplichter, want die is er ook op uit zich te
verrijken zonder iets te doen, zonder er arbeid tegenover te stellen, en dat
gaat ook gepaard met alle mogelijke mooie verhalen. En ook is de oplichter
ervan overtuigd dat de mensen om zijn streken vragen.
Zo zijn er in de wereld allerlei soorten en
graden van Grijpstuivers en allemaal zijn zij lafaards en minderwaardige
sujetten, die eigenlijk bij niemand populair zijn, maar die zich toch, vooral
bij de autoriteiten, weten te handhaven. Een autoriteit vraagt niet naar
lafheid en hij vraagt niet naar eerloosheid; hij wil alleen de zogenaamde
feiten hebben waaruit blijkt dat zijn gezag aangetast wordt en of die feiten
nou uit de mond van een lafaard komen of niet, dat kan hem niets schelen. De
feiten spreken de enige taal. Klaas was een ketter en dat was voldoende.....
dat hij een nijver en eerlijk werkman was en dat hij ordelijk leefde, dat was
allemaal niet van belang, en dat de aangifte van Grijpstuiver door hebzucht
ingegeven was, dat was ook niet van belang - het recht moest zijn loop hebben
en dus.....
Hier zien we de kilheid en de liefdeloosheid van
de maatschappij; we hebben hier heus niet alleen maar met een corrupte
rechtspraak te doen, want ook onder gunstiger omstandigheden was de rechtspraak
van die dagen niet veel beter dan zoals ze bij Klaas toegepast werd. Neen, de
maatschappij op zichzelf genomen is en blijft een kille en liefdeloze
aangelegenheid en wel omdat het niets anders is dan een berekening. De
berekening hoeveel de tomaten moeten kosten en waar je al of niet mag stoppen
met je auto en wie je wel en wie je niet beledigen mag..... De
maatschappij op zichzelf is hard, keihard en zonder enige beweeglijkheid en
souplesse en het berust allemaal op voorschriften en die voorschriften zijn
consequenties van berekeningen en berekeningen zijn starheden. Deze starheden
zijn voor een machine wel noodzakelijk, en voor de prijs van de tomaten ook en
voor de waarde van het pond ook, maar ze zijn toch niet meer dan eten en
drinken. Ze zijn de onontbeerlijke basis van het leven, maar meer dan dat zijn
ze niet en omdat het leven zelf verre boven deze berekeningen uitgaat, daarom
mogen ze nooit een argument zijn voor leven of dood van een mens. Wat een mens
ook tegen de regels van de maatschappij in doet, het is nooit een misdaad, ook
al wordt het door de maatschappij als zodanig aangemerkt. Er is bijvoorbeeld
een tijd geweest dat een vrouw, die buiten het huwelijk om een kind. kreeg, als
een misdadigster gold. Zo'n vrouw komt in de Tijl Uilenspiegel voor, en het is
Katelijne, de moeder van Nele. Over deze Katelijne kom ik nog te spreken, maar
nu gaat het om het volgende: de maatschappij stelt deze vrouw als
misdadig en haar kind is onwettig - dat is nu nog zo - maar moeder en kind is
een zaak die buiten de berekening valt. Het valt buiten eten en drinken, het is
geen maatschappelijke aangelegenheid. Het onwettige moederschap
van Katelijne is geen misdaad. De maatschappij heeft niet te beslissen over
dood of leven en dus ook niet over levenszaken zoals het huwelijk, het geloof,
het geweten, de ontwikkeling van iemands aanleg, enzovoort. Misdaad kan alleen daar
gelden, waar het leven van kracht is en dat is nooit op het terrein van het
maatschappelijke, op zichzelf genomen. Zo langzamerhand komt dit in de moderne
rechtspraak al wel tot uitdrukking, bijvoorbeeld dat iemand in het verkeer
alleen maar "overtredingen" kan begaan en geen misdrijf.
Moederschap-1(nr.6)
; Moederschap-2(nr.12)
; Moederschap-3(nrs. 52 en53)
;
Pagina 13
Voorzover
de maatschappij als zodanig zich bemoeit met de levensaangelegenheden van de
mensen, is er alleen maar onheil te vrezen; lang voordat er zelfs maar sprake
van kon zijn dat Klaas een ketter was en toen hij er eigenlijk zelf nog niet
eens over nagedacht had, zag hij de toekomst al met vrees tegemoet omdat de
keizer de "plakkaten" verscherpt had:
"Opnieuw zal de dood over Vlaanderenland
heersen. De aanbrengers krijgen de helft van de have der
slachtoffers......"
De maatschappij, de berekening, maakt uit wat er
voor het leven van de mensen heeft te gelden. Als de kaarten zo komen te
liggen, dan zijn de mensen weerloos overgeleverd aan de lafaards onder hen en
dan is het de hebzucht die het laatste woord spreekt. Afgunst en haat kunnen
dan vrijelijk hun gang gaan en er is geen houden aan want de vergrijpen waarvan
de mensen beschuldigd worden kunnen altijd aangetoond worden, omdat het
tegendeel niet te bewijzen is. Wat voor iemands leven werkelijk geldt is niet in
een bewijs of een berekening te vatten en dus kunnen mensen als Klaas nooit
aantonen dat zij geen misdadigers zijn. De aanklacht blijft derhalve van kracht
en kan niet ontzenuwd worden..... dan behoeven verder alleen maar de
voorschriften opgevolgd te worden. Er worden allerlei bezwarende feiten tegen
Klaas op tafel gelegd en enkele van die feiten worden zelfs nog bewezen ook,
zoals het feit dat Klaas de heiligenbeelden die hij in huis had gebroken heeft
en de stukken in de put geworpen..... maar dit alles bewijst wel dat hij de
voorschriften niet nagekomen was, maar niet dat hij een misdadiger was.
Maar het niet nakomen van de voorschriften werd
als misdaad gesteld, dus het maatschappelijke werd als een levenszaak gesteld,
en dan hebben we te maken met dwingelandij en dan is niemand meer zeker van
zijn leven. De Roomse kerk heeft altijd een eerste plaats ingenomen op het stuk
van dwingelandij; zij had indertijd geheel centraal en west europa
onder de knoet en, zoals ik al gezegd heb, onvoorstelbaar groot is het aantal
misdaden dat zij op haar geweten heeft. Deze misdaden verjaren niet; wij kunnen
daar geen zand over gooien en zeggen dat er indertijd zoveel misdadigheid was
en dat de kerk daarin meegesleurd werd, en wij mogen ook niet als excuus
aanvoeren dat de geloofsijver de geestelijken verblindde. Want wij blijven met
het feit zitten, dat de mensen in het algemeen niet misdadig waren en vandaag
de dag ook niet misdadig zijn en nooit misdadig zullen zijn. De mensheid als
groot geheel is niet misdadig, ondanks de vele misdaden die gepleegd worden. In
en boven die niet misdadige mensheid stond de kerk en zij was een en al
dwingelandij en voor haar gewetenspolitie was niemand veilig.
De misdadigheid van de kerk is niet incidenteel geweest,
zoals de misdadigheid dat bij de mensen wel is, maar de misdadigheid van de
kerk ligt in haar gesteldheid besloten en behoort tot haar wézen. Die
misdadigheid geldt dus nu nog en is dus gelegen in die eeuwige dwingelandij,
dat geven van voorschriften voor het leven en dat genadeloos afslachten van
diegenen, die die voorschriften niet wensen op te volgen. Daarom is er geen
excuus omdat het geen tijdelijke, voorbijgaande zaak is, maar een blijvende.
Tegenwoordig zet het niet meer zoveel zoden aan de dijk, maar nog steeds is
Rome bezig de dienst uit te maken op het terrein van het leven van de mensen.
Dat blijkt wel uit het gezeur met de befaamde "pil". Daarbij kwam
toch weer duidelijk naar voren, dat het Rome niet te doen was om het bepalen
van een standpunt ten aanzien van de pil, maar dat de vraag eigenlijk draaide
om een voorschrift. Welk voorschrift moest er gegeven worden zodat de mensen
zouden weten waaraan ze zich te houden hadden. Daarbij speelden natuurlijk
allerlei morele kwesties een rol, maar het eindresultaat is toch een
voorschrift en juist in dit eindresultaat zit de misdadigheid, want hier zit de
dwingelandij.
Hoe deze dwingelandij moreel gedekt wordt, is
voor ons niet van belang; in de middeleeuwen werden de ketterverbrandingen ook
moreel gedekt..... maar het resultaat is toch de massamoord op tienduizenden
mensen geweest en in vele gevallen zelfs een totale ontwrichting van de
samenleving. Dus Rome is helemaal niet van karakter veranderd en Rome is nooit
teruggekomen op haar misdaden en nog steeds worden de massamoordenaars als
heiligen vereerd en nog steeds zijn de kerkelijke besluiten inzake de ketterij
en de hekserij niet herroepen, al worden ze dan niet meer in de praktijk
toegepast.....
Pagina 14
Wat deze kerkelijke besluiten aangaat, zij
spreken een gruwelijke taal. Dat is uitvoerig te lezen in een boek dat in het
begin van onze eeuw geschreven is door een man, die aanvankelijk tot de Roomse
kerk behoorde en er een hoge plaats bekleedde in de Jezuïetenorde. Hij schreef
een boek, "Het Pausdom" geheten, dat louter gefundeerd was op feiten
en deze feiten zijn zo afschuwelijk en de inhoud van de kerkelijke
voorschriften is zo wreed en onmenselijk, dat wij er bij het lezen beroerd van
worden. Toch ging het allemaal in naam van het Christelijke geloof en van de
liefde en dat is het nu juist wat Graaf Von Hoensbroech
zo kwalijk vindt. Hij zegt dat er vroeger veel misdadigheid was en veel
ruwheid, zeker ten opzichte van andersdenkenden, maar dat toch nergens bij al
die misdadigheid aanspraak werd gemaakt op goddelijkheid, zoals de Roomse kerk
en de Paus dat deden. En hij toont in zijn boek overduidelijk aan dat er hier
geen sprake was van een tijdelijke verblinding, maar van een weloverwogen
systeem. Von Hoensbroech geeft alleen maar de feiten
en hij legt het verband daartussen.… degene die over deze onverkwikkelijke zaak
nadenkt ziet in dat het kardinale punt in de dwingelandij gelegen is. Want
immers: als een aantal mensen willen geloven wat Rome voorschotelt en
als zij zelfs een zeker gezag van Rome willen aanvaarden, dan moeten zij dat
zelf weten en als zij andersdenkenden "ketters” willen noemen en als zij
willen geloven aan het bestaan van heksen en van duivels en van goede en kwade
geesten, dan moeten zij dat allemaal zelf weten en ook als de een of andere
verdwaasde idioot zegt dat hij god vertegenwoordigt en dat hij daarom met
eerbied behandeld moet worden en er zijn dan ook nog een stelletje mensen die
dat nog doen ook...... wel, dat moeten die mensen allemaal zelf weten want het
is hun eigen dwaasheid! Maar dan moeten zij dit niet anderen op gaan dringen en
nog kwalijker is het, ja zelfs regelrecht misdadig, als zij een stelsel van
lichamelijke en geestelijke terreur gaan doorvoeren doormiddel van maatschappelijke
voorschriften. Dit karakter van terreur heeft de Roomse kerk nooit verlaten.
Het blijft zo, zolang de Roomse kerk bestaan zal, want het is juist de
goddelijkheid van die kerk, die hiervan de oorzaak is. De mensen, die die kerk
vormen, met de paus aan het hoofd zijn goddelijk; hierin ligt onmiddellijk
tirannie besloten want aan het goddelijke is elke tegenspraak ontzegd. Naast
het goddelijke is er geen plaats voor iets anders, want het is het laatste
woord, het is feilloos en eeuwig. Alles blijft beneden het goddelijke en is
eraan onderworpen. Welnu, als mensen gedragen worden door een dergelijk
principe, dan kunnen zij nooit iets anders zijn dan moordenaars, omdat zij het
andere en dus de ander ten enen male ontkennen. Dit is nooit van een goddelijk
mens af te denken en het is meermalen in de geschiedenis voor de dag gekomen.
Het meest recente voorbeeld is de Duitser geweest, die zichzelf een Übermensch
achtte en van daaruit wel eens even orde op zaken zou stellen. We hebben het
allemaal geweten.....!
Maar dat is niet doorgegaan, dat was te bot en te
stom, doch op andere wijze gaat het toch zijn gang en dat merken wij doorgaans
niet. Dat de gehele westerse cultuur in haar huidige stadium doordrongen is van
de Übermensch en dat dit telkenmale de kop opsteekt in de meest gevarieerde
vormen..... wij bemerken het niet omdat het in onszelf ook op de loer ligt.
Maar het is misdadig en de Roomse kerk, die door en door stoelt op het
goddelijkheidsprincipe, is daar de meest geduchte vertegenwoordiger van. De andere
kerken, hoe dwaas die overigens ook zijn mogen, hebben zich nooit op
goddelijkheid voor laten staan, zodat ede leden van die kerk geen mogelijkheid
tot zelfverheffing was. Maar die kerken zijn ontstaan uit de Roomse als
tegenstelling; zij zijn er een reactie op. In die kerken staat de mens
persoonlijk tegenover God en dan moet hij maar zien hoe hij het met God klaart.
Hier is dus geen mogelijkheid tot terreur want een ieder moet het zelf doen en
daarover kan een ander niet oordelen. De ander is dus erkend. Hier ligt het
grondprincipe van de vrijheid, vandaar dat indertijd de hervorming samenging
met allerlei vrijheidsbewegingen. In het verhaal van Tijl Uilenspiegel loopt
het ook door elkaar heen, het navolgen van de hervorming en het zich,
vrijvechten van de Spaanse overheersing. Men zal zich misschien afvragen wat
het voor zin heeft om in onze tijd er nog toe over te gaan de Roomse kerk aan
te tasten. Want de zaak is toch al aan het instorten; de dagen van Rome zijn
geteld en de invloed die ervan uitgaat is lang niet meer zo groot als vroeger
het geval was.
Bladwijzers: De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige
oorlog(1568 t/m 1648) – pag. 31 t/m 33 e.v. ; Wraak(gevoelens)
vanaf pag. 17 t/m 26 e.v.
;
Als wij er zo over denken, dan zien wij het belangrijke
facet van de misdadigheid over het hoofd. Ook al kan zij niet meer zo uit de
voeten, toch is het misdadigheid en daaraan doen de krampachtige vermaningen
tot vrede en menselijkheid van de zijde van Paus en geestelijkheid niets af.
Over die zaken hebben zij het altijd gehad, zelfs op het moment dat zij ketters
aan de beul overleverden om op gruwelijke wijze verbrand te worden; dat was ook
ter wille van de menselijkheid - de Roomse menselijkheid namelijk! Hoe de zaak
tegenwoordig ook naar voren komt, toch zijn en blijven het de schijnheilige
woorden van een gewetenloze moordenaar, die nimmer zijn ware roeping zal
verloochenen. En dat allemaal vanwege die zelfverheffing tot goddelijkheid.
Hierbij doet het niets terzake of de paus en de
geestelijkheid zelf geloven wat zij lopen te verkondigen want zij stellen
zichzelf als goddelijk en laten het zich aanleunen dat anderen dit bevestigen.
Dat is voldoende bewijs voor een misdadige gesteldheid. En deze gesteldheid
moet bestreden worden zoals ook Hitler en consorten bestreden werden.
Von Hoensbroech stelt
in zijn boek, dat het Pausdom te goeder trouw is geweest, maar welbeschouwd is
dat niet juist. Had het Pausdom te goeder trouw fouten gemaakt, dan was er alle
reden geweest achteraf die fouten te betreuren en de foutieve leerstellingen te
herroepen. Dan zouden al die massamoordenaars, die nu nog steeds heiligen zijn,
als moordenaars zijn aangemerkt en dan zou er vanaf een bepaald moment
werkelijk een nieuwe koers gevaren zijn, zonder die goddelijkheid en dus zonder
die misdadigheid. Maar dat is nooit gebeurd, er is niets herroepen en het wordt
dus allemaal als goed gezien. Dan is er ook niet van goede trouw te spreken;
bij een normale moordenaar spreken we toch ook niet van goede trouw? Want hij
weet op de achtergrond heus wel met iets smerigs bezig te zijn - hij is immers
ook een mens ! En zo wist het pausdom op de achtergrond dat het niet
deugde en het is toch doorgegaan. Wij moeten dus van kwade trouw spreken zoals
wij dat ook bij de Hitler-bende moeten doen. En kwade trouw mag nooit geëxcuseerd
worden en we mogen kwade trouw nimmer dulden..... Er worden in de wereld vele
fouten gemaakt en door die fouten vloeit er veel bloed over de planeet, maar
altijd heeft de mensheid zich verzet tegen misdadige stelsels. Omdat de
mensheid zelf, als groot geheel, niet misdadig is. De mensheid heeft zich
verzet tegen de slavernij, tegen het nationaal socialisme, tegen het
schijn-communisme van Rusland, tegen laffe veroordelingen door corrupte
rechtbanken en tenslotte tegen de zelfheerlijke politiek van de Verenigde
Staten. Eventjes ook heeft de mensheid zich verzet tegen Rome, maar Rome was
slimmer en gooide het over een andere boeg, doch nu wordt het zo langzamerhand
tijd het Romeinse bloedstelsel aan de kaak te stellen en onmogelijk te maken.
En inderdaad beginnen hier en daar de aanvallen kracht te krijgen..... maar
Rome is héél slim want het weet dan wel weer zo te huichelen dat de mensen het
tenslotte als een statussymbool gaan zien om Rooms te worden. Zover hebben ze
het nu weer weten te schoppen.....
De moeilijkheid bij
Rome is, dat het allemaal in de gelovigheid van de mensen geworteld is en de
gelovigheid is, zolang ze nog geldt voor de mensheid, een niet uit te roeien
gesteldheid. Als de mensheid nog onvolwassen is, dan is ze gelovig; het volwassen worden is
niet te forceren en dus het verdwijnen van de gelovigheid ook niet. Aangezien
Rome een spel speelt juist met deze gelovigheid, is ze bijzonder moeilijk aan
te tasten tenzij men direct tot de kern doorstoot en die kern is de
goddelijkheid. Maar daarvan zijn de mensen toch nog een beetje bang, temeer
daar de misdadigheid van de zaak veel meer verborgen gehouden wordt dan vroeger
het geval was. Ten tijde van Uilenspiegel was iedere geestelijke een levend en
wandelend bewijs van hebzucht, geilheid, bemoeizucht en heerszucht, zodat het
niet zo moeilijk was de Roomse kerk als een schoftenbende te zien. Maar
tegenwoordig gedragen de geestelijken zich als welopgevoede lieden en het zijn
ontwikkelde mensen waarop particulier niet zoveel aan te merken valt en nu
dringt het tot de meeste mensen niet zo goed door wat deze beschaafde mensen
vertegenwoordigen. En Rome is slim genoeg om zijn strijders een zo hoog
mogelijke ontwikkeling mee te geven..... de westerling heeft eerbied voor
knappe koppen; hij kan zich niet voorstellen dat een doctor in de
godgeleerdheid wel eens een handlanger van een misdadigersbende zou kunnen
zijn. En zo wordt de schijn gered. De Jezuïetenorde is zelfs voor dit doel
opgericht - dat was precies raak !
Bladwijzers: De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige
oorlog(1568 t/m 1648) – pag. 31 t/m 33 e.v. ; Wraak(gevoelens) vanaf pag. 17 t/m 26
e.v. ;
Pagina 16
Want aanvankelijk had de kerk niet zoveel gedaan aan
de ontwikkeling van haar dienaren, maar dat begon, zeker nu de Hervorming, te
erg in de gaten te lopen. Bovendien werd het tijd de door de Hervorming
bekeerde gebieden terug te winnen voor de Paus. Het was de Spaanse edelman Don Inigo Lopez de Recalde, die op 17
september 154O de "Sociëteit van Jezus" oprichtte, waaraan onder meer
de gelofte verbonden was:
“... hun leven te wijden aan de bestendige dienst
van Christus en van de paus, onder de banier des Kruises
krijgsdiensten te verrichten, en slechts de Heer en de Roomse Opperpriester,
als zijn stedehouder op aarde, te dienen."
Die edelman is bekend geworden onder zijn
kerkelijke naam Ignatius Loyola; hij bouwde de
organisatie geheel op Spaans militaire wijze op en eiste daarbij natuurlijk
absolute gehoorzaamheid van de leden der orde. De orde wordt gekenmerkt door
extatische mystiek, een heet godsdienstig fanatisme, terwijl bovendien de
vroomheid gepaard ging met wreedheid en doortrapte sluwheid. Zo was het
mogelijk op den duur overal grote invloed te krijgen en langs deze weg het doel
dat Rome voor ogen stond te verwerkelijken. Doordat de Jezuïeten meestal ook
als biechtvaders optraden waren zij in staat allerlei stromingen onder de
mensen, die voorlopig nog niet aan de oppervlakte kwamen, al bijtijds te
signaleren. Dat was natuurlijk van groot gewicht om de zaak in de hand te houden.
Door hun geleerdheid oefenden zij ook grote invloed uit op de ontluikende
westerse wetenschappelijke wereld. Zij waren strijders en geleerden; om te
beginnen waren zij meer het eerste dan het tweede, maar allengs kwam deze
verhouding andersom te liggen. In ieder geval was de tactiek van de Jezuïeten
deze, dat zij de wereld met haar eigen wapenen bestreden en in hun macht
trachtten te krijgen. En, zoals gezegd, zij hebben heel wat successen geboekt.
Het zou ons te ver van het onderwerp afvoeren de doelstellingen en de
activiteiten van de Jezuïeten wat nader te bekijken, maar in ieder geval zou
ons dat nog eens temeer duidelijk maken dat de Roomse kerk nooit te goeder
trouw is geweest en dat ook nooit worden zal, ondanks het feit, dat zij vele
ernstig gelovige en voortreffelijke mensen geteld heeft onder haar gelederen.
Maar over deze mensen gaat het nu niet, het gaat over het stelsel zelf - en dan
geldt het bovengezegde.
De wereldlijke vorsten hebben natuurlijk ook zo'n
beste rol niet gespeeld;
zij waren bepaald ook niet vrij van dwingelandij,
maar het blijkt dat datgene dat zij hun onderdanen opdrongen, van Roomse
oorsprong was. Karel V terroriseerde op een verschrikkelijke wijze de aan zijn
gezag onderworpen landen, maar altijd was het argument de verdediging van het
heilige Roomse geloof. Zij spanden samen met de Paus, die vorsten en zij
wedijverden met hem in vervolgingswoede. Later waren er ook wel Protestantse
vorsten die zich te buiten gingen aan dwingelandij, maar over het algemeen is
het beeld wat dit betreft veel gunstiger, omdat aan de Hervorming nu eenmaal
geestelijke vrijheid meekwam. Het is te begrijpen dat daarvan natuurlijk niet
zo heel erg veel terecht kwam, maar het principe was er toch. Overigens waren
die protestantse vorsten geen haar beter dan de Roomse. Een vorst deugt nu eenmaal
niet en dat niet-deugen kan hoogstens een beetje mild
voor de dag komen. Het is niet voor niets, dat de mensen een vorst prijzen als
hij mild en "genadig" is..... onbewust gaan de mensen er al van uit
dat een vorst een kreng is en dat je voor hem uit moet kijken. Hij kan alleen
maar mee vallen, maar vanzelfsprekend deugen doet hij in niemand's
besef.
Precies hetzelfde is het gesteld met het besef
van de mensen omtrent de andere autoriteiten die er in de wereld zijn. Niemand
gaat er van uit dat het fijne jongens zijn, die zich als een normaal mens
gedragen; iedereen is blij als er een wel aardig blijkt te zijn. Dat valt dan
alweer mee !
Dus de verwachting was ook hier negatief. Wij
hebben het reeds ter sprake gebracht: de oorzaak is gelegen in het feit,
dat alles was "autoriteit" genoemd wordt een mens is die goed raad
weet met en in zijn wereldje. Een mens dus die in het teken van de verkleuring
staat en daaraan zijn waarde ontleent. En die dus niet in de eerste plaats
"waardig" is aan zijn menszijn. Eventueel bezit hij bij gelegenheid
die waardigheid ook, maar dan is het toch een meekomende zaak. Als je zo iemand
treft, dan heb je geboft, want dan kost het niet ineens al je kop!
Bladwijzers: ; Wraak(gevoelens) vanaf pag. 17 t/m 26 (Geestesziek) e.v.
; De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige oorlog
– pag. 31 t/m 33 e.v. ;
Wellicht klinkt dit overdreven in de oren van een
modern mens - en inderdaad, je kop zit tegenwoordig heel wat vaster op je romp
dan vroeger - maar toch is het niet overdreven, want ook al wordt aan je leven
maar een strobreed in de weg gelegd, dan heeft het eigenlijk al je kop gekost.
Dan moet je toch al gaan liggen en draaien om er nog iets van terecht te
brengen! Je vrijheid is dan al aangetast. De gewone mensen verwachten intuïtief
al niet veel goeds van een autoriteit en daarin hebben de mensen gelijk. Op
menselijkheid valt nooit in de eerste plaats te rekenen bij die lieden; eerst
komt de berekening, en dat zijn de voorschriften. "De wet moet zijn loop
hebben", zeggen zij dan en daarmee is een mens doorgeschrapt. Komt U nu
niet met het argument dat het zonder wetten ook niet gaat, want dat is geen
argument. Natuurlijk gaat het niet zonder wetten, want de basis van het
menselijke leven moet geregeld worden, wil er voor de mens te leven zijn. Maar
het is een heel verschil of de mens die basis als maatgevend ziet Of dat hij in
de gaten heeft dat het maar over de basis gaat en dat het uiteindelijk in het
leven draait om datgene dat wezenlijk voor de mens geldt. In het laatste geval
wordt die basis, met alles wat daarvoor geldt, streng gehandhaafd vanuit de
helderheid, die uiteindelijk voor de mens geldt. En dan zijn er wel
voorschriften, maar de plaats die zij innemen in het menselijk leven is heel
anders. De toepassing dus ook. Zolang echter de voorschriften bepalen wat
iemand is, hebben wij te maken met een samenleving, die in het teken van de
verkleuring staat, en die dus niet deugt. Een samenleving, die levensgevaarlijk
is - in de letterlijke betekenis van het woord.
Daarom is het lot van Klaas en dat van Soetkin en dat van Katelijne van grote betekenis. Zij
hebben niet geleden door toevallige onrechtvaardigheden, maar hun onontkoombaar
lijden kwam noodzakelijk voort uit de gesteldheid van de samenleving. En deze
gesteldheid blijft het karakter van de samenleving uitmaken, zolang de mensheid
nog onvolwassen is. Dat kan niet anders, en het moet nu wel duidelijk zijn
waarom. Als wij dit weten zien wij in hoe bespottelijk het is het gedrag van
Tijl Uilenspiegel te verklaren uit zijn wraakgevoelens vanwege het lot van zijn
ouders. Alsof Tijl een psychisch gestoorde was, die in zijn jeugd een opdonder
heeft gehad en zich daardoor is gaan gedragen zoals hij zich is gaan gedragen.
Dat zijn de praatjes van de psycholoog, die niets van de idee in de gaten heeft
en die de mens ziet als een machine waarvoor de wet "actie = reactie"
geldt. Inderdaad nam Tijl wraak, en die wraak loog er niet om, maar die wraak
bepaalde zijn gedrag niet. De wraak kwam aan zijn gedrag mee; die behoort onafwendbaar
bij het beeld dat hij is, zoals ook die achtergrond van een groot en
onmenselijk lijden bij dat beeld behoort. Zonder dat zou de zaak niet compleet
geweest zijn; het beeld was dan onzuiver.....
Die achtergrond van een groot onmenselijk lijden
wordt telkens in het boek naar voren gehaald. In de persoon van Karel V en,
meer nog, die van Philips II.
Om dit duidelijk te maken het volgende fragment:
"De keizer, van den oorlog teruggekeerd,
vroeg waarom zijn zoon Philippus hem niet was komen begroeten. De
aartsbisschop-leermeester van den infant antwoordde, dat hij niet gewild had,
dat hij slechts van boeken en eenzaamheid hield.
De keizer vroeg waar hij zich ophield.
De leermeester antwoordde dat men hem overal
zoeken moest, waar het duister was. Zo deden zij.
Als zij door menige zaal gegaan waren, kwamen zij
eindelijk in een onbevloerd somber verblijf, door een
smal venster verlicht. En op de grond stond een staak, waaraan een jong en lief
aapje vastgemaakt
lag, een diertje dat Zijne Hoogheid uit Indië gekregen had om er mede te
spelen. Smeulende takkenbossen lagen rondom en in het vertrek hing een walm van
verkoold haar. Het diertje, levend verbrand, had zo verschrikkelijk geleden,
dat zijn lichaampje niet geleek op dat van een wezen dat geleefd had, maar op
een stuk gewrongen en gerimpelden wortel. En op zijn
mondje, dat open was, als om genade te vragen, stond een bloedig schuim, en
zijn arm gezichtje was nat van zijn tranen.
Wie heeft dat gedaan? vroeg de keizer.
De leermeester dorst niet te antwoorden en beiden
bleven sprakeloos, droef en grammoedig staan.
Pagina 18
Maar onverwacht werd de stilte door een lichten
kuch gestoord, die uit den donkersten hoek kwam.
Zijne Majesteit keerde zich om en zag den infant Philippus, in 't zwart
gekleed, bezig een citroen uit te zuigen.
- Don Philippus, sprak hij, kom hier om mij te
groeten. Zonder zich te verroeren, bekeek de infant hem met zijne vreesachtige
ogen, waar generlei liefde in blonk.
- Zijt gij het, vroeg de keizer, die dat diertje
verbrand hebt?
De infant boog het hoofd.
- Waart gij wreedaardig genoeg om het te
bedrijven, wees dan vrank genoeg om het te bekennen.
De infant zweeg. Zijne majesteit rukte den citroen
uit zijn handen, wierp dien op den grond, en zou zijn zoon afrossen, maar de
aartsbisschop hield hem tegen, en fluisterde hem toe:
- Zijne Hoogheid zal later een groot
ketterbrander zijn!
De Keizer glimlachte en beiden gingen, den infant
met zijn aapje alleen latend.
Maar ook anderen, die geen aapjes waren, kwamen
in vlammen om. "
Dit is de achtergrond; nergens is deze zo
indringend getekend en het culmineert in de woorden: ….zijn arm
gezichtje was nat van zijn tranen. Stelt U zich dit eens voor, niet dat
gezichtje en ook niet dat lijden, maar dit beeld, deze werkelijkheid, dit
kind....., Uw kind..... Ik herhaal: Uw kind..... en zijn arm gezichtje
was nat van zijn tranen....
Wat U nu voelt is het ware karakter van een
werkelijkheid zoals de onvolwassen mensheid zich die schept. De tranen van een
kind omdat het gefolterd wordt en in zijn gaafheid en zuiverheid niets
begrijpt, en weerloos is tegen de wreedheid van een verscheurd bewustzijn. Het
verscheurde bewustzijn van de wereld met zijn voorschriften, zijn geboden, zijn
logica, zijn consequenties, zijn liefdeloze hardheid. Deze wereld is blijvend
de achtergrond van alles wat leeft, van alles wat deugt, ook als de mensheid volwassen
zal zijn - alleen zal die achtergrond zich dan niet meer opdringen en dat
smartelijke lijden veroorzaken. Maar in de onvolwassen wereld is die
achtergrond alsmaar aan de orde en de enige die het volhoudt daartegen te leven
is Uilenspiegel, het zonnekind. Uilenspiegel is het leven zelf en het leven
houdt allerlei in - het houdt de berekening in, het houdt de tegenstellingen in
en het houdt de dood in. Deze gelden alle voor het leven, maar niet als het
terrein waarbinnen het leven begrensd is, zoals wij gewoonlijk menen, maar zij
gelden als inhoud van het leven. Omdat dat zo is tasten zij het leven nooit aan
en zij tasten dus ook nooit de werkelijk levende mens aan. Maar in de
aaneenschakeling van momenten, die het leven vormen, spelen zij alle hun rol.
De dood bijvoorbeeld speelt in het leven van elke mens een rol; aan het einde
van het leven ligt de dood en dan is het met het leven gedaan. Dus speelt het
leven zich af tussen geboorte en dood. En daarmee is het leven dus begrensd.
Dit is de gangbare redenering en zij heeft een schijn van waarheid, maar niet
meer dan een schijn.
Want in feite is het zo, dat de opeenvolging van
bepaalde momenten begrensd is tussen geboorte en dood, maar die opeenvolging is
inhoud van het leven en dat leven blijft bestaan, zij het dan dat het zich
voortzet in een andere cyclus van momenten - een ander mensenleven dus. Bij
alle sterven van de mensen zet het leven zich door, telkens weer in andere
mensen, en dit doorzetten van het leven demonstreert de onaantastbaarheid van
het leven. Het leven gaat boven die momentencycli uit. Hierop grondt zich het besef
van een eeuwig leven, zoals dat bij alle mensen in alle culturen voor de dag
gekomen is. Hierop grondt zich ook het feit, dat Uilenspiegel onsterfelijk
gedacht wordt. Dit is niet louter een theorie en het is ook geen romantische
verheerlijking van het leven - deze gesteldheid is door de mens te realiseren.
Door namelijk te leven vanuit het onaantastbare en onvergankelijke komt het
leven als iets eeuwigs voor de dag, ondanks het feit, dat het voor déze
bepaalde mens toch eindigt bij de dood. In een dergelijk leven is de dood vercalculeerd en dat leven is niet begrensd aan de dood.
Iemand die de aanleg heeft om zo te leven is gelijk Uilenspiegel een zonnekind;
al de ellende die hij op zijn weg tegenkomt doen hem niet verongelukken en de
vreugden maken van hem geen dweper; hij raakt niet verward in de
droefheid en hij wordt geen dwaas aan het plezier.
Pagina 19
Wij benoemen een dergelijke gesteldheid
gewoonlijk met onverschilligheid want wij vinden dat de mens door het leven
getekend moet worden, en dan vooral door het jammerlijke van het leven. Dat
vinden wij helemaal prachtig! En onverschillig ben je als je er langsheen
stapt; je bent dan ook oppervlakkig en je hebt een buffelhuid. Beter is het met
een vertwijfeld gezicht rond te lopen, jezelf hevige verwijten te maken, te
vermageren en een doffe glans in de ogen te verwerven ..... allemaal door het
lijden, dat ons zo zwaar op het hart ligt. Dan ben je geen buffel, je bent dan
een diep bewogen mens, die alle respect en eerbied verdient. Maar ik zeg U: je
bent dan een kreng, dat zich alleen maar bezig houdt met de ellende, of met het
plezier, en daarmee ben je begrensd aan zaken, die de inhoud van het leven
uitmaken, maar die het leven zelf niet raken. Zo'n figuur is Iwan Karamazow - ik heb hem elders uitvoerig behandeld. Hij had
een probleem aan de schofterigheid van de mensen die hem als een cynische
tegenstelling tot de uiteindelijke goddelijkheid van de mens voorkwam. En hij
weende om het lot van de kinderen in deze wereld ..... maar zelf was hij een
potentiële moordenaar en tenslotte werd hij ook nog gek van zijn eigen getob.
De wereld was voor hem misdaad en ook goddelijkheid, maar met de afdeling
misdaad hield hij zich bezig. Hij was dus ondanks zijn intellectueel geween om de kinderen een schoft en hij was ver verwijderd
van het leven zoals ik het hier bedoel. Hij was met al zijn mooie praatjes het
tegendeel van Uilenspiegel ! Wij noemen Uilenspiegel onverschillig als voor hem
altijd de zon blijft schijnen; hij is voor ons op zijn best een grappenmaker
die zich nergens iets van aantrekt. Daaraan kun je zien, hoe weinig wij van het
leven aanvoelen: als Uilenspiegel uitstijgt boven zijn eigen
grappenmakerij, dan raken wij de draad kwijt en vergeten hem. Terwijl hij juist
daar op zijn schoonst is en tot de meest heldere figuren uit de Europese
literatuur behoort. De grappenmakerij op zichzelf ligt ons wel; het zijn immers
allemaal tegenstellingen die uitgespeeld worden! Onze cultuur beweegt zich
louter en alleen op dit terrein, wij kennen het een en het ander en wij wegen
die tegen elkaar af of wij laten ze samengaan of botsen. De tegenstelling
tussen het een, dat vergroot is en het ander, dat verkleind is, dat is onze
grappenmakerij, en dat is een tamelijk platvloerse aangelegenheid. Het is het
meest goedkope lachnummer, zo van een taart op je oog en alle borden door de
kamer ! Met deze grollen begint Uilenspiegel ook; ik vertelde reeds, dat het
verhaal van Uilenspiegel in het westen voortkwam uit de naijver
tussen de boeren en de meer ontwikkelde stadslieden. In het boek van Charles de
Coster begint het ook zo met Tijl, maar al spoedig verandert de kleur. Al
spoedig gaat Tijl namelijk wreken en het object van zijn wraak is dan de Roomse
geestelijkheid. Maar daarop kom ik nog terug; nu gaat het erom, dat de westerse
mens Tijl eigenlijk alleen maar kent als de grappenmaker. de westerling is
daarbij blijven steken. Hij heeft niet het vermogen gehad om met Tijl mee te
gaan naar een zonnig en blijmoedig leven waarin alles tot zijn recht kwam: de
liefde, de idee, de vrijheid, de wraak, de weerbaarheid en de
onaantastbaarheid. Natuurlijk heeft de westerling dat niet gekund, want deze
ziet zijn gedoe niet als inhoud van iets helders, maar als een doel op
zichzelf, een werkelijkheid op zichzelf. En die werkelijkheid is er een van
tegenstellingen, waarin wel plaats is voor een grol en een grap, maar niet voor
humor en niet voor de zon en de blijmoedigheid. Daarom moet U maar eens
opletten: als wij iemand aanwijzen die naar ons idee zonnig is, dan
wijzen wij altijd een potsenmaker
aan; een idioot die zich voor de televisie aanstelt en die al een grimas trekt
als hij een fototoestel gewaar wordt. En zo'n man die voor de kinderen leuk
loopt te zijn, zo'n Swiebertje, die het de kinderen
doet voorkomen alsof een vrolijk mens noodwendig een imbeciel moet zijn. Of het
is Pipo de clown, die in al zijn schattigheid van een zonnig leven een
clowns-nummer maakt. Dat is voor ons de zonnigheid: een idioterie, die,
de mens degradeert tot een kabouter of een imbeciel. En als tegenstelling tot
die zonnigheid wijzen wij dan ernstig op de een of andere treurwilg, die in al
zijn grijsheid zegt: "ik dacht...uh!" wel, en verder komen wij
niet; of je bent een doodgewone treurwilg of je bent een idioot, en voor
beiden is plaats - voor de treurwilg het meest.
Naar bladwijzers: Eenzijdigheid-1 ; Eenzijdigheid-2 ;
Maar Tijl is anders, zijn wenen is een lach en
zijn lachen is een traan;
zijn liefde is haat en zijn haat liefde. In hem
botst het een met het ander en hij blijft eeuwig zichzelf gelijk; hij haat
zonder een hater te zijn en hij wreekt zonder een wreker te zijn. Alles is in
hem aanwezig en speelt in hem het spel der tegenstellingen, de ene keer
oproepend liefde en de andere keer haat. Maar op zichzelf komen al die
verhoudingen nooit eenzijdig naar voren; zij blijven trillen in het organische
geheel en omdat dat zo is wordt de haat van Tijl nooit onze haat en zijn liefde
nooit onze liefde, want alles in de westerse mens wordt een toespitsing. Alles
wordt in de westerse mens of het een of het ander en van een in een trillend
geheel opgenomen zijn van die twee is geen sprake. Daarom begrijpen wij de
zonnigheid van Tijl niet en kunnen wij die niet rijmen met de ellende die hij
om zich heen zag. Want wij zouden op zijn best verbitterd worden en in dolle
verblinding datgene te lijf gaan, dat die ellende veroorzaakte. Zo zouden wij
al heel spoedig voor de goede zaak sneuvelen, of wij zouden de overwinning
beleven..... maar in beide gevallen zouden wij ons helemaal in het teken van
onze goede zaak gesteld hebben. En dat is het andere van zonnigheid; het is eenzijdigheid en toespitsing. Daarbij behoort altijd een
ernstig gezicht dat volkomen in overeenstemming is met het gewicht van onze
zaak. Begrensdheid en ernstig zijn behoren bij elkaar; de meest begrensde en
dus bekrompen mensen lachen het minst - dat is een bekend feit voor diegenen
die zich wel eens met kerkgenootschappen ingelaten hebben. Hoe strenger het
geloof is, hoe zwarter de kleding, hoe somberder de gezichten van de mensen.
Bij de strengste genootschappen wordt het lachen zelfs afgekeurd; er wordt
beweerd dat het iets duivels is en inderdaad, het staat vast dat de duivel een
grapjas is, die tot vervelens toe op grapjes uit is, meestal ten koste van die
arme ernstige mensen. Het bevrijdende van de lach, daarvan huivert de ernstige
mens, want de lach leidt hem af van zijn toespitsing. Om te kunnen lachen moet
er ook nog iets anders voor je gelden, je moet iets anders in jezelf kunnen
toelaten. Hierin schuilt het geheim van de humor, het is de ruimte van het
andere in jezelf, en dat is een heel andere zaak dan potsenmakerij, want daarbij bestaat de lol
dank zij iets anders, buiten je. De potsenmaker doet lachen om iets anders buiten jezelf, maar de
humor doet lachen om iets anders binnen jezelf. En dit laatste behoort bij Tijl
Uilenspiegel - dat wil zeggen: de Tijl die wij in het westen vergeten zijn en
dat is de Tijl met “de asse van Klaas” op zijn borst.
De “asse van Klaas" is het symbool van de
stuwende kracht die Tijl voortdrijft, telkens weer stelt Tijl dit symbool als
waarborg voor zijn betrouwbaarheid en voor de onwankelbaarheid van zijn hart.
Hij had de as samen met zijn moeder Soetkin van de
brandstapel gehaald; Soetkin had het in een zakje
genaaid:
"Thuis, nam Soetkin
een stukje rode en een stukje zwarte zijde;
zij maakte er een zakje van, waarin zij de asse stak; en zij naaide twee linten aan het zakje, opdat
Uilenspiegel het om den hals kon dragen. Zij deed hem het zakje aan en sprak:
Dat deze asse, die het
hert van mijn man is, dit rood, dat zijn bloed is, dit zwart, dat onze rouw is,
steeds op uwe borst blijve, als een vuur van wrake
voor zijn beulen!
Dat zal, zwoer Uilenspiegel. "
Hier komt het thema van de wraak naar voren, en
dat is een zaak die onze aandacht verdient, want het begrip "wraak” staat
in onze cultuur niet goed aangeschreven en dat is enerzijds terecht om
anderzijds aanleiding te zijn tot een reeks misverstanden omtrent het wezen van
de mens. Uit die misverstanden komt de opvatting voort dat de mens zijn
wraakgevoelens maar heeft te onderdrukken omdat het geen pas heeft te wreken.
Het "oog om oog, tand om tand" wordt in onze cultuur afgewezen,
hoewel wij, als wij op het gedrag van de mensen letten, tot de conclusie moeten
komen dat die afwijzing in de praktijk niet zo erg ver doorgevoerd wordt. In
andere gevallen zijn wij het met de wraak volkomen eens; zo'n geval doet zich
bij Tijl voor als hij er op uit gaat zijn ouders en de vele andere onschuldige
slachtoffers te wreken. Wij vinden dan de bedreven onrechtvaardigheden zo
schandelijk groot, dat wij ons volkomen in de wreker kunnen verplaatsen en hem
zelfs toejuichen omdat hij beantwoordt aan onze eigen wraakgevoelens.
Naar bladwijzers: Eenzijdigheid-1 ; Eenzijdigheid-2
;
Rechten van de Mens ; Doodvonnis-1 ; Doodstraf-3 ;
Dat voelden wij ook na de wereldoorlog en ook nu
nog hebben wij grote sympathie voor mensen die de nazie-moordenaars opsporen om
ze hun "verdiende loon" te geven. Officieel huldigen wij dan nog wel
het principe dat er niet gewroken mag worden en dan laten wij de zaak netjes
via het gerecht lopen, maar iedereen vindt zijn wraakgevoelens gerechtvaardigd.
Dus: of wij in bepaalde gevallen al of niet de wraak veroordelen, ons principe
is toch, voorzover wij erover nadenken, dat er niet
gewroken mag worden. Daarvoor hebben wij allerlei ethische argumenten, en die
argumenten zijn op zichzelf allemaal juist, mits wij de zaak bekijken vanuit
het besef dat in de werkelijkheid het een onderscheiden is van het ander en dat
beide, zowel het een als het ander recht op aanwezigheid hebben. Dit laatste
besef, namelijk van het recht op aanwezigheid van zowel het een als het ander,
of, als het over mensen gaat het recht van bestaan van zowel de ene mens als de
andere mens, is een door en door West-Europees besef. In de westerse cultuur
komt de afzonderlijke mens volledig tot zijn recht, maar hierbij moeten wij
nimmer uit het oog verliezen, dat het wel de afzonderlijke mens is, waarover
het gaat. Dat wil zeggen, de mens voorzover hij apart
wordt gedacht van alle andere mensen. Voorzover hij
een apartheid, een uniek geval is. De westerse samenleving bestaat uit een
optelsom van apartheden, en elke eenheid daarvan is een mens, die het recht van
bestaan heeft, en dat recht ook de anderen gunt. Dat dit op het ogenblik nog
niet helemaal waargemaakt is in het westen, doet aan de zaak niets af.
Bekijken we de samenleving nu als zo'n optelsom
van van elkaar onderscheiden eenheden, dan is het
logisch dat de wraak afgewezen wordt, voorzover de
mensen zelfbewust zijn. Dus voorzover ze erover
nadenken. Want dan denken ze na vanuit iets hogers, iets dat boven de
toevallige mens verheven is, en dan komen ze tot de conclusie dat de mens het
hem aangedane onrecht niet mag compenseren door een ander onrecht er tegenover
te stellen. Want dat de ander mij aantast in mijn recht van bestaan, houdt nog
niet in dat ik het hem ook maar eens moet gaan doen. Dat recht van bestaan
hebben wij allemaal toch, ondanks onze daden. Hierop stoelt ook het afwijzen
van de doodstraf.
Op deze gedachtegang is niets aan te merken; voorzover de mens zich denkend laat gelden in de
werkelijkheid - en dat doet hij als hij zijn samenleving ordent - is de
gedachte van het recht van bestaan, zoals die tegenwoordig vastgelegd is in de
" Rechten van de mens ", de
enig mogelijke. En dus de enig juiste. De westerse mens voelt dit dan ook
terdege aan en daarom lukt het hem bijna altijd het onrecht voor het gerecht
ongedaan te maken.
De vraag in hoeverre er bij het gerecht ook nog
van "wraak" te spreken is , laten we even rusten tot straks - nu
moeten we er op letten dat het gerecht tracht alle wraakgevoelens uit te
bannen. Dit is een van de grondprincipes van het “recht" zoals wij dat
kennen .
Omdat de westerse mens natuurlijk door en door
zijn eigen cultuur is, ziet hij zichzelf altijd als zo'n apart geval en geldt
voor hem het bovengezegde. De wraak heeft maar niet
te gelden, het gerecht beoordeelt de zaak wel en brengt het op de een of andere
manier wel in het reine. Maar op onverklaarbare wijze komt toch telkens weer
om de hoek kijken. De mens schijnt het toch maar niet te kunnen laten en hij
blijft die neiging houden om "eigen rechter te spelen" . De vraag is
nu: hoe zit dat. Hebben wij hier te doen met de “slechte" eigenschappen
van de mens, die hij nog moet afleren , of is het wat anders - wellicht
helemaal geen slechte eigenschap? Maar een eigenschap die wij door onze cultuur
verkeerd begrepen hebben omdat hij tot een andere cultuur behoort, de cultuur
van de volwassen mens, bijvoorbeeld?
Om het juiste antwoord te vinden moeten wij nog
weer even teruggaan tot wat wij gezegd hebben over de mens. Hij is namelijk een
organisme, waarin alle onderdelen op beweeglijke wijze ineen zijn. De kleinste
onderdelen zijn natuurlijk de niet meer deelbare onderdelen, de
enkelvoudigheden. Deze enkelvoudigheden zijn dus in voortdurende beweging: zij
stimuleren elkaar, zij remmen elkaar af, zij botsen en zij ontwijken. Alle
tussen bewegende lichamen denkbare situaties zijn aanwezig en niet een is er
niet, als het gaat over het organisme dat wij mens noemen. Elke enkelvoudigheid
heeft van zich uit de neiging zijn eigen beweeglijkheid door te zetten en die
van de andere te ontkennen. Dit leidt tot een botsing waarbij de ene
enkelvoudigheid zijn beweging doorzet en daarbij die van de ander ontkent.
Rechten
van de Mens ; Doodvonnis-1 ; Doodstraf-3
;
Pagina 22
De reactie van die andere enkelvoudigheid is dan
deze, dat hij zijn eigen oorspronkelijke beweeglijkheid gaat herstellen en dat
is op zichzelf weer de ontkenning van de eerste enkelvoudigheid. Zo hebben wij
dan te doen met een wisselwerking, een werking, die over en weer is. Dit
treffen wij in de gehele werkelijkheid aan, het is het proces dat tenslotte de
totale kosmos te voorschijn roept en geen enkele kosmische situatie is iets
anders dan de botsingsverhouding tussen de enkelvoudigheden.
De mens is dus ook door en door deze zaak; niet
alleen dat hij dit in zijn lichaam vertoont, maar hij vertoont het ook voorzover hij zelf een onderdeel van de werkelijkheid is.
In zijn lichaam vertoont hij alle denkbare botsingsverhoudingen omdat hij het
laatste en dus het meest complete verschijnsel is. Maar voorzover
hijzelf een kosmisch lichaam tussen de andere lichamen is, botst hij ook overal
tegenop en de andere lichamen botsen tegen hem.
Dit is een volkomen normale zaak, een zaak die
niet anders kan zijn en omdat dit zo is bemerken wij er nooit iets van. Wij
realiseren ons dat niet. Ook de botsingen tussen de mensen onderling ontstaan
vanzelf en ook de reacties daarop; het is dus vanzelfsprekend dat mensen tegen
andere mensen opbotsen en dat die anderen daarop reageren. Die reactie is de
"wraak", het is het iemand betaald zetten van een geleverde streek.
En dat komt automatisch mee aan de innerlijke beweeglijkheid van de werkelijkheid.
Het spreekt dus vanzelf dat in de mensen wraakgevoelens opkomen; er is niemand
die dit niet vertoont, want niemand ontkomt aan het karakter van de kosmos.
Deze wraak verschijnt natuurlijk onder allerlei gedaanten en de meeste daarvan
vallen ons nauwelijks op; het trekt pas onze aandacht als het al te erg wordt
en als er mensenlevens mee gemoeid zijn, maar als wij eens goed opletten dan
zien wij dat in het dagelijkse leven van de mensen heel wat wraakoefeningen
voorkomen. De man bijvoorbeeld die met een andere vrouw gaat flirten omdat
zijn eigen vrouw ook niet zo erg eenkennig is; de man die eerlijk blijft zolang
de ander dat ook is, maar onmiddellijk met de meest gepatenteerde schoftenstreken
komt als die ander toch niet zo erg eerlijk blijkt te zijn. Zo zijn er talloze
voorbeelden te noemen waaruit blijkt dat wij elkaar in het leven heel wat
"betaald zetten". En dat vinden wij gewoon - het verbaast ons als
iemand zoiets nu eens niet doet. Het is in feite ook gewoon want de hele werkelijkheid
is door en door botsingsverhouding. Het moet alleen maar niet "te
erg" worden, de mensen moeten elkaar niet naar het leven gaan staan, want
dan keuren wij het af. En bij al die tussenvormen is het een kwestie van afwegen,
want de grens tussen wat "te erg" is en wat er nog mee door kan, is
niet te trekken.
Een overeenkomstig geval als de wraak is de jalouzie; ook daarvan vinden de mensen dat het eigenlijk
een kwalijke zaak is, die jalouzie, maar tevens
vinden zij het gewoon dat het bij alle mensen voorkomt, om tegelijkertijd de
gevallen die "te erg" zijn af te wijzen. Ook hier dus weer het zoeken
naar een modus om de algemeen voorkomende, maar toch verwerpelijke, zaak zoveel
mogelijk in te dammen en onmogelijk te maken.
Nu nogmaals de vraag waarom de mensen zo'n
algemene zaak als de wraak af keuren en trachten uit te bannen. Welnu: de
mensen van onze cultuur zijn natuurlijk niet van God verlaten, d.w.z. zij zijn
niet van de helderheid verlaten, zoals die uiteindelijk voor elke mens geldt.
Maar deze helderheid is voor hun besef een hogere werkelijkheid, die los van
het bestaande een eigen en autonoom leven leidt. Dus vanuit hun tijdelijkheid
en bepaaldheid bekijken de mensen die hogere werkelijkheid en zij zien hem dan
als iets objectiefs, waaraan allerlei te bedenken valt. Daaraan valt te
bedenken, dat het een eeuwige zaak is, die niet samengesteld is en die in rust
is; een zaak die volkomen helder is en die niet het bepaalde aan zich heeft,
zodat uiteraard het tegen elkaar botsen van bepaaldheden ook uitgesloten is.
In de werkelijkheid als helderheid botst niets, omdat alles ineen is en je
voor botsen nog altijd twee uiteen zijnde lichamen nodig hebt. Voor de
werkelijkheid als helderheid geldt dus ook de wraak niet; daar geldt alleen
maar de alles omvattende liefde, die onaantastbaar is en onvergankelijk en
zonder spanning.
Dat is voor de mens van onze cultuur de hoogste
mogelijkheid; eeuwenlang heeft hij dat "God" genoemd en tegenwoordig
noemt hij dat weer anders en straks noemt hij dat nog weer heel anders, maar al
met al is het voor hem toch het hoogste. Het blijft het ideaal voor hem, wat
hij er ook van zegt.
Pagina 23
Deze werkelijkheid nu, die de bestemming van de
mens is, ontkent, op zichzelf genomen - en zo neemt de westerling hem - alles
wat met het verschijnsel te maken heeft. De werkelijkheid is voor de helderheid
niet meer "dit" of "dat" . Alles, wat
"natuurlijk" is, is voor de helderheid ontkend. Daarom meent de
westerse mens dan ook, dat hij eerst moet sterven om in de helderheid opgenomen
te kunnen worden; het natuurlijke moet er eerst niet meer zijn. En daarom meent
hij, dat hij de typisch natuurlijke aangelegenheden, zoals de jalouzie en de wraak en de begeerte en de seksualiteit,
enzovoort, maar heeft uit te bannen om de weg naar het hoogverheven ideaal vrij
te maken. De Roomse kerk is eeuwenlang doortrokken geweest van de ascese, die
geen andere bedoeling had dan het uitbannen van lichamelijkheden. Want die
waren de hinderpaal op de weg naar het doel. Tegenwoordig nemen wij het met die
ascese niet zo nauw meer en wij vinden dat het natuurlijke wel degelijk zijn
plaats heeft in het leven van de mensen, maar: juist in de gedachte, dat het
natuurlijke zijn plaats heeft, schuilt het besef, dat het toch tegengesteld is
aan het goddelijke - anders behoefden wij het immers "zijn plaats"
niet te wijzen! Wezenlijk veranderd is er dus niets in de levensbeschouwing van
de westerse mens, en dat zou ook niet kunnen, want de westerse cultuur is nog
volop aan de gang al ontluiken er hier en daar kiemen die op een volgende zaak
wijzen. Het is allemaal nog hetzelfde..... als wij tegenwoordig een lans breken
voor bijvoorbeeld de vrije seksualiteit en daar eindeloos over zaniken en
zeuren, al zoekende naar nieuwe regels en voorschriften en redelijke argumenten
die ervoor pleiten, dan komt dit voort uit de ontdekking, dat de seksualiteit
"functioneel" is. Dat de functie van de seksualiteit niet onderschat
mag worden en moeilijk overschat kan worden. Omdat de mens die zich van
seksualiteit onthoudt onherroepelijk ten gronde gaat en een beerput van
complexen wordt. Maar: in een goed geoliede maatschappij, waarin iedereen de
voorgeschreven dosis geluk mag hebben, past natuurlijk een gefrustreerde anti-sex-sukkelaar niet,
aan zo'n mens heb je niets en bovendien is het nog gevaarlijk ook want hij zou
wel eens tot misdaden en uitspattingen kunnen komen. Beter is derhalve hem zijn
portie toe te staan, dan voelt hij zich tenminste lekker en dan is-ie niet zo
schichtig! Uit dit erkennen van de functie van de seksualiteit blijkt
zonneklaar het besef, dat eigenlijk voor de mens, als we hem samendenken met het goddelijke, de seksualiteit niet geldt.
Het behoort tot de natuurlijke mens en heeft daarom recht van bestaan, maar
meer ook niet.
Dus het goddelijke - of hoe dit tegenwoordig ook
genoemd mag worden - is nog steeds aan de orde en het is er de oorzaak van dat
de mensen proberen allerlei verschijnselen in zichzelf weg te drukken, in de
veronderstelling zichzelf daarmee als een behoorlijker mens te stellen. En, voorzover het de mensen gelukt zich te houden aan die
beperkingen, die zij zichzelf opgelegd hebben, komen zij over het algemeen
beter uit de bus - althans handelbaarder dan wanneer zij zich niet zouden
beperken. Maar dat vernisje van beschaving neemt toch niet weg dat die
zogenaamde onmenselijke verschijnselen op verborgen wijze toch aanwezig zijn.
Zij behoren tot het karakter van de werkelijkheid.
Als nu echter vanuit het heldere, dat voor de
mens geldt, verhoudingen als wraak afgekeurd worden dan worden er verhoudingen
en situaties afgekeurd, die door en door deel uitmaken van de werkelijkheid,
maar die als zodanig niet voorkomen in de werkelijkheid, die de mens als de
hoogste beseft. En omdat de mens meent dat hij tenslotte identiek met dat
hoogste moet zijn, zet hij zich ertoe datgene dat hij "slecht" noemt
te ontkennen. Het slechte mag er niet zijn, het is het onrustige van de schepping,
het is de wanorde, de chaos. Maar wat doet de mens nu eigenlijk, als hij deze
zaak aan het ontkennen is? Wel, hij is bezig zijn eigen inhoud te vernietigen
ter wille van een fictie, een abstractie, namelijk de als een zelfstandige
werkelijkheid gestelde laatste verhouding, die voor de werkelijkheid geldt.
Deze laatste verhouding is er wel en wat de mens daaromtrent beseft, dat klopt
wel, maar het is geen zelfstandige werkelijkheid boven de schepping waarin wij
leven.
Het is de laatste verhouding van de werkelijkheid
zelf en deze laatste verhouding geldt voor de mens; het is het
"organische ene" waarover wij al gesproken hebben en dat de
verschijnselenwereld als inhoud heeft. Dit zijn niet twee verschillende zaken,
dat ene en die verschijnselenwereld, maar het zijn de twee aspecten van een
zaak.
Het ene aspect is datgene waaruit de zaak
opgebouwd is en dat noemen wij dus de "inhoud" van de zaak, en het
andere is de zaak zelf en het is er net zo mee als met een huis, waarvan niet
los te denken zijn de stenen, die het huis vormen. Het begrip
"materiaal" en het begrip "zaak" zijn wel twee verschillende
begrippen, maar zij zijn nooit zonder elkaar te denken; het een vormt
onmiddellijk het ander en het ander houdt onmiddellijk het een in. Als de mens
dus allerlei in zichzelf wegdrukt, op welke edele gronden desnoods ook, dan is
hij onherroepelijk bezig zichzelf tekort te doen, een bezigheid die altijd
kwalijke gevolgen heeft want met het wegdrukken van een element van een
organisme vervalt het rustige evenwicht, dat ervoor behoort te gelden.
Bovendien laat uit een organisme zich niets wegdrukken; strikt genomen is alle
wegdrukken zelfmoord want het is het afscheiden van een bepaald element van de
andere elementen, en dit afscheiden gaat op voorwaarde van analyse. Analyse
oftewel splitsing vermoordt altijd het organisme, omdat het karakter van het
organisme nu eenmaal is, dat het zich niet splitsen laat. Hoe fraai wij dus bij
gelegenheid het wegdrukken van wraakgevoelens(het begrip wraak,wraakgevoelens
vangt aan vanaf nr. 17) vinden, het is toch een vorm van vermoorden
- ook al merken wij er weinig van in onszelf, doorgaans. Dat dat wegdrukken
nodig is, dat verbeelden wij onszelf maar omdat wij alsnog onvolwassen zijn;
wij behoren nog tot de periode van de "beschavingen", die, zoals het
woord al zegt, met iets uiterlijks, met het verschijnsel, te maken hebben.
Vanuit een besef van helderheid, die wij menen boven ons te hebben, doen wij al
die dingen; poetsen wij ons op en doen wij ons anders voor en ontkennen wij
allerlei dat in ons hart opkomt, maar wij zijn daaraan in genen dele
menselijk. Hoe de verhouding dan wel heeft te liggen, dat kunnen wij doorgaans
niet bevatten, want wij kunnen ons niet voorstellen hoe het is als de mens
volwassen is. Meestal fantaseren wij er maar zo'n beetje over…
Als de mens volwassen is, dan gelden voor hem
zowel de vormende elementen als het ene organische geheel. Het gelden van die
vormende elementen heeft deze betekenis, dat al die elementen in hun totaal
aanwezig zijn zonder uitsluiting van een ervan, terwijl het gelden van het
organische geheel natuurlijk de zaak is waarom het gaat. Als inhoud van dat
geheel is daar dan dat beweeglijke totaal van elementen, maar dat totaal is en
blijft inhoud van het organische geheel, d.w.z. geen enkel element springt
eruit en dringt zich eenzijdig naar voren. Zo'n element als de wraak
bijvoorbeeld is er dus wel, maar het dringt zich niet op. Als een element van
het menszijn zich niet opdringt, dan heeft de mens er geen last van. Hierop
moeten wij goed letten, dat het "ergens geen last van hebben" iets
heel anders is dan "iets in jezelf ontkennen". Als een mens
"ergens geen last van heeft", dan is die zaak wel aanwezig, maar die
aanwezigheid is in harmonie met al het andere dat ook aanwezig is en het
berokkent zodoende geen last. De last komt pas als wij er ons mee gaan
bemoeien, als wij er opuit zijn de boel te
veranderen. Dan springen de elementen die onze interesse hebben eruit, zij
liggen niet meer in harmonie. De zaak is dan verstoord.
Maar de volwassen mens is net als een kind, dat
ook niets in zichzelf wegdrukt omdat het van al dat beschavingsgetob nog geen
weet heeft. De volwassen mens weet daar wel van, maar drukt toch niet meer weg.
Doordat hij zichzelf werkelijk waargemaakt heeft is hij dat ene organische
geheel geworden met volledige aanwezigheid van de inhoud daarvan en zo heeft
hij zich als het verschijnsel waargemaakt, dat helderheid is. Hij is tenslotte
een helder organisme en daarmee is hij bij zijn wezen aangeland. Dan heeft hij
geen last meer van al die botsingssituaties die hij in zichzelf is, net zo min
als de werkelijkheid last heeft van het eindeloos bewegen van de kosmos, die
zij in zichzelf is. De mens is in zichzelf een en al onrust, maar zelf is hij
rust geworden. Het behoeft nu wel geen betoog meer dat een botsingssituatie als
de wraak zich niet meer opdringt hoewel hij wel aanwezig is. De volwassen mens
voelt in zichzelf de wraak, maar hij heeft er geen last meer van.
Als wij deze uitweiding over de wraak nu van
toepassing brengen op Tijl Uilenspiegel, dan komen wij tot de conclusie, dat
Tijl geen wreker is, ook al roept hij op tot wraak. Het is zijn moeder Soetkin, die hem "het vuur der wrake" op het hart
bindt, maar hoewel hij toezegt hieraan gevolg te geven gaat hij toch niet over
tot wreken. En tevens heeft hij er geen probleem aan, zoals lang voor hem Hamlet
dat had. Hamlet was eigenlijk wel een wreker; zijn hele leven
werd beheerst door de wraak vanwege de moord op zijn vader.
Pagina 25
Dat deze wraak een ontwikkeling in hem doormaakte
omdat hij eigenlijk niet tot wreken kon komen, doet aan de zaak niets af. Het
was menselijk gesproken best in orde met Hamlet, maar in hem
drong zich toch een element op en daaraan had hij een hele dobber. In dit
verband is het dan ook tekenend dat Hamlet er op een gegeven
moment toe komt krankzinnigheid voor te wenden, d.w.z. hij was niet
krankzinnig, maar hij gedroeg zich wel zo. De krankzinnigheid is gespletenheid
van de geest... en het zich opdringen van een bepaald element van het menszijn
is, zoals we gezien hebben, ook gespletenheid; het vooronderstelt het besef
van een scheiding; een splitsing, tussen het een en het andere element. Dit
besef van een scheiding is kenmerkend voor de gehele beschaving van de mens;
het maakt hem dus krankzinnig, zonder dat wij nu zonder meer kunnen zeggen, dat
de mensheid tijdens haar ontwikkeling krankzinnig is. Dit is getekend in Hamlet:
de behoorlijke mens die niet krankzinnig is, en die zich toch, in verband met
allerlei verkrampingen van het bewustzijn, als een krankzinnige gedraagt. Bij
Tijl echter vinden wij niets van dit alles; hij zint niet op wraak en voorzover het op zijn weg valt een aangedaan onrecht te
wreken, doet hij dit zonder enig probleem. Hij doet het als was het volkomen
vanzelfsprekend, en … het is ook vanzelfsprekend! Want dat de mens geen last
heeft van de wraak die hij in zichzelf voelt, houdt nog niet in, dat hij bij
gelegenheid geen wraak neemt! De situatie kan zo liggen in een mensenleven dat
de wraak vanzelf opkomt - evenwel zonder de verkramping van Hamlet.
Als namelijk het persoonlijke leven van de mens onmogelijk gemaakt wordt door
de misdadigheid van anderen, zodat er zelfs geen kans meer is veilig te
bestaan, dan slaat de mens vanzelf van zich af. Want als hij geen kans meer
heeft die rustige zaak te zijn, dan moet hij wel. Zo ging het bij Tijl ook: er
was in Vlaanderen niet meer te leven voor de mensen, aan alle kanten loerden de
misdadigers in dienst van koningen en pausen op hen; de arbeid werd onmogelijk
gemaakt, om van het geweten nog maar te zwijgen...
En in zo'n situatie gaat de mens zich vrij
vechten. En hij gaat het onrecht wreken. Tijl doet dat ook, hij wordt de
voorvechter van de vrijheid en het symbool hiervan is de "asse van Klaas", die ervan getuigt dat het de mensen
onmogelijk is geworden te bestaan. Zo wordt deze "asse"
de stuwende kracht van de strijd en bovendien is het de rechtvaardiging van de
strijd. En natuurlijk ligt hierin de wraak besloten. Maar om de drijvende
kracht van Tijl te zoeken juist in de wraak voor de dood van Klaas en Soetkin, dat is fout- hoewel dit overigens een gedachte
is, die in het westen gangbaar gehuldigd wordt. Het enige dat voor Tijl geldt
is het zich vrijvechten van de tirannie en daaraan komt o.a. wraak mee.
Wij hebben een geheel verkeerde voorstelling van
deze zaak. Zo menen wij bijvoorbeeld dat een mens eerst dan behoorlijk is, als
hij zich ten allen tijde onthoudt van geweld, zelfs als zijn leven op het spel
staat. Wij vinden dat je het lijden maar hebt te dragen en dat je eerst dan
blijk geeft van menselijkheid en van gemoedsadel als je tegenover het geweld
van de tegenstander niets anders stelt dan lieflijke eenvoud en weerloosheid.
Vooral tegenwoordig gaan er veel stemmen op voor de geweldloosheid. Voorzover deze stemmen betrekking hebben op het afkeuren
van oorlogsgeweld, is er alles voor te zeggen, maar als blijkt dat daarmee
samengaat een idee van geweldloosheid voor de mens persoonlijk onder alle
omstandigheden en dus ook onder misdadige en krankzinnige omstandigheden, dan
getuigt het van weinig feeling op de mens en de wijze waarop hij zich handhaaft
in de wereld. Want eigenlijk is het zo dat een behoorlijk mens zich maar heeft
te handhaven in het gewoel van de wereld, niet in de eerste plaats om het
naakte lijfsbehoud, maar om het behoud van het menselijke dat hij in zijn
behoorlijkheid op tafel legt.
Als er inzake de mens van een plicht te spreken
zou zijn, moest het deze zijn, dat de mens de plicht heeft behoorlijk te zijn
en dat kan hij alleen als hij een idioot niet de kans geeft of niet toestaat
hem van die plicht af te brengen en daarbij moet hij dan ook nog proberen in
leven te blijven. Want aan een dode die zijn plicht heeft gedaan en zodoende al
spoedig voor de geweerlopen stond, heeft niemand wat. Die heeft wel zijn plicht
gedaan, maar hij was er wat al te gemakkelijk af te brengen. Hij behoefde
alleen maar neergeschoten te worden.... en weg was de menselijkheid en de
plicht om dat op tafel te leggen. Daarmee behoefde voortaan geen rekening meer
te worden gehouden.
Pagina 26
Maar met iemand die er ook nog in slaagt levend
te blijven is het ten allen tijde oppassen geblazen. Het spreekt vanzelf dat
hiervoor, zeker in slechte tijden, een grote dosis slimheid nodig is en dat het
er zelfs vaak op lijkt dat het zo'n slimmerd aan principes ontbreekt. Erasmus
was zo'n figuur; hij zei van zichzelf dat de wereld niet gebaat was bij een
dode Erasmus en wel bij een levende en dat de brandstapel voor hem te heet was…
Het is te begrijpen dat een heleboel mensen hem op grond daarvan van lafheid en
halfheid beschuldigden, want de mensen vinden een stijf en strak volgehouden
principe nu eenmaal prachtig. Dat vinden zij consequent en consequent-zijn
behoort -naar hun idee tot de grootste deugden. Dat het begrip consequentie
helemaal niet tot het leven behoort, ontgaat de mensen. Het behoort tot de
werkelijkheid voorzover daarvoor het berekenbare
geldt, zoals bijvoorbeeld de wetenschap. Maar het leven gaat boven de
wetenschap uit en het leven gaat boven elke starre consequentie uit, zoals een
ieder kan constateren als hij zijn eigen leven eens nauwkeurig en eerlijk onder
de loupe nam. Doordat wij ons uitsluitend met de
berekenbare werkelijkheid bezig houden, hier in het westen, vinden wij het
consequente natuurlijk buitengewoon gewichtig, maar Erasmus had daar geen last
van, hij zei de dingen precies zo dat niemand hem tot vriend of vijand kon
rekenen. Hij hield zich aan de "schone letteren" en daarmee was hij
verheven boven elke partijgesteldheid. Zijn vriend Thomas More kwam ook een
heel eind, maar hij heeft zich steeds meer door de staatszaken laten inpalmen
en dan is een keuze op den duur nooit te vermijden. Is het eenmaal zover, dat
staat je kop eigenlijk al los - hij behoeft er alleen nog maar afgegooid te
worden..... Thomas More stierf op het schavot; hij had zijn plicht gedaan en was
nu voorgoed onschadelijk. Hij hield het tenslotte toch op het berekenbare en
het consequente en hij wist de slimheid van een weerbaar behoorlijk mens niet
vol te houden. Toch is de slimheid het enige waarop het gaat; er is voor een
behoorlijk mens in een onvolwassen samenleving geen andere mogelijkheid.
Alleen met slimheid lukt het behoorlijk te leven, zonder dat is de mens gauw
uitgepraat. Overigens, al ontkent de slimheid de gangbaar geldende
consequenties en de strakheid van principes, dan wil dit nog niet zeggen dat
het slimme niet consequent is…alleen, het is niet strak en star, maar beweeglijk,
zoals het leven zelf dat ook is. En boven deze beweeglijke consequentie gaat
niets uit, zij is werkelijk niet aan te tasten en klein te krijgen. Niemand
heeft Erasmus ooit op de brandstapel of zelfs maar in de folterkamer gekregen
en toch heeft hij scherper dan wie ook zijn tijd en de misdadigheid daarvan
gehekeld. En iedereen wist dat hij dat deed, maar hij was niet te pakken…Consequent
en een man van principes is hij, die een keuze doet en zich ergens voor of
tegen uitspreekt; zolang dit samenvalt met het op dat moment gangbare is er
geen gevaar te duchten, maar hoe licht wordt in de wereld het gangbare niet
voor strafbaar omgewisseld en het misdadige voor hoogste waarheid! Het is toch
zelfs voor ons nog niet zo erg lang geleden. En dan staat de mens ineens voor
het feit, dat hij een keuze gemaakt had; is hij dan werkelijk een man van
principes, dan kan hij zijn begrafenispolis wel vast op gaan zoeken als hij
daarvoor nog de tijd heeft…of hij moet stilletjes van het toneel verdwijnen en
toch zijn toevlucht nemen tot slimheid. Maar levensgevaarlijk is het; hij kan
in ieder geval niet meer zijn eigen leven leiden, en dat kon Erasmus nu juist
wel blijven doen. Erasmus bleef zichzelf, hoe de wereld ook woelde en
omwentelde en van het ene uiterste in het andere verviel.
Ook de mens die geweldloosheid voorstaat is een
man van principes; hij loopt altijd de kans door een idioot opgeruimd te
worden, want die dwaas kan ongeremd zijn misdadigheid doorzetten. Het is nog
nooit voorgekomen dat een idioot bekeerd werd door de liefdevolle houding van
zijn slachtoffer, en zelfs al zou er iets gaan schemeren in zijn bewustzijn,
dan nog zet hij door. Een misdadiger is alleen maar met angst in te binden of
tot op zekere hoogte van zijn misdaden af te houden. Geen enkel argument en geen
enkel principe weerhoudt hem, behalve de lijfelijke angst, die zijn
tegenstander of het gerecht of wat dan ook hem inboezemt. Hij is immers
geestesziek en dus helemaal in de ban van zijn gespletenheid. Gespletenheid is
een lichamelijk principe en daarom: net zo goed als het het
lichamelijke principe is dat hem tot misdaad drijft is het ook het
lichamelijke, dat hem er van af kan houden, eventueel. Hierdoor speelt de
fysieke angst zo'n grote rol bij de misdadigheid.
Bladwijzers: Wraak(gevoelens) vanaf pag. 17 t/m 26 (Geestesziek) e.v. ; De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige
oorlog – pag. 31 t/m 33 e.v. ;
Pagina 27
Een geweldloos mens echter ontwikkelt geen
kracht; de kracht der weerstand ontbreekt hem omdat hij die niet wil laten
gelden. Hij kan dan ook geen angst inboezemen. Bovendien echter houdt de
geweldloosheid in dat het behoorlijke als weerloos gesteld is waardoor het
alles met zich laat doen zonder zelf iets te stellen. Zou het wel met iets
komen, dan was dat weer een daad van weerstand, of hier geweld bij te pas komt
of niet. Ook al is het in beginsel niet de bedoeling geweld te gebruiken,
tenslotte komt het toch vanzelf zover als er maar lang genoeg gesard wordt door
de tegenpartij. En daarom: die geweldloosheid, die tegenwoordig zo
"in" is, is ook niet meer dan een houding tegenover een andere
houding, en zo is het toch weer de verhouding krachtweerstand, met als laatste
consequentie het gevecht. Hoe meer echter een mens de geweldloosheid doorzet,
hoe meer hij over zich laat lopen totdat tenslotte het gevecht begint. En dan
is al die tijd een mens ontkend geweest; pas bij het uiteindelijke gevecht is hij
weer erkend - als tegenstander namelijk en dan blijkt alles weer het gewone
gedoe geweest te zijn. De een die tegenover de ander staat. Tenslotte dus valt
de meest verstokte idealist weer op zijn zelfstandigheid terug en gaat hij zich
laten gelden. Daarmee is hij precies terechtgekomen waar wij in dit betoog de
mens willen hebben: bij het weerbaar zijn als het gaat om de directe aantasting
van het bestaan. Want bij die aantasting gaat de mogelijkheid verloren zich
voor zichzelf als "rust" te laten gelden; daarbij gaat de
mogelijkheid tot menszijn verloren en als het een keer zover is, dan is alles
verloren. Geen enkel mens laat het vanuit zijn intuïtie zover komen; het is
onze beschaving die ons intellectueel van de kook brengt, zodat wij tot de
overtuiging komen dat wij geen geweld mogen gebruiken. Sommigen weten die
overtuiging zover door te zetten, dat zij zich werkelijk tot hun dood toe niet
te weer stellen, maar dan is het toch bij hun dood dat zij weer voor een moment
zelfstandig zijn. De werkelijkheid laat zich door geen enkele overtuiging om de
tuin leiden - dat blijkt hier weer uit. De mens is, ongeacht zijn overtuiging,
een zelfstandigheid. Laat hij zich als zodanig niet gelden, dan is hij het
uiteindelijk toch, desnoods op het moment van zijn sterven; laat hij zich als
zodanig wel gelden, dan kan hij nooit vertrapt worden. Hij kan hoogstens
sneuvelen….maar hij is dan niet al die tijd als een vaatdoek gebruikt; als een
vod waarmee je doen kunt wat je wilt. Omdat het toch een onzelfstandig geval is,
een slaafs en onderdanig en ondergeschikt mens! Iemand die zijn huis maar leeg
laat roven, zijn geliefde laat verkrachten en de kinderen laat mishandelen
omdat "er toch niets tegen te beginnen is". Iemand dus, die alleen
maar wat doet als het zin heeft, als er een kans van slagen is en die zijn
levenshouding daarvan afhankelijk stelt. Een mens die de geweldloosheid
aanhangt is net zo; zijn houding is een reactie op de houding van de
"anderen" - het is door en door afhankelijk. Maar een mens die
zichzelf kent is een zelfstandig mens en die reageert niet naar aanleiding van
anderen, maar vanuit zichzelf, en als daarbij geweld te pas komt, of wraak of
wat dan ook, dan doet hij dat en hij is in zichzelf verantwoord daarvoor. Met
hem is de misdadigheid wel degelijk voorzichtig, zoals alle benepenheid en
slaafsheid voorzichtig wordt als het in contact komt met iets behoorlijks. Van
het behoorlijke gaat dan niet alleen maar "geestelijke kracht" uit -
een geliefd begrip in het westen maar er gaat werkelijk kracht van uit, die
zich in de praktijk op alle mogelijke manieren gelden laat.
Als wij de figuur van Tijl Uilenspiegel bekijken,
dan zien wij het bovenstaande in alle eenvoudige helderheid naar voren komen.
Altijd weer handelt hij vanuit zichzelf en nooit is hij slaafs en onderdanig,
ook niet als hij slaafsheid voorwendt om uit een benarde situatie te geraken.
Zijn gedoe is altijd sterk, hoe hij zijn kracht ook toepast. Een aardige
illustratie hiervan is het tweegevecht met de soldaat Riesencraft,
die door Uilenspiegel met een bezem afgetuigd wordt en daarbij de dood vindt.
Uilenspiegel maakt er een grap van, maar die soldaat is ernstig van plan zijn
tegenstander aan stukken te kappen, een procedure die hij al bij een en twintig
voorgangers van Tijl gevolgd heeft. Overigens maakt dat niet de minste indruk
op Tijl, want hij heeft nu eenmaal de pest aan twistzieke egoïsten. Hij spreekt
Riesencraft dan ook als volgt toe:
Pagina 28
"Dat gespuis, dat, in het leger van dappere
makkers, anders niet doet dan, schuimbekkend van woede, met een zure tronie
rond te lopen om ruzie te zoeken, stinkt erger dan pest, dan melaatsheid en
dood.
Waar zij komen, vlucht de lach, versterft het
blijde liedeken. Zij moeten altoos brommen of
vechten, en zij vervangen het heilig gevecht voor het vaderland door het
tweegevecht, dat het leger ondermijnt tot vreugde van den vijand. Riesencraft, hier tegenwoordig, heeft, om onschuldige
poetsen, een en twintig zijner gezellen vermoord, maar nimmer verrichtte hij
zelf, in gevecht of schermutseling, een schitterende heldendaad of erlangde
hij om betoonden moed de minste beloning. Nu, heden behaagt het mij, het ruige
vel van dien twistzieken hond eens averechts te
borstelen".
Tijl was op de plek van het duel verschenen in
een belachelijke uitmonstering, die in de verte aan die van Don Quichotte doet denken. Hij verklaarde dan ook dat hij zich
als ridder getooid had. Zo dreef hij de spot met de bloedige ernst van de Hoogduitser Riesencraft, die dan
ook barstte van nijd. De in zijn eer getaste zelfgenoegzaamheid, die het leven
voor zijn omgeving onmogelijk maakt en die bij het geringste vergrijp overgaat
tot moord en doodslag. In dit geval had Tijl hem zijn brandewijn ontfutseld en
dat onder enkele doorweekte makkers verdeeld. Dat is de eer van de Pruis te
na..... we zien hem voor ons: de Pruis, nors, zonder humor, bloeddorstig
tegenover hen die niet verwachten doodgeslagen te zullen worden omdat zij het
zelf ook niet zouden doen, en..... een lafaard tegenover een werkelijke vijand.
Hij gaat als een beest tegen Uilenspiegel te keer en deze tergt hem en maakt
hem belachelijk, maar past er tevens voor op er niet aan te sneuvelen. Hij
heeft vanaf het begin het heft in handen, onze Tijl; hij weet zijn kracht op
alle mogelijke manieren te gebruiken en zo geeft hij het stuk ellende op een
zeker moment een ferme slag onder zijn neus met de bezem en borstelt hem stevig
de kaken, met als gevolg dat de opgeblazen Duitser sterft van woede. Tijl was
niet van plan hem te doden en daarom stemt de hele geschiedenis hem wat treurig…..Ik
haal dit betrekkelijk onbelangrijke intermezzo hierom aan, omdat het typerend
voor Tijl is. Voor Tijl is elke gewichtigheid belachelijk en elke norse
twistzieke zwartgalligheid is hem een gruwel, maar bovendien is hij onversaagd
en weerbaar. Bij hem loopt zo'n avontuur goed af; hij heeft de strijd bij
voorbaat al gewonnen, want hij kan vechten en hij weet precies wat hij doet.
Hij breekt aan zo'n avontuur zijn nek niet, zoals Don Ouichotte
dat wel doet. Tijl is zelf niet belachelijk al moet iedereen om zijn gedoe
lachen, maar hij maakt alles belachelijk wat beperkt en klein en banaal is en
dat kan hij doen omdat hij in levende lijve de volwassen mens is, die lacht om
de opgeblazen kikkers die zich mensen noemen! En dat hij kan lachen komt voort
uit het feit dat het voor hem allemaal zo erg klein is, net zoals voor de goden
van de Olympos de mensenwereld een klein miezerig en
lachwekkend gedoe was..... Hierin ligt het grote verschil tussen Tijl
Uilenspiegel en Don Ouichotte; deze laatste was in en
voor de idee een ridder en alles was in hem idee of werd onmiddellijk tot idee
omgetoverd. Een prachtige puntgave en heldere fantasiewereld, die in de
praktijk van het leven voor schut stond niet alleen, maar ook werkelijk
onmogelijk was. Elke daad van Don Quichotte was
belachelijk, want de idee komt in de wereld als een lachnummer terecht. Maar
bij Tijl is het precies andersom: elke daad van Tijl is een daad die keihard
aankomt en menigeen kostte het zelfs zijn kop en, gespiegeld in Tijl, is de
wereld zelf belachelijk, terwijl de idee een praktische zaak is, die blij en
vrolijk, luchthartig en zonnig is! Aan Tijl breekt de kleine wereld zijn nek;
de levende idee, die zich bovendien nog als weerbaar, namelijk als in de
wereld, laat gelden. Maar Don Quichotte breekt zelf
aan de wereld zijn nek, hij is de idee die in een dromenland leeft, die
fantasie is, en die daardoor altijd belachelijk is, ondanks zijn schoonheid,
zijn adel en zijn innigheid…..De idee, die niet kan in de wereld - een thema zo
oud als Europa zelf is, een thema waar we nog lang niet doorheen zijn, want nog
altijd wordt in de beste kunstuitingen van Europa en in de gedachten van de
beste denkers de idee als een onmogelijkheid gezien, terwijl een figuur als
Tijl Uilenspiegel zelfs helemaal niet begrepen wordt! Goed, het boek heeft
indertijd een grote waardering genoten, maar dat betekent nog niet dat het naar
zijn kern voor de Europeaan veelzeggend was. Dat bewijst wel de gangbare
westerse kunst, die nooit de idee als praktisch mogelijk en houdbaar tekent.
Bladwijzers: De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige
oorlog(1568 t/m 1648) – pag. 31 t/m 33 e.v. ; Wraak(gevoelens) vanaf pag. 17 t/m 26
e.v. ;
In de westerse romankunst bijvoorbeeld zijn de
hoofdfiguren altijd mensen die in strijd zijn met zichzelf; in hen wordt de
wisselwerking tussen het een en het ander uitgebeeld. Wij hebben fraaie woorden
daarvoor, zoals het woord "complex" en het modernere woord
"frustratie" . Ook het zogeheten "goede" in de mens komt
als een kramp naar voren, belaagd door allerlei "kwade" elementen en
driften. Dit hele gewarrel van menselijke driften,
gevoelens, neigingen en verkrampingen is de inhoud van de mens, en het is deze
inhoud, die het thema van de West-Europese kunst uitmaakt. Uiteraard leek het
aanvankelijk zo'n vaart niet te lopen, voorlopig zag het er nog niet naar uit,
dat de Europese kunst zichzelf zou gaan verzieken door zich op datgene te gaan
richten dat op zichzelf geen onderwerp van schoonheid is. Maar al spoedig
manifesteren zich de eerste verschijnselen: grof gesteld moeten wij zeggen dat
het optreden van het landschap in de beeldende kunst en de gewetensconflicten
in de vertelkunst de eerste ziekte-verschijnselen
zijn. Ook het beschrijven van handelingen van bepaalde mensen en, in de
beeldende kunst, het uitbeelden van portretten - het uitbeelden dus van
bepaalde situaties in de werkelijkheid om die situaties zelve, dat zijn
allemaal ziekte-verschijnselen. Dit klinkt de
westerling vreemd in de oren, het gelijkt bijna een godslastering! Maar,
vreemd of niet, toch is al datgene, dat deel uitmaakt van de werkelijkheid,
datgene dat er inhoud van is, geen onderwerp van schoonheid. De schoonheid
ligt bij het geheel zelf en voorzover dat gesteld
wordt is de basis voor de kunst in orde. Dat aan dit stellen van het
"geheel" natuurlijk het stellen van de inhoud daarvan niet
achterwege kan blijven, is duidelijk: een geheel zonder een inhoud is
niets en zo is schoonheid, zichtbare schoonheid, zonder iets bepaalds en dus
zonder vorm, ook geen schoonheid. Maar het maakt een heel verschil of dat
bepaalde om zichzelf getekend wordt, of dat het getekend wordt als inhoud van
het geheel waarom het gaat. Als het laatste aan de orde is in een cultuur, dan
is de kunst gezond en dan is er geen mogelijkheid tot verzieking, tot
gespletenheid. Maar als de kaarten zo niet liggen, dan vreet de kanker steeds
verder door en het eind van het liedje is een kunst, die volkomen krankzinnig
is. Naar dit eindpunt zijn wij vandaag de dag al hard onderweg; in elk geval is
de schoonheid vertrokken, het kunstenaarschap is een vergeten gesteldheid en
daarvoor in de plaats is een handelsman in krankzinnigheden verschenen, die
zijn kwaliteiten ontleent aan zijn uiterlijk en zijn gedrag..... De idioot is
tegenwoordig kunstenaar en zijn excentriciteit wordt steeds meer een voorbeeld
voor de massa, die, zoals een massa betaamt, een hang heeft naar het originele,
naar het buitenissige.
Met de Russische kunst staat het er al even
beroerd voor, hoewel daar de verhouding waar het de sterkste kunstuitingen
betreft, de romankunst en de muziek, belangrijk anders ligt. Daar is het niet
te doen om een tekening van de inhoud van de mens op zichzelf, maar de
uitbeelding van het conflict tussen die inhoud en het geheel. Hier vernemen
wij dus in zoverre een positief geluid, dat het geheel er nog in meedoet - iets
wat in het westen eenvoudig niet mogelijk is. Dit meedoen van het geheel geeft
aan de Russische literatuur die eigenaardige warmbloedige sfeer, die tevens
religieus is. En dit heeft voor de niet al te veel verkilde westerling een
speciale bekoring, maar meer dan een bekoring is het niet, dus zoveel waarde
behoeven wij er nu ook weer niet aan te hechten. Gevolg van deze conflict
situatie in de Russische cultuur is het feit, dat bijvoorbeeld de romankunst
zich gaarne en veelvuldig bezig houdt met de krankzinnigheid zoals die bij de
mens voor kan komen. De verscheurde inhoud van de werkelijkheid is voor de Rus
iets krankzinnigs, de mens is een idioot en hij is dat in meerdere mate naar gelang
hij meer van de idee bezield is. Een klasse-voorbeeld hiervan is De Idioot van
Dostojewski, terwijl de figuur van Iwan Karamazow de
krankzinnigheid uitmuntend uitbeeldt. Als er een conflict is tussen het
geheel, tussen het wezen van de mens en de werkelijkheid , en de inhoud daarvan
, dan kan krankzinnigheid niet uitblijven. Dat wordt getekend door en in de
Russische kunst . Met dit thema is de Rus volkomen vertrouwd en hij is dan ook
onnavolgbaar in het uitbeelden hiervan.
De westerling heeft van dit alles geen weet; hij
vindt zijn werkelijkheid helemaal niet krankzinnig. Hij weet niet beter of zó
is de werkelijkheid, want bij hem heeft zich het geheel nog niet opgedrongen en
er is in hem dus nog geen conflict ontstaan.
Bladwijzers: Olympische spelen ; Olympische Godheid ;
Hij tobt dus helemaal niet over het terechtkomen
van de wereld en de vraag of de mens al of niet zelf God is is
voor hem helemaal geen vraag. De idee en het waarmaken daarvan is voor hem
flauwekul; van de idee heb je alleen maar last want het is vanuit de wereld
genomen een enorme spelbreekster die de mensen tot dwaasheden aanzet. Als de
idee zich laat gelden in een westers mens, is hij direct een Don Quichotte of hij is een mens barstens vol met problemen en
gewetenskwellingen die nooit tot een oplossing komen, behalve dan als hij
eindelijk dood is. Dan heeft de westerling de rust gevonden.. ... de rust van
zijn kist!
In de Russische kunst is het geheel een van de
strijdende partijen, maar helaas. . . . . het delft onveranderlijk het
onderspit, of het wordt een dweperige godsdienstigheid die een klooster en een
pij nodig heeft om nog enige schijn van helderheid te hebben. Dit beeld komen
wij ook weer veelvuldig tegen bij Dostojewski. Overigens heeft hij toch nog wel
het begin getekend vaneen zaak die mogelijk wel lukken zal, en dat is de figuur
van Aljosja. Maar Dostojewski heeft de tekening nooit
afgemaakt en de hele boel is blijven steken in jeugdig enthousiasme. De vraag
is te stellen of Dostojewski eigenlijk wel in staat zou zijn geweest de
tekening te voleinden want in zijn cultuurmilieu was het zelfs nog niet tot
enthousiasme gekomen. Dat begint eerst nu, heel zwakjes, te dagen in en bij de
jeugd - zonder evenwel meer kracht te hebben dan de kracht die de koorts iemand
geeft die door een zware ziekte geteisterd wordt.....
Resumerende komen wij tot de conclusie dat de
mens nog vrijwel nergens gekomen is tot het uitbeelden of uitdenken van een
figuur in wie het geheel werkelijk een feit, een praktische zaak is. Een zaak
dus, die nu eens niet tot mislukken gedoemd is, of die als idioot en
belachelijk verschijnt. Altijd weer treffen wij de onmogelijkheid aan.....
Maar Tijl Uilenspiegel is een uitzondering; zijn
basis is de grappenmaker en zijn volheid is de vrije, zelfstandige, sterke,
volwassen mens, die als een Olympische
Godheid lacht om en speelt met de banaliteiten van het menselijke zijn.
Soms gaat die lach vergezeld van een traan, en het spel is luchthartig en
zonnig om tevens dodelijk en hard als van een tartaar te zijn. Hier is datgene,
dat voor de cultuur een hoogverheven en edele, schone en welluidende,
werkelijkheid is, voorhanden als een tastbaar mens en deze mens is niet, zoals
in de Russische literatuur een krankzinnige sukkelaar en het is ook geen
wereldvreemde heilige of een intellectuele gewetensonderzoeker, maar het is een
praktisch mens, die het nooit heeft over verheven dingen. Zijn gesprek is
vrolijke drinkebroerskout, een geestige kwinkslag, een kordaat bevel of een
praktische waarheid, zoals:
"Gelukkig zij, die het hert hoog en het
zwaard gereed houden in de sombere dagen die op handen zijn... .."
Zijn bewuste denken gaat niet verder dan
praktische waarheden, die de zaak betreffen waarvoor hij vanzelfsprekend vecht:
de vrijheid. Alles staat bij hem in het teken van die zaak en dat kan ook niet
anders, want de oorzaak van alle ellende was immers het feit, dat de mensen
niet meer met rust gelaten werden! Zij waren niet vrij meer en als je niet
vrij bent dan kan je ook niet meer behoorlijk zijn. De enige voorwaarde, die
voor de mensen in het algemeen geldt om behoorlijk te kunnen zijn, is deze dat
zij met rust gelaten worden, dat zij vrij zijn. Met deze vrijheid is niets
verhevens bedoeld. Het gaat gewoon over het algemeen gangbare begrip vrijheid,
zoals dat zich in de praktijk in het westen manifesteert. Deze voorwaarde om te
kunnen leven is de enige zaak waarvoor de mens zich met geweld moet inzetten
omdat het het enige is dat praktisch van belang is
voor de mens die behoorlijk is. Geklets over verhevenheden en ideeën is
desnoods een aardige vrijetijdsbesteding, maar het heeft praktisch niets om het
lijf - een ieder leeft toch zoals hij leeft, ondanks gefilosofeer. Maar dat
leven naar eigen persoonlijke aanleg, dat praktische leven, gaat alleen maar op
voorwaarde van vrijheid, van met rust gelaten worden. Deze vrijheid is typisch
West-Europees, want in dit cultuurbegrip wordt deze zaak waargemaakt om aldus
de basis te zijn voor de werkelijke mens, de volwassen mens. Daarom is het in
het westen dat de eerste vrijheidsoorlogen begonnen en de strijd van Tijl en
zijn makkers is daar een prachtig voorbeeld van.
Bladwijzers: Olympische spelen ; Olympische Godheid ; De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige
oorlog(1568 t/m 1648) – pag. 31 t/m 33 e.v. ; Wraak(gevoelens)
vanaf pag. 17 t/m 26 e.v.
;
Bladwijzer: De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige
oorlog(1568 t/m 1648) – pag. 31 t/m 33 e.v. ; Wraak(gevoelens)
vanaf pag. 17 t/m 26 e.v. ;
De tachtigjarige oorlog is eigenlijk de eerste
gewelddadige uiting van de in de westerse mens levende noodzaak tot vrijheid.
In deze oorlog was er geen sprake van dat het om een of andere gezagswisseling ging, zoals dat voordien en ook nadien
veelvuldig voorkwam. De landen waren de bezittingen der vorsten en om het gewin
daarvan is menig strijd gestreden, een strijd die natuurlijk door de gewone man
uitgestreden moest worden. Deze gewone man was dan
met allerlei voorwendsels zo gek gemaakt dat hij bereid was de wapenen op te
nemen, maar in die nog slaafse tijd was dat niet zo erg moeilijk:
meestal was het voldoende de heilige kerk in het geding te brengen of de
bevlekte eer van een vorst, die een belediging niet over zijn kant kon laten
gaan. Vanuit de mensen zelf kwam weinig naar voren, behalve dan wat opstanden
en andere ongeregeldheden. Maar in de vrijheidsoorlog der Nederlanden zien wij
een heel ander beeld. Deze strijd is vanuit het volk zelf opgekomen.
Het is kortzichtig de oorzaak van dat plotselinge
verzet te zoeken in de wrede dwingelandij, die toentertijd heerste. Want
nergens in de wereld was het beter gesteld met de mensen. En om de Hervorming,
op zichzelf genomen, aan te wijzen als de oorzaak van het verzet, is ook niet
juist, want de hervorming stond in de praktijk geen ongehoorzaamheid aan
vorsten en gezag voor. De oorzaak moet dieper gezocht worden en wel in de
ontwikkeling van de cultuur zelf, d.w.z. het verhelderings-proces dat in de
mens plaats heeft was zo langzamerhand in een nieuwe fase geraakt en dat feit
had tengevolge dat er verschijnselen gingen optreden
als de Hervorming, vrijheidsoorlogen, in bepaalde opzichten hervormingen van
het recht en ook een nieuwe soort kunstenaarschap. Over dit laatste onderwerp
kom ik nog in ander verband te spreken, maar zoveel is er nu al wel van te
zeggen, dat er een persoonlijk kunstenaarschap ging optreden dat een geheel
ander karakter had dan het betrekkelijk anonieme karakter van voor die tijd.
Welk moment heeft het verhelderingsproces dan
bereikt? Wel, het was nu zover gekomen dat de mens tot de ontdekking kwam dat
hij persoonlijk in een relatie stond tot datgene dat hij als "hoger"
beschouwde, tot God dus. De mens ontdekte zichzelf als geest, zichzelf als de
werkelijkheid voorzover daarvoor de situatie "ineenzijn" geldt. Dit is de laatst mogelijke verhouding,
het is het eindpunt van de werkelijkheid en dit eindpunt behoort natuurlijk
ook tot de verschijnselen, vandaar dat de mens er ontdekkingen omtrent kan
doen. Maar de mens uit die dagen ontdekte nog niet, dat hij zelf dat eindpunt
was - dat is ook nu nog tot bijna niemand doorgedrongen - maar hij ontdekte dat
er een verhouding bestond tussen dat eindpunt en hemzelf en in die verhouding
beschouwde hij dat eindpunt als iets hogers, als God. Voordien lagen de kaarten
anders: de mens kende wel de hogere werkelijkheid en hij wist ook wel dat hij
daar op de een of andere manier terecht moest komen, maar hij had nog niet in
de gaten dat hijzelf persoonlijk in verhouding stond tot dat hogere. Hij meende
dat dit via iets anders ging, via een bemiddelingsbureau, een permanente
vertegenwoordiging, die voor hem voorspraak deed bij God. Die permanente
vertegenwoordiging bestond natuurlijk uit de paus met zijn Roomse kerk. Die
vertegenwoordigden God en alles liep via hen; zij waren in hun functie
natuurlijk ook boven de mensen verheven en vormden dus als zodanig een hogere
mensheid in de mensheid. Dat hierin de kiem lag voor dwingelandij heb ik al
laten zien; dat het inderdaad in dwingelandij uitliep is gemakkelijk te
begrijpen als wij ons realiseren dat de westerse massa eigenlijk tot iets
anders voorbestemd was. De westerse mens namelijk is niet voorbestemd tot
slavernij, tot afhankelijkheid van een groep “hogere" mensen en dus vond
hij het steeds minder normaal de les gespeld te worden door een stelletje “heiligen”, die in hun onderlinge
verhoudingen en in hun verhouding tot het volk, tot de leken, een structuur
vertoonden die nog helemaal bij de oudheid gerekend moest worden. In de
oudheid was er in de wereld een "hogere” mensheid, voor het besef van de
mensen, en als de mensen zoiets normaal vinden, dan vinden zij het evenzo
normaal tot de ondergeschikten te behoren want er zijn nu eenmaal heren en
knechten. Het begrip dwingelandij in strikte zin, was er dus nog niet. Maar als
de mensen het, al of niet begrepen, helemaal niet normaal vinden ondergeschikt
te zijn, dan voelen zij een meester-knecht verhouding
als dwingelandij, vooral natuurlijk, als zijzelf tot de onderliggende partij
behoren!
Pagina 32
Dat besef van dwingelandij wordt een zeker weten
zodra het eigen karakter van de westerse mens zich gaat manifesteren; de
dwingelanden gaan dan vanzelf tot strengere maatregelen over om de boel in de
hand te houden terwijl de onderdrukten steeds meer in verzet komen. Er is dan
geen houden meer aan, want alle krachten werken samen om een eind te maken aan
de toestand: enerzijds verergert de toenemende dwingelandij de weerstand
terwijl anderzijds het verhelderend besef van vrijheid er de oorzaak van is,
dat de onderdrukten steeds minder nemen van alles dat hun aangedaan wordt. In
een oogwenk staat de boel dan in lichterlaaie; daarvoor is nooit een lange tijd
van voorbereiding nodig want de mensen komen van de ene dag op de andere tot
het besluit de wapenen te grijpen. Bij zo'n gelegenheid zijn er dan altijd nog
wel een paar die het een goed idee vinden en zo begint de sneeuwbal te rollen!
Als de westerse mens niets meer te maken wil
hebben met de "moederschoot" , met de heilige Roomse kerk, dan wijst
hij de bevoogding af omdat hij tot het inzicht is gekomen, dat hij het zelf wel
zal klaren met God. Dit principe houdt, zoals ik al eerder gezegd heb,
onmiddellijk vrijheid in, de vrijheid voor elke mens om te zijn zoals hij is.
Want een ieder klaart het zelf met God en dus laten wij een ieder daarin vrij.
De gewetensdwang is dan afgelopen. In feite is de situatie voor de westerse
mens dan zo komen te liggen, dat hij zichzelf waar gaat maken als het totaal
van alle mensen, die allemaal aanwezig zijn op eigen persoonlijke wijze en die
door niemand daarvan afgebracht kunnen en mogen worden. De mens heeft nu niet
meer te maken met een abstract en vreemd hogere, maar met zichzelf als het
hogere. In deze situatie is de mens nog niet werkelijk zelfstandig, want hij is
nog altijd afhankelijk van zijn eigen God; zijn zelfstandigheid is een
betrekkelijke; het betreft alleen maar de mens voorzover
er van hem te zeggen is dat hij een verschijnsel, een ding is. Hij is als ding
zelfstandig, lijfelijk is hij onaantastbaar en vrij. Dit houdt in dat de ander
hem niet mag ontkennen of schenden, maar dit houdt nog niet in, dat hij
zichzelf als onaantastbaar beseft. Hij beseft zichzelf als in de "hand van
God" en als van hem afhankelijk, maar binnen het persoonlijke kader van
die afhankelijkheid kan hij doen en laten wat hij wil. Hier ligt de kiem van
het "liberalisme" en deze kiem wikkelt zich uit totdat het westen in
de vorige eeuw weer in de ellende zat zodat het conflict tussen het zogenaamde
kapitalisme en socialisme ontstond.
De kern van de westerse cultuur is te benoemen
met het begrip "het totaal" en het was deze zaak die door ging zetten
aan het eind van de middeleeuwen.
De Hervorming was er een gevolg van, want de
Hervorming beoogde niets anders dan de geestelijke vrijmaking van de mensen
zodat zij zelf tegenover hun eigen God stonden. Op de meeste plaatsen in het
westen bleef het bij een geestelijke zaak, maar de Nederlanders van die dagen
voelden het in hoofdzaak als iets praktisch aan, met als gevolg dat zij de
Spanjaard te lijf gingen. Die Spanjaard verpersoonlijkte de Roomse cultuur,
vandaar dat hij een eersteklas onderdrukker was, en dat natuurlijk in naam van
God. Die gesteldheid is er nog niet uit, want ook vandaag heerst er in Spanje
onderdrukking en gewetensdwang en bovendien is het er een Roomse kliek. Een
opkomende westerse cultuurstroming is voor de oorlog bloedig onderdrukt en het
behoeft ons niet te verbazen dat daarbij de helpende hand geboden werd door
Duitsland. Want de Duitser is de burgerman-Übermensch - hij is op zijn wijze
net als de paus en hij loopt ook met God gearmd, al pleegt hij dat bij gelegenheid
de "Voorzienigheid" te noemen. Dus lag het hem wel om als eerste er
toe bij te dragen dat Spanje zich als dwingeland kon handhaven. De roomse
Spaanse dwingeland is de doodsvijand van de westerse mens en de burgerlijke
Duitse dwingeland is dat evenzo!
Dus de Nederlanders gingen dat tuig te lijf;
daarmee dreven zij ongeweten de moderne mens door, de mens die de laatste
voorwaarde voor volwassen menszijn zal vervullen, het feit namelijk dat wij
allemaal, elk naar eigen aanleg, erkend zijn. Dat het om deze zaak ging bleek
al ras overduidelijk uit de bevelen van een man als Willem de Zwijger. Hij
stelde dat niemand omwille van het geloof of andere gewetenszaken vervolgd
mocht worden, dat er recht was voor iedereen, of hij nu Rooms was of niet. Dit
is een besluit geweest dat midden in de roos trof, het was de kern van de zaak.
En nu moet U niet komen met het verhaal dat er in de vrije Nederlanden ook
geloofsvervolgingen waren... . . natuurlijk waren die er want voorlopig waren
lang nog niet alle mensen aan de vrijheid toe en zelfs nu tobben nog heel wat
mensen er mee!
Pagina 33
Waar het om gaat is dit, dat het gesteld werd en
dat het dus het leidende beginsel werd. Van daaruit was dan alles dat niet van
vrijheid getuigde, al was het nog zoveel, toch veroordeeld! En deze gedachte
lag althans bij de leidende figuren van het verzet helder op de voorgrond en
dat is iets dat zelfs in onze moderne wereld nog wel wat te wensen overlaat.
Rome was een stelsel van dwingelanden, en het
Hitler Duitsland was een stelsel van dwingelanden en in beide stelsels kwam
het streven naar wereldheerschappij naar voren. Tot de kleinere goden op dit
terrein behoren het Duitsland van keizer Karel V, dat trouwens een
"Heilige Roomse Natie" was, en het Spanje van de zoon van Karel:
Philips II, eveneens een Roomse aangelegenheid. De dwingeland wil zijn macht
uitbreiden en hij gebruikt daarvoor de idee op grond waarvan hij een dwingeland
is. God werd door Rome gebruikt en bij Hitler was het al net zo. En geen
enkele wereldheerschappij is denkbaar zonder onderdrukking, zonder het onder de
voet lopen van andere mensen met een andere aanleg en een andere cultuur. Het
begrip wereldheerschappij is in strijd met het begrip vrijheid en dit geldt ook
voor een wereldrijk als dat van het oude Rome en dat van Alexander de Grote.
Hierbij doet het niet terzake dat Alexander de Grote
de overwonnen volkeren zichzelf liet blijven en zich beperkte tot het scheppen
van een soort gedwongen volkerenbond. De Romeinen
deden dit ook met veel van de overwonnen gebieden; wij beschouwen dit als een
royaal gebaar van de Romeinen en van Alexander, maar zo erg royaal waren die
heren niet. Dat zij zo ogenschijnlijk soepel waren kwam voort uit het feit, dat
de overwonnen volkeren toch als slaven werden beschouwd. En een slaaf behoef je
niet te verbieden zichzelf te zijn, want hij is per definitie nu eenmaal niet
zichzelf. Hij is in geen enkel opzicht erkend, behalve dan als slaaf, maar dat
heeft niets met menszijn te maken. Dus de slaven waren verder niets dan alleen
maar slaaf. Deze gesteldheid geldt voor de gehele oudheid. Maar hij geldt
natuurlijk ook voor de latere wereldveroveraars zoals Rome en Hitler, alleen
hadden zij niet met slaven te doen, maar met aanwezige mensen. Zodat de
noodzaak daar was om tot ontkennen over te gaan en aangezien dit een onlogische
gang van zaken is, moet dat met geweld en met dwang. Dus de overwinnaar die in
de oudheid de idee van wereldverovering aanhing met de bijbehorende
verhevenheid van zichzelf, liet de overwonnenen in betrekkelijke vrijheid omdat
zij toch niets waren, maar de overwinnaar van na het begin der jaartelling kon
geen vrijheid meer toestaan, juist omdat hij de overwonnenen als mensen
ontkende. Deze ontkenning houdt in dat de mensen dus eigenlijk erkend waren en
dat klopt ook, want het is het kenmerk van de "moderne" mens, dat hij
erkend is, ook al is dit in de praktijk nog niet voor de dag gekomen. Het is de
kern van de moderne cultuur en die kern laat zich ook in het begin al gelden
in zowel overheersers als overheersten - zij het dan dat het aanvankelijk een
sluimerende kiem is, die nog door niemand herkend wordt.
Vanuit dat hogere, waarmee de paus en Hitler
kwamen, is de ontkenning van de mens natuurlijk een eenvoudige zaak; het is ook
een onbarmhartige zaak want het is immers zo klaar als een klontje dat alles
onwaardig is bij God vergeleken! Er is hier dus geen genade te verwachten en de
hoop op menselijkheid is ijdel. Van redelijkheid is geen sprake en van recht
al evenmin; redelijkheid en recht worden onverbiddelijk ontkend. Deze
onbarmhartige en genadeloze sfeer herinneren wij ons nog wel uit de afgelopen
oorlog; de plakkaten van de "heilige" keizer Karel V en de
verordeningen van de heilige "moeder" de kerk spraken precies
dezelfde taal. . . . . De ontkenning is zo scherp als de onderscheiding tussen
wit en zwart, een tussenmogelijkheid is er niet! Souplesse is er niet! En
bovendien is het een heilige zaak om de onderdrukking te handhaven met,
natuurlijk, als enige dwangmiddel: de dood! De ontkenning in levende
lijve. Het zou goed zijn als de mensen zich dit eens wat meer realiseerden -
dan zouden zij geen sympathie meer opbrengen voor Amerika en tegen alle landen
met koloniën of "dominions" of overzeese "rijksdelen"
zouden zij feller te keer gaan. Want het is allemaal een pot nat en elk
argument voor het behoud van die rijksdelen is een misdadig argument, wat er
ook aangevoerd wordt. En ook moet het duidelijk zijn dat het aanhangen van een
stelsel als het Roomse niet alleen dom is omdat het een voor-europese aangelegenheid is, maar ook misdadig vanwege het
goddelijkheidsprincipe.
Bladwijzer: De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige
oorlog(1568 t/m 1648) – pag. 31 t/m 33 e.v. ; Wraak(gevoelens)
vanaf pag. 17 t/m 26 e.v. ;
Bladwijzers: Olympische spelen ; Olympische Godheid ;
Wij vinden het overdreven om de kwalificatie
"misdadig" van toepassing te brengen op een instelling als de Roomse
kerk; gaat het over een figuur als Hitler, dan zijn wij het er wel mee eens,
maar waar het Rome betreft schrikken wij ervoor terug. Toch valt er niet aan
te ontkomen want de ontkenning van de mens is misdadigheid.... wat valt er hier
nog te scharrelen? Tegenwoordig pleegt Rome geen misdaden meer, wordt er
verteld, maar wat hebben wij daar eigenlijk mee te maken? Er zijn wel meer
misdadigers die de daad om de een of andere reden achterwege laten, maar daarom
is hun gesteldheid niet ineens niet-misdadig! En het excuus "dat het
allemaal oude koeien zijn" snijdt ook geen hout, van Hitler zeggen wij
achteraf toch ook geen vriendelijke dingen! Maar die is thans onschadelijk
gemaakt - met Rome heeft de gehele wereld nog te maken en was dat nu alleen
nog maar op geestelijk gebied, dan konden we er nog sympathie voor voelen want
dan werd er tenminste nog eens iets behoorlijks vernomen, al was het dan gelovig.
Maar wat Rome op geestelijk gebied aan de wereld voorspiegelt is net zo
glibberig en net zo vals als de praatjes van de eerste de beste diplomaat. Dus
ook als de stem van een gelovig geweten is Rome een leugen. Er is toch echt
niet veel geestelijke diepte voor nodig om in te zien dat het zegenen van de
wapenen en het zegenen van raceauto’s, een goed woord voor de Olympische Spelen en het
niet herroepen van de vroegere dwalingen, een volledig on-geestelijke gesteldheid
verraadt. Het is de gesteldheid van een ouderwetse tiran die elke menselijke
waardigheid ontkent. Want al mogen tegenwoordig de "leken" ook hun
woordje doen en al wordt er vriendelijk naar hun suggesties geluisterd, het
zijn toch "leken" - zij behoren toch niet tot de kerk als zodanig,
tot het goddelijke leger. En met de " andersdenkenden " is het al
niet beter, ook die worden hooguit geduld en met een neerbuigende
vriendelijkheid behandeld. Dit alles heeft niets met het erkennen van de ander
te maken; het is meer een aanvaarden van de ander en een arrogant
"liefhebben" van de ander, zoals je een slaaf kunt liefhebben als hij
zich voorbeeldig gedraagt of zich onmisbaar gemaakt heeft. Waarmee ik maar wil
zeggen, dat U op de sfeer moet letten, op de toon waarop alles gezegd wordt.
Misdadige feiten zijn er niet meer, maar de sfeer is een belediging voor de
mens.
Deze hele boel is in strijd met de cultuur van de
westerse mens en het was de Hervorming die op geestelijk gebied de fundamenten
van de westerse cultuur bloot legde, en de tachtigjarige vrijheidsoorlog van de
Nederlanders, die met geweld de werkelijke basis legde door behalve die
bepaalde rooms-spaanse dwingelandij af te schudden er
tevens algehele vrijheid voor in de plaats te stellen. Zo werden de Nederlanden
de bakermat van de westerse cultuur en tevens de vervolmaking van alle
culturen, van de gehele beschaving. Dit laatste is thans in een groot deel van
de wereld doorgedrongen, maar het is nog lang niet zover dat het over de gehele
wereld een feit is. Zolang er nog honger geleden wordt en zolang er nog hele
gebieden bevoogd worden en zolang er nog rassen achtergesteld zijn, zolang is
de weq nog niet ten einde die in de dagen van Tijl
Uilenspiegel begonnen is.
Tijl en zijn makkers vochten voor de vrijheid;
dat klinkt ons in de oren als een verheven zaak want wij bedenken heel wat aan
het begrip vrijheid . De ideeën echter die wij hieromtrent koesteren hebben
weinig aansluiting met de praktijk, want in de praktijk loopt het met onze
vrijheid zo'n vaart niet, en daarvoor hebben wij eigenlijk zelf gezorgd. Steeds
meer worden in de maatschappij onze "vrijheden" ingedamd en dat doen
wij zelf; het mag een feit zijn dat hier en daar mensen tegen dat indammen
protesteren maar in het groot gaat het proces toch gestaag voort. Kleine
ondernemers bijvoorbeeld kunnen steeds slechter uit de voeten onder de druk die
de grote ondernemingen op hen uitoefenen, of onder de druk van de officiële
voorschriften die van staatswege gegeven worden. En over die toenemende druk
klagen de mensen en zij vinden dan dat zij gedwongen worden zich te laten
inlijven bij de grote ondernemingen, die op hun beurt ook steeds meer opgenomen
worden in een groot geheel.
De vraag is nu: welke ontwikkeling speelt hier
een rol en wat heeft dit alles met vrijheid te maken?
Wij hebben gezegd dat de voorwaarde voor
menselijkheid vrijheid is; het is namelijk het feit dat de mensen met rust
gelaten moeten worden. Maar waarop slaat dit "met rust laten"?
Bladwijzers: Olympische spelen ; Olympische Godheid ;
Opvoeden-1 ; Opgevoed-1 ; Opvoeding-1
Het slaat op de persoonlijke gesteldheid van
iedere mens afzonderlijk. Iedere mens is zoals hij is en zo moet hij kunnen
zijn in de samenleving. Want als hij zo is, dan is hijzelf, persoonlijk, naar
zijn totaal aanwezig en als zodanig is hij onmiddellijk zijn laatste
mogelijkheid, namelijk mens. Maar die totale persoonlijkheid, dat karakter, dat
is inhoud van het menszijn; het is inhoud van het organische geheel, dat de
mens is. En nu is het tot die inhoud, dat wij ons moeten bepalen als het gaat
over de vrijheid die heeft te heersen onder de mensen.
Gewoonlijk doen wij heel duur met de vrijheid en
hebben het dan over geestelijke waarden, over vrijheid van denken, vrijheid
van geweten, vrijheid van godsdienst en nog meer. En dan denken wij dat je met
zo'n vrijheid het lek boven hebt, maar het is een lege kreet, want in al die
zaken is de mens altijd vrij; het behoort tot het kenmerk van de geest, dat hij
zich nooit binden laat en dat hij elke beperking al bij voorbaat te boven gaat.
Als de mens dan ook om geestelijke vrijheden roept, dan heeft hij het over de
praktijk, hij heeft het over de concrete manifestatie van die geestelijke
zaken. En daarmee zijn wij dan weer terecht gekomen op het terrein van de
totale persoonlijkheid, op het terrein van het karakter. Op dat terrein heeft
vrijheid voor de mens te gelden. Hij behoort met rust gelaten te worden.
Als de mensheid nog onvolwassen is staat alles
wat de afzonderlijke mens doet in het teken van het belang. Hij heeft overal
belang bij omdat hij nog naar alles op weg is. In alles heeft hij nog een doel
voor ogen en is hij door en door bedoeling: de zaak is immers nog niet af! Want
de mens is nog niet af; hij is op weg naar zijn volwassenheid. Dat is bij een
kind net zo: ook bij een kind staat alles in het teken van de ontwikkeling, van
de groei en van de opvoeding.
Alles is gericht op wat het worden moet en dat geldt niet alleen voor de
volwassenen die met het opgroeiende kind te maken hebben, maar ook voor het
kind zelf. Het kind wil eigenlijk best leren, al lijkt het er vaak niet zo erg
veel op! Dat blijkt ook wel uit het feit, dat het kind aan het einde van de rit
toch allerlei geleerd heeft, al is het bij sommige kinderen niet zo ontstellend
veel! Het kind is aan het opgroeien en dat gaat vanzelf, dat is niet tegen te
houden of te ontkennen. Zoals het bij het kind is, zo is het bij de mensheid
ook en een onvolwassen mensheid is een opgroeiende mensheid die door en door
bedoeling is. Die overal op de een of andere manier belang bij heeft.
Geldt nu in zo'n mensheid - en dat is onze
huidige mensheid - het principe van de vrijheid, dan wordt dit automatisch een
vrijheid van belangen en bedoelingen. Dan staan daar dus de mensen met hun
persoonlijke belangen en in die zaak zijn zij vrij. Ieder is voor zich bezig en
probeert zichzelf zover mogelijk door te zetten. En daarbij telt de ander wel,
maar ook die is voor zichzelf en voor de anderen een concentratie van belangen,
zodat de hele samenleving van belangen aan elkaar hangt. Dat behoeft helemaal
geen negatieve indruk te wekken als wij bedenken dat de mensheid, al is ze nog
onvolwassen, toch een groot geheel vormt met alles wat daaraan te bedenken
valt. Wij onderscheiden dan goede bedoelingen en slechte bedoelingen, maar het
verschil tussen goed en slecht kunnen wij beter vergeten. Bedoelingen zijn het
in elk geval wel.
Nu moeten wij bedenken dat de bedoeling, in
bovenstaande betekenis, een aangelegenheid is, die de volwassen mens achter
zich gelaten hoeft. Hij heeft zijn doel bereikt en zijn belang is komen te
vervallen. Dat geldt automatisch, niemand behoeft hem daarop te wijzen of hem
te dwingen; hij is volwassen, dus is hij volwassen. Maar als daar geen
persoonlijk belang meer is, welk belang is er dan wel ? Dan is daar alleen maar
het belang van het totaal en als dat belang behartigd wordt - wij moeten hier
van “worden" spreken, want het is een zaak van blijvende activiteit - dan
is de mens eerst recht vrij. Dan is hij zichzelf rust, want dan trekt zijn
persoonlijk gestreef hem niet meer van die rust af.
Want dat de mensen elkaar niet met rust laten is louter en alleen aan die
belangen-gesteldheid te danken. De mens dus, voorzover
hij persoonlijk " het totaal " is, is dan tevens als zodanig een
element van het totaal. Hij werkt dus voor het totaal en dus voor de gehele
samenleving en de vrouw is, in de hoedanigheid van " het gezin" ook
een element van de gehele samenleving. Dit is voor de volwassen mens een
vanzelfsprekende zaak die geen enkele aanmoediging of dwang behoeft.
Opvoeden-1 ; Opgevoed-1 ; Opvoeding-1
Pagina 36
Maar gescharrel voor een eigen landgoed of voor
een eigen gezin is er dan niet meer bij; landgoederen zijn dan
niet meer te verwerven en het gezin is een element van de totale samenleving
en is dus als zodanig ook vanzelfsprekend terecht. Het spreekt vanzelf dat
hierbij alle "vaderrechterlijke"
verhoudingen komen te vervallen, wat overigens niet zonder meer de man van zijn
vaderschap ontslaat! maar daarover gaat het thans niet .
De rust zit er vanzelf in, als de mensen niet
meer achter hun eigen belangen aanjagen; wij bedoelen hier nog steeds de rust,
die de mens zichzelf is, in de maatschappij gaat het natuurlijk nooit rustig
toe want daar wordt gewerkt en van allerlei ondernomen om de wereld in stand te
houden. De mens is vanzelf rustig als het wederzijdse getrek en gesol afgelopen
is omdat alleen nog maar het levensbelang van het totaal geldt. Voor diegenen
die bij het lezen van deze regelen met zichzelf geen raad weten, wijs ik er
nogmaals op, dat die rust inhoudt, dat de mensen zichzelf kunnen zijn; een
ieder is dus naar eigen aanleg, naar eigen karakter aanwezig. Dus de
leergierige heeft zijn boeken en de vuilnisman zijn volkstuintje. Een ieder
heeft wat hij nodig heeft, maar niet meer, want dat is diefstal, en ook niet
minder tenslotte, want daarvoor wordt er in de gehele wereld gewerkt .
Als nu tegenwoordig die vrije belangenmensen
klagen over het verminderen van hun vrijheden, dan hebben zij het over het
doorzetten van die belangen.
Zij waren daarin liever volkomen vrij! maar die
vrijheid wordt steeds minder en dat is dan niet omdat de mensen minder vrij
zouden worden, maar omdat de zaak steeds meer naar het totaal toedrijft, wat de
uiteindelijke bestemming van de westerse cultuur dan ook is. De westerse
cultuur benadert steeds meer het totaal en dus gaan de mensen meer voor het
totaal werken en minder voor zichzelf. Daarom wordt het die “kleine
zelfstandigen” steeds meer onmogelijk het hoofd boven water te houden, ondanks
het feit dat ze voorlopig nog wel beschermingsmaatregelen weten af te dwingen
met behulp van het feit dat zij als groep tamelijk sterk zijn. Maar de zaak
loopt onherroepelijk terug en daar verandert niemand iets aan. De mensen moeten
wel want de ontwikkeling drijft hen daarheen. Nu is het aardige dat in het
westen iedereen vrij geweest is in zijn zaakjes en dat toch die zaakjes meer
en meer onmogelijk worden! Wat heeft de totale mensheid te maken met het gedrijf van grutters en de bond van patatbakkers? En welke
baten heeft de wereld met het gezeur van de vereniging voor plattelands-smeden
die geen van allen een behoorlijk stuk draaiwerk kunnen maken omdat ze ieder
afzonderlijk geen geld hebben om een draaibank te kopen? Als er voldoende werk
voor een aantal van die mensen is, dan is er altijd een goede draaibank, want
daarvoor zorgt het totaal immers! En dan behoeft niemand te tobben om aan een
behoorlijk weekgeld te komen want waar werk is, is eten en kleding. Deze
ontwikkeling is er gaande en of al die "baasjes", die o zo
zelfstandig zijn, dit nu prettig vinden of niet, het gaat gewoon door. Maar ook
in het doorgaan van dit proces spelen natuurlijk allerhande belangen een rol.
Dat proces staat ook onder invloed van de onvolwassenheid van de mensen, en zo
ontstaat er natuurlijk toch weer een heel gedring en gedwing.
Maar met dat al schuift het toch de kant van het totaalbelang op. Als het
eenmaal zover is, dan is de mens vrij; hij heeft dan de voorwaarde voor het
leven vervuld .
De westerse cultuur bewerkt deze vrijheid; het is
het hart van deze cultuur. En, zoals altijd met een cultuur: het begint ermee
dit hart te laten spreken en dat is een krachtige, geweldige en warmbloedige
zaak, want het is de kern van de idee van die cultuur. Daarna is die kern in
principe voor de dag gekomen en dan treedt de uitwerking van die zaak op en dat
is een betrekkelijke tamme aangelegenheid die vanzelf naar haar eindpunt toe
suddert en als dat eindpunt er dan eenmaal is, dan interesseert het eigenlijk
niemand meer. Wat dan warmbloedig en gewelddadig opkomt is de kern van een
nieuwe cultuur, die met donderend geweld haar basis legt. Dat gaat altijd met
geweld want de zaak ligt zwart-wit, de weerstanden zijn ontzettend groot en het
is in al zijn eenvoud een hartstochtelijke aangelegenheid !
Zo was ook de vrijheidsstrijd van Tijl
Uilenspiegel en zijn Geuzen een hartstochtelijke strijd; als die mensen hadden
geweten wat een gezeur die vrijheid in haar uitwikkeling nog op zou leveren,
dan waren zij nu onze vrijheden weer uit gaan roeien uit pure
hartstochtelijkheid ! Zij zouden niet veel van hun werk terugkennen
en vinden dat wij er intussen maar een rare zeurpartij van gemaakt hebben.
Pagina 37
Zij waren de uitwerking niet, zij waren het
doorbonken van de zaak zelf in al haar gaafheid en deze gaafheid is die van het
kind: ongenuanceerd, onberedeneerd en zonder afwegen van voor- en nadelen. Van
al die aspecten heeft het kind geen weet, dat ligt allemaal nog in het
verborgene en komt er later wel uit. Maar eerst is daar de zaak zelf en die
zaak is een gesloten geheel dat zich niet dwingen en vervormen laat.
Voor Tijl Uilenspiegel is die zaak de vrijheid en
het is goed getekend door Charles de Coster dat hij Tijl aan het zichzelf
stellen als vrijheid onmiddellijk een volwassen mens laat zijn zoals hij
omgekeerd aan het volwassenzijn van Tijl weer zonnigheid, blijmoedigheid,
oprechtheid, moed en weerbaarheid laat uitkomen. Tijl zingt van zichzelf:
"IJzeren is mijn harentuit,
Daar schutte natuur mij mede.
Lederen is mijn eerste huid,
Stalen is mij
tweede .
Laat de dood, de lelijke, wrede,
Loeren naar een ander buit.
Lederen is mijn eerste huid,
Stalen is mijn tweede.
'Leven' steekt op mijn vendel uit,
Leven in 't licht der rede.
Lederen is mijn eerste huid,
Stalen is mijn tweede. “
De westerse mens is de mens die de vrijheid verwerkelijkt;
hij werkt de zaak uit. Slechts dat is zijn belang. Dat die vrijheid enige en
absolute voorwaarde is voor iets anders, dat dringt tot de westerse mens niet
door, want dat andere is een volgende zaak - zo U wilt: een volgende cultuur.
De echte westerling dus heeft zijn vrijheid wel bevochten en is hard bezig die
verworvenheid uit te werken, maar van volwassenheid is bij hem geen sprake; hij
is aan zijn vrijheid niet werkelijk menselijk. De Coster laat dit ook uitkomen
als hij het gedoe van de Geuzen schildert en wel in hoofdzaak dat van de
hoofdman Lumey. Deze wordt tenslotte ontslagen door
Willem de Zwijger omdat hij zo wreed was. Een staaltje daarvan maken wij van
dichtbij mee: de admiraal liet negentien vette monniken ophangen. Maar aan die
monniken was bij de overgave van Gorcum de vrijheid beloofd en Tijl
Uilenspiegel vond dat die belofte gehouden moest worden, ook al waren die
monniken weergaloze schoften. Hij pleit voor het leven van de monniken, want
"soldatenwoord is gulden woord"! Dan hadden ze bij de overgave van
Gorcum maar niet overeen moeten komen dat zij vrij zouden zijn. Bang is Tijl
nooit geweest en dus ook nu weigert hij ronduit het gedrag van Lumey goed te keuren. Lumey wordt
witheet en beveelt Uilenspiegel ook op te hangen. Iedereen vraagt genade voor
Tijl maar deze weigert berouw te tonen.. ... hij argumenteert niet, maar houdt
het op de kern van de zaak: “soldatenwoord is gulden woord“ ! Je hebt maar geen
verdragen te schenden! Zo staat hij daar dan met de strop om zijn hals en
gelukkig is het Nele die hem op het laatste moment voor zich opeist als
echtgenoot, zodat hij gered is. Want vroeger was het op vele plaatsen
gebruikelijk dat iemand vrij was als hij uit de strop opgeëist werd door een
vrouw die met hem wilde trouwen. De mensen voelden dat terecht aan als de
liefde die de misdaad verzoenend in zich opneemt en op deze wijze opheft. Zo
kwam ook Uilenspiegel vrij, maar hij was geen misdadiger; zelfs Lumey moest toegeven dat God met hem was. . .
De Geuzen waren hartstochtelijke, woeste mensen
die vochten voor de vrijheid, maar die daaraan nog lang niet menselijk waren.
Menselijk was Uilenspiegel, hij was volwassen. Vandaar dat zijn
vrijheidsstrijd een heel ander karakter had dan bij de andere mensen. Zoals ik
in het begin van dit boek al gezegd heb: het feit dat Uilenspiegel vecht voor
de vrijheid komt voort uit het feit, dat hij een kind van helderheid is. Hij
gaat dus altijd te keer tegen de kleinheid en de benauwdheid van de wereld;
dat komt helemaal uit hemzelf voort. Daarom blijft hij ook een
vrijheidsstrijder in elk tijdsgewricht en onder alle omstandigheden. En hij
vecht niet voor een partij en niet tegen een partij; voorzover
hij vecht is het ter wille van het totaal, dat hij zelf is en dat de mensheid
is, waarvan hij deel uitmaakt.
Zo is een monnik bij hem niet bij
voorbaat een kind des doods en een Geus is voor hem niet bij voorbaat heilig.
Hij schaart zich onder de gelederen van Oranje, maar hij is niet voor Oranje:
hij bevecht alleen maar vrijheid omdat vrijheid leven betekent en leven is
voor hem het enige dat er werkelijk is voor de mens. "Leven steekt op mijn
vendel uit, leven in het licht der rede", dat is de zaak waarom het gaat
en die zaak is alleen maar voor de vrije mens mogelijk. Deze vrijheid heeft
dus een veelomvattender betekenis dan de vrijheid waarvoor de Geuzen vechten;
voor de Geuzen was het doel op zichzelf, voor Tijl Uilenspiegel de voorwaarde
voor het leven.
Vandaag bijvoorbeeld vechten de Amerikanen in Vietnam en het heet
dat zij daar de vrijheid verdedigen; zij staan daar als de voorposten van de
westerse beschaving en zij hebben in hun ideaal alles mee, juist omdat het om
het laatste praktische principe gaat: de vrijheid. Maar de vrijheid van de Amerikaan
is niet de vrijheid van Uilenspiegel; het is slechts het teken waaronder de
normale belangen zich doorzetten. Dat teken staat boven alles waarmee de
westerling komt, maar op zichzelf is het niet verhevener dan de leuzen van
Rome of van Hitler. Het is heel banaal de strijdkreet van het westen; met die
kreet kan je instemmen of je kunt er tegen zijn en in het laatste geval
riskeer je bommen op je kop. Als het werkelijk over vrijheid zou gaan, dan was
er geen noodzaak om tegen het zogenaamde communisme te vechten want elk mens
heeft het recht het heil van de staat van het communisme te verwachten. En dat
geldt des te meer voor het oosten waar de cultuur nu eenmaal een vrouwelijke
inslag heeft -de inslag dus om het geheel te laten gelden boven de individu.
Ook dat is op zichzelf een onvolwassen aangelegenheid, maar het is vandaag de
dag een realiteit, die voor een slapende mensheid, zoals we die in het oosten
aantreffen, tal van mogelijkheden biedt. De Amerikaan is thans de man
dia de vrijheid misbruikt om ze anderen op te leggen. Vandaar dat hij zegt dat
die anderen zonder de Amerikaanse hulp het risico lopen onvrij te worden. De
vrijheid staat tegenover de onvrijheid, net zoals indertijd bij de Geuzen, alleen
precies andersom, en in dat geval gaat het noch bij de vrijheid, noch bij de
onvrijheid om "vrijheid" zoals Uilenspiegel die opeiste.
De werkelijke vrijheid is een vrijheid, die niets
tegenover zich heeft; er is geen tegendeel waarmee de vrijheid in botsing kan
komen. Een botsing die uitloopt in een gevecht waarbij de een kan winnen of de
ander kan winnen. Zo'n botsing treedt op bij alles wat bepaald is, want de
bepaaldheid vindt aan zijn grens altijd het andere en dat andere bepaalt hem. Wanneer
echter de bepaaldheden in een situatie zijn geraakt waarin zij niet anders
gelden dan als een van de elementen die inhoud zijn van het geheel, dan is dat
bepaalde van geen belang meer. Het gaat dan niet meer om de bepaaldheid
als zodanig, maar om het feit, dat het totaal van de bepaald heden het geheel
vormen. De bepaaldheid als deel van het totaal dat het geheel vormt, is geen
bepaaldheid meer die de andere bepaaldheid tegenover zich vindt. We zouden het
zo kunnen zeggen, dat de andere bepaaldheid dan met hem is, op zijn eigen
specifieke wijze uiteraard. Voor een volwassen mens ligt de verhouding zo en
het is duidelijk, dat wanneer een bepaaldheid, hoe gering ook, zich zou
gedragen als was hij niet een deel van het totaal, dat dan voor die volwassene
de hele boeI overhoop lag. Die ene bepaaldheid
verstoort de hele zaak en omdat die zaak van levensbelang is voor de mens gaat
hij automatisch dat éne tot de orde roepen. Dat ene heeft zich tegenover de
"rest" gesteld en heeft daarmee èn zichzelf
en de rest als vrijheid ontkend. Hier is dus sprake van het ontkennen van de
vrijheid en zo voelt Tijl Uilenspiegel het ook; het is echter niet zo dat er
een andere zaak bestreden moet worden. De ontkenning van de vrijheid moet
bestreden worden, hoe die zich ook voordoet en bij wie. Maar de Geus streed
voor de vrijheid als zijnde een andere zaak dan de zaak die tot nu toe aan de
orde was. En in die strijd was hij even kortzichtig, even wreed, even
meedogenloos en even bekrompen als zijn tegenstander. Wat hem sympathiek maakt
is zijn hartstocht, die nog alle kracht van de nieuwe frisse idee in zich
heeft. Maar die hartstocht is tevens zijn ondergang; het enthousiasme zet de
mens wel aan tot grote daden, maar die daden missen de onoverwinnelijke,
rustige en trefzekere kracht van de daden die voortkomen niet uit hartstocht,
maar uit de gesteldheid van een mens.
Pagina 39
Want als het hierover gaat, dan krijgen wij te
maken met een dusdanig zeker weten en bovendien een weten,
dat onmiddellijk is zonder enige redenering van node te hebben, dat de zaak
niet anders kan dan lukken. Het gelukken van de zaak ligt volkomen
vanzelfsprekend besloten in de gesteldheid van de betreffende mens. Hij behoeft
niet begeesterd te worden en in vlam te geraken en hij behoeft ook geen
speciale omstandigheden om tot daden over te gaan. Hij behoeft helemaal niets
want de daden die hij stelt komen automatisch voort uit zijn innerlijk. Zo was
Tijl Uilenspiegel waar het zijn vrijheid betrof; in alle rust en opgewektheid
doet hij wat er te doen is. Hij doet het zoals een ander zijn vak uitoefent:
zeker van zichzelf, blijmoedig, nijver en betrouwbaar. Van hartstocht blijkt
bij hem niets, tenminste waar het gaat over de zaak van de vrijheid, want Tijl
was wel een hartstochtelijk mens ! Natuurlijk was hij dat, want alle innerlijke
krachten waren bij hem vrij; die werdén niet verdrongen door tegenkrachten,
zoals dat bij een onvolwassen mens het geval is. Bij Tijl kwam alles vrijelijk
naar voren, zonder enige verbuiging of onoprechtheid..... maar deze
hartstochtelijkheid houdt nog niet in, dat hij zijn daden hierop baseerde! De
basis van zijn daden lag in zijn gesteldheid en de wijze waarop die daden
gesteld werden was hartstochtelijk. Op dit laatste grondt zich de sympathie die
de mensen voor hem voelden: daarom kreeg hij ze mee, die mensen, want zij
werden enthousiast, zij werden begeesterd. Zolang die begeestering voortduurt,
zolang doen die mensen mee. Je moet ze blijvend opzwepen om ze blijvend actief
te laten zijn. Begint dat af te zakken, dan vallen die mensen terug in hun
eigen gedoe en dat is niet de zaak waarvoor zij zich tijdens de begeestering zo
ingespannen hadden. De daden van deze mensen zijn dus wel gebaseerd in hun
hartstochtelijkheid. Ze zijn dan ook van voorbijgaande aard! De Geuzen bleven
ook geen Geuzen; het ebde vanzelf af toen de zaak waarom het ging hen niet meer
zo erg opeiste. Maar bij Tijl ebt niets af want hij is die zaak zelf en dat
blijft maar doorgaan. Daarom heeft De Coster hem dan ook als onsterfelijk
getekend..... overigens behoorde dat in de oude tijd tot de vaste clichés en
daaraan heeft De Coster zich gehouden, hoewel het natuurlijk flauwekul is. Hij
had Tijl ook als een nimmer aflatende activiteit kunnen tekenen zonder hem met
onsterfelijkheid te bedelen: hij was toch niet getrouwd aan het oude
volksverhaal ? Maar goed, Tijl is aan het werk vanuit zijn gesteldheid en naast
die zaak waaraan hij werkte was er nog niet eens wat anders; er bestond alleen
maar de ontkenning van die zaak en dat was voor Tijl terecht een misdaad die
gestraft moest worden. Maar de ontkenning van een zaak is ook die zaak; het
gaat dan niet ineens over wat anders! Het gaat over precies hetzelfde en dat
"zelfde" wordt ontkend. Een andere zaak is er dus niet, er is geen
andere mogelijkheid, geen alternatief. En dat is het dat de mens zo'n zekerheid
geeft en dus ook onkwetsbaarheid. Dat is bij de meeste mensen niet zo: voor hen
is er eventueel ook nog een andere oplossing en het kan ook nog zijn dat iemand
anders gelijk heeft, hoewel het "mijn" overtuiging is, dat de zaak zo
en zo in elkaar zit. Ieder zijn mening, zeggen wij dan en dan respecteren wij
de mogelijkheid, die een ander op tafel legt. Wij erkennen de mogelijke
juistheid van dat andere, hoewel wij het er zelf eigenlijk niet mee eens zijn.
Deze gesteldheid heeft niets met zeker weten te maken; het is de wereld van de
meningen en de overtuigingen en de zienswijzen en die zijn allemaal omver te
werpen. Wij kunnen tot andere inzichten komen; iemand anders kan ons van zijn
gelijk overtuigen en prompt zijn wij dan ook een andere mening toegedaan. Dus:
voor de meeste mensen staat tegenover het een wel het ander en hoewel we het
maar met een van die twee eens zijn, houden we toch de mogelijkheid van het
gelijk van de ander open. Dit is typisch
"beschaafd" en het is volledig karakterloos. Het is de mens op zijn
zwakst, hoewel de mens die die gesteldheid vertoont, een geleerd en geletterd
en beschaafd mens is. Het is precies de juiste gesteldheid om niets te laten
lukken en om alles te houden in een grijze middelmatigheid. Inderdaad ...., het
kan op het ogenblik niet anders en niemand heeft er schuld aan, maar dat neemt
toch het feit niet weg! Bijna niemand weet iets zeker en bijna iedereen
twijfelt eraan of er wel iets zeker te weten valt, hoewel je ook dat niet zeker
kunt weten. Voor de beschaafde mens is er geen zeker weten, er zijn alleen maar
eventueel mogelijke mogelijkheden. Maar hij tast dan ook in het duister, die
beschaafde mens. Hij doolt rond als een blinde, want alle zien is bij hem
verloren gegaan omdat hij zijn contact met de ene ondeelbare werkelijkheid
verloren heeft.
Pagina 40
Hij heeft enkel maar een massa elementen in
handen, en die elementen rangschikt hij zo goed mogelijk en hij probeert achter
de samenhangen te komen en telkens weer blijkt dat datgene dat hij gevonden
heeft, weer fout is omdat er nog meer samenhangen zijn dan hij aanvankelijk
dacht. Zo blijft het maar doorgaan en nooit komt hieraan een einde want het
totaal van alle elementen en alle samenhangen is nooit te achterhalen, omdat de
werkelijkheid tenslotte een en ondeelbaar is. Alles wat voor deze mens te bereiken
is, is tenslotte toch weer een groot niet-weten en dat niet omdat de mens te
stom is en hij maar een "klein mensenverstand" heeft, maar omdat de
werkelijkheid een ondeelbaarheid is ondanks alle deelbaarheid van haar inhoud.
Zo is de beschaafde mens een complex van meningen die altijd de mogelijkheid
van onjuistheid in zich dragen; zo staat er tegenover het een altijd het ander.
Daar ligt de grond voor het compromis, waarvan de gehele beschaafde wereld
doortrokken is en dat is op zichzelf nipt erg, want het compromis is niet te
vermijden als het gaat over het opbouwen van een leefbare wereld. In de
techniek bijvoorbeeld moeten bepaalde factoren in evenwicht gebracht worden met
andere factoren om een functionerend geheel te krijgen. Dat is niet alleen in de
techniek zo: het geldt voor het gehele terrein van de werkelijkheid, die door
de mens geregeld wordt. Op dat terrein echter is het compromis op zijn plaats.
Daar is het geen laakbare zaak. Maar de mens moet wéten, dat hij met een
compromis te doen heeft en dat dit onvermijdelijk is op het betreffende
terrein. Als hij dat weet, dan is het in orde, want dan weet hij namelijk ook
dat er werkelijkheden zijn waarvoor het compromis ten enen male verderfelijk
is. Die werkelijkheden liggen op het terrein van het menselijk leven. Daar
kunnen we geen compromis sluiten, daar kunnen we geen middenweg kiezen en daar
kunnen we ook niet steunen op de wankele basis van een twijfelachtige mening,
om de eenvoudige reden, dat het evenwicht tussen het een en het ander helemaal
niet bestaat. Omdat het een in het leven niet los staat van het ander en er
zelfs niet van te onderscheiden is. Het enige dat hier geldt is het leven zelf,
en het weten omtrent dit leven komt alleen maar voort uit het zien van het
geheel dat de werkelijkheid is. Als de mens dat ziet - en dit is niets
bijzonders; het heeft met verhevenheden hoegenaamd niets te maken - dan ziet de
mens die ene zaak die is zoals ze is en die niets naast zich heeft. Die niet
"het andere” kent en waarvoor dus ook geen alternatief is. Er is alleen
maar die zaak en die zaak komt onder de mensen op alle mogelijke manieren voor,
zelfs op de manier van de ontkenning. En deze laatste manier is de
misdadigheid. Zo is er voor Tijl Uilenspiegel dus ook maar een zaak en die zaak
is zeker en onwankelbaar in hem aanwezig; bij de andere mensen ziet hij die
zaak aanwezig op alle mogelijke manieren, maar dat geeft niets - dat is hooguit
een beetje dom en geeft dus alle aanleiding tot spotten - maar er is ook een
manier die wel geeft en die moet uitgeroeid worden omdat het een aantasting is
van alle levensmogelijkheden van de mens. Omdat het de ontkenning van en de
mens en de werkelijkheid is. Hier ligt de rechtvaardiging van de wraak van Tijl
Uilenspiegel, namelijk dat hij de verbreker doodt omdat hij niet mag leven als
ontkenning van de werkelijkheid. Ja, een rustige samenleving kan het zich
veroorloven zo'n verbreker als een ziektegeval te beschouwen, wat hij in feite
ook is. Maar een woelige samenleving die pas net begint zichzelf te laten gelden
heeft geen tijd voor luxe en heeft er bovendien terecht de gesteldheid niet
voor. Want in zo'n samenleving zet de verbreker zijn misdadigheid met groot
geweld door en het ene slachtoffer valt na het andere. Er is geen houden aan
als de misdadigheid uit de voeten kan want alles, ook de betreffende
samenleving, staat in het teken van de verbrokenheid.
Dus die gehele samenleving stimuleert de misdadigheid; dat is altijd zo in
woelige tijden. Op een dergelijke gang van zaken is geen ander antwoord dan de
wraak, de wraak van de echte zuivere mens die zijn behoorlijkheid met geweld
gaat laten gelden vanuit de noodzaak zichzelf als behoorlijkheid staande te
houden. Hoe meer je er in dergelijke omstandigheden opruimt hoe beter het is
want je verlost de wereld alleen maar van ettergezwellen die niets goeds te
bieden hebben. Medelijden is hier echt misplaatst, want er is hier geen lijden
waarmee we mee kunnen lijden. En een excuus voor de misdadigheid is er ook
nooit, want er is nooit een noodzaak tot misdadigheid.
Niemand is genoodzaakt om naar Vietnam te gaan en
niemand is gedwongen om het uniform van de SS aan te trekken. En zelfs niemand
is gedwongen om zijn dienstplicht te voldoen. Ik weet het wel: je bent het
verplicht, dat heeft de staat voor je verzonnen, maar.... met al die plicht
kunnen ze je toch nooit zover krijgen als je net als Tijl zeker weet dat de
zaak stinkt. Hoe je de zaak oplost zoek je maar uit, maar je komt nooit in Vietnam, nooit in
de SS en zelfs nooit in het leger - als je maar zeker weet dat het stinkt.
Desnoods ben je niet zo vindingrijk om buiten de gevangenis te blijven of het
concentratiekamp, maar dan is er nog altijd deze troost dat het eervoller is in
de gevangenis doodgeslagen te worden dan als een misdadiger door het leven te
moeten. Er is dus nooit een excuus voor schoftenstreken want in het menselijke
is de mens nimmer te dwingen. Geldt die zaak voor je, dan brengt niets je ervan
af. Maar bovendien is het in de praktijk dan ook nog zo, dat je wel raad weet
met het gescharrel van de wereld..... daar is immers nog je slimheid! Zoals ik
al gezegd heb naar aanleiding van Tijl: het is de slimheid die de behoorlijke
mens er doorheen helpt. Die slimheid is een noodzaak - zonder dat kom je er
niet, maar zonder dat ben je nog lang geen schoft al ben je dan een beetje
onhandig. Slimheid is het spelen met tegenstellingen, het is het spel met het
een en het ander. Het lijkt alsof het over het een gaat en dan blijkt het over
het ander te gaan en als dat dan gebleken is, dan blijkt het eigenlijk over
geen van beide te gaan. Voor de slimmerd gaat het om noch het een, noch het
ander, want het is hem allebei te stom, het is hem te beperkt, te benauwd. Hij
geeft dan ook niemand iets in handen om houvast aan te hebben, maar hij
spiegelt de mensen wel voor, dat ze iets in handen hebben. Want met iets moet
je toch komen in de wereld, het volslagen niets-stellen is een onmogelijkheid.
Dat is in theorie desnoods wel prachtig maar het houdt in de praktijk geen
moment stand. Er is altijd wel iemand die iets van je wil of je meent ergens
toe te kunnen dwingen, en dan moet je daar toch een antwoord op weten te vinden
anders loopt het mis. Dan is het juist de volwassen mens die, omdat hij boven
de beperktheden en de hokjesindelingen staat, in alle gemoedsrust een slim
antwoord stelt waarmee hij de dans van de kinderachtigheden ontspringt zonder
dat er op hem geschoten wordt. De volwassene kan spelen met de beperktheden,
met de tegenstellingen, een onvolwassene die met grote ernst en grote
gewichtigheid denkt en spreekt over de zaak waarmee hij bezig is en die die
zaak ziet als het middelpunt van de gehele kosmos, die kan dat niet, want
daaraan staat zijn gewichtigheid in de weg. Zijn belang bij een van de
bepaaldheden belet hem om slim te zijn. Daarom komt hij wel voor het
executiepeloton en vindt dat, als het nu eenmaal toch moet gebeuren, een eer.
Het bevestigt zijn hokjes gesteldheid, zijn principes. Hij voelt zich een
martelaar voor zijn zaak en hoewel wij dat allemaal op de een of andere manier
iets geweldigs vinden, is het eigenlijk misselijk; het is de mens op zijn
smalst, de mens stervend voor het etiket dat hij zichzelf opgeplakt heeft.
Stervend voor zijn eigen beperktheid en er dan nog een eer in stellend ook! De
mens kan toch alleen maar sterven voor zichzelf en niet voor de een of andere
bekrompenheid die hij zichzelf opgelegd heeft. De mens kan alleen maar sterven
omdat hij niet meer kan leven, maar voordat het zover is heeft hij al heel wat
ruimte om zich heen geslagen en stervende is hij daar nog mee bezig; dan is hij
nog bezig zichzelf als vrijheid te laten gelden door het tuig uit zijn buurt te
schieten. Zo’n mens komt niet levend als een weerloos lam voor het
executiepeloton, zo’n mens blijft vechten totdat hij het afgelegd heeft. Hoe
ruw dit ook in onze beschaafde en pacifistische oren klinkt, toch is dit
menselijk.... maar de martelaar, die voor een zaak sterft in het volle besef
van het gewicht van die zaak, is het tegendeel van menselijk, hij is een
bekrompene die met de dood voor ogen al zijn weerbaarheid laat zakken en er
blijk van geeft overwonnen te zijn. Hij erkent hiermee het andere, de
overwinnaar, en sterft als die erkenning. De volwassen mens staat boven de
tegenstellingen en in zijn slimheid doet hij daarmee wat hij wil, terwijl hij
toch geen oplichter is. De meeste mensen die wij als slim ervaren zijn
oplichters; zij stellen steeds het tegengestelde van zichzelf om de mensen zand
in de ogen te strooien. En dan gaan zij met de buit strijken, want daarom was
het te doen. Hier hebben wij niet met een spel der tegenstellingen te doen: zij
riskeren immers zichzelf niet! Zij verbergen zichzelf.
Maar het typische van het spel is, dat je jezelf
riskeert.
Pagina 42
Dat doe je al door het blote feit van het meedoen
met het spel. Je stelt het geval, het bepaalde geval dat je bent, in de
waagschaal. Daarom behoor je in het spel dan ook gemoedelijk te blijven, d.w.z.
als je kwaad wordt, dan geef je er blijk van jezelf niet te kunnen verliezen.
Je blijkt vast te zitten in je ommuurde bepaaldheid. Je bent bang je gezicht te
verliezen. Bijna iedereen is daar bang voor en daarom kan ook bijna niemand
spelen; een kind kan dat wel want het heeft nog geen gezicht te verliezen. Het
is nog niets bepaalds geworden dat ten koste van alles in stand gehouden moet
worden. Daarom behoort het spel bij het kind, maar het behoort ook bij de
volwassen mens, hoewel het daarbij niet meer om knikkers gaat. Bij de
volwassene is er het spel met de bepaaldheden en vooral met de bepaaldheid die
hij zelf is. En dit is de ware slimheid. De leepheid van een oplichter is geen
slimheid, het is lafheid..... de lafheid om met zichzelf voor de dag te komen
en de laffe angst daarmee voor schut te staan. En zo in het geniep is de
oplichter vreselijk bezorgd voor zichzelf. Hij is niet alleen een enge
bepaaldheid, hij is bovendien door en door laf. Zeker kunnen we van de
volwassen mens zeggen, dat hij maar wat zegt als het gezeur hem te bar wordt,
maar hij is toch niet verplicht aan de eerste de beste idioot tekst en uitleg
te geven ? En als de mensen maar blijven zaniken over betrekkelijkheden, dan
behoeft hij dat toch niet ernstig te nemen ? Gelukkig is het gezeur meestal van
onschuldige aard, maar bij Tijl Uilenspiegel riekte
datzelfde gezeur zeer sterk naar de galg. Dus dan is er aanleiding te over om
"maar wat te zeggen" teneinde niet door zo'n idioot opgeknoopt te
worden! Met oneerlijkheid heeft dit niets te maken; oneerlijk is hij die zich
als bepaaldheid, als "dit" mens anders voordoet. Maar de volwassene
doet zich niet als "dit" mens voor; hij is wel een bepaald mens, want
dat is natuurlijk iedereen, maar hij is er niet op uit dat bepaalde als
maatgevend te laten gelden. Voor hem geldt als eerste dat hij mens is en dat is
hij dan op zijn eigen wijze. De "wijze waarop" is voor hem niet van
belang en daarom is het voor hem ook niet van belang aan die "wijze
waarop" te gaan scharrelen zodat het wat anders lijkt. Bij hem komt het
begrip eerlijk of oneerlijk helemaal niet te pas, maar als wij toch deze termen
willen gebruiken, dan moeten wij zeggen dat we met een "eerlijk" mens
te doen hebben, ondanks alle slimheid. Trouwens een werkelijk slim mens heeft
altijd iets opens aan zich; dat komt door zijn
helderheid die onverbrekelijk met zijn volwassenheid verbonden is. Wij hebben
nu de verhouding bekeken die er is tussen de volwassenheid van de mens
enerzijds, en zijn vrijheid anderzijds. Dat is het hoofdthema van de Tijl
Uilenspiegel. Maar behalve dat thema is er nog een thema en wel dat van het
vrouwelijke. Het valt uiteen in verschillende figuren, die ieder voor zich hun
eigen karakter hebben, maar die in het grote geheel geen afzonderlijke gevallen
zijn, maar aspecten van een zaak. Deze zaak kunnen wij benoemen met enerzijds
de titel "de vrouw" - in al haar algemeenheid - en anderzijds met de
titel “de West-Europese vrouw". De vrouwelijke tegenhanger van Tijl is
Nele ; zij is dus de volwassene als vrouw. Als zodanig gaat zij natuurlijk uit
boven het engere thema van de West-Europese vrouw, maar tevens is zij niet
zonder dit voorland denkbaar.Dat heeft Charles de
Coster dan ook getekend in twee figuren: ten eerste de vroedvrouw Katelijne,
die een tovenares was. Dat is de moeder van Nele, die het hield met een onbekende
duisterling waarvan zij dacht dat het de duivel was. Deze man bleek later een
misdadige opgrijper te zijn..... Ten tweede is daar
de figuur van Kalleken, de vrouw van Lamme Goedzak. Met deze vrouw heeft Nele
in de praktijk betrekkelijk weinig te maken, maar desondanks behoort zij toch
tot het patroon. Zij is de vrouw die het verheven vrouwlijke
zoekt en die bijgevolg verstrikt raakt in de netten van een Roomse broeder, die
zijn geilheid bevredigt door vrouwen te kastijden die hysterisch genoeg zijn om
een "bruid van Christus" te willen zijn. Lamme Goedzak is de
verbindingsschakel, gekoppeld als hij is aan die "bruid van Christus"
door de banden van het huwelijk en aan Tijl Uilenspiegel door de banden van een
kinderlijke liefde tot de idee. En omdat hij in deze liefde alsmaar met Tijl te
maken heeft komt via hem de verbinding tot stand tussen Kalleken en Nele.
Pagina 43
Zo behoren al deze figuren bij elkaar, maar wij
bekijken ze natuurlijk om te beginnen afzonderlijk, en dan beginnen we bij
Katelijne, de moeder van Nele. Katelijne wordt een "goede toveres"
genoemd; zij bezat de gave der helderziendheid en zij kon kruiden bereiden om
dieren te genezen en ook kruiden die de mens verdoofden en hem allerlei
visioenen schonken. Zij voorspelde hoe het leven van Tijl zijn zou en
doormiddel van haar "toverzalf" maakten Nele en Tijl kennis met “de
Zeven”, een begrippencyclus waarover wij nog spreken zullen. Katelijne was ook
een vroedvrouw en zij verkeerde in de veronderstelling dat zij omgang had met
de duivel. Getrouwd is Katelijne nooit geweest, zij huldigde de opvatting:
"Viermaal drie is een heilig getal, en de
dertiende is de echtgenoot ... "
De echtgenoot is dus een stuk ongeluk, niet
alleen bijwijze van spreken, maar ook in het echt....
het huwelijk met de daaraan meekomende echtgenoot is het grootste ongeluk dat
de vrouw kan overkomen. En dat niet omdat naar haar idee de mannen zich toch
als ellendelingen ontpopten, maar omdat het huwelijk een voor haar onmogelijke
en mensonwaardige toestand was. Het kind, dat zij op een gegeven moment krijgt,
is voor haar het kind van de duivel, maar Klaas zegt dat de duivel geen
kinderen kan verwekken en dat er dus wel een man in het spel zal zijn - reden
waarom hij direct bereid is het kindje van Katelijne als het zijne op te nemen
om Katelijne te vrijwaren voor rechtsvervolging. Dat kindje is Nele.....
Katelijne is blij met het kindje en zij zorgt er goed
voor, zodat de buren haar prijzen omdat zij zo onbaatzuchtig het kind van een
ander , namelijk van Klaas, opvoedt. Het feit, dat het kind door een duivel
verwekt is, deert haar helemaal niet; het lijkt erop dat zij dit een volkomen
normale gang van zaken vindt. Zij vindt het trouwens ook normaal dat de duivel
haar 's nachts bezoekt - Ze roept dan wel de Heilige Maagd aan, maar dat is
meer voor de vorm. Want als de duivel zich door de Heilige Maagd had laten
verjagen, dan zou zij hem niet veel waard gevonden hebben. Ze vertelt ervan:
"De boze geest, de zwarte nacht valt neer. -
Daar meldt hij zijne komst, met het geschreeuw van den nachtuil. Rillend
aanroep ik - te vergeefs - de Heilige Maagd. Voor hem muren noch hagen, deuren
noch vensters. Licht als een geest dringt hij overal binnen.- Krakende ladder.-
Hij is bij mij op den zolder waar mijne legerstee
staat. - Hij grijpt mij in zijn koude armen, als marmer zo hard. - IJskoud is
zijn gelaat, en zijn kussen vochtig als sneeuw. De strohut schudt en slingert
als een schuitje op de woelige zee...”
Dan zegt Klaas dat zij elke morgen naar de mis
moet gaan om va die duivel verlost te worden, maar dan weet zij maar een ding
te zeggen:
"Hij is zo schoon.....!".
Voor haar gaat het dus om een schone
mannelijkheid, die volkomen vluchtig is en die dus overal doorheen gaat, een
mannelijkheid die onbekend is in de duisternis van de nacht. En die
mannelijkheid ervaart zij als koud en hard, terwijl tevens de strohut "schudt
en slingert" onder het geweld van zijn liefde en de alles meeslepende
beweging daarvan. En zichzelf ervaart zij als doortrokken van de krachten en de
spanningen van de kosmos; duistere krachten zijn dat, krachten die niet met het
verstand te beredeneren zijn en die ook niet op verstandelijke wijze zijn aan
te wenden. Want zij liggen verborgen in het duistere geheel dat de kosmos is en
dat duistere kosmische geheel is zij zelf. Met behulp van bepaalde bedwelmingen
is zij in staat zich op die krachten te laten drijven en dan ziet zij dingen
die een mens normaal niet ziet. Zo ziet zij Klaas en Karel V voor de troon van
Christus verschijnen en dan ziet zij hoe die "gekroonde worm", Karel
V, veroordeeld wordt om driehonderd jaar lang alle pijnen te lijden en martelingen
te verduren waaraan de mensen onder zijn bewind blootgestaan hadden. Na die
driehonderd jaar mag hij dan bewijzen eventueel nog tot iets behoorlijks in
staat te zijn. Genade geldt er voor hem niet want hij was een gebieder over
miljoenen en heeft in zijn onrechtvaardigheid alleen maar kwaad gedaan. En
Klaas wordt natuurlijk opgenomen in de hemel, want hij was een goed mens.
Naar bladwijzers: Eenzijdigheid-1 ; Eenzijdigheid-2 ;
Katelijne was door en door verbonden met de
natuur, en dat was zij dan niet op een wijze zoals wij die ons zouden denken,
zoals bijvoorbeeld iemand die van de natuur houdt, graag in de "vrije
natuur" vertoeft en daar allerlei wonderen en schoonheden ontdekt, en zij
was het ook niet als iemand die vanuit een bepaald idealisme de stelling
"terug naar de natuur” aanhangt en dan de nacht op het natte gras
doorbrengt bij een armetierig houtvuurtje, maar Katelijne was de natuur zelf, voorzover die in de vrouw tevoorschijn komt. In dit verband
betekent het begrip “natuur” niet de werkelijkheid voorzover
die een tegenstelling is tot de "geest". Dat is een oud westers
begrip dat tot op de dag van vandaag de filosofie en het denken beheerst heeft
en dat steunt op de mening dat er twee dingen zijn, namelijk het tastbare,
concrete, het verschijnsel en het niet-tastbare, de geest, God, de helderheid.
Vanuit dit denken is de “natuur” een eenzijdigheid, een
dofheid, een aan het hoogste tegengesteld bloedbad waarin alles probeert alles
te verslinden en waarin al het aanwezige onmiddellijk van zichzelf de
doodsvijand. is. Dan is de natuurlijke mens een ondier, erger dan het ergste
dier en dan is alles aan de mens dat herinnert aan die dierlijkheid zondig en
afkeurenswaardig. Het lichaam is dan "uit den boze" en ook de
seksualiteit en alles wat daarmee samenhangt. Zoals gezegd: dit is westers
denken en vanuit dit denken is een vrouwelijkheid zoals die van Katelijne
regelrecht duivels. Het is tegengesteld aan het goddelijke dat de mens heeft te
vertonen. Katelijne is een heks en zij verdient ter dood gebracht te worden.
Want alles wat zij aan zich heeft is verstoken van het goddelijke.....Hoe ligt
de zaak echter in feite? In feite hebben wij in de eerste plaats te maken met
het vrouwelijke, dus met het geheel waarin alles besloten is. Alles dus wat er
is, alles wat ontstaan is en dat met namen te benoemen is is
als een massa opgenomen in het vrouwelijke, zonder dat er enige orde op zaken
is gesteld en zonder dat er onderscheid is gemaakt tussen het een en het ander.
Het onderscheid is niet van belang, maar wel het feit dat alles er is. Het
totaal is inhoud van het geheel; deze situatie is de vrouw, en deze situatie
geldt derhalve in de eerste plaats voor Katelijne zoals hij voor elke vrouw in
de eerste plaats geldt. Maar deze situatie staat in een zeker licht bij
Katelijne en bij alle andere vrouwen die later "heksen" genoemd
zullen worden. Bij deze mensen namelijk staat alles in het licht van zijn eigen
oorsprong, en die oorsprong is de kosmos. Het is de werkelijkheid zoals die
vanzelf, zonder enig intellectueel ingrijpen, ontstaan is. Het is de
werkelijkheid zoals ze geboren is. En die boreling, vrouwelijk genomen, is
Katelijne. Zij is wel helderheid, zij is wel intellect, kortom, zij is volledig
mens, maar alle helderheid is aanwezig op de wijze van duisternis. De
helderheid is nog niet helder, of, anders gezegd: die helderheid heeft zichzelf
als helderheid nog niet herkend en dus ook nog niet gesteld. Helderheid is er
dus wel en in genen dele minder den bij andere mensen, maar het blijft bij het
niet-gesteld-zijn daarvan. Als wij nu denken dat er dus dofheid gesteld wordt,
dan hebben wij het niet begrepen; er wordt namelijk niets gesteld. Want om iets
te kunnen stellen moet het aanwezig zijn, moet het tot "weten” gekomen
zijn. Maar dit veronderstelt wel helderheid en dat kan dus niet voor Katelijne
gelden. Katelijne komt voor de dag als een door en door goed mens, die nooit
iemand benadeelt en die in alle rust en eenvoud haar weg gaat. Zij verzorgt de
zieke dieren van de boeren, zij treedt op als vroedvrouw en zij bereidt
genezende kruiden voor de mensen. Zij is goed zonder iets te stellen, zonder
tot enige bepaling, zelfbepaling, te komen. Alles aan haar is goed en dat komt dofweg voor de dag - zomaar vanzelf. Er wordt dus geen
dofheid gesteld - de vrouw is hier zomaar aanwezig. En die vrouw deugt zoals de
mens, in het algemeen, zomaar deugt zonder er iets voor te hoeven doen. Deze
vrouw staat in het teken van haar oorsprong, van haar geboorte en in deze
oorspronkelijkheid komt haar hele vrouw-zijn voor de dag. Dat wordt door de
intellectuele mens aangevoeld als een duistere aangelegenheid en bovendien als
een misdadige zaak omdat voor de intellectueel - en dat zijn wij allemaal - alleen
maar dat goed is, dat beredeneerd is en dat dus zichzelf bepaald heeft. En goed
is voor de intellectueel datgene dat zichzelf ertoe gedwongen heeft anders te
zijn dan het eigenlijk is. Datgene dat zichzelf tot beschaving geforceerd
heeft.
Naar bladwijzers: Eenzijdigheid-1
; Eenzijdigheid-2
;
Pagina 45
Maar een niet-beschaafde en niet bepaalde en onberedeneerde
zaak is voor de intellectueel alleen maar "natuurlijk" en deze
natuurlijkheid is het andere van goddelijkheid waarom het eigenlijk gaat voor
de intellectueel. Dus is het misdadigheid, het is duivels.
Deze "geboren vrouwelijkheid", die zich
houdt hij haar oorsprong, is uiteraard een geheimzinnige zaak. Want alles ligt
in haar besloten, maar wat het is en hoe het in elkaar zit, dat weet niemand.
En niemand weet wat er in dat besloten, ondoorzichtige, geheel gebeurt; welke
spanningen en krachten er vlerken en wat er allemaal mogelijk is. Maar dat er
de gehele kosmos in al haar geheimzinnigheid rondspookt, dat staat natuurlijk
vast. Dus waarom zou je niet kunnen zien wat er verderop gebeurt en waarom zou
je niet kunnen vliegen. En het staat natuurlijk vast dat je de natuurelementen
voor allerlei doeleinden kunt aanwenden: voor rampen, voor vreugden, ter
genezing en ter vernietiging. Voorzover je dan in du
praktijk een ziek dier kunt genezen door bepaalde gewone kruiden te gebruiken,
is dat natuurlijk tovenarij en als het je niet lukt een dier te genezen, dan
ben je ook nog strafbaar, want je hebt je kunsten negatief aangewend.
Aanvankelijk was iedereen ervan overtuigd dat
bepaalde mensen konden toveren. Dat was helemaal niet erg, zolang die kunsten
maar niet misdadig toegepast werden. En ook als dat wel gebeurde, dan waren er
nog wel weer allerlei tegenmaatregelen te nemen, zodat je toch niet zo erg
veel gevaar liep. Maar op een gegeven moment is Rome begonnen met drijven tegen
de tovenarij en wel speciaal tegen die tovenarij die uit het vrouwelijke
voortkwam. De tovenarij dus, die de in het vrouwelijke besloten krachten vrijmaakte,
of vrij dacht te maken. De mannelijke tovenarij was voor Rome zo gevaarlijk
niet omdat de zaak hier toch intellectueel aangepakt werd. Het was het begin
van de wetenschap want het was het werken met de elementen der natuur. Rome
stak er niet de vlag voor uit, maar beschouwde het toch als een soort van onderzoek.
De vrouwelijke tovenarij echter was gevaarlijk want hier is het vrouwelijke
nog helemaal in haar geboorte betrokken en dus werkelijk vrouwelijk. En deze
vrouwelijkheid is lijnrecht in strijd met het Roomse geloof - trouwens, het is
in strijd met elk geloof. Het drijven van Rome heeft duizenden vrouwen op de
brandstapels gebracht, er is verschrikkelijk huisgehouden onder de mensen, maar
gezegd moet worden, dat de mensen zelf er ijverig aan meededen. Zij waren
hoogstens opgehitst door Rome en later ook door de andere kerken, maar het
zaakje lag hun best. Overal waar een fanatieke gelovigheid aanwezig is, is een
haat tegen het vrouwelijke. Een haat tegen het duistere, gesloten,
geheimzinnige geheel, dat aan elke redelijkheid ontsnapt en dat wars is van
onderdanigheid en dat volstrekt ongelovig is. Bovendien is het de beschaafde
mens een gruwel omdat het zich seksueel afwijkend gedraagt. Het staat namelijk
in een geheel andere verhouding tot het mannelijke dan bij de beschaafde vrouw
het geval is. De beschaafde vrouw erkent in haar beschaafdheid de helderheid;
zij behoort tot de cultuur waarin het om de helderheid gaat, en dat is dus in
de praktijk het intellect. Daartoe behoort de beschaafde vrouw. Maar als het
haar om het intellect gaat erkent zij behalve dat intellect op zichzelf ook nog
het feit dat het om iets hogers gaat. Zij is derhalve onderdanig; zij erkent
het gezag. In de praktijk is dat natuurlijk het gezag van de man want hij is
de figuur die in zijn leven het intellectuele waarmaakt. Voorzover
nu deze vrouw met de man omgaat speelt daarin het redelijke een grote rol,
daargelaten of er veel van terecht komt of niet. En bovendien is de man toch
altijd de meerdere al behoeft hij zich in het dagelijkse leven er niet op voor
te laten staan. Zelfs voor de moderne vrouw geldt dit - alleen is zij er min of
meer in geslaagd haar ondergeschiktheid op te heffen door zich te bekwamen op
de terreinen waarop de man zich beweegt. Het terrein van het intellectuele.
Deze verhouding geldt voor alle beschaafde vrouwen, ook in ons westerse
cultuurgebied ontkomt bijna niemand aan deze gesteldheid. Ook al wordt er
tegenwoordig nog zo ruim gedacht over de vrouw en haar plaats in de
samenleving, toch is het altijd een denken vanuit het intellect. Het is een
redelijk denken.... en van daaruit dun maar proberen de vrouw in te passen.
Maar eens zien hoe ze het best op haar plaats is. En welke vrij heden haar
toegestaan kunnen worden zodat ze niet al te veel in het verdomhoekje zit.
Mocht ze zich op eigen houtje een plaats verwerven, dan is het ook goed, mits
het maar redelijk gebeurt – dus op mannelijke wijze.
Pagina 46
Een andere mogelijkheid is er niet - niet omdat
eenzijdig de man haar die niet laat, maar omdat de mens, dus zowel man als
vrouw, haar die niet laat. Zij doet er zelf aan mee, want zij behoort zelf ook
volledig tot de heersende cultuur. Er zijn geen twee fronten, het ene van de
man en het andere van de vrouw - er is maar een front, bestaande uit mannen en
vrouwen, en die laten zelf niet toe dat het werkelijk vrouwelijke naar voren
komt. Alleen het intellectuele vrouwelijke kan naar voren komen, maar in de
grond van de zaak is dat helemaal geen vrouwelijkheid. Het is vrouwelijk geaccentueerde
mannelijkheid.
Voorzover
nu een vrouw als Katelijne met werkelijke vrouwelijkheid naar voren komt, heeft
zij alles tegen, maar als dat dan ook nog gebeurt in een samenleving die er
wezenlijk op uit is het geheim van de natuur te ontsluieren, dan is zij bij
voorbaat al ter dood veroordeeld. Want de hele cultuur is tegen haar en
bovendien wenst die cultuur haar aanwezigheid niet; zij wenst dat geheim niet,
zij wenst opheldering daarvan. Op grond hiervan was het voor Rome een koud
kunstje de mensen het hoofd op hol te jagen. De latente heksenangst was
gemakkelijk te activeren en Rome zou Rome niet geweest zijn als ze daarvan geen
dankbaar gebruik had gemaakt. En hierin had Rome ook de kerken van de
Hervorming mee, want deze zaak stoelde niet op de gesteldheid van de een of
andere bepaalde kerk, maar op de gesteldheid van het West-Europese volk, dat de
vrouwelijkheid nu eenmaal niet kan verdragen. Toch heeft ook hier Rome wel
degelijk schuld omdat het de zaak aanwakkerde en zoveel mogelijk op de spits
dreef. Het zou te ver voeren om het hele verschijnsel van de heksenangst en de
heksenvervolgingen te behandelen. Maar de heksenangst was in die dagen van het
beginnende wetenschappelijke europa verschrikkelijk
groot; daar waren ook de bekende verschijnselen als massahysterie en blinde
meedogenloosheid. En een eindeloos gefantaseer over het gedoe van de heksen en
over hun vermogens. Te gek werd het nooit en ook schrikte niemand terug voor de
meest gore en perverse beschrijvingen over de nog ergere daden van de heksen.
Vooral de geslachtsgemeenschap met de duivel wordt uitputtend beschreven. Het
spreekt vanzelf dat deze beschrijvingen wetenschappelijk verantwoord zijn en
dat het de geestelijken, vooral de Roomse, waren die altijd weer verrasten door
nieuwe en uiteraard betrouwbare gegevens over de staaltjes van erotisch kunnen
van zowel de duivel als de heksen. Kortom, wat de eerwaarde paters en dominees
ons voorschotelen is een stinkende put van walglijke zwijnerijen. . . . . Maar,
op dit gebied zijn zij in zoverre geëxcuseerd, dat zij het algemene denken
volgen, ook van de gewone man. De heks en de duivel waren voor vrijwel iedereen
dankbare objecten voor seksuele fantasieën. Er is namelijk met die seksualiteit
iets aan de hand als het gaat over de heks en haar partner, de duivel.
Katelijne zegt van hem dat hij overal doorheen
gaat en dat hij als een geest is en bovendien is hij ijskoud. Hij is dus
onbepaald; hij is niet bij name te noemen. Hij is de ijskoude geest; op God na
de machtigste van het universum en hij probeert iedereen in ziin
greep te' krijgen. Hij is het mannelijke intellect! Op zichzelf beschouwd is
het mannelijke intellect een ijzige aangelegenheid, die overal doorheen gaat
zonder door enige warmte beroerd te worden. Glashard en helder gaat het zijn
weg, door en door dodelijk en bovendien is het van zins alles te verkrachten.
Dit is trouwens het onstuitbare doordringen van alles. Dat is de verkrachting!
En deze verkrachting is het enige dat Katelijne zich denken en zich wensen
kan. Omdat voor haar het mannelijke geen enkele concrete betekenis heeft; het
mannelijke is voor haar volkomen onbepaald. Voor zover dit gesteld wordt, dit
onbepaalde mannelijke, hebben we weer met oorspronkelijkheid te doen; het is
hier weer de mens qua geboorte. Alleen gaat het nu niet, zoals hij Katelijne,
om een concreet mens, maar om datgene dat vertegenwoordigd wordt. De man
oorspronkelijk, genomen naar datgene dat hij vertegenwoordigt, dat is de
duivel. En dat is het heerschap waarmee de heksen zich vermaken, want de heks
is de zelfde zaak, maar dan vrouwelijk. En Katelijne wordt een heks genoemd,
want zij is dit in levende lijve, maar zoals altijd is er een hemelsbreed verschil
tussen een begrip dat in levende lijve voorkomt en datzelfde begrip als begrip
op zichzelf gesteld. Want aan het begrip "heks" komen misdadigheden
mee, maar aan Katelijne niet. Katelijne is een mens!
Het vrouwelijke oorspronkelijk is datgene waarin
alles naamloos ten onder gaat.
Pagina 47
Waarin alles dus onbepaald is en zich ook niet
bepalen laat. Dus de inhoud van dat vrouwelijke is de duivel. Dat is voor haar
de war~ minnaar en dat heeft op zichzelf niets negatiefs aan zich. Want de man,
de minnaar, is ook het onbepaalde, het is de geest. Hij is ook naamloos en
zonder duidelijk omschreven status. Hij woont onherkenbaar in het vrouwelijke
en dus beweegt hij zich als een schim door de nacht. Maar wat van hem
anderzijds een oplichter en een verkrachter maakt is het feit dat hij als
duivel die onbepaaldheid"die vluchtigheid, niet
als bepaald mens is. Want dit laatste is de ware mannelijkheid: dat je als die
bepaalde man, die zo en zo heet en die er zo en zo uit ziet, je laat gelden als
vluchtig. Dan is er geen sprake meer van oplichterij en van verkrachting, want
dan is er vanuit de vrouw de wens om die vluchtigheid in jouw hoedanigheid te
ontvangen. Hier hebben we dus precies dezelfde zaak als bij het oorspronkelijk
mannelijke, alleen is hier het bepaalde wel degelijk aanwezig, wat bij de duivel
niet het geval is. Het is hier aanwezig naar zijn hoogste mogelijkheid,
namelijk als wel aanwezig en toch niet geldend. Het is door zichzelf als
bepaaldheid heen!
Maar bij Katelijne komt het zover niet, zij houdt
het op eenzijdig het vluchtige, en dat ontvangt zij dan.... . en natuurlijk
hebben wij dan prompt te doen met een oplichter en een verkrachter, want de man
die zich bij haar als duivel voordoet is natuurlijk toch een bepaald iemand en
die bepaalde figuur zou zij nooit ontvangen hebben als zij hem kende als Joost
Damman want zo heette de ellendeling. Toch is het zich richten op het
onbepaalde een wezenlijk vrouwelijke gesteldheid en deze gesteldheid is volkomen
dwars op elke vorm van huwelijk. Natuurlijk, want het huwelijk is een contract
tussen twee bepaaldheden, tussen twee mensen die zich louter als bepaald laten
gelden. Dus het ontvangen van een echtgenoot is voor zo'n vrouw niet alleen een
laffe aangelegenheid, zoals het dat voor veel vrouwen is, maar het is een
regelrechte onmenselijkheid, het is een groot ongeluk! Want door dat te doen
vermoordt de vrouw haar liefde; zij stelt haar inhoud als bepaald en heeft
daarmee haar leven beroofd van elke denkbare schoonheid. De als gestalte
verschijnende geest, de als gestalte verschijnende godheid, dat is de schone
duivel, die Katelijne ontvangt. Het is haar eigen schoonheid die in haar woont
en daarom is dat dan ook haar enige argument tegen Klaas als hij voor Katelijne
iets verzint om van de obsessie af te komen. Maar die brave Klaas kletste maar
wat met zijn missen want wat wist hij van die oervrouwelijkheid
van Katelijne? En anderen kletsen ook maar wat want zij noemen Katelijne
"minneziek" , maar als Katelijne niet aan haar schoonheid kan ontkomen,
dan is zij nog lang niet minneziek. Want zij was niet uit op zoveel mogelijk
liefde, maar op onbegrensde liefde. Liefde zonder de laffe kluisters van het
fatsoen en de beschaving. Zij zocht de vrije geest.... . dat blijkt dan ook als
de beul haar werkelijk ziek gemaakt heeft door een pruik op haar hoofd te
verbranden. Haar bewustzijn is dan weg, zij is geestesziek en zij vraagt dan
alsmaar om een ding, namelijk om het vuur weg te nemen "want de geest wil
eruit...". De geest wil vrijheid, hij wil geen beperking. En dat is het
wezenlijke van Katelijne. Zij is de oervrouw in wie
elke bepaaldheid als in een moeras verzuipt en in wie plaats is voor maar een
zaak: het volkomen vluchtige. De consequentie van die zaak, het kindje Nele,
is haar dierbaar en lief, want dat kind is van de duivel - het is door de
vluchtigheid verwekt! Overigens is het een gelukkige omstandigheid dat Klaas,
de goede Klaas, er anders over denkt, want als hij ook maar even aan een duivel
geloofd had die kinderen kon verwekken, dan had hij het kindje nooit onder
zijn hoede genomen! Maar nu wist hij wel dat er op de een of andere manier een
man in het spel was en nu vindt hij het allemaal best. Terwijl hij er toch zijn
kop voor riskeerde.
Op Katelijne is het begrip "heks" van
toepassing, maar zij is geen heks, want datgene wat er van de heks verteld
wordt, dat geldt voor haar niet. En de duivel is voor haar schoon en ook dat
komt niet overeen met de gangbare voorstelling van de duivel. Want gangbaar is
hij zo mooi niet. . . . . zijn uiterlijk vertoont eigenlijk alleen maar
gelijkenis met een bok. Dat beeld is al in de oudheid ontstaan in verband met Dionyssos. Zijn satyrs waren er ook op uit alles te
verkrachten en daarin gelijken zij volgens de mensen uit de oudheid precies op bokkken. De bok gold als het toppunt van geilheid, zo bont
als hij maakte geen enkel dier het!
Pagina 48
De oudheid echter besefte aan deze zaak iets
anders dan wij - niet dat het zonder meer "verhevener" was, zoals wij
maar al te vaak geneigd zijn te denken, maar toch had het meer te maken met de
menselijke oerverhouding dan het moderne gezwets van
de seksuologen. De oudheid besefte aan deze zaak dat het mannelijke altijd
gericht is op het vrouwelijke omdat het er de inhoud van is. Het mannelijke wil
zich alsmaar verenigen met het vrouwelijke, en dat in onbeperkte mate. Van
enige zelfbepaling is bij dit mannelijke geen sprake, alleen maar het zich
verenigen met het vrouwelijke is van belang. En dit is een aspect dat voor de
zich bepalende westerse mens duivels is, maar dat toch tot het oerbeeld van de
man behoort. De oudheid voelde dit aan en beschouwde het als volkomen normaal,
hetgeen echter niet zeggen wil dat elke man zich als een satyr liep te
gedragen. Het onbepaalde mannelijke gold in de oudheid als inhoud van het
vrouwelijke en het vrouwelijke was kosmisch, d.w.z. het vertegenwoordigde de
ganse werkelijkheid voorzover die als een
ongenuanceerd geheel aanwezig was. Het vrouwelijke was dus ook eigenlijk het
enige bestaande en voorzover de man zijn eigen
persoonlijke capaciteiten inzette in de wereld was dat altijd om dat enige
bestaande te bevestigen. De man oefende macht uit, bestuurde het land, sprak
recht, voerde oorlog, en dat allemaal ten dienste van het vrouwelijke, dat in
de meeste gevallen ook als een vorstin aanwezig was. Of het was een alles
beheersende godin. Vaak waren de vorstin en de godin identiek en dan waren deze
vrouwen onmiddellijk en onlosmakelijk verbonden met een man, die namens hen
alles deed wat er te doen was om het grote vrouwelijke geheel in stand te
houden. Natuurlijk namen in feite de mannen de besluiten en zij waren het die
het heft in handen hadden, maar in hun handelen bleef toch altijd het
vrouwelijke geheel de norm. Dit belette de mens helemaal niet om in de praktijk
de vrouw als een ondergeschikte te zien die verstoken was van elke mogelijkheid
om zichzelf te zijn. Zij werd uitgehuwelijkt en in het huwelijk bepaalde de man
wel hoe zij zich te gedragen had en ook hiermee was zij het volkomen eens. In
die vrouwelijke wereld is de vrouw nog helemaal niet terecht. Wij romantiseren
vaak over de wereld van het “moederrecht" en over de religies van de
"grote oermoeder" en dan menen wij dat het vrouwelijke daar in orde
was, maar niets is minder waar, want een vrouwelijkheid wier inhoud zonder
onderscheid is, is een werkelijkheid waarin niets en niemand terecht is, want
alles verzuipt erin als in een moeras zonder een spoor na te laten. De inhoud
is alleen maar een ononderscheiden massa waarin het één zich niet tegen het
ander kan afzetten, zodat er geen vooruitgang is. Er zit geen ontwikkeling in
de zaak, want ontwikkeling houdt in dat het éen verder gaat dan het ander en
dit kan alleen maar als het éen van het ander onderscheiden is. Dus dan mag het
vrouwelijke wel kosmisch zijn en het mannelijke volkomen vluchtig, maar
praktisch had het niets om het lijf. En een mannelijkheid die alleen maar
opgaat in een gericht-zijn op het vrouwelijke is ook alleen maar gericht op
zijn eigen ondergang. Als deze zaak nu in het westen terecht komt wordt hij als
het tegendeel van goddelijk beschouwd. Want de vluchtigheid, de geest, is niet
een naamloze inhoud van een duister geheel, maar hij is hoog boven alle
duisternis verheven. Hij is niet gericht op het vrouwelijke, maar hij is juist
van het vrouwelijke afgewend en het is op haar beurt het vrouwelijke dat moet
zien zich te redden van een wisse ondergang. Want al het aardse staat op de
nominatie te vergaan en tot stof te worden. Het is laag bij de gronds en zondig en het vindt in zichzelf zonder meer geen
rechtvaardiging. Hoogstens is het te
dulden voorzover het zich laat gelden in dienst van
god, maar ook dan moet dat in alle bescheidenheid gebeuren. Het vrouwelijke
moet zich dus Of in dienst van god stellen en dus als een "bruid van
Jezus" gaan fungeren, Of het moet genoegen nemen met een heel bescheiden
plaats, die dan getypeerd wordt met de uitspraak: "het natuurlijke is goed
voorzover het noodzakelijk is”. Dit slaat dan in
hoofdzaak op het zich verenigen van vrouw en man. Dat mag alleen maar de
bedoeling hebben kinderen te verwekken en in noodgevallen mag het ertoe dienen
de allerergste spanningen van voornamelijk de man af te reageren. En dat alles
natuurlijk op voorwaarde dat het in een officieel goedgekeurde verhouding
gebeurt: het huwelijk dus.
Pagina 49
Naar deze wereld komt het beeld van de mannelijke
alles doordringende vluchtigheid overgewaaid en ook het beeld van een
“moerasvrouwelijkheid” en niet alleen dat dit beeld overgewaaid komt, maar ook
zijn er mensen, die een dergelijke gesteldheid vertonen. En dan wordt het alles
onmiddellijk smeerlapperij -eventueel niet bij die mensen zèlf,
maar dan toch wel bij diegenen die er mee te maken krijgen. Maar in vele
gevallen ook bij die mensen zèlf, want zij zijn
immers toch westerlingen, al hebben ze die gesteldheid, en zo voelen zij hun
eigen aanleg ook als iets duivels in zichzelf aan. Dat komt natuurlijk veel
vaker voor dan zo op het eerste gezicht lijkt, want wij blijven immers met het
punt zitten, dat wij met oervrouwelijkheid en oermannelijkheid te maken hebben! Dus het komt veelvuldig
voor, maar natuurlijk niet overal in zo'n sterke mate. Komt het dan terecht in
iemand in wie het geen moreel probleem oproept, zoals in Katelijne, dan is er
eigenlijk niets aan de hand, maar in de meesten roept het wèl
een probleem op, want het laat zich niet wègdrukkken,
terwijl het verstand toch zegt dat het verkeerd is. En dan laten de mensen zich
op den duur toch wegglijden in datgene dat zij verkeerd achten, zodat de balans
naar de andere kant omslaat en er vaak misdadigheid voor de dag komt. Bovendien
is daar dan nog de vrijwel onmogelijke situatie onder de mensen, zeker in een
tijd waarin de gewetensdwang en de gewetensspionage zulks enorme vormen
aangenomen hadden. Het voorbeeld van Katelijne is wel bijzonder typerend: zij
had bij iemand met kruiden een zieke koe genezen, maar bij de buurman was het
niet gelukt -bij zijn koe, wel te verstaan -en nu was dit een duidelijk bewijs
van hekserij! Zij had deze buurman in het ongeluk willen storten, dat was nu
duidelijk bewezen. En de buurman dient een aanklacht in hij het gerecht, met
als gevolg dat Katelijne gruwelijk gefolterd wordt om te bekennen. Maar er
viel niets te bekennen. Gelukkig sprak de rechtbank een mild vonnis uit:
"De magistraat van Damme, medelijden
gekregen hebbende met vrouwe Katelijne, heeft haar
niet willen straffen volgens al de strengheid van de wet van de stede, maar tot
teken dat zij toveres is, zal heur haar verbrand worden; verder zal zij twintig
gouden karolussen boete betalen en voor drie jaar verbannen
worden uit de stede van Damme, op verbeurte van een lid.
En het volk juichte die barbaarse
goedertierenheid toe. De beul bond Katelijne toen aan enen paal, legde op heur
geschoren hoofd ene pruik van werk en stak die in brand. En het werk brandde
lang, en Katelijne schreeuwde en huilde van pijn" .
De mensen geloofden allemaal in tovenarij en
hekserij en zij waren er allemaal bang van. Het behoeft dan geen betoog dat in
een tijd van gewetenscontrole en gewetensdwang vele mensen voortdurend in
levensgevaar waren, temeer daar hun eigen kennissen niet schroomden een, bij
voorbaat dodelijke, aanklacht in te dienen. Voeg daar nog bij de door de
geestelijkheid opgezweepte hysterie die voortkwam uit de heksenangst, en U kunt
zich voorstellen hoe verschrikkelijk er huisgehouden is.
Bij Katelijne blijft het ook niet bij die éne
keer want ter gelegenheid van de ontmaskering van haar "duivel" wijst
zij onder het prevelen van allerlei toverspreuken de plaats aan waar haar
duivel een door hem vermoorde man begraven had. Dat kost die duivel het leven,
maar Katelijne ook, want zij had getoverd. De waterproef wordt op haar
toegepast en zij bezwijkt aan de gevolgen daarvan. Bepaald over rozen is het
leven van deze vrouw niet gegaan en er waren zo vele vrouwen. Meestal waren het
typische vrouwen, doorgaans oude vrouwen met een aanleg voor kruiden en
geneesmiddelen, vroedvrouwen. Vrijwel altijd waren zij ongehuwd en, indachtig
het bovenstaande….zij waren ook vreemd in die samenleving met hun volkomen
afwijkende gesteldheid, hun angstaanjagende geheimzinnigheid en hun
onverklaarbare vermogens waar het gaat over de toepassing van allerlei
natuurlijke krachten, zoals die in bepaalde planten aanwezig zijn. Door het
ontbreken van elke analytische gesteldheid hadden zij een sterke hang naar
mystiek. En zij werkten met zalven en drankjes die de menselijke geest konden
verdoven en openstellen voor vreemde visioenen. Katelijne had ook zo'n
toverzalf; Tijl en Nele maakten daarvan zelfs een paar maal gebruik….Maar toch,
ondanks dit alles blijft het feit liggen van een oergesteldheid
met alle daaraan meekomende wezenlijk menselijke verhoudingen zoals daar is het
niet erkennen van het huwelijk, het ontvangen van de man in de kwaliteit van
vluchtigheid en het zich alleen maar laten gelden als het geheel.
Pagina 50
Want in dit laatste ligt de sleutel tot alle
vrouwelijkheid. Zij ligt niet bij het fatsoen, niet bij ontwikkeling, niet bij
de wet en het wettelijke, niet bij maatschappelijk of geestelijk aanzien, maar
bij het alles omsluitende geheel. Zij vertoont zich dus als ontvankelijkheid
-een ontvankelijkheid die àlles ontvangt.. ...en dit
is het beeld van de hoer. Uit de oudheid komt dit beeld tot ons en ook
Katelijne vertoont het. Zij wordt dan ook bij gelegenheid een hoer genoemd,
een "Loddege". En allemaal werden zij
hoeren genoemd, hoewel zij het gewoonlijk alleen maar met de duivel hielden.
Maar juist de omgang met de duivel maakt hen tot hoeren door de onbepaaldheid
van die zaak. Zo zien wij dus dat het oervrouwelijke
het begrip "hoer" met zich brengt en dat is voor ons, westerlingen,
een onaanvaardbare gedachte. Want te denken dat al onze fatsoenlijke vrouwen
voortgekomen zijn uit een hoerengesteldheid, is een al te grote absurditeit! De
nette vrouw van de dominee, die zich zo plichtsgetrouw houdt bij haar echtgenoot
en die er heilig van overtuigd is dat de hoer haar wezensvreemd is, die
fatsoenlijke vrouw zou eigenlijk toch een hoer zijn; zij zou zich wezenlijk
toch niet kunnen bepalen tot die brave man die de vader van haar kinderen is!
Dat is onmogelijk…waar zouden wij met de samenleving, met de huwelijkswet, met
het erfrecht, met de kinderbijslag en met de hele verdere troep naar toe
moeten? Stel je voor dat iedereen zichzelf zomaar als een hoer ging lopen
beschouwen! Het is al erg genoeg dat er op de "walletjes" een stel
van die aanstootgevende dames zitten. Die voor geld maar iedereen in hun bed
laten kruipen zonder enige voorkeur te laten gelden!
En toch, de vrouw, als vertegenwoordigende het
geheel dat de werkelijkheid is, heeft àlles tot
inhoud. Zij heeft de totale werkelijkheid, als een optelsom van alle eenheden,
in zichzelf omsloten. En in deze situatie wordt er niet aan die inhoud gevraagd
hoe hij als bepaaldheid gesteld is, er wordt slechts naar het totáál gevraagd.
De bepaaldheid doet op de één of andere manier niet mee; logisch is het dan
niet anders denkbaar dat om te beginnen de bepaaldheid eenvoudigweg ontkènd is. De bepaaldheid heeft er maar niet te zijn als
het gaat om de verhouding tot het vrouwelijke. Het heeft alleen maar
vluchtigheid te zijn. Dàt is de eerste mogelijkheid,
die zich openbaart en die mogelijkheid is in de vroege oudheid inderdaad
aanwezig geweest onder de mensen. Later begon de bepaaldheid zich natuurlijk
toch op te dringen, met als gevolg dat de kaarten voor het huwelijk steeds sterker
kwamen te liggen. Maar dan voelden de vrouwen zich toch schuldig, als zij een
huwelijk aangingen; die schuld moest op de een of andere manier geboet worden.
Dat deden die vrouwen dan door zich bijvoorbeeld vlak voor hun huwelijk in de
tempel van de godin der liefde te prostitueren; anderen hadden tijdens de
bruidsnacht gemeenschap met alle mogelijke bruiloftsgasten, maar niet met hun toekomstige
echtgenoot. Voor weer andere vrouwen was het voldoende een offergave te doen
aan de tempel van de godin der liefde, waar doorlopend de zogenaamde
"tempelhoeren" aanwezig waren om de schuld van het vrouwelijk geslacht
in te lossen. Talloze variaties komen er voor, maar allemaal gaan zij terug op
dit éne punt: door in het huwelijk te treden legt de vrouw zich vast als
bepaaldheid, En dat is tegen haar wezen, want de vluchtigheid behoort haar
inhoud te zijn. En voorzover de man deze vluchtigheid
als eenzijdig kenmerk heeft, is hij de satyr en later de duivel.
De bepaaldheid is aanvankelijk ontkend, maar in
de menselijke ontwikkeling handhaaft deze situatie zich niet lang, want het
bepaalde is er nu eenmaal. De ganse werkelijkheid is door en door bepaaldheid
en de mens is zo gesteld dat hij die door en door bepaalde zaak volledig is.
Bovendien ziet hij dat de werkelijkheid een samenstel van bepaaldheden is, en
dat is zijn denken. Aan dat denken ontkomt hij nooit, zodat al spoedig zich het
één van het ànder gaat onderscheiden. De bepaaldheden
gaan zichzelf als zodanig waar maken en daar begint de beschaving, daar begint
het huwelijk, daar begint de godsdienst en tenslotte: daar begint de verwerping
van het zogenaamde "natuurlijke" en dus ook van de vrouw. De
"moderne tijd" begint met het definitief gesteld zijn van de
bepaaldheid, hier vangt de Europese cultuur aan en met deze zaak zijn wij thans
nog volop bezig. Het spreekt vanzelf dat nu het "geheel” van geen belang
meer is, alle aandacht is gericht op het bepaalde.
Zelfs wordt het "geheel" àfgewezen als een zaak die niet tot de beschaving behoort.
Een heidense, dierlijke toestand die voor de mens niet mag gelden. De vrouw
beschouwt de zaak natuurlijk precies eender, met als gevolg dat datgene, dat
zij vanuit haar wezen aan zichzelf ervaart, voor haar iets verdorvens is, iets
dat in elk geval overwonnen moet worden. Om dat voor elkaar te krijgen wordt
geen middel onbeproefd gelaten, maar het meest efficiënte middel is natuurlijk
de godsdienst. Het zich richten op en het zich in dienst stellen van het hogere
is de oplossing voor de Europese vrouw die last heeft van haar eigen wezen. Dus
gaat zij dan het klooster in en probeert zich afzijdig te houden van alles wat
mannelijk is. En de "lage lusten " van haar lichaam probeert zij met
geweld de baas te worden. Zij geselt zichzelf en zij kwelt zichzelf en op deze
hele lijdensweg
wordt zij natuurlijk ijverig bijgestaan door geestelijken, die natuurlijk
alleen maar handelen vanuit hun "wijding" en niet vanuit hun
man-zijn! Opvallend is alleen de graagte waarmee die geestelijken het kwaad
-letterlijk –te lijf gaan, maar ja, het kwaad kan niet genoeg bestreden worden
en je moet daarmee voortdurend bezig zijn! Zo'n figuur was de in de Tijl
genoemde Broeder Adriaanz uit Brugge; een man die
overigens ècht bestaan heeft. Hij predikte ook fel
tegen de ketters, maar tevens had hij een soort instelling waarin een aantal
vrouwen in afzondering leefden en zich allerlei lijfelijke kwellingen moesten
laten welgevallen tot loutering van hun zondige zielen.
Emil Rosenow vertelt in zijn boek "Tegen de
priester heerschappij ":
“... Het geselen bij de biecht voerde tot
afschuwelijke uitspattingen. Het lag immers letterlijk in de aard der zaak,
dat een geile priester liever een vrouw met weelderige vormen dan een oude man
ontbloot zag en geselde. Het geselen liet zich derhalve ook nooit geheel
onderdrukken en heeft tot in onze tijd tot
buitensporige schandalen geleid. Uit alle tijden hebben wij de bewijzen dat
wellustige papen ontklede vrouwen gaarne geselden..."
"In de 16e eeuw baarde een proces tegen
broeder Adriaanz. te Brugge groot opzien. Deze
Franciscaner monnik had in de biecht vrouwen en meisjes overgehaald toe te
treden tot een boetegezelschap onder zijn leiding. Hij dwong de vrouwen zich
in verborgen kamertjes van het huis der naaister Calle
de Najaga geheel en al te ontkleden, waarop hij haar
met de roede tuchtigde. De deelneemsters, die tot de rijke bourgeoisie van de
aloude Vlaamse handelsstad behoorden, onderwierpen zich heel naïef, in blind
vertrouwen op de vroomheid van de “heilige man", aan de discipline. Toen
de zaak ruchtbaar werd en een stroom van karikaturen erover verscheen, werd
"broer Cornelis" van Brugge naar Yperen overgeplaatst. In 1581 stierf
hij in een roep van grote vroomheid…!"
Dit heerschap is het ook, dat de vrouw van Lamme
Goedzak verleid heeft , zodat ze op een gegeven moment uit zijn huis verdwenen
was. Later vindt Lamme haar weer en ook de vette pater krijgt hij te pakken.
Dan vertelt Kalleken haar verhaal :
"...Hij wilde geen andere biechtelingen dan
jonge en schone vrouwen of meidekens: de anderen stuurde
hij naar den paap heurer parochie. Hij stelde ene
orde van godvruchtige vrouwen in, en deed ons allen zweren niemand anders tot
biechtvader te zullen nemen dan hem: Dat zwoer ik; mijne gezellinnen, beter
onderricht dan ik, vroegen mij of ik mij wilde laten onderwijzen in de Heilige
Geseling en in de Heilige Boete: ik stemde toe. Er was te Brugge, op de Steenkappersrei, omtrent het minderbroederklooster, een
huis bewoond door ene vrouw, genoemd Kalle de Naeyer,
welke aan de meidekens kost en onderricht gaf, tegen
een karolusgulden per maand: Broeder Cornelis kon bij
Kalle de Naeyer binnen, zonder ogenschijnlijk uit
zijn klooster te komen: het was in dit huis dat ik ging, in een kleine kamer,
waarin hij zich alleen bevond; daar gebood hij mij, hem al mijn natuurlijke en
vleselijke neigingen te zeggen; eerst durfde ik niet, maar tenslotte gaf ik
toe: ik weende en zeide hem alles."
Moederschap-1(nr.6)
; Moederschap-2(nr.12)
; Moederschap-3(nrs. 52 en53)
;
"Hij zeide mij
steeds dat er boven de aardse eerbaarheid een hemelse eerbaarheid bestaat, door
dewelke wij God onze wereldse schaamte offeren, en dat wij aldus aan onzen
biechtvader al onze geheime lusten moeten bekennen, en dan weerdig
zijn de Heilige Geseling en de Heilige Boete te ontvangen.
Eindelijk beval hij mij, naakt. voor hem te gaan
staan, om op mijn lichaam, dat gezondigd had, de al te lichte kastijding mijner
schulden te ontvangen. Eens gebood hij mij, mij te ontkleden; ik viel in
onmacht toen ik mijn hemde moest uitdoen…"
Dat is het verhaal van Kalleken en het is het
verhaal van zovele vrouwen, die aangetrokken werden door het geestelijke en
dachten daar de vervulling van hun vrouwelijkheid te vinden. Intussen laten zij
voor dat ideaal alles in de steek, alles wat hun nu juist terecht had kunnen
brengen en zij komen terecht in een wereld die het tegengestelde is van een
behoorlijke wereld. Want in al hun ontvluchten van het zondige zijn ze alsmaar
bezig met dat zondige, maar dan op een volledig ongezonde manier. Want een normale
gezonde vrouw zou er toch voor bedanken om door een vette viezerik afgerost te
worden en zij zou er ook niet over denken om haar intieme leven voor zo'n man
op tafel te leggen. En zijn mooie geestelijke argumenten zou zij aan haar laars
lappen en het gezelschap van die man mijden omdat zij aanvoelde dat het stonk.
Maar nog afgezien van het feiit, dat de meeste van
die vrouwen in handen vielen van smeerlappen: het hele streven naar
verhevenheid, op welke wijze dit dan ook naar voren komt, is een streven dat de
vrouw van zichzelf àf brengt. Zij stelt zich als
inhoud van een zaak, die eigenlijk haar inhoud is, want het is haar te doen om
de geest, om de vluchtigheid….. maar die vluchtigheid is haar eigen mannelijke
inhoud en dus zou de zaak gezond zijn als zij zich liet gelden als het
inhoudende principe. Dat brengt met zich mee dat zij zich als geliefde èn als moeder stelt…
Maar dit besef is voorlopig verloren gegaan in de
beschaafde mensen. Het moederschap heeft
geen andere dan een feitelijke inhoud, want het geldt voor ons idee alleen als
een vrouw inderdaad moeder is. En het geliefde-zijn geldt voor ons alleen als
iemand inderdaad een geliefde heeft. Niemand denkt er aan dat wij niet met
feitelijkheden te maken hebben, maar met verhoudingen; de vrouw, die moeder en
die geliefde is, is een verhouding, een menselijke verhouding, die altijd
geldt, ongeacht de situatie waarin iemand verkeert. De feitelijke situatie is
een gevolg van de geldende verhouding, zo liggen de kaarten, en niet àndersorn. Dus de vrouw is geen moeder omdat ze een kind
heeft, maar: omdat de vrouw moeder is, heeft zij een kind. Dat is een heel
andere zaak, en die zaak zijn wij vergeten omdat wij ons met geheel iets anders
bezig houden. Dat is een cultuur kwestie, het is de westerse cultuur die ons
met de neus drukt op de bepaaldheden, op de dingen en vandaar is onze
overtrokken belangstelling daarvoor.
Zoals gezegd: de inhoud van de vrouw is de
vluchtigheid, en dat is een mannelijke zaak. Dat wordt door de man vertoond.
Om te beginnen, als de mensen nog van niets weten, wordt derhalve elke
bepaaldheid ontkend en als zodanig is de zaak dan inhoud van het vrouwelijke.
De man, die in de vrouw woont, is dus een
naamloze en bijgevolg is het dus ook niet één bepaalde man. Het geeft niet wie
het is. Dat wil niet zonder meer zeggen dat het dan om zoveel mogelijk mannen
gaat; desnoods heeft zo'n vrouw maar één man die zij ontvangt, maar dan toch is
hij naamloos. Het gaat niet om hem voorzover hij als dàt bepaalde mens rondloopt. Het gaat om de vluchtigheid
Daarna treedt in de mensheid de periode op, dat de mens zich gaat bezig houden
met de bepaaldheden. Hij gaat het een van het ander scheiden.
Die zaak wordt steeds belangrijker, totdat daar
een cultuur optreedt waarin dat onderscheiden werkelijk het thema is. Dan is
die vrouwelijkheid van haar luister beroofd, en niet alleen dat dit met de
vrouw het geval is, het: geldt voor de gehele mens, zowel vrouw als man. Want
nu is het volle gewicht komen te liggen op de uitwikkeling van de zaak. En
overal waar een zaak uitgewikkeld wordt, is de zaak
zelf niet meer van belang. Om de uitwikkeling gaat het. Dus overal waar de
beschaving een rol gaat spelen in de geschiedenis van de mensheid, daar is de zaak zelf vergeten.
Pagina 53
Daar is het menselijke, d.w.z. datgene dat
werkelijk de mens is, op de achtergrond geraakt, het wordt overschreeuwd door
de herrie van de voortgaande ontwikkeling. De beschaving is niet wèg te denken, het is een onontkoombare en noodzakelijk weg
voor de mensheid, maar al lopende langs die weg, is de mens zichzelf volkomen
kwijt. Aanvankelijk, toen hij die weg nog moest beginnen, toen was hij er zelf
nog, maar hij wist natuurlijk van niets. Tijdens het aflopen van die weg is de
mens nergens te vinden en aan het eind van die weg komt hij weer te voorschijn
vervuld van alle mogelijke weten.
De beschaving, het onderscheiden van het een en
het ander, gaat onmerkbaar voort. Veel last hebben de mensen er niet van, maar
dan komt er een beschaving die helemaal in zichzelf betrokken is, en dan
gebeuren er allerlei gekke dingen. Want dan is de mens werkelijk zichzelf kwijt
en dat uit zich het sterkste in het gedrag van de vrouw, omdat zij nu eenmaal
als vertegenwoordigster van het geheel, het van de mens zelf moet hebben. Niet
dat zij daaraan verheven is…laten wij alsjeblieft niet gaan dwepen en romantiseren;
zij is net zo'n sukkel als de man. En beiden zitten in precies hetzelfde
schuitje, want het verbleken van de mens is voor de man ook een ramp, alleen
merkt de buffel het niet zo erg, omdat hij toch de aanleg heeft het één en het
ander van elkaar te scheiden. Het uiteenliggen van
het één en het ander is de zaak die de man vertegenwoordigt en dus merkt hij
weinig van het feit dat hij in mist opgegaan is als mens. Maar de vrouw merkt
het wel en dat gaat volkomen onbewust. Zij weet dus helemaal niet waarover het
gaat en nog minder heeft zij het vermogen om haar hart te laten spreken als zij
het een en ander aan zichzelf bemerkt. Dus veel verschil maakt het niet. De
vrouw merkt allerlei vreemde onlusten aan zichzelf, en de man ontdekt velerlei
onregelmatigheden aan en in de wereld en daar gaat hij dan in alle gemoedsrust
aan lopen douwen zonder te bemerken dat hij alsmaar bezig is het paard achter
de wagen te spannen…
De westerse cultuur is
analytisch; het uit elkaar leggen van het één en het ander is het thema. Dat
geldt natuurlijk ook voor de westerse vrouw, zodat in werkelijkheid de kaarten
zo zijn komen te liggen dat zij zich bezig houdt met een zaak, die eigenlijk
haar inhoud is. Een zaak dus waarmee zij zich eigenlijk helemaal niet bezig kan
houden omdat ze het domweg is. Zij is die zaak domweg want die zaak ligt in
zijn totaal in haar besloten zonder dat er enig bewustzijn daaromtrent bij van
node is.
Maar ondanks dat houdt zij er zich toch mee bezig
en dan is het gevolg daarvan dat zij ten eerste haar eigen inhoud verliest en
ten tweede een zaak ideaal gaat stellen, die eigenlijk helemaal zo ideaal niet
is.
Wat betreft het eerste: zij verliest om te
beginnen haar kijk op zichzelf als moeder. Dat is tegenwoordig duidelijk te
constateren, vooral nu er middelen zijn uitgevonden om ook in technische zin
het moederschap uit te sluiten. Het is niet voor
niets dat de vrouwen vrijwel unaniem de vlag uitsteken voor de
voorbehoedsmiddelen! Zij zien die middelen niet als een noodzakelijk kwaad om
enige controle op het kindertal te kunnen uitoefenen, maar zij zien het als een
positieve zaak, die hun van het kwaad van de zwangerschappen kan verlossen. En
hiervan uitgaande kunnen zij dan altijd nog zien of zij eventueel wel een kind
zullen nemen. Zij stellen zichzelf dus als "niet-moeder" met de
mogelijkheid om eventueel, naar vrije keuze, toch een kind te kunnen "nemen". Dit
is de ongekeerde wereld, maar de westerse vrouw denkt
er vrede mee te hebben en nu de mogelijkheid vrijgemaakt te hebben om zich aan
haar vermeende vrouwelijkheid te kunnen wijden. Dat is punt twee: zij wil zich
waar maken als de gelijke van de man. Zij heeft zijn wereld als ideaal voor
ogen; zij verheft die wereld tot een heilig doel. Gold dit aanvankelijk alleen
naar het terrein van de godsdienst, steeds meer gaat het ook gelden voor de
wereldse zaken zoals daar zijn: wetenschap, techniek en het
bedrijfsleven. De moderne vrouw meent in deze
werkelijkheid haar ideaal van vrouwelijkheid waar te kunnen maken; zij meent
dat dit een hogere levensvervulling is dan de "potten en pannen en de
luiers van de kinderen".
Als wij het nu speciaal hebben over de vrouw van
Lamme Goedzak, dan moeten wij derhalve niet denken met een verdwaasd exemplaar
te doen te hebben die qua gesteldheid een uitzondering is onder de vrouwen
-neen, wij hebben te doen met een vrouw die zich typisch westers gedraagt en
die een streven vertoont waaraan geen enkele westerse vrouw vreemd is.
Moederschap-1(nr.6) ; Moederschap-2(nr.12) ; Moederschap-3(nrs. 52 en53) ;
Pagina 54
Want allemaal willen zij eigenlijk wel uit het
huishouden stappen en in de wereld zijn en ook al bepalen zij zich tot het huis
en de kinderen, dan nog hebben zij ergens in hun achterhoofd wel een droompje
over een ànder leven. Slechts bij uitzondering voelt
een moderne vrouw zich terecht met haar eigen wereld.
Wat Kalleken dus op het godsdienstig vlak
vertoonde, vertonen de moderne vrouwen doorgaans op een meer maatschappelijk
vlak, maar altijd gaat het om een ideaal dat bewust als object van hun streven
gesteld is, terwijl het eigenlijk hun inhoud is en dus al vanzelfsprekend
aanwezig.
Tevens echter laat zich het feit gelden dat al
het bepaalde toch haar inhoud is en zo laat zich het onbeperkte karakter van
die inhoud omvormen tot het begrip "zoveel mogelijk". Er is geen
grens aan het opzuigvermogen van de moderne vrouw, want op die manier laat
zich het onbepaalde gelden. Onbepaald veel wil zij eigenlijk in zich opnemen en
degene die daarmee komt, dàt is haar man. Dat is haar
zoeken naar de man met de hoogste positie en zij palmt hem helemaal in en
plundert hem uit. Zij laat hem zoveel mogelijk voor haar doen en met zoveel
mogelijk geld thuis komen. Daarvoor is geen enkele moeite haar te groot en
daarvoor geeft zij hem graag de illusie een "thuis" te hebben en een
toegewijde echtgenote, die alleen maar van hem is. Hiermede is de westerse
vrouw in de zuiver westerse betekenis van het woord een "hoer", al
mag dat dan nooit gezegd worden! Zij verkoopt zichzelf met huid en haar en dat
is voor haar een volkomen normale gang van zaken. Ook voor Kalleken geldt dit
ten volle: zij is dan wel niet in feitelijke zin een hoer, want zij heeft haar
lichaam niet aan de monnik gegeven, maar als wij het alleen op dit feit houden,
dan komen wij niet zo erg ver! Want als nu haar hele gesteldheid wel die van
de westerse hoer is, wat maakt dan het feit nog uit of zij zich al of niet aan
die monnik gegeven heeft? Haar verhouding met Lamme is in elk geval typerend
genoeg: zij verlaat hem om het "hogere" achterna te lopen -zomaar laat
zij hem zitten. En dan stelt zij vertrouwen in een perverse deugniet waarvan de
smeerlapperij afdruipt; zij schrikt er dan wel even voor terug naakt voor hem
te verschijnen, maar veel overredingskracht is er nu ook weer niet voor nodig
om haar tot andere inzichten te brengen. Ik wil dit maar zeggen: je gesteldheid
moet toch aardig aansluiten bij de geestelijke smeerlapperij als je je zo vlug
gewonnen geeft zonder bij voorbaat al onpasselijk te worden! En dan nog dit
punt dat zij het heel gewoon vindt dat Lamme het huishouden doet, de potten en
pannen schrobt en het eten kookt, terwijl zij zelf in mooie kleren loopt te
lummelen door het huis. Lamme is ook een sul natuurlijk -daarover zullen we het
nog wel hebben, maar afgezien daarvan vindt zij het allemaal heel normaal.
Bovendien behoorde zij tot de betere stand en ook Lamme was niet geheel en al
onbemiddeld. Dit is ook een kenmerk van het westen. En Kalleken, het
opgesierde gansje, slorpt het allemaal op. Door Lamme te accepteren als
huishoudster geeft zij er blijk van door en door de westerse vrouw te zijn die
de verhevenheden zoekt en die tevens zoveel mogelijk in zich opzuigt in ruil
voor haar liefde. Want nu mag zij later beweren dat zij altijd van Lamme
gehouden heeft, maar toch is het een westerse liefde…zij meent wel wat zij
zegt, maar de zaak is in geen geval vrij van die twee genoemde aspecten: de
hang naar het verhevene met daaraan gekoppeld de praktische perversiteit, èn de behoefte om àlles op te
zuigen en wèg te zuigen. Helemaal aan het eind blijkt
dat ook weer duidelijk, want als Kalleken en Lamme elkaar weergevonden hebben
is Lamme ineens geen geus meer; hij gaat netjes in één van zijn huisjes wonen
met zijn mooie dame en het hele verhaal van Lamme Goedzak is uit I Afgezien
van het feit, dat Lamme met recht een goeierd was, moeten we toch vaststellen,
dat het allemaal niets om het lijf gehad heeft, hoewel daar toch de liefde van
Lamme voor Tijl geweest is. Maar daarop komen wij nog wel…nu gaat het erom
duidelijk te maken dat een vrouw als Kalleken de tweede vrouwelijke
mogelijkheid weerspiegelt, en dat is de vrouw die in het teken van het bepaalde
staat, en dus gehuwd is, pervers is en te koop is voor zovéél mogelijk dingen.
De vrouw die de man als een keukenjuffrouw stelt
en zo in letterlijke zin al zijn producten opeet. Lamme was een wandelende maag
en die maag duldde zij als inhoud. Om ‘s mans geest en om 's mans wezen is het
haar nimmer te doen geweest. De fiere vrijheid van Tijl zegt haar helemaal
niets en alles wat edel is, is haar volkomen vreemd.
Pagina 55
En zelfs als alles weer in orde gekomen is, als
Lamme haar weergevonden heeft en zij, mede door de toevallige omstandigheid dat
haar monnik niet meer bij machte is zijn praktijken uit te voeren omdat Lamme
hem ongeweten gevangen genomen had, zelfs dàn is zij
de wanhoop nabij als diezelfde monnik haar op het schip van Tijl Uilenspiegel
vervloekt. Zelfs dan nog, in het schitterende gezelschap van Tijl en zijn
Geuzen, ziet zij op naar de geestelijke en vreest zij zijn vervloeking! Dus is
zij dan nog precies dezelfde; de geestelijke kant was voor haar net iets te erg
om te doen in de praktijk, maar diezelfde praktijk met Lamme is nog steeds de
moeite waard!
Zoals ik al gezegd heb: het kan niet uitblijven
dat de mens zichzelf kwijt raakt als hij op zoek gaat de bepaaldheden te
ontdekken. Dat heeft voor de man gevolgen en het heeft voor de vrouw gevolgen.
Om werkelijk tenslotte de werkelijkheid naar haar totaal tot inhoud te hebben
moet dat totaal nu eenmaal in alle opzichten aanwezig zijn. Anders is het
nooit ècht inhoud. En dus doorloopt de mens een
periode waarin hij daarmee bezig is. Tijdens die periode is het vrouwelijke
verscheurd; het is dan de vrouw aan wie dit verscheurd zijn het duidelijkst
voor de dag komt. En van een inhoud is dan helemaal geen sprake meer. Daarmee
vervallen veel menselijke zaken; in het kort kunnen wij zeggen dat de mens geen
"thuis" meer heeft. Dat is in die periode de normale toestand, en
daarom is het gedrag van Kalleken het normale gedrag voor de westerse mens. Die
mens leeft in een wereld waarin alles gekocht en betaald is; een wereld waarin
niets meer vanzelf spreekt, maar waarin alles zijn waarde ontleent aan iets
anders, dat er tegenover staat. De mens is dan eigenlijk niets anders dan dief
en diefjesmaat.
In ons voorgaande betoog is de westerse vrouw er
niet zo goed afgekomen, maar het is natuurlijk met de westerse man nèt zo miserabel gesteld. Alleen komt het bij hem allemaal
weer anders voor de dag. Het is de man die de werkelijkheid vertegenwoordigt voorzover daarvoor het begrip "uiteenzijn"
geldt. Hij voelt zich bij het ontdekken van de bepaaldheden dus bèst thuis; het is zijn terrein, het is de sfeer waarop
zijn leven zich beweegt, voorzover het leven van de
man tenminste "werken" is. Dus qua arbeid is de westerse man op zijn
terrein: hij analyseert de voorhanden werkelijkheid en hij vormt haar om tot
een nuttige en bruikbare en leefbare werkelijkheid. Maar het leven van de man
gaat niet in "arbeid" op, d.w.z. er is voor de man niet nog iets
naast zijn werk, maar er is een sfeer waarin dit werk gelegen moet zijn wil het
goed zijn. En die sfeer is de sfeer van het totaal. Het werk moet dus verricht
worden in het kader van de gehele wereld; ten dienste dus van àlle mensen. Dit is zo omdat aan het begrip "uiteenzijn" als onmiddellijke consequentie meekomt
dat zowel het een als het ander aanwezig zijn en dit betekent op zijn beurt
weer, dat alles aanwezig is. En als de man dus gekenmerkt wordt door het feit
dat àlles aanwezig is, dan is dit dus de sfeer waarin
zijn werk heeft te verschijnen. Zijn arbeid is het waarmaken van het feit dat
alles aanwezig is. Is de man echter de mening toegedaan dat hij met zijn werk
voor zichzelf bezig is, dan heeft hij niet de goede gesteldheid. En dat heeft
hij ook niet als hij meent voor zijn gezin te werken of voor wat dan ook. Er
zijn maar twee mogelijkheden: of je werk voor àlles,
en dus voor allen, of je werkt voor iets bepaalds en dat is niet alles, en dus
is dit laatste fout. Maar dit laatste komt onafwendbaar mee aan de westerse
man; door zijn gericht zijn op de bepaaldheden is hij ook op zichzelf gericht
en dus is hij er op uit zichzelf vol te stoppen met zoveel mogelijk. Dit is het
beeld van de wandelende maag want de producten van de wereld in jezelf stoppen,
dat is veel eten -op zijn eenvoudigst gesteld. Deze figuur is onze Lamme
Goedzak: hij denkt alleen maar aan eten en drinken. Als hij ongelukkig is moet
hij een ferme portie eten om er weer overheen te komen. Dan is hij weer tot
alles in staat. Toch is hij niet zo'n ongezonde slokop als sommige geestelijken
die wij in de Tijl tegen komen. Lui die helemaal dichtgegroeid zijn van het vet
en voor wie het eten een soort wellust geworden is. Een dergelijke gesteldheid
heeft Lamme niet; hij eet alleen maar en hij denkt alleen maar aan eten, maar
het is bij hem gezond. Hij wordt er vrolijk van en het sterkt zogezegd zijn
moreel. Bij Lamme is het echt een zo uitvoerig en grondig mogelijk zichzelf
bevestigen en niet een lui en pervers wegzakken in eigen voldaanheid, zoals bij
die geestelijken. Bij deze laatsten is al het overvloedige voedsel bovendien
gestolen, want het is niet door arbeid verworven.
Pagina 56
Het is van de mensen afgeperst. Maar dat is bij
Lamme niet het geval: hij scharrelt zijn eten zelf op en het is dus aan
hemzelf te danken dat hij in leven blijft. Dit is ook een erg aardig beeld,
want ondanks het feit dat het eten van Lamme niet gestolen is en dus uit eigen
activiteiten voortvloeit, is het toch ook niet in strikte zin voortgekomen uit
arbeid. Het is eigenlijk zo'n beetje bij elkaar gescharreld... ook dit typeert
de westerling. Hij is immers eigenlijk bezig - al is hij dan aan het werk - om
zijn graantjes bij elkaar te pikken. En hij meent immers dat de arbeid éen van
de methoden is om zulks te doen. De arbeid is voor de westerling de weg tot
eten en drinken, dus tot het bevestigen van zijn eigen leven. De arbeid is dus
in strikte zin geen arbeid, maar gescharrel ten eigen bate. Dat komt goed uit
aan Lamme, want zonder nu te willen zeggen dat Lamme alleen maar op eigen
voordeel uit was, is hij toch voor zichzelf aan het scharrelen. Hij is de mens
die langs de weg van het gescharrel, en dat is het benutten van eigen arbeid,
zijn kostje bij elkaar haalt. En dat is ten voeten uit de westerse man; dit
geldt van hoog tot laag, ook al is de arbeid die hiertoe aangewend wordt van
een nog zo algemeen karakter.
Lamme heeft echter het vermogen van al te grote
eigenbaat af te zien, en dat is het wat van hem een "goedzak" maakt.
Ook dit is westers; het ligt in het karakter van de westerse mens om de ander
ook wat te gunnen, eenvoudig vanwege het feit, dat voor de westerling de ander
ook bestaat. Wat dus in het westen goeiigheid genoemd wordt is het vermogen ten
dele van zichzelf af te zien; er zou geen kwalificatie voor een dergelijk
gedrag nodig geweest zijn, als het allemaal vanzelfsprekend geweest was. Dan
was er niemand iets aan opgevallen want dan deed iedereen vanzelf zo. Maar niet
iedereen doet vanzelf zo; voorzover de mensen zich
gedragen als Lamme is het iets prijzenswaardigs, iets dat opvalt. Dan wordt
daaraan een naam gegeven en zo is Lamme een goedzak. Dat heeft hij gemeen met
de westerse mens in het algemeen; alle hulpprogramma's van het westen komen uit
deze gesteldheid voort.
Eigenlijk gaan de mensen er dus van uit, dat de
mens helemaal niet van zichzelf afziet vanuit zijn natuur. En als iemand dit
wel doet wordt hij "goed" genoemd, maar tevens een "zak" .
Want de mensen beseffen aan die goeiigheid iets "lulligs" . Dat komt
ook duidelijk uit bij de schildering van Lamme. Als kind werd hij al door zijn
zusters op zijn kop gezeten; later doet zijn vrouw het nog eens dunnetjes over.
En over het algemeen is Lamme een duidelijke sul; zijn eeuwige gekerm over zijn
weggelopen vrouw draagt er ook bepaald niet toe bij de indruk van een kordate
mannelijkheid te vestigen...... ! Hierbij speelt echter ook het vrouwelijke
een rol, maar die verhouding komt straks ter sprake. Nu gaat het hierom: de
mensen prijzen het als iemand "goed" is, en tevens vinden zij het
sullig. Dit nu ligt precies op maat: de mens moet van zichzelf kunnen afzien om
de andere mensen ook een kans te geven. Dit is de laatste fase van de
menselijke beschaving, het is de laatste stap op de weg van de wisselwerking
tussen de een en de ander en deze weg is begonnen bij niet van zichzelf afzien.
Deze laatste fase is de cultuur van het westen, maar het breidt zich binnen
betrekkelijk korte tijd over de gehele wereld uit. Het geldt namelijk voor de
gehele wereld juist omdat het de laatste fase is. Dit van zichzelf afzien
echter houdt in, dat de mens zichzelf tekort doet want hij laat van zichzelf
allerlei achterwege, dat vanuit zijn karakter eigenlijk wel zou gelden. En nu
doet het er niet toe of wij, vanuit onze moraal, dit allerlei positief of
negatief beoordelen - het feit blijft liggen dat er iets weggewerkt wordt dat
wel bij ons behoort. Daarom gaat het. De mens komt dan anders voor de dag dan
hij is, zijn karakter is vertrokken. Dat is zijn sulligheid, daarom wordt hij
als een "zak" ervaren. Die ervaring is dus volkomen terecht. Hoe
sullig is de westerse mens niet geworden, zo langzamerhand? Het is een
krachteloze figuur geworden, die met eindeloos veel redelijk gepraat steeds
meer van zijn eigen terrein prijs geeft. En dan mag hij het wel hebben over
beschaving, maar fut heeft hij in elk geval niet.
De mens redt het niet met van zichzelf af te
zien. Dat doet hij een tijdje, totdat hij door die laatste cultuurfase heen is,
en dan laat hij het voortaan. Dan komt hij weer volledig met zichzelf voor de
dag - alleen is er dan, vergeleken bij het oer-begin,
wel het een en ander veranderd. Hij is wel een stukje wijzer geworden.
Pagina 57
Die wijsheid is voortgekomen uit de grotere
helderheid, die voor hem is gaan gelden. Want in de mensheid heeft een
verhelderingsproces plaats, en dat proces is eigenlijk niets anders dan het
feit dat de mens inzicht krijgt in zichzelf. Alles wat in hem leeft wordt hem
steeds minder een duistere aangelegenheid waarvan hij de elementen en de
samenhangen niet kan bevatten, zodat hij niet bij machte is er de waarde van te
bepalen. En nu is het, menselijk gesproken, niet van belang die waarde te
bepalen, maar toch kan de mens niet nalaten dat te doen omdat hij nu eenmaal
het verschil tussen het een en het ander ziet. Al die tijd dat hij bezig is de
samenhang en de samenstelling te ontwarren, is hij met een zaak bezig die
eigenlijk niet met hemzelf te maken heeft, maar met zijn inhoud. Toch is het
langs deze weg dat die inhoud duidelijk wordt en dan ontstaat er dus een
heldere inhoud. Dat is een inhoud waarvan de mens weet. Dit is zijn wijsheid en
die heeft voor de mens alleen maar dit nut dat hij nu werkelijk zichzelf laat
gelden naar datgene dat hij van nature is. Het nut van de wijsheid is dus niet
wat wij er gewoonlijk van denken, namelijk dat je als je wijs bent allerlei
gemakkelijk achterwege kunt laten waarmee je moeite hebt als je nog niet wijs
bent. En dat je gemakkelijk behoorlijk kunt zijn omdat je nu weet waarom dit
allemaal zo is.
Als de wijsheid een dergelijke functie had, was
er voor de mensheid niet veel te verwachten want dan zouden alleen de wijzen
gered zijn, en hoe wijzer je bent, hoe meer je gered zou zijn. Dan was het
terechtkomen van de gehele mensheid ondenkbaar; het gold dan alleen maar voor
een aantal uitverkorenen, die per ongeluk de aanleg hadden om wijs te worden.
En wie bepaalt er dan wie er wel en wie er niet wijs is? Waar moet de grens
getrokken worden? En hoe dan aan het feit te ontkomen dat er eigenlijk helemaal
niemand wijs is, zolang er een grens getrokken moet worden om te bepalen wie er
wel en wie er niet in aanmerking komt. Want als er maar een paar wijzen zijn,
dan zijn er geen wijzen. Omdat het dan allemaal een "zoveel
mogelijk" is, een tussenweg tussen het een en het ander….
De wijsheid heeft niets berekenbaars aan zich; je
kunt er je houding niet mee bepalen en je kunt er dus je leven niet door
bepalen, je kunt niet nagaan wie er wel en wie er niet voor deugt..... niets
kun je ermee doen en de wijsheid is nergens toe te passen. Het is op zichzelf
een volkomen onpraktische aangelegenheid, maar: de belangrijke consequentie van
wijsheid is deze, dat de mens aflaat zichzelf te forceren, zichzelf vanuit
allerlei morele normen een andere kant uit te dringen dan van nature de bedoeling
was. De wijsheid is dus in alle opzichten de factor die de mens gezond laat
zijn, en hem geneest als hij eventueel toch fout bezig was. Daarom is het oude
beeld van de mens bij uitstek, de "Zoon des mensen", tevens de
gedachte van de "geneesheer van de wereld" . Het geforceerde, het
gedwongene, verdwijnt aan de wijsheid en dit is volkomen in overeenstemming met
de wijsheid, want, zoals we gezien hebben, gaat het alleen maar over helderheid
en helderheid geldt voor de werkelijkheid als zij volkomen beweeglijk is. Als
zij dus niet op alle mogelijke manieren klem zit.
Het van zichzelf af zien, dat de leidende
gedachte is voor de mens die in het teken van de beschaving staat, is een
zichzelf forceren en dat heeft niets met wijsheid te maken. Daarom houdt de
mens op met van zichzelf af te zien en hij komt hierop terecht dat hij juist
zichzelf gaat stellen. Dit laatste gaat even vanzelf en automatisch als bij een
baby, alleen met dit verschil dat een baby nog niet van zichzelf weet en een
volwassene wel. Dat is dan zijn wijsheid, maar het is in geen enkelopzicht de
gouden sleutel tot een behoorlijk gedrag want het is geen formule die de
oplossing geeft voor alle situaties en vragen. Het is alleen maar een weten van
zichzelf en meer is het niet. Overigens is dit, zoals uit het hovenstaande blijkt, ook voldoende... .
We keren terug tot Lamme Goedzak. Hij is de
westerse man en hij is een sul; hij is eigenlijk niet goed wijs en dat alles
maakt van hem een goedzak. Op het terrein van het eten is hij haantje de
voorste en als het op daden aankomt is hij geen held hoewel hij wel
betrouwbaar is in die zin dat hij gegarandeerd doet wat hem gezegd wordt als
de zaak maar overeen komt met zijn idee. Het bevel van een Spanjaard volgt hij
niet op, maar hij doet wel precies wat Tijl hem zegt. Hij is dus voor de idee,
zijn eigen idee, een goed soldaat en zelfs een enthousiast soldaat en op een
gegeven moment wordt hij zelfs met roem overladen en iedereen slaat de vrees om
het hart als hij langs komt.
Pagina 58
Want daar komt "Lamme de Leeuw" , de
sterkste man van Vlaanderen omdat hij diegene, die eerst de sterkste was, had
verslagen. Maar dit is allemaal bedrog, het was een slimme zet van Tijl
Uilenspiegel. Hij vond het gemakkelijk een alom gevreesde held in zijn
gezelschap te hebben... . Zijn zo niet alle westerse soldaten? Zij keren met
roem overladen terug uit het gevecht en eigenlijk is dat allemaal per ongeluk
gebeurd. Het liep toevallig zo en vaak kwam het de mensen, die de touwtjes in
handen hadden, beter uit.
Zo kom je aan een rij onderscheidingen zonder dat
je werkelijk een held bent. En natuurlijk: Lamme is van zijn kracht overtuigd
zoals wij allemaal van onze dapperheid overtuigd zijn. Bovendien is dapperheid
een respectabele zaak want je onderscheidt je van de anderen en dat streelt ons
altijd. Maar in werkelijkheid is er niets aan de hand. De westerse man wordt
pas een leeuw op zijn terrein als hij bezig is met de verzorging van de
wereld..... alleen dat terrein deugt niet, voorzover
het tenminste nog de westerse man is, die zich daarop beweegt. Dus zolang het
de op zichzelf gerichte mens is, die aan de arbeid is. Want dan is het de
wandelende maag, zoals Lamme, en dan is er eigenlijk niets anders aan de hand
dan dit feit: dat de man zich stelt als de verzorger van de vrouw. Hij is dan
de dienstmeid van de vrouwen daarbij voelt hij zich nog thuis ook! Hij doet de
afwas en hij regelt het huishouden; hij bepaalt het kindertal en hij heeft de
hele troep op zijn naam. Hij zorgt dat ze er mooi bijloopt en dat ze een zo
gemakkelijk mogelijk leventje heeft. De westerse man verzorgt de vrouw van de
wieg tot het graf, hij is een geboren keukenpiet, een "sausmaker".
En ziet, onze Lamme is dan ook echt op zijn plaats tussen de wilde Geuzen als
hij hun kok wordt en met een gezag, een betere zaak waardig, de leiding van het
kombuis op zich neemt. Dan wordt hij wederom "Lamme de Leeuw" geheten
en dan is die kwalificatie op zijn plaats, maar ja, wat ben je nou welbeschouwd
als je een leeuw in het kombuis bent?
Af en toe vecht hij ook nog wel; als de sausen
het toelaten vliegt hij het dek op om wat schoten te lossen en hier en daar een
slag toe te brengen en daarna gaat hij weer vlug naar zijn potten en pannen.
Tijdens een van die dappere uitvallen loopt hij nog een ferme bijlslag in zijn
bil op ook! Alweer een van die vorstelijke dingen! Een bijlslag in je bil....
alsof er geen waardiger plaats was om een verwonding op te lopen! Het doet
allemaal komisch aan, en terecht: deze man, in al zijn goeiigheid, is een vermakelijke
kerel, hij is eigenlijk een clown, een lachnummer. Hij is belachelijk.
Maar Lamme ziet van zichzelf af. Het is zijn
liefde tot de idee die hem daartoe brengt en deze idee is natuurlijk geen
abstractie, het is Tijl Uilenspiegel, die de idee voor hem is. Van Tijl houdt
hij en bij Tijl is hij veilig en hij weet zijn leven gerechtvaardigd als hij
bij Tijl in de buurt is. Zonder de liefde van Tijl kan hij niet leven want
zonder die liefde verkeert hij in een troosteloos niemandsland en het leven
heeft dan geen zin. Het is dan zijn idee kwijt, zijn hogere rechtvaardiging. En
die rechtvaardiging moet er zijn; de westerse mens zonder het hogere weet
zichzelf een niets, een zinloos stofje in het heelal zonder enige mogelijkheid
ergens toe te komen. De westerse mens moet een dienstknecht van het hogere
zijn, hij moet de bevelen op kunnen volgen van datgene dat voor hem het ideaal
is, want de mogelijkheid zelf iets te kunnen zijn is al bij voorbaat
uitgesloten. Dit is de godsdienstigheid van de westerse mens: hij is op
zichzelf als tastbare samenstelling gericht en is daarmee zichzelf als
helderheid kwijt. Maar die helderheid is niet weg, want dat krijgt de mens
nooit voor elkaar. Die helderheid is wat anders geworden, iets dat hijzelf niet
is en dat ver boven hem uitgaat. Die helderheid is God voor hem, en dat is
hetzelfde als een ideaal en het levert dezelfde afhankelijkheid en
aanhankelijkheid op als wij zien bij Lamme ten opzichte van Tijl. De westerse
mens heeft niets gedaan zonder
God boven zich; het mogen schoftenstreken geweest
zijn en het mogen daden van groot algemeen belang geweest zijn, maar zonder
ideaal gaat het niet. Vanuit jezelf, zonder enig fiat van bovenaf, doe je als
westerling niets en ben je als westerling niets. Ook deze gesteldheid heeft de goedzakkerigheid tot gevolg, want je ziet van jezelf af
ter wille van iets anders. Ter wille van iets hogers.
Bij dat alles loopt Lamme ook nog alsmaar zijn
vrouw te zoeken; eigenlijk is dat de drijfveer voor zijn hele gedoe. Hij zoekt
de vrouw die hij kan en moet verzorgen en die door die heilige keten aan hem
verbonden is.
Pagina 59
Want hij kan wel niet buiten de liefde van Tijl,
maar dat is een zaak die de idee betreft. Zijn vrouw echter is zijn praktische
leven. Dan gaat het niet over een algemeenheid, het gaat niet over
"de" vrouw. Maar het gaat over "zijn" vrouw want zij is het
die verzorgd moet worden. Dit is het huwelijk, dit is de op zichzelf gerichte
westerse mens, die zichzelf als vrouw en man tot een geheel samensmeedt, louter
op basis van de verzorging en alles wat daarmee samenhangt. Dit verzorgen door
de man van de vrouw is een situatie die het gevolg is van het feit dat de man
niet voor het "totaal" werkt. De westerse man denkt namelijk dat hij
voor zichzelf bezig is en vanuit dit denken gaat hij zijn arbeid op een
speciale manier uitvoeren. Hij doet het zo, dat hij er zelf baat bij heeft.
Aangezien dit twee strijdige zaken zijn, het begrip "arbeid" en het
begrip "eigenbaat", kan er alleen maar een tussenweg gezocht worden,
zo dat de verrichte arbeid niet al te slecht is terwijl er tevens zoveel mogelijk
aan verdiend wordt. Het mooiste zou natuurlijk zijn om helemaal geen arbeid te
verrichten, maar dat voorrecht is slechts aan enkelen voorbehouden. Daarvoor
moet je van rijke huize zijn of de honderdduizend gewonnen hebben.
Maar over het algemeen moet je wel iets voor je
geld doen. Bovendien doen de rijke mensen tegenwoordig ook net alsof zij
werken, want er is zo langzamerhand een sfeer in de wereld gekomen die
afwijzend staat tegenover het niet-werken. Dit is logisch, want de westerse
cultuur heeft zelf het begrip "arbeid" opgeleverd. Het is immers
niets anders dan het omvormen van de voorhanden werkelijkheid tot een
menselijke werkelijkheid. Dus dank zij deze sfeer is het voor je goede fatsoen
wel noodzakelijk de indruk te wekken aan het werk te zijn. Dit geldt vooral
voor de rijke vorstenhuizen en aanverwante klassen. Hoe spannen de leden van de
vorstenhuizen zich niet in om druk bezet te zijn en met een zorglijk gezicht
overal te laat te komen vanwege de drukte! Zij pakken alle mogelijke baantjes
om zich nuttig te maken, want een slampamperende
prins of koning wordt door de werkende mensen niet meer zo erg gewaardeerd.
Als de mens werkt, dan doet hij dat altijd voor
het "totaal", hieraan is niet te ontkomen omdat het nu eenmaal zo is.
De man is het die dit totaal waarmaakt, al werkende, en terwijl hij dat doet
ontstaat er een wereld, die inhoud is van het geheel. Het is dan de zaak
waaruit het geheel bestaat en het geheel wordt vertegenwoordigd door het
vrouwelijke. De vrouw dus heeft als inhoud datgene waarmee de man op tafel is
gekomen; zij heeft als inhoud het totale resultaat van zijn werk. De mensen zien
deze dingen altijd heel anders; zoals gezegd denkt de man voor zijn eigen
bestaan te werken, maar wat de mens ook van zichzelf denkt, de verhouding ligt
zoals ze ligt en laat zich gelden. Evenwel laten de misvattingen van de mensen
zich ook gelden. En zo verbuigt de bovenomschreven verhouding zich tot een
verzorgingskwestie.
Dan wordt het vormen van het totaal, dat de man
doet, een vormen van een eigen totaal, en het feit dat dit totaal inhoud is van
de vrouw wordt tot deze verhouding, dat een bepaalde vrouw de boel opneemt als
inhoud. De mens heeft zich dan wel als een mens laten gelden, want de man heeft
gewerkt en de vrouw heeft de zaak als inhoud gesteld, maar tevens is de hele
zaak tot een onmenselijke verbogen doordat het totaal een aan een bepaalde mens
bepaald totaal is geworden en het geheel een eveneens aan een bepaald mens bepaald
geheel. Dan is het verzorging en de verzorger is uiteraard de man. Hij is ook
de gewichtigste figuur van het span, want het gaat in een wereld die nog niet
verder is dan zo alleen maar om verzorging. In zo'n wereld voelt de moderne
westerse mens zich thuis en dat de hele zaak verbogen is merkt hij nauwelijks,
omdat hijzelf, op grond van zijn ontwikkeling, ook verbogen is.
Het aan elkaar bepaald zijn van de vrouw en de
man is het huwelijk ; behalve de culturele kant van de zaak, die met het ineenzijn van vrouw en man te maken heeft - en dan
natuurlijk ook helemaal verbogen - is er nog de praktische kant van de zaak. En
dit is de verzorging. Daarom is het dan ook Lamme, die alsmaar zijn vrouw loopt
te zoeken, ten eerste omdat zij zijn vrouw is, aan hem gebonden door het ineenzijn van vrouw en man, en ten tweede omdat zij als
degene die verzorgd moet worden aanwezig moet zijn om zijn eigen leven te
rechtvaardigen. In deze door en door aan elkaar bepaalde verhouding komt
vanzelfsprekend de trouw naar voren. Lamme was trouw; onder de meest
verleidelijke omstandigheden blijft hij trouw aan zijn vrouw. We denken hierbij
aan de vermakelijke geschiedenis in het bordeel in Antwerpen.
Pagina 60
Lamme krijgt daar aardig op zijn kop van de
meiden, die het als een belediging zien dat hij niet met hen wil vrijen op de
dag dat het de vrouwen zijn die zelf bepalen wie zij hebben willen en wie niet,
en dat allemaal zonder dat het om geld gaat. Het is de dag der liefde en de
meisjes ontvangen iedereen die hun bevalt, maar Lamme slaat van zich af en is
zelfs heel vervelend. Hij moet niets van de vrouwen hebben en dat is een
belediging die zij hem hoogst kwalijk nemen. De trouw aan zijn vrouw maakt van de
man een sul en dat is niet alleen zo in het wereldje van vrolijke meisjes - dat
is in het echt ook zo. Uiteraard komt dat in een situatie als die in het
bordeel extra scherp naar voren want daar stellen de vrouwen zich nog als vrij
en zelfstandig ook! Maar ja, de westerse man deugt niet voor de zelfstandige
vrouw; het bordeel vindt hij bij gelegenheid best aantrekkelijk, maar dan moet
het in zijn verhouding liggen: hij betaalt voor haar gunsten. Daarmee
verbreekt hij dan wel de echtelijke trouw ten opzichte van zijn echtgenote,
maar tevens is het een zaak die aan die huwelijksverhouding niet vreemd is.
Want het huwelijk brengt onmiddellijk en onafwendbaar ontrouw met zich mee en
dus is deze ontrouw min of meer ingepast in het huwelijk. De een zal er wel toe
overgaan en de ander niet, en de éne echtgenote zal er woest om worden en de
ander nauwelijks, maar toch is het, zo'n beetje- in het geniep, ingecalculeerd.
Doordat deze verhouding zo ligt is de prostitutie altijd op de een of andere
manier getolereerd. Dan komen wij er fijn van af door te zeggen dat het de
overheid is die dat doet, maar intussen vormen wijzelf toch maar de
maatschappij, zodat alles wat de overheid wel of niet kan tolereren toch in
overeenstemming is met onze eigen gesteldheid. De prostitutie behoort bij een
huwelijkssamenleving, en dan is het de betaalde prostitutie; die vrouwen die
vrij leven wat betreft hun minnaars zonder dit om geld te doen, passen
eigenlijk niet in onze huwelijkssamenleving. Zij ontkennen de
verzorgingsgesteldheid van de man en erkennen in de grond van de zaak alleen
maar de minnaar. Hoewel hier, wat de volle inhoud van deze zaak betreft, nog
wel het een en ander van te zeggen valt, is het toch wel zo, dat de basis goed
is. Want hier wordt niet in de eerste plaats gevraagd "wat heb je te
bieden" , maar hier wordt eigenlijk helemaal niets gevraagd, hier wordt
gesteld "je bevalt me" ! En zo deden die meisjes in het bordeel van
Antwerpen ook en dan is het Lamme die hier niets mee te maken wil hebben want
hij was trouw aan zijn vrouw, die notabene nergens te vinden was omdat zij zich
afgaf met een vieze monnik.
De trouw van Lamme is de zuivere westerse trouw.
De zaak is welbeschouwd nergens op gebaseerd, alleen maar op een afspraak die
gemaakt is naar aanleiding van het feit, dat twee mensen elkaar begeren. Hoe
die begeerte nu ook gekleurd is en gekleurd wordt, toch is dit de aanleiding
van de wederzijdse afspraken. Dan is het zaak ten allen tijde die afspraken te
houden ook al wil je hart een heel andere kant uit, hetgeen het gevolg is van
het feit, dat je intussen weer een ander mens bent geworden dan je ten tijde
van de afspraak was. Want het leven gaat door, d.w.z. de beweeglijkheid blijft
gehandhaafd en met de beweeglijkheid lossen de banden zich op. Trouwens, die
banden zijn er eigenlijk nooit geweest, dat heeft de mens alleen maar gedacht.
Een mens die door banden aan het een of ander gebonden is, bestaat helemaal
niet, want een gebonden beweeglijkheid is geen beweeglijkheid maar stilstand;
het is de dood. Het is slechts ons denken dat ons ertoe zet ons met het een of
ander te verbinden; ons zijn heeft niets met die verbindingen te maken, reden
waarom de mensen ertoe overgaan contracten op te stellen. Dan hebben zij
tenminste het idee dat er iets vastgelegd is. Behoorde het vastleggen tot de
normale menselijke mogelijkheden, dan behoefde er natuurlijk geen regeling
getroffen te worden om een afspraak te bezegelen.
De westerse trouw is een contractuele trouw; het
mag bij gelegenheid een grootse indruk maken: trouw aan de koningin, trouw aan
het huwelijk, trouw aan het geloof, een kameraad, een idee. ... maar het is
allemaal onmogelijke onzin. De trouw tussen twee gesteldheden bestaat niet,
want het is uitgesloten dat die twee gesteldheden twee momenten zichzelf
gelijk blijven. Het is de beweeglijkheid die ervoor zorgt dat alles het
volgende moment weer anders is. En als dit ergens geldt, dan geldt het voor de
mens, die de beweeglijkheid bij uitstek is. Dan maar stug vasthouden aan dat
éne moment dat er toen was en maar net doen of er nu niet iets anders is. Hoog
wordt het geprezen in deze wereld, maar het is een leugen, het heeft niets met
het leven en dus met menselijkheid te maken. Het is de dood, de stilstand, en
dat hebben velen aan den lijve ondervonden.
Zij hebben hun leven geofferd voor "de goede
zaak", maar na afloop vraagt iedereen zich af waarvoor dat allemaal
geweest is, want het leven gaat gewoon door en meestal ook de dingen waarvoor
die mensen hun leven gegeven hebben. En dan dringt het pas tot de mensen door
dat de helden niets anders dan slachtoffers waren, slachtoffers van een
doodgewone afspraak, een regeling, die in zijn consequent doorgevoerde starheid
tot niets anders kon worden dan een doodvonnis. De ene afspraak staat tegenover de andere afspraak,
het ene stelsel tegenover het andere stelsel, het éne ideaal tegenover het
andere ideaal, het éne beginsel tegenover het andere..... en bij het botsen van
die twee wordt er vanzelf een doodvonnis ten uitvoer gelegd. Dan is de een de overwinnende
held en de ander is.... dood, hij is het slachtoffer. En net zo min als je
uiteindelijk waarde kunt toekennen aan de overwinnaar en de zaak waarvoor hij
streed, kun je waarde toekennen aan de verliezer en zijn zaak. Beiden zijn
trouw geweest aan iets bepaalds, aan een beginsel, en beiden zijn daaraan
klein geweest. Beperkt waren beiden, en een van die twee is bovendien het
slachtoffer geworden. Natuurlijk vraagt iedereen zich achteraf af wat de zin
van dit alles geweest is, en dan kan inderdaad niemand die zin meer ontdekken,
want het ging om beginselen van een vervlogen tijd, van een voorbij leven, en
die beginselen zijn verdwenen met het voortvloeien van de tijd.
De trouw aan een beginsel is niet alleen dom, het
is bovendien een fictie, en net zo is het gesteld met de huwelijkstrouw. Elke
trouw is een fictie, en dat komt niet omdat er geen trouw bestaat, maar dat zit
in de gesteldheid van ons begrip trouw. Er zijn ook mensen die zeggen dat er
geen trouw bestaat; dat is dan de les die het leven hen geleerd heeft. Ten
gevolge van die ontdekking zijn die mensen dan maar trouweloos. Hun ja is
nooit ja en hun nee is nooit nee, zij zijn volkomen onbetrouwbaar. Maar deze mensen
hebben niet in de gaten, dat ook zij met de trouw bezig zijn; zij kennen geen
andere trouw dan de trouw aan dit of dat, net zoals de mensen die zich er wel
aan houden; het verschil is alleen, dat zij diezelfde trouw ontkennen. Zij
menen in de ontkenning van de trouw de juiste conclusie getrokken te hebben uit
het feit dat trouw niet bestaat. Maar deze conclusie is net zo dom als de
mening van die mensen die menen dat er wel trouw is. In beide gevallen komt het
begrip trouw niet verder dan een binding, een vasthouden aan iets bepaalds. Het
is duidelijk, dat al die trouw-zweerders behoudende
mensen zijn: zij dwingen zichzelf op een bepaald punt te blijven staan.
Toch bestaat het begrip trouw, maar het is niet
een bepaalde houding ten opzichte van iets anders. Het is een gesteldheid van
de mens, de gesteldheid namelijk om zich onder alle omstandigheden te laten
gelden overeenkomstig eigen wezen. Dus niet zoals bepaalde uitwendigheden,
zoals afspraken, dat vereisen, maar zoals het "geweten" dat vereist.
We zouden kunnen zeggen dat de ware trouw daar ligt waar de mens trouw is aan
zichzelf. Waar hij niet omwille van het gemak, of om moeilijkheden te vermijden
of om voordeel te behalen, zijn eigen zijn verdonkeremaant of anders doet
voorkomen dan het werkelijk is. We hebben dus te doen met een zaak van
helderheid, want het gaat hier om de mens die zichzelf als beweeglijkheid
handhaaft. Het zich niet vastleggen betekent handhaven van de beweeglijkheid,
en beweeglijkheid is helderheid. Hoe meer helder de mens is, hoe meer hij
trouw is en deze trouw geldt natuurlijk automatisch, d.w.z. hier behoeven geen
afspraken gemaakt te worden en de mens behoeft zichzelf er niet toe te dwingen
om trouw te zijn: het gaat allemaal vanzelf. En wat er ook gebeurt, en welke
omstandigheden zich voordoen, het is voor die mens nooit anders dan het is, en
zo blijft het. Hierop moeten we goed letten, want anders begrijpen we nog niets
van de trouw: het enige dat voor een helder mens "zo blijft" is het
feit dat het is zoals het is. Maar de hoedanigheid van dat wat er is, die
blijft niet hetzelfde, want de werkelijkheid is voor een helder mens geen twee
momenten hetzelfde. Het beeld dat de mens van de werkelijkheid krijgt is immers
geen star beeld: het is een en al beweging en nooit zet de zaak zich vast in
een onwrikbaar gegeven. Dus kan de heldere mens zich daaraan nooit vastleggen.
Dat is het gedoe van de bepaalde mens: hij legt zich vast aan een bepaalde
hoedanigheid van het zijnde, en daaraan tracht hij zich te houden. Hij meent
tenminste dat hij dat doet. Maar een helder mens legt zich niet aan de
hoedanigheid van het zijnde vast, maar aan het zijnde zelf..... zonder zich
overigens in het laatste geval echt vast te leggen, want aan het beweeglijke
kan men zich nu eenmaal niet vastleggen.
Pagina 62
Dat kun je hoogstens mee zijn. En dat is dan ook de
situatie waarin de heldere mens verkeert: hij is het beweeglijke mee . Deze
situatie blijft zo, hierin komt geen verandering, en dat is de werkelijke
trouw.
Deze trouw is niet trouw aan de echtgenoot,
zonder trouweloos te zijn, en deze trouw is niet trouw aan een ideaal, zonder
trouweloos te zijn; het vaderland, vriendschap, liefde en vul maar in..... aan
geen van deze dingen is de trouw trouw, maar hij is tenopzichte van die dingen ook niet trouweloos.
En vooral: hij is betrouwbaar, want waar dat wat
helder is, blijvend de maat is, daar is geen reden tot twijfel. Twijfel komt op
waar duisternis is, want daar is alles ondoorzichtig zodat niet vast te stellen
valt of we met het een te doen hebben of met het ander. Maar waar de helderheid
de maat is, daar is geen twijfel. Daar is de zaak betrouwbaar.
Aangezien de werkelijke trouw een zaak van
helderheid is, geldt ze alleen voor de volwassen, de zelfstandige mens. De mens
dus voor wie het begrip "het geheel zijn" van kracht is. Bij deze
mens is het ondenkbaar dat hij, zoals Lamme Goedzak, de liefde van de vrouw
afwijst met het argument dat hij al getrouwd is. Ten eerste kan de zelfstandige
mens niet getrouwd zijn, en ten tweede kan de liefde niet afgewezen worden. De
liefde kan hoogstens terechtgewezen worden en dit laatste is een zaak die
blijvend voor de mens geldt. Met terechtwijzen bedoel ik dit, dat het de
heldere mens er om te doen is een omgang te laten gelden voor wat ze wezenlijk
is. De ene omgang is weer anders van karakter dan de andere omgang. Dit hangt
louter af van de vraag hoe de twee geliefden qua karakter zijn. De
mogelijkheden op dit terrein zijn natuurlijk eindeloos gevarieerd, want onder
de mensen zijn ontelbaar vele karakters en combinaties daarvan mogelijk. En die
combinatie van karakters maakt de hoedanigheid van de omgang uit. Over geen
enkele combinatie is een oordeel uit te spreken want alle behoren tot de
mensolijke mogelijkheden. De ene mens zal dit goed liggen, en de ander dat,
maar wat voor alle omgangen hetzelfde is, dat is het wézen van de zaak. En nu
gaat het de volwassene er juist om, het karakter van de omgang blijvend te
laten zijn precies zo als het qua combinatie mogelijk is. Als bijvoorbeeld
twee geliefden er niet tegen kunnen voortdurend in elkaars gezelschap te zijn
en voortdurend met elkaars hebbelijkheden en onhebbelijkheden geconfronteerd te
worden, dan is het beider zorg elkaar ruimte te laten zodat niet de gedwongen
huwelijkssituatie ontstaat waarbij twee mensen aan elkaar verzuren. Het lijkt
overbodig hierop te wijzen, maar het is toch het gangbare beeld onder de mensen
dat zij, als zij met elkaar getrouwd zijn, tevens "aan elkaar
getrouwd" zijn. Vanuit het huwelijk is dit niet anders mogelijk, want het
huwelijk bezegelt juist de combinatie van de karakters en regelt het zo, dat
geen van beiden er onderuit kunnen.
Maar vanuit de zelfstandige mens, zowel man als
vrouw, is dit "aan elkaar getrouwd zijn" een absurditeit, een aanslag
op ieders vrije zijn. En dus let de zelfstandige mens er vanzelf op, dat hij
zijn eigen omgang blijvend "terechtwijst" en dus laat gelden voor wat
het is. Van hieruit bekeken is het mogelijk dat een man of een vrouw een
bepaalde omgang afwijst, maar dan gaat het om een onmogelijkheid van de
combinatie, niet omdat er al een andere combinatie is, zoals bij Lamme, maar
omdat het de mensen eigenlijk niet aantrekt vanwege de wankele basis.
Overigens is voor een helder mens de basis niet zo erg gauw te wankel, want
doorgaans geeft het leven zelf de mogelijkheden, al lijken zij nog zo gering.
Maar een wankele basis is bijvoorbeeld deze als een combinatie teveel buiten de
natuurwetten ligt. Dit kan het geval zijn bij een groot leeftijdsverschil
tussen de geliefden; bovendien speelt de schoonheid in de omgang vrouw-man een
geducht woordje mee, maar hierop gaan wij bij een andere gelegenheid dieper in.
In ieder geval is een afwijzing van de liefde
voor de volwassen mens een onmogelijkheid. Wat Lamme deed in het bordeel van
Antwerpen mag voor de dominee correct zijn, maar menselijk is het dat niet.
Het is belachelijke onzin en dat werd terecht door de meisjes aangevoeld.
Terechtwijzen was wel op zijn plaats geweest. Dat deed Tijl: hij wees de liefde
bepaald niet af maar hij liet de zaak wel gelden voor wat ze was. En daarom
ging hij weer heen na afloop. . . . . Zo lag de zaak op maat. Hieraan is Tijl
niet onbehoorlijk en de meisjes evenmin.
Pagina 63
De volwassen mens is de heldere mens, en voor
deze mens geldt het begrip "het geheel zijn". Dit betekent dat de gehele
werkelijkheid als inhoud in die mens vercalculeerd
is. En deze werkelijkheid, die inhoud van de mens is, is natuurlijk een
veelheid van samenstellingen, een veelheid van combinaties.
Alle denkbare combinaties, op alle mogelijke
terreinen en dus ook op het terrein van de liefde, zijn de volwassen mens
vertrouwd omdat zij inhoud zijn van hem, niet voorzover
hij dat bepaalde mens is, maar voorzover hij mens is.
Die vertrouwde combinaties, die inhoud van de mens zijn, kunnen niet afgewezen
worden, want dat zou een uitsluiten van bepaalde aspecten van de werkelijkheid
betekenen en dat is voor de volwassene een onmogelijkheid. Afwijzen is er dus
niet bij, afwijzen behoort tot de wereld der tegenstellingen. Waar het een
onderscheiden is van het ander, daar is het een het ander nu eenmaal niet,
zodat er ook afgewezen kan worden. Maar waar "het geheel" geldt, daar
is de onderscheiding tussen het een en het ander van geen belang meer. Dus is ook
de afwijzing niet meer aan de orde. Wat echter wel aan de orde is, is dit feit
- en dat wordt meestal over het hoofd gezien door de mensen die wel eens over
deze dingen nadenken - wat wel aan de orde blijft is het feit, dat, wil
"het geheel" inderdaad een feit zijn, die inhoud, die bestaat uit het
van elkaar onderscheiden "een en ander" inderdaad naar zijn ware
gestalte aanwezig moet zijn. Dus die bepaalde dingen, die elementen en hun
mogelijke combinaties, moeten zich naar hun ware karakter laten gelden. En dit
betekent dat zij vrij moeten zijn om zichzelf te kunnen zijn. Op dit terrein
ligt het terechtwijzen, het is het ervoor zorg dragen dat de elementen en hun
combinaties zich niet anders voordoen dan zij zijn. Dit zich anders voordoen
behoeft geen bedrog te zijn, alleen al het feit, dat een mens zich door een
belofte vastlegt is al voldoende argument om er zeker van te zijn dat we met
een verbogen aangelegenheid te doen hebben. Dit is een punt van groot belang,
want tegenwoordig, nu het huwelijk eigenlijk voor de mensen niet meer zo erg
goed te verdedigen is, horen we vaak deze redenering: wij geven toe dat het
huwelijk op zichzelf een loze zaak is. Dat het louter een contract is waaraan
verder geen waarde behoeft te worden gehecht. Wat van belang is, is alleen
maar de omgang. De vraag hoe gaan wij met elkaar om. Als die vraag nu in
positieve zin beantwoord kan worden, dan willen wij dat positieve antwoord,
dat er zomaar vanzelf is voor ons, ook plechtig bezegelen voor het oog van de
wereld en van God - deze vooral niet te vergeten! Dat geldt dan als een soort
"wijding" van onze voortreffelijke omgang!
Nu lijkt het er op dat iemand die een dergelijke
redenering ophangt het huwelijk eigenlijk al vergeten is, omdat hij argumenten
gebruikt die op wat anders slaan, namelijk op het primaire belang van de
omgang. Maar niets is minder waar. Hoe zo iemand de zaak ook voorstelt en hoe
groot desnoods de vrijheid is die gesteld wordt, het is toch een huwelijk. Dat
ene zogenaamd loze gebaar is het keiharde bewijs van een huwelijksgesteldheid,
want waar een vanzelfsprekende volwassen omgang aan de orde is, daar staat
juist die vanzelfsprekendheid van de zaak elke afspraak in de weg. Is dus die
afspraak toch mogelijk bij iemand, al is het nog zo'n formeel geval, dan is er
iets mis met die vanzelfsprekendheid. Dan zijn de elementen, die inhoud van
"het geheel" zijn, niet naar hun ware aard aanwezig. En dit is de
enige eis die de mens zichzelf en de ander te stellen heeft: wees jezelf! En,
zoals al in het karakter van deze uitspraak doorklinkt: dit is een
terechtwijzing.
Waar voor de mens "het geheel" van
kracht is, daar behoort niets tot de onmogelijkheden en niets is
buitengesloten. Maar alles moet helder gesteld zijn, zonder bindingen en zonder
toezeggingen. En de zaak is helder gesteld als ze waar is. Dan kan het desnoods
niet zo geweldig zijn en het kan in andere gevallen prachtig zijn, maar dat is
in geen enkel geval van belang. De een komt door zijn aanleg nu eenmaal
grootser voor de dag dan de ander. Niet alle hemellichamen zijn zonnen en niet
alle dieren zijn leeuwen! Maar onder alle verschijnselen is er niet een die
inferieur is en gemist kan worden. En daarom: wij vinden dat de ene mens
grootser voor de dag komt dan de ander - en dat wij dit vinden is niet alleen
begrijpelijk, maar ook in orde - maar kosmisch gezien is de kwalificatie van
meerdere of mindere grootsheid nergens houdbaar.
En dus kunnen we de kwalificaties waar het de
mensen betreft maar beter achterwege laten en ons houden op het kernpunt: de
eis van waarheid. Tijl Uilenspiegel gaat er nergens toe over trouw te zweren
aan iets of iemand; als Oranje vraagt hem trouw te zijn zegt hij alleen maar
dat "de asse" hem op de borst klopt.
Pagina 64
Hij zegt geen ja en geen nee - niet uit
berekening, maar omdat het een domme vraag is. Hij is aan niets en niemand
trouw, alleen maar aan zichzelf. En ook aan Nele, die toch zijn werkelijke
geliefde is, doet hij geen toezeggingen. Het kan allemaal niet. Het zou zijn
menselijkheid ontkennen.
Intussen zijn wij aangeland bij de verhouding
vrouw-man, zoals die werkelijk behoort te liggen. De typische voorbeelden
daarvan zijn natuurlijk Nele en Tijl. De vrouwenfiguren, die aan Nele
voorondersteld zijn, hebben wij behandeld: daar was Katelijne, die de oervrouwelijkheid uitbeeldde. De oervrouwelijkheid
die iets heeft van het moeras waarin alles naamloos en mysterieus ten onder
gaat. Zij was de "Magna Mater" die als een tovenares het hele heelal
in zich verzonken houdt. En die naamloos bezwangerd wordt als ware zij de
Egyptische godin Neith, die van zichzelf zei:
"Ik ben die ik ben, ik zal zijn die ik zijn zal, niemand heeft mijn hemd
opgelicht, ik heb uit mijzelf voortgebracht" . Die naamloze mannelijkheid
, die "niemand" , is haar inhoud- Daarna kwam Kalleken en haar
mannelijke inhoud had wel een naam en juist om die bepaalde, met name genoemde
mannelijkheid ging het: dat was Lamme. Hij is de verzorger van de zaak omdat
het juist om hem als bepaald geval ging. Het ging niet om de idee die hij vertegenwoordigde,
maar om de spullen die hij inbracht. Kalleken is de westerse vrouw die het
hogere wil en die daardoor pervers is. Zij is trouw maar haar trouw heeft geen
inhoud want zij is alleen maar niet met haar monnik naar bed geweest, maar
verder accepteerde zij zijn gehele werkelijkheid. Zijn idee zei haar wel wat,
maar die idee stonk. Toch is ook deze westerse vrouw voorondersteld aan Nele
want de fase van het herkennen en laten gelden van de bepaaldheid is er niet
uit te denken. De werkelijke geliefde van Nele is namelijk wel precies Tijl
Uilenspiegel en geen ander. Dus haar werkelijke geliefde was wel degelijk een
bepaald mens. Dus Nele kende de bepaaldheid.
De vraag is nu alleen maar: wat was Tijl
Uilenspiegel haar? Was hij haar verzorger, zoals Lamme dat was voor Kalleken?
Was hij haar echtgenoot en het hoofd van haar gezin? Of was hij haar alleen
maar een romantische held, een man wiens naam op aller lippen was en met wie
eer te behalen viel? Of waren die twee zomaar naar elkaar toe gesukkeld in de
loop der jaren - ze waren immers reeds als kinderen in elkaars buurt.
Uit het hiervoor gezegde naar aanleiding van
Lamme Goedzak en de westerse man in het algemeen is al wel duidelijk dat Tijl
voor Nele al die fraaiigheden ten enen male niet was.
Wat is eigenlijk de een voor de ander, op welk
terrein ligt deze vraag? Als Don Quichotte uitlegt
wat Dulcinea voor hem is, dan zegt hij: "zij is de sterkte van mijn
arm...". Hij zegt niet dat zij hem kracht geeft om zijn roemvolle daden te
volbrengen en hij zegt ook niet dat zij voor hem de verpersoonlijking is van
god-mag-weten welk ideaal. Hij heeft het helemaal niet over zichzelf. Hij stelt
zichzelf helemaal niet als subject, dat op zijn eigen manier haar bekoring
ondergaat. Don Ouichotte komt hier met een begrip van
de verhouding tussen het vrouwelijke en het mannelijke waarbij helemaal geen
sprake is van een subject. Hoe ik jou eventueel onderga is van geen enkel
belang, zegt Don Quichotte. Wat van belang is, is
dit: wie ben jij, ongeacht de wijze waarop ik je onderga. Het inzicht waarvan
de edele ridder blijk geeft raakt regelrecht het wezen van de menselijke
verhoudingen, want hier wordt de ander als zelfstandig gesteld. De ander geldt als
een zaak die is zoals ze is, ongeacht datgene wat ik ervan onderga. En dan is
Dulcinea de sterkte van zijn arm; zij is de drijvende kracht van zijn daden en
dat is zij ongeacht die daden. Welbeschouwd is Dulcinea dus niets voor Don Quichotte; de een is voor de ander niets, helemaal niets.
Dit is een gesteldheid die voor de westerling
onbegrijpelijk is. Want de westerling gaat ervan uit dat je voor de ander
allerlei hebt te zijn en daarbij zou het dan het mooiste zijn als je jezelf
helemaal weg kon cijferen, want dan was je voor de ander op zijn best. Het
leven is dus een opgave, namelijk deze dat je je egoïsme zoveel mogelijk
onderdrukt om zodoende voor de ander zo onbaatzuchtig mogelijk voor de dag te
komen. Die opgave is natuurlijk bijzonder zwaar want telkens weer kom je met
jezelf in botsing, want je natuur verzet zich tegen die wegcijfering,
zoals het verschijnsel zich altijd verzet tegen elke vorm van bewerking.
Pagina 65
Het verschijnsel wil niet opgelost worden; het
kost grote moeite om dat voor elkaar te krijgen. En zo verzet de concrete
aanwezigheid van de mens zich tegen het oplossen in het niets. Maar dat is voor
de westerling nou juist de zin van het leven, voorzover
hij probeert er iets behoorlijks van te maken: de opgave om van jezelf iets te
maken dat voor de ander van betekenis is, van positieve betekenis. En dat kan
natuurlijk alleen maar als je opgelost bent in het niets, want elke
herinnering aan het verschijnsel is een stuk eigen karakteristieke
werkelijkheid, dat zich van nature niet uit de weg laat ruimen. Het laat zich
gelden als iets eigens, dat is zoals het is - als het je niet bevalt dan moet
je maar zien eraan te wennen! Dat is de gesteldheid van het verschijnsel, van
de concrete aanwezigheid. Daar geldt de oplossing niet, daar geldt het
karakter. Maar zo'n stukje karakter staat het iets voor de ander zijn
natuurlijk in de weg, want het is iets op zichzelf. Gaat het de mens erom
zichzelf als "iets zijn voor de ander" te laten gelden, dan moet het
karakter opgelost worden. Door een karakter kan je niet heenlopen, dat is een
stugge starheid waartegen je alleen maar kunt opbotsen op een nogal gevoelige
manier. Maar het opgeloste karakter is als een nevel: het is er wel, maar toch
bemerk je die aanwezigheid niet.
Daar wil de westerling naar toe en hij noemt dat
tegenwoordig "lief zijn voor elkaar". De dominee heeft het dan over
"je naaste" en hij probeert ons ook diets te maken dat je "je
vijanden moet lief hebben". Nu kan het ons even niet schelen hoe de
dominee aan die wijsheid komt - daarvoor is heus wel een verklaring en ook voor
het feit, dat dergelijke uitspraken in het Evangelie voor komen. Het gaat nu
over de inhoud van een dergelijke uitspraak, die neerkomt op het begrip "iets
voor de ander zijn". Als eerste dit: je moet toch echt niet zo'n klein
beetje last van hoogmoed hebben als je meent iets voor de ander te moeten zijn.
Want hoe stel jij die ander eigenlijk als je vindt dat hij jou op de een of
andere manier nodig heeft? Ben je niet druk bezig hem als een onmondige te
zien, een onmondige die niet buiten jouw welgemeende onbaatzuchtigheid kan.
Want je biedt jezelf nu wel aan als een soort naamloze slaaf, die zonder zelf
mee te tellen allerlei voor hem moet doen en zijn, maar dat doe je met de
bedoeling hem het leven mogelijk te maken en zelfs met de bedoeling zijn leven,
dank zij jouw opoffering, een stuk behoorlijker te laten verlopen. Je bent er
dus van overtuigd dat jouw inzet voor de ander heilzaam is en je bent er dan
tevens van overtuigd, dat hij het zonder jou niet zou klaren. De ander is voor
jou een onmondige, iemand die jouw hulp en bijstand nodig heeft en dat heb jij
allemaal zelf aan hem bedacht.
Dan ben je een hoogmoedig mens en je neerdalen
tot de status van willoze slaaf is niets anders dan zelfverheerlijking in de
meest onmenselijke vorm.
Dit is puur Christendom, zoals het al die eeuwen
toegepast is; dit is de Übermensch in zijn meest rampzalige gedaante. De
dienaar der mensheid, uit eigen vrije wil, als een lam voor de verdorvenheid
der mensen naar de slachtbank geleid om zo met zijn zegenende, doch stille,
aanwezigheid de mensen te doordringen van…van zijn eigen voortreffelijkheid!
Van zijn eigen persoonlijke god-zijn. Wij hebben de Duitse Uebermensch
bevochten en met het uitroeien van zijn persoonlijke vertegenwoordigers hebben
wij dit euvel de kop ingedrukt; daarmee hebben wij de eerste consequenties van
ons eigen verheven-zijn onderdrukt. Maar de volgende consequenties, wat doen
we daarmee? Want de westerling is een hoogmoedig mens; hij verleent hulp aan
arme mensen en hij leert de arme volkeren allerlei. Hij organiseert
hulpprogramma's en wil natuurlijk niet bedankt worden; het is allemaal in het
belang van de mensheid dat de westerling zijn voortreffelijke kwaliteiten
inzet voor de minder bedeelde, voor de onmondige. En dichter bij huis: wij
proberen lief voor elkaar te zijn, alleen maar vanuit eigen hoogmoed. De
Übermensch is met de Duitser nog lang niet uitgeroeid - niet alleen dat de
feitelijke aanwezigheid van de Übermensch niet opgeheven is, maar de
hoogmoedige sfeer van eigen superioriteit komt steeds sterker naar voren. En
dit is lang niet alleen met de Duitser het geval; het geldt voor de gehele
westerse mensheid. In Duitsland was de superioriteit een gewelds-kwestie en als
zodanig is de misdadigheid ervan zonder veel moeite te herkennen. Je merkt het
vanzelf wel dat het een misdadige aangelegenheid is. De Duitser stelde
zichzelf, zoals hij concreet aanwezig is als een superieur geval. Daarom had
hij het over raszuiverheid en over mannelijke karaktereigenschappen.
Ontwikkelingshulp(pagina’s 66 en 67) ; ontwikkelingshulp/kolonialisme(pagina’s
73,74 en 75)
Zo stond hij daar dan zelf, persoonlijk,
als misdadiger, want vanuit die op zichzelf geconcentreerde superioriteit zijn
natuurlijk alle ànderen minderwaardige gevallen,
slampampers, die met de knoet gedwongen moeten worden mee te werken aan de
opbouw van een wereld van superieure mensen. Van Edel-Germanen!
En als ze zelfs daarvoor niet deugen, moeten, ze uitgeroeid worden - dat
spreekt vanzelf. Dus omdat de Duitser persoonlijk superieur was, was hij ook
persoonlijk misdadig en in de meeste gevallen kwam het ook tot persoonlijke
misdaden. Maar bij de nog wat meer westerse mensen, die behoren tot de
zogenaamde "westerse democratieën", is de persoonlijkheid allang
weggevallen. Daar gaat het om datgene waarmee de mens komt - dat wat aan hem
meekomt. Zo komt er wetenschap en techniek aan hem mee, en ook het Christendom
en de algemene normen voor menselijkheid. Hier is de mens dus al verneveld tot
facetten, tot min of meer op zichzelf staande onderdelen. Deze onderdelen zijn
op zichzelf niet misdadig. Misdadigheid geldt niet voor facetten van de mens,
maar misdadigheid geldt voor de mens zelf. Logisch is het dus, dat er aan de
westerse democratische mens geen misdadigheid beseft wordt, want hij duwt
alleen maar bepaalde facetten van zichzelf door; superieure facetten van
zichzelf. En persoonlijk probeert hij er buiten te blijven. Maar al heeft hij
het gevoel dat het hem gelukt er buiten te blijven, toch is dit meestal niet
waar. Want de feiten spreken een andere taal en de feiten zijn deze: de
westerling loopt vrijwel de gehele wereld te vervelen met zijn "ontwikkelingshulp"
en voordien perste hij er het voortreffelijke Christendom in. Hij dringt overal
de democratie op, ook waar het niet mogelijk is; hij probeert de mensen
vrijheid te geven ook als zij helemaal geen begrip van persoonlijke vrijheid
hebben omdat een ander cultureel aspect eerst tot ontwikkeling moet komen. Zo
is er nog veel meer te noemen van dingen die de westerling in de wereld loopt
door te drijven, en het zijn allemaal dingen die aan de westerse mens meekomen,
en die gegrond zijn in de westerse superioriteit. Het is allemaal bevoogding -
vroeger was het kolonialisme en dat komt overeen met het gedoe van de Duitsers,
nu hebben wij de koloniën genadiglijk hun vrijheid gegeven en nu dringen wij
hulp op. En dat is eigenlijk nog hoogmoediger omdat het allemaal intellectueel
gedekt is. Het intellect doet de mens zich werkelijk superieur gevoelen. Maar
het is voor de westerling iets objectiefs, het is een "één en één is
twee" en dat is een onpersoonlijke waarheid. Het is een formule, die
ongeacht mijn persoonlijkheid altijd van kracht is. Ik ben er zèlf niet in betrokken. Het gaat mij dus eigenlijk ook
niet aan - het is nu dat de formule het mij voorschrijft, want anders geloofde
ik het wel ! Zo ligt de verhouding voor de westerling: hij doet het
omdat de berekening hem zegt het te doen. De objectieve werkelijkheid (met
hoofdletters!) dwingt hem ertoe. En zo gaat hij dan de wereld vervelen met
zijn opdringerige gedoe in de geruststellende overtuiging van eigen
objectiviteit en hoewel de dingen waarmee hij komt inderdaad niet misdadig
zijn, is hij het zèlf wèl,
al merkt hij het doorgaans niet. Hij merkt het alleen als hij door weerstand
van de hulpbehoevende
mensen gedwongen is geweld te gebruiken, en ook dan is het weer het intellect
dat hem, voor een goed deel in slaap sust. Maar nooit helemaal, want al neemt
de mens het voortreffelijke intellect als de maat en al is er geen speld tussen
te krijgen, toch blijft het feit liggen dat de mens méér is dan zijn intellect
en dat juist voor die "meerdere" zaak het begrip misdadigheid kàn gelden. Zo ontkomt de westerling toch niet aan het
onbehaaglijke gevoel fout te zitten, al kan hij dat intellectueel nergens
bevatten. Hij treedt dus met geweld op als de weerstand te groot en voor hem te
ongerijmd is en dan komt de misdadigheid zo scherp naar voren, dat er
nauwelijks meer aan te ontkomen is. Dat is het geval met de oorlog in Vietnam,
waar het niet gaat om kolonisatie en dergelijke voor de hand liggende dingen,
maar waar het gaat om de verdediging van iets geestelijks. Om één van de
verworvenheden van de westerse cultuur, namelijk de vrijheid. Er is geen
duidelijk zwart-wit, er is alleen maar het onbehagen, en - natuurlijk! - het
onberedeneerde en ongeargumenteerde afwijzen van de
jonge mensen, die in hun jeugdigheid sterk de misdadigheid van het westen
aanvoelen. Zij zijn nog niet zo bevangen in de argumenten van de geleerde heren
en bovendien zijn zij het geklets zo langzamerhand zat. Zij voelen misdadigheid
in het westerse gedrag, zeker nu dit gedrag met de wapenen verdedigd wordt.
Natuurlijk reageren zij in hoofdzaak op het westerse gedoe; de meermalen
gestelde vraag waarom er geen reactie is als het zogenaamde oostblok met onmenselijke daden
komt, is een domme vraag.
Pagina 67 ( doe u zelf een plezier en
lees deze bundel in zijn geheel )
Want de communistische landen zijn namelijk niet
misdadig omdat zij door hun niet-analytische gesteldheid het
superioriteitsgevoel missen. Zij mogen desnoods wel aankondigen dat zij als
communisten de gehele wereld zullen veroveren, en zij mogen dat desnoods wel
hier en daar met geweld proberen, maar dan gaat het niet vanuit eigen
superioriteit, maar vanuit de eenheidsgedachte.
Uiteraard excuseert dat de agressie niet en het
feit dat er bloed vloeit…maar de basis van de hele zaak is niet misdadig. De
uitwerking is dat hoogstens bij gelegenheid.
Bij de westerling is de basis echter wèl misdadig, ook al is de uitwerking in de meeste gevallen
vredelievend. Tegen deze basis nu gaat de westerse jeugd tekeer; zij tast haar
eigen cultuur bij de wortel aan. En, zoals gezegd: juist omdat het om de
kèrn van de zaak gaat, is het de jeugd op de drempel
van eigen volwassenheid, die hierop reageert. Deze zelfde jeugd reageert
positief op de kerngedachten van het communisme, omdat aan het communisme in
principe het beginsel van macht, en dus bevoogding, vreemd is. Williswaar is
dat in de praktijk lang niet waargemaakt, maar die kern ligt er toch. Het is de
kiem voor wat het worden moet, en die kiem bevalt de jeugd van het westen.
Natuurlijk zal geen enkele westerse jongere daden van agressie verdedigen, ook
niet als die daden in de communistische sfeer gesteld worden, maar de reactie
is toch goeieger. Bovendien moeten wij eens in alle
rust nagaan wie de meeste daden van agressie bedrijven in de wereld. Zijn dit
de vrije westerlingen of zijn het de communisten? Men behoeft niet eens goed
thuis te zijn in de politiek of in de wereldgeschiedenis om tot de conclusie
te komen dat het vrijwel altijd het westen is, dat agressief is. In
Zuid-Amerika treedt de westerling agressief op, zij het op nog verspreide
wijze, in Afrika is het bloedvergieten in hoofdzaak gegrond op westerse
invloeden die botsen met de Afrikaanse sfeer; in het oosten zijn het de westers
beschaafde clans die zich tegen het opdringende communisme verdedigen en dat op
agressieve wijze doen. Terwijl het communisme toch niet tegen te houden is; in
het oosten niet vanwege de culturele gesteldheid van die mensen, en in het
westen niet omdat de toekomst voor de westerling in het communisme
besloten ligt - al is het dan niet het communisme
dat wij van Oost-Europa kennen. Politiek gezien is het vanzelfsprekend dat het
Oostblok alle roerige elementen over de gehele wereld van wapens voorziet, want
het ligt in het huidige communistische denken om de westerse wereld zo grondig
en zo vlug mogelijk ineen te laten storten. Over de vraag of het menselijk te
verdedigen is dat er gevochten wordt, gaat het nu niet en het
staat natuurlijk vast dat de politiek
overal en al tijd ,een vies spelletje speelt. Ons gaat het om de
basis van de zaak, en die basis is door niemand uitgedacht en niemand heeft
besloten dat het zo moet zijn en niet ànders:
die basis komt vanzelf naar voren omdat het zuiver een cultuurkwestie is. Een
zaak dus die onberedeneerd en vaak ongeweten in de mensen gaat leven en zich
doorzet.
De agressiviteit van het westen is die van de
superieure mens, van de Übermensch, die macht heeft over de wereld. Die
bevoogdt en die de lakens uitdeelt en die ze allemaal de baas is op grond van
zijn onpersoonlijke intellect. De agressiviteit van de westerling is die van
een hoogmoedig mens, die eerst zichzelf zonder meer als superieur stelde - als
vertegenwoordiger van het Christendom en vooral later als vertegenwoordiger van
Hitler - en die nu van zijn superioriteit blijk geeft door zich te vernederen
en de gewillige slaaf van de arme mensen uit te hangen. Immers, om je te kunnen
vernederen moet je eerst verheven zijn, nietwaar? En om wat voor de ander te
kunnen zijn moet je jezelf eerst vernederd hebben. Eigen verhevenheid ontkend
hebben. Prachtig, maar dan moet je je wèl van die
verhevenheid bewust zijn….en dat is de superioriteit. Gaat U, lezer, nu zelf
maar na in hoeverre deze superioriteit in onze gehele westerse cultuur
ingekankerd is. Het is de Übermensch in zijn verraderlijkste gedaante, de wolf
in lamsvacht….!
Wij hadden het over het thema "iets voor een
ànder zijn” en wij stelden dit als een leugen. Het
gaat er juist om zèlf wat te zijn, ongeacht de ànder. Degene voor wie dit waar is, ziet ook de ander als
een zelfstandigheid, als een mens die zichzelf is ondanks mijn aanwezigheid. En
zo moet hij de ànder noodzakelijk zien omdat hijzèlf zelfstandig is, dus omdat hijzèlf
volwassen is en zichzelf het geheel is. Omdat dit voor hemzelf geldt is het
automatisch een feit wat betreft de andere mensen.
Ontwikkelingshulp(pagina’s 66 en 67) ; ontwikkelingshulp/kolonialisme(pagina’s
73,74 en 75)
Pagina 68
Die andere mensen zijn
zelfstandigheden, en dat is het wat in de eerste plaats geldt; de
wijze waarop elk van die zelfstandigheden zich voordoet, is natuurlijk altijd
weer anders, en dat onderga je dan ook als iets anders.
Maar dat komt op de tweede plaats, het is maar de
"manier waarop". Zo heeft een ieder weer een andere manier om
zichzelf te zijn - en het is allemaal goed. En al die verschillende manieren
worden ook weer door alle mensen verschillend ondergaan - en ook dat is verder
niet van belang. Dus eigenlijk is de hele mensenkennis, op grond waarvan wij
doorgaans menen met elkaar om te kunnen en moeten gaan, een onbelangrijke
aangelegenheid. Maar juist deze onbelangrijke aangelegenheid is het die wij in
de omgang als maatgevend beseffen. Wij vragen ons af wat we aan de ander
hebben, wat hij voor ons betekent, en wij vragen ons af wat wij voor de ander
betekenen. En dat is allemaal toevalligheid, het is allemaal relatief en
voorbijgaand. Je merkt vanzelf wel wat je aan de een hebt en wat je aan de
ander hebt, maar wat bepalend in de omgang is, is dit éne: ben je een
zelfstandig mens en is de ander dat ook voor je, of liggen de
kaarten niet zo. .
Dan moeten we zeggen: in de omgang tussen
twee zelfstandige mensen, zoals daar is de omgang tussen Tijl en Nele, is het
voor geen van beiden de vraag wat zij voor elkaar betekenen. Zij zijn beiden
volkomen zichzelf en zij blijven beiden volkomen zichzelf. Hun omgang
verandert daaraan niets- ook niet als zij beiden door toevallige omstandigheden
toch nog in het huwelijk treden. Want Tijl denkt er niet over om van de schepen
der Geuzen af te gaan, en zich als huisvader te gaan gedragen en het is voor
Nele een uitgemaakte zaak dat ook zij, op haar vrouwenmanier, geus wordt. Later
gaan zij wonen in de toren van Vere en daar houdt
Tijl de wacht over de vrije landen terwijl hij tevens uitziet naar de dag dat
het. geknevelde Vlaanderen bevrijd zal worden van de Spanjaard. Zij blijven dus
ieder voor zich hun eigen leven lijden en terwijl zij dat doen blijken zij voor
elkaar allerlei te zijn en datgene dat zij elkaar zijn is niet meer en niet
minder dan dat wat mogelijk is tussen die twee karakters. Tussen die twee mensen,
zoals zij toevallig gesteld zijn.
De combinatie tussen die twee ligt dus precies op
maat.
De omgang van Tijl en Nele is de omgang tussen twee volwassen mensen;dus
geldt voor geen van beiden het uitsluitende. De ander, en eventueel de àndere omgang, is dus niet uitgesloten, net zomin als Tijl
en Nele bij elkaar behoren op grond van een afspraak, die alleen hun tweeën
insluit. Die twee dingen behoren bij elkaar, het insluiten van twee
bepaaldheden in een geheel, en het uitsluiten van al het andere. Het huwelijk,
als insluiting van twee bepaaldheden tot één geheel, is tevens onmiddellijk
uitsluiting van het andere; van andere omgangen dus. Dit geldt altijd,
ook al lijkt het er op, bijvoorbeeld in veel moderne huwelijken, dat het
insluiten van twee nog niet onmiddellijk het uitsluiten van het andere inhoudt.
Dan zeggen de mensen dat zij weliswaar met elkaar getrouwd zijn, maar dat
beiden toch vrij zijn om nog wat anders te hebben. Maar in dat geval is toch
het huwelijk primair en het andere bijkomstig. Die andere verhoudingen worden
dan niet helemaal als serieus beschouwd maar meer als een soort van aanvulling
op de gebrekkigheid van het bestaande huwelijk. Mocht echter dit bestaande
huwelijk in het gedrang komen, dan worden de buiten dat huwelijk liggende
verhoudingen afgekapt. Want zij zijn bijkomstig. Ze zijn dus toch uitgesloten,
al leek het er even op dat het niet zo was. Dus, de insluiting houdt altijd
onmiddellijk uitsluiting in. Dat zit in het karakter van de
zaak. .
Tussen Tijl en Nele bestaat geen insluitende
verhouding en er is ook geen uitsluitende verhouding. Dit houdt in dat voor die
mensen alles komt zoals het komen moet, zoals het leven dat vanzelf aan zich
mee brengt. Aan het gedrag van Tijl is dit duidelijk te merken: overal
gaat hij wel achter de rokken aan, ook als hij zich al wel bewust is geworden
van Nele's liefde. Van ontrouw dringt er nooit iets
tot hem door want die hele wereld van trouw en ontrouw is hem volkomen vreemd.
Hij loopt nooit stumperig aan Nele te denken zoals Lamme doet, want er zijn
voor hem geen aanknopingspunten. Er zijn geen banden. Bij Lamme waren er alleen
maar banden: hij dacht aan haar heerlijke vormen, die eens helemaal voor
hem waren, hij dacht aan haar liefelijke stemgeluid en aan het ruisen van haar
japon. Kortom, hij dacht alleen maar aan meekomende zaken, die juist in zijn
gebondenheid maatgevend waren. Maar Tijl heeft daar helemaal geen last van;
hij denkt weleens aan "die zoete Nele" en
bij
gelegenheid
verlangt hij natuurlijk naar haar, maar het heeft nergens die gebonden en
afhankelijke sfeer die het bij Lamme heeft.
Pagina 69
Tijl denkt aan Nele als aan zijn geliefde:
zij is de werkelijke vrouw die als tegenspeler alleen maar de werkelijke man kàn hebben. En als wèrkelijk
vrouw is zij niet degene die verzorgd moet worden, maar zij is eerder degene
die Tijl verzorgt. Want zij dringt er op aan bij Tijl in de buurt te zijn om
zijn eventuele verwondingen te genezen. Zij wil hem gezond maken als hij in
het wilde mannenleven gehavend is. En zij alleen kàn
hem gezond maken, want zij is het rustpunt, zij is de veilige omhulling van het
mannelijke. In haar is het alles een geheel geworden, gaaf, warm en rein. Dat
wat Tijl voor elkaar brengt, dat is zij en dat wat er als inhoud in haar leeft,
dàt is Tijl. Zij is de grote rust van de kosmos en
Tijl is de grote kracht in de kosmos. Zo liggen de verhoudingen. Daarom is het
Nele die op Tijl wacht en Tijl is de man die beweegt door de wereld, die
vrijheid is en die als een komen en een gaan toch altijd haar inhoud is. Hij is
niet als Tijl haar inhoud, want dan zou zij als vrouw boven hem uit gaan…zo wordt
het vaak gedacht door de mensen. Als de man inhoud was van de vrouw, dan ging de
vrouw boven de man uit. Maar de vrouw gaat niet boven de man uit. Zij houdt
in datgene waarmee de man komt en dat is hij weliswaar zèlf
maar dan toch op uiterlijke wijze. Het is de man zèlf
voorzover hij zichzelf als wat ànders
gesteld heeft. Dat andere is de werkelijkheid als totaal en die werkelijkheid
is een concrete zaak geworden door de arbeid van de man. Hij heeft vanuit zijn
geest de aanwezige werkelijkheid omgezet tot werkelijk een lotaal.
Dat is de zaak waarmee de man komt. Ook voor Tijl geldt dit natuurlijk, hoewel
hij niet in de eerste plaats als een arbeidende man getekend wordt. Van Tijl
wordt gezegd dat hij alle ambachten tegelijk was: boer, edelman,
schilder, beeldhouwer. Dus de arbeid is niet van hem àfgedacht.
Hij komt vanuit zijn geest met een totale werkelijkheid en dus ook met een
vrije werkelijkheid en als zodanig vindt hij zijn rustpunt in Nele, de vrouw.
In haar is de hele boel in harmonie. Daarom is het ook zo'n rustige zaak, die
liefde van Tijl en Nele; het heeft niets van het geduw en gewring van de liefde van Lamme. Want dat is één
jammerklacht en het is een volkomen onmannelijk gedoe. Lamme is net een jonge
juffrouw en de vrouw van Lamme is voor Lamme helemaal geen rustpunt - zij is
veel meer een bron van onrust, doordat ze eigenlijk niet aanwezig is. Zij is er
eigenlijk niet, die vrouw van Lamme en daarom is het goed getekend dat zij er
in hèt echt ook van tussen was. De westerse vrouw is
de vrouw die er eigenlijk niet is en die juist door haar vertrek een enorme
zuigende kracht op de man uitoefent. Zij zuigt hem van zichzelf àf met haar hysterische gedoe, met haar nimmer aflatende
eisen van meer en hoger. Met haar inhoudsloze intellectualiteit. Zij zuigt de
man èn datgene waarmee hij komt op en brengt het van
zichzelf àf. Dat is in het westen een veel voorkomend
verschijnsel, al wordt het niet altijd herkend, In Amerika is het al zo
ongeveer een ramp geworden; daar is een groot deel van het kapitaal al
in handen van vrouwen én veelal maken in bedrijven de vrouwen de dienst uit.
Zij bekleden vaak hogere posten dan hun man! Zij hebben àlles
naar zich toe gezogen en ook de mannen die hiervan het slachtoffer zijn
gedragen zich als Lamme Goedzak: zij sloven zich uit en wringen zich in
allerlei bochten om te voldoen aan de eisen die de vrouwen hen stellen. De
westerse vrouw is een bron van onrust voor de westerse man, voor de Lamme
Goedzakken.
Maar de volwassen vrouw is rust en daarom is de
beweeglijkheid waarmee de man komt - omdat
bij hem alles vanuit de geest voortkomt - juist
eerst recht haar inhoud. De vrouw heeft een beweeglijke inhoud, haar inhoud is
léven, en juist als zodanig, als "komen en gaan" en dat dan blijvend
is de zaak in orde. Het gezinshoofd, de keukenpiet, de thuiszitter, de
kinderoppasser, de afwasser en de eigen huisschilder…die man is géén
beweeglijkheid die inhoud is van rust. Hij is een weggezogene die aan banden gelegd is
- door zichzelf natuurlijk,
want je moet je ook nog láten wegzuigen en aan banden leggen. Dan heeft hij het
spaans benauwd bij gelegenheid en hij jammert en
klaagt en gaat zich moed indrinken om de volgende dag weer in precies hetzelfde
gareel voort te stappen. Maar het gareel is geen “komen en gaan", net zo
min als de gevangenis een “komen en gaan” is. Daarvoor geldt wèl "komen", maar gaan is er gewoonlijk niet zo
erg vlug bij. Zo is het ook voor de westerse man: het komen lukt wel,
maar het gaan is veel moeilijker.
Pagina 70
De omgang begint
wel, het groeit wel naar elkaar toe, maar het handhaven van de mannelijke
beweeglijkheid, hetgeen dus ook "gaan" betekent, dàt
is vrijwel onmogelijk. Ook voor die westerse man zelf. Hij wil eigenlijk zelf
ook niet zo graag gaan. Het ligt hem wel om ingekapseld te zijn, ook al doet
bij gelegenheid zijn natuur zich gelden en wil hij er even uit. Hij is zelfs zo
stom dat hij dit tot zijn "menselijke zwakheden" rekent! En vanuit
zijn denken is het ook een zwakheid, maar ja, het is een denken van niks…en ook
daar moet hij nog achter komen.
De man komt met een beweeglijke werkelijkheid;
het gaat bij hem om het beweeglijke. Zodoende is hij altijd op weg ergens
naartoe en dat houdt natuurlijk onmiddellijk in dat hij ook altijd op weg is
ergens vandaan. Het denkbare moment van stilstand, het moment waarvan wij
zouden kunnen zeggen, dat de man dan "er is", dat moment is er voor
de man wel, want het behoort nu eenmaal tot de structuur van de werkelijkheid,
maar het is een moment dat voor de man van geen gelding is. Het moment van
stilstand, het moment van "er zijn", is voor de man dodelijk; het is
een volledig ingekapseld zijn in een werkelijkheid, die eigenlijk vrouwelijk
is. De momenten van "er zijn", de momenten dus van stilstand tussen
de komende en de gaande beweging, die momenten vormen tezamen het geheel, dat
door de vrouw vertegenwoordigd wordt. Het zijn immers de resultaten van een
activiteit, de concrete en op zichzelf niet meer veranderlijke uitkomsten van
een proces. Het proces zelf gaat verder en werpt op elk volgend moment weer
volgende resultaten af, en als wij die resultaten met elkaar vergelijken,
blijkt er een ontwikkeling in te zitten. Het proces en dus de ontwikkeling, is
het mannelijke, maar de resultaten zijn de inhoud van het vrouwelijke. Een
"product" - het geeft niet welk product, is een moment uit een
proces. Een volgend moment levert een volgend product op. Maar waar blijven al
deze producten? Waar blijven de broden, de schoenen, de blikjes worst, de
jassen en broeken, de ijskasten, enzovoort? Blijven die producten in de
mannenwereld, in de wereld van de fabrieken ,de kantoren, de machines? Neen,
zij gaan naar de mensen toe voorzover die als
niet-productief gelden. Dat noemen wij gewoonlijk de “consument". Dat is
in ons gewone denken een mannelijke zaak, maar dat gewone denken is nu eenmaal
geen denken, want "consument" is vrouwelijk. Het is de wereld van het
gezin, het huishouden, het leven. En deze wereld is de inhoud van het vrouwelijke.
Daar bestáát het vrouwelijke uit.
Het vrouwelijke bestaat dus uit het totaal van de
resultaten, uit het totaal van de momenten uit het proces. Deze momenten zijn
door het mannelijke opgeleverd, maar zij zijn het mannelijke zèlf niet. Het mannelijke zèlf is
het voortgaan, de beweging, het nergens bij stilstaan. De dubbele beweeglijkheid,
die een "zich ergens van àf bewegen" en
tegelijk een "zich ergens naartoe bewegen" is. Wil de man zich dus
ten opzichte van het vrouwelijke, maar ook ten opzichte van zichzelf, als
werkelijk man laten gelden, dan heeft hij het proces maar gaande te houden. Hij
heeft maar te "blijven gaan". Meer behoeft hij niet te doen. Want de
rest gaat vanzelf, als de beweging maar doorgaat. De beweging houdt immers vanzèlf de opeenvolging, de aaneenschakeling, van de
momenten in, en dus zijn er vanzelf de concrete en vastgelegde resultaten
daarvan, en die zijn vanzelf inhoud van de vrouwelijke wereld. Het draait dus
om de beweging, om de komende en gaande activiteit.
En dit is zuivere mannelijkheid….maar het is een
volkomen onbekende materie voor de huidige mens. Niet dat de mens van vroeger
enige notie had van het hier gezegde, maar dat is ook niet nodig. Niemand
behoeft er notie van te hebben, want op "weten" draait de
werkelijkheid niet. Maar het maakt toch een heel
verschil of het één of het ànder aan de mannelijke
activiteit beseft wordt. De Rus bijvoorbeeld, die voorbestemd is om straks de
ware verhoudingen - in begin en beginsel -
op
tafel te leggen, zal vlugger tot begrijpen van het hier gezegde
komen dan de westerling wiens hele cultuur gericht is op een verbogen zaak. In
deze verbogen zaak speelt het "doorgaan" van het mannelijke helemaal
geen rol. Het gaat juist om die momenten van stilstand, die de producten zijn.
Dan ligt het automatisch in de lijn, dat er alleen maar gedacht wordt aan een
stilstaande mannelijkheid. Dat is een lamgelegde mannelijkheid, het is
volslagen impotentie. Dit is er overigens ook de reden van, dat geen enkele
westerse industrie gezond is. Alles is op het product gericht, en dus is alles
op stilstand gericht.
Opvoeden-1 ; Opgevoed-1 ; Opvoeding-1
(doe u zelf een plezier en
lees deze bundel in zijn geheel )
Weliswaar reppen wij altijd van
"vooruitgang" en wij wijzen er telkens met klem op dat de
"ontwikkeling" niet afgeremd mag worden, maar al die adviezen zouden
niet nodig geweest zijn als de westerse mens niet ergens het vermoeden had dat
hij zichzelf lamgelegd had. Uiteraard komt de econoom wel met economische
verklaringen en eventuele economische oplossingen, maar er treedt nooit een
verlossing op uit deze situatie zolang de man zich niet als vrij, d.w.z. als
beweeglijkheid, herkend heeft. Een simpel voorbeeld is het octrooistelsel. Dat
is er op gericht anderen niet de vruchten te laten plukken van mijn
uitvindingen, d.w.z. van de vooruitgang in de ontwikkeling, die ik
bewerkstelligd heb. Mijn vooruitgang, mijn voortgaan, is dus door mij
vastgelegd op een bepaald punt, het punt namelijk dat ik bereikt heb, en nu
wil ik niet dat anderen daarop verder gaan. Ik onderbreek dus het
"doorgaan" omdat ik het aan mijzelf beperkt wil houden, en dat wil ik
omdat ik op mijn eigen belang uit ben en niet op het belang van alle mensen,
van de mensheid. Het octrooistelsel wordt door iedereen verdedigd, maar het is
in feite één van de meest sprekende bewijzen van het lamgelegd-zijn van het
mannelijke. Dit alles omdat het product, de uitkomst van een activiteit, alleen
maar telt, en niet de basis van alles: de mannelijke activiteit, die de
activiteit van de geest is.
Wij bekommeren ons om het product, maar eigenlijk
behoeft niemand zich daarom te bekommeren.
Het product is namelijk een concrete manifestatie
van het doorgaande proces, zoals wij gezien hebben…en dus kan het product
nooit niet-deugen àls het
proces onbelemmerd voortgang kan vinden. Misschien heeft deze gedachte voor
menigeen iets ongerijmds, maar dan, komt dat door de onuitroeibare neiging van
de westerse mens altijd en overal in te grijpen. Volgens hem kan niets vanzèlf goed gaan; de enige waarborg voor een goed verloop
van de werkelijkheid is het intellectuele ingrijpen van de mens. Een kind kan
niet vanzelf goed opgroeien: daarvoor zijn schoolmeesters, pedagogen en
doctoren nodig en ook nog de psychiater, die de aanwezige aanleg van het kind
moet analyseren teneinde tot een verantwoorde opleiding te komen. De mensheid
wordt zich volgens de westerling niet vanzelf, aan eigen aanleg en ervaring,
bewust van eigen waarde, neen, daartoe moeten de mensen opgevoed worden door lieden die daarvan het
fijne weten. Gaat U zo maar door: overal grijpt de westerse mens in en
het is voor hem ten enen male onbestaanbaar dat er iets is dat vanzelf goed
gaat. Een productieproces derhalve, dat volkomen vrij gelaten wordt, is dus een
tot mislukken gedoemd proces voor de westerling. Maar het feit blijft liggen
dat de tot nu toe gebruikelijke gerégelde processen in geen enkel geval vlot
verlopen en dat de producten in geen enkel geval goed zijn. Alles is even
ongezond, dat uit de handen van de mens komt, al is het alleen al vanwege het
feit dat de productie steevast ten achter staat bij de mogelijkheden, die op
een bepaald moment al aanwezig zijn.
Daarom: omdat het om de concrete producten
gaat en niemand erbij stilstaat dat dit slechts manifestaties zijn van
een beweeglijk proces, daarom is de hele boel ongezond. Dit blijkt dan ook
steeds duidelijker in de beschaafde wereld. Langzaam maar zeker holt het hele
bedrijfsleven zich uit; het jaagt zichzelf op steeds hogere kosten doordat de
arbeidskrachten steeds duurder worden, en tenslotte kan de hele zaak nog
slechts kunstmatig in stand gehouden worden door staatssubsidies, waarvan het
geld echter langs een omweg bij de werkende mensen vandaan komt. Het is een
niet te doorbreken keten van oorzaken en gevolgen. Er is tegenwoordig werk in
overvloed voor de mensen, maar toch hebben velen geen werk, omdat de kosten
voor lonen te hoog zijn. Het product dekt de kosten niet omdat de menselijke
activiteit, de arbeid van de man, èn het product als
twee afzonderlijke grootheden gezien worden waarmee, min of meer onafhankelijk
van elkaar, gescharreld kan worden. Maar het zijn geen aparte grootheden:
er is maar één ding: de arbeid, en verder, is er niets. Arbeid levert
automatisch een product want een product is gémanifesteerde arbeid. Het enig
belangrijke is dus de arbeid en het product op zichzelf is niets, het is een
leeg en in de grond van de zaak volkomen waardeloos ding. Deze waardeloosheid
en leegheid komt steeds meer naar voren in en aan het feit dat de arbeid het
product onbetaalbaar maakt. Die onbetaalbaarheid
wijst niet in de richting van het waardevol zijn van het product, zoals veelal
gemeend wordt, maar in de richting van
de waardeloosheid.
Opvoeden-1 ; Opgevoed-1 ; Opvoeding-1
Pagina 72
Met deze waardeloosheid bedoelen wij geen
diskwalificatie, maar wij bedoelen dit, dat de waarde van een product
uiteindelijk niet te bepalen is. Een product is alleen maar nuttig en verder is
het niets. De één kan en wil het gebruiken, en de ànder
niet. Weer een ander kan het ermee doen en neemt er genoegen mee. Maar een
absolute zaak is het geenszins. Het is
maar net hoe het valt. Soms wordt door de mensen van een
product een waardeobject gemaakt. Dan wordt schaarste
uitgebuit. Als er in Zuid-Amerika honger geleden wordt, is brood een waardeobject. En kleding is een waardeobject,
enzovoort. Maar dan hebben wij te doen met uitbuiting, met misdaad. Zodra
echter die dingen in voldoende mate aanwezig zijn worden waarde-objecten
gezocht in andere dingen: zaken die op zichzelf nutteloos zijn, zoals
sierraden en kunstwerken. Deze laatste objecten zijn voor de mensheid altijd
de waarde-objecten bij uitnemendheid geweest. De producten blijken telkens weer
alleen maar nuttig te zijn en op de lange duur waardeloos, zodat het geen zin
heeft hiervan waarde-objecten te maken.
Het spreekt vanzelf dat in de grond van de zaak nèrgens de mogelijkheid ligt om van enig verschijnsel een waardeobject te maken. Het streven om, op welke manier dan
ook, méér te zijn dan een ànder, is altijd een
misdadig streven. Want het stelt een onderdeel van de werkelijkheid als
maatgevend, en met behulp van dat maatgevende, waardevolle, onderdeel stelt de
mens zichzelf als maatgevend en waardevol. Dit is dus het uitlichten van iets
uit de werkelijkheid, het is het teniet doen van de vanzelfsprekendheid, die
voor de gehele kosmos geldt. Al het aanwezige is vanzelfsprekend aanwezig,
niets is ontstaan door toedoen van iemand. En ook God heeft de boel niet
geschapen. Er is aan niemand dank verschuldigd. De werkelijkheid is door en
door vanzelfsprekend aanwezig, ook voorzover ze
voorhanden is als producten, dus als door de mens omgezette natuur. Want ook
dan is de omzettende activiteit van de mens een vanzelfsprekende activiteit,
waarvan in geen enkel geval gezegd kan worden, dat hij er ook niet had kunnen zijn.
Omdat elke aanwezigheid een
vanzelfsprekende aanwezigheid is, daarom kan er geen waardeobject
van gemaakt worden. Gebeurt het toch, dan is het misdaad; het is plundering. En
het heeft verarming van de wereld ten gevolge. Maar desondanks hebben de mensen
het toch altijd gedaan en het gebeurt nog op onvoorstelbaar grote schaal.
Vrijwel elk mens loopt te plunderen, en nu bedoelen wij nog niet eens de
ongewilde plunder, die bijvoorbeeld in stand gehouden wordt door een pakje shag
te kopen. Iemand die niet mee wenst te doen aan het geplunder,
wil toch wel eens een sjekkie opsteken, en dan werkt hij er aan mee. Maar dat
geeft niet; het is voorlopig niet te voorkomen en er is geen alternatief op:
er is voor die mens geen àndere mogelijkheid.
Dit is ongewild meewerken aan de misdaad. Maar de
meeste mensen werken niet ongewild mee: zij pakken overal waar zij de
kans krijgen een graantje mee en zij zien daarin niets onredelijks. Gewoonlijk
wordt dat dan goedgepraat met het argument, dat "toch iedereen dat
doet", maar het gedoe van iedereen is
natuurlijk nooit een excuus voor eigen wangedrag. Het geplunder
en geroof zit al in een dubbeltje winst; geld dus,
dat niet door arbeid verkregen is. Aan "winst maken" is vrijwel
niemand vreemd.
Goed, de mensen maken winst, zij potten de boel
op en kopen dan een sieraad of een kunstwerk. Dat heeft waarde, vinden zij dan.
En dat waardeobject is een nutteloos iets: je
kunt er niets mee doen, je kunt het missen. Het is een weelde-artikel.
Maar een weelde-artikel komt natuurlijk alleen voor
in een maatschappij waar weelde is; in een arme samenleving is ook een in de
grond nuttige zaak, zoals brood of een vrachtauto, een waardeobject.
En dan kan ook dat uitgebuit worden, totdat die samenleving zover gevorderd is
dat die nuttige zaken betrekkelijk gemakkelijk verworven kunnen worden. Dan
zegt brood of een vrachtauto niet meer zoveel; dan zijn het de weelde-artikelen. Dit is dus de ontwaarding van het
nuttige. Is het in een maatschappij eenmaal zover dat deze ontwaarding zich
doorzet, dan richt de plunder zich op iets
anders en dat gebeurt bij de werkende mensen via de arbeid, die steeds meer
onbetaalbaar wordt. Steeds minder werken voor steeds méér
geld,
dàt is dan het beeld. En de producten gaan steeds meer
kosten, terwijl zij toch minder waard zijn.
Bladwijzers: Ontwikkelingshulp(pagina’s 66 en
67) ; ontwikkelingshulp/kolonialisme(pagina’s
73,74 en 75) ; De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige
oorlog(1568 t/m 1648) – pag. 31 t/m 33 e.v. ; Wraak(gevoelens) vanaf pag. 17 t/m 26
e.v. ;
Dit is in het kort geschetst, maar er blijkt uit
dat het zich richten op het product een uiteindelijk onhoudbare zaak is;
bovendien is het een zich bezig houden met iets, dat eigenlijk bij het
vrouwelijke behoort omdat het gaat over een manifestatie die als rustpunt
tussen de beweeglijkheden te voorschijn is gekomen. Misschien wordt dat
vrouwelijke wel duidelijk als wij bedenken dat de producten qua aankleding en
vormgeving in toenemende mate opgesierd worden. Zij worden aantrekkelijk
gemaakt doormiddel van kleuren en veelal ook door afgeronde vormen. We kunnen
hier spreken van "opschik" - dat betekent dat het gaat over
misplaatste vrouwelijke schoonheid. Misplaatst is de "opschik"
natuurlijk want het product heeft met uiterlijkheid
niets te maken; het heeft slechts met nuttigheid te maken en aan die nuttigheid
is het product terecht in de vrouwelijke wereld. Omdat de man zich bezig houdt
met een eigenlijk vrouwelijke zaak, gaat hij de boel "opsieren";
ging hij werkelijk mannelijk tewerk dan had hij
geen behoefte aan opschik en verfraaiing. Hij maakte zijn
spullen goed en bekommerde zich er verder niet om. Nu echter kan hij niet
nalaten alles op te smukken, precies zoals hij ook de vrouw zèlf
opgesmukt wil zien. En zèlf doet hij tegenwoordig ook
al ijverig mee: hij heeft het erover dat de man ook “modebewust"
moet zijn en zo dost hij zich steeds vrouwelijker uit. IJdel is hij zo
langzamerhand als een pauw en hij vindt het een normale blijk van mannelijkheid
als hij in zijn vrije tijd staat te kokkerellen in de keuken. Zijn mannelijke
kracht is een vreemde factor geworden en van geweld griezelt hij als een oude
vrouw. Hij zit keurig aan tafel te eten en hij ruikt naar parfum in plaats van
naar tabak! Dat is de moderne" mannelijkheid. Wij spraken in verband met
Lamme Goedzak al over het feit, dat de ,moderne man de vrouw verzorgt:
hier zien wij dezelfde zaak op een andere wijze benaderd. De vrouw zuigt àlles op en laat zich opsieren en de man is daarvoor aan
het werk, automatisch omdat hij zich met het product bezig houdt in plaats van
zichzelf alleen maar als activiteit te laten gelden.
Een ander voorbeeld van het hier gezegde is ook
dit, dat de man zich ook om het kind bekommert, in die zin dat hij probeert de
bepalende te zijn. Hij maakt uit of er al of niet een kind zal komen en als het
ar eenmaal is, dan is het kind zijn kind. De vrouw voedt het op en verzorgt
het, maar het is en blijft zijn kind. De wet bevestigt dat ook. Tegenwoordig is
zelfs de verzorging van het kind al een soort taak van de man. En iedereen
vindt dat volkomen normaal. De mensen steken er zelfs de vlag voor uit - stellen
een man die zoiets doet ten voorbeeld aan de wat eenvoudiger lieden, die in hun
onbeschaafdheid menen, dat kinderen verzorgen vrouwenwerk is.De
beschaafde man houdt zich steeds meer bezig met dingen die het vrouwelijke
uitmaken. De hele boel hangt met elkaar samen: in zijn arbeid blijkt het uit
het product en de allesbeheersende rol die dit speelt; thuis blijkt het aan
zijn bepalende rol inzake de verzorging van het kind en bij de man persoonlijk
blijkt het uit zijn ijdelheid, zijn mode-getrul en zijn
slaafsheid ten opzichte,van de vrouw. En in al dat
onmannelijke gedoe is hij een eersteklas plunderaar, die zich steeds meer
verrijkt en die daar tegenover natuurlijk een steeds grotere armoede
bewerkstelligt onder de mensen die alsnog geen deel hebben aan de
verworvenheden van de wereld.
Het is opvallend dat de zogeheten "rijke
landen" steeds rijker worden en dat de "arme landen" steeds
armer worden. Dat is het resultaat van de grenzenloze
uitbuiterij. In naam is kolonialisme een overwonnen
standpunt; niemand haalt het meer in zijn hersens om koloniën te veroveren,
maar in feite wordt de gehele wereld uitgeplunderd door de onbetaalbaarheid van
de westerse arbeid. En, in verband daarmee, het wegzuigen van kapitaal uit de
ontwikkelingsgebieden. Het kleine beetje "steun" dat daar tegenover
staat is niet meer dan een hypocriet gebaar en als het veel steun was, dan zou
het ook een hypocriet gebaar zijn. Zolang er nog één dubbeltje weggehaald wordt
is het plunder. En ontwikkelingshulp
hebben de arme landen helemaal niet nodig want zij weten zelf precies hoe zij
de zaak op poten moeten zetten, als ze maar het feit herkennen, dàt ze uitgeplunderd worden en op grond van die ontdekking
ertoe overgaan de rovers eruit te gooien. Een recent en sprekend voorbeeld
hiervan is Cuba. Het zou ons te ver voeren hierop thans uitvoerig in te gaan,
maar een feit is het, dat dat land, zelfs onder een Amerikaanse blokkade,er kans toe ziet zichzelf helemaal uit de puree te
helpen. Zonder zich te binden en over te leveren aan een àndere
grote mogendheid zoals Rusland of China.
Bladwijzer: De Russische Kunst – o.a. pagina’s 29 en 30
; Rusland
– o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
; De tachtigjarige
oorlog(1568 t/m 1648) – pag. 31 t/m 33 e.v. ;
Pagina 74 ( doe
u zelf een plezier en lees deze bundel in zijn geheel )
De ontwikkelingshulp is niets anders dan verkapt kolonialisme
ook al worden de mooiste en de redelijkste argumenten en idealen gebruikt om de
boel te rechtvaardigen. In het geval van Cuba bleek dat de mensen helemaal geen
steun nodig hadden: zij behoefden de rovers er slechts uit te gooien en toen
waren er plotseling àlle mogelijkheden om zelfs op
zeer korte termijn de achterstand drastisch te verminderen en zelfs op vele
gebieden in te halen. Hetzelfde geldt voor het Afrikaanse continent en ook
voor het Oosten, hoewel in het oosten nog een andere culturele factor een rol
speelt. Als een volk eenmaal zichzelf gaat redden; dan lukt het altijd en dat
gebeurt ook altijd zelfstandig. Ook hiervan is de Tijl Uilenspiegel een goed
voorbeeld. De Nederlanden hebben het ook helemaal alleen gedaan en het begin
hield al het uiteindelijke slagen van de zaak in. En Tijl is een voorbeeld van
de strijdende mens, die zichzelf redt; hij is bij de jonge mensen niet zo
bekend, maar ook hij kan in één adem genoemd worden met de moderne figuren die
al tot legenden geworden zijn en die door hun onversaagde revolutionaire
activiteiten hele volkeren gered hebben van de verwurgende greep van de
westerse wereld.
De mooie praatjes rechtvaardigen de ontwikkelingshulp
en de mooie praatjes rechtvaardigen de UNO en de NAVO - maar
het zijn allemaal instrumenten van het moderne kolonialisme.
Het is een geraffineerde zaak, die voor de gewone man nauwelijks te herkennen
valt. Er lopen geen vreemde overheersers in zijn land, er lopen geen schietende
Duitsers, zoals wij ze meegemaakt hebben. Er worden geen barse bevelen
gegeven, die natuurlijk snel verzet uitlokken….neen, alles gebeurt in het
geniep via stromannen en via banken en het geld gaat niet in natura het land
uit, maar via abstracte overschrijvingen op buitenlandse rekeningen. Dat
ziet immers niemand gebeuren! Daarvoor behoeft nog geen auto de grens over te
rijden! Dus valt het eigenlijk niemand van het volk op. En dat is niet alleen
het gevàl mèt die eenvoudige
mensen uit de achtergebleven gebieden, want wij, in onze "moderne"
samenleving, weten ook niet waar ons geld blijft, al wordt er in alle
openbaarheid een begroting gepubliceerd. De rijksbegroting is een farce, het is
een schijnboekhouding ter wille van de redelijke democratie en in die
boekhouding is heus geen foute of duistere boeking te vinden! Die boekingen
worden niet geboekt en de betaling geschiedt langs onnavolgbare wegen. Wij
moeten over dit kolonialisme niet te gering denken, het beheerst de gehele
wereld en het duurt lang, héél lang voor de mensen het in de gaten hebben. De
wereld heeft nog nooit zo vol gezeten met "landverraders" als nu het
geval is.
Deze hele verraden en verkwanselde wereld is een
mannenwereld, maar in die mannenwereld is mannelijkheid ver te zoeken. En ook
de vrouwelijkheid is ver te zoeken. Alles hangt samen met alles, want alles is
inhoud van het grote organische geheel. Als het maar met één klein onderdeel
fout zit, dan zit die fout door de hele zaak heen, en omgekeerd, als érgens
volwassenheid voorkomt op de wereld, en dus mogelijk is op de wereld, dan is
het overal bij de mensen aanwezig. Tot op de dag van vandaag zien wij overal
het plunderen; wij zien het zichzelf vastleggen van de mannelijke activiteit
doordat de man zich bepaalt bij de momenten van stilstand en daardoor treedt
het feit op dat het vrouwelijke eigenlijk geen inhoud heeft. Een vrouwelijkheid
zonder inhoud is geen vrouwelijkheid, en ook dat is overal aan de vrouw te
bemerken. De vrouw is niet een autonome, zèlfstandige
grootheid, maar zij is datgene, dat zij vanuit mannelijk denken en mannelijk
bewustzijn is, en dat is haar niet van mannelijke zijde opgedrongen, maar. dat
is zij zèlf ook door en door. En de mensen, zowel
mannen als vrouwen zijn alsmaar bezig met "de ànder",
hetzij in positieve, hetzij in negatieve zin, en ook dat komt voort uit
mannelijk, d.w.z. analytisch denken. In al die ogenschijnlijk fraaie idealen,
en in al die mooie opofferende gebaren, en in de gehele menswaardige
rechtspraak, en in alles wat U maar wilt verzinnen……is de mens een plunderaar,
die gewetenloze roofbouw pleegt op zijn eigen wereld. Deze plunderaar is de
man die gevestigd is, die in functies optreedt en die in de haven werkt; het is
de putjesschepper èn de bankdirecteur, de paus en de
pastoor, de dominee en de kerkganger. Iedereen is het en niemand is het niet.
Want niemand gaat, als man zijnde, door met beweeglijk te zijn en niemand gaat,
als vrouw zijnde, door met zichzelf als het geheel, onbegrensd,
onbeperkt, zonder benauwenissen en zonder opzuigen van de
gehele wereld.
Pagina 75
Iedereen zorgt dat hij wèlgesteld
wordt, in de letterlijke betekenis van het woord, en hij probeert het zo te
houden. Alleen in het niet-doorgaan, en voor de vrouw in het zich niet laten
gelden als een geheel met een beweeglijke inhoud, is de oorzaak van de plunder
gelegen. Dit is natuurlijk onvolwassenheid, want in de onvolwassenheid leeft
de mens van mijlpaal naar mijlpaal maar desalniettemin is het toch een toestand
die voorbij moet gaan en dit voorbijgaan gaat langs de weg van de
bewustwording. De uitingen van de bewustwording zijn in bijna alle gevallen
gewelddadig, want elke keer als er voor de mens weer iets nieuws aan het licht
komt moet er een oude, wèlgestelde, zaak van zijn
voetstuk gestoten worden. En dat gaat nooit vredelievend, want de
vredelievendheid heeft niets gemeen met datgene dat vastgelegd is. Het heeft
alles gemeen met het beweeglijke, het heldere. Dan gaat de zaak tewerk als bij
een condensator: de nieuwe helderheden zamelen zich op en laden zo
zichzelf op tot een zware ontlading optreedt die in de hele toestand een verandèring teweeg brengt.
En zo gaat het maar door het nieuwe maakt zich sterk en ontlaadt zich met grote kracht, met
groot geweld. Na die ontlading is het nieuwe er voor een moment en dan is het
er alweer geweest, terwijl zich intussen weer een nieuwe zaak opgeladen heeft.
Zo werken de nieuwe bewustheden in de samenleving: het is als het
ontstekingsmechanisme van uw bromfietsmotor;met dit
verschil, dat U die motor op elke gewenste snelheid kunt laten draaien en hem
ook nog stop kunt zetten ,terwijl dat bij de processen in de mensheid niet het
geval is. Maar Ondanks dit niet te beïnvloeden karakter van het
verhelderingproces, is er toch één ding dat elke mens verplicht is te doen: hij
heeft zichzelf te manifesteren naar zijn uiterste helderheid, want dan komt de
ontlading van de krachten het sterkst en het zuiverst naar
voren.
En dat is nodig in een onvolwassen samenleving omdat er tengevolge
van de plundering altijd een groot aantal mensen is, dat
in grote kommer en ellende leeft en nauwelijks weerstand kàn bieden aan de uitzuigerij.
Zo is het nodig dat wij ons denken omtrent de misdaad, de corruptie, de
politiek, enzovoort, blijvend op tafel leggen, al geeft dit geen onmiddellijk
zichtbare resultaten. Die resultaten zijn er toch wel, want langs allerlei
wegen voegt ons denken zich bij dat van vele anderen, en zo ontstaat er een
sfeer, die in weer andere mensen een hàndelen
oproept. En dat handelen is altijd bevrijdend. De onder elkaar uitgesproken
ideeën omtrent de samenleving leidt tot de wil om te handelen, en als deze wil
er eenmaal is, dan begint de zaak vanzelf in beweging te komen. Wàt er in beweging komt is natuurlijk verzet. Dat is niet
anders denkbaar. En het verzet loopt altijd uit in geweld, het is de ontlading,
die de enige mogelijkheid is om het gevestigde omver te werpen.
Tijl Uilenspiegel was een man in wie zich ook dit
proces voltrok. Bij hem is er niet zoveel gepraat, maar natuurlijk is er ook in
hem om te beginnen een idee gevormd. Aan de hand van de schunnige streken die
hij om zich heen zag, en aan de hand van de straffen die hem, als kind nog, van
officiële zijde waren opgelegd: o.a. de bedevaart naar Rome. Die in hem
gevormde idee is de basis van zijn handelen en natuurlijk is zijn handelen een
verzet, met daaraan meekomend het geweld. Maar bovendien was Tijl, zoals wij
reeds besproken hebben, een volwassen mens, zodat hij niet in het verzet is
blijven steken. Het "altijd maar doorgaan" is óp hem van toepassing.
Hij is niet beperkt tot de voorhanden maatschappij en datgene dat in die
gegeven zaak opgeruimd moet worden; zijn verzet betreft de gehele mensheid en
haar samenleving. De mens met al zijn schoftenstreken, voortkomende uit zijn
onvolwassenheid, die had hij op het oog. Hij valt de gehele onvolwassenheid
aan en dat geldt voor hem door àlle tijden. Daarom
droomt hij dan ook van de "Zeven". Die zeven
gesteldheden vertegenwoordigen de ganse menselijke
schofterigheid. Maar tenslotte zijn diezelfde gesteldheden inzichzelf
omgedraaid en dan zijn zij positief geworden…en dat is dan het eindpunt van de
zaak. Daar is de zaak volwassen geworden en van een bron van ellende verkeerd
in rijkdom.
Over deze zeven gesteldheden wordt door De Coster
het volgende gezegd, uit naam van de "dwaallichtjes", die de zielen
zijn van de doden die aan die zeven gesteldheden opgeofferd zijn:
Ontwikkelingshulp(pagina’s
66 en 67) ; ontwikkelingshulp/kolonialisme(pagina’s
73,74 en 75)
Pagina 76
"Hoveerdigheid,
bron van heerszucht.
Gramschap, moeder der wreedheid, gij dooddet ons op het slagveld, in gevangenis en door
marteling, om uwe schepters en kronen te behouden.
Nijd, gij vernieldet in
hunne kiem velerlei edele en nuttige denkbeelden: wij zijn de zielen der
verdrukte uitvinders. Gierigheid, gij verandert in goud het zweet en het bloed
van het arme volk: wij zijn de geesten van uwe slachtoffers. Onkuisheid,
gezellin en boelin van moord, die samen Nero, Messalina en Philippus, koning van Spanje verwektet, gij koopt de deugd om en betaalt de verleiding;
wij zijn de zielen der doden. Traagheid en gulzigheid, gij bevuilt en onteert
de wereld: wij moeten u van haar verjagen, Wij zijn de zielen der
doden."
Deze zeven gesteldheden veranderen in houten
beelden en worden daarna door de "dwaallichtjes" verbrand "tot asse". Er komen dan andere gesteldheden voor in de
plaats: de hovaardigheid wordt "edele fierheid", de gierigheid wordt
"zuinigheid", de gramschap wordt "levendigheid", de
gulzigheid wordt "eetlust", de nijd wordt tot "wedijver",
de traagheid wordt tot "dromerij van, dichters en denkers" en de
onkuisheid wordt tot "liefde".
Het is opmerkelijk, dat De Coster duidelijk
stelt, dat de negatieve eigenschappen van de mens in wezen helemaal niet
negatief zijn. Zij komen om te beginnen alleen maar negatief voor de
dag, om daarna te verstarren tot houten beelden en vervolgens tot as te
verbranden. Dan komen diezelfde eigenschappen wéér naar voren, maar nu deugen
ze, ze zijn nu in hun ware gedaante verschenen. Hier is dus geen sprake van het
in zichzelf uitroeien van vermeende negativiteiten,
maar de zaak wordt zelfstandig gesteld en daarmee is alles onmiddellijk boven
eigen misdadigheid uitgeheven tot werkelijk
menselijke eigenschappen. Bij deze gang van zaken is de kracht gehandhaafd, de
kracht die aan allè menselijke driften en
hartstochten meekomt. Zodoende is het dan ook een karaktervolle aangelegenheid,
die niets gemeen heeft met het slappe gedoe dat wij van de moderne westerse
mens kennen. .Voor de westerse mens zijn alle onberedeneerbare karaktereigenschappen
tot objecten van studie geworden en daarmee zijn die eigenschappen inderdaad
verstard tot houten beelden. Het zijn formules geworden, die op een bepaalde
wijze uitgebeeld worden en waarover volgens een bepaald cliché gedacht wordt.
En tengevolge van dat denken komt het menselijk
karakter in de praktijk niet voor de dag, behalve als een weifelende, onzekere,
slappe zaak, die niet alleen geen overtuigingskracht heeft, maar bovendien nog
volkomen onbetrouwbaar is. Want het is niet zeker naar welke kant de balans
zal doorslaan als er alsmaar getwijfeld wordt. Tenslotte is al het menselijke
dan als een houten beeld uitgestald en elk beeld staat op zijn plaats,
rijkelijk voorzien van commentaren en wetenschappelijke analyses. En de mens
kiest voor elke gelegenheid - na ampele overweging uiteraard - het bij een
bepaalde situatie passende beeld. Hij "bepaalt zijn houding". Zo
gedraagt hij zich dan volgens vaste normen, die voor elk beschaafd mens
verstaanbaar zijn, hoewel ze geen inhoud hebben omdat er geen
leven in zit. De beschaafde mensen kennen die houten beelden, dàt is hun beschaving en hun hele publieke leven gaat op in
de poging het poppenspel met de houten beelden zo perfect mogelijk te spelen.
Dat is de poppenkast van de westerse wereld: door en door onecht,
karakterloos en onmenselijk. Maar diezelfde poppen verbranden, en dat gebeurt
door de zielen der slachtoffers. Het verzet en de wraak van de verdrukten is
altijd de factor die de gevestigde waarden vernietigt, het is de geest van de
opstand, de geest der revolutie. De revolutie is nimmer denkbaar zonder de
wraak en een werkelijk rechtvaardige samenleving is niet denkbaar zonder een
voorafgaande revolutie, d.w.z. zonder een voorafgaand gewelddadig opruimen van
het bestaande. Deze gewelddadigheid kan veel en weinig bloed eisen, maar dat
doet er niet zoveel toe; de oorzaak van de noodzakelijke gewelddadigheid is
gelegen in het feit, dat in een alsnog onvolwassen samenleving letterlijk àlles gevestigd is. Alles is gebonden aan de één of andere
norm of formule, die gebaseerd is op het belang van een grotere of kleinere groep
mensen die de bovenlaag uitmaken.
Pagina 77
Zelfs al behoort het grootste deel van de mensen,
elk op eigen niveau, tot de bovenlaag, dus tot de zogeheten
"ontwikkelde" mensen, dan nog is het een spel van belangen en het
zoeken van een evenwicht daartussen. En dat evenwicht is altijd wel ergens een
geforceerd evenwicht, dat door mensen die menen tekort te komen verstoord
wordt. Dit verstoren van het bestaande evenwicht is evenwel géén revolutie,
want het tast de bestaande orde niet aan: de bedoeling is alleen een
groter aandeel in de buit van een bepaalde groep mensen. Dit verstorén van het
bestaande evenwicht is een typisch democratische mogelijkheid, en deze
mogelijkheid wordt in de westerse wereld over het algemeen hoog geprezen. De
westerling vindt dat de democratie een waarborg is voor recht, veiligheid en
een goed bestaan, maar die zienswijze zal hem op den duur nog wel raar
opbreken. Want juist in een democratie bestaat geen werkelijke veiligheid; het
is de vrees voor elkaar, die de zaak in evenwicht houdt, en dat evenwicht is
altijd uiterst labiel omdat de macht die de hoogsten
in zo'n samenleving uitoefenen eigenlijk een schijnbaar evenwicht veroorzaakt.
Macht dwingt een evenwicht af, maar kent vanuit zichzelf geen evenwicht.
Vanuit zichzelf kent de macht alleen maar zichzelf en daarom komt de macht
altijd met dwingelandij. De democratische westerse mens komt nog wel tot de
ontdekking dat zijn evenwichtige maatschappij er een is van dief en
diefjesmaat; dat de basis van zijn samenleving de plunder
is!
Een revolutie tast echter alles aan - als het een
èchte revolutie is. De revolutie is altijd gericht
tegen de belangen van wie dan ook, het is een aantasting van het wezen van de
onvolwassen maatschappij. Dat er in de praktijk tot nu toe toch altijd weer
een belangengemeenschap uit een revolutie ontstond is niet te wijten aan de
revolutionairen, maar aan de algehele onvolwassenheid van de mensen. Door die
onvolwassenheid kàn er alleen maar een nieuwe
onvolwassen samenleving ontstaan, die dus wederom gebaseerd is op de
particuliere belangen van de mensen. Maar door alle tijden heen zijn de
revolutionairen er altijd op uit geweest alles omver te werpen en daarna een
volwassen samenleving te scheppen. Het waren dan ook altijd idealisten en
mensen met een hoge opvatting van menselijkheid. Maar ook waren het de mensen
die als eersten geliquideerd werden als de nieuwe maatschappij zich
geconsolideerd had…Als wij de geschiedenis van de revolutie bestuderen, dan
treedt deze wrange, maar onvermijdelijke, waarheid duidelijk aan het licht. De èchte revolutionair blijft aantasten, zolang de samenleving
onvolwassen is. Want hij blijft zijn kop stoten tegen belangen die doorgezet
worden. En die doorgezette belangen leveren onveranderlijk een instituut op,
d.w.z. een gestelde aangelegenheid, die zich tegen zijn eigen ondergang
beschermt. Een zaak die zichzelf wil blijven, die zich staande wil houden…altijd
tégen het werkelijk menselijke in, want het menselijke is niet staande, maar in
beweging. Het blijft nèrgens bij staan en het houdt
niets in stand. Het gaat verder.
Het menselijke is voortdurend in strijd met het
gevestigde en dat blijft zo totdat de mensheid volwassen is geworden. Het
gevestigde is altijd machtig, en dus gewelddadig. De gewelddadigheid is zijn
fundament en dus: als die zaak vernietigd moet worden kàn dat alleen maar met geweld. Dat is wel niet zo leuk
voor de pacifisten, maar het is niettemin toch een feit. Bovendien: is
U nooit opgevallen dat pacifisten in èlke samenleving
geduld worden - weliswaar als warhoofdige idealisten, maar zij worden geduld.
Een revolutionair wordt echter nooit en nooit
geduld. Die wordt alleen maar vervolgd met grote bloeddorst. Zoals het
behoorlijke, als het zich als zelfstandig laat gelden en niet als de
onderdanige lakei van de macht, altijd noodzakelijk vervolgd moet worden. Het
beeld van de moord op de "Zoon des mensen" is nog springlevend en het
heeft tot nu toe alleen nog maar aan gruwelijkheid gewonnen!
De pacifist wil zonder geweld een gewelddadige
maatschappij in stand houden; hij wil zijn partij meeblazen in het algehele
geschetter, hij wil in de volksvertegenwoordiging als een ordelijk burger, hij
wil…alles wat hij wil is ordelijk en overeenkomstig de regels van de
maatschappij. Hij doet dus geweldloos mee aan het geweld. De revolutionair
echter is wèl gewelddadig, en echt niet met tranen
in de ogen, maar hij doet in geen enkel opzicht mee met de bestaande orde. Hij
trapt àlles in elkaar. Ook de pacifisten, want zij
hebben toch meegedaan met de rotzooi....
Pagina 78
Tijl Uilenspiegel was een revolutionair; hij
blijft in de mensheid eeuwig leven omdat hij eeuwig in een onvolwassen wereld
gevochten heeft voor alles wat behoorlijk was. En dat heeft hij als een
zelfstandig mens gedaan en aan zijn zijde zijn altijd de "dwaallichtjes"
geweest.
De dwaallichtjes, die van zichzelf getuigen:
"Wij zijn het vuur, de
weerwraak van de oude tranen, de smerten van het
gemeen;
de weerwraak op de heren, die jacht maakten op
menselijk wild; de weerwraak van de onnutte gevechten, van het in de gevangenis
vergoten bloed, van de levend verbrande mannen, de levend begraven vrouwlieden
en meidekens;
de weerwraak van het akelig en bloedig verleden.
Wij zijn het vuur,
Wij zijn de zielen der doden!"
++++++++++++++++++++
Een
beschouwing over Vrijheid en Liefde
Fotokopie van de oorspronkelijke stencils
; Rotterdam,
januari - april 1968. (
In totaal 78 pagina’s - 1990 )
Auteur: Jan Vis, creatief filosoof
Aangezien de
filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten, maar juist voor alle mensen, is
het citeren uit dit verhaal zonder meer toegestaan.
Bronvermelding
wordt echter wel op prijs gesteld.
bladwijzers: Ontwikkelingshulp(pagina’s 66 en
67) ; Ontwikkelingshulp/Kolonialisme(pagina’s
73,74 en 75) ; communisme/westerse
jeugd ; kennis/eigen
belang/octrooi ; Vrije
keuze ; NAVO ; Vorstendommen/kleine tirannetjes ; Wraak-(gevoelens) vanaf pag. 17 t/m 26 e.v. ; Lijdensweg ; Onverdraagzaam ; Opvoeden-1 ; Opgevoed-1 ; Opvoeding-1 ; Hulpbehoevend..? ; Vietnam-1 ; Vietnam-2 ; Eenzijdigheid-1 ; Eenzijdigheid-2 ; Rechten van de Mens
; Doodvonnis-1
; Doodstraf-3 ;
Moederschap-1(nr.6)
; Moederschap-2(nr.12)
; Moederschap-3(nrs. 52 en53) ; Hamlet; wraak en
wraakgevoelens (nrs. 24 en 25) Potsenmaker Uilenspiegel Volwassen worden Rechters
; Aapje ; nrs. 17 en 18
; Tijl Uilenspiegel
; Olympische spelen
; Olympische
Godheid ; De Russische Kunst –
o.a. pagina’s 29 en 30 ; De tachtigjarige oorlog – pag. 31 t/m 33 e.v.
; Rusland – o.a pag. 15 ; Rusland/China – oa. Pag. 73
;
|