December/januari
1988
argumentatie,bewijsvoering,conditioneringen,de buitenwereld,de
voorstelling,de waarheid,de
werkelijkheid als beeld,de werkelijkheid als voorstelling,denkpatronen,filosofie,geest,het inzicht,het leren kennen van de werkelijkheid,
holisme,kennis,macht,mystiek,ons kleine beperkte menselijke verstand,persoonlijkheidsstructuur,psychische reactie,
toetsing,twijfel,wereldbeeld,weten en kennen,wetenschappelijk,zelfaanschouwing,zelfbewustzijn,zien.
Terug
naar: de Startpagina
Bladwijzer(s):
Doen alsof ;
Er
zijn nogal wat denkers aan wie het niet ontgaan is dat wij tegenwoordig een
heleboel kennis ter beschikking hebben, maar dat wij als het er op aan komt,
bitter weinig blijken te weten. Nu is het altijd moeilijk en in zeker opzicht
eigenlijk ondoenlijk om erachter te komen wat iemand precies bedoelt met een
bepaalde uitspraak, maar voor het gemak zeg ik nu maar dat ik het er geheel mee
eens ben: het is met ons “weten” treurig gesteld. In mijn artikel
van oktober had ik het over “een beoordelingssysteem” dat
in laatste en in eerste instantie voor ieder mens doorslaggevend is, en ik heb
dat systeem benoemd met het begrip “zien”. Uiteraard was dat onduidelijk, maar
omdat ik toch van plan was eerst eens bepaalde reacties af te wachten en er dan
in een volgend artikel meer over te zeggen, waagde ik het te speculeren op de
“feeling” van die lezers, die gewend zijn goed bij zichzelf in de gaten te
houden wat er zich in hun geest afspeelt. Die reacties bleven niet uit: opmerkelijk
veel positieve, maar toch ook flink wat negatieve...
We
weten zo weinig.
Het
lijkt mij goed om als eerste er achter te komen wat er doorgaans bedoeld wordt
met de klacht dat wij zo weinig weten. Voorzover ik
na heb kunnen gaan slaat die klacht bijna altijd op het in sommige mensen
levende besef dat er nog steeds een groot tekort aan kennis is. Dan gaat het
dus over het ontbreken van kennis. Uiteraard voelt men dat gebrek het ergst als
men zich bezig houdt met de uiterste grenzen van de wetenschappelijke
onderzoeksvelden. Bij het zogenaamde “grensverleggende onderzoek” beseffen de
onderzoekers beter dan wie ook op welk een geheimzinnige en griezelige zee men
zich begeeft, zonder ook maar te kunnen vermoeden waar men ooit eens zal
belanden. Het is te begrijpen dat men, oog in oog met deze onbekende,
beangstigende, maar tegelijk lokkende verten, overrompeld wordt door een besef
van eigen onwetendheid. Onder deze omstandigheden functioneert het
“niet-kennen” als stimulans en leidraad voor het verdergaan, het wordt
eigenlijk het enige dat telt. Je stuit hier op iets eigenaardigs. Welbeschouwd
zal de onderzoekende mens altijd en onvermijdelijk tegenover die onbekende
werkelijkheid staan en steeds zal het juist dat onbekende zijn dat de maat is
voor de kennis die hij zich zal gaan verwerven. En dat geldt voor ons allemaal,
of wij ons nu feitelijk met wetenschappelijk onderzoek bezig houden of niet.
Wij allemaal staan in het teken van het “niet-kennen”, en dat staan wij juist
omdat wij er op uit zijn de werkelijkheid te leren kennen. Het inzicht dat wij
in het teken van het “niet-kennen” staan kan dus nooit een aanleiding zijn om
ons over onszelf te beklagen, maar zou daarentegen als uiting van
zelfbewustzijn moeten worden beschouwd. Toch wordt dat meestal niet zo opgevat.
Vooral
de moderne mensen willen graag prat gaan op hun kennis en schamen zich er voor
als er aan die kennis het een en ander blijkt te mankeren. Ons hele onderwijs
is er op gericht kennis te vergaren. Als je zegt op bepaalde vragen het antwoord niet te weten, word je
gediskwalificeerd. Een verantwoordelijke
baan (lees: een goedbetaalde) kan je dan maar beter uit je hoofd zetten. Het
zelfbewust laten gelden van het “niet-kennen” wordt als een teken van domheid
beschouwd en daaraan heeft men geen behoefte. In onze maatschappij is het juist
de zo groot mogelijke hoeveelheid kennis die het aanzien bepaalt dat iemand zal
genieten. En die kennis wordt zelfs steeds meer als koopwaar verhandeld. Kennis
is letterlijk “macht” geworden! Als je niet begrijpt dat het “niet-kennen”
wezenlijk is ga je automatisch denken in termen van “gebrek aan kennis”, of
“ons kleine beperkte menselijke verstand” en nog meer van die onzin. Onder
andere uit die onzin blijkt dat de mensen over het algemeen bedroevend weinig
“weten”, omtrent zichzelf en bijgevolg ook omtrent de werkelijkheid. Voorzover sommige denkers wijzen op dit onderontwikkelde
“weten”, dat in schrille tegenstelling staat tot de relatief grote ontwikkeling
qua “kennis”, vind ik dat zij dit terecht doen.
Natuurlijk
is dit woord “weten” maar een naam die je aan iets geeft. Het is maar een term
en zelfs is het een enigszins ouderwetse term. De filosofische discussie over
“weten en kennen” is, geloof ik, al geruime tijd uit de mode - in ieder geval
zolang en voorzover de zogenaamde analytische
filosofie op stroom ligt. Toch wil ik de term “weten”, tegenover en naast de
term “kennen” gebruiken, waarbij ik aanteken dat ik het helemaal geen ramp zou
vinden op grond hiervan voor ouderwets versleten te worden. Men heeft het
nadenken over “het weten” in het recente verleden opgegeven en dus ben je in
zekere zin ouderwets als je die oude koe nu weer uit de sloot haalt. Maar ik
vind het wel degelijk goed om, in overdrachtelijke zin, "het wiel opnieuw
uit te vinden". Welnu, in mijn gedachtegang heeft het begrip “weten”
betrekking op het laten gelden van de werkelijkheid als “beeld” en heeft het
begrip “kennen” te maken met de werkelijkheid als “voorstelling”. Beide
werkelijkheden zijn verhoudingen die in het verschijnsel mens aanwezig zijn.
Heel concreet binnen het verschijnsel dat u bent en dat ik ben. Je kunt dat
constateren als je goed op jezelf let, maar je kunt het ook filosofisch nagaan,
laten we zeggen: uitrekenen via een samenhangende redenering. Dat
laatste kan ik nu, in het kader van dit artikel, onmogelijk doen - het zou een
te lang en voor velen een te droog en te abstract verhaal worden. [zie hiervoor o.a. Beweging
en Verschijnsel(deel 1, 2, en 3) - toegevoegd door Rob van Es(rve)] Ik
laat het dus maar bij de “bewering” dat de werkelijkheid zich voor ons, mensen,
in twee totaal verschillende verhoudingen vertoont. Dat verschil tussen die
twee verhoudingen komt voort uit het karakter van beide, maar bij één van de
twee, namelijk “de voorstelling”, ook uit het cultuurgoed dat ieder mens op
allerlei manieren meekrijgt. Over het karakter van de werkelijkheid als beeld
is te zeggen dat het een onafhankelijke zaak is. Dat betekent dat er niets is
dat die werkelijkheid incidenteel kan beïnvloeden: zij is niet afhankelijk van
de persoonlijkheid van een mens, niet van erfelijke factoren, noch van
omstandigheden. Ook is het onmogelijk om er iets mee te doen. Je kunt haar niet
tot bewustzijn brengen, niet versterken of verzwakken, kortom, de werkelijkheid
als beeld is er gewoon. Wanneer er een mens is, is er “het beeld” en het
is bij elk mens precies hetzelfde. Het is namelijk de werkelijkheid naar een
bepaalde (trillings)situatie, ongeveer zoals het
beeld van uw televisie op een bepaalde (elektronisch trillende) manier de
werkelijkheid is. Maar met de werkelijkheid als voorstelling zit het heel
anders. Die werkelijkheid is er een die wij zelf maken. Zij wordt in onze geest
opgebouwd uit een grote hoeveelheid informatie die wij in de loop van ons leven
in ons opnemen en die wij op de een of andere wijze rangschikken, meestal aan
de hand van al vroeg ingeprente denkpatronen (conditioneringen).
Het zal duidelijk zijn dat deze “voorstelling” volledig afhankelijk is van uw
en mijn persoonlijkheidsstructuur en omstandigheden, dus ook van het culturele
klimaat waarin wij opgegroeid zijn en leven. De informatie, die wij bij de
opbouw van “de voorstelling” gebruiken, is enerzijds afkomstig uit “de
buitenwereld”, zoals die als een verzameling van aparte dingen om ons heen
staat en anderzijds uit de genoemde werkelijkheid als “beeld”, voorzover wij die in onszelf ervaren. En nu is het de
totaliteit van al die informatie die ik, mits volgens bepaalde systemen
gerangschikt, reken tot het terrein van “de kennis”. Het is deze “kennis”, die
tot uw en mijn werkelijkheid als voorstelling leidt. Overigens is het
wel aardig om te constateren dat die tweeledige bron van informatie van grote
culturele betekenis is. In de oudheid namelijk berustte de kennis van de mensen
voornamelijk op informatie die zij putten uit de werkelijkheid als beeld,
vandaar dat bijvoorbeeld hun wetenschap een introvert, een naar binnen gericht,
karakter had. Zij kwamen de dingen aan de weet door “zelfaanschouwing”,
door “meditatie” en bijgevolg bedienden zij zich van een
wetenschappelijke taal die zich in beelden uitdrukte. Die taal is voor een
hedendaags mens slechts met de grootste moeite te begrijpen, zodat men zich er
vaak maar van afmaakt door het allemaal tot “onzin” te bestempelen. De
hedendaagse mensen echter baseren hun kennis nauwelijks meer op informatie, die
zij ontlenen aan de werkelijkheid als beeld. Zij zijn extravert ingesteld:
vrijwel uitsluitend naar buiten gericht. De maat voor alle dingen, de maat voor
alle wetenschap, is gelegen in de buitenwereld en het onderzoeken daarvan.
Zelfs in de zogenaamde menswetenschappen, die toch eigenlijk naar binnen
gericht zouden moeten zijn, richt men zich op symptomen, d.w.z. verschijnselen
die mensen vertonen en die als zodanig tot de buitenwereld behoren. Hoe dan
ook, in beide gevallen rangschikt de verkregen informatie zich tot een “kennen”
van de werkelijkheid en dat wordt, in de geest van de mens, tot een
voorstelling, zodat je in beide gevallen, als het gaat over de oudheid en als
het gaat over de nieuwe tijd, de vraag kunt stellen of en in hoeverre die
voorstellingen overeen komen met de werkelijkheid, of, anders gezegd: waarheidsgetrouw
zijn. Je kunt op die vraag alleen maar een antwoord geven als het je gelukt
criteria voor “de waarheid” te vinden, criteria die onafhankelijk van wat dan
ook van kracht zijn. Het gaat hierbij dus niet om de vraag wat eventueel “de
waarheid” zou kunnen zijn, maar om de vraag wannéér iets werkelijk “waar” is en
wanneer niet. Een “kennen” dat aan zo'n criterium beantwoordt kan gepromoveerd
worden tot “weten”, het is zékere “kennis” geworden. Mij dunkt dat het de
vrijdenker alleen maar daarom te doen kan zijn als er gerept wordt van “het
leren kennen van de werkelijkheid".
De kaart van de werkelijkheid.
Je
zou je eigen voorstelling van de werkelijkheid kunnen vergelijken met een
landkaart. Als je dat doet wordt onmiddellijk duidelijk dat die voorstelling,
hoe gedetailleerd ook, nooit kan samenvallen met de werkelijkheid. Ook als alle
details kloppen blijf je toch met het feit zitten dat het maar een “kaart van
de werkelijkheid” is en niet de werkelijkheid zelf. Aan dat feit is niet te
ontkomen. Doordat de werkelijkheid is zoals ze is tekent ze tenslotte, als ze
eenmaal “mens” geworden is, een kaart van zichzelf in de geest van mensen: de
voorstelling. Het is van belang om je te realiseren wat, in je “geest”, de
werking van de voorstelling is. Die werking is “vastleggen”. Je legt de
werkelijkheid als het ware vast in een kaart en die kaart krijgt steeds meer
een absoluut karakter naarmate zij gedetailleerder ingevuld wordt en er dus
meer kennis aan ten grondslag ligt. Met het toenemen van de kennis
verabsoluteert zich die kaart. Tenslotte weet je niet beter dan dat die kaart
echt de werkelijkheid te zien geeft. Je bent ervan overtuigd dat zo de
werkelijkheid is. Als het zover is gekomen - en dat is het in onze moderne
cultuur - ontstaat er een soort schimmenwereld, waarvan het opvallende is dat
iedereen van zichzelf vindt heel realistisch bezig te zijn, maar in feite
volkomen in de ban is van een alles overheersende fictie. Het behoeft je echt
niet te verbazen dat zo ongeveer alle dingen, die in onze moderne wereld
“geregeld” worden, verkeerd blijken uit te pakken. Hoe hoger het vastgelegde
kennisniveau, hoe meer “vastgestelde feiten”, hoe absoluter
de voorstelling en hoe onwezenlijker het gedoe. Men is in de weer met een
werkelijkheid, die in feite helemaal niet bestaat, en een belangrijk gevolg
daarvan is dat vrijwel al het gedoe ontaardt in een doen alsof. Doen
alsof je De Staat, terwille van de bevolking,
democratisch bestuurt; doen alsof je wilt ontwapenen; doen alsof
je redelijk bent. Doen alsof je kunstenaar bent, sportsman,
hulpverlener, geestelijke, wetenschapper of wat dan ook. Toch is het hebben van
voorstellingen een doodgewone, een “natuurlijke” zaak en hij is onvermijdelijk.
Het zou dus een beetje dom zijn als je zou gaan proberen je eigen voorstelling
van de werkelijkheid kwijt te raken en te vervangen door abstracte begrippen,
zoals een aantal filosofen aangeraden heeft. Zij vonden dat de voorstelling
maar beter afgeschaft kon worden omdat die een helder inzicht in de
werkelijkheid in de weg zou staan. Nu hadden zij dus in dat laatste geen
ongelijk, maar kennelijk hadden zij niet in de gaten dat een mens zonder
voorstellingen helemaal niet mogelijk is. Als je dat eenmaal weet, weet je ook
dat er niets af te schaffen valt en dat het er niet om gaat in abstracties weg
te duiken, maar juist om het zo helder mogelijk maken van je eigen voorstelling
van de werkelijkheid. Met die heldere voorstelling kan je dan wel degelijk wat
gaan doen...
De
voorstelling functioneert als een soort filter ten opzichte van de
werkelijkheid als beeld. Hij ligt als het ware over dat beeld heen en bepaalt
op die manier wat er van dat “beeld” zichtbaar is en wat niet. Dat bepalen van
die zichtbaarheid wordt veroorzaakt niet zozeer door op zichzelf de kennis,
waaruit de voorstelling opgebouwd is, maar door het vastgelegd-zijn ervan. Hoe
fijnmaziger dat filter is, hoe minder het doorlaat, terwijl het bovendien
datgene, dat desondanks toch doorgelaten wordt, in ernstige mate verbrokkelt en
vertekent. Je kunt bij jezelf nagaan dat je inderdaad allerlei vermoedens,
gevoelens, invallen, niet in jezelf toelaat en dat je in verwarring geraakt als
je ze niet langer onderdrukken kunt. Het kan zelfs zover gaan dat je hele “wereldbeeld”
instort en dat je lange tijd nodig hebt om weer tot rust te komen. Al deze
dingen zijn het gevolg van “het doorstralen” van flarden van beelden die niet
corresponderen met de structuur van de filterende voorstelling en die dus
eigenlijk tegengehouden hadden moeten worden. Meestal echter gelukt het om die
“doorstralende beelden” geheel of gedeeltelijk in het netwerk van het filter in
te passen, maar dat betekent dan wel dat je een vertekende en verbrokkelde
werkelijkheid hebt ingepast en dat je die ook nog eens hebt vastgelegd, dat wil
zeggen verabsoluteerd. Je bent er dus eigenlijk niets mee opgeschoten. Dat
blijkt bijvoorbeeld bij uitspraken van mensen die menen met “het ontdekken van
zichzelf” bezig te zijn. Die uitspraken zijn bijna altijd onzinnig, verward en
vooral mystiek. Zij winnen tegenwoordig - en dat is verklaarbaar - aan
populariteit.
Waarom
het evenwel gaat is niet dat je probeert zoveel mogelijk van “het beeld” te
laten doorstralen - wat alleen maar resulteert in een nog meer vertekende en
verabsoluteerde voorstelling - maar dat je probeert om het vastgelegde karakter
van die voorstelling (als je hem voor jezelf goed helder hebt gemaakt) op te
heffen. Dat doe je door de principiële onzekerheid te laten gelden en dus door
alles voortdurend in twijfel te trekken, te ontdoen van zijn absolute karakter.
Hoe minder vastgelegd en absoluut, hoe beweeglijker die voorstelling wordt.
Bijgevolg wordt hij steeds meer doorzichtig en hoe meer dat het geval is hoe
duidelijker “het beeld” zichtbaar wordt. Voorzover
die voorstelling beweeglijk is geworden kunnen de elementen daarvan - in feite
dus de verzameling kennis - zich voegen naar dat “beeld”. De kennis komt om zo
te zeggen op zijn plaats te liggen, wordt opgenomen in een reële samenhang en
krijgt betekenis. Naarmate dat gelukt krijg je vanzelf zekerheid, je kennis
wordt dan vanzelf tot “weten”. Helaas breken veel mensen zich de nek over dat
woordje “weten”, evenals over het begrip “zien”. Het verwijst onmiskenbaar naar
een werkelijkheid binnen jezelf, binnen je geest, en dat wordt, vooral door
zijn vermeende oncontroleerbaarheid, griezelig gevonden. Dat blijkt ook uit de
reacties.
Niks
geen mystiek.
Een
flink aantal mensen heeft gereageerd op mijn artikel over “Toetsing van kennis”. Wat ik
voorzien had gebeurde inderdaad: men meende er een aanval op de
wetenschap in te zien, enerzijds omdat ik had gewezen op het feit dat
wetenschappers, net zo goed als andere mensen, proberen vertrouwen te wekken
met betrekking tot hun denkbeelden en theorieën en anderzijds omdat ik het principe
van toetsing en bewijsvoering als ongeldig had verworpen. Bij die reacties
springen twee dingen in het oog, dingen waarvan ik zo langzamerhand zeker weet
dat ze een samenhang vertonen. Daar is dan als eerste het merkwaardige
verschijnsel dat, vooral door academisch geschoolde mensen, kritiek op de
wetenschap en haar dienaren opvallend gemakkelijk als een aanval, ja zelfs als
een afwijzen van de wetenschap wordt opgevat. Men wordt boos en in enkele
gevallen gaat men zelfs zo ver dat men vergeet redelijke tegenargumenten op
tafel te leggen! Voor aanhangers van de gebruikelijke wetenschappelijke
methodieken (argumentatie, toetsing en bewijsvoering) vind ik dat nu niet
bepaald “wetenschappelijk”. Het is duidelijk een psychische reactie: mijn
kritiek mag bij voorbaat al niet waar zijn, het moet en zal ketterij zijn!
Evenmin vind ik het “wetenschappelijk” - en dat is het tweede opvallende
verschijnsel - dat er zo ontstellend slecht gelezen wordt. Men ziet kans er de
meest absurde dingen uit te halen: ik zou met mystiek bezig zijn, met holisme,
met Capra-waanzin, met intuïtieve dromerij... in geen
geval met redelijk (vrij)denken. Dat schijnt allemaal in mijn tekst te staan.
Het lijkt wel of ik met bijbelexegeten te doen heb. Wat echter wel in mijn
tekst staat wordt helemaal niet opgemerkt. Er staat namelijk duidelijk dat het
hele verhaal alleen maar dan opgaat als je het strikt op jezelf betrekt. Jij en
ik kunnen de zaak niet toetsen. Jij en ik zijn terecht - aangewezen op het
vertrouwen stellen in bepaalde wetenschappelijke uitspraken. Maar binnen het
collectief van wetenschappers wordt er natuurlijk wel degelijk getoetst, zij
het dan noodzakelijk op ieders eigen speciale vakgebied en binnen de grenzen
van de wetenschappelijke onzekerheid. (Zie het artikel van Mark Engels elders
in dit blad). Daarbuiten geldt eveneens “het vertrouwen stellen in”. Volgens
mij heb ik dit nadrukkelijk naar voren laten komen.
Over
het verwijt met “mystiek” bezig te zijn moet ik nog iets opmerken. Steeds als
ik er op wijs dat er wat betreft het menselijk zelfbewustzijn twee verhoudingen
een rol spelen, namelijk de verhouding “beeld” en de verhouding “voorstelling”,
komt men met het verhaal over de mystiek op de proppen. Ik vind dat niet erg
intelligent, maar wel begrijpelijk, want wij zijn zo gewend en getraind om
extravert te denken dat we alles wat betrekking heeft op onszelf maar iets
vreemds en verdachts vinden. Daarbij komt dan ook nog dat diegenen die wel over
die introverte wereld spreken er doorgaans zo weinig zakelijk over nagedacht
hebben dat het resultaat inderdaad niets anders is dan mystiek gebrabbel,
berustend op verbrokkelde en vertekende flarden van de werkelijkheid. De
uitspraken van een aantal hedendaagse woordvoerders van het holisme zijn
daarvan een goed voorbeeld, vooral Simon Vinkenoog spant daarin de kroon. Ik
vind die mensen geen reclame voor het holisme, dat eigenlijk met heel andere
ideeën komt...
Tenslotte
nog dit: het is van belang te begrijpen dat het voor ons onzeker zijn van de
van buitenaf opgenomen kennis niet een betreurenswaardig feit is, maar
daarentegen een essentieel feit. Als je je namelijk terdege bewust bent van die
“persoonlijke onzekerheid” en je niet laat misleiden door met veel aplomb
aangevoerde “bewijzen” behoud je automatisch de nodige twijfel. Die twijfel
belet je om de zaak te verabsoluteren, je voorstelling verwordt niet tot een
onwrikbaar vaststaande “landkaart”, een “model”, maar blijft iets beweeglijks
en dus iets tijdelijks, een momentopname die morgen weer enigszins anders kan
zijn. Volgens mij raakt het bovenstaande de kern van het vrijdenken. Het geeft
betekenis en inhoud aan dat raadselachtige woordje “vrij”...
Bovenstaande tekst is geschreven:
Door Jan Vis, filosoof.
Terug naar: de
Startpagina
Pagina's zijn door mij uit het tijdschrift van De
Vrije Gedachte No. 182 december/januari 1988 overgenomen.
Aangezien de filosofie er niet is voor enkele
bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit mijn werk zonder
meer toegestaan. Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren
vergezeld gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis)
|