DE GROTE VIERSLAG
( NIHILISME, ANARCHISME, SOCIALISME, COMMUNISME )
Rotterdam, 15 juni 1991/’94
De vier levensbegrippen: A) nihilisme B) anarchisme C) socialisme D) communisme
Nihilisme
– Anarchisme – Socialisme - Communisme …Wat betekenen deze levensbegrippen?
(
Doe uzelf een plezier en bestudeer deze bundel in zijn geheel.)
Bladwijzers: Naar een VIERTAL VERHOUDINGEN- Lees vanaf nr. 1 ; Verzorgen/vaccineren
– De Ontkenning – Materie, materie
als niet-materie en niet-materie – Lees o.a nrs. 1 t/m 5 ; DROOGSTOPPEL..? ; Opeisen- Als je
namelijk iets opeist stel je je afhankelijk van degene aan wie je de eisen
stelt en je levert je uit aan diens goedwillendheid. vrije tijd ; kuddedieren ; verhoudingen
; WIE EN WAT IS DE MENS en BEWEEGLIJKHEDEN- o.a. nrs. 4
/ 5
; Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2
; Met
rust laten ; idealisme / idealen
/ ; idealisme/ideaal
; idealisme ; Ken Uzelve
; fraude ; ieder het zijne-1
; ieder het zijne-2
; Intrinsieke waarde(nrs. 7 t/m10 ) ; Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L ; existentialisme ; Verzorgen
; bandeloosheid
; De bestuurders ; juridische
gelijkwaardigheid ; [ Gezondheidszorg ; Openbaar vervoer ; Media ; Horigheid ; Fouten maken
; VISIE vs INZICHT Lees o.a. nrs. 29 t/m 32
; privatiseren ; in goede banen-1 ; in goede banen-2
; in goede banen-3
] ; Partijpolitiek-1 ; partijpolitiek-2
; partijpolitiek-3
; verkiezingen-1
; verkiezingen-2
; verkiezingen-3
; Racisme.!
– Hoezó racistisch..? ; Racistische taal
; SLAVERNIJ/Slavenarbeid
– [ Nummer 52
e.v. ] [ 61 en 62-EMANCIPATIE
] en [ Nummer 65 e.v.
] ; Een veilige
wereld(pag.47) ; Journalisten
en andere betweters
; Paradigma(0) – lees nr. 24 ; Paradigma(1) – lees o.a. de nrs. 29 t/m 31
; een
calculerende burger-1 ; een calculerende burger-2 ; DEMOCRATIE / Griekse cultuur-nrs.29/30 ; Solidariteit/Verantwoordelijkheid-1 ; verantwoordelijkheid-2 ; Verantwoordelijkheid-3
- Leiding - De Zaak - Macht ; Verhullend
taalgebruik-1 ; Verhullend
taalgebruik-2 ; diefstal
; Inspiratiebron
; Halsstarrige
slavenhouders ; Definitie ZORG..!
; Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U
terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
; emancipatie-1 ; emancipatie-3 ; Materialistisch
; Ecologie
; Fukuyama1 ; Beweeglijkheden – o.a
nrs. 4/5 ; Fukuyama2 ; Hulpacties ontwikkelingshulp(lees de nos 14 en 15) ; Verenigd Europa ; vervreemding- 1 vervreemding- 2 ; Privacy ; verlichting-1,
verlichting-2, verlichting-3, verlichting-4, verlichting-5, verlichting-6, verlichting-7 ; verlichting-8 ; verlichting-9 ; verlichting-10 ; verlichting-11, verlichting-12 ; verlichting-13 ; verlichting-14 ; verlichting-15 ; ZELFBESTUUR
; Burgeroorlog-1 ;
Burgeroorlog-2 ; Volwassen worden ; DEMOCRATIE ev. ; concurrentie-1
; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ; Werkgelegenheid
; Welvaart en
Welzijn ; Nummer 52 ; Een
metafysische werkelijkheid ; Wat is de mens en wie is de mens? ; Ziel ; Verzorgingsstaat(-3) ; Betere
Wereld-1 ; Betere Wereld(orde)-2
; Betere Wereld-3 ; leerproces-1 ; leerproces-2 ; Monarchie / Regeren
; Loyaal ; SALARIS ; Slechte mensen ; Nihilisme ; Anarchisme ; Socialisme ; Communisme ; Brein ; Overgang-1 ; Onverdraagzaam
; Slavernij
; Opvoeding-1 ; Opvoeding-2 ; Opvoeding-3 ; Opgevoed-1 ; Hulpbehoevend..?
en Definitie Zorg..! – pag. 13, 14 en 15 ; Eenzijdigheid-1
; Zelfmoord ; Sociaal Democratie ev.
; Liberale
Democratie ev. ; Parlementaire Democratie ev. ; Houvast nrs. 24 t/m 26
; Caesar ; Rechten van de Mens-1
; Rechten van de
Mens-2 ; Rechten
van de Mens-3 ; Maatschappelijke Waarde ; Gemeenschapszin-1
; Gemeenschapszin-2
; Gemeenschapszin-3
; Multinationale ondernemingen ; Doodstraf ; China-1 ; China-2 ; Beleving ; Rechters ; Vakbekwaamheid - leiding geven..! - Deskundige
; Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie A1 , B2
, C3 , D4 , E5 , F6 , G7 , H8 ,
Oostblok(landen) nrs. 36
, 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ; Antroposofie Discriminatie zie
nrs. 15 en
77
;
Naar andere artikelen: gedachten over ontstaan en bestaan ; beweging
en verschijnsel (deel 1) ( hoofdwerk ) ; beweging
en verschijnsel (deel 2) ( hoofdwerk ) ; beweging
en verschijnsel (deel 3) ( hoofdwerk ) ; de
ontwikkeling van de West Europese cultuur ; vrouw en wereld
; Nihilisme ; Dat verrekte nihilisme ; Nihilisme- zie nr. 01 ; Nihilisme en Anarchisme als basis van het Atheïsme ; Loyaal: zie
bladwijzers in Filosofische invallen 1 t/m 26, ; Loyaal:
zie bladwijzers in De ontwikkeling van de West Europese Cultuur, ; Loyaal: zie
bladwijzers in De Kunst van het Filosoferen, ; Loyaal: zie
bladwijzers in Alledaags Commentaar 1
t/m 40, ;
Naar artiekelen met Verzorgingsstaat als bladwijzer
Verzorgingsstaat-1-zie
bladwijzers van ontwikkeling West
Europese Cultuur-2x,
Verzorgingsstaat-2-zie bladwijzers in Waar gaat het in de mensheid nu wezenlijk om,
Verzorgingsstaat-4-zie bladwijzers in “De ontwikkeling van het Denken”,
verlichting-1, verlichting-2, verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Afgezien van het feit
dat sommige mensen de pech hebben door een ongeval of ziekte misvormd te zijn
kun je stellen dat de mens een verschijnsel is met onder andere twee armen en
twee benen. Zo is hij (= zij) lang geleden uit de evolutie voortgekomen en zo
wordt hij nog steeds geboren. Behalve dat hij twee armen en benen heeft is er
nog een groot aantal bijzonderheden aan de mens te bedenken, bijzonderheden die
onmiddellijk bij het verschijnsel mens behoren en die volstrekt niet in de loop
der tijden, langs de weg der cultuur, aan hem toegevoegd zijn. Tot die
onmiddellijke bijzonderheden behoort een viertal verhoudingen,
door ons uitgedrukt in begrippen, die essentieel zijn voor het gehele
menselijke leven op aarde. Het
gaat dan, in deze volgorde, over de begrippen nihilisme, anarchisme,
socialisme en communisme. Tegenwoordig zijn deze begrippen
algemeen bekend, hetgeen evenwel niet wil zeggen dat iedereen in de gaten heeft
wat de betekenis van die begrippen is. In de loop van mijn verhaal zal blijken
dat men er van alles van gemaakt heeft en dat doorgaans de resultaten van die
bedenksels en experimenten nauwelijks iets met bedoelde begrippen gemeen
hebben.
Er
zijn mensen geweest die zich nihilist noemden. Zij waren vooral actief
in het oude Rusland aan het eind van de 19e eeuw. Hun activiteiten bestonden voornamelijk
uit het meedogenloos vermoorden van hooggeplaatste tegenstanders, zoals de
Tsaar en zijn handlangers. Verder is op te merken dat de term nihilisme
vooral door Friedrich Nietzsche (1844-1900) bekendheid heeft gekregen en zelfs
een tijdlang het denken van een aantal Westerse en Russische intellectuelen
heeft beheerst. Tot een echte politieke stroming is het echter nooit gekomen
zodat je kunt stellen dat dat nihilisme geen enkele praktische rol gespeeld
heeft in het maatschappelijk leven. Daartoe heeft ongetwijfeld bijgedragen dat
vooral de westerse mens intuïtief een uiterst negatief waardeoordeel over het
nihilisme geveld heeft.
Ook
het anarchisme heeft als politieke stroming nauwelijks een rol gespeeld.
Inderdaad zijn er tijdens de Spaanse Burgeroorlog, in de dertiger jaren van deze
eeuw, wat anarchistische experimenten geweest, maar die waren al vanaf het begin
tot mislukken gedoemd, niet in het minst door het vijandige gedrag van de
toenmalige Sociaal-democraten en vooral de Communisten. Toch is er nog steeds
een betrekkelijk levendige anarchistische beweging en met grote regelmaat kom
je vooraanstaande denkers tegen die zich op de ideeën van het anarchisme
baseren. Over het algemeen zijn zij van mening dat er in onze wereld nog nooit
een echt anarchistische maatschappij is geweest en dat die voorlopig ook wel
niet tot stand zal komen.
Het
socialisme en het communisme hebben wel tot maatschappelijke
stromingen en stelsels geleid, zelfs wel tot zeer machtige, maar op het
ogenblik zijn die overal in de wereld volop bezig in te storten, vooral omdat
de binnen die stelsels ontworpen politieke en economische systemen totaal
inefficiënt en in zeker opzicht zelfs misdadig zijn gebleken.
De
Levensbegrippen
uit De Grote Vierslag zijn eigenlijk pas sinds de tijd van de Verlichting, aan
het eind van de 18e eeuw, in zwang gekomen. Ze zullen al wel door die en gene
voor die tijd gebruikt zijn, maar een rol in het cultuur denken gingen zij pas
spelen in de moderne tijd, dat wil zeggen: nu het tot de mensen doordringt dat
hun wereld er een is die gemaakt moet worden.
In
samenhang met dat besef van maakbaarheid zijn de begrippen uit De Grote
Vierslag, los van elkaar of in verscheidene combinaties, geworden tot het
ideaal van een aantal mensen. Dezen meenden, en er zijn er die nog steeds die
mening toegedaan zijn, dat de toekomstige wereld op een zodanige manier
opgebouwd zou moeten worden dat die begrippen er de grondslag van zouden
vormen. Ten gevolge van die mening ontstond er in die mensen een voorstelling
van de toekomstige wereld en met dat model voor ogen zijn zij zich gaan
beijveren om de zaak te realiseren. Onveranderlijk echter zijn hun, doorgaans
goedbedoelde, pogingen op niets uit gelopen. Niet alleen dat hun idealisme praktisch
stukliep, maar ook dat het almaar niet gelukte hun eigen voorstelling van het
ideaal duidelijk te krijgen. De zogenaamde theorievorming wilde maar niet
vlotten.
Het kenmerkende van idealen is de volgende
vooronderstelling: er ontbreekt iets aan de mens van nu dat er in de toekomst
wel zal zijn; er zal in de toekomst een menselijke werkelijkheid zijn die er nu
nog niet is. Dat houdt, in samenhang met de gedachte dat de wereld gemaakt zal
moeten worden, in dat de mens op weg zal moeten gaan om die werkelijkheid op te
bouwen en dat komt er op neer dat hij zichzelf zal moeten veranderen. Er moet
iets voor hem gaan gelden dat nu nog niet geldt. Je kunt zeggen dat er iets aan
de mens toegevoegd zal moeten worden, iets dat hem van nature ontbreekt. En je
kunt ook zeggen dat de mens iets zal moeten leren, in de zin van toevoegen aan
zijn kennis en capaciteiten. Op zichzelf is het bovenstaande niet vreemd. Er
zijn tal van zaken waarvan een mens kan vinden dat ze voor hem een ideaal zijn
dat via leerprocessen
en oefeningen bereikt kan worden. Je kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan
pianospelen: het is mijn ideaal ooit nog eens redelijk Mozart te kunnen spelen.
Op het moment dat ik dat straks inderdaad kan is er iets aan mij toegevoegd,
iets dat er eerst niet was en dat door zelfbewust aan de slag te gaan
werkelijkheid geworden is. Over het algemeen is te zeggen dat alle leerprocessen en
oefeningen iets nieuws opleveren. Het is dus te begrijpen dat men, zeker in
onze op verstand en kennis gerichte cultuur, de tot ideaal gemaakte begrippen
uit De Grote Vierslag denkt te verwerkelijken via het aan de mens toevoegen van
kennis en capaciteiten, waarvan als vanzelfsprekend verondersteld wordt dat die
om te beginnen, van nature, niet aanwezig zijn. Dat echter is een tragische
denkfout...
In
de loop van mijn filosofische verhaal zal hopelijk duidelijk worden dat de
begrippen nihilisme anarchisme, socialisme en communisme wel degelijk van
nature bij de mens behoren en dat hij dus helemaal niet behoeft te leren ze
voor zichzelf en zijn wereld te laten gelden als zouden ze iets geheel nieuws
zijn dat er aanvankelijk niet was en er zelfs nu nog niet is. Dat betekent dat
de mensen een fundamentele fout maken als zij die begrippen als een in de verte
liggend ideaal zien. Als zij dit wel doen stellen zij iets buiten zichzelf dat
in feite binnen henzelf gezocht moet worden. Hun zoektocht gaat dan precies de
verkeerde kant uit en dat heeft verschillende consequenties. Een belangrijke is
deze dat zij hun streven richten op de buitenwereld en daarbij zichzelf buiten
beschouwing laten. Bovendien ontstaat er een levensprogramma van wensen en
verlangens dat op zichzelf het hier en nu degradeert tot iets dat niet deugt en
dat minderwaardig is. Maar er is ook nog een ernstige logische fout, die
overigens door de moderne mens voortdurend gemaakt wordt: men stelt iets dat
vanzelfsprekend is als eis die ingewilligd moet worden. Je kunt zo'n eis echter
niet stellen zonder de zaak waarom het gaat volkomen fout te interpreteren. Als
je van mening bent dat een mens twee armen en twee benen moet hebben doe je de
werkelijkheid geweld aan want de mens heeft twee armen en benen. Dat is geen
norm maar dat is een feit.
leerproces-1 ; leerproces-2 ; verlichting-1, verlichting-2, verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Betere
Wereld-1 ; Betere
Wereld(orde)-2 ; Betere
Wereld-3 ; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Over
het algemeen wordt idealisme
positief beoordeeld. Men vindt dat het te waarderen is als iemand een bepaald
ideaal nastreeft. Tegelijkertijd echter heeft men ook een zekere reserve met
betrekking tot idealisten, omdat men ze ervan verdenkt niet helemaal met de
benen op de grond te staan. Die betrekkelijk positieve waardering wordt
overigens ook veroorzaakt door het feit dat idealisme een uiting is van doelgericht,
lineair en principieel denken, een denken dat kenmerkend is voor onze westerse
cultuur. Vooral sinds de
Verlichting heeft dat denken zich doorgezet en daarmee in verband
staat de opvatting dat de mensen zelf hun wereld moeten opbouwen. Elementen van
die opvatting zijn inderdaad socialisme en communisme zoals die zich in de
praktijk hebben doorgezet, en in mindere mate anarchisme en nihilisme. Deze
laatste twee zijn voornamelijk een intellectuele aangelegenheid gebleven.
Het
opbouwen van de wereld is in technisch opzicht heel goed mogelijk gebleken,
maar doordat de mensen doelgericht bezig willen zijn loopt de zaak toch
voortdurend vast in de planmatigheid, het systematische en gereglementeerde,
met als gevolg dat het leven met haar beweeglijke en onvoorspelbare karakter
meer en meer in de verdrukking komt. De verlichte moderne mens toetst zijn
realiteit aan zijn toekomstgerichte plannen, blauwdrukken en modellen, kortom
aan zijn eigen voorstelling. Maar eigenlijk zou er op elk moment getoetst
moeten worden aan de werkelijkheid als beeld. Omdat dit beeld echter betrekking
heeft op het bewustzijn en zich bijgevolg niet in vaststaande formules en
modellen uit laat drukken, wordt het niet als een betrouwbare toetssteen gezien.
Hoewel je dus moet constateren dat de moderne mensen het begrip opbouwen niet
begrijpen, moet tevens toegegeven worden dat zij wel in de gaten hebben dat
alles om genoemd begrip draait.
Logisch
gedacht kan een ideaal nooit verwerkelijkt worden omdat het onvermijdelijk
gebaseerd is op inzichten en theorieën die op een bepaald moment voor geldig
worden gehouden maar die absoluut zeker na verloop van tijd zullen veranderen
en dus ongeldig worden. De voorstelling van het ideaal is al bij voorbaat
gedateerd, maar dat zou niet zo erg zijn als hij niet vastgelegd was, zodat er
halsstarrig aan vastgehouden moet worden. De voorstelling van het ideaal wordt
onmiddellijk tot een ideologie, die eigenlijk gaat functioneren als een
godsdienst. We hebben dat in de praktijk bij socialistische en communistische
staten gezien. Ik heb er al op gewezen dat je iets dat vanzelfsprekend is, iets
dat evident is, niet als eis of norm of voorwaarde mag stellen. Je doet daarmee
namelijk de werkelijkheid geweld aan, in die zin dat je het doet voorkomen
alsof iets dat er al is er in feite helemaal niet zou zijn en nog in de
toekomst tot stand gebracht zou moeten worden. Iemand die een dergelijke eis
stelt, bijvoorbeeld dat de mensen anarchistisch zouden moeten worden, heeft de
werkelijkheid en zichzelf niet begrepen. Op grond van dit onbegrip zoekt zo
iemand de betere wereld
buiten zichzelf en daarmee beweegt hij zich precies de verkeerde kant uit: in
plaats van naar binnen is zijn streven naar buiten gericht. In plaats van te
beseffen dat hij zelf het begrip anarchisme moet leren begrijpen en laten
gelden, richt hij zich op de buitenwereld en geeft haar de schuld van alle
wantoestanden. De mens is een zelfbewust wezen, hij is de werkelijkheid als
mens, als laatste verschijnsel en dat verschijnsel is tot kennen van zichzelf
gekomen.
Zodra
de mens op de planeet verschijnt, is er dat kennen van zichzelf, dat zelfbewustzijn. Het geldt
onmiddellijk, niemand behoeft het te verwerven, het behoeft niet aangekweekt te
worden, het is er! Toch ligt het over het algemeen voor het (filosofische)
denken zo dat de mensen zelfbewust zouden moeten worden. Dat is een ernstige
denkfout: de mens is al zelfbewust en hij kan het helemaal niet niet zijn. De
vraag is dus niet wanneer de mensen ooit eens zelfbewust zullen worden, maar
wanneer de mensen zich eens als zelfbewustzijn zullen laten gelden. De vierslag
van begrippen bevat verhoudingen die uit het zelfbewustzijn voortvloeien
en ook hierbij gaat het om de vraag wanneer zij eindelijk eens zullen gelden.
Dat begrip gelden heeft betrekking op de inhoud van de begrippen, dus: wanneer
krijgt het zelfbewustzijn, wanneer krijgt De Grote Vierslag haar werkelijke
inhoud? Zolang en voor zover zij idealen zijn hebben zij geen inhoud, zij
hebben dan slechts een vorm.
Er
is in de loop der tijd heel wat getheoretiseerd en geschreven over nihilisme,
anarchisme, socialisme en communisme. Steeds echter gaat het over de vorm
waarin deze begrippen in de toekomst gegoten moeten worden. Kenmerkend voor dit
alles is het voortdurende gebruik van het woord moeten. De mensen moeten dit en
de mensen moeten dat. Goed is het nooit, steeds moet alles anders en beter en
de miskenning van het nu neemt zelfs traumatische vormen aan. In al die
theorieën is het woord moeten de achilleshiel en dat betekent dat de vrijheid
en de zelfstandigheid van de mens voortdurend ontkend worden. Deze ontkenning
is de wezenlijke fout en hij komt voort uit het als eis stellen van een
evidentie. De gehele literatuur over de begrippen uit De Grote Vierslag is
doortrokken van het moeten, zelfs de anarchistische waarin toch het niet aan
een macht onderworpen zijn van de mens centraal staat en dus helemaal niet van
moeten in de zin van dwang sprake zou mogen zijn.
Ook
over het nihilisme
is menig verhandeling geschreven omdat het, vooral nadat Nietzsche het aan de
orde had gesteld, de gemoederen danig in beroering bracht. Er is een enorme
verscheidenheid aan theorieën ontwikkeld, maar, in tegenstelling tot het voor
grote groepen van mensen aantrekkelijke perspectief van een anarchistische,
socialistische of communistische toekomst werd het perspectief van het
nihilisme ervaren als iets bijzonder kwalijks. Volgens Nietzsche zou het
nihilisme in de westerse cultuur steeds meer van invloed worden en tenslotte
tot de ondergang leiden. Hij herkende het nihilisme wel, zij het als
toekomstbeeld, maar hij vond dat vooruitzicht beangstigend. En zijn navolgers
dachten er net zo over, tot op de dag van vandaag, want vanuit levensbeschouwelijke
organisaties als de kerken en het Humanistisch Verbond klinken regelmatig
waarschuwende geluiden met betrekking tot datgene dat zij nihilisme noemen.
Alweer dezelfde figuur: men heeft niet in de gaten dat voor de mens het begrip
nihilisme geldt en verplaatst het naar de toekomst, om vervolgens met alle
mogelijke middelen te proberen die toekomst af te wenden, in het geval van het
nihilisme, of die toekomst te verwerkelijken in de drie andere gevallen. En het
gevolg is een enorme hoeveelheid onzin, zowel in de kijk op de individuele mens
als op de mensheid als geheel. De Spaanse cultuurfilosoof en socioloog José
Ortega y Gasset (1883-1955) wees in zijn in 1930 verschenen Opstand der horden
op het ontstaan van steeds grotere massa's onverschillige mensen die de
culturele waarden van het westen op den duur zouden vertrappen. Op zichzelf is
zijn visie op de veel te velen wel te onderschrijven, maar de beoordeling van
de zaak wordt ook bij hem volledig verduisterd door het naar de toekomst
verplaatsen van de evidentie dat de mens nihilist is.
Betere Wereld-1 ;
Betere Wereld(orde)-2 ; Betere Wereld-3
; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
No.
3
Tijdens
hun onvolwassenheid hebben de mensen niet in de gaten dat de begrippen
uit De Grote Vierslag gelden. Zij verklaren hun gedrag dan ook doormiddel van
allerlei denkbeelden, begrippen en normen die in feite helemaal niets met de
zaak te maken hebben, maar intussen zijn het toch steeds nihilisme, anarchisme,
socialisme en communisme die vanaf het eerste moment van het leven van de
mensheid de grondslag vormen voor het gedrag. Die begrippen werken, in de
hoedanigheid van levensbegrippen, almaar door, zonder dat zij als zodanig
herkend en benoemd worden. Als je je bijvoorbeeld de oermens voorstelt blijkt
dat je hem niet anders kunt denken dan zo dat hij alsnog geen waarde toekent
aan de dingen om hem heen, dat hij niet onderworpen is aan de wil van andere
mensen, dat hij de gelijke is van de anderen en tenslotte dat hij met die
anderen samenleeft, een geheel vormt. Hij begint dus wel degelijk te leven in
overeenstemming met de begrippen uit De Grote Vierslag, maar hij weet daarvan
niets af en al spoedig gaat hij normen laten gelden die een verminking van De
Grote Vierslag zijn. Als verminkte begrippen blijven zij door de gehele
geschiedenis heen hun rol spelen. Zij komen voor de dag als het instellen en
handhaven van waarden en normen, het opleggen van gezag door overheden, het
voorschrijven van sociale verhoudingen en samenlevingsvormen. Anderzijds
is de voortdurende rebellie daartegen een uiting van het vage besef hoe het
eigenlijk zit met die begrippen. En ook blijkt dat uit die rebellie alle
verdere ontwikkelingen voortkomen. Op allerlei manieren ontduiken de mensen tot
op de dag van vandaag hun eigen normen en regels. Dat wordt, gezien vanuit het
gelden van de verminkte vierslag, als negatief gekwalificeerd, maar eigenlijk
is het een positieve zaak.
Er
wordt vaak beweerd dat de primitieve mens zich aan een hogere macht onderworpen
zou hebben, maar dat is onmogelijk: er is geen hogere macht en dat laat zich
ongeweten gelden. Een ogenschijnlijke onderwerping aan een hogere macht is in
feite een onderwerping aan andere mensen die beweren namens iets hogers op te
treden. De praktijk laat dit dan ook onmiskenbaar zien en het is daarbij een
duidelijke zaak dat het die vertegenwoordigers van dat hogere gewoon om de
naakte macht te doen is. In geen enkel religieus of godsdienstig systeem is het
ooit om de inhoud gegaan, maar steeds draait alles om het verwerven van macht
over andere mensen.
Als
de mensen een van de begrippen uit De Grote Vierslag als ideaal stellen is ook
dat een zaak die gegrond is op een vaag besef omtrent die begrippen. In het
ideaal echter worden die begrippen naar de toekomst verplaatst en een
onvermijdelijk gevolg daarvan is dat men zich eenzijdig gaat richten op de vorm
waarin die ideale toestand gegoten zal moeten worden. Wat betreft het gangbare socialisme bijvoorbeeld
heeft er in het verleden een uitgebreide theorievorming plaatsgevonden en het
centrale thema daarbij was de vraag hoe je een socialistische maatschappij zou
moeten inrichten. Die vraag heeft dus betrekking op een organisatie-probleem en niet op de inhoud van het
begrip socialisme. Behalve als het gaat over het nihilisme draait het
daar ook bij de andere idealen om. Overigens: de theorievorming inzake
socialisme en communisme is al geruime tijd stopgezet. Wat men daarover thans
nog te berde brengt is in feite het 19e eeuwse idee omtrent een goede wereld:
men beroept zich nog steeds op Marx en Lenin en hun leerstellingen worden als
dogma's gesteld! Er is nauwelijks nog iets nieuws aan toegevoegd, afgezien van
een aantal pragmatische aanpassingen. En thans is men aan de laatste aanpassing
bezig, waarmee die 19e eeuwse idee definitief van de baan is, zonder dat er
iets nieuws aan toegevoegd is.
Wat
betreft het anarchisme is het zoeken en ontwikkelen van een goede theorie
evenwel nog in volle gang. Dat gaat zelfs zo ver dat bepaalde ondernemers
pogingen aanwenden hun bedrijven op anarchistische leest te schoeien, uiteraard
in de hoop nog meer te verdienen.
Dat
het uitsluitend gaat over de vorm laat zich verklaren door het feit dat de
bedoelde idealen noodzakelijkerwijs bevangen moeten blijven in het
zelfbewustzijn als voorstelling. Daardoor kan er niet meer tot stand komen dan
een model, een blauwdruk. Men vormt zich een voorstelling. De inhoud daarvan
kan niet voor de dag komen omdat de inhoud het beweeglijke als kenmerk heeft
terwijl de voorstelling vastgelegd is. De inhoud van die begrippen is immers
een zaak die onmiddellijk voor het menselijke leven geldt en die dus op geen
enkele manier vast te leggen noch te voorspellen is. Het enige wat je ermee
kunt doen is het te laten gelden, het nu te laten gelden als inhoud van je
leven.
Je
hoort vaak als tegenwerping dat het laten gelden van De Grote Vierslag in deze
wereld onmogelijk is. Tot op zekere hoogte is dat waar, maar eigenlijk liggen
de zaken zo dat je die vierslag in een onvolwassen wereld niet volledig
tot zijn recht kunt laten komen. Je kunt hem echter wel degelijk laten gelden
en daarbij gaat het louter om dat feit en niet om de vraag in hoeverre je er
succes mee hebt. Het maken van fouten en het ondervinden van weerstand behoeven
geen beletsel te zijn voor het laten gelden van de zaak. Wellicht ten
overvloede: het laten gelden is iets anders als het uitdragen van je
denkbeelden en idealen. Iets uitdragen kan alleen maar dan als het over een
voorstelling gaat, iets dus dat zich aan anderen laat mededelen.
Je kunt niet nadenken
over het menselijk leven en over de begrippen waarmee de mensen komen als je
niet eerst de positie van de mens in de kosmos kent. De eerste vraag is
derhalve die naar de mens: wat is de mens en wie is de mens? Zonder om te
beginnen over die vraag klaarheid te krijgen is het onmogelijk zinvol over de
vierslag en zijn begrippen na te denken. Rampzalig voor dat nadenken is
bijvoorbeeld onze onwillekeurige behoefte om aan allerlei zaken waarde toe te
kennen zodat ze meteen al uit hun samenhang met de werkelijkheid gelicht
worden. Dat betreft dan het nihilisme en de moeilijkheid daarbij is dat je
nihilistisch over het nihilisme na moet denken. Sterker nog: je moet zelfs
nihilistisch over alle vier begrippen uit de vierslag denken. Zo zijn ook
anarchistisch, socialistisch en communistisch denken een vereiste om inzicht in
de vierslag te krijgen. Om dat enigszins voor elkaar te krijgen is het
noodzakelijk de mens in zijn juiste kosmische context te leren begrijpen. Je
begrijpt dan ook dat het nu over levensbegrippen gaat en dat die zich slechts
laten beschrijven in beweeglijke verhoudingen zonder dat er een
mogelijkheid is van tevoren vast te stellen hoe de zaak er uiteindelijk uit zal
zien. Dat is precies zo als met een kunstwerk: van tevoren is nooit te bepalen
hoe een kunstwerk er uit zal moeten zien om een zaak van schoonheid te zijn.
Pas als het kunstwerk er eenmaal is kun je daaromtrent een oordeel geven. Dat
geldt dus ook voor De Grote Vierslag en wel omdat het beweeglijke verhoudingen
zijn.
In
ieder geval, we moeten de mens kennen om zijn essentiële begrippen te kunnen
bevatten. Als eerste moet het ons dan duidelijk worden dat de mens absoluut van
niets en niemand afhankelijk is, in die zin dat voor hem geldt dat hij nergens
bij behoort. Niets is aan de mens ondergeschikt en hijzelf is aan niets
ondergeschikt. De mens is absoluut vrij van alles wat er is.
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
De
mens vertoont tal van eigenaardigheden die niet onmiddellijk voor hem gelden,
maar die meekomen aan zijn ontwikkeling en die dus eigenlijk uitingen zijn van
de cultuur waarvan hij op een bepaald moment deelgenoot is. Je kunt wat dit
betreft bijvoorbeeld denken aan het rechtsbesef, aan het hedendaagse
economische en politieke denken, aan de overtuiging zelf de wereld te moeten opbouwen,
enzovoort. Ook het godsdienstige denken behoort tot deze eigenaardigheden. Je
kunt trouwens wel stellen dat alle cultuurverworvenheden, hoe positief desnoods
ook beoordeeld, vertekeningen zijn van de natuurlijke mens, dat wil zeggen: de
mens zoals hij is op grond van de onmiddellijk voor hem geldende verhoudingen,
begrippen.
Het
is in het algemeen voor de filosofie van het grootste belang de natuurlijke
mens te leren kennen, maar als het gaat over de vier begrippen uit De Grote
Vierslag is dat temeer noodzakelijk omdat die begrippen de essentie blijken uit
te maken van die natuurlijke mens en bijgevolg voortdurend bepalend zijn voor
het leven van de mensen, zij het dan op een met de cultuur strijdige manier.
Het is dus de vraag wie en wat de mens eigenlijk is. Welnu, de mens is het
laatste verschijnsel, het gehele proces van het ontstaan loopt uit in de mens
en gaat dan niet verder. Dit is wat de mens is: hij is de uiterste mogelijkheid
van dat proces en die mogelijkheid heeft zich op onze planeet gerealiseerd.
Elders in het heelal vinden dezelfde processen plaats en ook die gaan niet
verder dan de aldaar aanwezige mens.
Uit
het feit dat de mens het laatste verschijnsel is volgt als eerste consequentie
dat er niets is dat hem opvolgt, dat er na hem niets meer ontstaat. Deze
consequentie is lang niet voor iedereen vanzelfsprekend: menig denker is van
mening dat de mens voorlopig de laatste is en dat de evolutie straks een nog
hoger wezen op zal leveren. Waarom deze gedachte fout is laat ik nu even buiten
beschouwing, maar wel wijs ik er op dat het feit dat wij in staat zijn over een
nog hoger wezen te fantaseren aantoont dat wij een dergelijk, eventueel in de
toekomst bestaand, hoger wezen op de een of andere manier zelf moeten zijn.
Anders zouden wij zoiets onmogelijk kunnen bedenken. De fantasie over een hoger
wezen gaat dus mank aan een innerlijke inconsequentie. In de gangbare
wetenschap heeft men geen oog voor deze inconsequentie; gericht als men is op
de eigen voorstelling van de werkelijkheid ziet men geen reden om de
veronderstelling dat het proces nog verder gaat van de hand te wijzen. Daarbij
speelt een rol dat men geen onderscheid weet te maken tussen de begrippen
aanpassing en evolutie.
Na
de mens komt er niets meer en dus is hij nergens aan onderworpen. Deze gedachte
wordt doorgaans nog wel door sommigen geaccepteerd, maar veel moeilijker ligt
de zaak als ik stel dat er ook voor de mens helemaal niets is. De moeilijkheid
is hierin gelegen dat de mens onmiskenbaar uit het evolutieproces is
voortgekomen. Hij is een zoogdier zoals er zoveel zoogdieren zijn, en als
zodanig is hij gebonden aan en afhankelijk van de aan hem vooraf gaande natuur.
Deze gebondenheid aan en afhankelijkheid van is echter een biologische kwestie
die slaat op het feit dat de mens een verschijnsel is temidden van alle andere
verschijnselen, zij het dan dat hij als laatste te voorschijn is gekomen. Het
biologische aspect van het verschijnsel mens heeft betrekking op de vraag wat
de mens is. Er is evenwel ook nog te vragen wie hij is (eigenlijk moet je de
mens vrouwelijk benoemen: zij.) en dan komt de nadruk te liggen op het feit dat
hij de laatste is. Je moet je afvragen wat je zegt als je het over de laatste
hebt. Dan blijkt dat het over een grensgeval gaat.
Als
zodanig is de mens de ontkenning van zijn eigen ontstaansproces, zodat je kunt
stellen dat er niets aan hem vooraf gegaan is en hij dus ongebonden en
onafhankelijk ten opzichte van de natuur staat. De natuurlijke mens, de mens
dus zoals hij ter wereld gekomen is, is een ontkenning van de natuur.
De
mens bevindt zich op de uiterste grens van de werkelijkheid. Het begrip grens
houdt in dat het een opgehouden is en het ander nog beginnen moet. We hebben
dus te doen met het begrip noch het een noch het ander. Voor het verschijnsel
mens betekent dit dat hij noch de natuur is, noch het andere daarvan, namelijk
de werkelijkheid als louter beweeglijkheden.
Als hij dit laatste wel was zou dat overigens betekenen dat hij er helemaal
niet was, maar het staat nu juist vast dat hij er wel is, dat is zelfs zijn enige
absolute zekerheid. Je kunt niet iets ontkennen dat er niet is, de ontkenning
van iets vooronderstelt het bestaan van dat iets. Zo kun je van de mens als
ontkenning zeggen dat in hem de bestaande verschijnselenwereld ontkend is en
ook de werkelijkheid als louter beweeglijkheden. Hij is dan ook niet denkbaar zonder die
verschijnselenwereld en ook niet zonder de werkelijkheid als beweeglijkheden, maar op
zichzelf behoort hij noch tot het een noch tot het ander. De mens op zichzelf
is de mens als zelfbewustzijn en deze is, in het licht van de vraag wie
hij is, in de werkelijkheid aanwezig als iets volslagen unieks, als een
volstrekte eenling die nergens iets mee te maken heeft. Hij heeft inderdaad
geen verleden en ook geen toekomst...
Aan
de praktijk van het leven is te zien dat de mens volstrekt op zichzelf staat.
Daar is bijvoorbeeld zijn technologie. Daarin stelt de mens zich op tegenover
de werkelijkheid, hij doet er van alles mee. Het gaat nu niet om de vraag of
hij dit allemaal even goed doet. Vooral tegenwoordig deugt er niets van: de
mensen verbeelden zich de werkelijkheid te kunnen overheersen, naar hun hand te
zetten. Het gaat er nu echter om dat de mens altijd en overal ingrijpt, en dat
zoiets alleen maar kan als hij er eigenlijk niet bij behoort. De andere levende
wezens grijpen niet in de natuur in, zij zijn daartoe niet in staat. Zij leven
in de natuur en niet tegenover de natuur. Een ander voorbeeld: uit de gehele
cultuurgeschiedenis blijkt dat de mensen zich altijd als iets geestelijks en
niet als iets natuurlijks hebben beschouwd. Hun hele cultuur is een
afspiegeling van het ontkend zijn van hun natuurlijkheid, vaak zelfs in een
ziekelijke vorm: onderdrukking van het lichamelijke, afschuw van het
vrouwelijke en dergelijke. Op zichzelf beschouwd zijn dit inderdaad kwalijke
verschijnselen, voortkomend uit onbegrip omtrent zichzelf en de werkelijkheid,
maar om dat kwalijke gaat het nu niet. Het gaat er om dat de mens dit alles
kan.
De
mens als volstrekte zelfstandigheid is niet de biologische mens, maar de
zelfbewuste mens. In een ander verband heb ik al eens uiteengezet dat voor de
mens als zelfbewustzijn een drie-eenheid van verhoudingen van kracht is,
namelijk de materie, de materie als niet-materie en niet-materie. In deze
drie-eenheid vormen de begrippen materie en niet-materie de polen die beide op
ontkende wijze in het begrip materie als niet-materie verenigd zijn: het is
geen materie, maar ook geen niet-materie. Vertaald naar het bovenstaande kun je
nu zeggen dat het inzake de mens gaat om het niet-verschijnsel zijn en
tegelijkertijd om het niet-beweeglijkheid zijn. Of nog anders: de mens is geen
pure natuur, maar ook geen pure geest. Hij is een geestelijk wezen.
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
De
vraag wie de mens is slaat op de mens als zelfbewustzijn. Dat begrip zelfbewustzijn
komt voor de dag als je, te beginnen met de volkomen onbepaalde beweeglijkheden,
nagaat welke processen zich in de werkelijkheid afspelen. Je komt dan vanzelf
bij het eindpunt van die processen en je kunt dan bedenken welke begrippen er
voor dat eindpunt gelden. Het verschijnsel waarop die begrippen betrekking
hebben herken je vervolgens als de mens. De gedachtegang van het onbepaalde
begin naar de mens is de wezenlijke grondslag voor de filosofie. Het is als het
ware het basispatroon van de werkelijkheid. Alle filosofische thema's zijn daar
omheen opgebouwd. Dat basispatroon is alleen maar denkend te achterhalen, met
behulp van de van nature aan de mens gegeven kenvermogens. Dat betekent dat je
alle, doormiddel van allerlei in de loop der tijden ontwikkelde technieken
opgedane, informatie als Onzeker terzijde moet laten. Die informatie is immers
het resultaat van onderzoekingen die nog in volle gang zijn, zodat het niet
uitgesloten is dat straks blijkt dat de zaak anders zit. Je bent dus aangewezen
op je eigen denken, op je eigen kenvermogen, en op de resultaten daarvan. Die
resultaten monden uit in dat basispatroon, dat noodzakelijk achter alle
filosofische gedachtegangen steekt. De mens is niet zomaar door de een of
andere schepper op de aarde gezet.
Hij
is daarentegen het laatste verschijnsel dat de werkelijkheid via allerlei
processen oplevert. Als je die processen nagaat blijkt dat hij een kenvermogen
bezit dat onmiddellijk aan hem meekomt. Hij is namelijk in feite de
werkelijkheid die zichzelf kent. Hij kan dus de werkelijkheid kennen, geheel
vanuit zichzelf, zonder dat hij daarbij externe hulpmiddelen of informatie
nodig heeft.
Bij
het beantwoorden van de vraag wie de mens is moet je je realiseren dat de mens
geen verleden en geen toekomst heeft. Als geestelijk wezen staat hij los van de
materiële werkelijkheid, maar ook staat hij los van datgene dat je geest kunt
noemen, namelijk de werkelijkheid als niet-materie, oftewel de beweeglijkheden op
zichzelf weer terug. Je moet hierbij wel in de gaten houden dat beide
ontkenningen, namelijk ontkende materie of natuur en ontkende niet-materie of
geest, vooronderstellen dat datgene dat ontkend wordt wel aanwezig is en als
zodanig zijn rol speelt. Je mag die ontkenning dus niet opvatten in een
vernietigende zin, als zouden beide ontkende grootheden er helemaal niet zijn.
Zou je uit het gelden van de bedoelde ontkenning afleiden dat de mens
bijvoorbeeld met de natuur niets te maken zou hebben, dan wordt daarmee die
ontkenning Ongeldig. De mens moet dus de natuur, juist omdat hij haar als
ontkenning moet laten gelden, volledig tot haar recht laten komen.
Het
tot haar recht laten komen van de natuur, inclusief de menselijke natuur, is in
feite voor het moderne denken iets onbekends. Men houdt zich wel met de natuur
bezig, maar dat gebeurt vanuit de gedachte dat zij in ons belang veranderd zou
moeten worden. De mens moet verbeterd worden door ingrepen in het DNA opdat hij
minder gevoelig voor ziekten wordt en een hogere intelligentie verkrijgt,
kortom opdat hij bruikbaarder en nuttiger wordt. Hetzelfde geldt voor allerlei
gewassen. In feite is de moderne mens er op uit de natuur te overheersen, op
grond van het besef boven haar uit te gaan. Dit besef is op zichzelf juist,
maar van het laten gelden van de ontkenning komt niets terecht omdat de natuur
verminkt en ziek gemaakt wordt, zodat zij juist niet tot haar recht kan komen.
De bevestiging, die aan de ontkenning voorondersteld is en er de voorwaarde toe
is, kan niet tot zijn recht komen en daardoor wordt het met die ontkenning ook
niets.
Die
ontkenning verwordt tot een machtsbegrip, vandaar dat de moderne mens naar
eigen willekeur over het aan hem vooronderstelde, de natuur in haar
algemeenheid en de menselijke natuur in het bijzonder, denkt te kunnen
beschikken. Die natuurvijandigheid is een typisch westers verschijnsel. De
geschiedenis wemelt van de voorbeelden van mensen die wilden vergeestelijken en
daartoe hun eigen lichamelijkheid teniet wilden doen: kluizenaars, monniken,
maar ook geleerden en rein leven idealisten. De vrouw en het vrouwelijke worden
tot op de dag van vandaag, ondanks alle schijnbare erkenning, met argwaan
bekeken en vaak zelfs, al of niet bewust, gehaat. Het ten volle laten gelden
van de ontkenning, dus het niet natuur zijn, komt tot uiting in het verzorgen van de natuur.
In het begrip verzorgen
ligt besloten dat je haar met rust laat teneinde haar zo goed mogelijk zichzelf
te laten zijn. Dat sluit niet uit dat je waar nodig ingrijpt, maar dat doe je
dan niet met de bedoeling haar naar je hand te zetten, maar juist om haar tot
haar recht te laten komen. Als je dat doet stel je haar niet als een zaak ter
wille van jou, maar als een zaak die er ter wille van zichzelf is. De natuur
dient dan niet ergens toe, zij is er gewoon en zij moet als zodanig verzorgd
worden.
Ten
aanzien van de ontkenning van de geest lijkt de zaak wat gemakkelijker te
liggen omdat iedereen begrijpt dat je geen geest kunt zijn zonder jezelf als
lichaam op te heffen. Dat leidt er overigens wel toe dat heel wat mensen menen
dat geesten op zichzelf kunnen bestaan. Eigenlijk is deze mening gegrond op het
besef dat het begrip geest voor de mens geldt, maar men heeft er niets van
begrepen: de geest moet immers ook ontkend worden, hij kan niet op zichzelf
bestaan. Slechts als ontkenning geldt hij voor het laatste verschijnsel.
Anderzijds is het ook fout om bijvoorbeeld het denken, voor zover dat bij de
mens functioneert binnen het kader van het leren kennen van de werkelijkheid en
dus een factor is van het kenvermogen, te beschouwen als een bepaalde werkzaamheid
van de materie. Zou dit inderdaad het geval zijn, dan zou het denken
noodzakelijk gebonden zijn aan de wetten die voor de materie gelden. Het zou
dan als kenproces aan tijd en plaats gebonden zijn en beantwoorden aan strenge
wetten van oorzaak en gevolg; het zou een strikt causaal proces zijn dat
bovendien meetbaar en kwantificeerbaar is. Dat echter is geenszins het geval.
Je denken kost in feite helemaal geen tijd en is niet gebonden aan een plaats.
Verder is er geen enkele noodzakelijkheid om in causale verbanden te denken -
het is, bijvoorbeeld in de wetenschap bij het uitzoeken van de causale
verbanden tussen de verschijnselen, juist de kunst om je denken tot causaliteit
te dwingen omdat het blijkbaar van nature daartoe niet bereid is. Uiteraard is
er wel vast te stellen dat iemand denkt, men kan de hersenactiviteit meten.
Maar, men kan niet bepalen wat iemand denkt. Dat is evenwel nu juist datgene
waarom het gaat als je het over het denken hebt. Dat is een zaak die zich laat
gelden op de wijze van niet-materie zijn. Hij is dus voorbij de materie en haar
dynamiek, vandaar dat de gedachten van de mensen alleen maar dan te voorschijn
kunnen komen als iemand er mededeling van doet. Op geen enkele andere wijze is
het mogelijk iemands denken te leren kennen. Daarom is het onjuist en
misleidend om het denken als een werking van de materie te beschouwen. Het is
dus wel degelijk van belang voor ogen te houden dat het begrip geest een rol
speelt in het menselijk leven, niet echter als geest op zichzelf, maar als
geest op ontkende wijze. Om deze ontkenning ten volle te laten gelden is het
noodzakelijk het begrip geest, oftewel het begrip niet-materie, tot zijn recht
te laten komen.
Voor
de mens als zelfbewustzijn zijn er eigenlijk twee werkelijkheden, namelijk de
werkelijkheid als een verzameling reële verschijnselen en de werkelijkheid die
als voorstelling in je brein
aanwezig is. Het was de wijsgeer Immanuel Kant (1724-1804) die zich indertijd
afvroeg wat het onderscheid is tussen de reële werkelijkheid (Das Ding an sich)
en de voorstelling. Was voor Kant de reële werkelijkheid inderdaad een
bestaande, door de denkers uit de oude Indische traditie werd zelfs dat bestaan
ontkend. De realiteit was slechts een droom die in alle individuele mensen min
of meer gelijk is. Zo zijn er in de loop der tijd tal van uitvluchten verzonnen
om het probleem van de verhouding tussen de realiteit en de voorstelling te
omzeilen. Ook in de moderne natuurkunde vragen sommigen zich af of de
werkelijkheid wel bestaat buiten de menselijke waarneming om. Dergelijke vragen
hebben wel enige grond omdat wij, voor zover het over ons zelfbewustzijn gaat,
de realiteit inderdaad alleen maar ervaren en onmogelijk onderzoek kunnen
plegen buiten die ervaring om.
Als
je er, uitsluitend met je eigen vermogens, filosofisch achter wilt komen hoe
het zit met de werkelijkheid blijkt bovenstaand dilemma van grote betekenis te
zijn. Je moet namelijk om te beginnen een absolute zekerheid vinden van waaruit
je kunt gaan redeneren. Die zekerheid ligt in dat dilemma besloten: hoe of wat
die realiteit ook is, steeds is er een onloochenbaar feit en dat is het feit
dat je zelf bestaat. Het bestaan van een ik is onloochenbaar, zelfs als je laat
gelden dat je noch van dat ik, noch van de rest, ook maar iets af weet. Hoe je
het ook plooit, het ik is in alle Socratische uitspraken, gebaseerd op het
uitgangspunt ik weet niets, een volstrekte constante die nimmer ontkend kan
worden. En het is nu juist deze constante die de deur opent naar filosofisch
onderzoek van de werkelijkheid. Het blijkt dan dat er wel degelijk een
realiteit is die te kennen is. Je behoeft daarvoor geen ingewikkelde Kantiaanse
denkmethodieken toe te passen: die realiteit is na te gaan vanuit de absolute
zekerheid van het bestaan van een verschijnsel dat ik kan zeggen.
De
verhouding tussen de realiteit en de werkelijkheid in je hoofd is deze dat de
realiteit inhoud van het zelfbewustzijn is, het is de realiteit bij wijze van
voorstelling en het is daarbij volkomen oninteressant of die realiteit nu al of
niet een droom is en al of niet buiten ons om bestaat. In ieder geval geldt
voor dat zelfbewustzijn dat het op ontkende wijze het begrip geest is. Die
ontkenning komt voor de dag als voorstelling: het doet zich voor als materie
(de dingen), maar het is eigenlijk niet-materie, namelijk de werkelijkheid als beweeglijkheden weer
terug. Om die ontkenning tot zijn recht te laten komen is het noodzakelijk
datgene dat ontkend wordt, namelijk de geest, in de juiste verhouding te laten
gelden. De juiste verhouding is deze dat de voorstelling niet vastgelegd wordt,
maar beweeglijk blijft. Beweeglijk wil in dit verband zeggen dat de
voorstelling voortdurend verandert, niet alleen in die zin dat er steeds andere
voorstellingen in het brein
verschijnen, maar ook dat dezelfde voorstellingen almaar in zichzelf
veranderlijk zijn. Dat veranderlijke kun je in jezelf waarnemen als je er eens
goed op je eigen concentratievermogen let. Wat bedoel ik nu als ik zeg dat je
jezelf als geest met rust moet laten? Deze uitspraak betekent dat je het beweeglijk-zijn
niet moet verstoren. Je kunt bij jezelf opmerken dat je een voorstelling
slechts enkele ogenblikken vast kunt houden. Vrijwel onmiddellijk komt er een
andere voorstelling in je op. Zelfs als dezelfde voorstelling weer terug komt
is hij toch weer anders dan de vorige keer.
De
werkelijkheid als voorstelling is aan voortdurende verandering onderhevig en
komt eigenlijk nooit tot rust. Het is geen vaststaande zaak die, eenmaal
vastgesteld, voor altijd dezelfde blijft. Het gaat nu over dat wat zomaar in
jezelf gebeurt als je zonder enige bedoeling maar wat zit te mijmeren. Dan
blijkt dat de voorstelling van nature een beweeglijke zaak is. Hij ligt niet
vast als een foto. Maar, wij vinden dat niet zo prettig omdat wij vinden dat je
iets moet leren en dus gaan wij ons er in oefenen ons te concentreren. Dat wil
zeggen dat wij gaan proberen dat beweeglijk-zijn op te heffen, er een
vaststaande voorstelling van te maken. Al op de scholen beginnen de oefeningen
tot concentratie, vergezeld van pasklare voorstellingen die de kinderen zich
zonder meer eigen moeten maken. Alles is er op gericht het beweeglijke, het
speelse, uit te bannen en er een vast patroon van te maken. Daarbij is
opmerkelijk dat dit streven altijd tot een mislukking leidt: op een gegeven
moment, als de aandacht enigszins verslapt, stort dat vaste patroon in en
treedt de natuurlijke toestand weer op. Aan de kinderen op school is goed te
merken dat hun wezenlijke toestand die van beweeglijkheid, veranderlijkheid en
niet geconcentreerd zijn is. Dat nu is het zich laten gelden van datgene dat
ontkend wordt.
Als
je er achter wilt komen wie de mens is zul je om te beginnen alles buiten
beschouwing moeten laten wat een mens moet. Al het moeten heeft betrekking op
de een of andere vorm van overheersing van de mens over zichzelf, en doorgaans
ook over anderen. Die overheersing is vaak kwalijk, maar dat behoeft niet
altijd zo te zijn. Hoe je haar echter beoordeelt, het blijft een feit dat zij
het zicht op de natuurlijke mens verduistert en daarom, bij het zoeken naar een
antwoord op de vraag wie de mens is, buiten beschouwing gelaten moet worden.
Dat betekent in feite dat je in dit geval alle verworvenheden van de cultuur,
alle wereldbeschouwingen en opvattingen moet laten voor wat ze zijn. Men is
immers in elke cultuur bezig bepaalde voorstellingen vast te houden! Binnen een
bepaalde cultuur moeten (! ) de mensen zich houden aan de uit zo'n voorstelling
afgeleide normen en regels, zij moeten zich als het ware op die zaken
concentreren. Zij moeten zichzelf en de anderen daartoe dwingen want anders
stort zo'n hele cultuur in. Nogmaals: kennelijk is de mens niet ingesteld op
dat vasthouden van een voorstelling.
Een
voorstelling wordt langer vastgehouden naarmate de mensen meer onder druk
worden gezet, maar zelfs in dat geval komt er onvermijdelijk een moment dat de
zaak instort. Je hebt dat onlangs in Oost-Europa en in de Sovjet-Unie gezien.
Het Marxistisch leninistische stelsel heeft het begeven doordat de mensen zo
langzamerhand een andere voorstelling van de werkelijkheid hadden ontwikkeld.
Let wel: in de mensen is dat gebeurd, de zogenaamde leiders waren nog lang
zover niet en zij hebben dan ook geprobeerd de mensen weer de oude voorstelling
op te dringen, hetgeen volledig mislukt is. Een krampachtig vastgehouden
voorstelling blijkt na verloop van tijd onhoudbaar te zijn, juist omdat
beweeglijkheid de essentie is en niet het vaststaande, het statische. Ook de
westerse democratieën zijn in beweging gekomen: omdat de ideologieën, dat zijn
voorstellingen inzake een op te bouwen wereld, steeds meer uitgehold zijn
verliezen de politieke partijen hun identiteit. Straks komen er wel weer nieuwe
voorstellingen voor in de plaats, maar ook die zullen te zijner tijd zeker
instorten. De werkelijkheid als voorstelling laat zich niet vastleggen, juist
omdat zij verwant is aan absolute beweeglijkheid.
Bladwijzer:
Brein ;
Rechten van de Mens-1 ; Rechten van de Mens-2 ; Rechten van de Mens-3 ; Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
; Intrinsieke
waarde(nrs. 7 t/m10 )
;
De
voorstelling, als inhoud van het zelfbewustzijn, wordt gekenmerkt door een
dubbel aspect: enerzijds is het een zaak die zich voordoet als materieel,
namelijk als een verzameling op zichzelf staande, bepaalde, reële
verschijnselen, die in ons zelfbewustzijn vastgelegd zijn (ons huis, onze
vrienden en dergelijke), en anderzijds is het een almaar beweeglijke zaak
waarbij de materie zich voordoet alsof ze niet-materie (geest) was. Op grond
van deze twee aan elkaar tegengestelde aspecten storten de voorstellingen
voortdurend in om zich tegelijkertijd weer, enigszins anders, op te bouwen. Er
is dus een afwisseling van voorstellingen in de mens aanwezig. Deze afwisseling
bevalt de mensen niet zolang en voor zover zij nog niet vertrouwd zijn met het
feit dat zij een eenzame in de kosmos zijn, een wezen zonder verleden en zonder
toekomst. Zij klampen zich dan vast aan hun materiële oorsprong, hun verkeerd
begrepen natuurlijkheid, en proberen de afwisseling van voorstellingen op te
heffen door alles vast te leggen. Daarmee doen zij nu juist hun werkelijke
natuurlijkheid tekort. Die kan niet tot haar recht komen...
Het
ligt in de logica dat mensen hun voorstellingen en hun gedachten niet vast
kunnen houden, maar zij beoordelen dat feit negatief: zij vinden dat het zo
niet zou moeten zijn. Ten gevolge daarvan verwaarlozen zij ook zichzelf als
geest, terwijl zij abusievelijk in de mening verkeren met het vastleggen van
hun voorstellingen uitermate geestelijk bezig te zijn. Onze gehele westerse
cultuur staat in het teken van dat vastleggen. Dat komt vooral tot uiting in de
wetenschap, hoewel die het nu juist moet hebben van de afwisseling van
voorstellingen om vooruitgang te kunnen boeken. Elke nieuwe ontwikkeling immers
vooronderstelt het vervallen van eerdere opvattingen. Ondanks deze
noodzakelijke afwisseling echter is het wetenschappelijke streven gericht op zo
deugdelijk mogelijk vastgestelde feiten. Daar werkt men steeds naar toe.
Weliswaar wordt het afwisselende karakter van de werkelijkheid als voorstelling
beschouwd als een bron van inspiratie, maar het wordt niet als de essentie van
het zelfbewustzijn gezien. De Onzekerheid vanwege de afwisseling moet tenslotte
tot zekerheid leiden, daar is het in de wetenschap om te doen, en dat is
feitelijk niet alleen het geval in de westerse wetenschap, maar in de gehele
cultuur.
De vier levensbegrippen, waar het ons nu
om te doen is, zijn nihilisme, anarchisme, socialisme en communisme. Deze
begrippen kunnen, zoals ik heb laten zien, tot idealen en zelfs ideologieën
worden en daarmee onmiddellijk hun ware betekenis verliezen, een betekenis die
dan vervangen wordt door een bepaalde waarde. Daarmee is meteen al het eerste
begrip uit de vierslag, namelijk nihilisme buiten werking gesteld. Dit begrip
kun je beschrijven als: er is niets dat enige waarde heeft. Bij het overdenken
van deze uitspraak ligt de nadruk uiteraard bij het begrip waarde. Pas als we
de rol, die dit begrip speelt, hebben begrepen kunnen we nagaan wat de
betekenis is van genoemde uitspraak. Maar eerst nog iets over het begrip
nihilisme zelf.
Het begrip nihilisme heeft in de loop der tijd verschillende
betekenissen gehad. Deze betekenissen hadden steeds een negatief karakter, er
werd iets mee ontkend. Die ontkenning sloeg onveranderlijk op een
levensovertuiging, in de praktijk doorgaans een geloof. Een atheïst werd dan
ook zonder meer tot de nihilisten gerekend. Als bijvoorbeeld van een denker
gezegd werd dat hij een nihilist was, werd daarmee bedoeld dat hij de heersende
levensovertuiging niet toegedaan was.
Zo waren de zogenaamde ketters in de ogen van de Roomse geestelijken
nihilisten, want voor die geestelijken stond vast dat je helemaal geen
overtuiging of geloof bezat als je niet Rooms was. Naast het Roomse geloof was
er geen andere overtuiging mogelijk. Het woord nihilist werd dan ook gebruikt
als een scheldwoord.
Tegenwoordig wordt het nihilisme met een zekere regelmaat ter
sprake gebracht en ook dan weer betekent het dat iemand van een ander vindt dat
zij of hij geen enkele levensovertuiging heeft. Of die ander er eventueel toch
een heeft doet helemaal niet ter zake: hij belijdt niet een van de algemeen
erkende overtuigingen en dus belijdt hij helemaal niets! Nu de gangbare
overtuigingen en ideologieën aan het aftakelen zijn en de mensen er almaar
onverschilliger voor worden klagen politici, geestelijken en humanisten over
het oprukkende nihilisme, dat volgens hen een vruchtbare voedingsbodem voor
dictatoriale machtssystemen zou zijn. Alweer: zij vinden dat anderen niets in
hun hoofd hebben. Er wordt zelfs door de humanisten gesproken van een
levensbeschouwelijke leegte, die samen met de kerken bestreden zou moeten
worden. Aan het feit dat elk mens een levensovertuiging heeft, omdat er in elk
mens een voorstelling van de werkelijkheid aanwezig is, wordt gemakshalve
voorbij gegaan. De betekenis van bovengenoemd nihilisme komt dus hier op neer
dat er iets ontbreekt dat er eigenlijk wel zou moeten zijn. In die betekenis
wordt het begrip nihilisme voortdurend gebruikt. Maar, het begrip nihilisme
heeft niet te maken met het al of niet aanwezig zijn van een levensovertuiging.
Het heeft te maken met de waarde die mensen aan dingen of ideeën toekennen.
Het
toekennen van waarde aan dingen of ideeën is niet los te denken van de
omstandigheid dat die dingen of ideeën moeilijk te verwerven of te realiseren
zijn. Voor een liefhebber van auto's heeft bijvoorbeeld een Rolls-Royce grote
waarde en voor een idealist is dat met zijn ideaal het geval. Het moeilijk te
verwerven of te realiseren zijn van een ding of een idee is samen te vatten
onder het begrip schaarste. Dat betekent dat het waardebegrip verbonden is met
schaarste. Aan datgene dat overvloedig aanwezig is en moeiteloos te verwerven
wordt weinig waarde gehecht, maar juist schaarse en moeilijke zaken staan hoog
in waarde aangeschreven. Het begrip waarde heeft dus betrekking op iets
bijzonders, iets dat begerenswaardig is omdat het om de een of andere reden
uitspringt uit het gemiddelde, het algemene en vanzelfsprekende, kortom: omdat
het schaars is.
Volgens
ons taalgebruik hechten de mensen waarde aan iets. Kennelijk is er vroeger een
besef geweest dat de verschijnselen en verhoudingen in de werkelijkheid
wezenlijk geen waarde hebben en dat het de mensen zijn die er waarde aan
toekennen. Dat besef is echter goeddeels verloren gegaan en het is zelfs zover
gekomen dat men in de filosofie de vraag aan de orde heeft gesteld of de dingen
misschien een eigen intrinsieke
waarde hebben, een waarde dus die onafhankelijk is van ons oordeel en
tot het wezen van de dingen behoort. Die vraag is vooral belangrijk in het
licht van de menselijke waarde. Bij het formuleren van de Rechten van de
mens is men er bijvoorbeeld stilzwijgend van uitgegaan dat elke mens
een eigen intrinsieke
waarde heeft, en op grond van het vermeende bestaan van die waarde is
men onder andere tot de conclusie gekomen dat niemand het recht heeft een ander
hoe dan ook aan te tasten. Zonder dat waardebesef kon men die rechten niet
overtuigend formuleren. Toch heeft ook de mens geen enkele waarde, maar, als je
op grond daarvan wilt aantonen dat de mens onaantastbaar is, moet je terug gaan
naar het gegeven dat de mens een unieke eenling in de kosmos is, onafhankelijk
van wat dan ook.
Rechten van de Mens-1 ; Rechten
van de Mens-2 ; Rechten
van de Mens-3 ; Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
No. 8
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L
Het
is een feit dat mensen een aantal dingen nodig hebben en dat er aan een aantal
voorwaarden voldaan moet zijn, willen zij kunnen leven. Er is bijvoorbeeld
gezond voedsel nodig en een behoorlijk onderdak, goede kleding en dergelijke.
Maar ook zijn juridische bescherming en communicatie onontbeerlijk. Al die
zaken vallen onder het begrip veiligheid en het gelden daarvan leidt tot de
betrekkelijke zekerheid dat je de avond haalt. Nu kun je zeggen dat je van al
die zaken, die de inhoud vormen van het begrip veiligheid, afhankelijk bent en
dat er dus alleen al vanuit de menselijke natuur geen sprake van kan zijn dat
je als mens volstrekt Onafhankelijk bent. Toch is die volstrekte
onafhankelijkheid, die volstrekte zelfstandigheid, een onvermijdelijke conclusie, die getrokken
moet worden uit de eerder beschreven
gedachtegang.
We
moeten er goed op letten dat het nu over het wezen van de mens gaat.
We
hebben dan te doen met een verschijnsel waarvoor het begrip zelfbewustzijn
geldt. Dat is de materie als niet-materie. Uit dat wezen vloeien Onmiddellijk
de vier levensbegrippen voort die met elkaar De Grote Vierslag vormen. Het feit
dat de mensen aanvankelijk en lange tijd met die begrippen geen raad weten en
er, omdat ze desondanks toch gelden, een rommeltje van maken laten we nu even
buiten beschouwing. Verderop in het verhaal zal blijken dat dit rommeltje
alleen maar dan begrepen kan worden als je eerst en vooral hebt uitgezocht hoe
het zit met dat wezen van de mens. Je moet weten wat er gedeformeerd wordt,
waardoor dat het geval is en hoe dat in zijn werk gaat. Wat betreft de
ogenschijnlijke afhankelijkheid van zaken van veiligheid wijs ik er nogmaals op
dat die vallen onder de rubriek van datgene dat ontkend aanwezig is. Veiligheid
is juist de ontkenning van het afhankelijk-zijn van voedsel, kleding, onderdak,
rechtszekerheid en dergelijke. In de veiligheid wordt de Onzekerheid van het
leven zoveel als mogelijk opgeheven. Daarmee kan het wezen van de mens tot zijn
recht komen. Dat houdt dan tevens in dat datgene dat ontkend wordt in orde is.
Al
die voorwaarden, waaraan voldaan moet zijn om veilig te kunnen bestaan, behoren
tot de werkelijkheid van de verschijnselen, de geworden dingen - in feite de
werkelijkheid als materie en het is juist dat materiële aspect van het
menselijk leven dat je, door er zorg voor te dragen, opheft en dus in feite
ontkent. In de praktijk komt dat er op neer dat de mens er voor zorgt dat al
datgene beschikbaar is dat nodig is om qua leven tot ontplooiing te kunnen
komen. Als en voor zover dat nodige beschikbaar is vervalt onmiddellijk de
afhankelijkheid, maar, als het niet beschikbaar is doordat een onverlaat er
beslag op heeft gelegd of doordat de productie de vraag nog niet aankan ben je
er wel van afhankelijk. Een ieder voelt als vanzelfsprekend aan dat je dan in
een situatie verkeert die eigenlijk zo niet zou moeten zijn. Schaarste kan
veroorzaakt zijn door onvoldoende productie en distributie, maar het kan ook -
en dat is vaak het geval veroorzaakt worden vanuit zogenaamd economische
motieven, met de bedoeling de waarde in stand te houden of op te drijven.
Schaarste
kan een instrument zijn in handen van diegenen die de mensen afhankelijk willen
maken of houden. De schaarse goederen worden dan waardevol gemaakt zodat het
moeite kost ze te verwerven. Daarmee wordt het mens-zijn aangetast.
Welbeschouwd is dat laatste, vanuit het wezen van de mens gesproken, nog
kwalijker dan het concrete feit dat er gebrek is.
Tot
op zekere hoogte is gebrek nog wel te verdragen, maar het feit dat dit gebrek
vanuit machtsbegeerte welbewust tot stand gebracht wordt is onverdraaglijk.
Het
wijst op een volslagen onverschilligheid
voor het wezen van de mens, een onverschilligheid die enerzijds voortkomt uit domheid, dat
wil zeggen: niet laten gelden dat je beter weet, en anderzijds uit het verkeerd
laten gelden van het begrip geest, waardoor bepaalde voorstellingen
vastgehouden worden. Op grond daarvan komt een groot deel van de mensheid nog
steeds niet in verzet tegen de aantasting van het menselijke wezen.
In
de moderne wereld houden overheden de mensen voor dat zij recht op arbeid
hebben. Doormiddel van die arbeid kunnen de mensen hun leven veilig stellen
zodat zij kunnen overleven. Dat overleven wordt dus afhankelijk gesteld van
arbeid en ook daarmee wordt het wezen van de mens aangetast. Arbeid behoort
iets vanzelfsprekends te zijn en niet iets waardevols dat bovendien ook nog
schaars is. De meeste arbeid wordt trouwens helemaal niet als zodanig
gewaardeerd, zoals daar bijvoorbeeld de arbeid is van huisvrouwen en een aantal
kunstenaars. De arbeid is eigenlijk een proces waarin de mensen hun wereld
omzetten tot een menselijke wereld en dus hun Onafhankelijkheid bevestigen. Nu
echter worden zij er afhankelijk van gemaakt. De arbeid geldt niet als een van
de wegen tot zelfontplooiing, maar als een schaars goed dat waardevol is.
Daarmee hangt samen dat niet alles wat de mensen doen onder het gangbare begrip
arbeid valt.
De
geschiedenis laat zien dat de mensen voortdurend bezig zijn geweest hun
afhankelijkheid op te heffen. Zij probeerden almaar bezittingen te verwerven,
in verschillende vormen, zoals land, sieraden, goud, geld en zelfs medemensen.
In zijn algemeenheid kun je zeggen dat de voor dat verwerven noodzakelijke
handelingen misdadig waren, omdat daarmee onvermijdelijk de aarde en haar
bewoners aangetast werden. Maar wat zich in feite, zij het op misdadige wijze,
liet gelden was het realiseren van de menselijke zelfstandigheid, het niet
afhankelijk zijn van de materiële werkelijkheid. Deze onafhankelijkheid houdt
niet in dat men zoveel als mogelijk afziet van natuurlijke behoeften, maar dat
men het zo probeert in te kleden dat die behoeften geen probleem meer zijn. Wat
aan dit streven verwerpelijk is, is niet het feit dat mensen proberen het
probleem van de levensbehoeften op te heffen, maar de wijze waarop dit in een onvolwassen
wereld gebeurt.
Ieder
mens heeft een zeker aantal behoeften. Daaraan moet op de een of andere manier
voldaan worden om qua wezen tot zijn recht te kunnen komen. Die behoeften zijn
individueel bepaald, niet voor een ieder is hetzelfde nodig: de een heeft
behoefte aan bijvoorbeeld boeken, maar de ander zal een muziekinstrument nodig
vinden; de een wil graag buiten wonen en de ander in de stad; de een eet graag
zilvervliesrijst en de ander aardappelen of brood. Datgene dat voor iemand
nodig is kan nimmer door anderen uitgemaakt worden omdat het, zoals gezegd, een
persoonlijke zaak is. Wanneer op den duur aan al die verschillende behoeften
voldaan zal kunnen worden vervalt het streven om zoveel mogelijk in bezit te
nemen, want alles wat men teveel heeft is alleen maar een bron van zorg - nog
afgezien van het feit dat het in de grond van de zaak diefstal is. Dit alles
gaat echter pas dan een realiteit worden als de mensheid zich tot een volwassen
zaak ontwikkeld heeft, hetgeen thans nog bij lange na niet het geval is.
Voorlopig
halen de mensen zoveel mogelijk binnen om hun zelfstandigheid te bevestigen.
Dat heeft enerzijds te maken met al of niet welbewust in stand gehouden
schaarste en een daarmee samenhangend waardebesef, en anderzijds met een nog
niet zichzelf kennen als zelfstandigheid.
Onverschilligheid- zie A, B,
C, D, E, F, G, H, K, L
concurrentie-1
; concurrentie-2
; concurrentie-3
; concurrentie-4
; concurrentie-5
; concurrentie-6
; Rechten van de Mens-1
; Rechten van de Mens-2 ; Rechten
van de Mens-3 ; Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
Het
niet afhankelijk zijn van de dingen laat zich bij de mensen gelden op de manier
van het beschikbaar zijn van de dingen. Dat heeft dus niets te maken met
afschaffen. Toch is het niet afhankelijk zijn niet helemaal zonder het aspect
van het afschaffen. Mensen kunnen namelijk teveel dingen hebben, zij kunnen
meer hebben dan, in het licht van hun eigen persoonlijkheid, nodig is. Dat
teveel is mogelijk voor zover er aan bepaalde, niet direct noodzakelijke,
dingen waarde gehecht wordt, alleen maar omdat het bezit ervan als iets
bijzonders beschouwd wordt en de bezitter ervan er een zekere status aan kan
ontlenen. Het bezit van die dingen berust dan niet op de persoonlijkheid van de
bezitter en dus op het nodig-zijn, maar op de indruk die de bezitter op anderen
wil maken. De dingen komen in die situatie niet tot hun recht en daarom zou de
bezitter ze moeten afschaffen. Met dat afschaffen heft hij eveneens zijn
afhankelijkheid op.
Tot
nu toe hebben de mensen, ieder voor zich, op zoveel mogelijk dingen beslag
gelegd, vanuit het onbewuste streven zelfstandig te worden. Het zoveel mogelijk
echter gaat vanzelf over in het teveel en daarmee wordt de beoogde
zelfstandigheid weer tenietgedaan. Juist dat wat men teveel heeft is in die
situatie een bron van zorgen. Het lijkt er op dat dergelijke zorgen minder
afhankelijk maken dan de zorgen die men heeft als er te weinig is, maar dat is
niet het geval. Het almaar meer willen hebben leidt tot een onderlinge strijd
van de een tegen de ander, die meer moeite en energie kost dan het verwerven
van alleen maar de noodzakelijke dingen. Dit laatste immers vooronderstelt
samenwerking tussen de mensen, met veiligheid als uiteindelijke doel, terwijl
het streven naar zoveel mogelijk tot concurrentie en strijd leidt, en dus tot een grote mate van onveiligheid.
Tot op de dag van vandaag manifesteert de menselijke behoefte
aan onafhankelijkheid, voor zover die zich in die en gene laat gelden, zich op
de wijze van afschaffen. In de Middeleeuwen waren er godsdienstige mensen die
zich zogenaamd aan god wilden wijden. Zij voelden zichzelf aan als geestelijk
wezen en zij wilden zichzelf als zodanig waar maken. Dat betekende voor hen een
rigoureus afschaffen van alles wat met het materiële en dus ook met het
natuurlijke te maken had. Zonder te begrijpen hoe de zaak werkelijk zit waren
zij op zoek naar onafhankelijkheid. Door dit onbegrip kwamen zij tot de
overtuiging dat er van alles afgeschaft moest worden om tot geestelijke
gelukzaligheid te geraken. In feite leidde dit ascetisme echter tot een steeds
grotere afhankelijkheid omdat het afschaffen een voortdurende strijd tegen
zichzelf noodzakelijk maakte, een strijd die vooral met betrekking tot de
seksualiteit uiterst perverse vormen aannam. Het afschaffen van datgene dat,
juist vanwege het feit dat de eerder door mij besproken ontkenning tot zijn
recht moet komen, bij het leven behoort, heeft een steeds grote Onvrede tot
gevolg. Tegenwoordig schuilt er een dergelijk gevaar in de zogenaamde
ecologische beweging. Men is tot de terechte conclusie gekomen dat er in onze
huidige maatschappij gigantisch veel verspild wordt en dat er op grond daarvan
allerlei afgeschaft zou moeten worden. Men gaat daarbij echter zover dat men
het onderscheid tussen dat wat de mensen nodig hebben en dat wat er teveel is
uit het oog verliest.
Dat
leidt er toe dat men, uiteraard weer van bovenaf denkend, gaat bepalen wat
anderen zouden moeten afschaffen en daarbij behoort dan een groot aantal dingen
die juist de onafhankelijkheid van de mensen bevorderen!
Wat
er bijvoorbeeld ten nadele van de automobiel gezegd kan worden, het blijft een
feit dat hij voor de mensen een grote mate van individuele onafhankelijkheid
betekent en dat de mensen daar gelijk in hebben. Datzelfde geldt voor een groot
aantal artikelen. Het gaat er dan ook niet om die zaken af te schaffen, maar
het gaat er om ze zo verantwoord mogelijk te maken, waartoe overigens ook
behoort dat men het onmogelijk maakt aan het bezit ervan een zekere status te
verbinden. Het zit met het afschaffen precies zo als met de kennis: je kunt
eenmaal ontwikkelde producten, waarvan gebleken is dat zij, in het licht van de
door mij bedoelde onafhankelijkheid, voor de mensen nuttig zijn niet meer weg
denken uit de samenleving, net zo min als je eenmaal verworven kennis teniet
kunt doen. Het gaat dus niet aan dingen te willen afschaffen. Die gedachte
berust op een verkeerd begrepen ontkenning van het materiële.
Zodra
de mens op de planeet verschijnt, gaat zich een aantal begrippen
verwerkelijken. Daartoe behoren ook de begrippen uit De Grote Vierslag.
Aanvankelijk echter weten de mensen van die begrippen niets af, de zaak laat
zich bijna instinctmatig gelden als een soort van oerdrift. Doordat lange tijd,
namelijk tot het moment van volwassenheid van de mensheid, het begrip schaarste
dominant is komen die oerdriften voor de dag als geheel iets anders dan datgene
waarop zij wezenlijk betrekking hebben. Wil je de mensen begrijpen zul je,
zoals al eerder gezegd, die oerdriften moeten kennen, tezamen met de factoren
die er iets geheel anders van maken. Het is het langzaam maar zeker elimineren
van de wijze waarop die factoren op het leven inwerken dat de weg vrij maakt
voor het zuivere zich realiseren van genoemde wezenlijke begrippen.
Filosofische kritiek is dus te leveren op de wijze waarop, maar niet op de zaak
zelf. Zo laat zich in de moderne mens gelden dat hij zelf zijn wereld op moet
bouwen. De politici zijn dan ook volop daarmee bezig, maar: de wijze waarop dat
geschiedt en de doelstellingen die daarbij gelden deugen, filosofisch gezien,
niet. De mensen zijn op de verkeerde manier met het goede bezig…
Hoe
begrijpelijk en logisch verklaarbaar het ook is, de mensen zouden eigenlijk
nergens waarde aan moeten toekennen, omdat zij wezenlijk nihilistisch zijn. Een
argument voor deze gedachte heb ik al gegeven: het toekennen van waarde doet de
absolute onafhankelijkheid van de mens teniet. Je zou dat het persoonlijke
argument kunnen noemen. Er is echter ook nog een universeel argument, een
argument dat dus betrekking heeft op de werkelijkheid zelf. Als je namelijk aan
iets waarde toekent maak je dat iets tot een bijzonderheid, een zaak die
uitgelicht is uit het onderlinge verband der verschijnselen in de
werkelijkheid. Je stelt die waardevolle zaak als iets dat belangrijker is dan
de rest. Daarmee heb je de werkelijkheid verbroken. Dat geldt ook als je van
mening bent dat de mens waardevol zou zijn, dat hij een intrinsieke waarde zou hebben. Het mag dan
ook geen verwondering wekken dat het idee van intrinsieke waarde van de mens voortdurend als
argument gebruikt wordt om de aarde uit te buiten en haar naar eigen goeddunken
te veranderen: de mens als heerser over de kosmos! Anderzijds leidt diezelfde
idee er toe dat men op een gegeven moment de Rechten van de
mens is gaan formuleren. Echter, hoe nuttig zo'n verklaring van de rechten van de mens in de praktijk ook is, zij berust op een
verkeerde voorstelling van de werkelijkheid. In feite heeft ook de mens geen
enkele waarde en nu is het de vraag hoe hij vanuit dit gegeven tot een zinvol
leven kan komen.
Op
het eerste gezicht lijkt dat een moeilijke opgave te zijn, maar ik zal nog
duidelijk proberen te maken dat juist het leven met een waardebesef moeilijk
is...
concurrentie-1
; concurrentie-2
; concurrentie-3
; concurrentie-4
; concurrentie-5
; concurrentie-6
; Rechten van de Mens-1
; Rechten van de Mens-2 ; Rechten van de Mens-3
; Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Zoals
gezegd zijn er minstens twee gedachtegangen die tot de conclusie leiden dat
voor de mens het waardebegrip zou moeten vervallen. De eerste is persoonlijk
van aard: omdat voor ieder mens geldt dat hij of zij het laatste verschijnsel
is, geldt voor hem dat hij noch natuur (materie), noch geest (niet-materie) is.
De mens is een absolute zelfstandigheid en als zodanig geldt er voor hem dat
hij nergens bij behoort; bijgevolg is de mens wezenlijk volkomen onafhankelijk;
het waarde toekennen aan iets maakt hem afhankelijk; een afhankelijk mens is
een mens die qua zelfbewustzijn niet tot zijn recht komt en beneden zijn
mogelijkheden blijft. Hij zou dus op moeten houden met het toekennen van waarde
aan de dingen. Het is van belang deze gedachtegang droog te volgen zonder aan
persoonlijke consequenties te denken. Onwillekeurig ga je namelijk denken in
termen van afschaffen, van ongeïnteresseerdheid en dergelijke, maar dat is nu
net niet datgene dat aan het laten vervallen van het waardebegrip meekomt. Het
gaat in dit verband puur om de waarde, denk eventueel aan de waarde in geld die
bijvoorbeeld je boeken of je piano vertegenwoordigen. Als je geen waarde hecht
aan deze dingen betekent dat niet dat je je ervan zou moeten ontdoen of je er
niets aan gelegen moet laten liggen!
De
tweede gedachtegang is universeel van karakter. Het gaat daarbij om het feit
dat mensen aan bepaalde verschijnselen een bepaalde waarde toekennen en aan
andere verschijnselen niet. Zij verkeren daarbij in de mening dat de dingen een
intrinsieke waarde bevatten
en dat die waarde niet bij alle dingen gelijk is. Voor godsdienstige mensen is
dat gemakkelijk te begrijpen: god heeft de hele boel geschapen en daarbij het
een waardevoller gemaakt dan het ander. Het meest waardevol is dan de mens en
dat betekent dat alle dingen er niet zomaar op zichzelf zijn, maar ten dienste
staan aan iets anders, namelijk de mens. De grootte van de intrinsieke waarde wordt
dan bepaald door het belang dat bepaalde dingen voor de mens hebben. Een
dergelijke mening ligt bij godsdienstige mensen voor de hand, maar geheel
anders ligt de zaak als je inziet dat de dingen door zelforganisatie van de
materie ontstaan zijn. Als het waar is dat je de intrinsieke waarde van de dingen zou moeten zoeken
in het wezen van de dingen, dan is het zaak naar dat wezen op zoek te gaan. Het
blijkt dan dat alles terug te brengen is tot beweeglijkheden die allemaal aan elkaar gelijk
zijn. Het wezen van de dingen blijken de beweeglijkheden te zijn, maar het opmerkelijke
daarvan is dat ertussen de ene beweeglijkheid en de andere geen onderscheid
bestaat. Als er geen onderscheid is kan er ook geen waardeverschil zijn en dus
moet je tot de conclusie komen dat, als er al een intrinsieke waarde bestaat, deze voor ieder ding
precies dezelfde moet zijn. Daarmee vervalt echter het waardebegrip. Dit
vooronderstelt immers een verschil tussen het een en het ander! Wat dit betreft
is het aardig om op te merken dat de wijsgeer Spinoza destijds al stelde dat de
dingen niet echt van elkaar verschillen en dat het slechts de
verschijningsvorm, de bestaanswijze, is die onderscheid tussen het een en het
ander mogelijk maakt. Spinoza had dan ook niets op met de waardeoordelen van de
mensen. Inmiddels hebben de natuurkundigen ontdekt dat alle verschijnselen tot
een universeel gegeven zijn terug te brengen en dat is voor hen aanleiding om
te zoeken naar een theorie van waaruit alle verschijnselen verklaard kunnen
worden. Dat alles houdt in dat er geen enkel argument is om aan de dingen een
intrinsieke waarde toe te kennen.
Het
spreekt vanzelf dat de mens ook een ding is, zij het dan een enigszins
merkwaardig ding. Van intrinsieke
waarde kan bijgevolg bij hem ook geen sprake zijn. Stel ik nu de mens
als een verschijnsel met intrinsieke
waarde, dan beschouw ik hem als losstaand van het verband in de
werkelijkheid. Daarmee verbreek je de werkelijkheid en wel precies op het
moment dat je de mens zo waardevol vindt. Dat positieve waardeoordeel is sinds
de 18e eeuwse
Verlichting gemeengoed geworden. Maar, het centraal stellen van de
mens (bijvoorbeeld in het Humanisme) mag dan wel zinvol zijn als tegenwicht
tegen godsdienstige ideeën van ondergeschiktheid, in het licht van het
bovenstaande kan het daarentegen niet anders beoordeeld worden dan als een
misvatting, die onvermijdelijk aanleiding geeft tot een zekere mate van
hoogmoedigheid. Dat zou op zichzelf zo erg niet zijn, ware het niet dat de zaak
enerzijds uitloopt in het onverantwoord gebruik maken van alles wat de planeet
aan nuttige grondstoffen oplevert en anderzijds in het streven de werkelijkheid
naar eigen goeddunken te veranderen in de mening haar daarmee te verbeteren...
In feite echter komt het neer op het verwoesten van de werkelijkheid.
Als
je goed bij jezelf te rade gaat bemerk je dat je bijvoorbeeld je boeken en je
piano niet zou willen missen. Je maakt dat kenbaar door te zeggen dat voor jou
je boeken en je piano waardevol zijn. In feite echter gaat het je niet om de
waarde (geldswaarde), maar om de rol die die dingen in je leven spelen. Omdat
wij, in onze cultuur, alles in waarden uitdrukken doe je dat in dit geval ook -
het ligt in ons taalgebruik! Zo kunnen ouders zeggen dat de kinderen hun alles
waard zijn. Vraag je dan hoeveel dat alles is, dan antwoorden zij dat dit niet
in geld uit te drukken is. Kennelijk komt dan het besef boven dat enerzijds het
begrip waarde samenhangt met geld en anderzijds dat dit niet op hun kinderen
van toepassing is. Zonder het zich te realiseren zeggen zij eigenlijk dat de
kinderen buiten het waardebegrip vallen. Geld is namelijk de idealiteit van de
waar; het is de uitdrukking van de mate waarin iets waardevol gevonden wordt.
De waar is waardevol. Op een gegeven moment hebben de mensen bedacht dat het buitengewoon
onpraktisch is dingen tegen dingen te ruilen. Met het langzaam aan vergroten
van de markt ging men de dingen niet meer tegen andere dingen ruilen, maar
tegen bepaalde symbolische voorwerpen (goudstukken, waardepapieren) die
uitdrukking gaven aan de waarde van de dingen. Thans wordt de waarde van de
dingen al grotendeels uitgedrukt in bepaalde getallen op bank- of
giroafschriften. Zo hebben alle dingen hun waarde en die wordt uitgedrukt
doormiddel van een abstractie. Die abstractie is de idealiteit van de waar, van
datgene dat waarde heeft. Als men dan zegt dat de waarde van iets niet in geld
uit te drukken is, dan zegt men eigenlijk dat iets buiten het waardebegrip
valt.
Je
hebt bijvoorbeeld een poes, een gewone alledaagse huiskat. Je zegt dat die kat
je veel waard is, je houdt van dat beest. In feite echter is zo'n kat, die geen
zeldzame ras kat is, nauwelijks een dubbeltje waard! Wat je dan eigenlijk wilt
zeggen is dat je die poes niet zou willen missen en dat hij heel veel voor je
betekent. Hetzelfde geldt voor al die andere dingen, je boeken, je piano. Het
gaat om de betekenis van de dingen. Het begrip waarde en het begrip betekenis
lopen in de praktijk door elkaar en zij geven dan ook aanleiding tot veel
verwarring. Iets van betekenis kan als betrekkelijk waardeloos of enorm
waardevol beschouwd worden en anderzijds kan iets betrekkelijk weinig betekenis
hebben, ongeacht de waarde die het vertegenwoordigt.
Is
het zo dat de waardeoordelen op den duur verdwijnen, de betekenis van de dingen
zal steeds meer duidelijk worden als, daarmee samenhangend, de schaarste minder
wordt.
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
; Intrinsieke waarde(nrs. 7 t/m10 ) ;
Je
kunt niet zonder meer stellen dat alle waarden in geld uitgedrukt worden. Maar
in onze cultuur is dat toch meestal wel het geval, vaak op indirecte wijze. Als
er bijvoorbeeld veel maatschappelijke waarde gehecht wordt aan een
wetenschappelijke status, betekent dat indirect een behoorlijk salaris, er komt
een flinke waardering in geld aan mee. Dat is een aanduiding voor de mate
waarin men waarde hecht aan zo'n status. Soms is iemand een eminent
wetenschapper zonder dat er een groot salaris aan mee komt. Die matige
financiële vergoeding geeft in zo'n geval aan dat het gaat over een tak van
wetenschap die voor de maatschappij niet bijzonder relevant gevonden wordt. De
waarde van die wetenschap is dan minder groot. Tegenwoordig wordt de
wetenschappelijke en technologische kennis almaar meer waard. Vooral de laatste
is hard op weg het voornaamste uitvoerproduct van de westerse wereld te worden.
Men hecht grote waarde aan die kennis en dus is zij veel geld waard. Ook een
(maatschappelijk) ideaal kan iemand veel waard zijn. Dan echter lijkt het niet
voor de hand te liggen aan geld te denken, maar als je je realiseert dat geld
wezenlijk ook vrijheid betekent, althans voor het onvolwassen denken,
dan blijkt de vrijheid, waarnaar gestreefd wordt, op de een of andere manier
ook in geld of in goederen uit te drukken. Zoals gezegd is geld eigenlijk een
vervanger voor de waar, in wezen dekken de begrippen geld en waar elkaar. De
aanwezigheid van de waar, namelijk de benodigde goederen, behoort onlosmakelijk
bij elk maatschappelijk ideaal, omdat die aanwezigheid de wezenlijke
onafhankelijkheid van de mens bevordert.
De
gedachtegang is deze dat de mensen eigenlijk op zouden moeten houden aan de
dingen waarde toe te kennen, een waarde die in feite een fictie is en die
daardoor niet veel goeds oplevert. Als eerste argument hiervoor geldt dat iets
waardevols niet denkbaar is zonder iets minderwaardigs. Dat leidt tot een
schandelijke verwaarlozing van een groot deel van onze planeet, mensen incluis.
Gevolg van die verwaarlozing is ook de rampzalige vervuiling die de moderne
mens teweeggebracht heeft. Het tweede argument is van meer mentale aard: als je
aan iets waarde toekent verbreek je het verband van de werkelijkheid. Dat komt
vooral tot uiting ten aanzien van de medemens die niet meer beschouwd wordt in
zijn samenhang met alle andere mensen. De samenhang in de mensheid wordt door
de waardeoordelen verbroken: de minister-president is belangrijker dan de
vuilnisman, hetgeen ook weer uit zijn salaris blijkt (geld!). De reden van deze
breuk in de mensheid is gelegen in het verschil in omvang van het
maatschappelijk terrein dat iemand lijkt te kunnen overzien en beïnvloeden. Hoe
groter dat terrein, hoe belangrijker en dus waardevoller iemand gevonden wordt.
Tenslotte het derde en meer formeel-filosofische argument: beschouwd naar haar
wezen kent de werkelijkheid geen verschillen. De beweeglijkheden zijn allemaal eender vanwege de
afwezigheid van alle eigenschappen. Hun ware aard is louter beweeglijk-zijn. Er
bestaat in ons moderne denken een koppeling tussen de begrippen waarde en zorg.
De dingen van waarde worden door ons goed verzorgd en aan de waardeloze dingen
laten wij ons niets gelegen liggen. Wordt ons dan voorgehouden dat we eigenlijk
geen waarde aan de dingen zouden moeten hechten, dan menen wij als
vanzelfsprekend dat dit inhoudt dat wij de dingen niet langer behoeven te verzorgen.
Op
zichzelf zou dit een logische conclusie zijn, ware het niet dat het begrip zorg
in werkelijkheid op een ander begrip betrekking heeft, namelijk het begrip
betekenis.
Het
begrip betekenis komt van het begrip teken. Om de inhoud van dit begrip
duidelijk te krijgen kun je denken aan het tekenen zoals dat door de kunstenaar
beoefend wordt. Als hij aan het tekenen is, is hij bezig uit te drukken wat
zich aan een bepaald mens, voorwerp of landschap qua wezenlijke werkelijkheid
afspiegelt. Hij probeert aan dat onderwerp de werkelijkheid als beeld uit te
laten komen en daarmee is hij in feite doende zichzelf als bewustzijn
gestalte te geven. Dat is wat gewoonlijk genoemd wordt de werkelijkheid achter
de dingen. Die werkelijkheid is een samenhangend geheel dat de totale
werkelijkheid naar haar algemeenheid omvat. Het is dus geen bepaald stukje van
de werkelijkheid, maar de werkelijkheid zelf. Let wel: ik heb het nu over
datgene dat uitgedrukt, afgespiegeld wordt en niet over het door de kunstenaar
gekozen Onderwerp. Het begrip teken houdt dus verband met de werkelijkheid
zelf. Het onderwerp van de tekenaar is noodzakelijk maar een onderdeel, een
detail, van de werkelijkheid. In feite laat het niets anders zien dan een
bepaaldheid, iets dat alleen maar dit is en volstrekt niet dat. Rembrandts
portret van Hendrikje Stoffels laat uitsluitend die vrouw zien. Echter, in dat
zeer bepaalde detail wordt uitdrukking gegeven aan de gehele algemene
werkelijkheid zoals die zich als beeld, vanuit het bewustzijn (niet het
zelfbewustzijn!), aan de kunstenaar voordoet. Het onderwerp, dat slechts een
detail van de werkelijkheid is, fungeert als de gecomprimeerde gehele
werkelijkheid zelve, en als en voor zover dat het geval is fungeert de door de
kunstenaar gemaakte tekening als het begrip teken. Je kunt het begrip teken
derhalve als volgt definiëren: een verschijnsel geldt voor de mens als teken
als het fungeert als een verwijzing naar de werkelijkheid als geheel. In
verband met de kunst is te zeggen dat haar bijzondere karakter is gelegen in
het feit dat haar voorstellingen, in beelden, melodieën, verhalen en
dergelijke, als het ware boven zichzelf uitstijgen en daardoor universeel
worden.
In
verband met het leven van alledag is te zeggen dat het laten gelden van de
afzonderlijke mensen en dingen als de werkelijkheid als teken deze opheft uit
hun reële bepaaldheid, hun in tijd en ruimte toevallige verschijningsvorm, en
ze laat verschijnen in samenhang met alle andere mensen en dingen. Als een mens
dat laat gelden hebben de mensen en de dingen voor haar of hem betekenis. Zij
staan dan in het teken van de werkelijkheid en dat houdt noodzakelijk in dat de
mensen en de dingen, ondanks hun feitelijke afzonderlijkheid, binnen het geheel
van de werkelijkheid gesteld worden en als zodanig allemaal met elkaar
samenhangen. Er is nu dus geen sprake van verbreken, zoals dat bij het gelden
van het waardebegrip het geval was, en er is ook geen sprake van verwaarlozing,
uitbuiting, vervuiling enzovoort. Er is niets dat uit het geheel gelicht wordt
met als argument dat het zo belangrijk is. Het begrip zorg kan in volle omvang
gelden, niet langer gefixeerd op de belangrijke en waardevolle mensen en
dingen, maar Onvoorwaardelijk van kracht voor alles wat er is. Terzijde : in
het Evangelie wordt de mensen voorgehouden hun vijanden lief te hebben. Bijna
iedereen denkt dan dat het de bedoeling is lief te zijn voor je vijand, als het
even kan hem zelfs aardig te vinden. Die mening is natuurlijk fout! Het gaat er
om dat je je vijand in het teken van het geheel moet zien en bijgevolg zijn
bestaan niet kunt ontkennen. In de praktijk komt dat er op neer dat je hem uit
de weg zou moeten gaan om hem op die manier met rust te laten.
Voor onvolwassen mensen ligt de
zaak echter zodanig dat zij als vijanden elkaar juist niet met rust laten,
elkaar almaar opzoeken en proberen elkaar uit te roeien of op zijn minst een
loer te draaien...
Bladwijzers: Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Voor
zover de dingen en de mensen voor jou en voor mij uitsluitend afzonderlijke
voorwerpen zijn, gaat het over de werkelijkheid als voorstelling; voor zover
zich iets aan de dingen en de mensen afspiegelt gaat het over de werkelijkheid
als beeld; voor zover de mens de werkelijkheid als beeld ervaart laat hij zich
gelden naar zijn bewustzijn, en dat is de materie voor zover die in zichzelf
een totaaltrilling is die zich als een geheel laat gelden. Als voor een mens de
realiteit verschijnt in het licht van de werkelijkheid als beeld, en het dus
gaat om datgene dat zich afspiegelt aan de dingen en de mensen, hebben voor die
mens de dingen en de mensen betekenis. Wat zijn daarvan de consequenties? Als
eerste valt op dat de dingen en de mensen niet langer los van elkaar staan,
geen afgesloten, op zichzelf staande, begrensde voorwerpen meer zijn. Er
bestaat niet langer een scheiding tussen het één en het ander. Weliswaar zijn
en blijven het één en het ander van elkaar te onderscheiden - het één is het
ander niet - maar ze zijn niet te scheiden. Er is samenhang tussen de dingen en
de mensen. Die samenhang is niet zichtbaar, in tegenstelling tot de relaties
tussen de dingen en de mensen, die op de één of andere manier wel zichtbaar
zijn, althans zichtbaar en formuleerbaar te maken zijn.
De
moderne natuurkunde heeft sinds de eerste decennia van deze eeuw een
merkwaardige ontwikkeling doorgemaakt. Men meende namelijk aanvankelijk dat in
principe alles bekend was en dat nader onderzoek alleen maar meer van hetzelfde
op zou leveren. Studie in de natuurkunde werd dan ook afgeraden: er was geen
eer meer mee te behalen! Intussen is, sinds de splijting van de atoomkern, in
1919 door Rutherford, de hele wetenschappelijke wereld in verwarring geraakt,
niet alleen doordat er wel degelijk nog van alles uit te zoeken bleek, maar
vooral doordat de bestaande theorieën volslagen ondeugdelijk bleken te zijn om
die subatomaire werkelijkheid te begrijpen. De sinds Newton en Descartes
algemeen aanvaarde gedachte, dat de werkelijkheid te berekenen zou zijn als je
maar over voldoende informatie beschikte, stortte op pijnlijke wijze in: er
bleek niets te berekenen en niets te voorspellen. In het beste geval kon je
voorspellingen doen over de waarschijnlijkheid van het optreden van bepaalde
gebeurtenissen. Zelfs Einstein had daar moeite mee en hij sprak dan ook de
gevleugelde woorden “God dobbelt niet..” Inmiddels wordt de natuurkundigen ook
duidelijk dat geen enkel verschijnsel volstrekt op zichzelf onderzocht kan
worden, steeds is er op zijn minst een verband tussen de onderzoeker en het te
onderzoeken object. Dat verband is enerzijds te begrijpen als het begrip
relatie en anderzijds als het begrip samenhang, en wat dit laatste betreft: men
stuit tegenwoordig op onverklaarbare wisselwerkingen (interacties) die wijzen
op niet voor onderzoek toegankelijke samenhangen, samenhangen die alleen maar
denkend te doorgronden zijn. Men begint dus, gewoon langs de weg van het exacte
onderzoek, een besef te krijgen van de werkelijkheid als beeld. Om in die
werkelijkheid inzicht te krijgen moet men op creatieve, niet academische, wijze
gaan filosoferen.
Ten
tweede moet opgemerkt worden dat het één niet alleen niet los is van het ander
(negatieve definitie), maar dat het één helemaal niet denkbaar en mogelijk is
zonder het ander. Je kunt jezelf bijvoorbeeld niet denken zonder de andere
mensen. Dat betekent dat je de werkelijkheid alleen maar als een geheel kunt
beschouwen. Een geheel waar absoluut niets buiten gesloten kan worden.
Ten
derde: als het één niet los van het ander gedacht kan worden en als het denken
aan het (de) één onmiddellijk het denken aan het (de) ander inhoudt, heb je te
maken met een werkelijkheid die in zichzelf in harmonie is. Het begrip harmonie
mag je niet romantisch interpreteren, in de zin van één en al liefelijkheid en
overeenstemming. Zou je dat wel doen dan schakel je de tegenstellingen uit,
maar juist het bestaan van tegenstellingen is voorwaarde voor harmonie. Zonder
tegenstellingen kan er geen harmonie zijn. Dat is heel duidelijk te constateren
in bijvoorbeeld de muziek, waarin het kunstzinnig gebruik van zogenaamde
dissonanten aan de harmonie van het geheel inhoud geeft. Voor ons, moderne
mensen die deel uitmaken van een vooralsnog onvolwassen mensheid, lijkt
het moeilijk de werkelijkheid als een harmonieuze zaak te zien. Die
moeilijkheid evenwel komt voort uit de onwillekeurige neiging de zaak als een
opgave te stellen, als iets wat wij voor onszelf zouden moeten zien te
bereiken. We maken er weer een ideaal van en daarmee vertekenen wij de
werkelijkheid, zoals ik aan het begin al betoogd heb. De werkelijkheid echter
is voor ons harmonieus en je kunt je alleen maar afvragen of en in hoeverre je
dat in de gaten hebt. Voor zover dat laatste het geval is levert dat een andere
kijk op de dingen en de mensen op en, ten gevolge daarvan, ga je er anders mee
om.
De
gehele werkelijkheid is doortrokken van tegenstellingen. Die moeten niet
opgeheven worden, maar juist tot hun recht komen. Bij de uitspraak hebt uw
vijanden lief verliest het begrip liefhebben zijn betekenis als er geen
vijanden, en dus tegenstellingen, zouden zijn. Het liefhebben vooronderstelt
vijanden. Het gaat er dus niet om de vijandschap op te heffen en uit te bannen,
maar het gaat er om de vijand, de tegenstelling, te zien in het licht van het
harmonieuze geheel: hij is er ook, hij is ook een manifestatie van de
werkelijkheid en als zodanig zal ik hem met rust moeten laten, en dat geldt
uiteraard wederzijds. Het begrip met rust laten betekent eigenlijk dat je de werkelijkheid laat
zijn zoals ze is en dat houdt onmiddellijk harmonie in. Als je, zoals met de
huidige mensheid het geval is, de werkelijkheid ziet als een verzameling
afzonderlijke voorwerpen ben je niet in staat haar met rust te laten. Je bent
niet in staat het bestaansrecht te erkennen van datgene dat je tegenstelling is
en bijgevolg wil je die tegenstelling opheffen, hetgeen in de praktijk
betekent: uitroeien. Daartoe moet je elkaar, als het over het onderlinge gedoe
van de mensen gaat, voortdurend opzoeken en dat leidt telkens tot oorlogen,
moord en doodslag. Uiteraard zijn het de leidende figuren die tot een oorlog
aanzetten, want uit hun behoefte om macht uit te oefenen komt voort dat zij in
principe niet dulden dat sommige mensen hun tegenstander zijn. Wat bij het gros
van de mensen min of meer latent aanwezig is, is voor die leidende figuren een levensbehoefte
en van daar uit jutten zij de mensen op ten oorlog.
Ten
vierde is daar het begrip zorg. Dit begrip is hier op gebaseerd dat mijn
welzijn niet mogelijk is zonder het welzijn van de andere dingen en mensen. De
inhoud van het begrip zorg is dan ook dat ik er op let dat de andere dingen en
mensen in hun algemeenheid niet verkommeren, in het bijzonder niet door mijn
gedoe. In feite gaat het er dus om dat je verhindert dat dingen en mensen niet
tot hun recht kunnen komen.
Je
kunt dit begrip niet anders dan negatief definiëren (verhinderen) omdat je, als
je het welzijn van anderen wilt bevorderen (positief bevorderen), je eigen
normen voor welzijn niet buiten beschouwing kunt laten en bijgevolg in
aanvaring komt met het begrip met rust laten.
Bladwijzers: Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Hulpbehoevend..? en Definitie Zorg..! – pag. 13, 14 en
15 ; Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
Zoals
gezegd moet je het begrip zorg negatief definiëren, en wel aldus: ik zie er op
toe dat het welzijn van de werkelijkheid buiten mij niet aangetast wordt,
speciaal niet door mijn eigen gedoe, maar, voor zover mogelijk, ook niet door
dat van anderen. Anders gezegd: het begrip zorg houdt in dat ik verhinder dat
de werkelijkheid verwaarloosd wordt en daardoor niet tot haar recht kan komen.
Het is mijn zorg dit te verhinderen omdat mijn welzijn niet mogelijk is zonder
het welzijn van al het andere. Als eerste moet hierbij opgemerkt worden dat je
te doen hebt met een zaak die individueel bepaald is, die dus gedacht moet
worden vanuit het individu dat je zelf bent. Je moet hem denken vanuit ik.
Hierop kom ik nog terug. Ten tweede het negatieve aspect: je moet ervoor zorgen
dat iets niet gebeurt. Wat niet moet gebeuren is het gedoe, namelijk het aan
intellectuele normen onderwerpen van de werkelijkheid, zoals dat vooral door de
moderne mens gedaan wordt. Hij doet dat vanuit de idee dat de werkelijkheid
gemaakt moet worden en dat de mens daartoe bij machte is omdat hij de
werkelijkheid overheerst. Die overheersingsidee is gegrond in het onbewuste
besef dat het verschijnsel mens de materiële werkelijkheid voorbij is, wat op
zichzelf juist is, gecombineerd met de onjuiste overtuiging dat de werkelijkheid als geest
(niet-materie) boven alles uitgaat en als zodanig de maat is. Hieraan ontleent
de mens de rechtvaardiging voor zijn gedoe. Steeds vraagt hij zich af wat hij
moet doen, hoe hij in zal grijpen en hoe hij de werkelijkheid zal veranderen,
kortom hoe zijn beleid zal moeten zijn. Om een antwoord op die vragen te
krijgen doet hij almaar meer onderzoek, in de dwaze veronderstelling dat
daaruit zal blijken wat hem te doen staat.
Het
gedoe van de moderne mensen resulteert in een voortdurende aantasting van de
werkelijkheid. Men verkeert daarbij in de mening voor de werkelijkheid te
zorgen, maar in feite verwaarloost men haar. Dat is onvermijdelijk doordat de
moderne mensen geen zicht hebben op de werkelijkheid op zichzelf, maar
eenzijdig op hun eigen voorstelling van de werkelijkheid. Die voorstelling
echter is aan alle kanten vastgelegd en daardoor ook rijkelijk voorzien van
onbewuste vooroordelen. Zo is er bijvoorbeeld ten aanzien van de derde wereld
het vooroordeel dat de mensen aldaar hulpbehoevend zijn. Zij zijn dat echter helemaal niet, ondanks
het feit dat er op het ogenblik bijna overal hulp geboden moet worden. Het
besef dat iemand hulpbehoevend zou
zijn berust op een waardeoordeel, het waardeoordeel namelijk dat er een
meerdere en een mindere zou zijn. Treurig genoeg is dat hetzelfde waardeoordeel
op grond waarvan de derde wereld verkommerd is. Een ander voorbeeld: in de
westerse cultuur vindt men dat kinderen onderwijs moeten hebben. Er wordt hen
dan ook onderwijs gegeven zonder dat zij er om gevraagd hebben en de ouderen
bepalen wat de inhoud van dat onderwijs moet zijn. Welk waardeoordeel ligt
hieraan ten grondslag? Geen ander dan dit dat kinderen minder zijn. Zij zijn hulpbehoevend! Zelden wordt overwogen de
kinderen eens met rust te laten en af te wachten tot zij zelf met vragen komen.
Vrijwel iedereen meent dat kinderen dan helemaal niets zullen leren, maar die
mening ligt volstrekt niet in de logica en is bovendien in strijd met de
feiten: kinderen zijn buitengewoon leergierig, maar elk kind wil het zijne
weten en niet van allerlei opgedrongen krijgen waaraan het op dat moment nog
geen behoefte heeft.
Wij
zouden die dwang achterwege moeten laten.., hetgeen uiteraard op het ogenblik
niet mogelijk is en zelfs ten nadele van het kind zou kunnen uitpakken.
Het
gaat er bij het begrip zorg niet om dat je dit of dat gaat doen, maar dat je
van allerlei moet laten. Ik heb het uiteraard niet over incidentele hulp,
iedereen heeft wel eens hulp nodig, maar ik heb het over het achterwege laten
van gedoe ten opzichte van de ander. De mens moet ophouden de ander te
beschouwen vanuit zijn eigen vastgelegde voorstelling, hij moet het laten met
betrekking tot de ander van alles te willen doen. Dat slaat zowel op gedoe
vanuit eigenbelang als op het als zorg voorgestelde gedoe. De werkelijkheid, de
andere mensen, moeten met rust gelaten worden zodat ze zo goed als mogelijk
zichzelf kunnen zijn. Dit laatste sluit natuurlijk uit dat je ze laat
verrekken: juist het met rust laten
houdt in dat je verhindert dat ze op welke manier dan ook misbruikt worden. Ook
wat dit betreft is de derde wereld een goed voorbeeld: het is het niet met rust
laten, het is het gedoe ten opzichte van de mensen, de natuur en de
grondstoffen aldaar dat geleid heeft tot de ellende en het is het als zorg
voorgestelde gedoe dat eveneens uit den boze is.
De
vraag is nu waarom het bij het gelden van het begrip zorg gaat om het
achterwege laten van iets en niet om het doen van iets. Laten we eens zien wat
er gebeurt als we een positieve definitie hanteren en er dus voor een moment
van uitgaan dat er van alles gedaan moet worden. In dat geval is het
onvermijdelijk dat je je een doel stelt, een voorstelling maakt van hoe het
worden moet. Die nieuwe voorstelling is gebaseerd op de oude: juist omdat
daaraan het een en ander mankeert stel je als doel de zaak te veranderen en te
verbeteren. De nieuwe voorstelling is dus de gewijzigde oude en dat betekent
dat hij gebonden is aan het moment waarop je hem bedenkt. Hij staat in het
teken van je denken van nu en hij is dus bij voorbaat al gedateerd, in feite
achterhaald. Je kunt nu niet weten hoe het leven zich zal ontwikkelen en ook
niet welke kennis je straks ter beschikking zult hebben. De daaruit
voortvloeiende ontwikkelingen zijn bijgevolg niet te verrekenen in je beleid.
Het resultaat kan niet anders dan een constructie zijn. Het leven wordt tot een
constructie verengd. Bovendien is zo'n constructie gebonden aan de persoonlijke
voorstelling van de plannenmaker. Er is meteen al te stellen dat het vaststaat
dat je beleidsplan niet efficiënt is, enerzijds omdat het gerelateerd is aan je
voorstelling van nu en anderzijds omdat het gedateerd is. Het op dat
beleidsplan gebaseerde gedoe moet dan wel een aantastend karakter hebben, het
kan logisch niet- samenvallen met de ontwikkelingen die in gang zijn. Voor
zover het toch, min of meer met geweld, gelukt zo'n plan uit te voeren ontstaat
er een geforceerde situatie, die na enige tijd niet houdbaar zal blijken te
zijn. Slechts met grote moeite kan zoiets een tijdje in stand gehouden worden.
Onze huidige wereld, die vol is van doeners, is hiervan een duidelijk bewijs:
vanuit allerlei gedateerde en individuele voorstellingen, doorgaans stevig
wetenschappelijk gefundeerd, wordt ingegrepen in het leven en de natuur met als
gevolg dat alles steeds slechter gaat en steeds sneller instort. Als je
veronderstelt dat je iets moet doen aan de wereld kan het resultaat, als je de
macht en de gelegenheid hebt je plannen uit te voeren, niet anders zijn dan een
geforceerde aangelegenheid, gedateerd door en gerelateerd aan je eigen, in
feite achterhaalde, voorstelling. Het gedoe, hoe goed ook bedoeld, leidt
derhalve tot verminking van de werkelijkheid. Het is daarom dat je tot de
conclusie moet komen dat het achterwege gelaten moet worden en dat leidt tot de
negatieve definitie van het begrip zorg. Bovendien heeft het begrip zorg geen
betrekking op iets collectiefs, maar daarentegen op iets individueels: ik moet
zorgen dat alles tot zijn recht kan komen...
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
No. 14 Racisme
; Racistische
taal ; Slavernij
; Discriminatie zie nrs. 15 en 77 ; Verhullend
taalgebruik-1
; Verhullend
taalgebruik-2 ;
Al
het gedoe van de moderne westerse mensen is doortrokken van wat je het
overheersingsbesef zou kunnen noemen. Daaruit komt voort dat men de natuur naar
zijn hand wil zetten en dat men datzelfde wil met mensen die als achtergebleven
worden beschouwd. Bedoeld overheersingsbesef houdt natuurlijk noodzakelijk in
dat alles wat overheerst wordt, of wat op de nominatie staat om onderworpen te
worden, van minder waarde wordt geacht dan de moderne westerse mens en zijn
wereld. Voor zover er waarde aan gehecht wordt is dat er een waarin het
particuliere eigenbelang op de voorgrond staat. Juist op grond van die
minderwaardigheid kan dat op de voorgrond staan en min of meer ongehinderd
doorgezet worden. Onder gelijkwaardigen is er uiteraard ook dat eigenbelang,
voorkomend uit het reeds besproken algemene verschijnsel van het toekennen van
waarde aan dingen en mensen door de onvolwassen mens, maar het
eigenbelang van de een houdt dat van de ander min of meer in evenwicht, op
grond van juridische
gelijkwaardigheid. Ten aanzien van minderwaardige mensen en dingen is
dat evenwicht er niet.
De
moderne westerse mensen zullen nooit toegeven dat zij anderen als minderwaardig
beseffen. Hun denken schrijft hen voor dat zoiets niet mag. Zij spreken dus in verhullende termen over die anderen, in het beste geval
hebben zij het over hulpbehoevende
mensen en in het slechtste slaan zij racistische taal
uit. Daartussenin hoor je dan dat die buitenlanders maar in hun eigen land
moeten blijven en dergelijke. En steeds bepaalt het overheersingsbesef de
grondtoon van hun denken en handelen. Dat is geen nieuw verschijnsel: elke
cultuur die op een gegeven moment de voorhoede van de ontwikkeling vormt wordt
door superioriteitsgevoel gekenmerkt. De Grieken en Romeinen vertoonden het ten
aanzien van de barbaren, de Christenen ten aanzien van de heidenen, enzovoort.
Bij de westerse mens ligt het echter in zoverre anders dat het ook nog een
wetenschappelijk aspect heeft vanwege het feit dat je de wetenschappen
inderdaad kunt misbruiken om alles te overheersen.
De
hulpacties voor de derde wereld hebben, in de grond van de zaak, niets met zorg
en hulp te maken, uiteraard omdat genoemd overheersingsbesef er aan ten
grondslag ligt. De zogenaamde zorg en hulp dienen, doorgaans onbewust, het doel
die mensen de gelegenheid te geven om volgens de moderne westerse normen te
gaan leven. Als dat zou gelukken houdt het najagen van eigenbelang niet op: op
zijn best komt de zaak in evenwicht. Het is natuurlijk een feit dat het voor
die mensen een hele vooruitgang zou betekenen, althans waar het het dagelijkse
leven betreft, maar intussen zijn zij dan toch ingepast in een wereld die zij
niet, geheel vanuit zichzelf, ontwikkeld hebben. Er is hen, desnoods met goede
bedoelingen, iets Opgelegd. De begrippen zorg en hulp zijn in werkelijkheid
niet te denken zonder het vervallen van het waarde en overheersingsbesef. Pas
als het gaat over mensen die elkaar wederzijds geen waarde toekennen - hetgeen
een stap verder ligt dan gelijkwaardigheid - kunnen beide begrippen tot hun
recht komen. Het is dan een zaak van volstrekte belangenloosheid, zoals je
bijvoorbeeld een vriend helpt bij het verven van zijn huis. Dat doe je immers
ook niet om er zelf beter van te worden en je schrijft hem ook niet voor hoe
hij zijn huis in moet richten! Je doet het omdat hij moet kunnen leven,
zichzelf moet kunnen zijn en zich wel gevoelen. In onze huidige wereld is van
zorg en hulp geen sprake, behalve uiteraard bij de individuele mensen
onderling.
Ondanks
alle mededogen met de derde wereld houdt men zorgvuldig in de gaten dat de
eigen economie niet lijdt onder de ontwikkelingshulp. Overtollige
goederen worden niet zomaar naar de derde wereld gestuurd, geleende gelden
moeten met een flinke rente worden terugbetaald en men steunt bij voorkeur
stabiele regiems, dictatoriaal of niet. Men gaat Rusland niet helpen als er
niet met zekerheid iets tegenover staat, al was het maar politieke steun.
Kortom, het gaat er niet om dat het weinige dat er nog gedaan wordt, achterwege
moet blijven, maar het gaat er om dat een groot deel van de wereld verpaupert
en verkommert doordat de mensen nog niet in staat zijn elkaar met rust te laten
en als gevolg daarvan werkelijk zorgzaam en hulpvaardig te zijn. Je kunt
zeggen: de mentaliteit deugt niet...
In
de oude Oosterse filosofie werd gesteld dat alle zijn lijden veroorzaakt omdat
de aanwezigheid van het (de) een de afwezigheid en zelfs wel het verdringen van
het (de) ander inhoudt: waar ik ben kan jij niet tegelijkertijd zijn. Deze
gedachte komt hier op neer dat alle zijn ingrijpt in de werkelijkheid.
Inderdaad moeten alle levende wezens eten om te kunnen leven en daarmee grijpen
zij onvermijdelijk in in de natuur en veroorzaken lijden. Dit geeft aanleiding
tot de vraag hoe het dan zit met het door mij genoemde met rust laten. Je zou
namelijk kunnen veronderstellen dat je geen enkele handeling zou mogen
verrichten en sterker nog, dat je er eigenlijk helemaal niet zou mogen zijn!
Alleen al de praktijk wijst uit dat de gedachte van zo'n onthouding niet juist
kan zijn. Alle levende wezens moeten het van de planeet hebben om te kunnen
leven. Zij zetten daarbij de materie om tot hun eigen inhoud, en wel in de vorm
van energie. Dat ligt in de structuur van de werkelijkheid besloten. Voor de
planten en de dieren beperkt dit omzettingsproces zich tot het opnemen van
voedsel, al of niet in de vorm van andere levende wezens. Maar bij de mensen
gaat het verder: zij moeten ook voor onderdak en dergelijke zorgen willen zij
veilig zijn. De daarbij behorende handelingen liggen eigenlijk binnen het
samenhangende geheel van de werkelijkheid, zodat je kunt zeggen dat dit in orde
is en dat het niet in strijd kan zijn met het met rust laten. In strijd met het
met rust laten is het gedoe van vooral de moderne mens. Dat gedoe geschiedt
niet vanuit het inzicht dat het leven van de mensen binnen het geheel van de
werkelijkheid veilig gesteld moet worden, maar vanuit de gedachte dat de
werkelijkheid verbeterd moet worden en ontwikkeld tot een hoogwaardiger
product. Uiteraard komt die hogere waarde dan ten goede aan enkelen die nog
meer willen bezitten. Ook hier is het weer het waardebesef dat de drijfveer is.
Je kunt het begrip gedoe dan ook definiëren als superieur handelen op grond van
waardebesef. Een dergelijk handelen, verbreekt de werkelijkheid, zoals ik al
eerder heb laten zien.
Als
het gaat om het veilig stellen van het leven is er geen sprake van verbreken
van de werkelijkheid, maar juist van het harmoniseren ervan. Het is moeilijk om
je zoiets in de praktijk voor te stellen, vooral omdat wij gewend zijn aan een
wetenschap en technologie die precies het tegenovergestelde vertonen. De
filosofie kan daarbij ook niet helpen. Gelukkig echter worden hier en daar
praktische pogingen gewaagd en dan zie je steeds dezelfde reactie daarop: de
wetenschappers en technologen beginnen onmiddellijk voor te rekenen dat zulke
experimenten wel moeten mislukken omdat zij economisch niet haalbaar zijn. Dat
wil zeggen dat het waardebesef aan de zaak in de weg staat. Het gedoe
verhindert de moderne mens de goede handelingen te verrichten. Er zijn tegenwoordig
heel wat theorieën over goede handelingen, maar geen enkele tast het
waardebesef aan en dus is er wezenlijk niets van te verwachten.
Racisme ; Racistische
taal ; Slavernij ;
Discriminatie
zie nrs. 15
en 77 ; Verhullend taalgebruik-1 ; Verhullend taalgebruik-2 ;
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L ; Betere
Wereld-1 ; Betere Wereld(orde)-2
; Betere Wereld-3
; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
; Racisme
; Racistische taal ; Halsstarrige slavenhouders ; Discriminatie zie nrs.
15 en 77 ; Verhullend taalgebruik-1 ; Verhullend taalgebruik-2
;
Uit
allerlei rapporten wordt steeds meer duidelijk dat onze ontwikkelingshulp,
tegenwoordig versluierend samenwerking geheten, nauwelijks effect heeft en in
een aantal gevallen zelfs nadelig voor de betrokkenen is. Hoewel het
hartstochtelijk ontkend wordt is de diepere oorzaak van deze mislukking toch
gelegen in het feit dat de moderne westerse mens niet anders kan denken dan in waardeoordelen en ten gevolge
daarvan een groot deel van de wereld als minderwaardig beseft. Deze
minderwaardigheid behoeft niet zonder meer het karakter van discriminatie te hebben:
het besef dat andere culturen van minder waarde zijn kan zich ook op humane
wijze uiten. Je krijgt dan te doen met een soort van Leger des Heils
mentaliteit waarbij de medemens als een stumper die de boot gemist heeft gezien
wordt, maar die desondanks liefdevol in de armen gesloten moet worden.
Uiteraard is zoiets altijd beter dan onverschilligheid en discriminatie, maar het beantwoordt toch
niet aan de inhoud van de begrippen hulp en zorg, namelijk de volstrekte belangenloosheid. Het niet
gelden van die inhoud is de wezenlijke oorzaak van de ellende in deze wereld en
het onvermogen er een einde aan te maken.
Het
meest essentiële belang van de moderne mens is gelegen in het overheersen van
de werkelijkheid. Wetenschap en technologie staan, zeker in de laatste drie
decennia, vrijwel geheel in het teken van dat overheersen. Het lijkt alsof de
wetenschap, vooral de natuurwetenschap, bezig is uit te zoeken waaruit de
materie bestaat en hoe die materie in zichzelf werkzaam is, en het lijkt alsof
men zich in de technologie beijvert de voorhanden werkelijkheid, de planeet, om
te zetten in een voor de mensen nuttige. Maar, bij nauwkeuriger beschouwing
blijkt dat het ergens anders om te doen is: het wetenschappelijk onderzoek en
de productie worden beschouwd en toegepast als middel tot verwerving van macht
over de werkelijkheid. Men wil haar overheersen en naar eigen hand zetten. Het
maken van winst bijvoorbeeld is de manifestatie van de, doorgaans onbewuste,
cultuurwil om zoveel als mogelijk van de wereld in bezit te nemen om er macht
over uit te oefenen. Op grond van dit zoveel mogelijk is er ook de steeds meer
verafgode groei-economie: groei betekent dat men nog meer in de wacht sleept.
Het eindpunt is natuurlijk dat iemand alles in bezit gekregen heeft, maar dat
gelukt niet omdat anderen, die hetzelfde van plan zijn, daaraan in de weg
staan. De mens van de westerse cultuur is wezenlijk uit op verovering van de
werkelijkheid om haar tenslotte zijn wil op te leggen...
De
westerse mens is een wereldveroveraar, maar hij is dat niet zonder meer.
Er
zijn namelijk verschillende mogelijkheden: 1e
) je verovert de wereld om er een samenhangend geheel van te maken (Alexander
de Grote); 2e ) je
verovert de wereld om de verzameling compleet te maken: de Romeinen wilden
alles in bezit nemen, maar de onderworpen volken konden gewoon zichzelf
blijven, mits zij maar belasting betaalden en niet probeerden zich te
bevrijden. De Romeinen leerden dan ook van alles van de in bezit genomen
culturen en zo schiepen zij een Romeinse cultuur die een mengsel van alle mogelijke
verschillende culturen was. Rome was letterlijk de smeltkroes van de toenmalige
beschaafde wereld; 3e) je
verovert de wereld om macht over haar uit te oefenen, in de zin van: haar naar
je hand zetten, haar zodanig veranderen dat ze aan je wil, je voorstelling van
het goede, voldoet. Dit laatste is wat je onder het begrip overheersen kunt
verstaan en dat begrip, dat er uiteraard vanaf het begin in heeft gezeten,
manifesteert zich steeds duidelijker in de moderne westerse cultuur.
Overheersen
houdt niet alleen het eenvoudige bezitten in, maar vooral ook het veranderen
van het bezit in een zaak die beantwoordt aan de wil van de bezitter. Dat leidt
er toe dat al het aanwezige vernietigd wordt en dat er iets anders voor in de
plaats komt. Deze gang van zaken, die uiteraard vergezeld gaat van
verschillende vormen van nietsontziend geweld, is kenmerkend voor de
wereldverovering door de westerse mens. De daartoe dienende middelen zijn,
sinds zo ongeveer de 2e wereldoorlog, niet meer de wapens, maar de wetenschap,
de technologie en de economie, terwijl de universiteiten tegenwoordig dienen om
de veroveraars op te leiden.
De
culturele overheersingsdrang is niet denkbaar zonder de mening dat een gedeelte
van de werkelijkheid minderwaardig is. Dat minderwaardige gedeelte van de
werkelijkheid moet, vanuit die drang, op een hoger plan gebracht worden. Het
moet verbeterd! De sinds de
Verlichting gangbare gedachte dat de wereld gemaakt kan en moet
worden is hieraan natuurlijk ook niet vreemd, evenals de opvatting dat de
werkelijkheid te berekenen is als je voldoende kennis ter beschikking hebt.
Vanuit dit complex van opvattingen gaat de (moderne) westerse mens de wereld te
lijf. Hij kweekt betere aardappelrassen, granen, soorten sla en kool,
enzovoort. Bij dit alles worden allerlei gifstoffen gevoegd die het groeiproces
moeten verbeteren. Ook de mens zelf wordt genetisch verbeterd - niets is
eigenlijk goed genoeg, zo vanuit zichzelf... Dan kun je het ook nog hebben over
samenlevingsvormen in het groot en in het klein, over een nieuwe en betere wereldorde,
kortom: zo ongeveer alles kan en moet verbeterd worden. Dat betekent dat het onderworpen
moet worden en volgens ons inzicht veranderd. Het moet overheerst worden.
De
overheersingsdwang, die zo langzamerhand een cultuurtrauma is geworden,
verziekt het gehele leven van de moderne mens. Hij denkt dat het om het
verbeteren van het leven gaat en hij is bereid er vertrouwen in te hebben omdat
de zaak wetenschappelijk gefundeerd is: hoe je moet overheersen wordt
analytisch wetenschappelijk uitgezocht en de talrijke adviseurs zijn allemaal
ordelijk afgestudeerde lieden.. . Inderdaad lijkt het net of alles goed gaat,
maar telkens blijkt na een tijdje dat de moderne mens nog verder van huis is.
Steeds meer lopen de zaken vast. Het is eigenlijk een soort van paradox, je zou
zeggen dat de zaken beter gaan als je er meer vanaf weet, maar het blijkt dat
juist het tegendeel het geval is: de almaar grotere hoeveelheid wetenschappelijk
verkregen kennis leidt tot verwarring, tot niet meer weten waarover het gaat,
tot wanhoop en vertwijfeling. En dat alles geheel in strijd met de verwachting
die sinds de
Verlichting, eind 18 e eeuw, gekoesterd werd!
De
wereld, zoals die ontstaat als resultaat van het maakwerk van de moderne
wetenschappelijk ingestelde mens, is een geforceerde werkelijkheid die niet
meer zichzelf kan zijn omdat letterlijk alles gereorganiseerd is overeenkomstig
de theorieën die kille analytici uitgebroed hebben. Maar bovendien is het een
wereld waaruit alle samenhang verdwenen is. Zij is samengesteld, geconstrueerd,
uit een veelheid aan losse elementen die het resultaat zijn van het uit elkaar
halen (analyse) van de werkelijkheid. In feite misbruikt de moderne mens in
alle opzichten zijn kennis. Hij misbruikt haar door de werkelijkheid te willen
overheersen met als resultaat dat hij haar misvormt, terwijl wetenschappelijke
kennis wezenlijk maar een doel kan dienen, namelijk het verzorgen van de
planeet vanuit het heldere besef dat de planeet nooit mooier en beter kan zijn
dan wanneer zij met rust gelaten wordt en naar beste weten verzorgd.
Beter
dan de werkelijkheid vanuit zichzelf geworden is kan zij, door geen enkel
menselijk ingrijpen, gemaakt worden...
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L ; Hulpbehoevend..? en
Definitie Zorg..! – pag. 13, 14 en 15 ; Betere Wereld-1
; Betere
Wereld(orde)-2 ; Betere Wereld-3
; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
; Racisme
; Racistische taal ; Halsstarrige slavenhouders ; Discriminatie zie nrs. 15 en 77 ; Verhullend
taalgebruik-1 ; Verhullend
taalgebruik-2 ;
No.
16
Het
toekennen van meerwaarde aan een bepaald iets, wat tegelijkertijd inhoudt
minderwaardigheid van een ander iets, hangt ten nauwste samen met het besef de
werkelijkheid te moeten overheersen. Men wil dat doen omdat men in de mening
verkeert via dat overheersen tot een hoogwaardiger werkelijkheid te komen. Het
gaat dus niet om het voltooien van de werkelijkheid door het omzetten van het
voorhandene tot iets menselijks binnen het geheel van de werkelijkheid, maar
het gaat om het op een hoger plan brengen van de werkelijkheid zelf. Dat blijkt
onder andere uit het feit dat men nu bezig is datgene waarin de werkelijkheid
culmineert, de mens, te verbeteren. Sinds men de geheimen van de erfelijkheid
enigszins ontsluierd heeft is die oude droom weer actueel geworden. Maar die
droom is in strijd met het nihilisme, dat wil zeggen: met het inzicht dat er in
d werkelijkheid niets is van enige waarde. Telkens weer blijkt na enige tijd
dat de door de mensen bedachte verbeteringen helemaal geen verbeteringen zijn.
Kenmerkend voor die zogenaamde verbeteringen is namelijk ten eerste dat zij
gebaseerd zijn op heel beperkte stukjes van de werkelijkheid en ten tweede dat
er geen verband is tussen die verbeteringen onderling en tussen die
verbeteringen en de rest van de werkelijkheid. Bovendien moet je bedenken dat
het verbeteringen zijn in de ogen van de moderne westerse mens.
Bijvoorbeeld:
het moderne idee van in cultuur brengen van het land strookt helemaal niet met
dat van natuurvolken. Zij vinden dat het land niet verbeterd maar verwoest
wordt, en zo langzamerhand wordt duidelijk dat zij daarin nog gelijk hebben
ook! Sprekende over zogenaamde verbeteringen doel ik thans dus uitsluitend op
zaken waarvan men vanuit het moderne wetenschappelijke denken meent dat die
verbeterd kunnen en moeten worden. Bij dat soort zaken blijkt de verbetering
steeds een verslechtering. Er zijn natuurlijk ook echte verbeteringen mogelijk,
maar die staan in het teken van de zorg en als zodanig vervolmaken zij het
geheel.
Het
vervolmaken van het geheel van de werkelijkheid is een noodzakelijke
werkzaamheid die zich in de mens afspeelt. De werkelijkheid moet inhoud van de
mens worden, zij moet een menselijke werkelijkheid worden en als zij dat
tenslotte is, is de planeet voor de mens leefbaar geworden. De mens heeft geen
overlevingsprogramma, zoals dat bij alle andere levende wezens voorkomt. Op
geen enkele natuurlijke wijze is hij toegerust op het overleven op de planeet.
Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat hij, als laatste verschijnsel, nergens
bij behoort, zoals wij reeds besproken hebben. Hij treft bij zijn verschijnen
dan ook een wereld aan waarin hij niet kan leven. Als hij niet ingrijpt wordt
het niets, haalt hij de avond niet. Maar tegelijkertijd kan zijn ingrijpen
alleen maar zinvol resultaat hebben als het binnen het samenhangende geheel van
de werkelijkheid blijft. Zodra het er buiten komt, zoals op grond van de
overheersingsbehoefte inderdaad het geval is, is het gevolg geen leefbaarheid,
maar het tegendeel daarvan. Het grote sterven neemt dan hand over hand toe,
zoals wij tegenwoordig helaas moeten constateren.
De
fout in de overheersingsgedachte is deze dat de modern denkende mens het
vanzelfsprekende stelt als een bij voorbaat geldende maat voor toekomstige
processen. Bij analyse van het bestaande kom je een aantal elementen tegen en
ook de onderlinge relaties tussen die elementen. Nu kun je met behulp van die
drie grootheden, twee elementen en een relatie, de zaak die je geanalyseerd
hebt reconstrueren.
Deze
reconstructie wordt dan uitgewerkt tot een theorie die aangeeft waaruit iets
bepaalds bestaat en hoe dat werkt. Die theorie bevat een aantal formules en als
je die zorgvuldig toepast staat het resultaat vast: de werkelijkheid is
voorspelbaar geworden! Dat betekent natuurlijk ook dat zij nu maakbaar is
volgens van tevoren opgestelde plannen en beantwoordt aan van tevoren gestelde
eisen. Zij is maakbaar volgens een bij voorbaat geldende maat.
Er
is echter iets merkwaardigs aan de hand. De bij voorbaat geldend gestelde maat
blijkt na verloop van tijd helemaal niet te voldoen. Hij blijkt zelfs tot
negatieve resultaten geleid te hebben! Toch was hij afgeleid uit de bestaande
werkelijkheid en omgezet tot een theorie die bij herhaling steeds betrouwbaar
was gebleken. Vanwaar dan die mislukking?
Als
je iets construeert volgens een bepaalde theorie en de daarbij behorende
formules, volg je een heel andere weg dan de werkelijkheid zelf bij haar
ontstaansprocessen. Bij het construeren staat bij voorbaat vast hoe het proces
moet verlopen, wat wel mag en wat niet en welke mogelijkheden uitgesloten
zullen zijn. Bij het ontstaansproces in de werkelijkheid echter staat er niets
bij voorbaat vast, alle mogelijkheden blijven open en worden uitgewikkeld. In
menselijke termen gesproken: de werkelijkheid probeert elke mogelijkheid uit
zover als het kan. De situatie aan het einde daarvan is ontstaan uit talloze
vastgelopen ontwikkelingen en enkele die doorgang konden vinden. Zo is er een
vanzelfsprekend samenstel van elementen en relaties ontstaan dat in geen enkel
opzicht beter kan omdat alles ingecalculeerd is.
Het
vanzelfsprekende is gelegen in het feit dat het niet anders en niet beter kan.
Bij analyse heb ik daarmee te maken en dan denk ik dat die werkelijkheid het
resultaat is van een proces dat overeenkomt met datgene dat ik bij analyse
gevonden heb. Ik denk dus ten onrechte dat de door mij gevonden theorieën,
formules en wetten van kracht zijn voor de opbouw van de werkelijkheid. Daarmee
ga ik dan aan de gang. Dat wat aan het eind van een lang en ingewikkeld proces
van proberen en vergissen voor de dag is gekomen als een vanzelfsprekende zaak
wordt nu de maat voor datgene dat ik ga doen en ik ga zeggen, zo moet het. Ik
stel bijvoorbeeld als eis dat een mens twee armen en benen moet hebben, maar
zo'n eis is idioot want een mens heeft twee armen en twee benen. Of ik stel dat
je dialectisch behoort te denken terwijl het in feite zo is dat een mens
dialectisch denkt, zo vanzelf al! Zoals bekend is mede daardoor de filosofie
van Hegel verkeerd terechtgekomen.
Het
overheersingsbesef heeft zich geconcretiseerd in een groot aantal theorieën die
voorschrijven hoe het allemaal moet en die dus in feite datgene als eis stellen
wat eigenlijk vanzelfsprekend is. Daardoor wordt er van alles georganiseerd dat
overeenkomt met de theorie, maar dat na enige tijd blijkt niet te werken. Zo
wil men thans in Rusland een vrije markt economie instellen. Men weet precies
hoe zo'n economie in elkaar steekt en dus moet het lukken. Wat men daarbij
echter overslaat is het proces waarlangs een dergelijke economie ontstaat, een
proces dat je in de westerse geschiedenis na kunt gaan. Men gaat iets namaken
dat in werkelijkheid met vallen en opstaan ontstaan is. En dat is iets dat niet
op grond van de theorie te maken is. Doe je dat toch dan mislukt het.
Het
is immers ook mislukt met het invoeren van de industriële cultuur in Rusland,
louter en alleen omdat het een theorie was, een als eis gestelde
vanzelfsprekendheid! Die eis verklaart ook waarom het noodzakelijk een
dwangsysteem moest worden: voor de vanzelfsprekende ontwikkeling werd door het
zo moet het van de theorie de weg afgesloten.
No. 17
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L
Wat
ik tot nu toe over het nihilisme heb gezegd betreft eigenlijk een aantal
algemeenheden waarbij centraal staat dat het begrip waarde niet geldig is voor
de werkelijkheid als zodanig. Er is niets dat van zich uit enige waarde heeft.
Van waardeverschillen is dus al helemaal niet te spreken. Verder heb ik enkele
algemene verhoudingen besproken die voor de mens, als laatste
verschijnsel dat in de kosmos opkomt, gelden. Bij deze verhoudingen is
het centrale thema dat de mens wezenlijk nergens bij behoort en ten gevolge
daarvan genoodzaakt is alles wat nodig is om te overleven zelf uit te zoeken en
te verwerkelijken. Zo is hij ook genoodzaakt zich als nihilist waar te maken.
Dat waarmaken staat geheel los van het streven de werkelijkheid te overheersen,
op grond van het bij voorbaat als maat en als kwalitatieve eis stellen van dat
wat in feite vanzelfsprekend is. Ik heb er op gewezen dat de begrippen van De
Grote Vierslag vanzelf voor de mens gelden en dat hij derhalve alleen maar moet
leren zich als zodanig te begrijpen en vervolgens te gedragen. Bij voorbaat van
zichzelf een of ander gedrag eisen, in de mening daarmee nihilist, anarchist,
socialist of communist te zijn, is in feite een poging zichzelf te overheersen.
Daarmee zijn de begrippen van De Grote Vierslag stukgemaakt en tot iets anders
geworden.
Het
is opmerkelijk dat de westerse mens individueel bezig is zich te verwerkelijken
als laatste verschijnsel en dus ook uiteindelijk als bezitter en overheerser
van de wereld. Het is echter niet moeilijk om tegen deze uitspraak
tegenwerpingen te maken, want ook de westerse geschiedenis is vol van
collectieve ondernemingen waarbij de mensen als een groep zijn opgetreden en
dat thans nog doen. Toch is staande te houden dat het in het westen de
individuele mens is waarom alles draait. Dat blijkt onder andere uit het feit
dat tegenwoordig het groeps- handelen vrijwel verdwenen is. De politieke
partijen ondervinden daarvan de gevolgen en het is, ten eerste, duidelijk te
zien dat de politici krampachtig proberen het collectief (= de partijleden en
de kiezers) bij elkaar te houden en bovendien blijkt, ten tweede, uit alles dat
men niet meer in staat is onder woorden te brengen waarom het gaat omdat de
oude ideologie haar betekenis heeft verloren. Groepsdenken en -handelen hebben
plaats gemaakt voor allerlei individueel gedoe, dat overigens lang niet altijd
aangenaam is voor de samenleving.
Het
collectieve gedrag berust op een bepaald besef, namelijk dat we de zaken met
zijn allen moeten regelen. Dat met zijn allen houdt volgens dat besef in dat er
door de groep of het collectief als een individu gehandeld moet worden. Hoewel
zal blijken dat het niet zo moeilijk te begrijpen is, is het toch merkwaardig
dat de mensen van oudsher het idee hebben gehad dat zij als enkeling wezenlijk
op de een of andere manier in een groep thuis horen. In de westerse filosofie
heerst de mening dat de mens (=het verschijnsel mens) een gemeenschapswezen is
dat derhalve alleen al van nature tot een groep behoort en daaraan
ondergeschikt is. Het gaat er dus niet om dat iemand zelfstandig kan besluiten
tot een bepaald gezelschap toe te treden om daaraan geheel vrijwillig zijn
beste krachten te geven, maar het gaat er om dat iedere individu in wezen en a
priori tot een groep behoort, of hij dit nu laat gelden of niet. Anders en wat
onaangenamer gezegd: de mens zou van nature een kuddedier zijn.
Dit besef is in de geschiedenis
voortdurend aanwezig. Het heeft overigens wel aanleiding gegeven tot
discussies, namelijk over de vraag hoe een oplossing te vinden voor het
probleem dat de begrippen enkeling (individu) en gemeenschap (Staat) elkaar
uitsluiten. Beter is het echter om je af te vragen in welke richting je zou
moeten denken: a) vanuit de gemeenschap naar het individu, of b) vanuit het
individu naar de gemeenschap.
Er is over het anarchisme,
dat nu zo langzamerhand in eerste aanleg aan de orde gaat komen, niet zinvol na
te denken zonder het begrip groep. Als de mens van nature een groepswezen is
betekent dit dat hij geen anarchist kan zijn, maar onvermijdelijk onderworpen
is aan een groep met de daarbij behorende ideologie ter rechtvaardiging van de
groepsbelangen, normen en waarden. Het hangt daarbij van de kwaliteit van de
groep af of een individu nog met zichzelf uit de voeten zal kunnen. De groep
kan op zijn best zo soepel mogelijk handelen ten opzichte van het individu en
een zo groot mogelijke pluriformiteit toestaan. Tot nu toe liet de praktijk,
bijvoorbeeld in de Sovjet-Unie, evenwel zien dat er van souplesse nauwelijks
sprake kan zijn. Het ligt veel meer voor de hand in termen van een totalitaire
Staat te denken. Maar men heeft steeds beweerd dat dit op den duur wel zal
verbeteren. Hoezeer de zaak echter verbetert, onveranderlijk zal de enkeling
zich zonder pardon aan moeten passen aan de normen, waarden en doelstellingen
van de groep, het collectief...
Hoe
komen de mensen er echter bij om almaar als vanzelfsprekend te veronderstellen
dat de mens van nature een groepswezen is, een kuddedier. Nog een stap verder:
hoe komen we er in het algemeen bij te veronderstellen dat er in de
werkelijkheid zoiets als groepen bestaan? Voor de hand ligt te denken aan
bijvoorbeeld de biologische groepen: soorten, rassen, families en dergelijke.
Inderdaad behoren alle exemplaren noodzakelijk tot bepaalde soorten, enzovoort.
En dat is zelfs van de mensen te zeggen. Maar daarom gaat het nu niet, het gaat
er om dat alle verschijnselen in de kosmos ontstaan als unieke exemplaren, als
dit ding of dit levende wezen. Het is dit en per se niet dat. Geen groep dus
maar een exemplaar. De werkelijkheid levert exemplaren op. Die exemplaren komen
doorgaans in bepaalde hoeveelheden voor zodat je kunt stellen dat er
verzamelingen van bepaalde exemplaren zijn. Van een geheel, zoals sommige
filosofen dat zo graag willen zien, is geen sprake, net zomin als er
principieel van een collectief gesproken kan worden.
Zo'n
verzameling kan zo gegroeid zijn dat er een bepaalde verstandhouding tussen de
exemplaren is. Zelfs kan de verzameling als een individu optreden, maar wat ter
wereld komt is steeds een bepaald exemplaar! Voor het onvolwassen denken
van de mensen echter gaat dan de wet van de maatgevende vanzelfsprekendheid
gelden: men stelt dat het enkele exemplaar tot de groep moet behoren. Daarmee
wordt de groep gesteld als de maat en als iets dat boven de enkeling uitgaat,
als zou de werkelijkheid in een aantal groepen uitlopen! Zo heeft een aantal
élites lang geleden al bedacht dat de gemeenschap van de mensen boven de
enkelingen uitgaat en dat die enkelingen zich dus van hun verantwoordelijkheden
bewust moeten zijn en het algemene belang boven het eigen belang moeten
stellen. In de loop van de 19e eeuw heeft dat zich ontwikkeld tot de zogenaamde
democratie, gebaseerd op bepaalde politieke collectieven. Die collectieven
bedienden zich van bepaalde ideologieën, bovenliggende maatgevende
wereldbeschouwingen die voorgesteld werden als zouden zij voor iedereen gelden.
Op het ogenblik echter gaan die ideologieën de mensen steeds minder zeggen en
daarmee vervalt ook de praktische voorwaarde voor het collectief. De meeste
politici, die hun macht immers aan het collectief te danken hebben, betreuren
deze gang van zaken en verwijten de mensen onverschilligheid en egoïsme. Zij proberen de
mensen er opnieuw van te doordringen dat de mens een sociaal wezen zou zijn.
Onverschilligheid- zie A, B, C, D,
E, F, G, H, K, L
No.
18
Al
eerder heb ik er op gewezen dat de begrippen uit De Grote Vierslag alle vier
met elkaar samenhangen en dus ook van elkaar afhankelijk zijn. Zo is anarchisme
niet te begrijpen zonder het begrip nihilisme, want er mag niets van waarde
zijn dat als een uitwendige zaak van buitenaf en bij voorbaat het leven van een
mens in een bepaalde richting dwingt. Die uitwendige zaak bestuurt in dat geval
een mens, maar volgens het begrip anarchisme bestuurt de mens zichzelf. De
begrippen socialisme en communisme echter spelen ook hun rol als het over
anarchisme gaat. Elk van de vier begrippen, namelijk nihilisme, anarchisme,
socialisme en communisme hangt op zichzelf onlosmakelijk samen met de andere
drie. Dat blijkt ook al enigszins uit hun definities: nihilisme betekent de
werkelijkheid is zonder waarde, anarchisme betekent de mens bestuurt zichzelf,
socialisme betekent als ik er ben, ben jij er ook en tenslotte betekent
communisme wij zijn met zijn allen.
Tot
nu toe steekt in de mensheid steeds de gedachte de kop op dat het individu
wezenlijk en van nature tot een gemeenschap behoort. De mens zou fundamenteel
een groepswezen zijn en alleen vanuit dit gegeven zou hij begrepen kunnen
worden. Zijn werkelijke zijn en dus ook zijn vervolmaking zou gelegen zijn in
de absolute dienstbaarheid aan de groep, zonder hoe dan ook zijn eigen
belang te dienen. Uiteraard behoort deze gedachte ook tot de maatgevende
ideeën van onze moderne cultuur. Consequent doorredenerend op deze gedachte zou
dus vastgesteld moeten worden dat het wordingsproces niet uitloopt in een
variëteit van bepaalde exemplaren, maar in een aantal alles omvattende gehelen,
die wij wat de mensen betreft kennen als collectieven, gemeenschappen, groepen,
staten en dergelijke. Helaas kunnen wij dan geen verklaring vinden voor het
verschijnsel dat ieder mens, min of meer bewust, erop uit is zoveel mogelijk
zichzelf te zijn en eigen talenten te ontwikkelen, waarbij hij steevast
probeert te ontkomen aan dwang of invloed van anderen. Als het voor de mens van
nature zou gaan om het collectief zou hij die behoefte aan zichzelf zijn en
zelfstandigheid niet kennen. Hij kent die behoefte echter wel degelijk, zoals
bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat alle machthebbers, door alle tijden heen,
juist met die zelfstandigheid van de mensen de grootste problemen hebben. Het
begrip macht berust juist op het ontkennen van de aanwezige zelfstandigheid van
een mens. Was die zelfstandigheid er niet, het vestigen en uitoefenen van macht
zou geen problemen geven. En over anarchisme zouden we het dan al helemaal niet
kunnen hebben...
Hoezeer
het blijkbaar tegen de logica in ligt, de mensen vinden dat aanpassing aan en
zich inzetten voor het geheel noodzakelijk is. Je moet daarbij op de eerste
plaats rekening houden met de ander en je mag pas op de laatste plaats aan
jezelf denken. Dat rekening houden met de ander heeft doorgaans deze inhoud dat
iemands eigen grens daar ligt waar die van een ander begint. Het overschrijden
van die grens betekent dat je te ver gaat - blijkbaar mag je wel ver gaan, heel
ver desnoods, maar beslist niet te ver.
Wat
men zich bij dat stellen van grenzen in het belang van het collectief zelden
realiseert is dat het in zo'n geval steeds de ander is die voor iemand de
dienst uitmaakt, want voor iemand de grenzen bepaalt. En nu hangt het maar van
de macht van zo iemand af of hij voor de ander veel ruimte over laat of weinig.
Ik geef toe dat dit proces bij moderne mensen redelijk evenwichtig verloopt,
maar waarom het gaat is dat het tot op heden ten grondslag ligt aan het
samenleven van de mensen en dat het welbeschouwd iedereen onvrij en
onzelfstandig maakt.
De
vraag is nu hoe het komt dat de mensen van mening zijn dat zij van nature in
een groep thuishoren, terwijl dat bij nader onderzoek volgens het filosofische
denken helemaal niet het geval kan zijn. Om een antwoord op die vraag te vinden
moet je je herinneren dat voor alle levende wezens de werkelijkheid als
bewustzijn geldt, dat wil zeggen: de werkelijkheid naar haar algemeenheid op de
wijze van een allesomvattende trilling. Voor de mens omvat die trilling
inderdaad de gehele werkelijkheid. Al vaak heb ik er op gewezen dat je hierbij
te doen hebt met de universele, de echte objectieve, werkelijkheid, hoewel deze
zich binnen het verschijnsel mens bevindt en dus schijnbaar subjectief is.
Daarnaast geldt, uitsluitend voor de mens, het begrip zelfbewustzijn dat als
inhoud heeft de aan een individu gebonden werkelijkheid als een verzameling van
bepaalde dingen. Als zelfbewustzijn kent de mens de wereld en dat is dan
uitsluitend zijn eigen particuliere wereld. Dat is de werkelijkheid als
tijdelijke, individuele en feitelijk subjectieve voorstelling. In tegenstelling
tot wat doorgaans gemeend wordt is deze zaak helemaal niet universeel. Men komt
op zijn best tot een zekere consensus, een overeenstemming waarvoor het aantal
gelijkgestemden op een zeker moment bepalend is. Het is uiteraard wel deze
werkelijkheid die door de mensen (wetenschappelijk) onderzocht wordt en waarop
het eerder door mij besproken thema van de overheersing en ook dat van de als
eis gestelde vanzelfsprekendheid betrekking heeft.
Bepalend
voor de levenswijze van een mens is niet datgene dat hij van zichzelf meent te
weten, wat zijn mening over zichzelf is en welke voorstelling hij omtrent
zichzelf heeft, maar bepalend is de werkelijkheid als bewustzijn voor zover die
hem op de een of andere manier duidelijk is. Daarmee is duidelijk een
werkelijkheid waarvoor geldt dat het een geheel is waarin alles met alles
samenhangt, waarin het een niet door een grens van het ander gescheiden is en
bijgevolg niet als een bepaaldheid kan gelden. Over die werkelijkheid, waarin
wezenlijk alle afzonderlijke dingen, met verlies van de eigen bepaaldheid
(identiteit, individualiteit), ondergegaan zijn gaat het bij de vraag wat
bepalend is voor de levenswijze van een mens. Bepalend is dus, in het kort gezegd,
het geheel. Dat schijnt te betekenen dat de mens inderdaad thuishoort in een
werkelijkheid die een geheel is. Het lijkt er inderdaad op dat de mensen aldoor
gelijk gehad hebben met hun opvatting dat de mens van nature in een groep
thuishoort. Het is echter schijn! Ook hier hebben we weer te maken met een
geval dat iets vanzelfsprekends als eis gesteld wordt: dat wat vanzelfsprekend
voor het bewustzijn geldt wordt bij voorbaat als eis gesteld. De mens is vanuit
het bewustzijn vanzelf een gemeenschapswezen. Dat behoeft dus niet geëist te
worden. Hij moet slechts zijn bewustzijn tot haar recht laten komen om geheel
vanzelf sociaal te zijn. Dat echter vereist geen aanpassing aan een groep, maar
daarentegen een zo getrouw mogelijk zichzelf zijn.
De
werkelijkheid loopt uit in afzonderlijke, individuele, mensen die zelfbewust
zijn. Je hebt te doen met zelfbewuste exemplaren. Het werkelijk zelfbewust zijn
van zo'n exemplaar betekent noodzakelijk dat het bewustzijn volledig tot haar
recht komt. Het gelden van het geheel gaat dan samen met een effectief
zelfbewustzijn, of, anders gezegd: wanneer de mens zich werkelijk uitgewikkeld
heeft tot een zelfbewust individu, een individu dus die zonder mankeren
zichzelf is, gaat vanzelf gelden dat hij sociaal is. Hij moet zichzelf dus niet
overheersen en dwingen tot een bepaald, als sociaal gewaardeerd, gedrag, maar
hij behoeft slechts zichzelf te zijn. Dan hoort hij niet in een groep thuis,
maar dan is hij in een groep thuis. Hoe ziet die groep er dan echter uit?
anarchie1 anarchie-2 (en nrs. 37, 55 en 66)
Als
je de vraag stelt waarom de mensen van mening zijn dat zij van nature tot een
groep behoren en dat het er dus eigenlijk om zou gaan zich als een
gemeenschapswezen te laten gelden, dan krijg je onder andere dit argument te
horen dat het in de maatschappij een grote anarchie zou worden als iedereen zijn eigen zin
ging doen. Het begrip
anarchie wordt hier onmiskenbaar negatief opgevat en het duidt dan op
een stuurloze maatschappij waarin geen orde meer is en geen regels meer gelden.
Stilzwijgend gaat men er daarbij van uit dat Onze maatschappij ordelijk is, dat
men zich aan de regels houdt en dat men niet zijn eigen zin doet. Los daarvan
echter bevestigt dit argument dat er inderdaad in termen van een groep gedacht
wordt. En we weten nog steeds niet waarom dat het geval is. Uitleggen wat er
zou gebeuren als alles anders was is, evenals de tegenwoordig gebruikelijke
historische manier van verklaren van verschijnselen, volstrekt geen antwoord op
bovengenoemde vraag. Je moet daarbij bedenken dat het niet de bedoeling is de
evidentie te ontkennen dat mensen zich voortdurend aaneensluiten tot groepen.
Het gaat om de vraag waarom de mensen denken dat zij van nature een groepswezen
en zelfs een kuddedier zijn, terwijl alles er op wijst dat zij dat niet zijn.
De
evolutie levert een aantal hoeveelheden van exemplaren op, maar er komen geen
groepen ter wereld. De mens verschijnt niet als een groep, maar als een
hoeveelheid exemplaren. Daarna blijkt dat die exemplaren, in tegenstelling tot
andersoortige exemplaren, met elkaar groepen, collectieven, gemeenschappen en
dergelijke gaan vormen, zoals zij ook netwerken van ecologische betrekkingen
vormen. Waarom het gaat is dat het geheel niet van zichzelf uit bestaat, maar
gevormd wordt, zodat je kunt zeggen dat mensen een geheel vormen, namelijk
door, ieder voor zich, zichzelf als een geheel te laten gelden. Door dat te
doen laten zij overigens ook gelden dat zij biologisch een samenhangend en
ondeelbaar geheel zijn. Nu gaat het er om dat biologische geheel, dat als een
bepaald exemplaar te voorschijn is gekomen, te begrijpen. Vanuit dat begrip
wordt dan duidelijk hoe het met groepen, collectieven, gehelen, enzovoort zit.
Gewoonlijk echter probeert men het exemplaar te begrijpen door hem te zien als
het laatste element waartoe een groep bij analyse terug te brengen is. Hij is
dan een element van een groep, maar in feite is daarentegen de groep een
mogelijkheid van het exemplaar. Voor mensen: de enkeling (individu) is
wezenlijk geen onderdeel van een groep, maar de groep is een mogelijkheid van
de enkeling. Die mogelijkheid komt voor de dag bij de begrippen socialisme en
communisme en in mismaakte vorm komt hij voor de dag in het fascisme en
nationaal-socialisme, zoals ik nog zal laten zien. Bepalend voor iemands gedrag
en dus ook voor de wijze waarop iemand zichzelf beleeft, is het bewustzijn. Bij
nadenken over het begrip bewustzijn blijkt dat daarvoor de begrippen samenhang
en geheel gelden, zodat je kunt stellen dat er niets uitspringt, dat het een
niet door een grens van het ander gescheiden is maar dat zij in elkaar overgaan
en dat de bepaaldheid niet geldt.
Bepalend
is dus een samenhangend geheel en dit gaat als richtsnoer gelden voor het
gedrag. Het is het samenhangende geheel waar het naar toe moet, een geheel
waarin je tenslotte thuis bent en waarin je kunt leven. Dat geheel is niet iets
waaruit je voortkomt, maar het is iets waarin je uitloopt. Al uitlopende daarin
vorm je een geheel. Dat doe je niet omdat je dat zo wilt, maar je doet het
omdat je meegaat met de werkelijkheid die zich in die richting beweegt.
Als
het er om gaat dat de mens terecht zal komen bij de werkelijkheid als geheel,
gaat het er logischerwijs om dat hij zich zo getrouw mogelijk als bewustzijn
laat gelden. Dat betekent dat hij zo getrouw mogelijk de werkelijkheid zelve
is. Je komt er dan op uit dat de mens geen groepswezen kan zijn maar
daarentegen als verschijnsel (in dit geval: exemplaar) zo getrouw mogelijk
zichzelf moet zijn, hetgeen uitgedrukt wordt door het begrip de individu, dat
is de mens als individu. Deze individu loopt vanzelf, niet door zichzelf aan te
passen of te dwingen, maar juist door getrouw zichzelf te zijn, uit in een
geheel oftewel een gemeenschap of samenleving. Hij verenigt zich met de anderen
en vormt op die wijze een vereniging. Het begrip vereniging houdt in dat zelfstandige
mensen, individuen, vanzelf in het geheel uitlopen en daarvoor niets speciaals
behoeven te doen, noch zichzelf of anderen te dwingen.
Uiteraard
doen de mensen ervaringen op omtrent genoemde beweging van de werkelijkheid
zoals die zich in de mens afspeelt. Die ervaringen worden door de onvolwassen
mensen aldus vertaald dat zij gaan stellen: je moet in een gemeenschap, een
collectief, een groep uitlopen. De vanzelfsprekende, natuurlijke beweging van
de werkelijkheid wordt nu verminkt tot iets dat voor de mens als een plicht,
een vereiste, gaat gelden. De mens is verplicht op de een of andere manier
solidair te zijn, zich niet op zichzelf te laten gelden, maar daarentegen als
iemand die onlosmakelijk aan anderen gebonden is. Vanuit dat vereiste, dus de
een of andere soort van gemeenschap, wordt nu de enkeling beoordeeld en
veroordeeld. Dat betekent dat men het bestaan van zo'n gemeenschap, van zo'n
Staat, niet ter discussie stelt maar als vanzelfsprekend aanvaardt. Men vraagt
zich niet af waarom er staten en andere collectieven zijn: die zijn er nu
eenmaal, zo is de werkelijkheid. Zo is de werkelijkheid echter helemaal niet!
Opmerkelijk
is dat het juist altijd de machtzoekers en machthebbers zijn die er op
aandringen dat je solidair moet zijn, je niet op jezelf mag laten gelden en
geen egoïst mag zijn. En steeds blijkt dat je solidair moet zijn met het
collectief waarvan zij de baas zijn en dat solidariteit met een ander
collectief geheel en al uit den boze is. Het zijn de politici die manifestaties
zijn van de als eis gestelde vanzelfsprekendheid: zij willen je dwingen je als
onderdeel van een collectief te gedragen, hetgeen onmiddellijk ook betekent dat
je je moet onderwerpen aan hun macht. Het zal duidelijk zijn dat deze hele zaak
strijdig is met het begrip anarchisme, in de zin van het zichzelf besturen van
de mens. Hoewel dat duidelijk is, wordt het toch niet door de moderne politici
toegegeven. Zij zullen je er juist op wijzen dat het aan een ieder vrij staat
tot welk collectief dan ook toe te treden. Daarom gaat het evenwel juist. Je
moet wel ergens bij behoren!
Het
feit dat de mens in de eerste plaats individu, in de hierboven beschreven
betekenis, moet worden om zich met de anderen te kunnen verenigen leidt tot de
conclusie dat het anarchisme een begrip is dat wezenlijk voor de mens geldt, en
wel voor de mens zoals hij als verschijnsel, als exemplaar, op de planeet
verschenen is. Dus: anarchisme houdt individu-zijn in, zonder enige
ondergeschiktheid aan welke groep dan ook. De anarchist kan dan ook zonder
schroom van zichzelf zeggen dat het hem alleen maar om hemzelf gaat. Hij kan
zichzelf egoïst noemen omdat het hem om zelfverwerkelijking gaat, wetende dat
alleen dit tot de vereniging met andere mensen leidt. Dat is overigens hetgeen
ook Max Stirner (Kaspar Schmidt, 1806-1856) duidelijk gesteld heeft, vooral in
zijn bekende werk Der Einzige und sein Eigentum (1845).
anarchie1 anarchie-2 (en nrs. 37, 55 en 66)
Bladwijzers: Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
De
mens als individu is de mens die van zichzelf zegt: het gaat mij alleen maar om
mezelf. Als vandaag de dag iemand zonder meer die uitspraak doet kan hij er op
rekenen flinke weerstand te ontmoeten. Men beschuldigt hem prompt van egoïsme
en dat is dan bedoeld als een negatief waardeoordeel. Je mag immers geen egoïst zijn. Je
moet in de eerste plaats aan de ander denken en steeds met hem rekening houden,
in die zin dat je je beheerst, je inhoudt en dat je je grenzen weet.
Opmerkelijk is echter bij nadere beschouwing dat in onze cultuur vrijwel
iedereen egoïst is en daarbij in menig geval de ander niet in het minst
ontziet, maar hem daarentegen zoveel als mogelijk vrijheid en goed afhandig
maakt. Eigenlijk geldt juist voor die westerse moderne mensen dat zij egoïst
zijn, maar dan in de particuliere betekenis, namelijk die van het in bezit
nemen van zoveel mogelijk. Is van deze egoïst te zeggen dat hij in het teken
staat van het in bezit nemen, van de echte egoïst, namelijk de mens als
individu, is te zeggen dat hij in het teken staat van het bezitter zijn.
Hoewel
dat in de christelijke godsdienst wel steeds zo gesteld wordt gaat het er in de
westerse cultuur niet om dat de mens zichzelf heeft te verloochenen om sociaal
te kunnen zijn, maar gaat het er in die cultuur om dat de mensen zich voor
zichzelf en als zichzelf ontplooien, oftewel zich ontwikkelen tot een
verschijnsel waarvoor het begrip individu van kracht is. Dat dit inderdaad het
geval is blijkt ook uit de geschiedenis, alleen moet je wel in de gaten hebben
hoe deze zelfontplooiing voor de dag komt. De zaak manifesteert zich namelijk
als een tomeloos in bezit nemen van een zo groot mogelijk deel van de
werkelijkheid. De tomeloosheid hiervan wordt in de praktijk afgeremd door
anderen die evenzeer tomeloos bezig zijn. Het resultaat daarvan is een min of
meer evenwichtige situatie, maar de grondtoon van de zelfontplooiing is
desondanks een tomeloos in bezit nemen. In een ander verband heb ik er op
gewezen dat de alsnog infantiele individu een rover in optima forma is: niets
is voor hem veilig. !
Filosofisch
nadenkend over het verschijnsel mens blijkt dat het wezenlijk niet om het in
bezit nemen gaat maar om het bezitter-zijn. Het eerste is gegrond in het
zelfbewustzijn waarvoor immers geldt dat het de werkelijkheid als een
verzameling afzonderlijke dingen tot inhoud heeft (de voorstelling). Als de
mens zichzelf ontplooit gaat hij, op grond hiervan, proberen alles binnen te
halen, maar dat kan hem nooit gelukken: het is onmogelijk alles te bezitten
omdat voor de werkelijkheid als kwantitatieve zaak het begrip eindeloos veel
geldt. De onvolwassen mens blijft dus eeuwig aan de gang met het in
bezit nemen. Het tweede echter is gegrond in het bewustzijn. Daarvoor geldt de
werkelijkheid als geheel en dat betekent dat er niets in bezit genomen behoeft
te worden omdat de gehele werkelijkheid - waar alles inbegrepen is en niets aan
ontbreekt reeds op algemene wijze inhoud van de mens is. Gezien vanuit de
werkelijkheid als bewustzijn is de mens van nature al bezitter van de gehele
werkelijkheid.
Het
filosofisch nagaan van de werkelijkheid leert dat voor de volwassen mens geldt
dat hij zich weer als bewustzijn laat gelden. Tengevolge hiervan is alles in
hem inbegrepen, waaronder uiteraard ook de medemens. Vanuit zichzelf als
zelfbewustzijn daarentegen kan hij hiervan geen weet hebben omdat er dan steeds
wat ontbreekt en omdat het almaar over afzonderlijke dingen gaat die door een
grens van elkaar gescheiden zijn.
Er
blijft dan steeds een buitenwereld aanwezig waarmede geen rekening gehouden
behoeft te worden omdat die Of onbekend is Of van geen belang wordt gevonden.
Die onvolwassen mens derhalve is nog volop bezig alles te leren kennen,
hetgeen op zijn wijze hetzelfde is als in bezit nemen. Deze mens staat
bijgevolg in het teken van het Onvolledige en door zijn qua zelfbewustzijn
gefixeerd zijn hierop kan hij zich niet als bewustzijn laten gelden zodat het
hem, voor zover het hem om zichzelf gaat, te doen is om zoveel mogelijk binnen
te halen. Dat is dan ook het beeld dat de wereld tot nu toe te zien geeft.
Als
voor de volwassen mens geldt dat hij zichzelf weer als bewustzijn laat gelden
is van hem ook te zeggen dat hij vanzelf met de andere mensen een geheel vormt
en zich in de praktijk dus met de anderen verenigt. Nu echter zonder ook maar
het geringste deel van zijn persoonlijkheid in te leveren. Zijn gehele
persoonlijkheid staat in het teken van het geheel zodat er niets afgeremd of
ontkend behoeft te worden. Ook is het onmogelijk bepaalde anderen buiten te
sluiten en het is al helemaal onmogelijk het individu-zijn van de anderen te
ontkennen. Hierop kom ik nog uitvoerig terug bij het bespreken van het
socialisme en het communisme. Nu echter gaat het er om dat de egoïst, de mens
wie het werkelijk alleen maar om zichzelf gaat, in feite de mens is die zich getrouw
als de werkelijkheid zelve laat gelden: het geheel waarin alle verschijnselen
inbegrepen zijn. Juist door zichzelf consequent te laten gelden, komt dat
geheel tot haar recht en daarmee alle andere al of niet levende verschijnselen.
Dat is dus de betekenis van de mens als egoïst zoals hij inhoud is van de mens
als anarchist.
Het
zich verenigen van de afzonderlijke mensen, op grond van het feit dat zij ieder
voor zich individu zijn en dus de werkelijkheid als geheel laten gelden, levert
een gemeenschap of een samenleving op. Daarbij duidt het eerste woord op het
een- geheel-zijn en het tweede woord op het feit dat het bewustzijn als
levensbeginsel de maat is. Je moet er overigens wat dit betreft op letten dat
de cluster individu-gemeenschap in deze volwassen situatie niet bestaat uit
wezenlijk Onverzoenlijke tegenstellingen, zoals hij tot nu toe door bijna
iedereen opgevat wordt, maar daarentegen bestaat uit onlosmakelijk met elkaar
verbonden begrippen: zonder individu geen gemeenschap en geen gemeenschap
zonder individu. Wat wij tot nu toe in de wereld tegenkomen zijn geen samenlevingen,
geen gemeenschappen, maar collectieven. Het woord collectief duidt een
bijeengebrachte verzameling aan, bijeengebracht op grond van een gezamenlijk
idee of belang. De mensen binnen zo'n collectief zijn niet bijeen op grond van
hun individualiteit (ontplooid zichzelf-zijn), maar op grond van iets
uitwendigs dat van buitenaf als een bindend element werkt. Teneinde dat
bindmiddel effectief te laten zijn is het nodig dat de mensen zich op die
binding instellen en zichzelf dus anders laten gelden dan als mensen die
zichzelf zijn. Dit leidt ertoe dat een collectief, elk collectief, ver beneden
de menselijke mogelijkheden blijft. Bovendien is zo'n collectief afhankelijk
van op een bepaald moment geldende opvattingen bij élites, die in principe
niets anders kunnen bedoelen dat nog meer binnen te halen. De onvolwassen
mensheid is almaar bezig particulier zoveel als mogelijk binnen te halen.
Daarmee
wordt de wereld steeds meer versnipperd. Het gemeenschappelijke, voor zover dat
aanvankelijk aanwezig was, kan nauwelijks meer tot haar recht komen, zodat het
uitzicht op een vredelievende, saamhorige wereld almaar meer verduisterd wordt.
Toch is het langs deze weg dat tenslotte de individu te voorschijn kan komen en
de mensheid een gemeenschap kan vormen.
Bladwijzers: Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Zoals
ik geprobeerd heb duidelijk te maken komt de mens als een enkeling ter wereld:
hij verschijnt als manifestatie van het begrip absolute ik en niet als de een
of andere vorm van het begrip wij. Tijdens zijn ontwikkeling tot volwassenheid
gaat het dan ook in het geheel niet om het zich transformeren tot een sociaal
lid van een samenhangend geheel, zoals denkers van de Verlichting ons zo graag willen doen
geloven, maar daarentegen gaat het om het vinden, zelfbewust maken en
uitwikkelen van het begrip absolute ik, hetgeen neerkomt op het getrouw laten
gelden van de eigen, met de werkelijkheid overeenstemmende, identiteit. Dit
houdt overigens niet per se in dat de mensen zelf weten wat er met henzelf en
met de anderen gaande is. Dit proces van verzelfstandiging is te benoemen als
een egoïstisch proces, maar het merkwaardige is dat vrijwel niemand wil
erkennen dat hij zich als een egoïst laat gelden. Voor een deel is dat te
verklaren uit het feit dat men egoïsme negatief vindt, vanuit een vaag besef
van het geheel, dat behoort bij de mens als bewustzijn. Naar zijn huidige
inhoud is het egoïsme inderdaad negatief.
In
onze tijd is die egoïstische ontwikkeling centraal komen te staan, uiteraard
zonder dat het gros van de mensen dat in de gaten heeft. Men beweert nog steeds
dat egoïsme geen pas heeft en dat het om de gemeenschap gaat, maar er is
nauwelijks iemand te vinden die dit in zijn gedrag tot uitdrukking laat komen.
En eigenlijk moet je zelfs zeggen: tot uitdrukking kan laten komen. Wat je wel
om je heen ziet is in toenemende mate asociaal (=niet-collectief) gedrag, en
wel in alle lagen van de bevolking. De mens als absolute ik begint onverbloemd
te voorschijn te komen. Het is gemakkelijk in te zien dat dit om te beginnen en
voorlopig geen aangename aangelegenheid is: allerlei vanuit de mensheid als
collectief ingestelde gemeenschappelijke voorzieningen raken uitgehold,
enerzijds omdat geen enkele overheid er meer inhoud aan kan geven en anderzijds
omdat niemand er meer dankbaar voor kan zijn. Ook bij de zogenaamde overheden
was het collectieve besef in het begin van deze eeuw wel degelijk sterker dan
thans. In die tijd werden er dan ook, uiteraard onder druk van de
omstandigheden en van de wakker wordende bevolking, allerlei sociale
maatregelen genomen. Het collectief, dat een machts- en geweldssysteem is, bond
de mensen onvrijwillig samen - niemand heeft bijvoorbeeld destijds gevraagd tot
Het Koninkrijk der Nederlanden te mogen behoren - en meer of minder tegen hun
zin moesten zij offers brengen (het begrip plicht) om die collectie in stand te
houden. Maar bij het centraal komen te staan van de mens als absolute ik sneuvelt
dat collectief met alles wat daarbij behoort. Een tijdlang wordt het dan nog
met kunst en vliegwerk in stand gehouden, maar duidelijk merkbaar is dat de
betekenis van de zaak verloren gaat. Bezien vanuit de eerder genoemde
voorzieningen, die op hun Onvolkomen wijze toch wel degelijk in het licht (maar
niet meer dan dat!) van de werkelijkheid als geheel stonden, is deze tijd van
letterlijke ontbinding een slechte tijd, hoewel het tegelijkertijd een grote
stap voorwaarts is.
Met
dit soort van zaken moet je er op letten dat vooruitgang zich lang niet altijd
op een aangename wijze verwerkelijkt. Het is de vergissing van menig
cultuurfilosoof dat hij ongewild slechts op die verschijnselen acht slaat die
hij, vanuit zijn eigen conditioneringen, als positief beoordeelt. Daardoor
ontgaat hem wat er werkelijk aan de hand is en dat leidt dan weer tot onzinnige
voorspellingen en vaak ook slechte maatregelen van overheidswege...
Het
begin van het verval van het collectieve zelfbewustzijn wordt gekenmerkt door
een enorme leeghoofdigheid, die veroorzaakt wordt door de alsnog onwetende en
zelfs wantrouwende houding tegenover de eigen ontluikende identiteit. Zozeer
verkeert men in het ongewisse dat er bij veel mensen een verlangen ontstaat
naar nieuwe, in feite natuurlijk ouderwetse, zekerheden, welk verlangen
aanleiding geeft tot enerzijds het tarten van de nog bestaande machten en
anderzijds tot het aanvaarden van nieuwe machthebbers. Het spreekt vanzelf dat
dergelijke verschijnselen gevaarlijk zijn, maar juist omdat je te doen hebt met
het begin van individuele zelfverwerkelijking neemt het gevaar van autoritaire
en dictatoriale ontwikkelingen relatief snel af. Het is zelfs zo dat de
ontvankelijkheid van mensen voor dictatoriale systemen heel rap afneemt,
tegelijk namelijk met het collectieve denken. Dergelijke systemen kunnen
gelukkig alleen maar floreren binnen een collectivistische cultuur.
Gaandeweg
ontbindt de moderne mens zijn op collectieven gebaseerde maatschappij omdat
zich het besef versterkt enkeling, individu te zijn met de daarbij behorende
zelfbewuste identiteit. Naarmate dat echter het geval is komt er een
verschijnsel te voorschijn dat zichzelf naar waarheid kent en zich laat gelden
naar beide aspecten, namelijk de werkelijkheid als bewustzijn en de
werkelijkheid als zelfbewustzijn. Gevolg hiervan is dat de enkeling zich,
individu zijnde, gaat laten gelden als het geheel. Hij is dan om zo te zeggen
op zijn wijze het geheel. Omdat hij dat dan is kan hij zich als een vrij mens
laten gelden en als zodanig met de andere vrije mensen besluiten nemen en
regelingen treffen ter wille van het welzijn van het geheel. De volwassen vrije
mens, de individu, die op zijn eigen unieke wijze het geheel is, is het
volstrekte tegendeel van het kuddedier. Hij heeft met zichzelf de gehele
werkelijkheid terechtgebracht. Hij vormt en vervult dat geheel en zodoende kan
van onderwerping aan dat geheel geen sprake zijn. De enkeling is niet langer
iets verplicht aan het geheel, sterker nog: de enkeling is nu niet meer
afhankelijk van en ondergeschikt aan het geheel, maar andersom is het geheel
afhankelijk van de (kwaliteit van de) enkelingen. Een betere kwaliteit van het
geheel, dus de samenleving of de gemeenschap, is niet mogelijk.
Men
hoort vaak de mening verkondigen dat de oermensen in kudden geleefd zouden
hebben en dat er van een eigen individualiteit geen sprake geweest zou zijn.
Die mening is in strijd met de logica: de oermensen hebben niet in kudden maar
in gemeenschappen geleefd. Door de nog geringe ontwikkeling van het
zelfbewustzijn was er nog geen verwaarlozing van het bewustzijn en vanwege dit
laatste lag het besef van het geheel op de voorgrond. Dat de individualiteit
ontbroken zou hebben is evenzeer een misvatting. Die individualiteit was ten
volle aanwezig, alleen ontbrak de inhoud er voorlopig nog aan. Je kunt spreken
van een lege of inhoudsloze individualiteit. Dat echter is wel degelijk
individualiteit. Je moet namelijk opletten de zaak niet met zijn inhoud te verwarren.
De oermens is wezenlijk gelijk aan de volwassen mens zoals die tenslotte op zal
treden, alleen met dit verschil dat hij zich qua zelfbewustzijn nog een inhoud
zal moeten verwerven.
Dat
betekent ook dat hij nog een bepaald individu met een eigen identiteit zal
moeten worden, een egoïst die het alleen maar om zichzelf te doen is. Dat moet
gerealiseerd worden via het inhoud geven aan zichzelf als ik. Daarmee gaan alle
verhoudingen in en van de werkelijkheid gelden. Naarmate dat het geval is
vormt zich iemands identiteit, dit begrip betekent namelijk: individualiteit
met geconcretiseerde inhoud. Maar individu als zodanig is de (oer)mens
onmiddellijk bij zijn verschijnen.
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
No.
22
Vooral
sinds de tweede wereldoorlog is aan de oppervlakte gekomen dat de westerse
cultuur draait om de ontwikkeling van de mens tot individu. Het gaat daarbij
niet alleen om de rechten van de enkeling, zijn erkende aanwezigheid temidden
van de andere mensen, maar vooral ook om de persoonlijke ontwikkeling tot dat
merkwaardige laatste verschijnsel dat in de kosmos te voorschijn komt. In
beginsel is bedoelde individu er thans, maar uiteraard is hij om te beginnen
nog volkomen losgeslagen ten gevolge van zijn eigen activiteiten om het
collectief te ontbinden. Die losgeslagen individu is niet bepaald prettig in de
omgang: alles wat maar even naar een collectiviteit riekt wekt zijn agressie op
en zelfs de drang om de zaak te vernietigen. Wij kunnen dat betreuren en vinden
dat er weer een collectieve ideologie zou moeten komen zodat die losgeslagen
individu zich weer ergens bij thuis kan gaan voelen, maar in feite is dat een
teruggrijpen op voorbije wereld- en levensbeschouwingen. Het getuigt van meer
begrip van de werkelijkheid als je die nieuwe ontbindende ontwikkeling ondanks
alle er aan meekomende ellende probeert te begrijpen als weer een stap verder
op de weg naar de volwassenheid. Een volwassen mensheid in een leefbare wereld
is volstrekt niet denkbaar en mogelijk zonder vrije, zelfstandige en
geëmancipeerde enkelingen, en dus moet er aan die gezellige wereld een periode
van asociaal vandalisme voorafgaan...
Bij
de toekomstige volwassen mens is de gehele werkelijkheid inbegrepen, niet in de
zin van het begrip bezit (= er op zitten in de betekenis van in beslag nemen)
maar in de betekenis van eigendom (= weten dat het je eigen onvervreemdbare
werkelijkheid is). Die volwassen mens sluit noodzakelijk niets buiten en dus
verwaarloost hij niets, noch beschouwt hij iets als minder- of meerwaardig.
Volgens het westerse analytische denken evenwel kan de tot het einde
uitgewikkelde individu alleen maar afstoten, dat wil zeggen: alles buiten zich
sluiten, zich van alles vervreemden. Dit denken echter kan niet tot klaarheid
brengen dat in de uitgewikkelde individu de werkelijkheid zelve, zij het niet
op de wijze van een verzameling verschijnselen, maar op de wijze van een
samenhangend. Het kan slechts datgene dat het aantreft geheel, voor de dag is
gekomen extrapoleren, dat wil zeggen: uitrekenen hoe een bepaalde situatie er
in de toekomst uit zal zien. De toekomst is dan niet meer dan het tot in het
extreme doorgerekende heden. Dat heden betreft de losgeslagen onvolwassen
mens en dus levert de berekening van de toekomst een volslagen asociale idioot
op, hetgeen een onmogelijkheid is. Immers: al datgene dat de hedendaagse mens
nog niet vertonen kan (alsnog latent is) blijft in de berekening buiten
beschouwing, terwijl juist het onvolkomene, het gebrekkige en het armoedige
naar de toekomst worden doorgerekend. In feite evenwel moet alles inbegrepen
worden en dan komt er op den duur een alles omvattend mens te voorschijn, een mens
bij wie alles en iedereen terechtkan en thuis is. Voor die mens is immers de
werkelijkheid als bewustzijn gaan gelden!
Al
eerder, in verband met het begrip nihilisme, heb ik er op gewezen dat de mens
een verschijnsel is dat nergens bij behoort. Hij heeft geen verleden en hij
heeft geen toekomst, in die zin dat hij enerzijds de onontkoombare
gedragswetten van de werkelijkheid als natuur achter zich heeft gelaten en
anderzijds niet is overgegaan in wat anders. Dat andere zou dan de
werkelijkheid als niet-materie, oftewel het begrip geest, zijn. Zoals gezegd
hangt de mens als het ware tussen de materie en de geest in.
En
ik heb er ook op gewezen dat je dit moet opvatten als een op ontkende wijze
aanwezig zijn van genoemde natuurlijke en geestelijke werkelijkheden. En dat
ontkend aanwezig zijn is hetzelfde als het begrip onafhankelijkheid. Die
onafhankelijke tussen figuur is niet onderworpen aan iets dat na hem zou kunnen
komen en tegelijkertijd kan hij datgene dat aan hem vooraf ging niet aan zich
onderwerpen - wat hij maar al te vaak vergeet. Aan dat voorafgaande is hij
bovendien niet meer via natuurwetten gebonden, behalve uiteraard een aantal
puur biologische wetten die voor hem gelden voor zover hij ook nog zonder meer
organisme is. De mens staat dus qua handelend verschijnsel volkomen vrij van de
geworden werkelijkheid en de beweeglijkheden
als voorbije werkelijkheid (het begrip geest) dat houdt in dat hij zonder enige
uitzondering alles zelf moet doen. Hierop berust de uitspraak: de mens bestuurt
zichzelf, hetgeen voor onze filosofie betekent dat de mens doormiddel van het
begrip anarchist gedefinieerd kan worden.
Als conclusie van onze gedachtegang over
de begrippen groep, individu, egoïst en dergelijke moet logischerwijs ook
meegerekend worden dat het steeds gaat om de mens als enkeling, die zich
ontwikkelt tot een volwassen mens: de individu, een ontwikkeling die manifest
wordt in de cultuurgeschiedenis. Het is deze individu om wie alles draait en
dat komt ook bij het anarchisme voor de dag als iets essentieels. Als je aan
iemand die politiek denkt, zoals de meeste moderne mensen doen zonder dat dit
overigens behoeft te betekenen dat zij zich in de praktijk bezig houden met de
concrete partijpolitiek, vraagt of het waar is dat de mens zichzelf
bestuurt, zal hij onmiddellijk een bevestigend antwoord geven. Hij zal daarbij
wijzen op gangbare democratie waarin volgens hem de mensen, via verkiezingen,
de gang van zaken en het beleid bepalen. Die worden volgens hem niet bepaald
door marsmannetjes of andere buitenaardse wezens, terwijl een god, als hij
inderdaad de wereld zou regeren, dat toch doormiddel van de mens zou moeten
doen. Kortom, volgens het gebruikelijke denken is het wel degelijk de mens zelf
die de wereld, en dus zichzelf, bestuurt en hij doet dat doormiddel van
allerlei instellingen. Terechte vragen zoals de vraag of een dergelijke
voorstelling van zaken wel overeenkomt met de realiteit, of de vraag of de
mensen inderdaad medezeggenschap hebben, laat ik nu buiten beschouwing omdat
het in ieder geval waar is dat we te doen hebben met puur mensenwerk.
Aan
de gedachte de mens bestuurt zichzelf moet dus nog iets toegevoegd worden en
dat is nu juist het gegeven dat het over de mens als individu gaat. De
verhouding ligt dus zo dat jij jezelf bestuurt en dat ik dat ook doe, en pas
wanneer dat het geval is kun je spreken van anarchisme. Als dit anarchisme op
den duur tot een zelfbewuste zaak is uitgegroeid is het noodzakelijk onmogelijk
geworden dat de ene mens over de andere macht uitoefent. Ook ons huidige
democratische systeem kan dan niet langer in stand gehouden worden omdat het
door en door een machtssysteem is. Ons begrip democratie slaat immers alleen
maar op het legitimeren van de macht en niet op de macht zelf. Tot op heden
richt het (theoretische) anarchisme zich vrijwel uitsluitend op het laatstgenoemde
aspect van de maatschappij.
Men
pretendeert wel zonder macht te denken, maar intussen houdt
men blijmoedig staande dat de afzonderlijke mensen, die de basis vormen, vertegenwoordigd
moeten worden door afgevaardigden, die weliswaar een beperkte en tijdelijke
macht hebben, maar die toch via hun volmachten macht hebben en uitoefenen.
Hoewel een dergelijk systeem verre te verkiezen is boven ons huidige is het
toch een machtssysteem, in feite geen absoluut maar een relatief. En ook in dat
systeem komt onvermijdelijk de mens als individu in de verdrukking.
Sociaal
Democratie ev. ; Liberale Democratie
ev. ; Parlementaire Democratie ev. ; DEMOCRATIE / Griekse cultuur-nrs.29/30 ; verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
; Fukuyama1 ; Fukuyama2
;
In
feite kan anarchisme, net als de andere drie begrippen uit De Grote Vierslag,
geen ideologie zijn. In de aanvang van deze gedachtegang over de begrippen
nihilisme, anarchisme, socialisme en communisme heb ik er al op gewezen dat het
zelfs uitermate misleidend is als je deze begrippen als een ideaal, uiteraard
voor in de toekomst, stelt. Een ideologie ervan maken is natuurlijk helemaal
verkeerd, alleen al vanwege het feit dat daarbij het collectief, de
eenheidsgroep, een essentiële (maar uiterst kwalijke) rol speelt. In zo'n groep
kan geen enkel mens overeenkomstig het begrip individu gelden en, daarmee
samenhangend, zichzelf besturen. Ondanks het feit dat het onmogelijk is van het
anarchisme een ideaal of een ideologie te maken, blijkt het in de praktijk heel
vaak voor te komen dat goedwillende, vooruitstrevende mensen dat toch doen.
Daarmee wordt het uitgesloten dat er nog zinvol over anarchisme nagedacht kan
worden. Zelfs de op een dergelijk anarchisme gegronde maatschappij visie, die
inderdaad heel wat beter is dan de tegenwoordig gangbare zogenaamd
democratische, wordt dan inconsistent, oftewel in zichzelf strijdig.
Als
je in je filosofie zoveel mogelijk in overeenstemming wilt blijven met het
taalgebruik en de daarin voorkomende termen en begrippen, loop je in discussies
voortdurend het risico dat men op trefwoorden reageert. Men laat dan zonder
meer de eigen persoonlijke inhoud van een woord gelden, zonder zelfs maar te
overwegen of je wellicht een andere, meer algemene, inhoud bedoelt. Als gevolg
daarvan ontstaat niet alleen een gigantische spraakverwarring, maar vaak ook
een onnodige vijandigheid omdat men vindt dat men het volkomen met je Oneens
is. Op het ogenblik is dat aan de gang bij de discussie over de vraag of de liberale democratie van de (Japanse) Amerikaan Francis Fukuyama al of niet de
overwinning over alle andere stelsels heeft behaald. Doordat Fukuyama de term liberaal
gebruikt, als kwalificatie voor een democratie waarin de afzonderlijke mensen
als individu gelden en dus volledig erkend en vrij zijn, valt zo ongeveer
iedereen over hem heen en haast zich uit te leggen dat het liberalisme allang
afgedaan heeft, namelijk met het doorzetten van de sociaal-democratie. Men
heeft daarbij aan de term liberaal zonder meer zijn eigen persoonlijke inhoud
toegekend en niet overwogen dat hij in het betoog van Fukuyama wel eens zijn oorspronkelijke
betekenis zou kunnen hebben. Dergelijke problemen kom je ook tegen als het gaat
over de begrippen van De Grote Vierslag. Toch is het goed de betreffende
termen te blijven gebruiken, want aan een filosofisch verhaal met ongewone
termen heeft niemand iets - of juist iedereen, maar dan op de verkeerde manier.
!
De
gedachte dat de mens zichzelf zou moeten besturen hangt ten nauwste samen met
het sinds de
Verlichting (18 e eeuw) doorgebroken besef dat de wereld opgebouwd
moet worden, en wel, uiteraard, door de mensen. Zoals ook met de andere
begrippen uit De Grote Vierslag het geval is, komt ook het begrip anarchisme
herkenbaar te voorschijn sinds de Verlichting.
Vrijwel
ieder modern mens zal dan ook beamen dat de mens zichzelf bestuurt alleen wordt
die mens dan wel automatisch opgevat als een onderdeel van een collectief. De
mens als onderdeel van een collectief kan allerlei vormen aannemen: van leider
via vertegenwoordiger tot en met volledig aan het collectief ondergeschikte.
Als je als vanzelfsprekend aanneemt dat een zichzelf besturend mens alleen maar
in zo'n collectieve situatie kan bestaan, dan is het inderdaad geen probleem om
te bevestigen dat de mens zichzelf bestuurt. Op heel grote problemen stuit je
echter als je het over de mens als individu, als eenling wenst te hebben.
Vrijwel
niemand ziet dan nog een mogelijkheid voor de wereld. Toch ligt hier het (mijn)
filosofische begrip anarchisme.
Om
duidelijkheid te verkrijgen omtrent het begrip anarchisme, in de zin van het
zichzelf besturend individu, is het dienstig het begrip besturen nader te
overdenken. Bij onderzoek blijkt dat dit begrip doorgaans gebezigd wordt in de
betekenis van regeren. Te zeggen is dat dit de ouderwetse betekenis is,
stammend uit een tijd waarin het besef van de mens als individu nog niet voor
de dag gekomen was. Regeren heeft dan ook deze inhoud dat de wil van iemand
(die daartoe bij machte is) onvoorwaardelijk omgezet wordt tot een door die
machtige bedoelde handeling. Essentieel hierbij is de doelgerichte wil van die
machtige en tegelijkertijd het werktuig-zijn van diegene die de bedoelde
handeling verricht. Vroeger noemde men het mechaniek van een pijporgel het regeerwerk,
en dat is tekenend voor het begrip regeren: de wil van de organist wordt, via
diens vinger en vervolgens via een stelsel van draden, stangen, tuimelaars en
kleppen, nauwkeurig omgezet tot een bepaalde toon die uit een bepaalde pijp
komt. Het orgel zelf heeft niets in te brengen, het is er ten dienste van de
wil van de kunstenaar. Deze weet van tevoren wat er moet en zal gebeuren. Op
overeenkomstige wijze geschiedt het regeren van mensen, die daarbij uiteraard
ook niets te vertellen hebben. Zij hebben slechts te gehoorzamen.
Het
begrip besturen heeft een geheel andere betekenis. Weliswaar moet er iets
gebeuren, maar dat is niet een voorspelbare handeling! Hetgeen gebeuren moet is
dat de richting van een bestaand proces zodanig wordt dat een bepaald doel
bereikt wordt. Het duidelijkst is dat bij het besturen van een auto: er moet
een zeker doel bereikt worden; daartoe moet de zich voortbewegende automobiel
almaar bijgestuurd worden opdat hij niet van de weg afraakt. Het ergens naar
toe gaan bestaat dus uit een zich voortbewegen, de voortdurende controle daarop
en het corrigeren naar aanleiding daarvan. Van een rechtstreekse overbrenging
van iemands wil is geen sprake. Om het gestelde doel te bereiken moeten geheel
andere dingen gedaan en gelaten worden.
Het
begrip regeren houdt in dat er deterministisch over de werkelijkheid gedacht
wordt. Uitgaande van een bepaald punt (de wil van de organist) is het
nauwkeurig voorspelbaar wat er te gebeuren staat. Gaat het over een regerende
machthebber, dan is het de bedoeling dat ook zijn wil voorspelbare gevolgen
heeft. Het begrip besturen echter is totaal niet deterministisch: het is
absoluut niet te voorspellen wat er gebeuren gaat, zelfs niet of het doel ooit
bereikt zal worden. De zichzelf besturende mens mag dus onder geen voorwaarde
deterministisch gedacht worden. Het leven laat zich geenszins voorspellen en
dat is ook het geval in de door de mensen gevormde maatschappij waarin de
individuen zichzelf besturen.
Deze
individuen beseffen wel waar het naar toe moet, maar wat zij in de praktijk
doen is zichzelf en waar nodig en mogelijk anderen, voortdurend bijsturen
teneinde niet van de weg af te geraken. Het is dus geen zaak van zijn wil
opleggen aan het leven, maar daarentegen een zaak van het vrij laten ervan, het
in de gaten houden en waar nodig bijsturen. Zoiets is niet mogelijk van
buitenaf, bijvoorbeeld door iemand anders of vanuit een of andere theorie, het
is een activiteit van het levende verschijnsel zelf. Elke vorm van macht is
derhalve uitgesloten, maar ook een collectief handelen. De zaak kan niet anders
dan individueel zijn...
Sociaal
Democratie ; Liberale Democratie
; Parlementaire
Democratie ; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
; Fukuyama1
; Fukuyama2
;
De
term regeren wordt tegenwoordig niet meer zoveel gebruikt en voor zover dat nog
wel het geval is bedoelt men eigenlijk besturen. Men haalt de woorden min of
meer door elkaar, maar als het gaat over de een of andere vorst, dan voelt men
wel aan dat het woord regeren gebruikt moet worden, zelfs als deze persoon
absoluut niets te vertellen heeft. Men verbindt met zo iemand intuïtief het
onvoorwaardelijk ten uitvoer leggen van zijn wil (gehoorzamen aan het bevel)
zonder dat daarover enige discussie mogelijk is. Inderdaad stamt een dergelijke
gang van zaken uit een vroegere tijd van absolute heersers. In de praktijk komt
dit nog voor bij dictators, waarvan overigens het aantal tegenwoordig
aanzienlijk afgenomen is. Het begrip regeren is, in maatschappelijke zin, zo
langzamerhand geheel uit de tijd geraakt en het wordt terecht nog slechts
gebezigd in verband met bijvoorbeeld een archaïsche instelling als de monarchie
of de godsdienst.
Het
begrip regeren geldt voor een mechanistische zaak: als ergens een impuls wordt
gegeven treedt er een mechanisch systeem, een mechanisme, in werking dat tot
een resultaat leidt dat al bij voorbaat, bij het geven van die impuls, met
zekerheid voorspeld kon worden. Een mechanisch systeem kan niet vanuit zichzelf
in werking treden maar wordt van buitenaf door een impuls in werking gesteld,
het is beheersbaar en het is voorspelbaar. Hierop is van toepassing het begrip
gedetermineerd zijn en dit is een begrip dat in de moderne wereld een
buitengewoon essentiële rol speelt. Het begon al van invloed te worden in de 17
e eeuw, onder andere door René Descartes (1596-1650), Isaac Newton (1643-1727)
en een aantal denkers uit de Angelsaksische traditie, welke traditie thans
uitgelopen is in het positivisme dat alleen maar het empirisch
(proefondervindelijk) kenbare als informatie voor het denken aanvaardt. Volgens
deze opvattingen is de werkelijkheid te kennen en haar werkzaamheid te
voorspellen zodra de mens de beschikking heeft over deugdelijke theorieën en
voldoende gegevens. In de loop der tijd heeft men weliswaar zijn mening over de
betrouwbaarheid van theorieën en de juistheid van gegevens wel behoorlijk
bijgesteld, maar in de grond van de zaak gelooft bijna iedereen nog steeds (ten
onrechte) in de berekenbaarheid en voorspelbaarheid van de werkelijkheid. Er is
wel degelijk nog te spreken van een mechanistisch wereldbeeld...
Voor
zover het over maatschappelijke zaken gaat is het mechanistische wereldbeeld
uit de tijd, hoewel het, min of meer onbewust, nog steeds als paradigma (model) voor de
politiek en de economie fungeert. Geen wonder dat die steeds meer falen, buiten
de realiteit komen te staan en zelfs remmend werken. En op het terrein van de
levende werkelijkheid is het mechanistische denken altijd al funest geweest. Dat
is echter niet het geval in de technologie: daarin moeten bepaalde impulsen nog
steeds tot voorspelbare resultaten leiden en dat is natuurlijk volkomen
terecht.
Het
uit de tijd zijn van mechanistische denkbeelden houdt dan ook niet in dat de
zaak ongeldig is geworden; het betekent alleen maar dat het terrein waarop dat
denken geldig is nauwkeuriger afgebakend wordt: het terrein van de technologie.
Maar de wetenschap, en dan vooral de natuurkunde, heeft het mechanistische
denken noodgedwongen moeten verlaten toen bleek dat er op subatomair niveau
niets van deugde, althans niets mee te beginnen was. De quantum mechanica is
een sprekend voorbeeld van een niet-mechanistische wijze van denken. Voor een
groot deel is de moderne filosofie, met haar gericht zijn op de analyse van de
menselijke voorstelling en kennis, nog steeds mechanistisch bezig. Toch heeft
bijvoorbeeld Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) al onmiskenbaar een
organisch dynamische wijze van denken.
Hij
verzette zich destijds al heftig tegen het verstandelijke denken als het gaat
om inzicht in de werkelijkheid. Het denken van deze filosoof komt tegenwoordig,
met het definitief onbruikbaar worden van het mechanistische denken, gaandeweg
wat meer in de belangstelling.
Voor
de mens als anarchist is het mechanistische denken helemaal uit den boze: hij
laat immers gelden dat hij als individu zichzelf bestuurt en dat er van regeren
- in alle betekenissen van het woord - geen sprake kan zijn. Toch is die
anarchist op weg ergens naar toe. Er is een doel waarheen hij al levend op weg
is, en dat doel is er ook als hij er zich helemaal niet van bewust is. Zeg
maar: hij is op weg naar een goede wereld. Zijn leven begint ergens en het
eindigt ergens bij het goede. De weg echter naar dit doel is niet van tevoren
uit te stippelen en evenmin is het doel concreet te modelleren. Je kunt niet
bepalen wat de weg is en wat het doel. Maar wel kun je nagaan welke verhoudingen
er voor de weg en het doel gelden. Het begrip besturen betekent dan ook in
feite dat je ervoor zorgt dat die verhoudingen zo helder mogelijk worden
en bijgevolg voortdurend tot hun recht komen om tenslotte ten voeten uit te
staan. In die zin is te zeggen dat het einddoel vaststaat, namelijk als complex
van werkelijke verhoudingen. Niet echter als een onwrikbaar, van tevoren
concreet uitgewerkt plan. Dit laatste is uiteraard nogal onverteerbaar voor de
stiekem mechanistisch denkende moderne mensen en dus maken zij onder elkaar
ruzie over de vraag Of er wel een einddoel is!
Alles
wat leeft is in beweging en is als zodanig de uitdrukking van een doelgericht
proces, waarbij het doel niet concreet is, maar een complex van dynamische verhoudingen.
Er is echter, zoals steeds, een onderscheid tussen het karakter van dat proces
bij de levende wezens in het algemeen en bij de mens. De niet-menselijke
levende wezens behoeven zelf het levensproces niet te besturen (bij te sturen)
omdat het besturingssysteem in die wezens zelf aanwezig is. Er is een
natuurlijk bijsturingsprogramma dat in het bewustzijn van het natuurlijke leven
ingebed ligt. Leven binnen het eigen milieu is leven in samenhang met en
reagerend op de werkelijkheid, uiteraard de werkelijkheid naar haar algemene
waarheid (de echte werkelijkheid) zoals die zich als bewustzijn manifesteert en
laat gelden. Het natuurlijke bijsturen is dus een aspect van het leven zelf.
Bij
de mens ligt dat echter anders omdat hij, zoals ik al eerder uitgelegd heb, het
proces van de werkelijkheid ten einde is en bijgevolg een manifestatie is van
de ontkende natuurlijke werkelijkheid. In hem is dus het vanuit zichzelf
werkzame bijsturingsprogramma op ontkende wijze aanwezig en dat betekent voor
hem dat hij er persoonlijk zorg voor moet dragen het spoor niet bijster te
raken.
Dat
betekent niet dat hij voor hem uitgestippelde paden zou moeten bewandelen
(zoals de moraal en de ethiek doorgaans willen), maar het betekent daarentegen
dat hij de verhoudingen niet uit het oog moet verliezen. In zekere zin
is het dus een programma van zichzelf voortdurend herzien. De behoefte van de
mensen om zichzelf houvast te
verschaffen doormiddel van moraal en ethiek en doormiddel van het geloof in het
bestaan van een geweten en een intrinsieke norm voor goed en kwaad is terug te voeren tot de
noodzaak zichzelf op het rechte pad te houden. Genoemde behoefte is in principe
best in orde, maar wat ermee gedaan wordt deugt doorgaans van geen kanten,
juist omdat de zaak ontaardt in een stelsel van concrete voorschriften in de
zin van dit mag wel en dat mag niet. Maar het gaat juist om iets dat helemaal
niet concreet is: zowel de weg als het doel zijn immers slechts te begrijpen
als een complex van beweeglijke verhoudingen! Ieder voorschrift en
iedere concrete voorstelling van een zogenaamd doel zijn dan ook funest voor
het zichzelf besturen.
Bladwijzers: Paradigma(0) – lees nr. 24
; Paradigma(1) – lees o.a. de
nrs. 29 t/m 31 ; Een veilige wereld(pag.47) ;
No.
25 Solidariteit/Verantwoordelijkheid-1 ; verantwoordelijkheid-2 ; verantwoordelijkheid-3
Het
is noodzakelijk dat de mens de verhoudingen niet uit het oog verliest en
dat hij zichzelf voortdurend herziet. Hij is daarmee dan ook almaar bezig, maar
tot op de dag van vandaag weet hij nauwelijks waarom hij dat doet en welke
normen hij aan moet leggen. Tengevolge van deze onwetendheid maakt hij er een
stelsel van voorschriften, geboden en verboden, zonde, schuld en boete van. Dat
ethische stelsel heeft als complex van wetten niets te maken met de zaak waarop
het, zonder dat de mensen dat weten, gegrond is: de vierslag van begrippen
zoals die voor de mens met betrekking tot zijn existentie, zijn dagelijks
leven, gelden. Hij is evenwel niet zonder een vaag vermoeden van de verhoudingen
die voor hem gelden en op grond daarvan vindt hij dat hij moreel tot van alles
verplicht is, zaken die hij zo streng mogelijk vastlegt. Zoals steeds: het
vanzelfsprekend geldende wordt, doordat het niet begrepen wordt, tot een
gestelde eis en dat leidt onvermijdelijk tot een mens die van zichzelf
vervreemd is. Die vervreemding
speelt de mens ook parten als het gaat over het ontwikkelingsproces van de
mensen tot vertegenwoordigers van het begrip individu. Oppervlakkig beschouwd
lijkt het namelijk alsof het worden tot individu een negatieve zaak is, vanwege
het steeds meer vervallen van het saamhorige en collectieve. Eerst waren de
mensen met elkaar een saamhorige verzameling, maar vooral tegenwoordig wordt
duidelijk dat dit geheel uiteenvalt in steeds kleinere groepen, totdat
tenslotte het kleinste element voor de dag komt: de mens als enkeling, die
eigenlijk gedefinieerd zou moeten worden als de mens als opgesplitste of
ontbonden groep. Uiteraard is die enkeling zijn thuis, in de vorm van de
gemeenschap, kwijt.
Je
zou dus geneigd zijn hem asociaal te noemen en op grond daarvan gaan zoeken
naar een mogelijkheid om hem opnieuw solidariteit
en verantwoordelijkheid bij te
brengen. En dat is inderdaad het streven van een ieder die zich verkijkt op de
oppervlakkige symptomen van het groeiproces in de mensheid. Tegenwoordig is de
roep om een nieuwe samenbindende ideologie dan ook overal te horen, niet in het
minst bij diegenen die voor hun machtshonger afhankelijk zijn van groepen van
mensen, de door mij genoemde collectieven.
De bovenstaande gedachtegang is ergens
blijven steken, namelijk bij de enkeling als opgesplitste groep. Omdat het
uitgangspunt hierbij de groep is, namelijk de opvatting dat de
mensen om te kunnen overleven noodzakelijkerwijs in een groep thuishoren, loopt
die gedachtegang vanzelf vast als die groep tot in zijn kleinste element
opgesplitst is.
En
men kan dan niet veel meer doen dan terugverlangen naar vroeger toen de mensen
(schijnbaar) nog sociaal waren. Gelukkig echter is deze gedachtegang in zoverre
fout dat de mensen helemaal geen kuddedieren zijn. Dat betekent dat het
zich verwerkelijken als enkeling en tenslotte als individu geen negatieve zaak
is en dat je de gedachtegang wel degelijk door kunt zetten nadat de enkeling
als opgesplitste groep voor de dag is gekomen. Wat er namelijk voor de dag
gekomen is, is de mens die in begin en beginsel het begrip individu
vertegenwoordigt. Voor deze mens gelden de begrippen uit de vierslag en deze
gelden op een zodanige wijze dat zij op zichzelf zijn, dat wil zeggen:
volstrekt Onafhankelijk functioneren. Voordat deze individu er is en zelfs nog
in het stadium van enkeling als opgesplitste groep functioneert de vierslag in
genen dele als een onafhankelijke zaak. Het is dan immers nog de groep die
bepalend en maatgevend is voor de afzonderlijke mens. Die groep,
vertegenwoordigd door machthebbers zoals priesters, vorsten, democratisch
gekozen bestuurders en dergelijke, is eigenlijk een soort van gevangenis voor
de afzonderlijke mensen en hij maakt het onmogelijk dat de vierslag kan
functioneren.
Het
is overigens een kwestie van wisselwerking want het bestaan van een maat-
gevende groep (=collectief) is op zijn beurt weer een gevolg van het gelden van
de vierslag als een onbegrepen drijfveer voor het gedrag van de mensen.
De
moderne mens als enkeling, die zich uit de groep heeft losgemaakt, heeft zich
bevrijd van de kluisters van het collectief. Zo is hij de basis voor de mens
als individu voor wie de begrippen uit de vierslag vrijelijk gelden. Deze
individu lag al klaar in de mens die nog maar net op de planeet verschenen was,
maar die er nog niets van kon begrijpen en laten gelden. Waaraan deze mens
noodgedwongen was uitgeleverd waren de in een maatgevend collectief geperste
begrippen van De Grote Vierslag, begrippen bijgevolg die geen begrippen meer
waren maar regels en wetten, zich vertonend als moraal, zeden en ethiek. De
moderne mens is een asociale boef. Hij heeft zich losgemaakt van de regels en
wetten door zich uit het collectief te bevrijden, maar hij is nog niet verder
gekomen dan het stadium van opgesplitste groep. In zekere zin vindt hij het
jammer er niet meer bij te horen en daarom zoekt hij een nieuw tehuis,
voornamelijk door alles wat zich als gemeenschappelijk voordoet te tarten.
Daarmee veroorzaakt hij een onveilige, verwaarloosde, hysterische en vooral
liefdeloze wereld: de wereld van de optimale losbandigheid.
De
losbandige enkeling, die zichzelf niet meer beheerst omdat de daartoe gestelde
normen met de ondergang van het collectief zijn vervallen, is niet het eindpunt
van een betreurenswaardige versnippering, maar het beginpunt van een
ontwikkeling die op den duur de mens als werkelijk individu op zal leveren.
Maar er moet nog heel wat gebeuren alvorens die mens echt individu is en de
vierslag op onafhankelijke wijze kan laten gelden. Het is onvermijdelijk dat
dit proces van werkelijke mens- wording op een uiterst gebrekkige wijze
aanvangt. Ik gebruik hier het begrip gebrekkig omdat het gaat over een goede
zaak die nog helemaal aan het begin van zijn ontwikkeling staat en die daardoor
voorlopig nog vaker mislukt dan gelukt. Dit mislukken echter is een mislukken
van iets dat in wezen in orde is. Als je zou kunnen kiezen is de keuze daarvoor
nog altijd te verkiezen boven het schijnbaar ordelijke en rustgevende stelsel
van het ouderwetse collectief waarin de enkeling in geen enkel opzicht uit de
voeten kon.
Die
enkeling zag het zich manifesteren van de vierslag voor wat anders aan en dus
is er in dat verband niet te spreken van gebrekkigheid. Je zou kunnen denken
aan de term vervreemd zijn, maar ook aan verkeerd zijn omdat de zaak het
omgekeerde is van de feitelijke verhoudingen. In ieder geval gaat het
over de gehele linie om iets anders, om een bijzaak en die bijzaak heeft
telkens enigszins succes om uiteindelijk steeds weer in te storten. Menselijk
leven zonder het gelden van De Grote Vierslag is een onpraktisch primitief
getob dat onveranderlijk op een fiasco uitloopt.
De
mens voor wie de vierslag op onafhankelijke, maar voorlopig nog gebrekkige,
wijze is gaan gelden is iemand voor wie het vanzelfsprekend is dat hij met de
andere mensen een gemeenschap vormt. Het gaat daarbij evenwel om het vormen van
een gemeenschap en daarvoor is de volwaardige individu het uitgangspunt. Ieder
voor zich vormt met de anderen een geheel. De kwaliteit daarvan wordt bepaald
door de onderlinge werkzaamheid van alle individuen en dat is daarom steeds een
optimale kwaliteit, in tegenstelling tot de kwaliteit van een collectief dat op
zichzelf de maat is en van de enkelingen volledige aanpassing vraagt, waardoor
alles beneden de maat blijft.
Solidariteit/Verantwoordelijkheid-1
; verantwoordelijkheid-2
; verantwoordelijkheid-3
No. 26 Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L ; Solidariteit/Verantwoordelijkheid-1 ; verantwoordelijkheid-2
; verantwoordelijkheid-3
; Opvoeding-1 ; Opvoeding-2 ; Opvoeding-3 ; Opgevoed-1 ; China-1
; China-2 ;
Iedereen
zal het er over eens zijn dat het verheugend is dat een aantal collectieven in
de laatste decennia, tezamen met de erbij behorende ideologieën, ten onder is
gegaan, zoals het collectief van het fascisme, van het nationaal-socialisme,
van het communisme oftewel marxisme-leninisme en binnenkort ook dat van het
Maoïsme in China.
Deze collectivistische maatschappijvormen hebben hun eigen onmogelijkheid en
dus misdadigheid zonneklaar duidelijk gemaakt. Zelden echter tref je iemand die
begrijpt dat die misdadigheid geen specialiteit van alleen maar genoemde
collectieven is, maar van alle collectieven. Het enige verschil is dat bij het
merendeel van de collectieven de misdadigheid onder een laag van democratische,
verstandige, wetenschappelijke en humane grote verhalen verborgen is. In zijn
algemeenheid betreft de misdadigheid het feit dat in de verhoudingen van
een collectief de mensen onmogelijk zichzelf kunnen zijn en dus in hun mens-zijn
aangetast worden, hetgeen tot mentale en sociale verminking leidt.
Het
instorten van de democratische collectieven van de moderne wereld wordt door
vrijwel niemand toegejuicht. Inderdaad is het niet zo prettig: er is een
toenemende onverschilligheid
voor de medemens en alle collectieve en gemeenschappelijke voorzieningen. Deze onverschilligheid
tref je niet alleen aan bij grote groepen aan de basis, maar ook - dat wordt
nogal eens vergeten - bij de bovenlaag en niet in het minst bij de overheden en
regeringen. Het lukt steeds minder om sociaal te denken en dat is er de reden
van dat een groot aantal sociale voorzieningen tegenwoordig afgebroken worden.
Men weet niet goed meer waartoe ze eigenlijk dienden en daardoor zijn het
onbeheersbare mechanismen geworden, die een eigen leven zijn gaan leiden.
Daardoor zijn ze natuurlijk buitensporig duur geworden... zo gaat dat altijd in
een onvolwassen maatschappij! Het is nog slechts enkele tientallen jaren
geleden dat de mensen voortdurend gezegd werd dat de maatschappij door de
overheid vanuit collectief sociale doelstellingen bestuurd werd en dat zij dus
recht konden laten gelden op allerlei voorzieningen. Het collectief (de Staat)
liet zich toen nog iets gelegen liggen aan de eigen essentiële principes, zoals
onderlinge solidariteit tussen de leden van het collectief. Deze solidariteit
is langzaam aan het verdwijnen, omdat de beweging van de cultuurontwikkeling
gericht is op definitieve realisering van de mens als individu.
In
de overgangsperiode die wij thans beleven, waarin de collectief geaccentueerde
mens plaats maakt voor de individueel geaccentueerde, is een drietal typen van
cultuurmensen aan te wijzen. Het uiterlijke verschil daartussen is doorgaans
niet zo groot (reden waarom het bestaan van die drie typen vaak over het hoofd
gezien wordt!), maar het culturele en dus ook mentale inwendige onderscheid
betekent een hele wereld van verschil. 1. Als eerste is daar de
ouderwetse mens. Deze is geheel en al geworteld in de oude zaak. Zijn denken
heeft dan ook een door en door collectief karakter, reden waarom hij steeds
vraagt naar de mening van anderen, beducht is voor onenigheid en behoorlijk
getrouw is aan het gezag. Dat gezag moet overigens wel democratisch
gerechtvaardigd zijn, met een absoluut of dictatoriaal gezag heeft die
collectieve mens wezenlijk niets op. Voor zover hij geconfronteerd wordt met de
symptomen van de overgang (de opgesplitste groep) ervaart hij dat als
verwording, als een gemis aan verantwoordelijkheid; ook als een bewijs van slechte opvoeding en onderwijs en
dergelijke. Hij verlangt uiteraard terug naar de oude en betere tijden:
Nederland is Nederland niet meer...
Bovendien
ziet hij als enige oplossing uit de verwarring het ontwerpen van een nieuwe
ideologie waarbij de mensen zich thuis zouden kunnen voelen... hetgeen om meer
dan een reden onmogelijk is! 2. Ten tweede is daar de
losgeslagene. Deze mens heeft de stap uit het collectief gezet (uiteraard
zonder dat zelf te weten), maar hij is daar geenszins gelukkig mee. Hij voelt
zich van alles verlaten en hij zoekt op grond daarvan een nieuw en krachtig collectief,
liefst met een leider waar hij tegenop kan zien (de voorbeeldige individu), een
collectief dus waarin hij zich geborgen zou kunnen weten en waaraan hij op
gehoorzame wijze houvast zou kunnen hebben. Zijn zoeken
is derhalve in niet geringe mate een machts zoeken, vandaar dat hij zichzelf
vaak met machtssymbolen uitdost: lederen kleding, motorfietsen, stalen helmen,
runentekens en hakenkruisen.
Tegelijk
echter haat hij de wereld waaruit hij is voortgekomen en die hij uiterlijk nog
steeds om zich heen aantreft, want die heeft hem in alle opzichten in de kou
laten staan. In feite wordt zijn gedrag dus bepaald door elementen uit de oude
collectieve wereld, maar dan op negatieve wijze: zij roepen agressie in hem op.
Deze vandalistische mens maakt de overgangsperiode tot een hel voor zichzelf en
voor de gemeenschap, wat nog verergerd wordt door het feit dat er niets tegen
hem te doen is. In hem moet immers de oude wereld zichzelf overwinnen. 3. Dan tref je ten derde de
nieuwe mens aan. Deze is bezig op eigen kracht en als enkeling, dus op
individuele wijze, zijn wereld in orde te brengen. Dat zou hij eigenlijk in
vrijwillige samenwerking met anderen moeten doen, maar voor zijn besef zijn die
anderen er niet of nauwelijks, vandaar dat hij betrekkelijk asociaal zijn eigen
weg gaat, zelfs min of meer onverantwoordelijk. Het opbouwen en inrichten van
zijn eigen wereld is voorlopig een louter materiële zaak waarbij hij gebruik
maakt van alle mogelijke kennis waar hij beslag op kan leggen. In feite slaat
hij (veel) geld uit kennis. Hij is niet meer de vandaal van de genoemde 2e
mogelijkheid, maar, gezien vanuit het begrip samenhang zoals dat voor de
werkelijkheid als mens geldt, is hij toch een schurk omdat hij met zijn
onverbiddelijke zelfverwerkelijking anderen opzij stoot. Evenals de bij 2)
genoemde vandalistische mens vertoont deze nieuwe mens sterk nihilistische
trekken.
Dat
kan niet uitblijven omdat zij betrekkelijk dicht bij het volwassen gelden van
de vierslag zijn komen te staan. Het is echter een gewetenloos nihilisme omdat
het zonder het bewuste gelden van socialisme en communisme te voorschijn komt.
Natuurlijk loopt er hier en daar wel een mens
rond die je een echte individu zou kunnen noemen, maar deze bepaalt het
algemene beeld van de maatschappij niet zodat hij in ons overzicht achterwege
kan blijven. Deze individuen zijn niet typerend voor de tijd waarin wij thans
leven, zij komen in alle tijden voor. Steeds echter zijn het mensen die op
individualistische wijze een rol voor anderen spelen terwijl zij daarbij
steunen op het collectief en vaak ook, zoals de oude socialistische voormannen
en -vrouwen, een collectief proberen te vormen. Van de overgangstijd naar
individu kun je echter zeggen dat het een bijzonder onaangename periode is. Het
is te verklaren en te begrijpen dat de er in betrokken mensen het gevoel hebben
dat hun gehele wereld op instorten staat. Dat gevoel is juist, maar in
tegenstelling tot wat velen menen vindt de geschiedenis daarbij niet haar
einde, maar juist haar begin: het wordt nu de geschiedenis van zelfstandige
mensen en hun aanvankelijk vertwijfelde pogingen om een echte samenhangende
wereld op te bouwen. Bovendien hebben wij niet te doen met de laatste mens,
zoals onder anderen Fukuyama
wil doen geloven, maar juist met de eerste mens, die overigens aan het begin
staat van een veel zwaardere weg dan die hij in het verleden gegaan is.
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L Solidariteit/Verantwoordelijkheid-1
; verantwoordelijkheid-2 ; verantwoordelijkheid-3
; Opvoeding-1 ; Opvoeding-2 ; Opvoeding-3 ; Opgevoed-1 ; China-1 ; China-2
; Fukuyama1 ; Fukuyama2
;
No.
27
De
mens begint zich als volwassene te ontwikkelen op het moment dat hij zich gaat
laten gelden als individu. Hoezeer dat begin ook verwarrend, asociaal,
losbandig en chaotisch is, het is toch daar dat de mensen echt beginnen
zichzelf te besturen. Gaandeweg laten zij dat minder aan anderen over, die
pretenderen namens het collectief, de gemeenschap, de Staat, de partij en
dergelijke, de zaken te regelen. Die omschakeling gaat niet vanzelf en zeker
niet zonder conflicten, want de ontwakende individu komt enerzijds met de
volstrekte afwijzing van alle vroegere regerings-, bestuurs- en
organisatievormen, om anderzijds zijn persoonlijke leven eenzijdig in eigen
hand te nemen. Dat is reden genoeg voor de ouderwets denkende bovenlaag om zich
met hand en tand te verzetten. Uiteraard is dat verzet machteloos, maar juist
een machteloos verzet kan vreselijk agressieve vormen aannemen, waarbij het
gebruik van grof geweld niet uitgesloten is. De ontwikkeling van de individu
tot effectieve volwassenheid belooft een spannende periode te worden. Eigenlijk
kun je nu pas met recht van geschiedenis spreken omdat het nu inderdaad de mens
zelf is waarom alles draait, terwijl het voordien meer om zijn ideologieën,
zijn maatgevende bedenksels, ging. In die mythen zijn de mensen niet zelf
aanwezig, maar slechts datgene waarvoor zij zichzelf houden, anders gezegd de
mens als manifestatie van zijn eigen voorstelling, voor zover die onderworpen
wordt gedacht aan een hogere (spirituele) werkelijkheid.
Het
besturen heeft niets met regeren te maken. Regeren is mechanistisch: vanuit een
bepaalde impuls treedt er een nauwkeurig te voorspellen reeks van
gebeurtenissen op die tot een even nauwkeurig te voorspellen resultaat leiden.
Komt de voorspelling niet uit, dan is er iets fout- met het systeem, precies
zoals dat met een machine het geval is. Is absolute voorspelbaarheid voor het
mechanistische denken een noodzakelijk iets, voor het besturen is het begrip
voorspelling slechts van algemene betekenis.
Je
kunt namelijk wel voorspellen naar welke verhoudingen het toegaat, maar
niet naar welke concrete situaties. Zo zijn de bewegingen van mensen in zoverre
voorspelbaar als zij iets bedoelen, ergens op gericht zijn. Dergelijke
bewegingen zijn handelingen die weliswaar doelgericht zijn, maar waarvan je
nooit van tevoren weet hoe ze zullen verlopen, of het doel bereikt zal worden
en op welke situatie die handelingen moeten inspelen. De voorspelbaarheid bij
het begrip besturen gaat niet verder dan het voorspellen van algemeenheden. De
werkelijkheid als een samenhangend geheel van algemeenheden is in feite het
bewustzijn en zo kunnen we nu constateren dat er een verband is tussen het
begrip besturen en het begrip bewustzijn. Bij beide begrippen gaat het niet om
details, om afgegrensde verschijnselen die op zichzelf staan, maar om in elkaar
overgaande samenhangende verhoudingen, nuances. Zo stuurt de individu
zichzelf naar zekere verhoudingen toe en die laten zich op genuanceerde
wijze gelden. Het zijn nuances in een proces. Deze algemeenheid is met
zekerheid te voorspellen. Maar van een vastgelegde zaak is in dit geval qua
voorspelling niet te spreken.
Al
eerder en in een ander verband heb ik er op gewezen dat het toekomstige, op
volwassen wijze, opbouwen van de wereld niet op plannen- maken berusten, zal
omdat er qua leven en zichzelf besturen geen voorspelling te doen is en je dus
geen model van de toekomst kunt maken. Het opbouwen van de wereld geschiedt dan
ook incidenteel, al toetsend met de werkelijkheid als beeld zoals die er op een
bepaald moment vanuit het bewustzijn is.
Die
werkelijkheid is als enige altijd waar en dus ook betrouwbaar als toetssteen
voor het opbouwen van een leefbare wereld. Daarvoor geldt echter geen concrete
voorspelbaarheid. Omdat dit onmogelijk is wil een volwassen mens dan ook niet
voorspellen: hij zal wel zien als het zover is... Uit die onvoorspelbaarheid
volgt ook als conclusie dat de mensen op den duur de reglementen, de ethiek, de
moraal, de wetten enzovoort terzijde zullen schuiven omdat het als
vooropgezette plannen aantastingen van het bewuste leven zijn. De volwassen
mens bestuurt zichzelf, niet in de zin van het stellen van concrete doelen,
maar in de zin van voortdurende toetsing aan zichzelf als bewustzijn. En er
valt alleen maar te voorspellen dat het zal gaan om het zich realiseren van een
complex van verhoudingen die met elkaar de inhoud zijn van wat ik De
Grote Vierslag genoemd heb. Hoe dat er concreet uit zal zien is niet te zeggen.
Je moet dat dan ook niet willen zeggen zodat wat dit betreft anarchistische
modellen en theorieën een onmogelijkheid zijn.
Het
zichzelf besturen is, zoals gezegd, een zichzelf voortdurend herzien oftewel
bijsturen. Dat gebeurt volgens zogenaamde feedback-processen waarin almaar
terug gekoppeld wordt. Zo'n proces speelt zich bijvoorbeeld af in een
thermostaat: hij wordt er op ingesteld om een bepaalde ruimte op een zekere
temperatuur te houden. Het is echter niet mogelijk om dat op een actieve manier
te doen, dat wil zeggen: met maar een enkel gegeven, namelijk de te handhaven
temperatuur. Hij kan het alleen maar als hij een tweetal gegevens heeft,
namelijk hoe hoog de temperatuur mag gaan en hoe laag. Met die gegevens kan hij
afslaan als de temperatuur te hoog wordt en hij kan aanslaan als zij te laag
is. Het handhaven van een bepaalde situatie komt er dus op neer dat er een voortdurende
schommeling is tussen te hoog en te laag.
Beide
uitersten, namelijk hoog en laag, spelen hierbij een essentiële rol, die zij
slechts dan spelen kunnen als de schommeling zelve in geen enkel opzicht
belemmerd wordt. Als er dus vrijheid is. Dat is in feite een zichzelf almaar
herzien, bijsturen, besturen.
Met
het feedback-proces moet je goed opletten. De Grieken bijvoorbeeld hadden het
over de Gulden middenweg en zij vonden dat er in alles maat gehouden moest
worden. Hoe zij dat precies bedoelden weet ik niet, maar als er gedacht werd
aan een nauwkeurig te voorspellen route, op statische wijze precies tussen twee
uitersten gesitueerd, dan komt dit niet overeen met het dynamische
feedback-proces. Evenmin omdat een dergelijk midden een niet laten gelden van
de uitersten en dus inperking en onvrijheid vooronderstelt. Het is een situatie
die je tegenwoordig met het begrip compromis zou aanduiden. Het feedback-proces
echter houdt volledige vrijheid in, die op dynamische wijze voortdurend vanuit
zichzelf, aan eigen uitersten, eigen grenzen bepaalt. Als het gaat over een
middenweg worden de grenzen van buitenaf bepaald: de maatgevende uitersten doen
zelf in het proces niet mee. Daardoor wordt de zaak nauwkeurig vastgelegd en
dus voorspelbaar. Het feedback-proces echter is slechts in zijn algemeenheid te
voorspellen, in de geest van zo ongeveer verloopt het. Voor de zichzelf
besturende mens gelden de Gulden middenweg en het alles bij mate dus in geen
geval. Evenmin geldt het begrip evenwicht en dat is gemakkelijk te begrijpen
als je aan de balans denkt. Deze levert een evenwicht op als beide schalen even
zwaar belast zijn. Het evenwicht dat daarvan het gevolg is, is een statische
toestand: de arm van de balans is tot stilstand gekomen, de wijzer staat stil!
Noch de Gulden middenweg, noch de matigheid, noch de evenwichtigheid komen
overeen met een, uiteraard dynamische, feedback situatie en dus is het beter
dergelijke statische typeringen niet te gebruiken als het over de zichzelf
besturende mens gaat.
anarchie1 anarchie-2 (en nrs. 37, 55 en 66)
De
mens die zichzelf voortdurend herziet omdat hij niet buiten de verhoudingen
van de werkelijkheid wil vallen kan niet anders gedacht worden dan als een
individualist. Hij kan alleen maar zicht hebben en invloed uitoefenen op zijn
eigen leven en omdat hij zich op grond daarvan uitsluitend met zichzelf bezig
houdt is hij een individualist. Omgekeerd kan individualisme alleen maar dan
waarachtig zijn als het niet gaat om het doorzetten van particuliere belangen,
maar om het getrouw-zijn aan de werkelijkheid. Een dergelijk individualisme
omvat de gehele werkelijkheid zodat het uitgesloten is dat er iemand anders aan
tekort komt. Bovendien moet je bedenken dat elke regelgeving van buitenaf geen
effect sorteert, omdat de normen voor het zichzelf herzien, de informatie voor
het zichzelf besturen, uitsluitend binnen de context van de individu zelf,
namelijk binnen zijn bewustzijn, gelegen zijn. Omdat dit het geval is moet de
anarchist, en dat is de mens naar het begrip individu die zichzelf bestuurt,
zonder welk gezag dan ook leven. Hij heeft geen keuze, hij is nu eenmaal niet
te regeren en voor het gehoorzamen aan een hogere macht is hij volstrekt
ongeschikt. Zou hij zich wel laten regeren en zou hij wel gehoorzaam zijn, hij
zou ergens terechtkomen waar hij niet wil en kan zijn...
In
de anarchistische theorie wordt steeds de nadruk gelegd op het afwijzen van een
regering, een gezag, een hogere macht. Men wil gezagsloosheid. Dit echter is
slechts een van de gevolgen van anarchisme, zoals de onmogelijkheid om in een
collectief op te gaan ook een gevolg is.
Zoals
ik heb laten zien is de essentie van het anarchisme gelegen in het zichzelf besturen van de
mens als individu. Dat is dus een positieve definitie van het begrip
anarchisme. Niet alleen binnen het bestaande anarchisme, maar ook in het
gangbare politieke en maatschappelijke taalgebruik gaat het over gezagsloosheid,
derhalve om de negatieve inhoud van het begrip. In de anarchistische theorie
wordt gezagsloosheid als een schoon ideaal van een toekomstige wereld gezien,
maar voor het politieke en maatschappelijke denken is het een verschrikkelijk
kwaad. Gebruikelijk is het dan ook om een toestand van gezagsloosheid aan te
duiden met het begrip anarchie.
Het spreekt daarbij vanzelf dat dit ontbreken van gezag vereenzelvigd wordt met
wanorde, chaos en rechteloosheid. Op zichzelf heeft men daarin overigens niet
eens ongelijk: zeker de onvolwassen mens, die zichzelf als individu nog
niet echt gevonden heeft, verdraagt geen gezagsloosheid; hij weet dan niets
beters te doen dan zich te misdragen tegenover de medemens en diens
eigendommen.
Het
gaat bij het anarchisme om de mens als individu die zichzelf bestuurt.
Het
feit dat het altijd de mensen en geen marsmannetjes zijn die zichzelf als
mensheid besturen, of beter gezegd: die zichzelf en elkaar regeren, mag geen
aanleiding zijn om te beweren dat het anarchisme al lang een feit- is. Het gaat
immers om jou en mij als individu. De mens, gezien in het licht van het
individu-zijn, is in de moderne wereld nog niet dominant aanwezig. In de
democratie bijvoorbeeld telt hij slechts mee voor zover hij in een collectief
ondergebracht kan worden: een politieke partij, een vakbond of iets dergelijks.
Als eenling mag hij er wel zijn en zijn bestaan wordt zelfs min of meer
gewaarborgd, maar meetellen doet hij als zodanig niet en hij heeft te
gehoorzamen aan datgene dat hem door het collectief, zogenaamd met zijn eigen
democratische instemming, opgelegd wordt. Dit is de democratische variant van
niet-individueel zichzelf besturen.
Er
is echter nog een variant en die heeft de westerse democratische wereld heel
wat ellende bezorgd: de fascistische variant. Deze variant, waartoe ook het
nationaal-socialisme te rekenen is, vertoonde om te beginnen sterke
anarchistische trekken. Het ging dan ook om de individu die zichzelf zou
besturen en die er bijgevolg op uit was het over hem gestelde gezag uit de weg
te ruimen - hetgeen hij dan ook gedaan heeft. Maar toch voldeed hij niet aan de
positieve definitie van anarchisme, niet omdat hij eventueel van mening was dat
hij geen individu zou mogen zijn (zoals in de Sovjet-Unie het geval was bij het
Marxisme-Leninisme), en ook niet omdat hij vond dat hij zichzelf niet zou mogen
besturen (zoals in de westerse democratie), maar omdat hij de norm en de maat
voor het zichzelf besturen niet in zichzelf maar in de leider situeerde. De
mens van de fascistische variant was van mening dat hij een heel zelfstandig
individu was en als zodanig sloot hij zich aan bij en werd volgeling van
diegene die hem voor het zichzelf herzien de maat was. Je kunt zeggen dat de
fascist zijn geweten uit handen gaf: de leider was zijn geweten! .
Met
het uit handen geven van de norm voor het zichzelf besturen leverde de fascist
zich uit aan een uniform marcherend collectief, de militair ingerichte
organisatie. De leider, het uniform en het marcheren zijn in deze fascistische
variant essentieel. De leider is de boven het alledaagse verheven maat voor het
leven (substituut voor het bewustzijn, het geweten), het uniform duidt op het
feit dat er voor iedereen een overeenkomstige maat is voor het zichzelf
besturen en het marcheren roept associaties op met het op weg zijn naar een
doel. De gehele Duitse cultuur sinds de Frans-Duitse oorlog van 1870
bijvoorbeeld was doortrokken van genoemde drie aspecten.
Dat
kon zozeer het geval zijn omdat die cultuur in wezen en qua oorsprong in sterke
mate individualistisch was, een individualisme echter dat steeds maar weer
eigen normen uit handen gaf aan de bovenaardse patriarch: in het huisgezin de
vader, in de maatschappij de (hoger geplaatste) dienaar van de Staat en in
laatste instantie de leider. Dat uit handen geven van de normen voor het
zichzelf besturen geschiedde vrijwillig. De individu deed dat omdat de vader de
beste leidsman was. Uiteraard was dat vrijwillige uit handen geven in
geprogrammeerd. Men dacht dat het zo hoorde...
De
leider dankte zijn alles overheersende invloed en macht niet aan zijn daden en
bekwaamheden. Noch de Italiaanse Duce, noch de Duitse Führer kwamen met iets
bijzonders. Eigenlijk waren hun gebral en hun aanstellerij hun beste prestaties
en daarvan is het merkwaardige dat dit door hun volgelingen voor de hoogste
wijsheid werd gehouden. Je zou zeggen dat men toch gemakkelijk de onzin had
kunnen doorzien, maar dat is niet het geval omdat het daarom niet ging: het
ging er om dat die leiders de norm voor het leven van hun volgelingen waren.
Dat is wat je hun charisma kunt noemen. Ongeacht hun gemakkelijk vast te
stellen leegheid, hun onbekwaamheid (denk aan Hitler als legeraanvoerder) en
hun zelfoverschatting (Mussolini als caesar) golden zij als het geweten van hun volgelingen. En dat
uiteraard met verschrikkelijke gevolgen. Je moet er dus op letten dat bij de
democratische variant de mens nog steeds in de situatie is dat hij het zichzelf
besturen uit handen geeft aan het een of andere collectief. Dat collectief
heeft de pretentie namens hem op te treden. Wat er aan ontbreekt, is dus het
individu-zijn van de mens. Dat behoeft overigens niet te betekenen dat de mens
het individu-zijn al niet dicht genaderd is, zoals je in de westerse
democratische wereld kunt zien. In de fascistische variant echter is er wel een
besef van individu-zijn, en zelfs enigszins van het erbij behorende zichzelf
besturen en dus anarchisme, maar de norm voor het zichzelf besturen ligt alsnog
buiten het individu bij een als hoger en edeler beschouwde leider.
anarchie1 anarchie-2 (en nrs. 37, 55 en 66)
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
, ; Visie versus
Inzicht Lees o.a. nrs. 29 t/m 32 ; DEMOCRATIE / Griekse cultuur-nrs.29/30 ; Sociaal Democratie ev.
; Liberale Democratie
ev. ; Parlementaire
Democratie ev. ;
De
democratie is gebaseerd op de gedachte dat de mensen het zichzelf besturen uit
handen geven aan een collectief, of beter aan legale vertegenwoordigers van een
aantal collectieven, de erkende politieke partijen. Genoemde vertegenwoordigers
hebben absolute macht over de mensen. Weliswaar is die macht aan strenge
rechtsnormen onderworpen, maar zodra en voor zover aan die normen voldaan is,
is de macht van die vertegenwoordigers volstrekt onafhankelijk, oftewel
absoluut. En de burgers hebben zonder meer te gehoorzamen. Aan protesten of
verzet daartegen wordt in een gezonde democratie wel aandacht besteed, maar dat
gaat niet zover dat de gehoorzaamheid als zodanig ter discussie gesteld mag
worden. Gehoorzaamheid valt onder de rubriek “plichten”, zoals het kiezen van
je eigen overheden onder de “rechten” valt... In tegenstelling tot wat veelal
gemeend wordt - en wat men de mensen maar al te graag voorhoudt - nemen de
burgers in de moderne democratie op geen enkele wijze deel aan het bestuur.
Burgers kunnen wel tot bestuursfuncties geroepen worden, maar vanaf het moment
dat zij tot het bestuur toetreden zijn zij “overheden”, bekleed met macht.
De
rol van de burgers is slechts beperkt tot het legitimeren van die macht
doormiddel van het kiezen van genoemde overheden en zelfs dat geschiedt nog op
buitengewoon oneigenlijke manieren, namelijk via allerlei vormen van
wetenschappelijk psychologisch uitgedokterde “mannetjes-makerij”.
Alles
overziende kun je dus in geen geval stellen dat a) in een democratie de mensen
zichzelf besturen, want de overheden, hoewel ook mensen, besturen de burgers;
en b) de mensen hebben het “zelfbestuur”
uit handen gegeven, zodat zij niet in staat zijn om zich via de eerder genoemde
feedback processen almaar te herzien.
Het
begrip democratie komt, zoals bekend, uit de Griekse cultuur. Voor zover ik heb kunnen nagaan
werd daar echter wel degelijk bedoeld dat het zichzelf besturen een kwestie van
de individu moet zijn. Dat het over collectieven zou gaan is mij niet gebleken,
maar wel moet je de vraag stellen: over welke individu gaat het eigenlijk? Dan
blijkt dat men terecht van mening was dat het over vrije mensen zou moeten
gaan. Tot zover is alles in orde, maar.. . helaas was alleen de bovenlaag maar
vrij. De werkende onderlaag, die uiteraard het talrijkst (en het belangrijkst)
was, bestond niet uit vrije mensen. Die werden als onvrij beschouwd omdat zij werkten, in de zin van arbeid
verrichten, hetgeen wil zeggen: de natuur omzetten tot wat menselijks. Die
arbeid behoorde voor antiek besef niet bij de vrije mens. Op grond van deze
uitsluiting van en een groot aantal
mensen en een essentiële menselijke
activiteit komt het begrip “individu” voor die zogenaamd vrije Grieken te
vervallen en daarmee is ook het anarchisme en zelfs “De Grote Vierslag”
onmogelijk.
Zowel
bij het begrip “tirannie” als bij het begrip “democratie” gaat het over mensen die
het zichzelf besturen uit handen hebben laten nemen en het dus, al of niet
onder dwang, uit handen hebben gegeven.
De nadruk ligt in deze gevallen bij het besturen als zodanig, dus bij de
activiteit van het besturen. Er zijn echter ook nog mogelijkheden dat de mensen
wel het besef hebben zichzelf te besturen, maar dat zij daarbij iets uitwendigs
als richtsnoer van node hebben. Dat uitwendige kan een drietal gedaanten
aannemen en dan gaat het in die drie gevallen over een “paradigma” (voorbeeld, model) dat van
buitenaf de mensen dwingt tot een bepaald gedrag. Als eerste mogelijkheid is
daar dan de “leider” die voor zijn volgelingen geldt als de maat voor het
leven. Ik heb er al op gewezen dat het fascisme en het nationaal-socialisme tot
deze categorie behoren.
Ten
tweede is daar de “ideologie” zoals die als een dwingende en maatgevende idee
van een toekomstige wereld het zichzelf besturen van de mensen beheerst. Je
kunt hierbij denken aan het Marxisme-Leninisme. En ten derde kun je te maken
krijgen met een “visie”
op de realiteit, waarbij de mens van mening is te weten “hoe het zit” en “hoe
het moet” met hemzelf en de werkelijkheid. Tot dit laatste behoren de
godsdiensten en bepaalde vormen van filosofie.
Het
is gebruikelijk om bij het fascisme en het nationaal-socialisme van een
ideologie te spreken. Dat is te begrijpen: in beide gevallen speelt de
ideologie een belangrijke rol. Maar toch is die niet de hoofdzaak. Waarom het
gaat is de leider en zijn macht en daaraan komt mee dat deze zich bedient van
een aantal denkbeelden en voorstellingen die bij de mensen gemeengoed zijn. De
Jodenhaat bijvoorbeeld leefde al heel lang in Duitsland en in grote delen van
Oost-Europa en hetzelfde geldt voor het waanidee dat de Germaanse mens
superieur zou zijn.
Daarom
kun je eigenlijk niet goed van een ideologie spreken want er was nauwelijks een
voorstelling van een toekomstige goede wereld. Het ging in de praktijk vrijwel
uitsluitend om het uitbuiten en leegplunderen van de wereld.
Wat
begrijpelijkerwijs veel meer naar voren kwam was de “anarchie” van alle volgelingen, die naar
willekeur met hun medemensen omsprongen.
Beide
genoemde bewegingen zijn dan ook voortgekomen uit en geworteld in de anarchie,
uiteraard in de betekenis van bandeloosheid en misdadigheid. Ik kom hier nog op
terug...
Bij
een ideologie gaat het wezenlijk om een idee, en wel zoals gezegd een idee van
een toekomstige goede wereld. Het gaat om het toekomstig heil, zoals men zich
dat, uitgaande van de actuele situatie, voorstelt. De aanhangers van zo'n
ideologie zijn in principe geen slaafse lakeien, zoals veelal ten onrechte
gemeend wordt, maar juist uiterst zelfstandige mensen die bovendien doorgaans
veel over hebben voor de verwerkelijking van hun ideologie. Je kunt daarbij
denken aan de ideologie van het socialisme, het communisme en dergelijke.
Hierbij is duidelijk te constateren dat de essentie ligt bij het paradigma dat
bepalend is voor de wijze waarop de volgelingen van zo'n ideologie, zichzelf
besturen. Het paradigma fungeert als het complex van verhoudingen dat in
alle opzichten bepalend is voor hun moraal. Overigens valt ook op dat het
paradigma ontstaan is als resultaat van een denkweg: de idee van de goede
wereld is een bedenksel, het is zelfbewust uitgedacht.
Als
derde mogelijkheid is er de maatgevende visie. Hierbij heb je niet te doen met een
bedenksel waarbij het heden, met in achtneming van een aantal wetenschappelijke
factoren, naar de toekomst verschoven wordt, maar je hebt te doen met een
bepaalde kijk op de werkelijkheid in haar algemeenheid. Er is niet of
nauwelijks sprake van een heilsverwachting, maar meer van een beoordeling van
de actuele toestand, waarbij natuurlijk lijnen naar de toekomst niet ontbreken.
Een belangrijke rol speelt het morele oordeel over de natuur en het gedrag van
de mensen, gebaseerd op de overtuiging
te weten hoe het zit met de werkelijkheid. De informatie voor zo'n overtuiging
ontlenen deze mensen als regel aan de godsdienst
of aan de filosofie. Natuurlijk is
filosofie iets anders dan godsdienst, maar beide pretenderen wel te weten hoe
het zit. Daarbij is het functioneren van de godsdienst altijd moralistisch, in
de zin van weten hoe het moet, terwijl de filosofie dat slechts is bij diegenen
die tot de groep behoren waar ik nu op doel.
De
groep namelijk voor wie de filosofie
het paradigma levert voor het zichzelf besturen. Bij deze mensen is de
filosofie niet een voortdurende zelfbewuste activiteit, maar daarentegen een
soort van evangelie, een troostrijke en verblijdende boodschap.
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
Mensen
die werkelijk zichzelf besturen hebben een paradigma
nodig. Het begrip besturen vooronderstelt terecht dat er een richting
aangehouden moet worden, hetgeen evenwel iets anders is dan het op weg zijn
naar een vastgesteld doel.
Speciaal
de volwassen mens, heeft het bepalen van en zich houden aan een richting nodig,
niet omdat hem het vermogen zou ontbreken om koers te houden, zoals maar al te
vaak gedacht wordt, maar omdat hij niet onderworpen is aan levensprogramma's
die hem automatisch in de juiste richting drijven. Hij heeft dus wel degelijk
het vermogen om koers te houden, maar de richting moet hij zelf bepalen, juist
omdat hij als laatste verschijnsel alle kanten op kan. Nu zijn er wat betreft onvolwassen mensen drie mogelijkheden te bedenken dat die
mensen het paradigma aan iets uitwendigs
hebben ontleend. In intellectuele zin opklimmend in waarde, zoals die er in het
algemeen aan gehecht wordt, zijn dat achtereenvolgens: de leider, de ideologie
en de visie. Zoals duidelijk zal zijn hebben deze
paradigma's de plaats ingenomen van het paradigma dat in feite de richting van
het menselijk leven bepaalt, namelijk het complex van verhoudingen dat
voortkomt uit en duidelijk wordt aan de werkelijkheid als Bewustzijn.
Dit laatste paradigma
is niet alleen inwendig, maar ook nog individueel, om juist als zodanig
universeel te zijn omdat de innerlijke werkelijkheid als bewustzijn de enige
waarachtige werkelijkheid is.
Als
het gaat over de visie als paradigma heb je te doen met
een bepaalde “kijk” op een als hoger besefte werkelijkheid, zeg maar “een metafysische werkelijkheid”.
Je kunt beter niet van een inzicht
spreken, want het gaat nu niet over een zaak die in de diepte gaat. Het gaat
meer over een, in feite bevooroordeelde, waardering van een verheven
werkelijkheid. Zo'n kijk op de werkelijkheid tref je aan in de godsdienst en in
bepaalde vormen van filosofie. Deze twee, hoezeer ook wezenlijk verschillend,
komen in zoverre overeen dat zij zeggen hoe het zit. Ook komen zij overeen in
het feit dat zij geen van beide in empirische, positivistische zin hun gelijk
kunnen bewijzen. Hun eventuele gelijk of ongelijk is niet te bewijzen door
proeven te nemen en metingen te verrichten. Natuurlijk is de godsdienst,
vergeleken met de filosofie, pure flauwekul: in de godsdienst beroept men zich
immers op heilige geschriften uit lang vervlogen tijden, terwijl men zich
daarentegen in de filosofie verlaat op zo helder mogelijke consistente
redeneringen. Maar, het gaat nu om het functioneren van godsdienst en filosofie
als paradigma voor
het gedrag. Dat blijkt bij beide hetzelfde te zijn, althans voor zover het in
een aantal vormen van filosofie niet alleen gaat om de vraag hoe zit het, maar
ook om de zedelijke vraag hoe hoort het.
De
oude filosofie uit de Grieks-Romeinse
tijd had een sterk zedelijk en moreel karakter, hetgeen betekent dat de vraag
“hoe hoort het” op de voorgrond stond. Het spreekt vanzelf dat deze vraag niet
te beantwoorden is zonder je af te vragen “hoe zit het”, maar om dit laatste
ging het dus niet per se. De filosoof en dichter Lucius Annaeus Seneca, die in
het jaar 65 te Rome zelfmoord pleegde omdat hij vond dat zijn ziel (anima) zich in zijn
lichaam (corpus) als in een kerker bevond en dat dit de mens onwaardig was, is
van deze op zedelijkheid gerichte filosofie een duidelijk voorbeeld. Echter ook
bij tegenwoordige filosofen is de vraag “hoe hoort het” doorgaans niet
achterwege gebleven, zij het dat hij tussen de regels gezocht moet worden,
omdat de vraag “hoe zit het” op de voorgrond staat.
Zo
is bij de al vaker door mij genoemde filosoof Jan Börger achter de op de
voorgrond staande vraag hoe zit het steeds de zedelijke vraag “hoe hoort het”
hoorbaar. Deze filosofie is dus, net als die van vroeger tijden, moralistisch
gekleurd. In zekere zin is het een domineesfilosofie. Dat behoeft op zichzelf
bepaald niet verwerpelijk te zijn omdat de normen voor deze moraal steeds
gezocht worden binnen de werkelijkheid zelve.
Men
zoekt dus het paradigma wel waar het gezocht moet worden, maar men maakt de
fout de eigen filosofische opvatting al bij voorbaat voor anderen geldig te
verklaren. Als voorbeeld kun je denken aan de door Borger ontwikkelde
gedachtegang over de verhouding tussen het stoffelijke en het geestelijke. Deze
komt hier op neer dat de mens een geestelijk wezen zou moeten zijn en dat hij
daartoe het stoffelijke achter zich zou moeten laten. Hij zou het te buiten en
te boven moeten gaan. In deze verhouding zit onmiskenbaar een moraal verborgen
en er klinkt het zedelijk gebod in door de stoffelijke wereld vaarwel te
zeggen. Dat echter is onmogelijk en ook niet wenselijk omdat het welbeschouwd
zo ligt dat het stoffelijke (natuurlijke) zo goed mogelijk tot zijn recht moet
komen teneinde er aldus onafhankelijk van te worden. Als je inziet dat de
verhouding zo ligt vervalt de morele en zedelijke eis, om plaats te maken voor
een waardevrije constatering van feiten. Overigens was bijna de gehele eind-
negentiende eeuwse filosofie doortrokken van morele en zedelijke eisen, zodat
die filosofie gemakkelijk als paradigma voor het zichzelf besturen van
betrekkelijk zelfstandige mensen, voornamelijk intellectuelen, kon gaan
functioneren. Filosofisch gezien gaat het er echter om dat je uitzoekt hoe het
zit en daarbij onder andere tot de ontdekking komt dat het trekken van
consequenties uit het gevondene noodzakelijk aan een ieder persoonlijk
overgelaten moet worden. Dat is logisch want de vraag hoe hoort het is niet te
beantwoorden, enerzijds omdat een ieder steeds in een andere situatie verkeert,
in een eigen wereld leeft, en anderzijds omdat de op het moment nu volgende
momenten (de toekomst) niet te voorspellen zijn. Het is slechts mogelijk te
vertellen hoe de verhoudingen liggen, uiteraard als antwoord op de vraag
hoe zit het. Maar hoe die zaak zich in de volgende momenten nu zal voordoen is
onmogelijk te voorspellen, niet voor wat betreft je eigen leven en al helemaal
niet voor wat betreft de levens van anderen. De werkelijkheid is voor de mens
een levende, een beweeglijke wereld en daardoor is het mogelijk en noodzakelijk
dat de mens zich blijvend herziet. Dit begrip houdt trouwens op zichzelf al in
dat het over een almaar veranderende werkelijkheid gaat die zich niet van tevoren
bepalen laat, maar waarvoor wel onveranderlijke verhoudingen gelden.
Bij
de godsdienst ligt de nadruk altijd op hoe hoort het. Dat moet ook wel want
elke godsdienst is een machtsinstituut dat volgens zijn eigen aard voorschrijft
hoe anderen hebben te zijn. Voor de legitimiteit van zo'n instituut is het
voldoende dat de normen voor de moraal in het een of andere van een god
afkomstige boek geopenbaard worden. In de moralistische filosofie zoekt men die
normen inderdaad zelf uit, maar verder functioneert de zaak precies hetzelfde.
Er ontstaat een paradigma voor de mensen en daarmee zijn zij, ondanks alle
filosofie, mislukt wat betreft het werkelijk zichzelf besturen en dus ook wat
betreft het anarchisme. Het is echter wel een feit dat diegenen die achter een
leider, een ideologie of een visie
aanlopen betrekkelijk zelfstandig handelende mensen zijn die echter onder
omstandigheden gemakkelijk in anarchie kunnen vervallen. Dit laatste is mogelijk als voor hen
het paradigma, door welke oorzaak
dan ook, instort. Zo doet zich ook bij anarchisten wel eens een situatie voor
dat zij tot anarchie vervallen en
het is een bekend feit dat volgelingen van een leider of een ideologie, zoals
communistische bonzen, zelfs als regel een onvoorstelbaar gewetenloze
persoonlijke anarchie instellen.
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L
Sociaal
Democratie ev. ; Liberale Democratie
ev. ; DEMOCRATIE / Griekse cultuur-nrs.29/30 ; Parlementaire
Democratie ev. ;
Voor
een mens is de weg die hij in zijn leven gaan zal niet van tevoren gebaand,
zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is bij de spoorweg. Daarbij ligt de
beweging onherroepelijk vast, maar bij de mens blijft de zaak beweeglijk, in
die zin dat het alle kanten op kan. Juist omdat dit het geval is komt in de
mens de behoefte op zichzelf richting te geven, en vervolgens koers te houden.
Het begrip richting is dus alleszins essentieel, zoals dat ook al het geval
bleek te zijn bij het ontstaan van materiële systemen. Maar het blijkt ook bij
de mens wel, want mensen plannen bijvoorbeeld hun carrière. Dit laatste echter
is, hoewel voortgevloeid uit de mogelijkheid en de noodzaak richting te
bepalen, niet precies wat ik hier bedoel. Het gaat hier namelijk om de kwaliteit
van het leven zelf, te beoordelen aan het antwoord op de vraag in hoeverre
iemands leven overeenkomt met de voor de werkelijkheid geldende verhoudingen,
kenbaar als die zijn aan de zich afspiegelende werkelijkheid als bewustzijn. Zo
gezien is het over het algemeen nog maar de vraag of carrière planning te
rijmen is met de fundamentele onvoorspelbaarheid van het leven...
Voor
een aantal mensen, namelijk die een leider vereren, die een ideologie aanhangen
en die een bepaalde visie
toegedaan zijn, is de richting van hun leven bepaald door iets uitwendigs. Het
bleek daarbij van belang ook filosofie als richtingbepalend te vermelden, al
was het alleen maar omdat intellectuelen dit maar al te graag verzwijgen.
Overigens geldt dit laatste ook voor een aantal therapieën en theorieën waarvan
gezegd wordt dat die het bewustzijn en het denken verruimen en verhelderen.
Onveranderlijk is in deze gevallen de richting uitwendig bepaald, maar voor
anderen echter is die richting in principe vrij, terwijl het besturen
onmogelijk gemaakt is doordat de weg van hun leven reeds bij voorbaat gebaand
is. Dit is het geval bij mensen die onder een tirannie zuchten, waarbij bedacht moet worden dat ook de veel geprezen (parlementaire) democratie
onder deze rubriek valt. Bij onderworpenheid
aan een tirannie is het paradigma, het richtinggevende model, betrekkelijk
onaangetast, hetgeen zich bijvoorbeeld onder omstandigheden kan uiten in
verzet, sabotage of, op onverschilligheid
voor het gezag berustende, voorgewende onderdanigheid. In de moderne Parlementaire
Democratie wordt
juist de betrekkelijke vrijheid van het paradigma aangegrepen om de mensen er
toe te brengen vrijwillig de gebaande wegen te gaan, waarbij zij in de mening
moeten verkeren geheel zelfstandig en individualistisch bezig te zijn. Het
resultaat is schier onverdraaglijke braafheid! Er wordt altijd een onderscheid
gemaakt tussen tirannieke systemen en democratische systemen. Men doet het
daarbij voorkomen of je in beide gevallen met iets wezenlijk anders van doen
hebt. Dat echter is bedrog: bij allebei de systemen is er macht en die is tiranniek,
je hebt te doen wat er gezegd wordt! Wat slechts verschilt is de wijze waarop
de macht tot stand komt en hoe die
gelegitimeerd wordt. Wat dit laatste betreft kun je met recht van mening zijn
dat een democratie verre te
verkiezen is boven een tirannie, hoewel… sommige filosofen zoals Kant en Hegel
hebben met sympathie gedacht aan een tirannie van verlichte vorsten die, in
tegenstelling tot wat gebruikelijk is, nu eens werkelijk het belang en het
welzijn van het volk na zouden streven. Hoe dan ook, de wegen van de mensen worden van buitenaf, van
bovenaf en bij voorbaat gebaand zonder dat het toegestaan is anders te
gaan. Je kunt zeggen dat het stuurwiel door de mensen uit- handen gegeven is,
overigens doorgaans zo dat zij het zelf niet in de gaten hebben en het er vaak
zelfs mee eens zijn.
Het
merkwaardige hierbij is, zoals gezegd, dat het paradigma onaangetast is, maar
welbeschouwd is dat niet helemaal waar. In feite liggen de zaken zo dat de
mensen wel zelf hun levensrichting bepalen en dat zij het paradigma inderdaad
in zichzelf vinden, maar dat dit
paradigma op zichzelf gebrekkig
is. Je hebt daarbij te doen met een mens die al wel heel dicht bij de
wezenlijke verhoudingen ligt wat betreft de vrijheid van het bepalen van
de levensrichting en wat betreft het besef dat het paradigma in jezelf gezocht
moet worden. Alleen is er filosofisch nog van allerlei op dat paradigma aan te
merken. Wanneer in de toekomst ook dat in orde gekomen is neemt die mens het
stuurwiel ook in eigen handen. Dan is die mens werkelijk uitgegroeid tot
anarchist en ligt de weg open naar “De Grote Vierslag”.
De
westerse mens geeft wel het stuurwiel, maar niet het zelf bepalen van zijn
levensrichting uit handen en hij maakt zelf wel uit wat voor hem het paradigma
is. Hij vindt dat hij in deze zaken vrij is en daarin heeft hij volkomen
gelijk. Niemand maakt voor hem de dienst uit. Wat anders echter is de vraag wààr hij zijn paradigma vandaan haalt,
dus op welke verhoudingen en begrippen zijn paradigma gebaseerd is.
Filosofisch hierover nadenkend blijkt dat er twee fundamentele mogelijkheden
zijn: a) je ontleent het paradigma
aan de werkelijkheid zoals ze echt is en dus aan het beeld, of b) de werkelijkheid als voorstelling is de basis van het
paradigma. Het is de mogelijkheid b)
die in de moderne democratische cultuur aan de orde is. Dat hangt samen met het
feit dat in de westerse cultuur de werkelijkheid als Zelfbewustzijn
maatgevend is. Om die werkelijkheid,
en dus om die verhouding in de mens, draait alles. Voor de westerse mens is de werkelijkheid
zoals het zelfbewustzijn haar heeft leren kennen en vervolgens omgevormd heeft
tot een vastliggende voorstelling.
Aan die voorstelling spiegelt zich het bewustzijn af en levert zodoende het
beeld op, maar dat is een zaak waarmee je bij de westerse mens niet moet
aankomen. Voor hem is dat iets subjectiefs, iets oncontroleerbaars en duisters
en eigenlijk ook iets vrouwelijks en dat kan in geen geval tot iets
betrouwbaars leiden. Het gaat de westerse mens om het zelfbewustzijn op zichzelf met zijn inhoud van algemeen aanvaarde
kennis en niet om datgene dat zich via dat zelfbewustzijn laat ervaren: het
beeld.
De
vastgestelde, algemeen voor waar gehouden, berekenbare en controleerbare
voorstelling is in de moderne cultuur bepalend voor het paradigma bij het voor
zichzelf richting geven aan het leven, zoals de westerse mens dat doet. De voorstelling echter kan geen richting
geven omdat hij door zijn vastgestelde
karakter geen doorzicht biedt. Een foto biedt ook geen doorzicht. Het enige wat
er uit afgeleid kan worden is een blauwdruk, een formule. Dat is er de oorzaak
van dat de westerse mensheid een zo oninteressante, oppervlakkige, formele en
bloedeloze indruk maakt en er inderdaad van een massacultuur gesproken kan
worden, dat wil zeggen een cultuur waarin iedereen geheel zelfstandig en
origineel tot hetzelfde gedrag en dezelfde handelingen komt. In een bepaald
opzicht kun je echter toch stellen dat de westerse mens een vrij mens is,
namelijk voor zover hij individueel in zichzelf de norm vindt. Maar die norm is
een blauwdruk en die blauwdruk is er ook de oorzaak van dat die mensheid - en
zo langzamerhand de gehele mensheid - radeloos een uitweg zoekt uit de ellende
die voortdurend erger wordt. Er is een almaar toenemende vertwijfeling omdat
niemand weet waar het heen moet. De richting die de moderne mens, geheel
zelfstandig en in vrijheid, bepaalt is geen richting, maar een vlucht naar een
fata morgana!
Bladwijzers: Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L ; Paradigma(0) – lees nr. 24 ; Paradigma(1) – lees o.a. de nrs. 29 t/m 31 ; Sociaal
Democratie ; Liberale
Democratie ; Een veilige
wereld(pag.47) ;
No.
32
Rechten van
de Mens-1 ; Rechten
van de Mens-2 ; Rechten van de Mens-3 ;
Er wordt in de westerse
wereld steeds hoog opgegeven van de vrijheid die de mensen zouden genieten. Er
is zelfs een tweede wereldoorlog voor gevoerd om die vrijheid te herstellen en
kort na het einde van die oorlog heeft men in december 1948 de Verklaring van
de rechten van de mens opgesteld, waarin de
vrijheid ook centraal staat. Toch is het steeds goed je af te vragen over welke
vrijheid men het heeft, want terecht zijn heel wat progressieve mensen van
mening dat de westerse democratische mens helemaal niet vrij is. Het hangt
blijkbaar van de vraag af of je de westerse mens al of niet vrij wilt noemen.
Wat dit betreft geeft het door mij naar voren gebrachte onderscheid tussen het
sturen als zodanig en het richting geven de oplossing: Ònvrij is bedoelde mens als het over het eerste gaat en vrij is
hij met betrekking tot het tweede, ook al baseert hij dit ten onrechte op de
voorstelling. Hierbij moet je er echter wel op letten dat ik het over de
grondsituatie heb, de fundamentele verhoudingen. Zoals altijd
zijn er voorbeelden en tegenvoorbeelden te geven die bovenstaande gedachte al
of niet lijken te bevestigen. Dat de verhoudingen fundamenteel toch zo
liggen blijkt onder andere ook uit de formulering van de Verklaring uit 1948.
Men heeft het over de rechten van de mens.
Dat wijst er op dat er in de diepte beseft wordt dat het over een soort van
gunst gaat, iets dat de mensen welwillend of redelijkerwijs toegestaan wordt,
ze hebben blijkbaar ergens recht op...
De
onvrije situatie waarin de westerse mens qua sturen (het stuurwiel in handen
hebben) verkeert is empirisch aantoonbaar. Je hebt te doen wat er gezegd wordt
door een groep mensen die wetten maken en besluiten nemen. Het feit dat die
mensen op een betrekkelijk redelijke manier aan hun macht gekomen zijn doet nu
niet ter zake. Overigens valt het met de redelijkheid van de machtsverwerving
ook best tegen, in die zin dat er welbeschouwd nauwelijks iets van
medezeggenschap van de burgers te bespeuren valt. Telkens weer blijkt dat de
overheden in de zogenaamd vrije wereld helemaal niet van plan zijn de vrijheid
van de mensen te erkennen.
Daarbij komt men steevast met argumenten in de
trant van als nou iedereen dat ging doen zou het een chaos worden... Dat
echter is een drogreden, want ten eerste gaat niet iedereen dat doen (wat het
ook is) en ten tweede wordt er bij voorbaat verondersteld dat vrije mensen
onvermijdelijk chaos teweegbrengen, waarbij het begrip chaos dan stilzwijgend
gedefinieerd wordt als ontkenning van de door overheden ingestelde orde. Zo
mogen mensen in de bijstand niet zelf iets ondernemen om wat geld te verdienen
(het heet dat ze zich beschikbaar moeten houden voor de arbeidsmarkt);
bijstandsmoeders mogen niet gezamenlijk het eten bereiden om de kosten te
drukken (ze zouden dan onterechte inkomsten hebben). Werklozen mogen hun vrije
tijd niet benutten om een studie te gaan volgen (alleen zogenaamde
omscholing is toegestaan, overigens steeds naar een lager niveau); vrouwen
mogen niet zelfstandig beslissen over abortus (op grond van medische en
ethische smoesjes) en het is al helemaal uitgesloten dat de mensen over hun
eigen sterven mogen beschikken. De kern van al deze en dergelijke voorbeelden
is dat er een fundamentele Onvrijheid in de democratische wereld is. De
democratie valt wel degelijk onder de rubriek tirannie en daaraan doet de
betrekkelijke redelijkheid van de zaak (trouwens, wat is dat eigenlijk?) niets
af. Je hebt te doen wat er gezegd wordt!
In
grote lijnen is de tirannie te verdelen in twee grootheden; ten eerste de
tirannie die op het individu gebaseerd is en ten tweede de tirannie die steunt
op een collectief.
In
het eerste geval gaat het over een persoon of een groepje personen die voor
zichzelf het alleenrecht op het bestaan claimen (absolutisme) en in het tweede
geval gaat het om een collectief, een volk, dat op de een of andere manier
bepaalt wie een tijdje de baas mag gaan spelen (democratie).
In beide gevallen is er een volstrekt
maatgevende bovenlaag, maar in de democratie dankt die bovenlaag zijn bestaan
aan het collectief waaruit hij noodzakelijk voortkomt, terwijl dat bij het
absolutisme niet het geval is: men kent zichzelf, op grond van verheven
geboorte, gewelddadige macht, rijkdom en dergelijke, exclusieve macht toe. Die
gronden zijn als argument wezenlijk oneigenlijk omdat zij niets te maken hebben
met de bekwaamheden die in principe voor het besturen van een collectief
vereist zijn. En helaas spelen ook bij democratische verkiezingen
tegenwoordig in toenemende mate oneigenlijke motieven een rol. Het wereldje van
democratische politici is zo langzamerhand evenzeer een gesloten clan geworden
als dat vroeger bij het absolutisme het geval was.
Het
feit dat je ook in de zogenaamd vrije democratische wereld niets te vertellen
hebt houdt niet zonder meer in dat je veel last van je onvrijheid zou hebben.
Over het algemeen is te zeggen dat de moderne democratie de burger weinig last
bezorgt, maar je moet daarbij niet over het hoofd zien dat veel lastige
aanslagen op de vrijheid inmiddels zozeer ingeburgerd zijn dat bijna niemand er
nog een aantasting in ziet. De moderne mensen zijn tot op grote hoogte
geconditioneerd op Onvrijheid en daardoor zijn zij in de mening komen te
verkeren dat zij geheel vrijwillig hun medewerking aan de overheid geven.
Bijgevolg hebben zij inderdaad weinig last van hun eigen onvrijheid en komen er
vaak zelfs toe te menen dat zij echt vrij zijn. Ook in een absolutistisch systeem
kunnen de mensen onder omstandigheden weinig last van hun onvrijheid hebben.
Nieuwe onderzoekingen schijnen aan te tonen dat bijvoorbeeld de Franse burgers
van vlak voor de revolutie betrekkelijk weinig last hadden. Ik vermoed dan ook
dat het uitbreken van die revolutie voornamelijk berustte op onverdraaglijk
geworden wrevel over de onmogelijkheid zelf richting aan het leven te geven,
onder de morele druk van adel en geestelijkheid die van zichzelf vonden dat zij
echt mensen waren, in tegenstelling tot het volk. De geestelijkheid kwam
natuurlijk ook nog met het absolute gezag van god aandragen!
Inzake
het anarchisme is recapitulerend op te merken dat het dus gaat om de mens als
individu, de mens die zichzelf bestuurt, zowel wat betreft het sturen als
zodanig als het bepalen van de richting, hetgeen zijn paradigma vindt in de
mens zelf en niet in welke uitwendige of hogere instantie dan ook. Het gaat er
voor de mens om zich voortdurend zodanig te herzien dat er geen afwijking
ontstaat met de verhoudingen zoals die voor de werkelijkheid zelve
gelden. Waar liggen die verhoudingen en hoe zijn die boven water te
krijgen? Die verhoudingen liggen in de werkelijkheid als bewustzijn,
hetgeen iets geheel anders is dan het zelfbewustzijn en het daarop betrekking
hebbende denken. Je kunt bedoelde verhoudingen niet denkend leren kennen
want ze laten zich gelden in een werkelijkheid die niet voor analyse en
empirisch onderzoek vatbaar is. Die werkelijkheid is in ieder individueel mens
aanwezig - alleen maar daar en nergens anders!
En
het is bovendien een gevoelszaak, redenen te over voor de moderne westerse mens
om er van allerlei onzin over te bedenken. Dat deze dat doet is best te
begrijpen, maar vervelender is dat hij niet van zins is na te denken over deze
kwestie. Intussen is het toch een feit dat het paradigma voor het richtinggeven
een inwendige zaak is die, zoals ik al heb laten zien, niets uitwendigs
verdraagt zonder geheel en al zinloos te worden. Afgaan op uitwendige zaken
ontdoet het individuele leven van haar zin...
Rechten van de Mens-1
; Rechten van de
Mens-2 ; Rechten
van de Mens-3 ; Visie versus
Inzicht Lees o.a. nrs. 29 t/m 32
No.
33
Binnen
de context van het absolutisme komen enkelingen naar voren die de pretentie
hebben de baas te zijn over bepaalde volkeren. Zij beroepen zich er daarbij op
dat zij afstammelingen zijn van een edel geslacht of zij komen met de bewering
dat zij een hogere macht vertegenwoordigen. In het eerste geval geldt dus de
geboorte als argument om zich te legitimeren als hoger schepsel en in het
tweede geval gaat het om een wijding die als een zodanig argument gebruikt
wordt. Vaak komen beide argumentaties tegelijkertijd voor, denk maar aan bij de
gratie Gods koning zus en zo. Het essentiële bij dergelijk getob om voor hoger
aangezien te worden is het feit dat dergelijke mensen bezig zijn voor zichzelf
het alleenrecht op te eisen om individu te zijn. Zij nemen een voorschot op de
volwassenheid waarbij de verhoudingen zo zijn komen te liggen dat De
Grote Vierslag geldt. Uiteraard weten zij hiervan niets af, maar onbewust laat
de zaak zich toch in hen gelden. En noodzakelijk gebeurt dat op een
gefrustreerde wijze waardoor ze onder andere hun medemensen het individu-zijn
ontzeggen. Zo vond men ten tijde van Lodewijk XIV (1643-1715) dat iedereen
beneden de rang van baron niet tot de mensen gerekend kon worden. Uit zulke
opvattingen blijkt dat er toch een vaag vermoeden bestaat van een toekomstig
individu-zijn van de mens. Je kunt stellen dat de mensen er almaar op uit
blijken te zijn, of althans sympathie hebben voor, het zich realiseren als een
zichzelf besturend wezen. In het absolutisme realiseren enkelingen zich als zodanig,
alleen is er dan geen ruimte voor het inzicht dat het zichzelf besturen voor
alle mensen een feit behoort te zijn. Overigens moet hierbij opgemerkt worden
dat de onder het absolutisme zuchtende onderdanen zelf lange tijd niet het
benul hebben de tirannen het recht op een exclusief individu-zijn te betwisten.
Zij zien tegen het verhevene op en hebben er ontzag voor. Dat is te begrijpen
want ook zij verlangen onbewust naar anarchistische zelfstandigheid. Dat
ervaren zij als het einde. Slechts heel langzaam aan gaan zij de tirannen
dwingen zich in te binden, totdat het intussen thans zover is gekomen dat het
geboorte-argument en het wijdings-argument nauwelijks meer serieus genomen
worden.
Zoals
gezegd richt de mens zich bij het koers bepalen en het koers houden op verhoudingen
die voor de waarachtige werkelijkheid gelden. Deze verhoudingen liggen
binnen de werkelijkheid die ik bewustzijn noem. Hierbij moet je er op bedacht
zijn niet aan een soort van norm stelsel te denken, en ook niet aan een soort
van regulerend mechanisme. Gewoonlijk gaan namelijk de gedachten van de denkers
die kant uit. Men denkt dan bijvoorbeeld aan een bij de mensen ingebouwde
redelijkheid die kan waarschuwen als er iets fout gaat of die in ieder geval
een vorm van een geweten wakker roept. Deze gedachte fungeert dan als
rechtvaardiging voor het ter verantwoording roepen van en zelfs leed berokkenen
aan mensen, bijvoorbeeld in het strafrecht. Het gaat nu echter om verhoudingen
binnen het bewustzijn die als een soort van beeld (paradigma) de mensen voor
ogen staan. Of zij er al of niet zinvol op reageren is een kwestie van
zelfbewustzijn en dus ook van cultuur. De mensen hebben daarin een keuze omdat
zij als laatste verschijnsel in principe alle kanten op kunnen. Zij kunnen gaan
van de allerdiepste afgrond tot en met de allerhoogste verhevenheid. Dat is het
volstrekte tegengestelde van het zoeken van een middenweg, zoals men dat in het
westerse denken wil. In dat denken vernauwt men bij voorbaat de Ongebondenheid
van de mens, terwijl het er daarentegen juist om gaat de onbegrensde ruimte
voor en in jezelf in stand te houden.
Alleen
als je dat doet kunnen de verhoudingen van het bewustzijn als paradigma
gaan fungeren. Bij onbegrensde mogelijkheden heeft het zin koers uit te zetten
en koers te houden. Angstvallig op de middenweg blijven doet het paradigma
vervallen, zo ook het zichzelf herzien en tenslotte het zichzelf besturen. Een
trein bestuurt zichzelf ook niet...
Het
je houden aan een middenweg betekent op de rails blijven. Daarmee vervalt het
jezelf besturen en het levert een uitvoerig norm stelsel en een tot in de
fijnste details uitgedachte ethiek op omdat er, zowel naar de ene als naar de
andere kant, grenzen gesteld moeten worden. Dat is echt iets voor de moderne
westerse mens die door het stellen van grenzen meent te weten hoever hij kan
gaan, terwijl hij dat juist niet kan weten omdat hij niet van het spoor durft
afwijken. Dat blijkt in de praktijk want tot op heden heeft zijn norm stelsel
noch zijn ethiek eenduidige antwoorden kunnen geven op tal van levensvragen.
Natuurlijk kan dat niet anders, want in feite gaat het bij het zichzelf
besturen om de werkelijkheid als bewustzijn en dat is een trillende zaak die
zich op geen enkele wijze vast laat leggen. Je kunt geen formules bedenken die
van tevoren een oplossing geven. In de kunst bijvoorbeeld is het onmogelijk van
tevoren te zeggen hoe een mooi kunstwerk er uit zal moeten zien. De eventuele
schoonheid van een kunstwerk kan pas blijken als dat kunstwerk er eenmaal is.
Bij voorbaat zijn er echter geen regels of formules voor te geven.
Alles
wat beweegt heeft een richting; beweging en richting zijn niet van elkaar los
te denken zoals blijkt wanneer je de werkelijkheid vanuit het begrip onbepaalde
beweeglijkheid beredeneert. Omdat het bewustzijn een door en door beweeglijke
werkelijkheid is kun je inzake bepaalde thema's (verhoudingen die
tijdelijk centraal staan) slechts nagaan hoe de richting ervan is. Je kunt er
achter komen welke kant een thema uitgaat en waarin dat tenslotte uitlopen zal.
De mensen vragen zich wat betreft het leven vaak af waarom het nu eigenlijk
gaat. Doorgaans menen zij dan dat er een doel aan te wijzen zou zijn, maar die
mening levert steevast alleen maar verwarring op. Het leven heeft geen doel,
maar wel is te zeggen dat het ergens in uitloopt. Dat echter is niet van
tevoren te benoemen. Er is dus geen doel, maar wel is er een richting.
Het
herkennen van de richting waarheen het leven zich beweegt houdt niet in dat je
voorspellingen zou kunnen doen. Een voorspelling gaat over iets concreets, iets
dat geformuleerd is. Zoiets te doen is uitgesloten. Maar de richting die
bijvoorbeeld de mensheid gaan zal is wel degelijk aan te geven. In het kort is
dan te zeggen dat het gaat in de richting van De Grote Vierslag. En dat is het
geval juist omdat het daarbij gaat om een viertal begrippen die in het
bewustzijn van de mensen liggen. Die zijn dus niet uit de inhoud van het
zelfbewustzijn af te leiden. Met andere woorden: zij zijn niet op analytische
wijze te ontdekken. Zijn zij eenmaal via de ervaring ontdekt - wat een
persoonlijke zaak is - dan is er van allerlei aan te bedenken, uiteraard zonder
dat er een berekening of een bij voorbaat geldige formule uit af te leiden is.
Als voorbeeld: binnen de werkelijkheid als liefde gaat het er om dat alles
ineen is. Dat wil zeggen dat de kant die het qua liefde uitgaat het ineenzijn
is. Daarom gaat het steeds als het over liefde gaat. Vragen naar de richting
van een bewustzijnszaak is dus hetzelfde als vragen waarom het gaat. Maar het
is niet hetzelfde als vragen hoe het moet of vragen wat het doel is. Het
bovenstaande maakt hopelijk ook onmiddellijk duidelijk dat er voor de
maatschappij en zijn ontwikkeling geen norm en geen doel zijn aan te wijzen.
Dan vraagt men zich af: hoe bepaal je dan wat goed en wat kwaad is?
No.
34 ieder het zijne-1 ; ieder het
zijne-2
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L
Hoewel
het volgens mij vanzelf spreekt dat de verhoudingen, die met elkaar het
paradigma voor het bepalen van de koers van je leven vormen, binnen het geheel
van de werkelijkheid moeten liggen, wil ik hieraan toch nog enige aandacht
besteden. Het is namelijk een feit dat de mens in principe alle kanten uit kan en
dat het hem, omdat hij als laatste verschijnsel de gehele bestaande
werkelijkheid ontkent, geen enkele moeite kost zich als het ware buiten die
werkelijkheid te plaatsen. Het is zelfs zo sterk dat hij dat zich erbuiten
stellen tijdens zijn culturele onvolwassenheid voortdurend doet, in de
waan dat die fictieve werkelijkheid hem een complex van normen en zekerheden
biedt. Welbeschouwd zoekt hij in die fictieve werkelijkheid het paradigma.
Uiteraard is dit het geval bij de godsdiensten. Vanzelfsprekend is er daarbij
geen enkele mogelijkheid zich consequent aan het paradigma te houden. Door zijn
onwerkelijkheid roept het onvermijdelijk op dat er volstrekt niet aan te
voldoen is en dat de gelovige dus altijd tekort zal schieten. Hij is bij
voorbaat zondig en slecht. Dat is niet bepaald een gezonde situatie. ! Iets
dergelijks is er aan de hand met de ethiek en de moraal. Die berusten dan wel
niet op een ingebeelde concrete onwerkelijke werkelijkheid, maar zij spruiten
intussen toch wel voort uit een denken dat vanuit dat denken zelf normen
opstelt en niet vanuit verhoudingen die voor de werkelijkheid zelve
gelden. Ik wees al op de veelgehoorde veronderstelling dat de mens voorzien zou
zijn van een ingebouwde redelijkheid. Ethiek en moraal zijn louter bedenksels
en het behoeft ook hierbij niet te verwonderen dat het onmogelijk is zich er
aan te houden. Niemand doet dat dan ook. In de meeste gevallen komt een bepaald
gedrag, min of meer toevallig, overeen met een ethische regel of een morele
code. Dan lijkt het of men zich aan de moraal of de ethiek gehouden heeft, maar
dat berust uitsluitend op een toevallige overeenkomst.
Een
zichzelf besturend mens laat helemaal niet gelden dat hij alle kanten uit kan.
Dat wil zeggen: hij gedraagt zich niet als zodanig, want als hij dat wel zou
doen dan zou hij letterlijk stuurloos zijn. Anderzijds is te zeggen dat hij
zich juist wel zodanig realiseert dat hij alle kanten uit kan, door namelijk
zichzelf binnen de verhoudingen van de werkelijkheid te houden. Dit
laatste doet hij juist omdat hij anders willekeurig alle kanten op zou gaan en
inderdaad stuurloos zou zijn. Hij is zich dus terdege bewust van het absoluut
Ongebonden karakter van zijn mens-zijn. Toegeven aan die Ongebondenheid echter
zou een miskenning van de genoemde ontkenning zijn. Datgene dat ontkend wordt
moet namelijk volledig tot zijn recht komen en dus moet de mens binnen de werkelijkheid
blijven. Hij moet een kind van de planeet zijn en blijven. De oude Taoïstische
Chinees sprak dan van een meedrijven op de stroom en een eenworden met Tao. Dit
laatste had geen betrekking op een Onwerkelijke werkelijkheid, maar op de
essentie van het universum. De zichzelf besturende mens, de echte anarchist, is
degene voor wie het boven gezegde een vanzelfsprekende realiteit is.
Het
paradigma ligt binnen de individuele mens, en wel bij het bewustzijn.
Maar
stel nu eens dat iemand zijn koers wil bepalen aan de voorstelling zoals die
inhoud is van het zelfbewustzijn. De hedendaagse mens dus. Dan is daarvan als
eerste te zeggen dat hij in zekere zin ook nu weer buiten de werkelijkheid is
getreden omdat het zelfbewustzijn er is dank zij het feit dat het laatste
verschijnsel de geworden wereld ontkent. Juist als zelfbewustzijn kun je immers
alle kanten op!
Maar
als tweede kun je je indenken dat het koers bepalen binnen een altijd
wisselende werkelijkheid, die en voor jezelf en vergeleken bij die van anderen
nooit hetzelfde is, niet kan. Er zit dus helemaal geen lijn in, maar ook geen
essentie: behalve dat je kunt bedenken dat alle verschijnselen gevolg zijn van
het combineren van elementaire bouwstenen is er wezenlijk geen
gemeenschappelijke essentie. De vijfde essentie (kwintessens) zoals die
indertijd door de alchemisten gezocht werd, bestaat niet. Aan de bouwstenen is
op zichzelf niets te beleven en geen richting te bepalen.
De
karakterloosheid van de voorstelling leidt tot de gedachte dat het zinloos is
ergens een waarheid achter te zoeken. Men vindt dan ook dat alles mogelijk is -
wat op zichzelf juist is - en dat je over de waarheid van al die verschillende
mogelijkheden geen uitspraken kunt doen. Als bijvoorbeeld in een bepaalde
cultuur de gewoonte bestaat jonge vrouwen te besnijden dan kun je daarover geen
oordeel uitspreken. Ieder
het zijne: de ene cultuur(gewoonte) bevat niet meer waarheid dan de
andere! En niemand heeft het recht over een cultuur een oordeel te vellen. Een
dergelijk denken heet tegenwoordig Postmodern denken en men vindt het een
toppunt van redelijk en tolerant denken. In feite echter is het een stuurloos
denken, het is een en al gezwalk, dat bovendien nog laf is ook... Je moet er
overigens op letten dat de onverschilligheid ten opzichte van het een en het ander geen
nihilistische onverschilligheid
qua waarde is. Het gaat er uitsluitend om dat men geen waarheid wenst te zoeken
en te laten gelden. Men is niet geïnteresseerd in de vraag hoe zit het. Dat de
westerse mens hiertoe komt is intussen best te begrijpen, want in het
zelfbewustzijn en de daarbij behorende voorstelling zit geen waarheid. Dit
laatste echter weet men niet en men wil het ook niet weten omdat er nu eenmaal
geen waarheid is. Overigens: het begrip tolerantie wordt in dit postmoderne
verband ook verkeerd gebruikt. Je spreekt van tolerantie als je weet hoe iets
zit en bijgevolg in de praktijk voor de dag zou moeten komen, maar zich onvermijdelijk
op diverse manieren manifesteert. Je kunt zeggen: het moet zo en daardoor is
het min of meer zo. Als je spreekt van tolerantie in de zin van alles is best
en ieder het zijne,
dan is dat geen tolerantie maar intellectueel gezwabber.
Het gaat er dus om de werkelijkheid als
bewustzijn te laten gelden. Die werkelijkheid is voor een ieder op eigen wijze
(=tolerantie) dezelfde. Bovendien laat het bewustzijn de waarheid zien zodat ze
als paradigma kan functioneren voor de levenskoers van ieder (zichzelf
besturend) individu. Voor zover dat het geval is gaat het over het leven, het
dagelijkse leven, van de mens. Daarbij draait alles om het gelden van De Grote
Vierslag, en dus om de begrippen nihilisme, anarchisme, socialisme en
communisme. Al eerder heb ik er op gewezen dat dit levensbegrippen zijn en ik
bedoel dan ook: geldend letterlijk voor het leven van alledag. Dat houdt onder
meer ook in dat deze begrippen essentieel zijn voor de samenleving en voor de
maatschappij. En wat dit laatste betreft: mensen van Onze cultuur willen graag
weten hoe je kunt controleren of iedereen zich er aan houdt. Men kan zich niet
voorstellen dat het goed gaat als er geen regels zijn. In onze huidige wereld
verzuipen wij in de regels, voorschriften en aanbevelingen en op grond daarvan
verbeelden wij ons dat goed en kwaad duidelijk gedefinieerd zijn. Toch is dat
in werkelijkheid geenszins het geval. Het is maar net hoe de omstandigheden
zijn. Moorden is streng verboden, behalve als iemand zegt dat het moet in een
situatie die men oorlog noemt. Diefstal is toegestaan als het tot het economisch bestel
behoort, maar niet als het in de sfeer van individuele betrekkingen geschiedt.
( Doe uzelf een plezier en
bestudeer deze bundel in zijn geheel.)
ieder het zijne-1 ; ieder het zijne-2
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L
No.
35
Het
paradigma, waarover ik het nu steeds gehad heb, kent geen enkele objectieve
toetsingsmogelijkheid. Het is een zaak die in de beslotenheid van het individu
gelegen is (immanent) en die niet daarbuiten geplaatst kan worden opdat men
hem, als inhoud van het zelfbewustzijn (voorstelling), zou kunnen toetsen
doormiddel van het er op toepassen van de een of andere analyse. Elke
voorstelling die men zich maakt van dat paradigma leidt tot een karikatuur
ervan. Dat geldt zowel voor diegene die als buitenstaander het leven en het
gedrag van een ander meent te kunnen en te mogen toetsen aan de een of andere
norm, alsook voor de anarchist zelf voor zover hij in de mening mocht verkeren
eigen leven en gedrag aan een norm te kunnen toetsen. Er valt niets te toetsen.
Daarbij komt dat toetsing, die altijd gepaard gaat met analyse, slechts
mogelijk is met betrekking tot een voorgestelde werkelijkheid. Ik heb al laten
zien dat het uitzetten en aanhouden van een koers op grond van de voorstelling
tot stuurloosheid leidt, tot afhankelijkheid van de omstandigheden en tot
zinloos gezwalk, zowel wat het leven betreft als wat betreft het denken
(postmodernisme). Juist omdat dit het geval is hebben de mensen, op grond van
de ervaring die leerde dat gezwalk letterlijk doelloos is, zichzelf en elkaar
normen en regels gesteld, alsmede een aantal doelstellingen: je behoort te
weten waarheen je op weg bent! Overigens worden die regels, normen en
doelstellingen onmiddellijk weer ontdoken, vooral als er even niemand
controleert. Dat kan gebeuren omdat het stellen van regels en normen helemaal
niet kan. Dat laatste merkt men natuurlijk niet op omdat men nog niet begrepen
heeft dat niet normen en regels tot het uitzetten en aanhouden van een koers
leiden, maar daarentegen juist het functioneren van de werkelijkheid als
bewustzijn, het gelden dus van de waarheid.
Het
is van belang in de gaten te hebben hoe de geldigheid van normen en regels
bepaald wordt. Als eerste is er uiteraard het opstellen van de normen en
regels. Het ligt in de logica dat daarbij een vermoeden van de waarheid een rol
speelt, maar als meer dan een aanzet functioneert dat vermoeden niet. In feite
stelt men zich een geordende wereld voor en analyseert daarna die voorstelling.
Daaruit komen de normen en regels voort. Maar, nu moeten ze ook nog geldigheid
krijgen! Die procedure komt overeen met het geldig verklaren van bepaalde
wetenschappelijke kennis. Omdat beide, zowel het stelsel van normen en regels
als het complex van wetenschappelijke kennis, afgeleid zijn van de
werkelijkheid als voorstelling is universele geldigheid volstrekt Onmogelijk.
De voorstellingen van alle mensen zijn verschillend. Maar er zijn natuurlijk
wel overeenkomsten, vooral als het gaat om vanuit de cultuur ingeprente
conditioneringen. Wanneer nu zoveel mogelijk mensen het op bepaalde punten eens
zijn worden die voor geldig verklaard. Het is dus een kwestie van de meeste
stemmen gelden. Bij wetenschappelijke kennis moet het gaan om kennis die door
zoveel mogelijk onderzoekers (het forum der wetenschap) bevestigd wordt. Bij
normen en regels moeten zoveel mogelijk deskundigen van hetzelfde gevoelen
zijn. De geldigheid van zowel wetenschappelijke kennis als normen en regels
wordt getoetst aan een voorstelling van slechts een gedeelte van de
werkelijkheid. Bij experimenten bijvoorbeeld worden alle zogenaamd storende
elementen bij voorbaat uitgeschakeld. Bij regels en normen is een bepaalde
voorstelling van een ordelijke samenleving de maat. Hoe dan ook: het gaat nooit
over de werkelijkheid, en dat kan ook niet het geval zijn.
Bovendien
is het vergaren van de meeste stemmen eigenlijk een zaak van zieltjes winnen,
alsof het betrekking heeft op een godsdienst. Het mag dan ook geen wonder heten
dat je te doen hebt met hoogst betrekkelijke kennis, regels en normen en dat
die al helemaal niets met de waarheid uit te staan hebben. Het zijn
conventies... Het spreekt vanzelf dat een volwassen mensheid aan dergelijke
regels en normen geen boodschap heeft, en hoe het met de wetenschappelijke
kennis zit heb ik elders besproken.
Het
is nu de vraag hoe in een volwassen samenleving, waarin de mensen elkaar geen
regels en normen kunnen stellen noch elkaars leven en gedrag kunnen toetsen,
het samenleven tot haar recht kan komen. Er moet immers van allerlei gebeuren,
voorzieningen moeten worden getroffen, voedsel moet geproduceerd worden en
dergelijke. Kortom: de mensen moeten voor zichzelf en voor elkaar het leven
veilig stellen. Het antwoord op die vraag is eigenlijk niet moeilijk te vinden.
De clou is dat het paradigma samenvalt met de waarheid omdat het een
bewustzijnskwestie is. Omdat het bewustzijn de waarheid is, kan het paradigma
niet anders dan universeel zijn, onafhankelijk van welke omstandigheden dan
ook. Tot die universele waarheid behoort onder andere dat de werkelijkheid voor
de mens volkomen samenhangend is. Dat betekent in de praktijk dat alle
verschijnselen, mensen, dieren, planten en dingen, er naar eigen aard kunnen
zijn en erkend worden. Dat houdt dan op zijn beurt weer in dat een ieder zich
beijvert om de gehele werkelijkheid in stand te houden en te verzorgen. Door
dat te doen houdt een ieder zichzelf in stand (veiligheid). Hoe dat straks
allemaal in zijn werk zal gaan is voor ons niet te zeggen.
Je
weet niet wat die mens van straks zal weten en kunnen. Maar zeker is dat wij er
ons niet druk over behoeven te maken. De mensen van straks vinden in genoemde
samenhang vanzelf hun weg. Bovendien: als je er nu iets van wilt zeggen (het
bekende anarchistische getheoretiseer.) stel je ongewild weer een
vanzelfsprekendheid als de maat - en dat kan niet!
Voor
de volwassen mensen van straks valt het paradigma, op grond waarvan de mensen
hun levenskoers bepalen en aanhouden, samen met de universele waarheid zoals
die in het bewustzijn te vinden is. Dat is voor iedereen een volkomen
vanzelfsprekende zaak, juist omdat zij niet aangeleerd is, niet opgedrongen of
op straffe van allerlei verplicht gesteld. Het is een innerlijke zekerheid.
Aangezien echter die waarheid zich noodzakelijk binnen eert bepaald individu
laat gelden is zij steeds op een andere wijze gekleurd. Het individu heeft niet
alleen een van ieder ander verschillend zelfbewustzijn (en voorstelling), maar
het is ook nog uniek qua geaardheid: talenten, hartstochten, psychische
gesteldheid en dergelijke. Daardoor is de levenskoers van een ieder anders
geaard dan die van ieder ander. Maar de zaak waarom het gaat is voor een ieder
dezelfde, namelijk de universele waarheid. Je kunt zeggen: als mens komt deze
waarheid in alle mogelijke gedaanten voor de dag zonder ooit deze waarheid niet
te zijn. Omdat dit het geval is kan niemand voor een ander normen stellen,
hetgeen natuurlijk niet wil zeggen dat mensen niet onder elkaar over hun koers-
houden kunnen spreken en zelfs elkaar bij gelegenheid voor een beetje afglijden
behoeden. Omdat het koers- houden een kwestie van voortdurend bijsturen is
zullen er ook fouten gemaakt worden. Iedereen maakt telkens fouten. Dat is geen
gebrek van de mens: het kan helemaal niet anders omdat het zichzelf herzien een
zogenaamd feedback-proces is. Het leven dreigt steeds een beetje teveel naar de
ene kant door te slaan en na correctie een beetje teveel naar de andere kant.
Dat echter is geen gezwalk.
De
gemaakte fouten kunnen namelijk nooit de waarheid geweld aandoen en bovendien
worden zij onmiddellijk hersteld, dit laatste in tegenstelling tot de gang van
zaken in een onvolwassen wereld.
Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ;
Het
leven kan zich niet voortbewegen via een rechte lijn, precies volgens een bij
voorbaat uitgezette richting. Steeds is er het afwijken van die lijn en steeds
is er ook het corrigeren, totdat het weer naar de andere kant doorslaat en daar
weer gecorrigeerd moet worden. Ik heb die procedure vergeleken met de werking
van de thermostaat. Dit proces van schommeling behoort tot de essentie van het
leven: in alle culturen en stadia van ontwikkeling is de mens er aan
onderworpen. Wat anders is echter de vraag wat hij daarvan bemerkt, hoe hij de
zaak interpreteert en welke waarde hij eraan toekent. Meestal wil hij er niets
van weten. Hij vindt dat je rechtlijnig behoort te zijn en dat vindt hij omdat
hij aan zichzelf bemerkt dat hij voortdurend zwalkt, uiteraard omdat hij zich
ongeweten op de voorstelling richt en dan niet anders dan stuurloos kan zijn!
Dat het levensproces van schommeling helemaal geen zwalken, maar juist een
almaar aftasten, afwegen, beoordelen en proberen is, heeft de onvolwassen
mens niet in de gaten, precies omdat hij zichzelf als bewustzijn niet laat
gelden. Juist een mens voor wie het bewustzijn geldt, maakt voortdurend fouten.
Die fouten zijn namelijk de genoemde afwijkingen! Nu zou je naar aanleiding
daarvan kunnen menen dat die mens, hoewel blijkbaar volwassen, uitermate
gebrekkig is en dat de aanhangers van de christelijke godsdienst gelijk hebben
hem zondig te noemen, beladen met schuld en steevast op de verkeerde weg. Omdat
de westerse cultuur doortrokken is van dit soort onzin loop je grote kans dat
de vaststelling dat de volwassen mens steeds fouten maakt op een dergelijke
ziekelijke manier geduid wordt en dat er bijgevolg reden zou zijn om de mens
deemoed, bescheidenheid en besef van kleinheid aan te bevelen. Typisch een
visie op de mens die gevolg is van het van bovenaf denken, volgens welk denken
de mens te beantwoorden zou hebben aan hogere normen en waarden:
Het
begrip fouten maken
is onlosmakelijk verbonden met het begrip het goede. Alleen als je met het goede
bezig bent kun je fouten maken. Als iemand absoluut niet piano kan spelen kun
je hem niet verwijten fouten te maken: het hele gedoe slaat nergens op, het
deugt niet. Maar als iemand bezig is goed piano te spelen, dan kan hij fouten
maken en hij zal dat stellig hier en daar ook doen. Zo ook de zichzelf
besturende mens. De onvermijdelijke afwijkingen zijn even zo vele
onvermijdelijke fouten. Omdat hieraan niet te ontkomen is - en je er dus niet
aan zou moeten willen ontkomen - kun je niet van gebrekkigheid spreken, of van
zondigheid enzovoort. Daarentegen is juist diegene gebrekkig die probeert de
fouten bij voorbaat uit te sluiten doormiddel van zekerheden, zoals normen,
waarden en regelgeving. Bijvoorbeeld: als je het leven in het bos wilt leren
kennen zul je van de voorgeschreven paden moeten afwijken. Doe je dat niet, dan
mis je een aantal vormen van leven en het leven wat je wel aantreft heeft zich
op de aanwezigheid van die paden ingesteld, zodat het ook niet meer authentiek
is. Het resultaat is dat je niets aan de weet kunt komen! Het afwijken is
essentieel en dat is zozeer een feit dat je kunt stellen dat het leven voor de
mens Onmogelijk zou zijn als er dat afwijken niet was. Zonder dat afwijken kom
je niets aan de weet en is het bijgevolg ondenkbaar dat je je koers kunt
bepalen en aanhouden.
Dat
geldt overigens in de wetenschap ook, al wil menig dogmatisch wetenschapper -
en dat zijn er heel wat! - dat onder geen voorwaarde toegeven. Alle
wetenschappelijke ontwikkelingen danken hun bestaan aan buiten de wetenschap
als zodanig gelegen ongerijmdheden.
Juist
deze ongerijmdheden zetten de onderzoekende mens ertoe zijn kennis opnieuw te
testen op houdbaarheid, met als gevolg dat er nieuwe ideeën opkomen en
theorieën ontstaan. Zonder de betekenis te erkennen van de ongerijmdheden wordt
het niets met de wetenschap. Zo zijn bijvoorbeeld de theorieën van Newton
(1643-1727) oorzaak van betrekkelijk langdurige stilstand in de natuurkunde (en
daar niet alleen) geweest, namelijk tot het begin van de 20ste eeuw, want
Newton vond dat je aan allerlei afwijkingen geen aandacht moest besteden.
Volgens hem waren dat slechts onnauwkeurigheden...
Ik
heb tot nu toe steeds gesproken over het bepalen van de koers, over het bepalen
van de levensrichting en dergelijke. Al deze uitspraken hebben echter een erg
welbewust karakter en zij wekken de suggestie dat er wat betreft dat bepalen
van koers of richting een besluit genomen kan worden, eventueel na ampele
overwegingen. Dat echter is geenszins het geval. Toch moet je ook hier weer
goed opletten niet op een dwaalspoor terecht te komen, omdat het tegenwoordig
weer toegestane carrièreplanning wel degelijk op berekenende wijze geschiedt.
Bij dit plannen bepaalt men van tevoren welke stappen er in de toekomst gezet
zullen moeten worden teneinde het doel te bereiken. Dat begint al bij de
opleiding. Die is er dan ook nooit om kennis te verwerven, maar steeds om een
hogere status te bereiken. Je plant een carrière namelijk nooit naar beneden,
altijd naar boven! Hoe dan ook, alles wat je onderneemt is op het doel gericht.
Zo was men bijvoorbeeld in de voormalige Oostbloklanden en de Sovjet-Unie almaar bezig macht
te vergaren. Capaciteiten waren van geen belang, slechts het asociale vermogen
dwarsliggers uit de weg te ruimen telde. Het spreekt welhaast vanzelf dat het
bepalen van koers of richting, zoals dat bij een zichzelf besturend mens en dus
bij de mens als anarchist het geval is, absoluut niets met zo'n
carrièreplanning te maken heeft. Het gaat om de werkelijkheid als bewustzijn.
Die werkelijkheid is volstrekt Onberekenbaar, omdat ze door en door beweeglijk
is. Er is dus niets vast te leggen en er valt dan ook niets te bepalen. Toch is
er een richting, maar deze is slechts aan te voelen en in te zien. Het
bewustzijn als universele trilling brengt de materie tot meetrillen (zoals ik
elders uitgelegd heb) en dat is de materie als psyche, oftewel het aanvoelen.
Tegelijkertijd spiegelt het bewustzijn zich af aan de voorstelling en wordt op
die wijze in te zien, dat wil zeggen dat je in kunt zien hoe de werkelijkheid
is. Langs beide wegen, namelijk het aanvoelen en het inzien wordt de
levensrichting duidelijk en dan blijkt dat er een gericht-zijn op de waarheid
is. Dit laatste is een noodzakelijke consequentie van het feit dat een mens
wezenlijk alle kanten op kan. Juist omdat hij hiertoe bij machte is richt hij
zich ergens op, namelijk op de waarheid.
Het
niet bij voorbaat berekenbaar zijn van de koers komt ook nog aan het volgende
uit: het houden van de koers is een feedback proces. Telkens als er iets mis
gaat, als men bezig is een fout te maken, treedt het corrigeren op. De volgorde
is dus deze dat er als eerste fout gegaan wordt en dat er als tweede
gecorrigeerd wordt. Welbeschouwd kun je zeggen dat het steeds fout gaat. Dit is
op zichzelf volstrekt in strijd met de planning-gedachte, waarbij het juist
voortdurend goed moet gaan. Het gaat telkens weer fout en het koers houden is
daarop een reactie.
Omdat
dit het geval is kun je nooit van tevoren stellen wat het goede is. Daardoor
wordt het onmogelijk om inzake het goede iets te doen. Het komt er daarentegen
op neer iets te laten! Het zichzelf besturen van de mens als anarchist wordt
derhalve gekenmerkt door het achterwege laten van datgene dat fout is en het
goede is, als het over het leven van de mensen gaat, slechts negatief te
definiëren: het roept op om iets te laten...
Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ;
anarchie1 anarchie-2 (en nrs. 37, 55 en 66) ; Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ;
Het
ligt in de lijn van het westerse denken overal een politieke zaak van te maken.
Zo ook met het anarchisme. Men is voortdurend bezig van het zichzelf besturen
een stelsel van richtlijnen te maken, die ertoe moeten dienen aan te geven hoe
het anarchisme zich heeft te verwerkelijken en hoe het, eenmaal een feit
geworden, zich te handhaven heeft. Men heeft- meer dan eens in de praktijk het
anarchisme geprobeerd, maar steeds is van het toepassen van die richtlijnen
niets terechtgekomen. Zij bleken niet tot anarchisme te leiden, maar
voortdurend tot anarchie,
dat wil zeggen: bandeloosheid en misdaad. Hoewel dat voor de deelnemers aan
zulke anarchistische experimenten natuurlijk treurig is, moet toch erkend
worden dat- het niet anders had gekund. Anarchisme laat zich niet
reglementeren, en zeker niet bij voorbaat. Steeds moet achteraf blijken wat
goed was en wat fout. De enige realistische houding is die van: we zullen wel
zien. Dan blijkt vanzelf wat je zult moeten laten, maar ook dit is niet van
tevoren te bepalen. Een ethisch stelsel is nu eenmaal niet op te stellen omdat
er uit datgene dat achteraf gebleken is geen formule voor de toekomst afgeleid
kan worden. Zou dat wel het geval zijn, het feedback proces zou prompt ophouden
te bestaan... en daarmee zou het zichzelf besturen van de mens tot een farce
verworden zijn.
Er is waarschijnlijk geen politieke
theorie waarover zoveel geschreven is als de anarchistische, maar er is bitter
weinig over het begrip anarchisme als een van de grootheden uit De Grote
Vierslag nagedacht. Steeds heeft men van het anarchisme iets politieks gemaakt,
zij het geen partijpolitiek. Men heeft inderdaad wel ingezien dat het
anarchisme zich niet rijmen laat met het onderbrengen van mensen in collectieven,
maar dat anarchisme in wezen en op zichzelf helemaal niets met de
organisatie van maatschappijen en economieën te maken heeft is helaas nog
steeds niet tot de theoretici van het anarchisme doorgedrongen. Almaar laten
zij zich van de wijs brengen door het feit dat het anarchisme als levensbegrip
natuurlijk onvermijdelijk zijn weerklank vindt in de maatschappij en de
organisatie daarvan. Terwijl het juist volstrekt geen maatschappelijke of
economische zaak is. Het is in eerste instantie een zaak van het
individuele leven, dat is de hoofdzaak. De maatschappelijke en economische
gevolgen daarvan zijn bijzaak.
Het
is geen doen om alle geschriften van anarchistische denkers op te noemen. Ik
zal dat dan ook niet doen, temeer omdat dit geen taak van de filosofie is. Maar
er is toch wel op enkele mensen te wijzen. Wat betreft het Nederlandse
taalgebied is er als eerste de historicus en taalkundige Arthur Lehning
(geb.1899). Hij heeft een uitvoerige studie van het anarchisme gemaakt en zich
daarbij vooral geconcentreerd op Bakoenin (1814-1876), de Russische
anarchistische revolutionair. Lehning heeft de uitgave van diens volledige werk
verzorgd. Een andere Nederlandse publicist is Anton Constandse (1899-1985).
Deze heeft zijn gehele leven over het anarchisme gepubliceerd, maar ook bij hem
heeft het anarchisme geen andere inhoud en betekenis dan die van een politieke idee.
Tenslotte is vermeldenswaard het tijdschrift De As, dat uitsluitend gewijd is
aan de theorie van het anarchisme als politieke idee.
Het
feit dat het denken over het anarchisme beperkt blijft tot de politiek doet
niets af aan de kwaliteit van de ideeën, die, hoewel politiek van aard, een
heel wat redelijker voorstelling van de wereld geven dan bij de gebruikelijke
theorieën het geval is. Van belang voor het anarchistische denken is voorts de
wetenschapper Paul Feyerabend (1924-1994).
Hij
houdt zich niet zozeer bezig met de politieke kant van het anarchisme, als wel
met de consequenties die anarchisme heeft voor het wetenschappelijk denken, en
dan vooral de kennistheorie. Hij stelt dan onder andere dat het dogmatisch
vasthouden aan eenmaal bedachte en geteste methoden in het geheel niet tot
vooruitgang in de wetenschap leidt en dat de geschiedenis laat zien dat elke
wetenschapper bij herhaling van zijn eigen methodiek afwijkt om bepaalde
resultaten te verkrijgen. Feyerabend gaat zelfs zover dat hij allerlei, door de
erkende wetenschap als ondeugdelijk verworpen methoden, theorieën en
vooronderstellingen erkent als bruikbaar bij het onderzoek van de
werkelijkheid. Hij vindt dat het geen pas heeft ongebruikelijke of zelfs
zogenaamd onwetenschappelijke methoden bij voorbaat af te wijzen. Het
interessante van de opvattingen van Feyerabend is dat hij zijn afkeer van de
gereglementeerde, dogmatische wetenschap streng wetenschappelijk fundeert,
hoewel vaak op een bijna agressieve wijze. Vooral dat laatste heeft hem niet
bepaald geliefd gemaakt bij de dienaren van de officiële wetenschap en het
gehoorzame voetvolk daarvan. Bekend en belangwekkend is onder andere zijn boek
Against Method (1975) dat in het Nederlands verschenen is onder de titel In
strijd met de methode (Boom, 1977). In 1973 verscheen er een boek van de hand
van de Engelse anarchistische publicist Colin Ward, getiteld Anarchy in action
(Nederlandse vertaling 1975, De Nederlandse Boekhandel). In dit boek laat de
schrijver zien dat er op de wereld tal van anarchistische toestanden en
ondernemingen zijn, waarvan het merkwaardige is dat zij door niemand
anarchistisch genoemd worden. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingen, zoals het
almaar afnemende respect voor overheden en andere autoriteiten. Overal zie je
mensen die zichzelf besturen, niet alleen in de kleine kring van
samenlevingsverbanden, maar ook in de grotere ruimte van het maatschappelijk
veld. Maar je ziet ook hoe overheden telkens ingrijpen, vaak met de bedoeling
aan voor hun besef ordeloze toestanden, aan anarchie, een eind te maken, maar soms ook om er
bezit van te nemen ten eigen bate. Regelmatig zie je dat overheden het doen
voorkomen alsof zij bepaalde zaken geregeld hebben terwijl het in feite de
mensen zelf waren die de handen uit de mouwen gestoken hebben. Zo geeft Colin
Ward tal van voorbeelden, in revolutionaire situaties, wat betreft het bouwen
van huizen, het gebruik maken van gemeenschappelijk weiland, enzovoort. Ik zou
daaraan toe willen voegen dat ook het instorten van het Oostblok en het verwijderen van de Muur een
goed voorbeeld van het door Colin Ward beschrevene is: je kunt immers steeds
vaker horen hoe autoriteiten op schaamteloze wijze beweren dat zij de val van
het communisme geregeld hebben, terwijl het voor een ieder duidelijk zou kunnen
zijn (de televisiebeelden logen er namelijk niet om!) dat het de bevolking was
die zich uit haar kluisters bevrijdde. Op zichzelf is dat niet zo opmerkelijk,
want welbeschouwd zijn het steeds de gewone mensen die ontwikkelingen in gang
zetten. De gehele wereld, zowel qua samenleving als qua maatschappij is
ontstaan door ongehoorzame en dus anarchistische initiatieven van individuele
mensen. Zo is er veel anarchisme dat niet aldus benoemd wordt, en het is nu
juist dat anarchisme dat het dichtst bij het door mij besproken levensbegrip
uit De Grote Vierslag komt, hoewel het, als men het al herkent, toch als regel
beschreven wordt naar zijn maatschappelijke werking en gevolgen.
We zijn nu wel op het punt aanbeland dat
wij ons nader gaan verdiepen in het volgende begrip uit De Grote Vierslag,
namelijk het socialisme.
Daarbij zal blijken hoe belangrijk het is uitvoerig bij het individuele aspect
van het anarchisme stilgestaan te hebben. Socialisme namelijk is niet te
begrijpen buiten de mens als individu om.. .
anarchie1 anarchie-2 (en nrs. 37, 55 en 66) ; Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ;
No.
38
Al
eerder heb ik er op gewezen dat het socialisme dat wij hebben leren kennen in
allerlei vormen van politieke theorieën, ideologieën en morele utopieën niet
samenvalt met het filosofische begrip socialisme. Je kunt zelfs wel staande
houden dat het in vrijwel alle opzichten strijdig is met de inhoud en de
betekenis van het begrip socialisme. Hoewel het bovenstaande onmiskenbaar juist
is, moet je er toch voor oppassen dat dit niet als excuus gebruikt gaat worden.
Je kunt namelijk regelmatig opmerken dat voormalige socialisten als hun mening
te kennen geven dat dat mislukte socialisme het echte niet was, maar dat het
met het socialisme wel goed zou zijn gegaan als iedereen trouw aan de
beginselen was gebleven. Daarbij wordt het een of andere echte socialisme als
excuus gebruikt. Ook bij de waardering van de christenen en de islamieten
treedt het excuseren doormiddel van een verwijzing naar echt christendom en
echte islam op. Waarmee je echter als realiteit te doen hebt is dat wat in de
praktijk te voorschijn is gekomen en niet met iets dat echt zou zijn, maar dat
slechts bij een enkeling min of meer in het verborgene aanwezig was en op geen
enkele wijze het gehele beeld van de zaak bepaald heeft. Dat beeld was en is
dat onechte en de daaraan ten grondslag liggende ideologie werd dan ook,
precies tot het moment van instorten, als de enig juiste gepropageerd.
Als
ik nu zeg dat het politieke socialisme niets met het begrip socialisme te maken
heeft, kan ook dit als een excuus opgevat worden. Dat zou evenwel niet terecht
zijn, want dat begrip is inderdaad heel wat anders dan de politieke realiteit.
Het zich werkelijk laten gelden van socialisme is voorlopig nog helemaal niet
mogelijk omdat de ontwikkeling nog niet voldoende gevorderd is. Een echt,
filosofisch verantwoord, socialisme kan er nog niet zijn en dus kun je ook niet
stellen dat het wel goed gegaan zou zijn met het socialisme als iedereen het
begrip socialisme getrouw had laten gelden. In feite liggen de verhoudingen
zo dat het politieke socialisme, met inbegrip van zijn destijds opgestelde
beginselen, de onvolwassen manifestatie is van het begrip socialisme.
Die manifestatie kan niet anders dan onmenselijk, dwangmatig, autoritair en
collectivistisch zijn. Maar je hebt desondanks toch te maken met de verhoudingen
uit het filosofische begrip socialisme, alleen zijn ze zo drastisch misvormd
dat je ze nauwelijks kunt herkennen. Op die verminkte manier zijn die verhoudingen
aanwezig bij iedereen die zich socialist noemt, of het nu gaat over een
beginselvaste socialist of een politieke. Dat wil zeggen dat ook een eventueel
beginselvast socialisme tengevolge van zijn verminkingen niet anders kan dan
mislukken. Dat zal straks blijken het geval te zijn met onder andere die
groeperingen die zich thans toeleggen op een vernieuwd zuiver socialisme.
Ik
heb als definitie van het begrip socialisme gegeven als ik er ben, ben jij er
vanzelfsprekend ook. Opmerkelijk bij deze definitie is dat hij uitgaat van ik,
hetgeen betekent dat het een uitspraak is van iemand die ik zegt en die dus een
mededeling doet over een inzicht omtrent zichzelf. Met die mededeling maakt hij
de verhouding tussen hemzelf en de ander duidelijk. Hij geeft aan hoe voor hem
de zaak ligt. We hebben dus te doen met een zuiver persoonlijke aangelegenheid.
Het
gaat echter niet alleen over de mens persoonlijk. Het gaat daarenboven over de
mens die een bepaald stadium van ontwikkeling heeft bereikt, namelijk het
stadium van het individu-zijn. Dan heb je te doen met de mens die werkelijk ik
kan zeggen en voor wie dat ik werkelijk inhoud heeft gekregen. Dat is dus de
mens die weet wat hij zegt als hij ik zegt.
Gewoonlijk
weet men helemaal niet wat het begrip ik betekent. Men heeft het over ik alsof
het het middelpunt van het heelal is, het centrum dus waar alles om draait en
waarnaar alles zich te schikken heeft. Ook al weet men dat zoiets praktisch
onmogelijk is beschouwt men het toch als een mooi doel om naar te streven. De
ik echter uit mijn definitie berust niet op dat centralistische principe, maar
op een universeel principe waarvan het kenmerk is dat de gehele werkelijkheid
inhoud van dat ik geworden is. Dat is overeenkomstig de situatie van de mens
als laatste verschijnsel dat in het heelal opkomt. In feite gaat het nu
natuurlijk over de mens als individu. Voor hem is essentieel dat al het
bestaande in zijn persoonlijke wereld inbegrepen is, dat hij er een eenheid mee
vormt en dat alles volledig tot zijn recht komt. Alleen wanneer dat het geval
is kan hij zelf tot zijn recht komen. Dat is het tegengestelde van de
centralistische ik, want bij deze moet alles zichzelf verloochenen en zich naar
hem schikken. Bij hem kan niets zichzelf zijn en niets kan tot zijn recht
komen. Alles is wezenlijk uit- en buitengesloten en als zodanig is dat voor die
centralistische ik aanwezig. Het is aanwezig als iets anders dat van meerder of
minder belang is.
Zoals
ik al vaker heb laten zien wordt de westerse cultuur gekenmerkt door een denken
van bovenaf. Er wordt gedacht vanuit hogere normen, ondanks het feit dat er
helemaal geen hogere normen zijn. Het is dus allemaal nogal irreëel, maar toch
wordt er aan de zaak een objectieve waarde toegekend, hetgeen betekent dat je
er aan te gehoorzamen hebt. Zo blijkt dat de westerse mens van oordeel is dat
het collectief boven de enkeling uitgaat. De samenleving, de gemeenschap en
alle mogelijke andere vormen van collectieven zijn van een hoger belang en naar
dat belang hebben de mensen zich te voegen. Als je zo over de menselijke
werkelijkheid denkt kun je je eigen positie in de wereld niet anders beschouwen
dan als zijnde een onderdeel van een groter geheel. Het is dan onmogelijk als
universeel individu voor de dag te komen en het is dan ook uitgesloten het
begrip socialisme te realiseren, omdat op die manier dat begrip noodzakelijk
vanuit een collectief gedacht moet worden. Daarmee is het onmogelijk geworden
het begrip socialisme vanuit de individu te definiëren: de uitspraak als ik er
ben, ben jij er ook is dan niet alleen niet te verantwoorden, maar hij is ook
nog in strijd met de idee van het, onder die omstandigheden politieke,
socialisme. Dat is een socialisme dat macht over de individuele mens uitoefent,
zozeer dat het zelfs tiranniek genoemd kan worden.. . Een op zo'n basis
gestoelde gemeenschap blijft onvermijdelijk ver beneden haar mogelijkheden
omdat een ieder meer of minder zwaar onder druk staat. Niemand kan uit de
voeten en iedereen doet alleen datgene waaraan niet te ontkomen valt: zijn
plicht!
Denk
je echter niet in termen van hogere waarden en dus niet van bovenaf, dan wordt
de gemeenschap jouw persoonlijke zaak. Je bent dan niet een zaak van de
gemeenschap, maar de gemeenschap is een zaak van jou en in dat geval ben je in
alle opzichten de individu die op grond van eigen zichzelf zijn, tezamen met
volledig erkende anderen, een gemeenschap vormt. Die gemeenschap is dan zo
essentieel dat je kunt zeggen dat het de inderdaad tot mens omgezette planeet
is en als zodanig het milieu waarin echt te leven is. Zo'n gemeenschap kan
echter voorlopig nog niet ontstaan: het van bovenaf denken viert hoogtij. Dat
is niet eens jammer omdat de ontwikkeling nu eenmaal die weg moet gaan. Met
Hegel is te zeggen dat het werkelijke redelijk is en het redelijke werkelijk:
het ligt immers in de rede dat de laatste fase van de ontwikkeling tot individu
gepaard gaat met het denken van bovenaf en dus ook het denken in collectieven
die boven de enkeling uit gedacht worden.
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
De
definitie van het begrip socialisme is er een van een mens die iets over
zichzelf mededeelt, namelijk dat het voor hem vanzelfsprekend is dat de ander
er ook is. Het is dus geen mededeling die gebaseerd is op de ander, de
maatschappij, de Staat of welk collectief dan ook, maar een mededeling over de
eigen persoonlijke beoordeling van de aanwezigheid van de ander. Je kunt in dit
verband spreken van een ik-definitie. Zoals gemakkelijk te constateren is, komt
er in zo'n ik-definitie geen afhankelijkheid van iets of iemand anders voor: de
ik-zegger formuleert zijn inzicht onafhankelijk van wie of wat dan ook. Voor
hem ligt de zaak zo en wat de ander daarvan vindt laat hem koud! Dit is in
overeenstemming met het feit dat het wordingsproces in de werkelijkheid
uitloopt in de mens als individu en niet in de mens als onderdeel van een
groep. Socialisme moet dan ook vanuit de individu gedefinieerd worden, zoals
trouwens alle begrippen uit De Grote Vierslag.
Toch
moeten we oppassen met genoemde ik-definitie. Vanuit het gebruikelijke van
bovenaf denken kun je namelijk stellen dat het een behoorlijk egoïstische
definitie is, waarin de ander kennelijk geen eigen status heeft, maar alleen
een door die ik toegekende status. Ik maak uit dat de ander er ook is. Het is
dan ook mogelijk dat de ander bedankt voor de eer van mij afhankelijk te zijn.
Dit echter berust op een misvatting die typerend is voor het westerse denken.
Men wijst daarin die ik-definitie af. Maar intussen zie je dat al het gedoe in
de moderne wereld juist neerkomt op het laten gelden van die definitie:
iedereen gaat van zichzelf uit. Elkeen die zich in die wereld waarmaakt maakt
zich waar als ik en behoudt aan zichzelf het recht voor uit te maken hoe het
met de ander zit. Wat dit betreft komt ook weer het feit voor de dag dat de
mensen onder alle omstandigheden handelen overeenkomstig de begrippen uit De
Grote Vierslag alleen uiteraard op een wijze die van die begrippen een farce
maakt. Vanuit het onvolwassen van bovenaf denken wordt onze ik-definitie
zwaar verminkt en bijgevolg een vrijbrief voor onderdrukking, dwingelandij en
uitbuiterij. Dat denken leidt er immers toe dat de ik de hogere wordt en de
ander de lagere. Het kwalijke van de zaak is echter niet gelegen in de op
zichzelf als ik betrokken definitie als ik er ben, ben jij er ook, maar in de
verminkte betekenis van het begrip ik. Zoals al eerder gezegd is de tendens van
het van bovenaf denken dat de enkeling ondergeschikt is aan het collectief. Die
enkeling staat dus in het teken van de plichten, de verplichtingen aan het
collectief. Als zodanig wordt de enkeling, en dus ook de ander, gedefinieerd en
dat betekent dat de mens als ik gesteld wordt als afhankelijk, niet van de
ander, maar van het collectief - in feite natuurlijk diegenen die beweren dat
zij namens dat collectief optreden.
Het
blijkt niet mogelijk te zijn om de afhankelijkheid van de mensen onder elkaar te
vermijden. Of de mensen nu volwassen zijn of niet, steeds ben ik afhankelijk
van het gedrag van anderen. Mijn veiligheid hangt van die mensen af, niet in de
zin dat zij mij mijn veiligheid moeten garanderen (en ik hen dankbaar zou
moeten zijn. .), maar in die zin dat het altijd mogelijk blijft dat er iemand
bij is die zo ernstig in de war is dat hij mij leed kan berokkenen.
Omdat
de mens, zoals ik al zo vaak betoogd heb, op grond van het feit dat hij het
laatste verschijnsel is, de werkelijkheid kan ontkennen, kan hij dit eventueel
ook met mij doen. Sociaal gezien ben ik dus afhankelijk van het gedrag van
anderen. Voor volwassen mensen zijn de zaken echter zo komen te liggen dat
genoemde afhankelijkheid niet langer op zo'n manier geldt dat ik er volkomen
afhankelijk van ben.
Het
er voortdurend mee geconfronteerd worden is voorbij, het is niet langer zo ik
er almaar rekening mee moet houden, dat mijn gedrag erdoor bepaald wordt en ik
voortdurend op mijn qui-vive moet zijn.
Het
is een feit dat in de definitie als ik er ben, ben jij er ook voor die jij de
verhouding zo ligt dat hij of zij van mij afhankelijk is qua tot zijn recht
komen. Dit echter is een afhankelijkheid die op ontkende wijze, op
nihilistische wijze, geldt. Het is zogezegd een onafhankelijke afhankelijkheid.
Mijn er zijn houdt immers in dat die ander juist volkomen erkend is. Voor mij
is al het bestaande erkend, niet alleen in die zin dat het er van mij mag zijn,
maar zelfs zodanig dat het van mij tot zijn recht moet komen. Zou ik dat
namelijk verhinderen, dan zou ik mijn eigen werkelijkheid schade berokkenen
door onderdelen ervan te verwaarlozen of in het ergste geval buiten te sluiten.
Het is daarentegen mijn levensbelang niets te verwaarlozen of buiten te sluiten.
Daardoor krijgt het van mij afhankelijk zijn van de ander niet een beperkend
karakter, maar juist een levens bevorderend, een verzorgend karakter.
In
een onvolwassen wereld is de ander eveneens van mij afhankelijk. Dat
komt helder voor de dag als het mij gelukt voor mijzelf, zij het op onvolwassen
wijze, individualiteit te bereiken. Ik ben dan degene geworden die de dienst
uitmaakt. Nu echter gaat het mij niet om het tot zijn recht komen van die
ander, maar om het tot mijn recht komen van hem. Dat wil zeggen dat ik hem
slechts erken voor zover hij mij ten dienste staat en mijn belang bevordert.
Zijn afhankelijkheid betekent voor hem dat hij door mij op allerlei gebieden
beperkt wordt. Gaandeweg zal hij daar geen vrede meer mee hebben, vooral omdat
ook hij graag die individualistische ik wil worden, precies als die ik die hem
tot nu toe onderdruk. Die ander zal dan ook stappen gaan ondernemen om die beperkingen
op te heffen. Dat gelukt hem niet door het beleefd te vragen, hij zal zijn
rechten (want daarover gaat het dan) moeten afdwingen. In de gebruikelijke
definities van socialisme wordt iets van de ander gevraagd, geëist zelfs. Men
eist van de zogenaamde kapitalisten dat zij de arbeiders ook wat moeten gunnen,
men eist van de Staat als absolute machthebber dat hij zich opheft, enzovoort.
De eisers zeggen in die definities niets over zichzelf, behalve dan dat zij
stakkers (proletariërs) zijn aan wie aan alle kanten tekort gedaan wordt. Maar
over de ander zeggen zij des temeer en dat is gewoonlijk niet veel goeds.
Kortom: deze definities stellen de socialistische mens als een onderworpene,
een smeker, een vrager en een eiser. Het is te begrijpen dat de zaak zo gesteld
wordt, want men is nog steeds het slachtoffer van het van bovenaf denken. Dan
is het niet mogelijk zichzelf anders te zien dan als underdog! Dit afdwingen
van rechten is de normale gang van zaken in de westerse cultuur en dat is
vooral duidelijk en zelfbewust geworden sinds de Verlichting en de grote Franse Revolutie
aan het eind van de 18 e eeuw. Toen kwam al spoedig het politieke socialisme
op. Dat was helemaal op dat afdwingen toegespitst en daarbij behoort de
omkering van de definitie: het gaat niet om het inzicht dat jij er vanzelfsprekend
ook bent als ik er ben, maar om als jij er bent wil ik er ook zijn. Vanuit die
onderdrukte ander is dit een legitieme wens, maar in plaats van het
Onafhankelijk worden van de afhankelijkheid blijft deze in steeds sterkere mate
aanwezig.
Hoe
verder men komt met het afdwingen van rechten hoe moeilijker het wordt nog meer
rechten te verkrijgen. Juist onze tijd geeft hiervan duidelijk blijk. De
afhankelijke bevolking kan vrijwel niets meer voor elkaar krijgen - zij wordt
zelfs opnieuw ingekapseld...
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
No.
40
De
verhouding tussen de mens als ik en de ander is te benaderen vanuit het begrip
afhankelijkheid, dat voor de dag komt als je in bovengenoemde verhouding je
aandacht richt op de vraag hoe het met die ander gesteld is. We hebben gezien
dat er vanuit die ander inderdaad van afhankelijkheid te spreken is, maar
tegelijk zijn we tot de slotsom gekomen dat het een afhankelijkheid in
onafhankelijke zin is. Dat is het geval doordat de mens als ik voortdurend en
uitsluitend bezig is de ontplooiing van de ander te bevorderen. De mens als ik
staat in het teken van het begrip verzorgen Die verzorging bestaat er niet uit
aan de ander een van tevoren bedacht programma op te leggen, zogenaamd voor
diens bestwil, maar daarentegen uit een zoveel mogelijk achterwege laten van
programma's die de ander in zijn ontplooiing belemmeren. De ander is dus
afhankelijk van de mens als ik die hem evenwel steeds als Onafhankelijk laat
gelden. Daarmee is de afhankelijkheid tot zelfnegatie gekomen, precies zoals
het bij de mens als laatste verschijnsel past.
Je
kunt de zaak ook nog anders bekijken, namelijk niet vanuit het begrip
afhankelijkheid, maar juist vanuit het begrip zelfstandigheid. Maar, over dit
anders bekijken eerst nog het volgende: in de academische filosofie is het
gebruikelijk te spreken over een probleem dat volgens een bepaalde methode
opgelost zou kunnen worden, maar dat, als dat niet gelukt, om een andere
methode vraagt. Opmerkelijk hierbij is dat er blijkbaar in de filosofie een
probleem kan zijn en ook dat er methoden toegepast moeten worden om tot
oplossingen te komen. Dit echter is onmogelijk. Als je werkelijk te doen hebt
met filosofie zijn er geen speciale problemen omdat de werkelijkheid zich niet
in deelgebieden laat opsplitsen en er zijn ook geen speciale methoden omdat elk
thema binnen het samenhangende geheel van de werkelijkheid var, alle kanten
benaderd kan (en moet) worden. Bovendien is deze benadering geen kwestie van
methode, waarbij het immers gaat om een logische opeenvolging van formules,
maar een kwestie van nagaan, zien hoe de weg naar de waarheid er uitziet. Dit
laatste is in overeenstemming met de ware aard van de filosofie waarbij het
louter gaat om de vraag hoe zit het.
Op
het moment dat je zegt dit is een probleem isoleer je een stukje werkelijkheid
en je legt het tevens vast. Daarmee is in feite onmogelijk gemaakt een
oplossing te vinden. Wat je eventueel wel vindt is datgene waaruit dat probleem
bestaat: analyse is dus wel mogelijk, maar begrijpen niet. Filosofisch nadenken
gaat heel anders te werk. Je beschouwt een bepaald facet van de werkelijkheid
en vanaf het moment dat je dat van allerlei kanten gaat benaderen ben je bezig
een bepaald thema uit te werken. Dat thema leidt tot de oplossing. Deze berust
niet op analyse, maar op samenhang. Trouwens, alleen in samenhang van alles met
alles kan iets oplossen; is die samenhang er niet, dan lost er wezenlijk niets
op: het valt uiteen en vervluchtigt...
Uit
het bovenstaande volgt eigenlijk al waarom de filosofie niet met methoden kan
werken. Elke benaderingsweg is immers goed! En de meest sublieme benadering is
die van alle kanten tegelijkertijd, iets dat nimmer helemaal gelukken kan.
Zoals gezegd behoort het begrip methode bij het moderne analytisch
wetenschappelijke denken. Het betreft het uit elkaar halen van de voorhanden
verschijnselen doormiddel van het uit elkaar denken van je eigen voorstelling.
De analyse begint namelijk in je eigen denken, met een bepaald plan dat
ingegeven wordt doordat je onderscheid ziet tussen het ene object en het
andere.
Dat
plan nu is de basis van het begrip methode. Een dergelijke planmatigheid is
niet in de filosofie te vinden. Wel zie je dat allerlei facetten van de
werkelijkheid van elkaar onderscheiden zijn, maar dat leidt niet tot het maken
van een plan. Het leidt er daarentegen toe dat je als het ware op weg gaat, al
kijkend naar datgene dat je tegenkomt. Je haalt echter niets uit elkaar…
Wat
is nu die andere mogelijkheid om de verhouding ik- de ander, gezien in het
licht van het waarlijke socialisme, te bekijken? Zoals gezegd gaat het er dan
om dat elk mens eigenlijk individu is en als zodanig niets meer met
afhankelijkheid te maken heeft. De individu is niet denkbaar zonder
onvoorwaardelijke zelfstandigheid, op grond van het feit dat het verschijnsel
mens ontkomen is aan de natuurwetten en evenzeer aan een hogere instantie. Dat
is al bij het thema nihilisme ter sprake gekomen. Overigens moet nog wel
opgemerkt worden dat zo'n zelfstandigheid niet betekent dat de mensen elkaar
niet nodig zouden hebben. Juist omdat de ene mens een andere aanleg heeft als
de andere en het voldoen aan zoveel mogelijk menselijke behoeften daardoor een
zaak is van samenwerking tussen zoveel mogelijk afzonderlijke mensen, hebben
zij elkaar nodig. De onvoorwaardelijke zelfstandigheid geldt uiteraard voor elk
mens. Daardoor wordt de afhankelijkheid opgeheven. Zou je, zoals gebruikelijk
is, het van elkaar en van de natuur afhankelijk zijn beklemtonen, dan kan
niemand zichzelf zijn en de cultuur-beweging zou er een zijn naar de massamens
toe. Zo is die beweging echter niet: hij verwijst juist naar de geboorte van de
individu!
De
onvolwassen individu - die van deze tijd - is nog bezig zich zelfstandig
te maken. Het toppunt daarvan is de zogenaamde kapitalist. Voor hem is de
zelfstandigheid alsnog een doel waarvoor, zoals met doelstellingen altijd het
geval is, alles moet wijken. Daardoor trekt hij alles naar zich toe zonder zich
in principe van iets of iemand iets aan te trekken. De enige remmende factor
bij zijn geplunder is het overeenkomstige gedoe van een aantal - en steeds
meer! - anderen. Zodoende is de westerse, op de vrije markt gerichte, economie
volstrekt geen ongebreidelde waarin men naar believen kan doen en laten wat men
wil. Men kan zoiets bijna dagelijks horen van lieden die niet weten waarover ze
het hebben, maar feit is en blijft: die markt is wel degelijk aan banden
gelegd, waarschijnlijk nog wel meer dan de zogenaamde socialistische
economieën, die de naam hebben elke kapitalistische vrijheid uit te sluiten. In
de praktijk zijn deze juist ongebreideld omdat enkele topfiguren van het
machtsstelsel autoritair en eenzijdig kunnen beslissen hoe of wat. De
kapitalist echter vindt steeds zijn gelijken tegenover zich, en ook de
collectieven van burgers en werknemers. Die houden hem zo goed mogelijk in
toom, maar nooit helemaal en door dit laatste lijkt het of hij maar aan kan
rommelen. De kapitalist is dus de onvolwassen individu die alleen maar
zijn eigen (onbegrepen) zelfstandigheid op het oog heeft. Daardoor gedraagt hij
zich als was hij het centrum van de wereld en alles moet zich daar naar
richten. Omdat dit het geval is geldt kapitalisme wezenlijk voor alle mensen,
voorlopig voornamelijk die van de westerse moderne cultuur. Het mag dan ook
geen verwondering wekken dat de voorspelling van Karl Marx niet uit is gekomen.
Hij
dacht namelijk dat er twee, aan elkaar vijandige, groepen mensen waren: de
kapitalisten en de proletariërs. Die twee zouden elkaar te lijf gaan in de
klassenstrijd en dan zouden de proletariërs winnen en een voorlopige dictatuur
instellen. Dat is echter onjuist gebleken. De paupers zijn zich ook als
kapitalisten gaan waarmaken! Er zijn dan ook geen twee groepen westerse mensen.
Allen zijn onvolwassen individuen waarvan een gedeelte min of meer
geslaagd is en de meesten niet of nauwelijks...
No. 41
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L ; Oostblok(landen) nrs. 36
, 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ; Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Opmerkelijk
is dat gewoonlijk de socialist in een adem genoemd wordt met de kapitalist en
ook dat het daarbij als vanzelfsprekend wordt voorgesteld dat beiden als
vijanden tegenover elkaar staan. Er zou een klassenstrijd gaande zijn tussen de
kapitalisten en de socialisten waarbij het in het algemene besef ligt dat de
kapitalisten de schuldigen zouden zijn als er iets fout gaat. Zij zouden zelfs
Hitler aan de macht hebben geholpen, terwijl oorlogen uitwassen van het
kapitalisme zouden zijn. Kortom, er wordt van alles onder de noemer kapitalisme
geschoven. Maar tegelijkertijd is de gehele moderne mensheid bezig met zaken
die onder het gangbare begrip kapitalisme vallen en helemaal niet met
socialistische aangelegenheden. In feite heeft niemand zin om de normen en
waarden van het socialisme voor zich persoonlijk te laten gelden. Wat ik zeggen
wil is dit: in de praktijk blijkt er geen vijandschap tussen kapitalisme en
socialisme te bestaan en bovendien blijkt telkens weer dat het zogenoemde
kapitalisme sterkere troeven in handen heeft als het socialisme. Dit laatste
is, uiteraard in zijn politieke vorm, intussen nagenoeg geheel verdwenen.
Slechts de naam wordt nog gebruikt.
Uiteraard
is het altijd gemakkelijk om achteraf een oordeel te geven. Toch moet gezegd
worden - en ik heb het al lang geleden beweerd! - dat er in het politieke
socialisme geen enkele houdbare kaart zit, en wel omdat de individuele mens
gezien wordt als een elementair deel van een collectief en niet overeenkomstig
het begrip individu: zelfstandig, zonder ergens in op te gaan, zonder ergens
aan ondergeschikt te zijn en zonder ergens uit afgeleid te zijn. Als kleinste
deel van een collectief vervalt elke mogelijkheid om zichzelf te zijn en
zichzelf te besturen. Alles en iedereen wordt in het politieke socialisme
gelijkgeschakeld in die zin dat er dezelfde behoeften zouden zijn en dezelfde
normen voor welzijn. Het ontkennen van de individu maakt elk politiek socialisme
onhoudbaar en vaak zelfs misdadig. Een veelzeggend voorbeeld: de socialisten
dachten dat het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen ertoe zou
leiden dat a) de productie voortaan gericht zou zijn op de maatschappelijke
behoeften en dat b) die productie zelf met meer zorg zou geschieden. Gebleken
is echter dat beide juist in grote onverschilligheid verwaarloosd worden, dat
niemand zich erbij betrokken voelt en bereid is zich ervoor in te zetten.
Allicht, want gemeenschappelijkheid betekent in de socialistische optiek
gelijkschakeling en ontkenning van de individu.
De
begrippen kapitalisme en socialisme zijn in feite geen tegenstellingen op de
manier zoals dat doorgaans voorgesteld wordt. Zij behoren bij elkaar als twee
fasen van precies dezelfde ontwikkeling. De kapitalist- namelijk is de onvolwassen,
zich ontwikkelende, individu die alsnog uitsluitend zichzelf en per se niet de
ander bedoelt, terwijl de socialist de volwassen individu is die de ander als
een volstrekte zelfstandigheid erkend heeft. En in de politieke praktijk van
vandaag is de socialist diegene die graag ook kapitalist wil worden.
Toegegeven, het klinkt cru, maar ook de feiten wijzen uit dat het de socialist
daarom gaat.
Alleen
de oude nog onbevangen socialisten uit vroeger dagen verfoeiden nog oprecht de
kapitalist, hetgeen ze niet belette toch zoveel mogelijk spullen en voorrechten
van de kapitalist af te pakken - waarin ze toen overigens groot gelijk hadden!
Politiek kapitalisme en socialisme zijn
geen tegenstellingen omdat niet gezegd kan worden dat de een een zaak bevestigt
en de ander hem ontkent. Althans niet wat het wezen van de zaak betreft. Bij
beide gaat het immers om de wording van de individu. Daarbij is de een (de
kapitalist) er enigszins in geslaagd zich te verzelfstandigen terwijl de ander
(de socialist) daarmee nog bezig is en bij beiden de nadruk nog ligt op het
bezit van de aardse goederen als basis voor zelfstandigheid. Daarom is onder
andere de kapitalist werkgever en de socialist werknemer! Een ander verschil is
dit dat de kapitalist zegt het gaat mij om mijzelf als ik en de socialist zegt
het gaat ons om onszelf als ikken. De eerste is dus getypeerd als individualist
en de ander als collectivist. Dat is inderdaad op zichzelf een tegenstelling,
maar hij vindt zoals gezegd zijn synthese in de ontwikkeling tot individu. Het
spreekt vanzelf dat de collectivist tijdens die ontwikkeling werkt met
grootheden als partijen, meerder- en minderheden, verkiezingen,
collectieve voorzieningen en dergelijke, kortom met democratische grootheden.
De kapitalist daarentegen beroept zich wel op de democratie en probeert er
voordeel uit te halen, maar is in wezen niet de democratie maar het management
toegedaan.
Achteraf
is het erg leerzaam te zien hoe het gedrag van de partijbonzen in de
Oost-Europese communistische landen is geweest. Deze functionarissen hebben
zich namelijk onveranderlijk als kapitalisten gedragen, en dan ook nog
kapitalisten van het ergste soort zoals die in het westen al lang niet meer
voor komen. Dat waren indertijd nog lieden die fabrieken, mijnen en arbeiders
in bezit hadden en daarmee naar believen konden handelen. Al spoedig echter
dwongen de socialistische of andere gelijkgezinde collectieven deze
kapitalisten zich in te binden en zich aan regels te houden. Bovendien dwong de
moderne industrialisatie hen de arbeiders behoorlijk te behandelen omdat dezen
anders niet in staat waren hun werk naar behoren te verrichten. Hoe dan ook, in
de westerse wereld is de kapitalist, zoals die door Emile Zola (1840-1902) nog
zo voortreffelijk getekend is, allang onmogelijk geworden. De partijbonzen uit
het Oostblok echter
gedroegen zich wel degelijk zo. Binnen hun collectieven zochten zij uitsluitend
macht, welstand en rijkdom en dat dan ook nog doormiddel van puur westerse
methoden en producten. Zij konden onbelemmerd hun gang gaan omdat er geen
individuen en collectieven waren die hen de voet dwars konden zetten. Het
politieke socialisme blijkt zodoende een vruchtbare voedingsbodem voor
absolutistisch kapitalisme.
De
politieke socialisten kunnen niet anders dan in collectieven optreden.
Met
behulp daarvan maken zij het de kapitalisten moeilijk met de gerechtvaardigde
bedoeling zelf ook een deel van de koek te krijgen. Om dat te verwezenlijken
moet er uiteraard wel een koek zijn! Dat is inderdaad het geval maar die koek
is er niet gekomen dank zij de inspanningen van de socialisten, maar dank zij
de kapitalisten. Deze waren en zijn het die almaar van allerlei ondernemen om
eigen individualiteit, welstand en vrijheid te vergroten. Doordat zij dat
noodzakelijk doen via het produceren van goederen, diensten en energieën schiet
de bevolking er altijd iets mee op, zelfs als zij tot op zekere hoogte
uitgebuit wordt - wat overigens in een onvolwassen wereld onvermijdelijk
is.
Het
is aan de uitbuiting dat de politieke socialisten steeds paal en perk stellen,
maar onvermijdelijk is het iets dat achteraf plaatsvindt als er al een heleboel
door de kapitalisten tot stand gebracht is. Omdat ik hierbij de term kapitalist
gebruik lijkt het alsof dezen zulke humane en nuttige mensen zijn. Die
kwalificatie echter is niet uitsluitend aan hen voorbehouden: voor de anderen
geldt hij evenveel of even weinig omdat een ieder er in de moderne wereld op
uit is individu te worden en dat op eigen wijze probeert te doen.
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H,
K, L ; Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ; Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
No. 42 concurrentie-1 ; concurrentie-2
; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
Het
zal inmiddels duidelijk zijn dat de kapitalist in filosofische zin de mens is
die zich in zijn ontwikkeling tot individu in een bepaalde periode verder ontplooid
heeft dan de (meeste) andere individuen. Hij heeft zich via allerlei
economische wegen boven het gemiddelde uitgewerkt, een gemiddelde overigens
waarvan de daartoe behorende mensen met hetzelfde bezig zijn. Zo kun je de
ouderwetse feodale grootgrondbezitter eigenlijk geen kapitalist noemen omdat
hij bij het verzamelen van land met iets volstrekt anders bezig was dan zijn
ondergeschikten. De kapitalist echter beweegt zich op hetzelfde terrein -
alleen loopt hij harder, de zaken lukken hem beter. Het feit dat kapitalisme
betrekking heeft op het kapitaal doet niet ter zake omdat letterlijk alles in
geld of kapitaal uit te drukken is en, zeker tegenwoordig, iedereen indirect
met zijn kapitaaltje werkt via de banken die zo langzamerhand over al het geld
gaan. Waarom het gaat is dat iedereen zich aan het ontwikkelen is om individu
te worden en dat je je niet moet verkijken op het feit dat dit noodzakelijk een
afwijzen en tegenwerken van de ander inhoudt. De zogenaamde concurrentie is
derhalve niet in de eerste plaats typerend voor het kapitalisme, maar voor de
verzelfstandiging tot individu. In feite is het kapitalisme daarvan het gevolg,
het voorlopige resultaat.
Het
gaat in het kapitalisme om het onafhankelijk worden van de materie en als
zodanig is het een primitieve zaak te noemen. Toch kan een mens er niet omheen,
hij kan immers niet vrij worden zolang hij nog bezig is de avond te halen,
brood op de plank te krijgen. Zoals bij het nihilisme ter sprake is gekomen: de
bedoelde onafhankelijkheid bestaat niet uit het afschaffen van het brood en de
spullen, maar uit het ervoor zorgen dat het brood en de spullen moeiteloos te
verkrijgen zijn. Dat levert echte praktische zekerheid op om de avond te halen!
Nu is de kapitalist degene die zich die zekerheid het meest verschaft heeft.
Het feit dat hij dit niet heeft kunnen doen zonder anderen te benadelen doet nu
even niet ter zake, vooral omdat die anderen noodzakelijk hetzelfde zouden doen
als zij de kans kregen. Het (terechte) verwijt anderen tekort te doen treft
niet alleen de zogenaamde kapitalist, het treft in feite en in principe
iedereen tijdens bedoelde ontwikkeling!
Er
is een duidelijke zuiging vanuit de kapitalistische bovenlaag. Die
zuiging zou er niet zijn als de onderlaag niet met hetzelfde bezig was als de
bovenlaag. Zuiging is er echter wel degelijk: je ziet hoe (bijna) iedereen
probeert hogerop te komen op de maatschappelijke ladder; je ziet hoe de
onderlaag probeert de zeden en gewoonten van de bovenlaag over te nemen -
althans wat men denkt dat de zeden en gewoonten van de bovenlaag zijn. Er leven
bepaalde voorstellingen bij de onderlaag, de arbeiders voornamelijk, over het
leven en gedoe van de kapitalisten, de zogenaamde rijken, de hoger geplaatsten.
Doorgaans kloppen die voorstellingen van geen kanten, maar ze zijn toch wel zo
diep ingeprent dat zij zelfs de fatsoensnormen van de onderlaag in sterke mate
bepalen. Het zijn juist de arbeiderskinderen die er netjes uit moeten zien, die
beleefd moeten zijn en weten hoe het hoort.
Dit
fatsoen berust op de bijna onweerstaanbare drang om te zijn zoals de bovenlaag.
Dat nu is een symptoom van de strijd om individu te worden.
De
emancipatie van de
moderne mensheid, dat wil zeggen het individu worden, verloopt langs het
beklimmen van de maatschappelijke ladder. Weliswaar is dat de materiële kant
van de zaak, maar dat is toch het eerste wat gebeuren moet.
Emancipatie
zonder materiële onafhankelijkheid, vrijheid, heeft geen betekenis omdat de
zaak niet tot zijn recht kan komen. Je ziet dan ook dat overal op de wereld
precies dezelfde processen gaande zijn. Er is geen andere weg mogelijk en
daarom heeft het geen zin om er waardeoordelen aan te verbinden en de
kapitalist te veroordelen omdat hij bezig is de ladder te beklimmen. Als er al
iets te veroordelen zou zijn is dat het verwaarlozen van het bewustzijn zodat
de ander hoe dan ook de dupe is. Deze kan zich dan wel troosten met de gedachte
dat hij in ieder geval in zijn denken vrij is, maar meer dan een excuus om
eigen teleurstelling te verbergen is dat niet. Aan gedachten die vrij zijn heb
je niet veel als het om emancipatie
gaat. Er is geen enkel steekhoudend argument te verzinnen om te stellen dat
niet iedereen recht zou hebben op alle voorhanden spullen. Vooral de westerse
mens, die zelf toch rijkelijk voorzien is van spullen, is gauw geneigd om van
anderen te vinden dat die materialistisch zijn als die proberen ook een deel ervan
te bemachtigen. Men doet het steeds voorkomen alsof het de mens zou sieren geen
belang bij de dingen te hebben, maar in feite probeert men ze toch te krijgen.
Men beseft namelijk dat de spullen de basis voor vrijheid leggen.
Tegenwoordig
leeft het inzicht dat er veel teveel onnutte dingen geproduceerd worden. Dat
inzicht is juist, maar de fixatie hierop heeft wel tot gevolg dat je
gemakkelijk uit het oog verliest wie er nu eigenlijk voor de productie zorgen,
los overigens van de vraag met welke oogmerken dat geschiedt. Het is namelijk
een feit dat de zogenaamde kapitalisten degenen zijn die ervoor zorgen dat de
spullen er zijn. De politieke socialisten en anderen die er ongeveer net zo
over dachten hebben niet meer - maar ook niet minder - gedaan dan het
bevorderen van een eerlijker verdeling doormiddel van het afdwingen van rechten
en voorzieningen. Maar ook dat is maar gedeeltelijk waar omdat de kapitalisten
er alle voordeel bij hadden en hebben dat de mensen een zekere mate van
welstand genieten: hun productieapparaat kan anders niet goed functioneren! Ook
hieraan kun je zien dat er wezenlijk maar van een en dezelfde beweging te
spreken is. Beiden, zowel de kapitalisten als de socialisten, konden niet meer
om een betere verdeling van de spullen, een hogere levensstandaard en goed
wetenschappelijk verantwoord onderwijs heen. Hoewel zij met elkaar strijd
voerden beoogden zij toch wezenlijk hetzelfde. Daarbij echter waren het de
kapitalisten, in allerlei varianten, die actief bezig waren met de
individualisering via het onafhankelijk worden van de materie. Maar daarvoor
hadden zij wel de socialisten nodig om hun winsten te kunnen maken. Ik heb nu
in termen van de tegenstelling kapitalisten-socialisten gesproken, maar
eigenlijk gaat het natuurlijk om variaties binnen een enkel proces en de
onderlinge wisselwerking daarvan.
Het
emancipatieproces,
dat op den duur leidt tot de mens als individu die als socialist kan stellen
als ik er ben, ben jij er ook, is niet denkbaar zonder het begrip arbeid. Om
zich als individu te kunnen laten gelden moet er Onafhankelijkheid zijn van de
materie. En die wordt verwezenlijkt via het omzettingsproces van de aarde tot
een menselijke werkelijkheid, via de arbeid dus. Omdat dit het geval is kun je
stellen da de kapitalist als producent van de spullen het verst gevorderd is
met het verwerkelijken van het begrip arbeid. Tot op zekere hoogte geldt dit
ook voor de overige werkende mensen, maar in de industriële periode zijn dezen
niet meer dan uitvoerders van de wensen van de ondernemende kapitalisten.
Werkelijk deelnemen aan de arbeid is een kwestie van creativiteit, maar dat is
tot op heden nog niet aan de orde.
concurrentie-1
; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
No.
43
Vooral
door links denkende mensen wordt als min of meer vanzelfsprekend aangenomen dat
het zogenaamde kapitalisme eigenlijk niet deugt en dat daarentegen het
socialisme goed is, mits er op de juiste wijze over gedacht wordt en men het
niet verkeerd toepast. De sympathie van deze mensen ligt bij het socialisme.
Voor een belangrijk deel is deze sympathie het gevolg van inprentingen die
vanuit de geldende cultuur hebben plaatsgevonden. Daardoor zijn er nogal wat
vooroordelen in het zelfbewustzijn van de mensen binnengeslopen die doorgaans
Onbewust doorwerken en die het denken over bepaalde zaken, zoals socialisme en
kapitalisme, in kwalijke zin beïnvloeden zonder dat dit opgemerkt wordt. De
wereld waarin wij leven is zonder meer krankzinnig te noemen. De aarde wordt
verwaarloosd, het gros van de mensen heeft nauwelijks levenskansen terwijl
kleine groepen in onvoorstelbare weelde baden en daarbij ook nog de pretentie
hebben deze wereld te kunnen besturen, uiteraard in het belang van de
bevolking! Dat alles houdt verband met kapitalisme en het is dan ook niet
verwonderlijk dat dit kapitalisme veroordeeld wordt. Maar deze veroordeling is
er wel de oorzaak van dat het denken over de moderne mens en zijn toekomst
volkomen vertekend is en zelfs volstrekt de verkeerde kant uitgaat, met als
tragisch gevolg dat er, juist door de goedwillende mensen, steeds verkeerde
oplossingen aangedragen worden.
Het
verschijnsel doet zich voor dat er twee groepen mensen zijn: zij die van alles
teveel hebben en zij die van alles te weinig hebben. Wat dat aangaat is te
zeggen dat de eerste groep niet deugt en de tweede wel. Zo wordt er gewoonlijk
dan ook over gedacht, zij het uiteraard in allerlei nuances. In feite echter
gaat het over slechts een enkele groep die gedifferentieerd is naar mensen die
beter geslaagd zijn en mensen die minder geslaagd zijn, geslaagd in precies
hetzelfde streven! Waren er inderdaad twee verschillende groepen, dan zou het
voor de hand hebben gelegen te veronderstellen dat de groep die te weinig heeft
daarvoor een welbewuste keuze had gedaan, dat het dus mensen waren die te
weinig verkiezen boven teveel. Dat echter is natuurlijk niet het geval...
Bijgevolg is het niet juist de groep van teveel te veroordelen en de groep van
te weinig te prijzen, het is althans niet juist voor het filosofische denken.
In
feite speelt zich in al die mensen, zowel die teveel hebben als die te weinig
hebben, hetzelfde proces af. Wil je nu enig inzicht krijgen in de aard van dat
proces, dan zul je vooral moeten letten op diegenen aan wie de zaak enigszins
gelukt is. Diegenen die nauwelijks succes hebben gehad zullen daarentegen vaak
beheerst worden door negatieve reacties op bedoeld proces. Zij zullen door die
negatieve reacties de indruk wekken er niets mee te maken te hebben, terwijl
dat geenszins het geval is. Dat werkt dus misleidend bij het filosoferen!
Bovendien worden diegenen aan wie het gelukt is min of meer automatisch
veroordeeld met als gevolg dat zij verder geen aandacht krijgen.
Dan
zit je filosofisch al helemaal op dood spoor... je moet paradoxaal genoeg juist
op de slechteriken letten, want die laten zien wat er werkelijk aan de hand is.
Zo blijken de zogenaamde kapitalisten bij het filosoferen over het begrip
socialisme de belangrijkste objecten voor het nadenken.
Wat
zeggen nu die kapitalisten als het gaat over de vraag wat hun drijfveren zijn?
Zij zeggen dat zij eigen baas willen zijn en dat zij rijk willen worden. Het
eerste verwijst er onmiskenbaar naar dat de kapitalist niets en niemand boven
zich wil hebben en het tweede verwijst naar onafhankelijkheid van de spullen.
Dat
komt overeen met wat ik besproken heb bij de begrippen nihilisme en anarchisme.
Het is in de praktijk niet hetzelfde, maar in essentie wel: onafhankelijkheid
van machten en spullen behoort wezenlijk bij de begrippen van De Grote
Vierslag. Maar ook voor de mens als individu en diens ontwikkeling zijn zij
essentieel. Deze individu gaat het om hemzelf, dus om de mens als ik en ook
gaat het hem om de inhoud van die ik, namelijk de gehele materiële
werkelijkheid. Het gaat dus om de ik die eigenaar van de wereld is. Deze
eigenaar van de wereld is de mens die niet meer behoeft te tobben over de
spullen omdat die er zonder meer zijn. Voor deze mens is in feite niets meer
Onmogelijk: noch de mensen, noch de spullen kunnen hem in zijn bestaan
belemmeren. Als zodanig staat hij vierkant tegenover de christelijke mens, en
in het algemeen de godsdienstige mens, die zich verbeeldt afstand van de
spullen te moeten doen omdat het hem om het zogenaamd geestelijke zou gaan. Dat
geestelijke wordt daarbij opgevat als doel en doelstelling van de ware mens. In
feite is dat natuurlijk een bloedeloze heilige die helemaal niet bestaan kan,
tenzij als geestelijk gestoorde...
Uiteindelijk
zullen alle mensen vrije individuen zijn, niet meer afhankelijk van hoger
geplaatsten en materiële beperkingen. In het kielzog van de westerse beschaving
zijn alle volkeren daarmee al geruime tijd bezig. Eens zullen alle mensen vrij
zijn, is het niet op onze planeet, dan elders in het heelal. De weg daarheen is
het verste afgelegd door diegenen die wij kapitalisten noemen. Zij zijn dus in
zekere zin voortrekkers. Betekent dit nu ook dat die voortrekkers zulke
aangename, humane en redelijke mensen zijn? Neen, dat betekent het in geen
geval en dat houdt automatisch in dat de mensen in het algemeen, en niet
uitsluitend diegenen die als kapitalist aangemerkt worden, niet zo erg
aangenaam zijn. Zij allen bewandelen immers precies dezelfde weg! En naarmate
zij op die weg verder komen blijken zij nog onaangenamer te worden, hetgeen in
de westerse wereld dagelijks in toenemende mate waar te nemen valt.
Het
onaangename van de kapitalistische en individualistische mens, de mens dus van
de moderne wereld, is gelegen in het worden. Dat wil zeggen: doordat die mens
doende is wat te worden is hij eenzijdig op zichzelf gefixeerd. Daarbij komt
dan ook nog dat hij bezig is individu te worden en dus een mens die zich
waarmaakt als ik. Het is onvermijdelijk dat die wordende ik al het andere
buiten zich sluit. Niet-ik heeft voor hem geen belang, tenzij het van belang is
om het ik te versterken en inhoud te geven. Dus enerzijds is de kapitalistische
mens onverschillig voor alles buiten hem, kunnen niets en niemand bij hem
terecht en wordt letterlijk alles verwaarloosd, terwijl anderzijds alles voor
hem begerenswaardig is om er gebruik, misbruik, van te maken als opvulling van
zijn eigen bestaan. Hij wil alles hebben en wel als bezit, hetgeen wil zeggen
dat hij die werkelijkheid als niet- ik niet zichzelf laat zijn maar daarentegen
naar zijn hand zet.
Die
werkelijkheid moet zijn zo hij wil dat zij is. De wordende individu is de
levende ontkenning van alles wat niet- ik is.
Omdat
bij hem die ontkenning op de voorgrond staat kun je hem kapitalist noemen. Het
behoeft niet te verwonderen dat aan hem de wereld verloren gaat, dat hij zich
gedraagt als de volslagen vernietiging. Gevolg is dat er van de wereld
voorlopig niets terechtkomt, sterker nog, dat alles in toenemende mate mislukt.
De topfiguren in deze wereld laten de zaak steeds meer in het honderd lopen,
maar verkeren in de mening progressief te zijn en de aangewezen personen om
beleid te voeren teneinde een nieuwe wereldorde te stichten.
No. 44
ieder het
zijne-1
; ieder het zijne-2 ; Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ;
Bij
niemand gelukt het kapitalistische streven helemaal, steeds blijft een mens
beneden de uiterst denkbare mogelijkheid, namelijk het bezit van de gehele
kosmos. Het kapitalisme is, gezien in dit licht, onveranderlijk en
onvermijdelijk een programma van mislukkingen. In dat programma komen de meeste
mensen niet erg ver, slechts een enkeling brengt er nog iets van terecht. Zoals
al eerder gezegd is de kapitalist de mens die bezig is individu te worden.
Daarbij speelt eigenlijk geen rol wie het verst op die weg gevorderd is, hoewel
men gewoonlijk slechts de verst gevorderden kapitalist noemt, hetgeen ten
onrechte de suggestie wekt dat de anderen geen kapitalist zouden zijn. De
zogenaamd socialistische machthebbers uit het voormalige Oostblok waren uiteraard
ook kapitalisten. Zij waren zelfs kapitalisten van het ergste soort, enerzijds
omdat zij het schijnheilig deden voorkomen alsof zij vijanden van het
kapitalisme waren hetgeen een misdadige leugen was en anderzijds omdat zij in
hun kapitalisme volstrekt anti-liberaal waren. Omdat het kapitalisme een
ontwikkelingsfase van de mens als individu is komt er een vorm van liberalisme
aan mee, in de zin van ieder
het zijne en ieder voor zich en een economisch laissez faire. In de
westerse wereld behoort liberalisme dan ook bij het kapitalisme. Het
kapitalisme echter van de Oostblok
socialisten kende op geen enkele wijze rechten aan de medemens toe. Deze had
zich volledig volgens de voorschriften te gedragen en het was hem niet
toegestaan zelf initiatieven te ontplooien, op welk gebied dan ook. De geheime
veiligheidspolitie hield dat, met behulp van een uitgebreid netwerk van
verklikkers en verraders, nauwgezet in de gaten. Creativiteit en originaliteit
waren zelfs uitermate verdacht! Was de oorspronkelijke westerse kapitalist
onverschillig voor de activiteiten van de medemens (vrijheid-blijheid!), de Oostblok socialist
verbood en verhinderde elke activiteit die niet collectivistisch en uniform
was.
Al
is de moderne mens als kapitalist een voortrekker op de weg naar de mens als
individu, toch is hij te typeren als een buitengewoon onaangenaam mens. Dat wil
zeggen dat wij allemaal, moderne mensen, onaangenaam zijn. Dat komt doordat wij
nog bezig zijn iets te worden en daarbij op onszelf gericht zijn. Je kunt
stellen dat de onvolwassen mens altijd en onvermijdelijk met zichzelf
bezig is. Het gaat immers om het zichzelf waarmaken als individu! Een ander kun
je niet als zodanig waarmaken. Pas in de moderne tijd echter is de mens niet
alleen maar met zichzelf bezig, maar is hij ook op zichzelf gericht. De mens
uit de oudheid bijvoorbeeld was met zichzelf bezig op de wijze van gericht-zijn
op de werkelijkheid als geheel en het streven daarmee een eenheid te vormen.
Die werkelijkheid is in feite die van het bewustzijn en dus is te zeggen dat de
mens uit de oudheid op zichzelf als bewustzijn gericht was. De moderne mens
daarentegen is gericht op zichzelf als zelfbewustzijn.
In
het eerste geval overschrijdt de mens eigen grenzen, maar in het tweede geval
trekt hij ze juist en hij verschuilt zich daar achter en houdt daarbij de
medemens buiten de poort. In dat eerste geval hebben wij te doen met een mens
die veel groter en grootser is dan die van het tweede geval: deze laatste is
eng, benauwd, kortzichtig en bekrompen.
De
op zichzelf gerichte, individu wordende, moderne mens maakt een buitengewoon
ingrijpende fase van menselijke ontwikkeling door. Hij verwerkelijkt in
zichzelf de frustrerende Omslag van volstrekte zelfzucht- (op zichzelf gericht
zijn) naar socialisme, van ik ben er naar jij bent er. Tijdens de ontwikkeling
naar dat punt is de moderne mens een onmens.
De
onmensen kunnen elkaar met recht allerlei verwijten, maar steeds zijn dat zaken
waar door de een ten opzichte van de ander wat tegenover gesteld kan worden.
Als de een probeert alles in te pikken kan de ander dat ook doen en hij doet
dat dan ook. Steeds staat het ene gedrag tegenover het andere en dat houdt
elkaar min of meer in evenwicht. Maar er is iets wat in laatste instantie alles
onmogelijk maakt en dat is de omstandigheid dat bij die individu- wordende mens
niets en niemand terechtkan. Deze mens is almaar bezig grenzen te trekken en om
zich heen muren op te richten: My home is my castle en ik eis mijn privacy op. Dit wordt
over het algemeen positief gewaardeerd, maar eigenlijk is het onmenselijk, het
berust op het verstoten van de medemens. Dat is wezenlijk erger dan het feit
dat alle moderne mensen bezig zijn alles in te pikken en in bezit te nemen. Aan
al dit gedoe is eventueel - hoewel ook dat niet prettig is - een mouw te
passen, bijvoorbeeld door eerst hetzelfde te gaan doen en vervolgens afspraken
te maken, maar het feit dat je bij niemand terechtkunt en dat niemand bij jou
terechtkan is onverdraaglijk. Er bestaat daarvoor geen oplossing. Het maken van
afspraken helpt zeker niet... Het niet bij elkaar terechtkunnen, maakt het
onmogelijk dat er een samenleving bestaat. Een maatschappij, gebaseerd op
wederzijds wantrouwen, kan wel bestaan, hoewel die bij voortduring inzinkingen
vertoont vanwege ieders onbetrouwbaarheid. Maar met kunst en vliegwerk,
namelijk een grote hoeveelheid contracten, regels en voorschriften, is een
maatschappij wel enigszins draaiende te houden. Onze moderne wereld is daarvan
een duidelijk voorbeeld. Een samenleving echter is volstrekt Onmogelijk. Het
zich ontwikkelende individualisme (kapitalisme) staat er aan in de weg. Een
wereld waarin geen samenleven mogelijk is, is een kille en oppervlakkige
wereld. Kil omdat er geen overgang
is tussen de een en de ander en oppervlakkig omdat er geen liefde tussen de
mensen kan zijn. Wanneer de ene mens wel overgaat in de andere, oftewel op
andere wijze dezelfde is, is de buitenkant, de oppervlakte, niet langer de
maat. In dat geval kunnen de mensen als het ware in elkaar doordringen, elkaars
innerlijk in principe leren kennen.
Wanneer
mensen bij elkaar terechtkunnen zijn zij elkaars gezellen, dat wil zeggen:
mensen die met elkaar door het leven gaan, die samen optrekken. Dat wil niet
zeggen dat zij almaar bij elkaar in en uit lopen en elkaar geen rust gunnen.
Het wil zeggen dat zij juist elkaars eigenheid respecteren en niet proberen
over de muren van de privacy
heen elkaar lastig te vallen met dingen die zij menen aan elkaar verschuldigd
te zijn. In onze moderne wereld komt van het elkaar met rust laten niets
terecht. Er is geen samenleving mogelijk en de samenleving die er desondanks
toch nog zo'n beetje is beperkt zich tot wat sommige mensen particulier met
elkaar laten gelden.
In
die particuliere sector komt het samenleven natuurlijk wel voor, maar waarom
het gaat is dat dit niet bepalend is voor het beeld van de westerse wereld. Het
bepaalt het karakter ervan niet. Overigens mag ook dat particuliere samenleven
niet verward worden met wat men tegenwoordig samenlevingsvormen noemt. In feite
zijn ook dat maatschappelijke structuren. Het huwelijk bijvoorbeeld wordt
gekenmerkt door beloften en ook een contract. Daarmee is ook dat een structuur
en nog lang geen samenleving. En verder moet er op gewezen worden dat ook het Verenigd Europa, zoals
dat de politici voor ogen staat, niets met een nieuwe samenleving te maken
heeft, hetgeen al onverbloemd blijkt uit het feit dat het geopend zijn van de
grenzen slechts geldt voor economisch verkeer en ook het feit dat er qua
democratie nauwelijks iets aan de hand is in dat nieuwe Europa.
ieder het zijne-1 ; ieder het zijne-2 ; Overgang-1
; Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ;
No.
45
Het
is van belang er nogmaals op te wijzen dat in mijn optiek het begrip kapitalist
een ruimere betekenis heeft dan alleen maar een economische. Je kunt het begrip
kapitaal dan het beste als volgt definiëren: al datgene waarmee de mensen op
welke manier dan ook iets gedaan hebben. Uiteraard is dat gedoe met de
verschijnselen niet zonder het beslag erop leggen. De toenmalige landverhuizer
die geheel verpauperd naar Amerika ging met de bedoeling daar rijk te worden
was dus ook, zoals al eerder betoogd, een kapitalist. Hij ging op van alles
beslag leggen. Deze en dergelijke kapitalisten zijn, hoe paradoxaal het ook
klinken moge, de voorlopers van het socialisme. Het is dan ook in dat licht dat
mijn uitweiding over het kapitalisme en de kapitalisten gezien moet worden. Het
gaat mij nu om het socialisme. De typering daarvan was: als ik er ben, ben jij
er ook. Deze uitspraak doet onwillekeurig vermoeden dat er een verandering van
mentaliteit op zou gaan treden, ongeveer zoals politici en geestelijken dat
almaar zo graag willen: men zou meer aan de ander moeten denken, minder
asociaal zijn en wat voor zijn medemens over moeten hebben. Je zou denken dat
het er om zou gaan dat de mensen iets van zichzelf prijs zouden moeten geven.
Maar op zoiets kun je lang wachten! Het ligt niet in de natuur van de mens om
iets in te leveren en dat niet doordat de mens slecht zou zijn, maar louter
door het feit dat de mens bezig is zich als eigenaar van de kosmos waar te
maken en doordat hij dat alleen maar als individu kan doen. Dat betekent dat
hij er helemaal niet naar toe zal groeien om steeds meer voor zijn medemens
over te hebben, maar juist het tegendeel: hij is almaar minder geneigd iets
voor de ander te doen. Uiteraard hangt dit onmiddellijk samen met de
ontwikkeling tot individu.
Die
is niet mogelijk zonder een steeds sterker zichzelf isoleren van de anderen en
dat juist om zichzelf als ik te vinden.
Terecht merken moderne politici op dat er
in de mensheid een proces van individualisering plaats heeft. Voor hen is dat
reden om de handen van de samenleving af te trekken ten gunste van een zo
omvangrijk mogelijke economie. Je ziet dan ook dat alle sociale voorzieningen
stelselmatig uitgehold en afgebroken worden, de mensen moeten zich voortaan
maar particulier verzekeren! De overheden maken dus misbruik van de
individualisering met de bedoeling nog meer gemeenschapsgeld naar de bovenlaag
door te sluizen. Maar dat er individualisering is is juist. Op grond daarvan
zou je verwachten dat een overheid zo'n onafwendbaar cultuurproces zou
begeleiden, in goede
banen zou leiden en er de voorwaarden voor scheppen. Dat echter is
niet het geval: men werkt het proces tegen want men vindt het een kwalijke
egoïstische ontwikkeling.
( Doe uzelf een plezier en
bestudeer deze bundel in zijn geheel.)
Het
gevolg daarvan is dat de onaangename en zelfs misdadige kanten van het
individu- worden nog veel erger voor de dag komen, als reactie namelijk op het
afremmen van het proces dat wezenlijk plaats vindt. Men hoopt dat ooit de
mensen nog eens zo aardig zullen worden dat zij, geheel vrijwillig en
blijmoedig, hun rijkdom met anderen zullen delen. Dat nu is hopen op een wonder
dat nooit zal gebeuren...
Je
kunt zeggen dat de individu wordende mens zich uit moet kunnen leven als de
mens die het andere en de ander van zich afstoot. Als je dat zegt heb je, zeker
filosofisch gezien, nog gelijk ook. De mensen moeten dit proces immers
doormaken om bij zichzelf terecht te komen. Daarbij valt te bedenken dat, als
iedereen er zo (anarchistisch) over dacht, er ook dan vanzelf vormen van
zelforganisatie zouden ontstaan die de kwalijke kanten van zo'n ontwikkeling
zoveel als mogelijk zouden terugdringen.
Het
is zelfs zeer waarschijnlijk dat die ontwikkeling heel wat humaner zou zijn dan
die wij op deze planeet doormaken. Op deze planeet evenwel vindt men dat er van
bovenaf geregeerd moet worden en dus kan zeker zo'n proces als dat van de
individualisering niet vrijelijk doorgang vinden. Het moet zoveel mogelijk
tegengewerkt worden. Dan is de enige manier om de zaak nog enigszins draaglijk
te maken het houden van zoveel mogelijk controles en het straffen van
overtreders. Dat is in feite een gruwelijke weg, maar hij is onlosmakelijk
verbonden met de machtsidee dat er geregeerd moet worden. Uiteraard is het een
feit dat dit laatste een waan is zodat ook controleren en straffen
onvermijdelijk tot een waanzinnige wereld zullen leiden.. .
Wat
er op den duur met de individu wordende mens zal gebeuren is het volgende:
langs de weg van de individualisering, waarbij de mens als ik zich steeds meer
isoleert van alles wat onder de rubriek niet- ik valt, komt de moderne mens
inderdaad uit bij zichzelf als individu. Hij staat dan volkomen los van de
werkelijkheid, een positie die hij inderdaad als laatste verschijnsel inneemt.
Op dat moment, waarin een rol speelt al datgene dat ik al bij de begrippen
nihilisme en anarchisme besproken heb, gaat vanzelf gelden wat essentieel
menselijk is. De mens is volwassen geworden. Dat betekent dat de mens zichzelf
als bewustzijn weervindt en dat houdt dan weer in dat de werkelijkheid voor de
mens een samenhangend geheel is waarin alles en iedereen inbegrepen is. Die
mens als individu behoeft niets voor zijn medemens over te hebben, want die
medemens is vanzelfsprekend inbegrepen. Zij of hij is dan niet langer niet- ik,
maar op andere wijze ik. Deze volwassen mens, die vooral ook bij het begrip
communisme ter sprake zal komen, is dus een geheel andere dan gewoonlijk
gedacht wordt voor zover er over gedacht wordt. Hij verandert niet van
mentaliteit in die zin dat hij een soort van bekering doormaakt, hij wordt niet
plotseling aardig voor zijn medemens en hij heeft nog steeds niets voor hem
over. Wat er met hem gebeurd is is het volgende: hij is bij zichzelf als mens
terechtgekomen en nu zijn de voor de mens geldende begrippen voor hem realiteit
geworden. Daarbij behoort het begrip het geheel, dat er onder andere toe leidt
dat de medemens nu op andere wijze ikzelf is, dat de een bij de ander
terechtkan en het grote elkaar verdringen achter de rug is. Om zover te komen
is het noodzakelijk de weg van de individualisering te volgen want je komt niet
bij jezelf terecht als je je niet bevrijdt van al het vreemde. Bekeringen en
evangelisatie en via modieuze therapieën jezelf veranderen mogen wellicht op
enkelen een heilzame uitwerking hebben, voor de mensheid als zodanig is de door
mij besproken onaangename weg noodzakelijk en onvermijdelijk. Deze weg is de
enige die tot het waarachtige socialistische inzicht leidt: als ik er ben, ben
jij er ook.
Hoewel
wezenlijk alle mensen kapitalist genoemd moeten worden, zijn er toch velen die
zich, niet zonder reden, geen kapitalist wensen te noemen, maar daarentegen
socialist. Ook diegenen die zich liever christen-democraat of liberaal of iets
dergelijks noemen, zijn in de moderne wereld eigenlijk en wezenlijk socialist,
uiteraard in de politieke zin van het woord. Deze politieke socialist houdt
zich niet met ondernemen bezig, maar met de maatschappij die hij denkt te
moeten veranderen en te ordenen. Deze politieke socialist heeft niet gezorgd
voor het beschikbaar komen van de spullen en het tot stand brengen van een
infrastructuur. Hij heeft zich bezig gehouden met het verkrijgen van een betere
verdeling van de spullen, de macht en het bestuur, allemaal zaken die reeds
aanwezig waren toen hij als socialist zijn activiteiten begon. Alleen, hij
speelde er nauwelijks een rol in en daar ging hij terecht iets aan doen. Hij
staat dan ook in het teken van als jij er bent wil ik er ook zijn.
No.
46
Vooral
tegenwoordig, nu men in de maatschappij geconfronteerd wordt met tal van
asociale gedragingen van individuen, klinkt de roep van diverse moraalridders
die willen dat de mensen zich zullen veranderen. Zij moeten weer gaan hechten
aan vroegere waarden en normen, uiteraard vooral godsdienstige. Het spreekt
vanzelf dat dit waarden en normen zijn die door die moraalridders zelf bedacht
zijn en die daarom in niet geringe mate hun belang dienen. Algemeen kenmerk van
dergelijke waarden en normen is zonder twijfel de eis van onderdanigheid. Die
klinkt in alles door wat van de burgers verlangd wordt. Daarbij is het
opvallend dat er blijkbaar mensen zijn die het recht hebben aan andere mensen
eisen te stellen. Je gaat je dan als eerste afvragen: hoe komen die mensen aan
dat recht? Waarop is dat gegrond? Als tweede ligt er de vraag wie uit gaat
maken dat er eisen gesteld mogen en moeten worden en aan wie? En tenslotte kun
je je afvragen welke eisen dat dan zouden moeten zijn en hoe dat uitgemaakt
wordt. De situatie is steeds dezelfde: de een maakt voor de ander de dienst
uit. Tegenwoordig is men ervan overtuigd dat de mensen - wie zijn dat? - moeten
veranderen. Het gaat zo niet goed met de maatschappij. Gelukkig kun je geen
veranderingen bij de mensen afdwingen, maar zelfs als dat wel zou kunnen zou
het toch een onbehoorlijke zaak zijn, op grond van bovengenoemde vragen. Het
zou stellig een kwestie van een niet geringe tirannie zijn...
De
mens moet door die onaangename periode van het individu- worden heen.
Daarin
heeft hij geen keuze. Maar als hij er inderdaad doorheen is spreekt het voor
hem vanzelf dat de ander er ook is. Dat weet hij dan onmiddellijk, zonder na te
denken, zonder onderzoek of onderricht. Er zijn daarvoor geen wetten en
voorschriften nodig, het is net zo gewoon als twee maal twee vier is. Nu is het
verleidelijk te stellen dat deze beginnende volwassen mens, vergeleken bij de
alsnog onvolwassen mens, een ander mens geworden is. Toch is dit
wezenlijk fout gedacht. Er is op geen enkele wijze een ander mens voor de dag
gekomen. In feite heb je nog steeds te doen met diezelfde mens die zich in al
die eeuwen zo schandelijk misdragen heeft en die nauwelijks tekenen heeft
gegeven tot iets goeds in staat te zijn, behalve bij hoge uitzondering. Het is
deze mens die tenslotte onmiddellijk erkent dat de ander er vanzelfsprekend is
en die dit kan doen, niet doordat hij veranderd is, zichzelf veranderd heeft of
zich tot een ander gedrag heeft laten dwingen, maar doordat hij zich ontwikkeld
heeft tot datgene dat hij altijd al in de kiem was, namelijk zelfbewust
bewustzijn oftewel een zelfbewust samenhangend geheel van alles wat er is. Het
gaat dan over een mensheid die zich gedraagt alsof ze een levend organisme was.
De daartoe behorende mens, die tenslotte zichzelf geworden is, heeft,
vergeleken bij vroeger, een verandering ondergaan, maar hij is geen ander mens
geworden. Als je daarop moest wachten kon je bitter lang wachten, want die
andere mens komt nooit, niet op onze aarde en niet elders. Telkens wanneer
politici en andere geestdrijvers veranderingen eisen hebben zij het over een
andere mens, een die helemaal niet bestaat en die ook niet bestaan kan. Hun geringeloor
werkt dan ook onvermijdelijk averechts uit: in plaats van de mensen in
moeilijke perioden te begeleiden (zij werpen zich toch op als gekwalificeerde
bestuurders?), remmen zij de ontwikkeling af, frustreren haar en wekken daarmee
agressie op. In feite willen zij eigen macht doorzetten, een streven dat altijd
en overal op verzet stuit.
De
politieke socialist die wij hebben leren kennen is eigenlijk het omgekeerde van
de werkelijke socialist.
Hij
gedraagt zich niet overeenkomstig de gedachte als ik er ben, ben jij er ook,
maar precies andersom: als jij er bent heb ik het recht er ook te zijn. Deze
gedachte behoort natuurlijk bij de eerstgenoemde, hij is er de tegenpool van.
Hij is evenzeer de mens die begint zich als individu te ontwikkelen. Daarom
behoort die politieke socialist bij dezelfde zaak als de zogeheten kapitalist.
Hij is de onvermijdelijke tijdgenoot van de kapitalist en als zodanig de
tegenpool van precies dezelfde zaak. Maar hij vindt dat hij een geheel andere
en humanere ontplooiing nastreeft! Hij wil immers dat ieders rechten erkend
worden en hij wil ook zijn deel hebben van de welvaart. In hetzelfde proces
staat hij in het teken van de niet-erkende mens (althans niet als mens erkend)
en hij wil daarin verandering brengen, iets wat welbeschouwd helemaal niet
gaat. Je kunt spreken van twee typen als het gaat over de zich
individualiserende mens. De een begint, louter uit de behoefte zich zo breed
mogelijk te maken, de wereld om te zetten tot iets menselijks en brengt zo
spullen voort, schept infrastructuur en regelt de maatschappelijke verhoudingen
en gedragingen, maar de ander tast dit voortdurend aan, dwingt almaar rechten
af en belemmert tot op zekere hoogte de ongeremde hebzucht van de mens als
kapitalist, en dat doet hij, in strijd met wat hij gewoonlijk meent, ook alleen
maar uit de behoefte zich breed te maken, uiteraard omdat ook hij deel is van
het proces van het zich tot individu ontwikkelen. Het type mens dat wij
kapitalist zijn gaan noemen is zogezegd een ondernemer; hij is geheel en al op
productie, distributie en management ingesteld. Het type echter dat in wezen
socialist is, ook al noemt hij zichzelf doorgaans anders, behoort niet tot het
productieve deel van de mensheid. Let wel: productief in de zin van scheppend,
de wereld menselijk makend en dergelijke. In de zin van slovend en sjouwend,
namelijk als uitvoerder van het door de eerstgenoemden bedachte en beheerste
productieproces, kun je het tweede type mens desnoods wel productief noemen.
Maar zijn productiviteit is maar heel betrekkelijk: zodra er een machine
uitgevonden is die goedkoper, sneller en betrouwbaarder werkt heeft men hem
niet meer nodig en is het uit met zijn productiviteit. Hij is namelijk slechts
werknemer en niet meer dan dat. De politiek socialistisch ingestelde mens
vertoont slechts in schijn productiviteit en hij is volstrekt afhankelijk van
de ondernemingslust van anderen, die hem overigens hard nodig hebben zolang er
nog geen goede machines zijn. De werknemers zijn aldoor bezig het werk uit te
voeren.
Omdat
zij slechts een onkostenpost zijn ontvangen zij zo laag mogelijke lonen,
waarvoor zij dan ook nog alle mogelijke moeite moeten doen om het te krijgen.
Zij tellen eigenlijk niet mee in de wereld van de zich ontwikkelende individu
en vanuit deze situatie en het erbij behorende besef een verworpene der aarde,
een proletariër te zijn proberen zij een deel van de koek binnen te slepen,
eigenlijk nog steeds met hun pet in de hand...
Een
zogenaamd socialistische maatschappij waarin op socialistische wijze de
economie geregeld wordt kan nimmer gelukken. De socialistische ideeën, hoezeer
desnoods ook bedoeld ten dienste van de mensheid, zijn allemaal gericht op het
nemen, namelijk het beslag willen leggen op een (rechtmatig) deel van de
welvaart. Door deze gerichtheid krijgt de menselijke drang om de planeet om te
zetten tot een menselijke wereld niet of nauwelijks een kans zich te
manifesteren. Anders gezegd: het ondernemen kan niet uit de voeten. De reden
daarvoor is dat ondernemen nimmer anders kan zijn dan individueel. Het is de
mens als individu die zichzelf en zijn wereld veilig gaat stellen. Op een
collectieve manier is zoiets onmogelijk, zoals inmiddels ook steeds duidelijker
wordt in onze huidige wereld. Als de partij of de regering uitmaakt wat er
geproduceerd moet worden ontbreekt het individuele aspect van de zaak. Dan kan
het alleen nog maar mislukken!
Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ;
Het
omzetten van de planeet in een voor de mensen in alle opzichten veilige wereld
kan niet gelukken vanuit politiek socialistische theorieën en motieven.
Uiteraard kan ik met deze uitspraak niet doelen op het echte socialisme, want
dat is juist, als een van de begrippen uit De Grote Vierslag, van wezenlijke
betekenis voor de mens in een veilige wereld. Dat socialisme heeft in directe
zin niets met productie, ondernemen en arbeid te maken. Het gaat daarbij
daarentegen om de vraag hoe de mensen met elkaar omgaan. Dat is natuurlijk niet
zonder productie, zonder een veilige wereld, maar productie en veiligheid zijn
slechts voorwaarden voor een humane omgang tussen de mensen. Het gaat nu dus om
dat historische socialisme dat gebaseerd is op als jij er bent wil ik er ook
zijn. Dat is een socialisme dat zich manifesteert als een economische theorie
die tot doel heeft alle individuen onder een enkel universeel machtsstelsel
onder te brengen. Denk aan het politiek geaarde Marxisme en het daaruit
afgeleide Marxisme-Leninisme, het Maoïsme, het Stalinisme enzovoort. Die
economische machtstheorie pretendeert lijnrecht tegenover het zogenaamde
kapitalisme te staan en dat houdt onder andere in dat de partij, die het
overkoepelende hogere heet te zijn, bepaalt wat er geproduceerd moet worden,
hoe de verdeling zal zijn en dergelijke. Op grond daarvan meent men een goede
maatschappij op te kunnen bouwen, men sprak in het verleden zelfs korte tijd
van een arbeidersparadijs. Al gauw echter bond men wat in met zijn loftuitingen,
want het werd voor een ieder duidelijk dat, zo er al een paradijs zou ontstaan,
dit zeker niet voor de arbeiders het geval zou zijn, maar veeleer voor de
machthebbers. Dit nu is niet toevallig zo, op grond van politiek socialisme is
geen wereld op te bouwen. De vraag is bijgevolg: waarom niet?
Je
zou kunnen denken dat het bijvoorbeeld in de Sovjet-Unie mislukt is omdat er
geen capabele mensen aan het roer stonden. Hoewel dit inderdaad het geval was,
ligt de oorzaak toch ergens anders en die oorzaak leidt er onder andere toe dat
er zelfs geen enkele bekwaamheid aan de top mogelijk is. Werkelijk bekwame
mensen, zo die al de top bereiken, worden onvermijdelijk verwijderd.
Zij
worden tot Staatsvijanden bestempeld omdat zij hun waarheid niet zoeken bij de
opvattingen van de partij, maar bij de wetenschappelijke en technologische
eisen die hun werk aan hen stelt. Zo'n miskenning kan niet geduld worden, juist
omdat het om de macht gaat en dus worden alle bekwame mensen geweerd. Daardoor
zitten aan de top alleen maar kleinburgerlijke baasjes die voor geen enkel
machtsspel terugschrikken zoals de geschiedenis inmiddels ook al bewezen heeft!
Het
opbouwen op socialistische wijze, waarom kan dat niet gelukken? Lukt het in het
westen dan wel? Inderdaad zit het mislukken er in het westen ook volop in, maar
toch is daar de situatie wezenlijk anders. Wat er namelijk steeds instort zijn
bepaalde bedrijven, waarvan het management, door een aanvankelijke periode van
successen, in slaap gesukkeld is zodat er een bureaucratie kon ontstaan. Zo'n
bureaucratie dankt zijn ontstaan aan de zogenaamde wet van de remmende
voorsprong: de voorsprong en zijn succes bevordert de neiging om op de oude
voet door te gaan en op zijn lauweren te gaan rusten. Het kenmerk van een
bureaucratie is dat er geen creativiteit (meer) in zit. Het karakteristieke van
de westerse wereld is echter dat zij zich steeds weer kan vernieuwen. Stort het
ene bedrijf in, dan neemt een ander het wel over. Zo blijft de zaak niet alleen
draaiend, maar kan er ook vooruitgang geboekt worden.
Telkens
moet de een de ander overtreffen. Inderdaad geschiedt dit alles op grond van de
behoefte winst te maken en te groeien, iets wat op den duur onhoudbaar is, maar
intussen is er toch vernieuwing en verbetering.
De
westerse economie kent dus wel dieptepunten, maar nimmer stort het hele stelsel
in, steeds is een crisis plaatselijk en tijdelijk. De westerse wereld kan als
geheel niet instorten, want zij bezit in zichzelf het vermogen zich te
ontwikkelen en zo gaandeweg werkelijk socialistisch te worden. In een
socialistische constellatie echter stort de gehele economie in, tezamen met
alle mogelijke andere maatschappelijke instellingen. Dan blijkt zonneklaar,
zoals in het Oostblok
het geval is, dat men zelfs geen kans heeft gezien enige infrastructuur aan te
brengen, kortom: van een veilige wereld is onder het politieke socialisme
helemaal geen sprake.
De
verklaring voor de tegenstelling tussen het op westerse wijze inrichten van een
veilige wereld en de manier van het Oostblok is hierin gelegen dat men in het westen uitgaat van de
individu en zijn activiteiten, terwijl het politieke socialisme de maat legt bij
het collectief, in feite de partij. Zoals ik al eerder heb laten zien, namelijk
bij het anarchisme, loopt het wordingsproces van de werkelijkheid niet uit in
een groep of collectief, maar in een aantal malen een individu. En het is aan
het individu dat de begrippen van De Grote Vierslag voor de dag komen. Zij zijn
strikt gebonden aan de mens als individu en in het geheel niet aan welk
collectief dan ook. Het is zelfs zo sterk dat die begrippen door een collectief
alleen maar verstikt kunnen worden. De fout van het politieke socialisme is dat
men alles beschouwt vanuit een collectief en dat men daarmee het zich laten
gelden van de begrippen van De Grote Vierslag onmogelijk maakt. Hiermee vervalt
ook de creativiteit die oorzaak en stuwende kracht van het inrichten van een
veilige wereld is. Bovendien is die veilige wereld niet objectief aanwijsbaar.
Veiligheid is een ervaring van de individu. Ieder voor zich ervaart zich als
zijnde in een veilige wereld. Objectief is die wereld niet aan te wijzen en dus
is zij ook niet als een collectieve zaak te verwerkelijken. De zogenaamde
veiligheid in een socialistische wereld is dan ook de veiligheid van het
uniforme: als je je volgens de regels gedraagt ben je veilig; wijk je echter
af, dan ben je je leven niet zeker.
Collectivistisch
denkend gaat men niet uit van de creativiteit van de individu, maar van de
theorieën en regels die uit dat denken voortvloeien. Daarbij wordt als
vanzelfsprekend de maat datgene dat enkele topfiguren bedacht hebben en die
maat geldt zonder meer voor iedereen. Het is dus een door en door uniforme
zaak, die op de verzwegen vooronderstelling berust dat het mogelijk is de mens
tot een robot op te voeden. En vanuit dat collectivisme wordt er besloten welke
producten er gemaakt zullen worden, of de mensen die nu nodig hebben of niet.
Zo begon Lenin in 1917 de zware industrie op te bouwen in de Sovjet-Unie, ten
koste van de landbouw, de kleine ondernemingen en uiteraard ook van het milieu.
Want de theorie leerde dat fabrieken de weg naar het heil zouden openen, een
standpunt dat overigens in het westen allang verlaten is, maar dat tot aan de
recente instorting nog steeds door de Sovjet bonzen ingenomen werd. Zoals
gezegd is in de westerse wereld, juist omdat daar een begin gemaakt is met de
ontplooiing van de mens als individu, de persoonlijke creativiteit de maat.
Eigenlijk is dat een uiting van de anarchistische inslag van de westerse mens:
hij wil het wel niet weten, maar in feite laat hij zich niets gezeggen en maakt
hij zelf wel uit wat hij zal doen en wat hij zal laten. Ten gevolge hiervan
begint er steeds wel weer iemand opnieuw, uiteraard omdat hij geld wil
verdienen, maar waarom het gaat is dat de ontwikkeling voortgaat, in een
maatschappij die geen rust kent en die hectisch en chaotisch is. Leuk is dat
allemaal niet, maar zo gaat het nu eenmaal…
Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ; Paradigma(0) – lees nr. 24 ; Paradigma(1)
– lees o.a. de nrs. 29 t/m 31 ;
Gemeenschapszin-1 ; Gemeenschapszin-2
; Gemeenschapszin-3 ;
Niet
alleen de ideologie van het politieke socialisme biedt voorbeelden van
collectieve toestanden. Ook binnen godsdiensten is dat het geval. Denk
bijvoorbeeld aan de huidige Islam waarin het ook steeds meer wordt uitgesloten
dat mensen zich individueel ontwikkelen. De mens als individu wordt ontkend.
Zowel binnen zo'n Islam als binnen het politieke socialisme is individualiteit
verdacht. Dat betekent dat de mens in de essentie van zijn bestaan, oftewel
existentie oftewel er-zijn, wordt aangetast. Gevolg daarvan is dat, al was het
maar op onvolwassen wijze, de verhoudingen uit De Grote Vierslag
en wat daar uit voortkomt zich niet kunnen laten gelden. Daarmee ontbreekt het
de maatschappij en de samenleving aan creativiteit, aan de inspiratie om een
netwerk van relaties, een infrastructuur, op te bouwen. Dat kan namelijk alleen
maar vanuit het individuele in de mens en de daaruit voortkomende bekwaamheden.
Onder de druk van een collectief kan er niets van terechtkomen. Je kunt in
feite niet eens van mislukken spreken, want mislukken vooronderstelt de
mogelijkheid van gelukken en verwijst naar gemaakte fouten, ongunstige
omstandigheden en dergelijke. Maar wij hebben bij het politieke socialisme te
doen met iets wat helemaal niet kan: vanuit een collectief zijn maatschappij en
samenleving niet te organiseren, juist omdat die beide op individuele
samenhangen en relaties berusten. Die samenhangen en relaties doen zich gelden
in het dagelijkse leven, ze zijn van onmiddellijk, direct en existentieel
belang. Dat geldt bijvoorbeeld niet voor de wetenschap. Die is van indirect
belang: het maakt niets uit of je begrijpt hoe een magnetron werkt, als je maar
weet hoe je er mee om moet gaan. Dus, slechts de resultaten van de technologie
spelen een directe rol in het dagelijkse leven. Wordt met die resultaten
gemanipuleerd, dan worden alweer maatschappij en samenleving onmogelijk
gemaakt. Men kan dan niet optimaal functioneren. Dat is ook het geval als
mensen hun ideeën niet mogen spuien en uitproberen. Juist die ideeën brengen immers
vooruitgang! Verder is te vragen wie er bepaalt wat ik voor mijn ontplooiing
nodig heb, als ik dat zelf niet mag uitmaken. Is er iemand die dit kan
beoordelen? Nee, natuurlijk!
Hoe
fraai de politieke ideoloog ook de passie preekt over communisme, socialisme, gemeenschapszin, solidariteit, rechtvaardigheid enzovoort,
de enigen die werkelijk voor al die zaken kunnen (en zullen) zorgen zijn de
individuen zelf, via het aangaan van relaties en het laten gelden van
samenhangen. En die ideoloog kan noodzakelijk niets anders blijken te zijn dan
een misleider.. .
Als
binnen het kader van een collectiviteit het naar verwerkelijking strevende
individuele niet uit de voeten kan en dus ook geen inspiratiebron voor de zich vormende
maatschappij kan zijn, wat drijft de mensen dan op zodat zij pogingen gaan
ondernemen om de top te bereiken? Wat hen opdrijft en bepalend is, is de macht,
de naakte macht. Het zoeken van macht berust op een geperverteerde wil tot individuele
ontplooiing. Geperverteerd, omdat men met zijn creativiteit niet uit de voeten
kan en ten gevolge daarvan met ziekelijk geweld een uitweg zoekt voor de
opgekropte energie. Je kunt immers wel proberen van allerlei te ontkennen, maar
weg krijg je nooit iets uit de werkelijkheid. Het zal zich altijd op een
ziekelijke, gewelddadige en geperverteerde manier een uitweg zoeken. Zo zal in
een collectiviteit de zich ontwikkelende individu voor de dag komen als een
machtzoeker. Macht namelijk geeft hem de suggestie vrij te zijn, zelf de dienst
uit te maken, geen waardeobject te zijn, kortom: individu te zijn. Met macht
ben je wat...
Je
kunt anderen naar je hand zetten, geheel naar eigen believen.
In
alle collectieve systemen tref je meedogenloze kapitalisten aan, namelijk
individuen in wording, die voor niets en niemand opzij gaan en die er dus ook
niet toe overgaan met anderen afspraken te maken, regelingen te treffen en
relaties aan te gaan. Zij ruimen daarentegen de anderen op, gaan letterlijk
over lijken totdat zij de top bereikt hebben, namelijk de opperste macht. Die
partijbonzen zijn onveranderlijk benepen burgermannetjes, levensgevaarlijk
omdat in hen elke werkelijke ontwikkeling gesmoord is en er slechts
perversiteiten overgebleven zijn. Dat is typisch de burgerman! Hun macht is
binnen het collectief schier absoluut. Je kunt dat prachtig lezen in de boeken
van bijvoorbeeld de Russische schrijver Anatoli Rybakov: Kinderen van de Arbat
en 1935 en volgende jaren. De burgerman als geperverteerde kapitalist is
kenmerkend voor de moderne tijd omdat aan hem de mens als individu in wording
ten grondslag ligt. De ontwikkeling van de individu moet al aan de gang zijn
wil hij ontkend kunnen worden. De burgerman vooronderstelt dus de
individualist, maar hij manifesteert zich als een levensgevaarlijke tiran die
niets door de vingers ziet, alleen eigen streng begrensde standpunten voor
absolute waarheden houdt en van iedereen misbruik maakt. Psychologisch gezien
zit hij ook nog vol met haat, gevolg als die is van de onderdrukking van zijn
eigenheid, zijn individualiteit.
De
onderdrukte individualiteit forceert zich een uitweg door zich te fixeren op de
macht. Een andere uitweg is er niet. Je zou bijvoorbeeld kunnen denken dat
iemand in het beoefenen van wetenschap een uitlaatklep, en daarmee enig gevoel
van vrijheid, zou vinden. Maar dan beoordeel je de wetenschap verkeerd. Zij is
namelijk altijd en overal gebonden aan maatschappelijke voorstellingen met de
daarbij behorende machtsinstellingen. Een waardevrije wetenschap bestaat niet
in een onvolwassen wereld, noch in een collectivistische, noch in een
individualistische... Een berucht voorbeeld van onvrije wetenschap is te vinden
in de biologie, zoals die in de Sovjet-Unie bedreven werd. Je had daar Trofim
Lysenko (1898-1976), bioloog en voorzitter van o.a. de Academie van
wetenschappen. Vanaf 1935 voerde deze charlatan een campagne tegen de moderne
erfelijkheidsleer.
Hij
beweerde dat je erfelijke eigenschappen via het milieu zou kunnen veranderen,
en dat probeerde hij doormiddel van het telen van wintergranen alsof dat
zomergranen waren - of iets dergelijks. Dit machtswellustige burgermannetje
terroriseerde al zijn wetenschappelijke collega's en maakte voor hen tot
omstreeks 1956 de dienst uit. Hij ging zelfs over Goelag of niet, in feite
leven of dood... Vluchten in de wetenschap kan dus niet, tenzij zo'n vlucht
toch ook weer een vlucht in de naakte macht betekent zoals het geval was met
die Lysenko. Terzijde: de dissidente kunstenaars die zich verzetten tegen het
collectivisme zoeken geen uitlaatklep voor een gefrustreerde individualiteit
zoals partijbonzen en conformistische wetenschappers, want zij hebben zich helemaal
niet laten frustreren. Hun kunstenaarschap betekent werkelijke vrijheid en geen
geperverteerd individualisme.
In
de westerse wereld speelt de macht ook een belangrijke rol. Maar toch is de
macht een bijkomende zaak: hij komt mee aan de individuele ontwikkeling, aan
het zich waarmaken als kapitalist. Die macht is dus nooit mogelijk zonder de
uit ontwikkeling voortkomende bekwaamheden van de machthebber. Om macht te
krijgen moet je dus wat kunnen! Voor de burgerman als zodanig is geen macht
weggelegd want hij is juist gesmoord in zijn individu-zijn. In de westerse
wereld vooronderstelt macht individualiteit, in de politiek socialistische
wereld ontkent de macht elke individualiteit.
Gemeenschapszin-1 ; Gemeenschapszin-2
; Gemeenschapszin-3 ;
Opvoeding-1
; Opvoeding-2 ; Opvoeding-3 ; Opgevoed-1 ; Waanvoorstellingen-1 ; Waanvoorstellingen-2
;
De
laatste eeuwen gaat het in de wereld om het zich ontplooien van de mens als
individu, de mens als ik. Dat is een essentiële zaak, die los staat van
incidentele, tijds- en plaatsgebonden, ontwikkelingen. Hij geldt over de gehele
wereld en voor de gehele mensheid, maar dat betekent niet dat overal alle
manifestaties van die zaak eender zijn. Over het algemeen is te zeggen dat de
manifestaties ergens in een bepaald cultuurgebied het zuiverst de zaak
weerspiegelen en dat dan de rest daar, voorlopig, beneden blijft. Zo is te
stellen dat de ontplooiing tot individu in de westerse wereld, eigenlijk de
Atlantische wereld, het zuiverst en het verst gevorderd is. De reden daarvoor
is dat die ontplooiing het specifieke cultuurthema van de westerse wereld is.
Voor de rest van de wereld is het tot op dit moment overwegend een latente
ontwikkeling, die vaak geen duidelijke individualistische vormen aanneemt en
daardoor vaak moeilijk te herkennen is.
Ondanks
het feit dat individualisme het culturele thema van de westerse wereld is
begrijpen noch de individualistische kapitalisten, noch de politieke
socialisten wezenlijk ook maar iets van de mens als individu. Dat is logisch:
het individu worden houdt in een nog niet individu zijn en als dat het geval is
kan de zaak niet verstandelijk begrepen worden. Alles wat er over gezegd wordt
betreft bijgevolg bijzaken. Door dat, overigens onvermijdelijke, onbegrip
ontstaan die vreemde meningsverschillen, bijvoorbeeld over de vraag naar de
suprematie van individu of gemeenschap waarbij gevoelsmatig het zwaartepunt bij
de gemeenschap blijkt te liggen, wat in niet geringe mate door de christelijke
kerken ingefluisterd is.
Als
er nu toch een individuele ontwikkeling gaande is en tegelijkertijd een,
zelfbewust uitgesproken of gevoelsmatig als de maat gestelde, suprematie van
het collectivistische, dan kan onderdrukking van de individu niet uitblijven.
Zo'n onderdrukking vindt plaats via conditionering, via opvoedkundige
inprenting waarbij een beroep wordt gedaan op het zogenaamde redelijke denken
van het slachtoffer. Dat is wat anders dan hersenspoelen waarbij iemands geest
doormiddel van allerlei technieken murw gemaakt wordt. Bij conditionering wordt
het zelfbewustzijn vanaf de kindertijd vals voorgelicht zodat er een waanvoorstelling van de
werkelijkheid ontstaat. Het gevolg van onderdrukking van het individuele is de
mens als burgerman en deze kan qua ontplooiing nog maar een enkele kant uit,
die van de macht. Dat is dan ook hetgeen je onveranderlijk in totalitaire
socialistische staten aantreft, namelijk een niets ontziende strijd om de
naakte macht, gevoerd door uitermate burgerlijke mensen.
De
burgerman is een uitermate gevaarlijk mensentype. Zijn houding tegenover
mededingers bijvoorbeeld is veelzeggend: hij probeert niet het met zo'n
mededinger, die hem in de weg loopt, op een akkoordje te gooien, zoals de
kapitalistisch ingestelde mens doet, maar hij vindt het vanzelfsprekend dat hij
zijn mededinger uit de weg ruimt, uitschakelt. Er draait dan ook steevast een
programma van zuiveringen, er zijn steeds politieke processen waarin
tegenstanders van de meest idiote zaken beschuldigd worden, zoals spion van het
kapitalisme, verzieker van de jeugd, verrader van het marxisme en dergelijke.
Het op de macht van de burgerman gebaseerde totalitaire systeem heeft
aanvankelijk ongetwijfeld een grote kans van slagen, althans waar het de
voorziening in een beperkt aantal primaire behoeften betreft. De onderdrukte,
geconditioneerde, individu, de burgerman, wordt geconfronteerd met een nieuwe
wereld die overeenkomt met zijn (waan)voorstelling. Hij werkt dan ook loyaal mee, maar intussen
gaat op latente wijze zijn ontplooiing tot ik verder, vaak ongewild juist door
het systeem via onderwijs en opvoeding
bevorderd. Dat leidt ertoe dat de hele zaak na enige tijd gegarandeerd in
elkaar dondert, niet zoals in het westen hier en daar en incidenteel, maar over
de gehele linie. In het westen is de tijd voorbij dat de door mij bedoelde
burgerman de kans had aan de macht te komen. Veel kans heeft hij overigens
nooit gehad. Dat is gemakkelijk te begrijpen, want de burgerman is, zoals al
eerder gezegd, de mens die vanuit welke ideologie dan ook als individu verstikt
is. Het is de mens die zich aan een bepaalde collectieve voorstelling van de
werkelijkheid geconformeerd heeft. In het westen betreft dat conformeren
voornamelijk de godsdienst zoals die de mensen een bepaald gedrag voorschrijft.
Maar ook het politieke socialisme had er een handje van, denk maar aan de
geüniformeerde jeugdbeweging en de uniforme inrichting van de socialistische
arbeiderswoningen. Maar in principe is de burgerman niet typerend voor het
westen. Typerend is de mens die zich als ik waarmaakt. En voor zover dat gelukt
komt er vrijheid en macht aan mee. Uiteraard heeft ook dat nauwelijks iets met
werkelijke individualiteit te maken, maar het ligt als manifestatie van een
ontwikkeling wel degelijk op maat. De ontplooiing van het ik is essentieel en
het sluiten van een contract met de mededinger is een eerste, desnoods uiterst
primitieve, stap op de weg naar onvoorwaardelijke erkenning van de ander, naar
het inzicht als ik er ben, ben jij er ook. Dit laatste ligt dus in de lijn van
de westerse mens, maar het is tegelijkertijd in strijd met de burgerman.
Het
sluiten van akkoorden met de mededinger is oorzaak van het ontstaan van uiterst
fijnmazige infra structuren op alle mogelijke gebieden. Het niet-erkend zijn
van de individu (=burgerman) en het ontkennen van de mededinger (=uit de weg
ruimen) maakt het onmogelijk dat zinvolle infra structuren ontstaan.
Het
feit dat dergelijke structuren te danken zijn aan de wil van enkelingen om zich
breed te maken is, het zij nogmaals gezegd, geen argument om die zaak te
veroordelen, terwijl het bovendien een feit is dat dit zich breed maken niets
anders is dan het zich op primitieve wijze waarmaken als individu. Het is dus
heel reëel dat het gebeurt. De opmerking dat zoiets toch niet leuk is slaat
nergens op, ten eerste omdat de realiteit logisch niet anders zijn kan en ten
tweede omdat er geen enkel beter alternatief valt te bedenken: alles blijft er
qua praktisch resultaat ver beneden.
Datgene
dat in de tweede wereldoorlog gebeurd is, is niet representatief voor de
westerse individuele mentaliteit. Dat bleek dan ook duidelijk: de gehele
westerse wereld heeft zich ertegen verzet en zich ingespannen om er een
definitief einde aan te maken. Het optreden van nationaal-socialisme en
fascisme was op dat tijdstip niet vreemd aan het westen, maar de bedoeling
ervan wel. Beide grepen terug op het voor-individuele, het collectieve van
volkeren die nog moesten beginnen hun eigen identiteit te ontdekken: de
Germanen met betrekking tot de nazi's en de Romeinen met betrekking tot de
fascisten. Los van het feit dat er volstrekt verkeerde voorstellingen leefden
over zowel de Germanen als de Romeinen was het een rampzalige culturele
terugval in de individuele ontwikkeling. Terecht hebben de westerse mensen
aangevoeld dat zij a) met de zich uitlevende burgerman te doen hadden en b)
zo'n terugval geen enkele kans moesten geven. Zo hebben zij ook aangevoeld dat
de Sovjetmens voor westerse individualistische begrippen onacceptabel was -
afgezien van de vraag of een dergelijke mens buiten de fantasie van de
westerling ooit wel bestaan heeft.
Opvoeding-1
; Opvoeding-2 ; Opvoeding-3 ; Opgevoed-1 ; Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2
;
Bladwijzers: Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Opvoeding-1
; Opvoeding-2 ; Opvoeding-3 ; Opgevoed-1 ; China-1 ; China-2
;
Bij
Multatuli (Eduard
Douwes Dekker, 1820-1887) kom je de figuur van Droogstoppel tegen, in het kort gezegd het
prototype van de burgerman, saai, benepen en zonder enige creativiteit. Een
mens die door en door fatsoenlijk is en die eigenlijk alleen maar rustig wil
leven. Van zo iemand is zo zonder meer niet te verwachten dat hij
levensgevaarlijk is doordat hij zijn mededingers uit de weg pleegt te ruimen en
volslagen verstoken is van ook maar een greintje tolerantie. Toch moet je
hierbij oppassen. Droogstoppel
is een voorbeeld van een westerse burgerman en dat betekent dat hij zijn
eventuele machtshonger slechts uit zou kunnen leven via bepaalde bekwaamheden,
in feite via een zekere individuele ontwikkeling. Maar die individualistische
bekwaamheden heeft Droogstoppel
nu juist niet, zodat hij zich niet kan onderscheiden van de anderen. En omdat
hij dat niet kan verbeeldt hij zich dat hij het niet wil. Voor hem is het dus
niet weggelegd om zich a) louter via de machtsstrijd omhoog te werken omdat hij
in het westen leeft, en b) om zich op de westerse wijze machtig te maken via
creativiteit. Die ontbreekt hem immers! Zou hij, wat betreft geval a) in een
totalitaire Staat leven, hij zou zeker de poging wagen zijn mededingers uit de
weg te ruimen. Droogstoppel
lijkt dus Ongevaarlijk, maar als hij de kans krijgt is hij het niet. Als hij de
kans krijgt is hij meedogenloos, wreed en satanisch. Dat is wel gebleken bij
onder andere de Duitse
Droogstoppels, doorgaans ook middenstanders, die met een blanco volmacht
de Sovjet-Unie binnentrokken in 1941. Zij hebben als beesten huisgehouden...
Het
is opmerkelijk dat onderscheidingen als de bovenstaande nooit gemaakt worden,
noch door politici, noch door filosofen en psychologen en al helemaal niet door
filosofen.
Men
heeft almaar niet in de gaten hoe kleinburgerlijk en benauwd de Sovjet cultuur
was, en als men dat wel ziet, dan hecht men er geen betekenis aan. Dat is des
te opmerkelijker omdat juist de gesteldheid van de burgerman bepalend is voor
het reilen en zeilen in de totalitaire Staat en in laatste instantie voor het
ineen storten ervan. Zelfs nu de ondergang van de Sovjet-Unie een feit is, is
men nog steeds bezig elkaar de macht te betwisten: er is nog niets besloten en
ondernomen om de zaken te regelen, maar uitsluitend en meedogenloos gevochten
om de naakte macht. Bij zo'n machtsstrijd is steeds de norm, het hogere
maatgevende principe, datgene wat de ideologie voorschrijft, doorgaans in de
vorm van decreten van de partij. Die zijn voor de onderdrukte burgerman de
heilige maat. Historici gaan na hoe de zaken in de praktijk verlopen. Dus is
voor hen een zaak verklaard als dat gehele verloop zo gedetailleerd en zo
consistent mogelijk beschreven is. Zij doen dat, vooral tegenwoordig, met grote
nauwgezetheid en bijna steeds kun je ervan uitgaan dat hun mededelingen
betrouwbaar zijn. Maar toch ontbreekt er iets aan: men weet eigenlijk niet
waarover het gaat. Zo laat men de tegenstellingen zien tussen bepaalde
handelwijzen van de mensen, bijvoorbeeld wat betreft het elkaar uitsluiten van
de mensen voor zover ze zich als ik laten gelden, maar men gaat niet na en weet
dus niet- waarom die tegenstellingen er zijn en waarnaar zij verwijzen. Men
blijft steken in het uitleggen hoe iets gekomen is zonder te weten hoe het met
iets zit. Dat is een van de redenen waarom men de rol van de burgerman niet
herkent.
Een
totalitaire maatschappij waarin het om de naakte macht gaat slaagt gewoonlijk
aanvankelijk wel in zijn opzet. Maar na enige tijd, zeg een enkele generatie,
stort zo'n maatschappij onherroepelijk in.
Aanvankelijk
stellen de machthebbers namelijk een zekere orde in en ten gevolge daarvan zet
de zaak zich in beweging naar het gestelde doel. Is dat enigszins bereikt, dan
wordt de zaak statisch, hij stagneert. Het blijkt dan namelijk dat er geen
creativiteit is en dat er daardoor geen ideeën zijn die aangeven hoe het verder
moet - zijn die ideeën er eventueel wel, namelijk bij die of gene enkeling, dan
worden die onmiddellijk de kop ingedrukt. Overigens, in Rusland was er altijd
al een eenzijdige machtssituatie. Maar de macht van de vroegere élites berustte
op overerving en rijkdom, het was een typisch feodale macht die door de
machthebbers niet veroverd behoefde te worden omdat hij er gewoon altijd al
was. En, opmerkelijk genoeg: die macht was in wezen gegrond op westerse
individualistische principes. De Russische intelligentsia was volledig westers
georiënteerd, opgevoed
en geschoold. Na de revolutie van 1917 echter ontbrandde de strijd om de macht.
Iets dergelijks was ook in het China van na 1947 het geval. Het gaat dus niet om de vraag of er
macht is, maar het gaat er om in de gaten te hebben hoe het verwerven en
uitoefenen daarvan in zijn werk gaat.
De
wijze waarop de westerse ontwikkeling tot de mens als individu geschiedt is de
meest zuivere te noemen. Dat klinkt alsof we met iets moois van doen hebben,
maar dat is in de praktijk niet het geval. Zuiver is de westerse ontwikkeling
omdat het daarbij op alle mogelijke manieren steeds om de mens als individu
gaat en omdat alle aspecten daarvan in volle omvang voor de dag komen. De weg
waarlangs deze zaak zich ontplooit is inderdaad op zichzelf een
aaneenschakeling van ellende, maar juist als zodanig is hij een zuivere
afspiegeling van het eraan ten grondslag liggende proces. Zo beschouwd is de
westerse weg redelijk te noemen: hij ligt in de rede en dat betekent dat het
niet anders kan gaan dan zo. Het spreekt vanzelf dat hierbij de vraag of wij
een en ander prettig vinden in het geheel niet ter zake doet. Maar intussen kun
je toch wel vaststellen dat het allemaal zo prettig niet is...
Die
westerse ontwikkeling is niet gebaseerd op een edeler mensenras, op
uitverkiezing of hogere intelligentie, maar gewoon op het feit dat in het
westen de laatste cultuurfase tot ontwikkeling komt, namelijk de mens die
zichzelf als zelfbewustzijn tot thema heeft. Precies zoals bijvoorbeeld in de
Griekse wereld de mens de werkelijkheid als schoonheid tot thema had, zo heeft
de westerse mens de werkelijkheid als zelfbewustzijn tot thema. Er is echter
een verschil: dit doorwerken van het zelfbewustzijn is het laatst mogelijke
thema, meer zijn er niet. Dat betekent dat na uitwikkeling van dit thema de
mens klaar is; hij is dan volwassen en kan aan zijn werkelijke ontplooiing
beginnen. Voor hem is de strijd van allen tegen allen afgelopen en nu is de
situatie ontstaan dat allen gaan meetellen en zelfs deel gaan worden van een
alles omvattend geheel. De strijd van allen tegen allen vooronderstelt op de
een of andere manier een besef van het er zijn van iedereen. Dat leidt er in de
westerse wereld toe dat men met zijn mededingers akkoorden gaat sluiten,
uiteraard in de poging om hen buiten spel te zetten. Het feit dat de ander er
ook is ligt tijdens de ontwikkeling tot individu in het westen wel op de
achtergrond, maar het is er wel. Op onmerkbare wijze speelt het voortdurend
mee. Dat heeft er onder andere toe geleid dat er in het westen, zoals al eerder
opgemerkt, infra structuren hebben kunnen ontstaan en daartoe moet je niet in
de laatste plaats het recht rekenen. Als echter een cultuur in het teken van
onderdrukking van de individu staat, en dus in een collectivistische
totalitaire cultuur zoals die van het politieke socialisme, is ook het er zijn
van de mededinger ontkend - vandaar het meedogenloze uit de weg ruimen.
Bladwijzers: Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Opvoeding-1
; Opvoeding-2 ; Opvoeding-3 ; Opgevoed-1 ; China-1 ; China-2 ;
Nu
ik het over het begrip communisme wil gaan hebben wil ik er nogmaals op wijzen dat
ik het woord communisme aanhoud ondanks het feit dat het politieke verschijnsel
dat die naam is gaan dragen niets gemeen heeft met het filosofische begrip
communisme. Omdat echter in feite de verhouding met zijn allen zijn de
grondslag is voor zowel het filosofische begrip communisme als het politieke
stelsel communisme blijf ik, hoe misleidend bij gelegenheid ook, het woord
communisme gebruiken, voornamelijk om tijdens het nadenken over de zaak de
gevoelsassociatie tussen het politieke en het filosofische (en dus ware) niet
te verliezen. Zoals ik al eerder heb gezegd geldt het bovenstaande ook voor
socialisme, anarchisme en nihilisme. Het politieke systeem dat communisme heet
is een collectivistische en dus corrupte manifestatie van de verhouding met
zijn allen zijn. Hoewel als zodanig totaal vervreemd en ziekelijk is er als
aanzet toch een juist besef van de werkelijkheid geweest. Een besef waarmee
uiteraard niemand raad geweten heeft zoals dat met alle vier de begrippen uit
De Grote Vierslag het geval is. Er zijn in de mensheid ook beseffen geweest die
niet gecorrumpeerd zijn. Als voorbeeld diene de Griekse kunst: aan het er aan
ten grondslag liggende besef (de werkelijkheid als schoonheid) is op onvolwassen
wijze uitdrukking gegeven, maar die kunst is niet gecorrumpeerd; zij is
integendeel tot grote bloei gekomen. Hetzelfde geldt voor de oudere filosofie,
maar de moderne (academische) filosofie is volledig corrupt: er wordt niet
gefilosofeerd maar geanalyseerd en bij onvermijdelijk gebrek aan objecten voor
filosofische analyse doorwroet men elkaars uitspraken en werkstukken. Heel
knap, maar filosofisch heel dom! Ook de zogenaamde moderne kunst is corrupt.
De
begrippen uit De Grote Vierslag zijn niet zonder meer te herkennen en af te
leiden uit de politieke systemen en theorieën die dezelfde naam dragen. Je
vindt ze dan ook niet door het voorhanden communisme, socialisme, anarchisme of
nihilisme nadenkend te onderzoeken en zeker niet door er wetenschappelijke
analyse op toe te passen. Je vindt ze daarentegen door de aard van de
werkelijkheid filosofisch na te gaan vanuit het universele beginsel dat de
beweeglijkheid is.
Het
begrip communisme in de zin van met zijn allen zijn komt voor de dag bij het
systematisch doordenken van de levensbegrippen die voor de mens qua dagelijks
leven (eventueel existentie) gelden. Dan blijkt: 1) er is niets dat van meerdere waarde is
dan iets anders en dus is er niets dat enige waarde heeft. Dat is nihilisme. Op
grond daarvan kun je vaststellen,
2) dat er geen principe is dat buiten de mens om voor zijn
leven de maat is en er richting aan geeft. Hij bestuurt dus zichzelf en dat is
anarchisme. Die anarchist kan noodzakelijk niet iets anders laten gelden dan
dat 3) zijn
medemens eveneens zichzelf bestuurt en dat hij dus op gelijke wijze aanwezig
is: als ik er ben, ben jij er ook en dat is socialisme. Tenslotte, 4) als ik en al die
anderen er op dezelfde en gelijke wijze zijn is niemand van ons buitengesloten
en op grond daarvan is te constateren dat wij met zijn allen zijn: communisme!
Als het begrip communisme geldt vormen alle volkomen zichzelf zijnde individuen
met elkaar een geheel, een eenheid. Dat doen zij allen op volstrekt eigen
wijze, ieder voor zich vormt met de anderen een eenheid.
Hoewel
het begrip communisme aan de politieke praktijk niet te herkennen is, kun je
toch constateren dat door een aantal denkers in de 19 e eeuw
verrassend heldere uitspraken over het met zijn allen zijn op tafel zijn
gelegd.
Wat
dat betreft is die 19 e eeuw bijzonder vruchtbaar geweest, hetgeen niet
verwonderlijk is als je bedenkt dat men aan het begin van de individuele
ontwikkeling stond. Ik heb al laten zien dat de begrippen uit De Grote Vierslag
bij de mens als individu behoren, bij de concrete levende mens die niet voor
iets of iemand anders leeft, maar voor zichzelf en die van daaruit de
aanwezigheid van de anderen ten volle tot zijn recht laat komen. Zoals steeds
met een culturele beginfase speelt het aanvoelen, de intuïtie, het zien hoe de
zaken zitten, een belangrijke en overheersende rol. Dat leidt tot een aantal
schone idealen, niet in overeenstemming met, maar wel gegrond op de begrippen
van De Grote Vierslag. De ideeën van de mensen uit de 19e eeuw, voornamelijk socialisten
en communisten, maar toch ook nihilisten en anarchisten, zijn nooit
overtroffen. In de loop van de 20ste eeuw zijn ze tot holle frasen geworden
waarop niemand meer verder kan en durft gaan. Als de ontwikkeling van het ik
door zijn beginfase heen is gaat dat ik zich als iets exclusiefs laten gelden
om daarmee tegelijkertijd het zich realiseren van ideeën als socialisme en
communisme onmogelijk te maken. Hoe groots de wetenschappelijke en
technologische resultaten van het 20ste eeuwse denken ook zijn, qua ideeën is
het daarmee bijzonder droevig gesteld en met het huidige postmodernisme is het
al helemaal armoe troef: je mag niet eens meer ideeën ontwikkelen en als
leidraad gebruiken want dan ben je bezig met eenzijdigheden die op gespannen
voet staan met de ideeën van anderen of die zelfs afwijzen. En dat mag niet
meer, alles moet gelijkelijk gerespecteerd worden. Onzinnigheden en
waandenkbeelden bestaan niet langer. Eigenlijk moet alles in het teken van ik
weet het niet en dus weet jij het ook niet staan. Gevolg is grote en griezelige
oppervlakkigheid.
In
de loop van die vruchtbare 19e eeuw zijn alle vier de begrippen uit De Grote
Vierslag voor de dag gekomen, zij het op vertekende, want onbegrepen, wijze.
De
woorden nihilisme, anarchisme, socialisme en communisme zijn algemeen bekend
geworden; politieke stromingen zijn onder die vlaggen gaan varen en hebben uit
naam daarvan hun doorgaans niet zo erg fraaie rol gespeeld. Hoewel het voor de
dag komen van genoemde begrippen een zaak van het westerse denken is hebben zij
zich vooral bij de Slavische volkeren in allerlei vormen gemanifesteerd.
Uiteraard heeft dat met de geaardheid van die volkeren te maken, een geaardheid
die vooral gekenmerkt wordt door het op intuïtief psychische wijze gelden van
het gehele complex van de begrippen uit de vierslag. Die begrippen leefden
onder de mensen, niet als begrip, maar als sfeer. In de westerse wereld is
daarvan geen sprake. Ik kom hierop nog terug...
Er
zijn begrippen die af te leiden zijn uit de werkelijkheid als bewustzijn: onder
andere liefde, schoonheid, harmonie en dergelijke. Dat zijn allemaal
Onpersoonlijke begrippen. Zij gelden ongeacht mijn persoonlijke geaardheid en
omstandigheden omdat alles ineen is. De begrippen uit De Grote Vierslag
daarentegen behoren bij de mens als zelfbewustzijn. Zij veronderstellen dat er
het een is en het ander en dat die van elkaar onderscheiden zijn. Zij
veronderstellen de aanwezigheid van ik en jij en dat is het leven als dagelijks
leven. Zij hebben betrekking op de concrete werkelijkheid als totaliteit, zoals
die op trillende wijze in ons aanwezig is, namelijk als voorstelling. De
voorstelling is de inhoud van het zelfbewustzijn. Het doorwerken daarvan levert
voor de mens op den duur de verhoudingen op die ten grondslag liggen aan
de begrippen uit De Grote Vierslag. Zo vooronderstelt nihilisme het tegen
elkaar afwegen van het een en het ander en dit kan alleen als die twee van
elkaar onderscheiden en dus zelfbewust zijn. Op overeenkomstige wijze geldt dit
voor de andere drie begrippen.
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
, SLAVERNIJ/Slavenarbeid – [ Nummer 52 e.v. ] [ 61
en 62-EMANCIPATIE ] en [ Nummer 65 e.v. ] ; [ Nummer
52
In de loop van de 19e eeuw breekt de ontwikkeling
van de mens tot individu definitief door. Dat is eigenlijk het begin van het
zelfbewust worden van de mens en daarbij behoort dat ook de begrippen uit De
Grote Vierslag zich gaan laten gelden, op verkeerde wijze weliswaar, maar toch!
Ik vestig er de aandacht op dat ik het over de mens heb. Daarmee bedoel ik de,
min of meer abstracte, figuur mens zoals die aanwezig is in het algemene
wereldbeeld. Ik wil volstrekt niet suggereren dat alle mensen begonnen zich tot
individu te ontwikkelen. Integendeel: voorlopig was het maar een klein deel van
de bevolking en daaronder zullen er stellig maar weinigen geweest zijn tot wie
doordrong wat er in de westerse cultuur op dat moment gaande was. Ik wijs hier
speciaal op om die historici de pas af te snijden die meteen al beginnen aan te
tonen dat er nauwelijks sprake was van individualiteit en dat ik dus ongelijk
heb. Uiteraard komen zij dan met het voorbeeld van het proletariaat zoals dat,
met name in de Engelse textielindustrie en de mijnen, nagenoeg volkomen
verpauperd gedwongen was tot slavenarbeid.
Maar in feite is dat geen argument, en daarom: zij beweren maar wat zij te
beweren hebben, maar intussen is het toch een feit dat in de 19e eeuw de mens
als individu zich begon te roeren. Zoals bekend verscheen in 1848 het
Communistisch Manifest van de hand van Karl Marx (1818-1883) en Friedrich
Engels (1820-1895) waarin de proletariërs aller landen opgeroepen werden zich
te verenigen teneinde de macht in handen te nemen. Op de een of andere manier
heeft dit manifest, tezamen met het latere Das Kapital (1867), een enorme
beroering in de westerse wereld teweeggebracht. Dat nu zou onmogelijk zijn
geweest als er in de mensen niet iets doorgebroken was, iets waarin nog bijna
niemand inzicht had (uitgezonderd misschien Hegel), maar dat toch onstuitbaar
werkzaam was en vele mensen aansprak. Wat vooral in de praktijk de mensen
beroerde was de al of niet uitgesproken behoefte en wil om de wereld te gaan
opbouwen en inrichten. Dit en vele andere verschijnselen zijn alleen maar
mogelijk als het zelfbewustzijn zich laat gelden en er dus individualistische
ontwikkeling is.
Steeds als er nieuwe cultuurmomenten in de
mensheid ontkiemen, doet het verschijnsel zich voor dat er ideeën uitgesproken
worden die van een helder inzicht in de werkelijkheid en de wereld getuigen.
Zij danken hun helderheid en hun radicaliteit aan hun intuïtieve karakter: men
gaat uitsluitend af op wat men ziet en ervaart; men heeft er nog niet over
nagedacht zodat de zaak nog niet uit elkaar gehaald en kapotgemaakt is. Het
denken, cultuurgebonden als het is, maakt van elk intuïtief inzicht iets anders,
iets dat niets meer met de oorspronkelijke zaak te maken heeft. Dat was
bijvoorbeeld ook het geval met de evangelische inzichten aan het einde van de
oudheid. Die inzichten blijken, wat de praktijk van het leven betreft, zonder
uitzondering volledig samen te vallen met onze begrippen uit De Grote Vierslag.
Het erop volgende nadenken zoals dat voornamelijk in de Roomse Kerk geschiedde,
maar ook bij allerlei sekten, leidde er onvermijdelijk al spoedig toe dat de
hele zaak corrumpeerde tot een stelsel van geboden, regels en sancties.
De
socialistisch en communistisch ingestelde denkers uit de 19 e eeuw legden
inzake de maatschappij denkbeelden op tafel die qua inzicht en radicaliteit
door geen enkele hedendaagse politieke stroming meer worden aangehangen. Ze
worden zelfs helemaal niet meer begrepen. Het (analytische) denken heeft ze
volledig stukgemaakt.
Daarom herkent men onze wereld niet meer
als een slavenmaatschappij
die zijn legitimatie vindt in de godsdienst of dienovereenkomstig machtsdenken,
zoals het hedendaagse wetenschappelijke denken voor zover dat bevangen is in
zijn maatschappelijk functioneren: de onbetwistbare stellingen van de pastoor
zijn vervangen door die van de wetenschapper - iets wat destijds door
bijvoorbeeld de Russische anarchist Michael Bakoenin (1814-1876) met ongewone
helderheid voorspeld werd! Hij begreep ook zonder moeite dat de mensen bij verkiezingen
geen inspraak in het bestuur krijgen, maar slechts de macht van enkelen
legitimeren: Slaven,
gij kiest uw eigen meesters! . Daarmee is nu niemand het meer eens, het inzicht
in deze materie is bijna geheel verduisterd.
Zo legde de filosoof Ludwig Feuerbach
(1804-1872) uit hoe het zit met het christendom in zijn hoofdwerk Das Wesen des
Christenthums uit 1841, gevolgd door nog enkele van dergelijke werken. Die zijn
nog volledig actueel, product als zij zijn van een nog frisse kijk op de
werkelijkheid. Volgens hem is alle godsgeloof een cultuurproduct, resultaat van
menselijk denken. Wie komt daar vandaag nog mee, behoudens een voor uit de tijd
uitgescholden enkeling? Die wordt beschouwd als een onverdraagzaam mens, een kwaadspreker die
niet in staat is iedereen in zijn waarde te laten. Het is voor de gemiddelde
hedendaagse intellectueel niet te begrijpen dat de godsdienst een groot kwaad
is en dat de godsdienstigen op misdadige wijze misleid worden. Men is immers
tot de, overigens volstrekt onhoudbare, overtuiging gekomen dat godsdiensten cultuur zijn
en dat er bijgevolg niet over geoordeeld mag worden. Dat is namelijk niet
redelijk, je oordeelt ook niet over het feit dat het gras groen is en de Rijn
naar zee stroomt.
Dat
een godsdienst helemaal geen onvermijdelijk verschijnsel is en daarom geen
cultuur kan zijn, maar slechts onder omstandigheden aan een cultuur kan
meekomen, wordt niet begrepen. Allicht! Men analyseert alles kapot en weet
daardoor niet meer waarover het gaat.
Het is interessant op te merken dat de intuïtieve
frisheid van de ideeën inzake bijvoorbeeld het opbouwen van de wereld zich niet
alleen beperkte tot het filosofische en politieke denken. Ook het commerciële
denken was krachtig en creatief. Verreweg de meeste hedendaagse grote multinationale
ondernemingen zijn rechtstreeks resultaat van 19e eeuwse
ondernemingslust. Ik bedoel van de 19e eeuwse mentaliteit van opbouwen, de
wereld veranderen en onderwerpen aan de menselijke wil. Daartegenover staat dat
alles wat vanuit het moderne 20ste eeuwse denken opgezet wordt na korte tijd
instort, en wel omdat zo'n onderneming bij voorbaat al kapot geanalyseerd is,
nog voor hij een aanvang heeft genomen. Een ander voorbeeld geeft het huidige
politieke denken te zien. Vanuit de gedachten van de 19 e eeuw is er een soort
van verzorgingsstaat ontstaan, waarvan in ieder
geval gezegd kan worden dat die een tamelijk hoge graad van veiligheid voor de
burgers gerealiseerd heeft. Het is overigens nog maar de vraag of de term verzorgingsstaat niet bewust
gekozen is om de burgers een zekere mate van onvolwassenheid in de
schoenen te kunnen schuiven en daarna een argument te hebben om de hele zaak af
te breken. Hoe dan ook, het inmiddels voor ouderwets uitgemaakte denken heeft
wat veiligheid opgeleverd. Maar thans begrijpen de politieke leiders helemaal
niet meer waarom dat allemaal gebeurd is. De noodzaak van sociale
voorzieningen is hen niet meer duidelijk en dus moeten die afgebroken
worden, onder het voorwendsel dat ze te duur geworden zijn en bovendien
misbruikt worden. Nu is het best mogelijk dat het wat goedkoper moet en het is
zeker dat er fraude
gepleegd wordt - dat wordt er namelijk altijd en overal - maar op zichzelf ligt
het niet in de logica dat de voorzieningen verslechterd worden in plaats van
verbeterd. Het blijkt echter dat men niet meer begrijpt waarom het in een
samenleving gaat en daardoor is de samenleving voor een bovenlaag een bron van
inkomsten geworden...
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
, SLAVERNIJ/Slavenarbeid
– [ Nummer
52 e.v. ] [ 61 en 62-EMANCIPATIE
] en [ Nummer 65 e.v.
] ; [ Nummer 52
No. 53 concurrentie-1
; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L
Op het ogenblik wordt een heel complex van
sociale voorzieningen afgebroken. Het heet dat dit noodzakelijk is omdat de
zaak anders niet langer betaalbaar zou zijn. Bovendien wijst men er steeds weer
op dat het met de economie slecht gaat en dat we dus moeten inbinden.
Tegelijkertijd worden er tientallen miljarden in het buitenland geïnvesteerd en
verrijzen er overal nieuwe luxueuze bedrijfspanden. Een bepaald soort bovenlaag
kan zich vrijwel alles veroorloven, niet doordat er nu eenmaal kapitaal in de familie
is, maar doordat er zo buitensporig veel verdiend wordt. Hoe dan ook, er is een
verschuiving gaande van een denken in termen van gemeenschappelijkheid naar
termen van individualiteit. Natuurlijk wordt dat door politici en overheden ook
opgemerkt, maar enerzijds verwijten zij de mensen dat zij steeds meer
individualistisch worden en spreken zij smalend van de calculerende burger, die overigens
niets anders doet dan wat de bovenlaag altijd al gedaan heeft, om anderzijds
van de individualisering gebruik te maken teneinde nog meer gelden door te
sluizen naar het particuliere bedrijfsleven. Zo kan de bedoelde bovenlaag aan
zijn verdiensten komen. De hierboven geschetste ontwikkeling zou door zijn
banaal politieke karakter van geen betekenis zijn voor de filosofie, ware het
niet dat die zo typerend is voor de ontwikkeling van de mensheid naar
socialisme en communisme. Het lijkt alsof dat proces zich van genoemde
begrippen af beweegt, maar in feite legt het er een steeds solider basis voor.
Overheden en politici zijn afhankelijk van
collectieven. De strijd tussen collectieven, in de democratie in de vorm van
partijen en andere pressiegroepen, is bepalend voor de positie van overheden en
politici. Die positie is natuurlijk een machtspositie - verder is er
intellectueel met die overheden en politici niets aan de hand! Ter wille van
het behoud van de macht is het dus noodzakelijk dat er collectieven blijven
bestaan, maar de huidige ontwikkelingen vormen daarvoor een bedreiging, reden
genoeg om de individualisering te verafschuwen. Omdat echter overheden en
politici onvermijdelijk in termen van macht en dus in termen van kapitaal,
winst, groei en concurrentie
denken en daarbij elke moraal en elk begrip terzijde schuiven, maken zij
naarstig misbruik van de situatie en proberen er uit te halen wat er in zit.
Van in goede banen
leiden van het proces is volstrekt geen sprake.
Zoals
gezegd is het gelden van De Grote Vierslag in de loop van de 19e eeuw als een
besef tot het zelfbewustzijn van de mensen doorgedrongen. Dat was gevolg van
het actief worden van het ik-besef, de aanvang van de ontwikkeling tot
individu. Een van de zaken die qua besef naar voren kwamen was communisme, in
de betekenis van met zijn allen zijn. Manifestatie van dat besef is het streven
om zich te verenigen, dat in de praktijk echter niet uitliep in met zijn allen
zijn, maar in het vormen van en zich onderschikken aan collectieven. De
essentie van die collectieven is enerzijds de wil om via het verkrijgen en
uitoefenen van macht, gebaseerd op een zo groot mogelijk collectief (de macht
van de meerderheid!), een nieuwe, betere en rechtvaardiger, maatschappij op te
bouwen. Het vormen van die collectieven geschiedde dus niet vanuit een
saamhorigheidsgevoel, een met zijn allen willen zijn, een samen willen leven,
maar vanuit een zeer bepaalde doelstelling, namelijk macht te veroveren. Een
doelstelling waaraan de leden van het collectief zich vanzelfsprekend geheel en
al moesten onderwerpen.
Anderzijds
echter was daar, eveneens vanuit hetzelfde prille besef omtrent De Grote
Vierslag, toch het gevoel een gemeenschap te vormen, voornamelijk gestimuleerd
door de gemeenschappelijke armoede en ellende. Dit gevoel is gaandeweg op de
achtergrond geraakt, namelijk met het zich doorzetten van het zelfbewust worden
van de zaak en het daaraan meekomende denken. Vandaag kennen enkel nog wat
oudere socialisten en communisten dit gevoel en zij bemerken tot hun verdriet
dat zij daarin vrijwel alleen staan.
Het
strijden om de macht via het vormen van zo groot mogelijke collectieven heeft
zich steeds meer doorgezet en is op het ogenblik nog altijd het gangbare
patroon. Het begint echter almaar duidelijker te worden dat die zaak zijn
langste tijd gehad heeft. Nog slechts met grote moeite weet men hem nog in
stand te houden, maar en de burgers en de overheden en politici zien er steeds
minder heil in. In feite is bedoeld denken over collectieven een achterhaalde
19e eeuwse aangelegenheid, maar lang niet iedereen heeft dat in de gaten. Menig
idealist is nog steeds bezig mensen wakker te schudden en in beweging te
krijgen teneinde alsnog de huidige ontwikkelingen te stoppen en weer terug te
keren naar de oude situatie.
Dat
echter kan nooit vruchten afwerpen omdat de mensen zich niet meer in een
collectief willen en kunnen schikken.
We
zijn het individu-zijn inmiddels een eind dichter genaderd dan in de vorige
eeuw. Het individu-zijn begint zich enigszins af te tekenen. Ik heb al heel wat
over de gevolgen hiervan gezegd. Dat zijn over het algemeen geen prettige
dingen: bandeloosheid, vandalisme, normloosheid en agressie en dergelijke
frustraties nemen toe en de saamhorigheid neemt zienderogen af. Maar daar staat
tegenover dat de begrippen uit De Grote Vierslag almaar meer het moment naderen
dat zij effectief gaan worden. Alle vier winnen zij aan sterkte en het ligt
daarbij in de logica dat zij zich nu gaan laten gelden naar hun ware aard.
Niemand echter wil ze bij hun naam genoemd hebben, hetgeen te begrijpen is
omdat die begrippen geassocieerd worden met verschijnselen die tot het verleden
behoren en die op zichzelf onhoudbaar zijn gebleken. Zo wil niemand nihilist
heten, want men denkt daarbij aan vernietiging, afbraak, onverschilligheid,
normloosheid en dergelijke. Toch is het toekennen en handhaven van waarden
aanzienlijk verminderd. Heel veel waarden zijn uitgehold, zoals bijvoorbeeld
die van de Staat, het gezag, de status, titels en graden enzovoort. Ook aan de
zogenaamde moraal wordt veel minder waarde toegekend, evenals aan de godsdienst
en het vaderland, kortom het nihilisme in de zin van ontwaarding wordt almaar
sterker. Overheden, geestelijken en politici waarschuwen dan ook voortdurend,
bevreesd als zij zijn voor verlies van hun macht. Bijna niemand noemt zich
anarchist, afgezien van wat op het 19e eeuwse anarchisme ingestelde idealisten.
Toch is het zichzelf besturen, zij het onder allerlei andere namen, sterk
toegenomen. In het bedrijfsleven is het zelfs al een gewaardeerd streven
geworden! Sommigen gaan al zover dat zij elke bemoeienis van de Staat en
ambtenarij pertinent afwijzen, evenals belastingen en premies voor sociale
voorzieningen. Men vindt dat socialisme en communisme niet langer mogelijk
zijn, maar intussen is het besef dat jij er ook bent als ik er ben en het besef
dat wij met zijn allen een ondeelbare wereld vormen overal waar te nemen.
Bovendien vertoont dat zich vooral in die streken waar de ontwikkeling tot
individu het verst gevorderd is, dus in het noord- westelijk deel van Europa.
De overheden en politici echter richten zich niet in positieve zin op deze processen:
zij vernieuwen de sociale voorzieningen niet in de richting van individualisme,
maar breken ze af op grond van datzelfde individualisme. Zij zijn dus
buitengewoon asociaal bezig...
concurrentie-1
; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L
No. 54
concurrentie-1 ; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
Zoals
al eerder gezegd zie je in de loop van de 19e eeuw de begrippen uit De Grote Vierslag
boven water komen, uiteraard op intuïtieve wijze. Het is een besef. Het
begrijpen ervan moest nog komen, wij zitten daarop trouwens nog steeds te
wachten! In ieder geval werd aangevoeld dat wij mensen met zijn allen zijn, een
besef dus aangaande het begrip, communisme.
De
kreet Vrijheid, gelijkheid en broederschap en het Alle Menschen werden Brüder
kwam zomaar niet uit de lucht vallen maar was uiting van genoemd besef. In 1776
al drukten de Amerikanen dezelfde opvattingen uit in hun
onafhankelijkheidsverklaring die zo vooruitstrevend was dat hedendaagse
Amerikanen menen dat het beslist een communistisch geschrift moet zijn. De
denkers uit die tijd konden nog niet begrijpen hoe de door hen intuïtief
voorziene wereld verwerkelijkt zou worden. Zij dachten aan gelijke rechten voor
een ieder, wetenschappelijk verantwoord onderwijs, uitbanning van de
godsdienst, optimale veiligheid en dergelijke. Maar dat alles werd min of meer
van een overheid verwacht; het zou de mensen afgedwongen en opgedrongen moeten
worden. Zo gaat het evenwel niet. In feite zijn de mensen pas dan veilig als
zij individueel elkaars veiligheid garanderen en dat niet omdat zij daartoe
gedwongen worden, maar omdat zij inzien als ik er ben, ben jij er ook. Langs de
weg van de maatschappelijke ordening, van het maken van een leefbare wereld,
verloopt het proces niet. Zoals inmiddels wel, duidelijk zal zijn verloopt het
via de individualisering. Pas als er een werkelijk met zijn allen zijn is
gegroeid kunnen alle aspecten van het begrip veiligheid in orde gemaakt worden.
Dat echter konden de denkers van de 19e eeuw, hoe radicaal ook, nog niet inzien
en tot een theorie uitwerken.
Op
grond van het verkeerd begrijpen van het communisme ontstaan er in de westerse
wereld allerlei collectieven. Binnen die collectieven, bijvoorbeeld
verenigingen met velerlei doelstellingen, gedraagt men zich alsof men met zijn
allen is, maar in feite is dat geenszins het geval. Een ieder moet namelijk bij
voorbaat akkoord zijn met de regels en normen van zo'n collectief en zich
daaraan volledig onderwerpen. Regels en normen die er al waren, evenals
trouwens de structuur en de functionarissen. Dat betekent dat feitelijk niemand
er werkelijk is. Bovendien moet je tot een dergelijk collectief toetreden: je
vormt het niet, maar je treedt toe, je wordt lid. En de democratische
bestuursvorm heeft ook niets met met zijn allen te maken, want een groot deel
van de leden (maximaal 49%) heeft als minderheid niets te vertellen, terwijl
alle macht in handen is van een élite. Het feit dat die élite democratisch
gekozen is doet niets aan haar macht af maar versterkt die juist! Vrijwillig
onderwerpen de leden zich aan het collectief en zijn macht, misschien
beantwoordt dat zelfs aan hun idealen en voelen zij er zich volkomen bij thuis,
misschien zijn zij het met alles eens, maar toch is er een deel van hun
persoonlijkheid, van hun individualiteit, buitengesloten. Zij kunnen niet
zichzelf zijn en dat breekt hen vroeg of laat op.
De
vierslag kan niet gelden zonder het individu-zijn. Meent iemand bijvoorbeeld
dat er een goddelijke of maatschappelijke macht boven hem uitgaat, dan kan hij
onmogelijk de vierslag waarmaken. Meent iemand dat het in het leven om het
collectief gaat, het geheel, de groep, de Staat of iets dergelijks, ook dan kan
het niets worden met De Grote Vierslag. Het individu-zijn is essentieel. Het
individualisme is op zichzelf in strijd met het besef met zijn allen te zijn.
Bewerkt
het dus enerzijds socialisme en communisme, anderzijds ondergraaft het in
toenemende mate elke vorm van collectiviteit. Alle collectieven hollen dus
zichzelf uit; dat is geen inwerking van buitenaf maar een inwendige
tegenstrijdigheid. Enerzijds ontstaat het collectief vanwege een besefte grote
vierslag en anderzijds holt het zich gaandeweg verhelderen van De Grote
Vierslag het collectief uit zodat het reddeloos ten onder gaat. Het herkennen
en begrijpen van deze dubbele werking van het individualisme en, daarmee
samenhangend, van het verhelderen van De Grote Vierslag, maakt het betrekkelijk
gemakkelijk de verschillende maatschappelijke verschijnselen van elkaar te
onderscheiden, te doorzien en enigszins in hun voortgang te voorspellen.
Hedendaagse
machthebbers zijn niets als er geen collectief is dat hen in stand houdt. Maar
tegelijkertijd zijn ook zij onderhevig aan individualisering zodat zij zich van
hun eigen collectief afzonderen, zich er weinig meer aan gelegen laten liggen
en hun beloften niet nakomen. Zelfs is te stellen dat dit de oorzaak is van hun
grotere neiging tot corruptie en hun toenemende behoefte zich aan de
samenleving te verrijken. In belangrijke mate gebeurt dit door de samenleving
te individualiseren, de beschermende en verzorgende regelingen af te breken
zodat de mensen gedwongen worden hun veiligheid bij particulieren te kopen die
alleen maar op winst uit zijn. Uiteraard ontwikkelen de burgers zich ook tot ik
zodat ook van hun kant het collectief uitgehold wordt, maar daartegen gaan de
machthebbers tekeer omdat het de burgers eigenlijk niet toegestaan is ook eens
na te gaan wat voor hen het voordeligste is. Het is dus allemaal heel
tweeslachtig: enerzijds is het collectief nodig om de macht in stand te houden
en anderzijds wordt het collectief almaar meer vernietigd. En dat vindt plaats
bij iedereen, maar lang niet iedereen plukt er de onrechtmatige vruchten van:
dat voorrecht is slechts voorbehouden aan diegenen die het verloren gegane
tegen grof geld kunnen aanbieden in de vorm van veiligheid en de daarbij
behorende diensten. De markt van diensten bloeit als nooit tevoren... En dat
verschijnsel is het duidelijkst waar te nemen bij die groeperingen die het
meest op het collectief gefixeerd waren: de socialistische en aanverwante.
Hoe
liggen nu de verhoudingen als het werkelijk om met zijn allen zijn gaat?
Dan moet als eerste opgemerkt worden dat het gaat om de mens als individu en
vervolgens dat dit vooronderstelt dat a) de ander er voor mij ook is, b) ik
mijzelf bestuur en c) er voor mij niets van waarde is dat voor mij
richtinggevend is. Dit volledig gelden van de begrippen uit De Grote Vierslag
is in strijd met alles wat voor het collectief geldt: op geen enkele wijze
wordt mijn persoonlijke leven, noch dat van de ander, beknot ter wille van dat
collectief. Het is daarentegen mijn streven mij zo volmaakt mogelijk te laten
gelden vanwege het feit dat ik het met zijn allen zijn herken en dan vorm ik
vanzelf, tezamen met de anderen, een geheel. In dat geheel is alles
gerealiseerd dat de mens qua samenleven nodig heeft. Op grond hiervan zou je
kunnen zeggen dat dit geheel voor de mensen aantrekkelijk is, juist omdat zij
volledig zichzelf kunnen zijn. Dat- betekent onder andere dat het er in zo'n
geheel volstrekt niet om gaat dat iedereen het met iedereen eens is. Dat zou
immers niet kunnen omdat iedereen zichzelf is! Iedereen is dus per definitie
anders en voor iedereen vertoont de werkelijkheid zich in een andere kleur.
Deze veelkleurigheid bewerkt een optimaal functioneren, dan evenwel niet op
grond van naijver, concurrentie
en machtshonger, maar op grond van elkaar stimuleren en inspireren. Ieders
eigen ideeën bevorderen de intellectuele rijkdom en de wijsheid van de
anderen.. .
concurrentie-1
; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
No. 55 Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L anarchie1 anarchie-2 (en nrs. 37, 55 en 66) ; verlichting-1, verlichting-2, verlichting-3, verlichting-4, verlichting-5, verlichting-6, verlichting-7 ; verlichting-8
; verlichting-9 ; verlichting-10 ; verlichting-11, verlichting-12 ; verlichting-13 ; verlichting-14 ; verlichting-15 ; Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Het
tegen elkaar inwerken van stromingen, zoals het geval is bij het zich
ontwikkelen van het individualisme, is iets geheel anders dan de dialectiek
waarmee destijds Hegel kwam en dat het denksysteem van bijvoorbeeld Karl Marx
werd. Zoals gezegd komt in de intuïtieve beginperiode van het individualisme
het besef op van met zijn allen zijn, een besef dat leidt tot het organiseren
van allerlei collectieven. Maar tegelijkertijd is de individuele ontwikkeling
op zichzelf in strijd daarmee: de mens als ik-zegger begint met zichzelf van
alle anderen af te scheiden. Deze tegenstellingen nu zijn dus niet dialectisch.
Dit begrip duidt namelijk op grootheden (these en antithese) die buiten elkaar
zijn, die van elkaar gescheiden zijn, die als zodanig een relatie met elkaar
hebben en op grond daarvan op elkaar inwerken. Je kunt daarbij denken aan de
strijd tussen kapitaal en arbeid, kapitalisten en proletariërs. Marx had gelijk
dat hij hierin iets dialectisch zag, maar de uitwerking daarvan laat nogal iets
te wensen over. De individualisering, met de bewustwording van de begrippen uit
De Grote Vierslag, is geen zaak van strijd (dialectiek tweegesprek, tweestrijd)
maar een zaak van groei. Zoals het groeien van een organisme tevens het sterven
bevordert en naderbij brengt, zo brengt de organisatie van collectieven
onmiddellijk het uiteenvallen daarvan naderbij.
Het
ik worden en het waarmaken van De Grote Vierslag brengen inderdaad veel strijd
met zich, in zekere zin een strijd van allen tegen allen, maar het is geen zaak
van strijd doch van groei.
Het
met zijn allen zijn is helemaal niet zo eenvoudig te begrijpen als het lijkt.
Je loopt namelijk steeds een tweetal risico's bij het doordenken van deze
materie. Het eerste risico is gelegen in het onwillekeurig idealiseren van dat
toekomstige met zijn allen zijn. Als je de zaak als een ideaal denkt haal je
een groot aantal wezenlijke menselijke eigenaardigheden eruit. Je maakt van de
mensen heiligen, namelijk mensen minus hun zonden. Je denkt dan alleen maar aan
de mooie dingen, aan dat wat liefelijk klinkt en welluid, oftewel aan een soort
Koninkrijk Gods op aarde. Zo ongeveer het ideaal van alle goedwillende
christenen. Op die manier is het niet moeilijk je die toekomst voor te stellen,
maar er deugt niets van. Het is een droom, een utopie. Van een mens is niets af
te denken en dus moet je proberen een compleet mens als een volwassene te
denken. Het tweede risico ligt in het onwillekeurig gaan denken in reglementen.
Dat is niet verwonderlijk want tot nu toe is de gehele wereld erop gebaseerd en
vrijwel iedereen is er zeker van dat het zonder die reglementen een chaos zou
worden. Er zou anarchie
heersen. Dus moet de zaak gereglementeerd worden en dat zal op den duur op
redelijke wijze geschieden, dat wil zeggen niet langer ten gunste van
enkelingen en kleine bevoorrechte groepen, maar ten gunste van het geheel van
de samenleving. De verwachting dat de rede de maat zal zijn bij het
reglementeren stamt uit de tijd van de Verlichting, toen men ontdekte dat de mens
een wereld moet maken. Die rede echter wordt in feite een
onderdrukkingsinstrument, namelijk om alle ongewenste menselijke eigenschappen
uit te schakelen. Vooral het humanisme is hier sterk in, men verwacht alles van
de rede en heeft doorgaans niet in de gaten dat redelijke beheersing ook
onderdrukking is, in de praktijk in hoofdzaak zelf-onderdrukking.
In
het eerste idealistische geval gaat het dus om het verhogen van de mens tot een
heilige, en in het tweede redelijke geval om het onderdrukken van alles wat als
verkeerd beschouwd wordt. Vooral dit laatste is een complex van waanideeën.
Denk bijvoorbeeld eens aan het zogenaamde egoïsme. Dat wordt ervaren als
buitengewoon negatief, gericht als het is op voordelen voor het ik en onverschilligheid
voor de ander. Men heeft daarin geen ongelijk, maar als men het egoïsme wil
gaan afschaffen, uitbannen of onderdrukken, vernietigt men de drijfveer en bron
van alle individuele ontwikkeling en dus ook van het zich waarmaken van De
Grote Vierslag. Egoïsme is het zich waarmaken als ik, maar dan zo onvolwassen
dat er nog geen besef van individualiteit doorgebroken is. Er valt dus niets af
te schaffen, uit te bannen of te onderdrukken. Wat mogelijk gemaakt moet worden
is de vrije en ongedwongen ontwikkeling van de individuele mens, zodat die met
recht kan zeggen het gaat mij uitsluitend om mijzelf - in navolging van Max Stirner
(1806-1856). Zoals ik heb laten zien kan juist die mens socialistisch zijn:
voor hem geldt als eerste dat de ander er ook is. De zogenaamde slechte
eigenschappen, die men met behulp van de rede wil onderdrukken, zijn vrijwel
allemaal onvolwassen manifestaties van verhoudingen die voor de
mens essentieel zijn. In onvolwassen staat zijn zij kwalijk en is het
zinvol ze te onderdrukken of te neutraliseren, maar filosoferend naar de
volwassen mens toe moet je niet in dat soort termen denken maar in dynamische
processen, in ontwikkelingen. Dat betekent bovendien dat je er op bedacht moet
zijn dat thans geldende waardeoordelen - want dat zijn het - morgen wel eens
veranderd zouden kunnen zijn. Dus: wie bepaalt wat goed is en wat kwaad als het
over menselijke eigenaardigheden gaat?
In
feite bepaalt het op een zeker moment geldende denken wat er in de toekomst
afgeschaft of onderdrukt zal moeten worden. Dan behoef je er niet aan te
twijfelen dat allerlei belangen een grote rol zullen spelen. Hoe dan ook, op
zo'n manier doordenken over de volwassen mens voor wie het met zijn allen zijn
geldt leidt alleen maar tot verkeerde voorstellingen.
De eerste grootheid in de vierslag is nihilisme:
er is niets dat mij meer waard is dan iets anders, er is niets dat mij iets
waard is. Dat geldt logischerwijze ook voor mijn eigenschappen, dus zal ik mijn
persoonlijkheid door geen daarvan laten bepalen, ik ben onverschillig voor mijn
eigenschappen op zichzelf. Ik versterk ze niet en ik onderdruk ze niet, ik houd
ze binnen het geheel van mijn persoon. Voor mij geen gemoraliseer. De tweede
grootheid: ik bestuur mezelf en dat kan ik doen omdat er voor mij geen waarden
zijn. Zodoende ben ik volkomen vrij in dat besturen en vrij in het volgen van
mijn eigen richting in het leven. Ik volg de stroom van mijn eigen leven en
daarin ben ik anarchist. De derde grootheid, de ander is er ook, en de vierde,
wij zijn met zijn allen, spreken in hun eenvoudigste vormen voor zichzelf. Het
bovenstaande speelt in de mens die straks volwassen is. Maar er is nog wel het
een en ander aan te bedenken. Je moet bijvoorbeeld opletten niet te denken:
zoals ik er ben, ben jij er ook, hetgeen inhoudt dat de ander net zo moet zijn
als ik. Dat geldt als het over een collectief gaat, maar het geldt niet voor
een geheel. Daarvoor geldt dat de ander er is en het vereist dus de
aanwezigheid van alle diens eigenaardigheden, bekwaamheden en eigendommen. Dus
verschillen we allemaal volstrekt van elkaar. Het geheel is in zichzelf
pluriform. Dat kan ook niet anders want het begrip het geheel houdt onder
andere in dat alles tot zijn recht moet komen. Dat evenwel is heel iets anders
dan je vanuit idealisme
of vanuit redelijkheid zou verwachten! In beide gevallen wordt een deel van de
menselijke persoon buiten beschouwing gelaten als iets dat niet gewenst is.
Eigenlijk berusten zowel het christelijke idealisme als het humanistische redelijke op
diep verborgen zondebesef: de mens deugt wezenlijk niet...
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L anarchie1
anarchie-2
(en nrs. 37,
55 en 66) ; verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7 ; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
; Het begrip TEGENSTELLINGEN
vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
No.
56 concurrentie-1 ; concurrentie-2
; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L
Het
is nog maar de vraag of die wereld waarin de mensen met zijn allen zijn ooit
komt. Dat hangt van een heleboel factoren af, waaronder de mogelijkheid dat het
een of andere hemellichaam onze planeet vernietigt of ernstig beschadigt. En
wellicht maken de mensen, door een ongeluk, door onverschilligheid of met opzet, een
eind aan het (menselijk) leven op aarde. Niemand kan voorspellen hoe de
toekomst zal zijn. Voor de filosofie is de vraag daarnaar dan ook niet
interessant, maar wel is na te gaan wat de laatste denkbaarheid is, of anders
gezegd: waarop je denken tenslotte uitkomt als je De Grote Vierslag consequent
doordenkt. Je weet dan dat die uitkomst universeel is en dat geeft je het recht
te stellen: als het hier niet lukt, dan lukt het gegarandeerd ergens anders.
Zoals
gezegd moet je twee gevaren vermijden. Ten eerste dat je niet in termen van
heiligheid gaat denken, dus niet allerlei menselijks er af gaat halen. Ten
tweede dat je niet in termen van reglementen en onderdrukking gaat denken,
uitlopend in de absolute maat van de rede en de redelijkheid. Binnenkort zal ik
nog laten zien dat het leven helemaal niet in redelijkheid opgaat - dat is een
19e eeuwse opvatting, die meer op verlangens gebaseerd was dan op logisch
nadenken. De oplossing voor het met zijn allen zijn is niet gelegen in het
elimineren van s mensen kwade kanten, maar in het doordenken daarvan.
Dan
blijkt dat alle negativiteiten die de mensen tot nu toe aan zichzelf en elkaar
ervaren hebben in wezen alsnog onvolwassen en dus verkeerd
functionerende essentiële processen zijn. Charles de Coster (1827-1879) vertelt
aan het eind van zijn boek Tijl Uilenspiegel (1867) dat de slechte
eigenschappen van de mens tenslotte omgezet worden in goede. . . Uilenspiegel
en Nele zagen Zuinigheid komen uit Gierigheid, Levendigheid uit Gramschap,
Eetlust uit Gulzigheid, Wedijver uit Nijd, Dromerij van dichters en denkers uit
Traagheid. En de Onkuisheid, op hare geit, veranderde in een schone vrouw, die
Liefde hiet.
De
voortdurende aanwezigheid van het verkeerde leidt ertoe dat men zich af gaat
vragen of de mens het recht heeft te stellen dat het hem om zichzelf gaat. Men
vindt dat er alleen maar verkeerde dingen uit voortkomen als een mens dat recht
wel zou hebben. Dat de mensen dat vinden is te begrijpen omdat zij slechts de onvolwassen
mens voor ogen hebben. Maar toch slaat het nergens op: het kan je qua leven
nooit om iets of iemand anders gaan, elk buiten jezelf gesteld doel is in feite
toch een door en voor jezelf gesteld doel! De vraag is niet of een mens een
bepaald recht heeft, maar de vraag is waarmee je te doen hebt als je met de
mens te doen hebt en wat je te zien krijgt als die mens eindelijk volwassen is
geworden en in het besef leeft met zijn allen te zijn. De vraag is dus: hoe
ziet een mens eruit die zichzelf is? En dan betreft die vraag niet de mens die
redelijk is geworden, of de mens die de zonde heeft afgeschaft of die tot
intellectualiteit is gekomen of tot genialiteit. De vraag is gewoon: wie en wat
is de volwassen mens, de eigenlijke mens dus. En dan kunnen de huidige
filosofen wel beweren dat wij de mens niet kennen en nooit zullen kennen, maar
dan toch ligt daar bovengenoemde vraag, die overigens wel degelijk te
beantwoorden is.
Er
zijn geen twee mensen gelijk, iedereen is een variatie van de laatste
verhouding waartoe de werkelijkheid komt. Iedereen is dus op zijn wijze de
werkelijkheid en daarvan de laatste mogelijkheid en dus is ook iedereen op zijn
eigen wijze De Grote Vierslag.
Het
is dan ook fout om de mensen in een collectief te gaan zitten denken, want
daarin moeten zij allemaal eender zijn en hun eigenheid afleggen, oftewel zich
niet langer als variatie laten gelden. Denk ik de mensen als heiligen of als
redelijke wezens, dan komen zij ook automatisch in een collectief terecht
waarin universele normen voor heiligheid en redelijkheid van kracht zijn. Al
dit soort zaken valt onmiddellijk af, het is allemaal niet houdbaar omdat op de
een of andere manier de neuzen dezelfde kant uit moeten staan en daarmee het
begrip variatie tenietgedaan wordt. Het met zijn allen zijn en dus het vormen
van een geheel moet noodzakelijk gedacht worden vanuit de Ongelijkheid van alle
mensen. Het moet pluriform gedacht worden.
Elke
individuele, en dus unieke, inbreng bevordert de kwaliteit het geheel, in
plaats van het, zoals in de onvolwassen situatie, te verbreken omdat
zo'n inbreng bedoeld is om zich van die van anderen te onderscheiden, namelijk
via het concurrentieprincipe.
Hoewel elke inbreng het geheel bevordert is het niet zo dat de mensen bezig
zijn met het bevorderen van het geheel. Onwillekeurig zou je dat kunnen denken,
maar als zo de verhoudingen zouden liggen zou het geheel boven de
enkeling uitgaan, doel van zijn leven zijn en als zodanig het begrip zichzelf
besturen (anarchisme) ontkennen. Je komt dan terecht bij de Kantiaanse en
Hegelse conceptie van de Staat als idealiteit van de samenleving.
Een
conceptie waarin de mens als individu volslagen onmogelijk is en dus ook De
Grote Vierslag niet kan bestaan. Hier stuit je op de derde kans om de zaak fout
te denken: het bevorderen van de kwaliteit van het geheel geschiedt niet
doormiddel van het dienstbaar zijn aan het geheel (de Staat), maar doormiddel
van het getrouw zichzelf-zijn van elke individu. Dit zichzelf-zijn is
Onmiddellijk bevorderlijk voor het geheel en wel omdat het een op eigen wijze
het geheel-zijn is.
Het
maakt niet uit waarmee ik bezig ben, zelfs mijn simpele er-zijn, onbevangen en
onschuldig, bevordert het geheel, maar dat is dus alleen maar dan een feit als
ik getrouw mezelf ben. Dit alles is voor modern denken uiterst paradoxaal: je
dient het geheel alleen maar door juist niet jezelf te zijn, maar je in te
stellen op datgene dat het geheel van je verlangt. In de strijd tussen individu
en gemeenschap is het steeds de individu die het loodje moet leggen, want het
geheel is meer dan de delen en gaat dus boven de afzonderlijke delen uit. Merk
op dat deze, nog steeds gangbare, gedachtegang in wezen kwantitatief is en dus
volstrekt analytisch! Hoewel nagenoeg iedereen hem zal beamen is hij toch
volslagen onzinnig.
De
Staat, zoals wij die kennen, maar ook zoals Kant en Hegel hem dachten, is in
alle opzichten aanwijsbaar. Weliswaar is het begrip Staat een abstractie, maar
in de praktijk kom je de Staat overal tegen. Zeker de moderne Staat is tot in
de slaapkamers van de mensen maatgevend. En er zijn grote hoeveelheden
ambtenaren die ten dienste staan van de Staat en daarnaast zijn er
onvoorstelbaar veel formulieren die aangeven hoe het met de individuele mensen
gesteld is. En, niet te vergeten de legers die de Staten er op nahouden. Hoe
dan ook, de Staat is in alle abstractie door en door concreet, aan alle kanten
tastbaar. In laatste instantie blijkt dat uit het feit dat de Staat over de
levens van de mensen kan beschikken, hetzij op grond van militaire argumenten,
hetzij op grond van juridische. Daarvan is de laatste mogelijkheid uiteraard
die van de doodstraf.
Het
geheel, zoals dat voor de mensen geldt die met zijn allen zijn, het er-zijn van
de ander erkennen, zichzelf besturen en geen waarden kennen is volstrekt
abstract. Het is absoluut niet aanwijsbaar en het laat nergens zijn werking
gevoelen. Wat er is is uitsluitend het pluriforme mensdom, de totaliteit van
alle variaties en de wijze waarop die allemaal met elkaar samenleven, elkaar
steunen en behoeden voor kwaad.
concurrentie-1
; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
Onverschilligheid- zie A, B, C, D, E, F, G, H, K, L
No.
57 Solidariteit/Verantwoordelijkheid-1 ; verantwoordelijkheid-2 ; verantwoordelijkheid-3
; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Het
ondergeschikt zijn aan het geheel kan op twee manieren gedacht worden. Je kunt
het namelijk letterlijk nemen en dan gaat het over de onvolwassen mens
die zichzelf helemaal niet bestuurt omdat iets hogers, in de praktijk het
geheel in de vorm van de Staat of de overheid, die taak op zich genomen heeft.
Er is dan dus sprake van een waarde, die erkend wordt en daarmee het begrip
nihilisme doet vervallen, en er is tegelijkertijd het uitsluiten van het begrip
anarchisme. Het is echter ook mogelijk om de mens die al aan het begrip
communisme toegekomen is te denken als ondergeschikt aan het geheel, zelfs als
dit allang niet meer als een Staat of een overheid beschouwd wordt. Je denkt je
de volwassen, communistische, mens als levend voor het geheel, in feite levend
voor zijn eigen met zijn allen zijn. Dan is er inderdaad niet van een hogere
waarde te spreken, het begrip nihilisme geldt dus, maar het zichzelf besturen
stelt op die manier niets voor. Die mens leeft ter wille van iets anders en dat
is bij de volwassen mens een ondenkbaarheid.
Je
moet er dus op letten het geheel weer niet per ongeluk als de maat te stellen.
Eigenlijk is het geheel helemaal niets - ik kom daar nog op terug - en zijn er
alleen maar mensen die nu eens echt zichzelf zijn en dat zo getrouw mogelijk
volhouden.
Over
de verleiding om de communistische mens als levend voor het geheel te denken is
het volgende te zeggen: de moderne mensheid van thans levert een aardig
voorbeeld van Onvrijheid die zich voordoet als vrijheid. In de praktijk
bemerken wij namelijk niet dat wij aan alle kanten vastgelegd zijn, en wel op
de wijze van informatie in uitgebreide data- bestanden. Dat is de zogenaamde administratieve horigheid. Wij kunnen letterlijk geen kant
meer uit, vluchten kan niet meer, zoals het liedje zegt. Doordat wij als
moderne mensen zelf deel hebben - of menen te hebben - aan het bestuur en de
overheid ontgaat ons onze onvrijheid, behalve uiteraard als wij ons in
afwijking van de regels gaan gedragen. Waarom het in dit verband gaat is dat
wij ons leven ter wille van iets anders leven en dan niet meer iets dat ons van
buitenaf en buiten onze wil om gevangen houdt, maar iets dat wij zelf ingesteld
hebben (noem dat de sociaal-democratie) en in stand willen houden. Je kunt hier
overigens wel aan zien dat de moderne individu de eigenlijke verhoudingen
al enigszins benadert, maar juist dat brengt hem in de verleiding de zaak toch
nog verkeerd te denken.. .
Ook
het begrip verantwoordelijkheid wordt door ons
verkeerd gedacht.
Omdat
wij onbewust menen dat wij, geheel vanuit onszelf, voor iets anders
leven, vinden wij ook, dat wij aan de ander verantwoording moeten kunnen
afleggen voor onze opvattingen en ons handelen. Dat komt er natuurlijk op neer
dat wij ons leven uit handen geven en de maat voor goed en kwaad bij de ander
of de anderen leggen. Ook hierin zit een denkfout: de volwassen communistische
mens is door en door verantwoordelijk, maar hij is dat uitsluitend tegenover
zichzelf. Hij kan dat zijn omdat hij zelf volledig mens is en daarmee ook op
zijn wijze het geheel. Verantwoordelijkheid
is dus een introverte aangelegenheid. De moderne denker zal dit onzin vinden,
zeker als hij ervan is dat de mens dan wel zal doen waar hij zin in heeft en
dat dit dan wel niet veel goeds zal zijn. Inderdaad klopt dit voor de onvolwassen
mens, maar niet voor de communistische: het introverte verantwoording afleggen
gaat samen met het getrouw volgen van de eigen levensrichting en is als zodanig
te benoemen als de zwaarste toets voor goed en kwaad! Omdat het met zijn allen
zijn geldt, is verantwoording ten opzichte van zichzelf onmiddellijk
verantwoording ten opzichte van allen.
Ook
wat betreft de begrippen regering, overheid en leiding is er een veelheid aan verwarringen. Anarchisten bezigen
vaak de volgende redenering: in een anarchistische wereld is er weliswaar geen
regering, maar leiding moet er wel zijn. Zij leggen dan uit dat het begrip
leiding iets geheel anders is dan het begrip regering. En terecht! De filosofen
bijvoorbeeld zijn er bedreven in duidelijk te maken dat leiding wel goed is en
een regering fout. Maar ook zij hebben zwaar ongelijk. De voetangel zit
namelijk in het woordje moet waar steeds sierlijk omheen gedacht wordt. Men
stelt bij voorbaat dat er leiding zal zijn en dus is leiding voorondersteld aan
het gedoe in een anarchistische wereld. Leiding gaat eraan vooraf. Dat nu is
wederom het als eis stellen van een evidentie, een bijzonder kwalijke denkfout!
Er moet namelijk geen leiding in een volwassen wereld zijn, maar er blijkt bij
al het gedoe leiding te zijn. Leiding is dus een ad hoc begrip en in geen geval
iets dat bij voorbaat geldig is, zoals in een onvolwassen wereld waarin
bepaalde figuren het vooropgezette doel nastreven een leidinggevende te worden.
Zo iemand gaat het niet om de zaak,
maar om de macht. Gaat het
daarentegen wel om de zaak, dan komt de leiding vanzelf in handen van een
deskundige - een echte, wel te verstaan... Al eerder heb ik er op gewezen dat
het als eis stellen van een evidentie een werkelijk dramatische denkfout is die
door het hele moderne denken heenloopt. Sinds de Verlichting duidelijk maakte dat wij onze
wereld moeten maken is het begrip moeten van essentiële betekenis geworden. Het
is al moeten wat de klok slaat. De hele wereld van managers is er op gebouwd.
Het enige resultaat is echter een grandioze mislukking omdat bijvoorbeeld de
uitspraak er moet leiding zijn refereert aan een geheel andere wereld dan de
uitspraak er blijkt steeds iemand de leiding te nemen of te krijgen. De eerste
uitspraak leidt tot de gedachte aan een klasse van managers, uiteraard
maatschappelijke topfiguren, en de tweede tot de gedachte aan een in onderling
overleg oplossen van de problemen. De eerste uitspraak verwijst naar een
verticale structuur en de tweede naar een horizontale. Het is filosofisch dus
van groot belang het als eis stellen van evidenties te vermijden. Doe je dat
niet, dan krijg je een volstrekt verkeerd wereldbeeld voor ogen.
Wij
leven nog steeds in een onvolwassen wereld. Zo'n wereld wordt gekenmerkt
door mensen die een niet-menselijk gedrag op tafel leggen en er onhoudbare
opvattingen op na houden. Tussen al die mensen zijn er evenwel steeds een paar
die volwassen genoemd kunnen worden. Hun gedrag en hun opvattingen wijken af
van het gangbare en dat dan in positieve zin. Maar het wereldbeeld wordt
bepaald door die onvolwassen mensen. In een volwassen wereld is er iets
dergelijks aan de hand, alleen met dit verschil dat het wereldbeeld nu bepaald
wordt door volwassen mensen. Niet dat al die mensen even volwassen zijn! Het is
natuurlijk een gevarieerd geheel en daartussen lopen ook mensen die achter
gebleven zijn en die je best onvolwassen kunt noemen. Er is echter een
belangrijk sociaal verschil dat in de praktijk het onderscheid uitmaakt tussen
een hemel en een hel, tussen een leefbare wereld en een vijandige wereld. In
een onvolwassen wereld hebben afwijkende volwassen mensen letterlijk
geen leven, niet in staat als zij zijn om met die wereld mee te doen. Maar in
een volwassen wereld kan iedereen uit de voeten, ook diegene die qua
volwassenheid niet veel voorstelt. Voor de zwakken zijn de levensmogelijkheden
optimaal en het met zijn allen zijn leidt tot een grote zorg voor die zwakken. In een onvolwassen wereld is er
niets van dat al: zwakken en afwijkenden kunnen vrijelijk verrekken. !
Solidariteit/Verantwoordelijkheid-1 ; verantwoordelijkheid-2 ; verantwoordelijkheid-3
; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Dat
er in een volwassen wereld geen Staat zal zijn en ook geen regering is desnoods
wel in te denken, maar dat je ook het begrip leiding er af moet denken, althans
het onvolwassen begrip leiding waarin als vanzelfsprekend is
voorondersteld dat de leiding al bij voorbaat aanwezig is en op alle terreinen
van de maatschappij werkzaam is, is voor de mensen uit onze cultuur bijna niet
te doen. Dat is te begrijpen omdat wij in een wereld leven die een absolute
zinsbegoocheling is, een wereld waarin de realiteit niet of nauwelijks nog
enige verwantschap heeft met de werkelijkheid. De enige verwantschap is deze
dat ook die zinsbegoochelde realiteit tot de werkelijkheid behoort, maar dan de
onmogelijke kant ervan. Dat de werkelijkheid zichzelf ook kan brengen tot een Onmogelijkheid
zit als volgt: het laatste verschijnsel, dat de mens is, ontkent de kosmos
waaruit hij is voortgekomen.
Die
gehele kosmos is niet alleen realiteit, maar ook werkelijkheid. Er is namelijk
niets dat in strijd is met de eigen wetten van de werkelijkheid. De mens echter
kan die wetten naast zich neer leggen. Hij schept zich dan een realiteit
(allerlei aanwezige zaken) die niet meer overeenkomt met de hoedanigheid van de
werkelijkheid, hij realiseert een onmogelijkheid. Er is maar één laatste
verschijnsel en dus is de mens de enige die tot zoiets in staat is en die
zoiets ook prompt doet - en blijft doen gedurende zijn onvolwassen
periode. Zo voert hij bijvoorbeeld oorlogen, onderwerpt zijn medemensen,
rommelt met de erfelijkheid, verandert de natuur, enzovoort. Met deze en
dergelijke zaken plaatst hij zichzelf in een realiteit die in wezen geen
werkelijkheid is, want de werkelijkheid is anders, volgt andere wetten en is
anders van karakter. Denkt hij nu, zoals de moderne mens doet, dat zijn
realiteit de echte werkelijkheid is, dan heeft hij zichzelf in een
zinsbegoocheling geplaatst.
In
verband met het anarchisme kun je bijvoorbeeld opmerken: sinds onheuglijke
tijden laat een zeer groot deel van de mensheid zich ringeloren door een zeer
kleine minderheid. Daaraan zijn wij gewend en daardoor is het net of het zo
hoort. Maar als je jezelf zover kunt brengen dat het is alsof je voor het eerst
naar deze wereld kijkt, dan zie je iets onbegrijpelijks, iets dat in strijd is
met elke logica: mensen die elkaar dwars zitten en zich dan ook nog de
tirannie, de hebzucht en de moordlust van enkelen laten welgevallen. Overigens,
ik heb het nu over de fundamentele werkwijze van het filosoferen, die inhoudt
dat je steeds onbevangen, als een kind, naar de werkelijkheid kijkt. Alsof je
haar inderdaad voor het eerst ziet! Dan hef je de gewenning op en dan wordt het
onvermijdelijk dat je allerlei zaken gaan opvallen. Daar begint de filosofie!
Zo val je dus de onderworpenheid van vrijwel iedereen op. Een oude onderwijzer
van een volksschool in Rotterdam vertelde in de twintiger jaren aan zijn
leerlingen: in de graansilo's aan de Maashaven woonden een heleboel katten om
de ratten en de muizen te vangen. Daarmee waren zij de hele dag zonder ophouden
bezig. Toch waren zij vel over been. Als zij namelijk een muis gevangen hadden,
gingen zij daarmee naar een dikke kater die op een muurtje zat en gaven hem
die. Dan at die kater de muis op. Alleen de staart gaf hij terug aan de kat die
hem gevangen had. Zo'n kat was dan heel blij met die staart, want nu kon hij
proberen zijn honger te stillen. Daarna ging hij onmiddellijk nog meer muizen
vangen, naar de kater brengen en de staarten zelf opeten. Toen riep een pienter
jongetje. Maar meester zo doen katten niet waarop de onderwijzer opmerkte. Nee,
dat is goed gezien, zo doen alleen maar mensen. Aan dat verhaal komt prachtig
uit dat het gedoe van de mensen in strijd is met de werkelijkheid, maar ook dat
onze gewenning ons vaak belet de zaken te zien zoals zij zijn.
Nergens
in de natuur kom je de situatie tegen dat individuen of groepen levende wezens
zich aan soortgenoten onderwerpen. De vaak ten voorbeeld gestelde leiders van
kudden en roedels zijn geen machthebbers, zoals de leiders in de mensenwereld,
maar factoren in een vastgelegd natuurlijk programma. Die dieren zijn niet op
macht uit maar doen gewoon wat zij qua levensprogramma te doen hebben. Dat is
volstrekt niet vergelijkbaar met het gedoe van mensen. Alleen zij zoeken macht
over elkaar uit te oefenen teneinde zoveel als mogelijk in bezit te nemen: de onvolwassen
mens als wereldveroveraar Deze mens is een keiharde realiteit: hij is er, hij
bestaat echt, maar tegelijkertijd is hij een angstige zinsbegoocheling omdat
hij staat voor een tot realiteit gemaakte Onmogelijkheid. Daartoe behoort onder
andere ook de misvatting dat moderne
bestuurders de maatschappij regelen. Als je goed kijkt zie je dat er
door hen nauwelijks iets geregeld wordt, eerder sturen zij de boel in de war.
Het is de samenleving zelf die tot allerlei
ontwikkelingen komt en pas daarna doen de bestuurders en de managers net alsof
zij ervoor gezorgd hebben... Denkend volgens het gebruikelijke als eis stellen
van een vanzelfsprekendheid kom je ertoe te zeggen dat de mensen leiding moeten
hebben: er moet leiding zijn. Dat betekent dat er machtzoekers zijn die zich op
voorhand opwerpen om zogenaamd leiding te geven, maar in feite de zaken naar
hun hand te zetten, oftewel de leiding némen. Dat klinkt erg cynisch, want het
gebeurt natuurlijk vaak genoeg dat er echt praktische leiding noodzakelijk is
en gegeven wordt. Toch is de werkelijke bedoeling steeds macht, ook als die
bedoeling in redelijkheid verpakt wordt. Dat komt doordat de onvolwassen
mens in zijn proces van zelfverwerkelijking de gehele wereld tot zijn eigen
inhoud wil maken. Hij wil de gehele wereld bezitten omdat deze inhoud is van
het laatste verschijnsel. De drang tot en de behoefte aan macht is dus een
natuurlijk gegeven bij de onvolwassen mens. Pas bij volwassenheid wordt
deze bezitsdrang en machtsbehoefte tot een met zijn allen de werkelijkheid tot
eigendom hebben. Ik kom daar nog op terug.
In
ieder geval liggen de zaken zo dat er geen leiding moet zijn, maar dat er
leiding blijkt te zijn, wisselend van geval tot geval en berustend louter op
bekwaamheid. Geen bekwaamheid in pure leiding geven (management, maar die is
niet nodig bij volwassen mensen!), maar vakbekwaamheid. Als de kaarten zo liggen wordt
niemand vernederd als hij bij een bepaald werk de leiding van een deskundige
aanvaardt, niemand boet in aan vrijheid. Sterker nog: juist dit aanvaarden van
incidentele leiding bevordert de vrijheid van allen! Deze leiding wordt
gegeven, in tegenstelling tot de zogenaamde leiding in een onvolwassen
wereld. Daarin nemen bepaalde figuren namelijk de leiding.
Als
de mensheid tenslotte volwassen geworden zal zijn gedragen de mensen zich alsof
zij met elkaar een organisme vormen. Zij gedragen zich dus als een samenhangend
geheel. Dat echter vereist een in verbinding staan van allen met allen want
elke afzonderlijke individu moet zich kunnen laten gelden als op zijn wijze het
geheel. Het met elkaar in verbinding staan kennen wij als het begrip
communicatie. Op het ogenblik is de wereld al grotendeels ontsloten, met bijna
alle uithoeken is verbinding te krijgen, zij het dat die nog niet voor iedereen
ter beschikking staat. De ontwikkeling daarvan is een kwestie van wetenschap en
technologie via welke zich op den duur verhoudingen en situaties kunnen
verwerkelijken die nu eens niet in strijd zijn met de werkelijkheid, maar ermee
samenvallen, zodat de realiteit identiek is met de werkelijkheid.
Op
het ogenblik ben ik bezig met het thema communisme, maar daarbij valt telkens
de term volwassenheid, zodat je je af kunt vragen of beide begrippen misschien
identiek zijn. Dat echter is niet het geval, er is een onderscheid: het begrip
volwassenheid slaat op de situatie dat alle vier de begrippen van De Grote
Vierslag tegelijkertijd en op gelijkwaardige wijze geldig zijn geworden. Het
begrip communisme slaat op het geldig zijn van het vierde begrip uit De Grote
Vierslag. Dat evenwel kan alleen maar het geval zijn als ook de voorgaande drie
begrippen tot gelding zijn gekomen. Het begrip communisme vooronderstelt
socialisme, anarchisme en nihilisme, maar dat neemt niet weg dat het een
zelfstandig begrip is.
Daarbij
moet ook nog bedacht worden dat er een volgorde is. Het gelden van onze vier
begrippen kan alleen maar in de steeds door mij gegeven volgorde. Dat betekent
dat die begrippen wel gelijkwaardig zijn, maar niet gelijksoortig. De
gelijkwaardigheid is, op grond van het geldende nihilisme, ook te beschouwen
als waardeloosheid oftewel het volledig ontbreken van elke waarde. Zou
bijvoorbeeld een anarchist stellen dat het eigenlijk om het anarchisme gaat,
dan zondigt hij tegen de gelijkwaardigheid en daarmee geeft hij er blijk van de
zaak niet begrepen te hebben. De ongelijksoortigheid is gevolg van het feit dat
er een volgorde is. Gezien in dit licht is communisme niet meer dan het laatste
begrip in de reeks, maar volwassenheid slaat op de gehele reeks, met daarin de
juiste verhoudingen van ongelijksoortigheid.
Op
het moment dat de mensen werkelijk tot communisme zijn gekomen begint de
volwassenheid van de mensheid. Als je het op deze manier zegt wekt het de
indruk dat iedereen bewust met die beginnende volwassenheid bezig is. Die
indruk echter is fout: de overgang naar volwassenheid gaat net zo Onbewust als
alle voorgaande overgangen. Bovendien is de dagelijkse ervaring die je opdoet
aan een bepaalde cultuurontwikkeling volkomen anders dan het proces dat je
filosofisch aan diezelfde ontwikkeling herkent en beschrijft. Zo kun je
bijvoorbeeld filosofisch begrijpen dat wij ons tegenwoordig tot de individu aan
het ontwikkelen zijn. Ik heb daarover gesproken. Wat je echter van die
ontwikkeling dagelijks ervaart is een toenemende wanorde, normloosheid,
onveiligheid, bandeloosheid en een verduistering van eens heldere inzichten. Er
is dus een groot verschil tussen de gang van zaken qua werkelijkheid en de
ervaringen in de realiteit. Wat dit betreft kun je ook opmerken dat de volgorde
waarin de begrippen van De Grote Vierslag in de praktijk te voorschijn kwamen
precies tegengesteld is aan de volgorde volgens het filosofische denken. Men
had het destijds als eerste over het communisme, al spoedig gevolgd door het
socialisme en het anarchisme en na iets langer tijd ook het nihilisme. In de
politieke praktijk hebben alleen communisme en socialisme enige macht gehad,
het anarchisme is bij enkele experimenten gebleven (bijv. Spanje) en van het
nihilisme heeft men tot op heden afschuw. En ook hier weer geldt dat geen van
deze begrippen in zijn werkelijke betekenis verscheen: als realiteiten die je
dagelijks kunt ervaren waren zij heel anders dan als begrippen. Dat is trouwens
nog zo...
Als
het laatste begrip, namelijk het communisme, voor de dag is gekomen weten de
mensen dat zij met zijn allen zijn. Dit weten behoeft niet bewust te zijn,
want, zoals zojuist gezegd, de dagelijkse ervaring verschilt van dat wat er
nadenkend over gezegd kan worden. Dus, doorgaans onbewust, laten de mensen zich
gelden als op hun eigen persoonlijke wijze het geheel.
Dat
geheel is er omdat in het met zijn allen zijn iedereen zichzelf in samenhang
beleeft met alle anderen. Als dat het geval is gedraagt de mensheid zich alsof
ze een organisme was. Een organisme is als organisme ondeelbaar vanwege het
feit dat in dat organisme alles met alles samenhangt. Eigenlijk is er niets
meer eenzijdig op zichzelf, zodat aantasting van het een onmiddellijk
aantasting van het ander betekent. Dit gaat voor de volwassen mensheid
automatisch ook gelden, maar je moet er goed op letten dat het wel een gedragen
alsof is - en blijft!
De
mensheid als verzameling van mensen is geen organisme. Bij het bespreken van de
mens als individu, in het kader van het socialisme, heb ik er al op gewezen dat
elk mens als een afzonderlijk verschijnsel beschouwd moet worden en dat het zo
langzamerhand tijd wordt dat ook de filosofie eens ophoudt de individu als een
afgeleide van een groep te begrijpen. De mens als algemeenheid - komt niet ter
wereld als een lid van een kudde, maar, onder andere omdat hij als laatste
verschijnsel overal los van is komen te staan en dus ook los is van
kuddegenoten, als een individu. Als een op zichzelf ondeelbare eenheid die
nergens in opgaat en wiens enige en werkelijke bemoeienis het is tot zichzelf
te komen en tenslotte zichzelf te zijn. Van de mens als individu is te zeggen
dat hij in zichzelf een organisme is. Dat is het geval met alle levende wezens.
Zo'n organisme kan niet gespleten worden zonder als organisme ten gronde te
gaan. Dat echter is bij de mensheid niet het geval; zij vormt geen samenhangend
geheel, maar zij is, net zoals alle andere levende en dode verschijnselen,
opgenomen in een netwerk van relaties. Een uiterst verfijnd netwerk! Is het bij
de natuurlijke organismen nog zo dat het verbreken van dat netwerk tot de
ondergang van gedeelten van de natuur kan leiden omdat de relaties in de natuur
zo strak op elkaar ingrijpen, bij de mens is zelfs dat strakke op elkaar
ingrijpen niet het geval. Door zijn individu-zijn is de mens opgenomen in een
netwerk dat eigenlijk geen netwerk meer is, zo los zijn de relaties. Dat wordt
onder andere geïllustreerd door het feit dat mensen naar hartenlust elkaar
kunnen uitroeien, iets wat in de natuur niet voorkomt omdat zoiets ten enenmale
onmogelijk is. Maar waartoe de mens tenslotte toch wel komt is samenhang! Die
is er wel niet echt, maar de mens, volwassen geworden, gedraagt zich alsof die
er wel degelijk is. Hij doet dit op grond van zijn bewustzijn waarvan hij op
een bepaalde manier weet krijgt. Voor dat bewustzijn, zich manifesterend als
een beeld van de werkelijkheid, is alles in samenhang, ineen in een harmonisch
geheel. Zodra dit weer, maar nu met een volledige en concrete inhoud, realiteit
voor de mens is geworden verenigt hij zich ook praktisch tot een samenhangend
geheel. Dat zich gedragen als een samenhangend geheel is er de oorzaak van dat
de mensen een netwerk van relaties gaan aanleggen. Dat netwerk heet
communicatie. Net zo goed als een feitelijk organisme in zichzelf doortrokken
is van communicatieve verbindingen om te kunnen functioneren heeft de mens, eenmaal
volwassen geworden, dat ook nodig. Het levert de praktische mogelijkheid tot
communisme op.
Er
zijn tegenwoordig stromingen die blijk geven van een vermoeden van het
bovenstaande. Maar onveranderlijk maken zij dezelfde fout door aan te nemen en
ervan uit te gaan dat kosmos en mensheid wel concreet samenhangen. Daardoor
kunnen zij geen begrip hebben van de mens als individu en lopen hun
gedachtegangen tenslotte uit in de mensheid als groep, als collectief, met
volledige onderschikking van de individu aan zo'n collectief. De verwantschap
van bewegingen als New Age, Holisme, Antroposofie, Theosofie en dergelijken met de traditionele
godsdiensten behoeft dan ook niet te verbazen!
Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ;
De
ene mens is de andere niet, de mensen zijn allemaal afzonderlijke individuen,
en dat blijft natuurlijk zo. Sterker nog: juist als afzonderlijke ikken komen
de mensen tenslotte tot volwassenheid. Toch gaat er samenhang gelden, doordat
zij als volwassenen weer samenvallen met zichzelf als bewustzijn en van daaruit
hun werkelijkheid als een in zichzelf samenhangend geheel beleven. Die beleving dankt zijn bestaan dus aan de zelfbewuste
ontwikkeling tot individu en daarom kun je zeggen dat het gelden van de begrippen
uit De Grote Vierslag een intellectuele zaak, een zaak van het hoofd en
eventueel zelfs een zaak van het denken is.
Dat
evenwel betekent geenszins dat deze zaak te léren zou zijn. Juist omdat de
werkelijkheid als bewustzijn er zo'n cruciale rol in speelt kan er niets
geleerd worden, maar is het een kwestie van ontwikkeling, zeg maar van groei.
Al groeiende komt de mens ertoe met zijn medemensen een samenhangend geheel te
gaan vormen en zich met de anderen als een organisme te gaan gedragen. Deze
gang van zaken is door alle tijden heen door de mensen aangevoeld, maar steeds
hebben zij - ook de filosofen - de fout gemaakt te denken dat daarvoor het
individualisme afgeschaft zou moeten worden. Dat echter is onlogisch, zoals ik
heb laten zien. De mensen moeten juist individualistisch worden om van daaruit
gemeenschappelijk te kunnen zijn!
Elke
samenhang die geforceerd wordt vanuit een collectivistische idee, bijvoorbeeld
communisme, is gedoemd niet alleen ten gronde te gaan na verloop van tijd, maar
is ook nog in ernstige mate funest voor de ontwikkeling van de mensen. Zo'n
collectieve maatschappij remt de samenhang tussen de mensen eerder af dan dat
ze die bevordert. Dat kun je zien bij de staten van het voormalige Oostblok en de
Sovjet-Unie: nu het collectivisme ingestort is blijken de burgers verre
achtergebleven te zijn wat hun individuele ontwikkeling betreft en daardoor
hebben zij nauwelijks benul van enige gezamenlijkheid, laat staan samenhang.
Zij zien er niet tegenop elkaar op middeleeuwse gronden af te maken. Blut und
Boden viert letterlijk hoogtij als idee achter de praktijk van etnische
zuiveringen. In de individualistische westerse wereld komen dit soort zaken
niet meer voor, slechts incidenteel vergrijpen enkelingen zich aan lijf en goed
van anderen. Maar zij kunnen daarbij rekenen op de afkeuring van vrijwel een
ieder. In het westen is het besef van socialisme, namelijk als ik er ben, ben
jij er ook, tot nu toe het helderst voor de dag gekomen. Dat neemt niet weg dat
er nog steeds waardeoordelen aan verbonden worden. Je aanwezigheid wordt dan
wel erkend, maar er wordt onmiddellijk bij verteld als hoedanig je dan aanwezig
mag zijn. Uiteraard vooral niet als gelijke, namelijk gelijk in bezit, in
macht, in status en mogelijkheden. Die gelijkheid wordt door de individu nog
altijd voor zichzelf gereserveerd. Dat blijkt onder andere uit onbezonnen
uitspraken van deskundigen die zeggen dat het natuurlijk onmogelijk is dat alle
mensen over de gehele wereld het ooit nog eens zo goed zullen hebben als wij in
het rijke westen. Onwillekeurig geeft men een waardeoordeel!
Als
het zo was dat de mensen van nature met elkaar samenhingen, zoals de cellen in
je lichaam met elkaar samenhangen, dan zou er vanzelfsprekend communicatie
zijn. Alle mensen zouden op de een of andere manier met elkaar in verbinding
staan, zelfs over grote afstanden en zonder nadrukkelijk met elkaar te spreken.
Dat echter is geenszins het geval. Je kunt zeggen dat de mensen qua
verschijnsel als los zand aan elkaar hangen en helemaal geen natuurlijke groep
zijn.
Steeds
zie je dat ze groepen vormen en zich zo, op intuïtieve manier, laten gelden
alsof zij een organisme waren. Hun grondsituatie is dus de afzonderlijkheid,
het enkeling zijn. Deze enkelingen nu zoeken verbinding met elkaar. Vanaf het
vroegste begin zijn de mensen bezig met elkaar tot communicatie te komen.
Vooral de toekomstige mens, voor wie helder is geworden dat we met zijn allen
zijn, ontwikkelt een uiterst fijnmazig netwerk van verbindingen, een heel
genuanceerde communicatie. Hoe hij dat technisch zal doen is met geen
mogelijkheid te voorspellen, maar wel is met zekerheid te zeggen dat hij dat
zal doen.
De
meest eenvoudige en directe manier van communiceren is de spraak. Over het feit
dat mensen met elkaar kunnen spreken is door de denkers en geleerden heel wat
gespeculeerd, maar de zaak ligt eenvoudig: omdat mensen, in het licht van een
samenhangende werkelijkheid, met elkaar in verbinding moeten treden kunnen zij
hun gedachten uiten en aan anderen overbrengen, kunnen zij communiceren. De
spraak en de taal zijn uitingen van het noodzakelijke zoeken van communicatie,
die er van nature niet is. De overige natuur is doortrokken van samenhang omdat
die natuur niet verder gaat dan de werkelijkheid als bewustzijn. Het is in die
natuur dan ook niet nodig communicatie te bewerkstelligen. Op de een of andere
manier is er verbinding tussen de verschillende levensvormen, zij het dat die
verbinding onderdeel is van de bij die levensvormen behorende levensprogramma's
en dus in de vorm van een soort van automatisme optreedt. Zo is er onder andere
het verschijnsel dat ver van elkaar verwijderde en ogenschijnlijk niet met elkaar
in verbinding staande dieren toch op hetzelfde moment tot overeenkomstige
gedragingen komen, zoals bijvoorbeeld het in de rivier schoonspoelen van zoete
aardappelen. De werkelijkheid als mens echter is tot zelfbewustzijn gekomen en
daarvoor geldt om te beginnen en op zichzelf geen samenhang. Er moet dan,
vanuit het gelden van het bewustzijn, communicatie tot stand gebracht worden.
De activiteit derhalve van het zoeken van communicatie is bij de mens wel
degelijk van nature gegeven. Hij kan dat niet laten, zodat hij vanuit het
primaire gegeven van de taal dadelijk begint met zich mee te delen aan zijn
medemens en daartoe in de loop der tijd allerlei technieken ontwikkelt.
Als
eindelijk de mens het stadium van het communisme bereikt heeft gaat hij aan de
slag om zich als volwassene waar te maken, overigens, zoals ik al zo vaak
benadrukt heb, zonder zich daarvan nu zo erg bewust te zijn. Het kenmerk van
die volwassen wereld is, uiteraard naast het gelden van De Grote Vierslag, nu
juist het verfijnde netwerk van communicatie. Er is natuurlijk van die zich
ontwikkelende volwassen wereld veel meer te zeggen, bijvoorbeeld dat de mensen
de natuur verzorgen en ook dat zij het leven veilig stellen, maar dat is
eigenlijk, filosofisch gesproken, niet zo bijzonder. Wel echter die
communicatie. Die wordt gerealiseerd als een zaak van het bewustzijn en dat
realiseren geschiedt vanuit het zelfbewustzijn, eventueel het denken. Daarvan
is opmerkelijk dat hiermee de mens zijn eigen grenzen overschrijdt. Dat is in
wezen niet het geval bij het veilig stellen van het leven, want daarbij draait
alles toch om het eigen leven. Ook als men het welzijn van anderen of iets
anders op het oog heeft is dat nog steeds een zaak van eigen persoonlijke
levensvervulling, omdat iedereen op zijn wijze de gehele werkelijkheid is. Dus:
of men nu in de miezerige, onvolwassen, zin bezig is of in de ruime en
volwassen zin, steeds heb je te doen met mijn wereld die de inhoud is van mij
als individu. In de communicatie echter wordt er een brug geslagen naar de
ander, er wordt een onoverbrugbare kloof overbrugd, een zo intiem mogelijke
relatie opgebouwd. De aanwezigheid van deze brug is voorwaarde voor de
samenhang tussen de afzonderlijke mensen en dus voor een volwassen wereld.
Oostblok(landen) nrs. 36 , 37 , 41 , 44 , 47 , 60 ;
Racisme ; Racistische
taal ; SLAVERNIJ/Slavenarbeid
– [ Nummer 52 e.v.] [ 61
en 62-EMANCIPATIE ] en [ Nummer 65 e.v. ] ; Discriminatie zie nrs. 15 en 77 ; Verhullend taalgebruik-1 ; Verhullend taalgebruik-2
;
Zoals
ik bij de inleidende bespreking van het begrip nihilisme heb laten zien is het
verschijnsel mens in zoverre onmogelijk dat alle natuurlijke wetten gelden
alsof zij niet gelden: zij gelden op ontkende wijze. Een van de consequenties
hiervan is dat de natuurlijke samenhang van het leven ontkend is. Dat geeft de
mens aanleiding om samenhang aan te gaan brengen. Hij doet dat zelfbewust, zo
je wilt denkend, maar dat hij dat doet komt voort uit zijn bewustzijn. Voor dat
bewustzijn verschijnt de werkelijkheid als een beeld en dat is een door en door
samenhangende zaak, een geheel. Wanneer en voor zover de mens zichzelf, langs
de weg van de individualisering, herkent als bewustzijn gaat hij tot het
aanbrengen van samenhang over. Dat komt voor de dag als de taal, niet als
systeem om signalen over te brengen, zoals de dieren dat doen, maar als
instrument om begrippen voor elkaar duidelijk te maken.
De werkelijkheid als beeld is identiek met het
begrip waarheid. In en voor die werkelijkheid is alles ineen, dat wat
gescheiden is, is er tot een eenheid geworden. Dat gescheiden-zijn geldt voor
de werkelijkheid als zelfbewustzijn; terecht geldt daar dat het een van het
ander gescheiden is, het een is het ander niet. Nu vraagt de waarheid als het
ware om die scheiding op te heffen en dat is het oude begrip amor,
liefdesverlangen, en het ineen zijn is het begrip liefde. Je kunt dus zeggen
dat de mens zijn werkelijkheid gaat stellen in het licht van de liefde, in
feite in het licht van het bewustzijn. Het proces waarin de mensen deze zaak
verwerkelijken gaat vanzelf, zonder erbij stil te staan of er een beleid voor
op te stellen. Trouwens, juist omdat het een kwestie van verwerkelijking van
bewustzijn is kan er geen vooropgezet plan voor worden gemaakt. Een plan sluit
beweeglijkheid uit. Beleid en management, hoe wetenschappelijk gegrond ook en
hoezeer tegenwoordig in zwang, zijn de dood voor het realiseren van samenhang.
Ook de geschiedenis leert ons dat de
ontwikkelingen in de cultuur niet te danken zijn aan gevoerd beleid en bekwaam
management, maar aan langzaam onontkoombaar worden van inzichten. Beleid en
management zijn er pas als die inzichten aanvaard zijn en de oude praktijken
algemeen als ondeugdelijk worden gewaardeerd. Zo is de afschaffing van de slavernij niet aan beleid
te danken, maar aan emancipatie van individuele mensen
in de westerse cultuur. Pas veel later werd het een beleid om halsstarrige slavenhouders
tot de orde te roepen. Er is zelfs een Amerikaanse burgeroorlog voor
gevoerd (1861-1865).
De
planten- en dierenwereld komt niet verder dan het bewustzijn. De werking
hiervan is een geprogrammeerde, plant en dier kunnen er geen nee op zeggen.
Voor dat bewustzijn van elk individueel levend exemplaar is de werkelijkheid
samenhangend: hij ziet en ervaart zijn biotoop zo. Maar alweer: in feite hangt
er niets samen. Het ene levende wezen is het andere niet, ondanks het feit dat
alle leven eigenlijk één leven is en alle afzonderlijke vormen in zichzelf een
en al samenhang zijn. Het leven heeft zich echter in talloze vormen
gedifferentieerd en die vormen staan op zichzelf. Let er echter op dat ik het
nu niet over de relaties tussen de levensvormen heb, want die zijn er wel
degelijk en zelfs op buitengewoon innige wijze. Het laten gelden van die
samenhang geschiedt automatisch, het is dus een programma waaraan niet te
ontkomen is - dit laatste in tegenstelling tot de mens. Daarom verbreekt een
dier nimmer de werkelijkheid, misdaad is hem vreemd. De mens echter loopt uit
in zelfbewustzijn en daardoor is letterlijk alles ontkend.
Hij
kent dan ook geen automatisch geldend besef van samenhang. Vooral voor zover de
mens eenzijdig op zijn denken afgaat, krijgt het besef van samenhang geen kans
omdat het bewustzijn geen kans krijgt. Het is dan allemaal zelfbewustzijn wat
de klok slaat en dat betekent dat het over een in zichzelf gescheiden
werkelijkheid gaat. Het uiteenzijn viert dan hoogtij! Het is vaak moeilijk te
aanvaarden dat het juist het denken is dat tot misdaad, verwaarlozing en
uitbuiting leidt, maar toch is dat een feit. Daarmee is het denken niet
afgekeurd en af te keuren want dat gaat gewoon zijn gang. Af te keuren is de
eenzijdige kijk, de botte voorstelling zoals die als onaantastbare maat genomen
wordt - vooral in de moderne cultuur.
Hoe dichter de mens bij zichzelf als individu
komt, hoe indringender het bewustzijn zich gaat laten gelden en dus hoe sterker
het besef van samenhang voor de dag gaat komen. Dit is volstrekt in strijd met
de ouderwetse filosofie en de moderne politieke zedenprekerij. Daarin wordt het
individualisme afgekeurd en wordt er op aangedrongen om het zogenaamde geheel
boven het enkele te laten gaan. De gemeenschap staat boven het individu. Van
daaruit krijgt de zich individualiserende mens de schuld van alle maatschappelijke
falen - bijzonder inconsequent overigens van de filosofen en politici, want zij
kunnen deze en dergelijke uitspraken ook alleen maar doen dank zij verregaande
individualisering van zichzelf ! En zij dwepen toch ook met de antieke uitroep:
Ken Uzelve! Het is
natuurlijk wel waar, zoals ik al eerder heb laten zien, dat de beginnende
individu een bijzonder onaangenaam sujet is dat bitter weinig sociaal besef
kent. Maar dat is geen argument om het individu-zijn te verwerpen.
Communicatie
is een essentieel begrip. Het is de concretisering van het besef dat de
werkelijkheid, gezien in het licht van de waarheid, een samenhangende zaak is.
Wat betreft de mensheid is het de praktische basis voor een vredelievende
wereld, vredelievend vanwege het feit dat alles en iedereen naar eigen aard
aanwezig kan zijn en de mensen dus met zijn allen zijn. Vanaf hun verschijnen
op de planeet zijn de mensen bezig geweest met elkaar in contact te komen.
Omdat dit streven in de natuur van de mens ligt is hij er ook op gebouwd: zijn
lichaam is zo gegroeid dat het via de stembanden betekenisvolle geluiden kan
voortbrengen en de hersenen zijn zodanig van aard dat die geluiden ook tot
betekenissen omgezet kunnen worden. Hoe ingewikkeld dit ook biochemisch in
elkaar zit, filosofisch gezien is het een simpele zaak. Wat tot gelding moet
komen moet een materiële basis hebben, of beter: ontwikkelt zich op natuurlijke
wijze tot een instrument opdat de bedoelde verhouding zich kan realiseren. In
dit geval deze verhouding dat de werkelijkheid uiteindelijk ook voor de mens
tot waarheid moet en zal worden. Deze zaak is essentieel voor het gelden van
het begrip communisme, het is er de praktische grondslag van. De moderne
filosofen hebben ook hier een potje van gemaakt. Wat zij al niet over de taal
hebben te berde gebracht! En menig bioloog heeft er evenmin iets van begrepen.
Zo hebben sommigen getracht een aap tot spreken te brengen door hem een,
overigens verschrikkelijke, operatie te laten ondergaan met de bedoeling hem
van stembanden te voorzien. Men bedacht namelijk in zijn grenzeloze domheid dat
de aap slechts stembanden nodig had om te kunnen praten. Dat hij vanuit zijn
natuurlijke programma allang kon samenhangen met zijn biotoop en er dus van
nature helemaal niet op ingesteld is om zelf communicatie tot stand te brengen,
is voor de moderne denkers niet te vatten. Zij zijn zelfs zo onnozel dat zij
veronderstellen dat de natuur zich vergist heeft door de apen en andere hogere
dieren geen stembanden te geven. Maar de natuur vergist zich niet, dat wil
zeggen: zij ruimt zonder pardon haar eigen onmogelijk gebleken ontwikkelingen
op.
Racisme ; Racistische taal ; Slavernij
; Discriminatie zie nrs. 15 en 77
; Verhullend taalgebruik-1
; Verhullend
taalgebruik-2 ;
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
; Het begrip TEGENSTELLINGEN
vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Doorgaans
worden ontwikkelingen die onder de rubriek cultuur vallen als vanzelfsprekend
beschouwd in een idealistisch licht.
Zo
ook met de gedachte dat de mens vanaf zijn verschijnen op de planeet bezig is
met zijn medemens communicatie tot stand te brengen. Het lijkt dan alsof het de
mens ergens om te doen is, een vooralsnog ver verwijderd doel dat wellicht ooit
nog eens bereikt zal worden. Zo echter liggen de zaken niet: het ontstaan en de
ontwikkeling van de communicatie gaan zomaar vanzelf, zonder dat iemand het
ergens op aanstuurt. En de gevolgen zijn helemaal zo ideaal niet, want er
ontstaan vaak haat en nijd, jaloezie en moordzucht. Het met elkaar in contact
komen roept onvermijdelijk tegenstellingen op, en dat leidt tot vaak bloedige
botsingen. Het is dus uiterst misleidend om alleen maar aan mooie dingen,
nobele strevingen en redelijke ontwikkelingen te denken. Maar intussen zijn de
mensen toch vanaf het begin bezig met communicatie, met het leggen van
contacten.
De
gangbare gedachtegang is deze dat het met elkaar in contact komen leiden zou
tot een zekere verstandhouding, tot wederzijds respect en dus tot een redelijke
relatie, en dat deze contacten een eind zouden maken aan wederzijdse
vijandigheden. Die gedachtegang stamt uit de tijd van de Verlichting
(18e-19e eeuw) toen men ten onrechte nog alles van de zelfbewuste (rationele) emancipatie verwachtte.
Maar, nu die emancipatie
een flink stuk op weg is blijkt het met die redelijke relaties bepaald zo'n
vaart niet te lopen! Meestal zijn het de wettelijke sancties, een zekere angst
voor elkaar en de wederzijdse belangen die de mensen in toom houden. Valt dat
allemaal weg, zoals thans in Oost-Europa het geval is, dan blijkt de kennis die
men over elkaar meent te hebben - en die voor eigen besef juist is - aanleiding
tot de gruwelijkste moordpartijen. Verhalen over etnische verschillen,
godsdienstige onenigheden en dergelijke zijn slechts in zoverre juist dat zij
dienen als stokken om de honden te slaan, als argumenten en rechtvaardigingen
voor datgene wat dieper zit en essentiëler is, namelijk dat het elkaar leren
kennen op zichzelf tot moordlust leidt: het andere mag er eigenlijk niet zijn!
Dat is geen negatief trekje in de mens, maar een logisch gevolg van het feit dat
het andere in strijd is met en tegengesteld is aan het eigene en daar om te
beginnen wezenlijk niet bij hoort. Dit aspect van de zaak wordt helaas bijna
altijd door de filosofen over het hoofd gezien en daardoor beginnen zij als
regel al gauw met verwijten en veroordelingen. Met zoiets in het hoofd is het
echter onmogelijk inzicht in de zaak te krijgen.
De
communicatie op zichzelf levert geen aardige mensen op. Denk bijvoorbeeld ook
maar eens aan de misdragingen van de Europeanen tegenover vreemde volkeren die
zij op hun ontdekkingsreizen leerden kennen. Er is nooit sprake geweest van
enige gelijkwaardigheid voor het besef van die Europeanen: het sprak vanzelf
dat die vreemde volkeren minderwaardig waren en dat je daarmee kon doen wat je
wilde: vermoorden, verkrachten, uitplunderen, tot slaaf maken, enzovoort. En
hoewel de westerlingen thans van mening zijn dat al die dingen niet te pas
komen is er nog steeds van geen gelijkwaardigheid sprake en dus ook van geen
nihilistische niet-waarde. Toch is het een feit dat de communicatie essentieel
is voor de mensen. Dat zit hem echter niet in die communicatie zelf, maar in
datgene waarvan de praktische communicatie een uiting is. Ten gevolge van het
steeds meer zichzelf worden van de individuele mensen, de emancipatie
dus, komt de werkelijkheid als bewustzijn meer en meer tot haar recht om
daarmee tegelijkertijd duidelijk te maken dat de werkelijkheid voor de
individuele mens een samenhangende zaak is, waaruit niets en niemand weggedacht
kunnen worden.
Op
grond hiervan, en uitsluitend op grond hiervan, heft de kloof tussen het eigene
en het andere zich voor de zelfbewuste mens op. Naarmate de mens dichter bij
zichzelf komt, komt hij dichter bij de ander. Dat is uiteraard niet denkbaar
zonder communicatie, maar het geschiedt dus niet op grond daarvan.
Het
erkennen van het feit dat de ander er is en vervolgens het laten gelden van het
feit dat je met zijn allen bent, zijn het gevolg van het tot haar recht komen
van het bewustzijn. Maar voor het effectief worden daarvan is communicatie
nodig en die, nogmaals, ontstaat omdat er genoemde samenhang is en doordat de
mensen aan de gang gaan om contacten te leggen vanuit de onbewuste werking van
die samenhang. Dat leggen van die contacten is een zelfbewuste aangelegenheid.
Hij ligt dus in het denken van de mensen en zij zijn er welbewust mee aan de
gang, uiteraard begeleid door tal van argumenten, rechtvaardigingen,
rationalisaties en... leugens. Die zelfbewuste aangelegenheid, namelijk het
leggen van contacten, berust op het begrip relatie en is het verwerkelijken
daarvan. Maar het vrijlaten en het respecteren van de ander komt voort uit het
begrip ineenzijn, beide begrippen liggen nagenoeg aan de wortel van de geworden
werkelijkheid, namelijk vlak voor en vlak na het ontstaan van de oermaterie.
Dat heb ik elders uitgelegd (Beweging en Verschijnsel deel 1, 2, en 3).
De begrippen van De Grote Vierslag gelden
vanaf het begin, maar vanaf datzelfde begin komt er niets van terecht. Wat
ervan voor de dag komt is verziekt, verwrongen en vaak zelfs uiterst misdadig.
Je zou eigenlijk helemaal niet denken dat De Grote Vierslag zijn werkzaamheid
doet gelden. Alles ziet er heel anders uit dan het wezenlijk is. Dat komt
doordat de verhoudingen van De Grote Vierslag binnen het bewustzijn en
in het duister blijven. Met het begrip communicatie echter ligt het anders:
zoals ik al gezegd heb vertoont dat zich wel overeenkomstig eigen karakter. Er
worden contacten met andere mensen gelegd en die contacten vertonen alle
kenmerken van relaties, zoals wederzijds belang, wederzijdse waardeoordelen,
het elkaar proberen te overheersen en dergelijke. Het begrip communicatie wordt
vanaf de aanvang zelfbewust verwerkelijkt en daarbij spelen van allerlei
overwegingen een rol. Bij het zich verwerkelijken van De Grote Vierslag is van
dit alles geen sprake. Vrijwel niemand weet er iets van af en dus doet een
ieder maar en het lijkt alsof hij gedreven wordt door een of ander instinct.
Niemand echter vindt serieus dat nihilisme, anarchisme, socialisme en
communisme gerealiseerd moeten worden. Zelfs in de vorm van partijpolitiek
kijkt niemand er naar uit, ook niet als men de werkelijke betekenis van die
vier begrippen kent.
Ik
heb er al eerder op gewezen dat de begrippen van De Grote Vierslag in een
bepaalde volgorde gedacht moeten worden. Elk volgend begrip is niet denkbaar
zonder het voorgaande en elk voorgaand niet zonder het volgende. De Grote
Vierslag moet dus gezien worden als een soort van vier-eenheid.
Er
is echter nog iets aan genoemde volgorde te bedenken. Nihilisme namelijk en
anarchisme verwijzen uitsluitend naar de mens als ik, naar jezelf, naar het
individu. Daarbij is te zeggen dat in het anarchisme de ander wel enigszins
aanwezig is, namelijk als een afgewezen grootheid: de ander heeft over mij
niets te zeggen, hij moet mij met rust laten. Socialisme en communisme evenwel
geven wel een verhouding aan met de medemens en zijn dus als zodanig naar
buiten gericht, volgens de beweging van ik naar de ander. Zo kun je dus zeggen
dat het achtereenvolgens gaat over: ik heb nergens mee te maken, ik wijs de
ander af als de maat voor mijzelf, ik erken dat de ander er is en ik vorm met
de anderen een gemeenschap.
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
; Het begrip TEGENSTELLINGEN
vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73 SLAVERNIJ/Slavenarbeid – [ Nummer 52 e.v. ] [ 61
en 62-EMANCIPATIE ] en [ Nummer 65 e.v. ] ;
No.
63.
Waanvoorstellingen-1
; Waanvoorstellingen-2
; Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de
nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Naarmate
de mensen individueler worden, dat wil zeggen dichter bij zichzelf komen,
naderen zij ook meer zichzelf als bewustzijn en dat heeft tot gevolg dat de
waarheid sterker gaat gelden. Als dat het geval is breekt het inzicht door dat
de werkelijkheid voor de volwassen mens een samenhangend en ondeelbaar geheel
is waarin alles tot zijn recht is gekomen. Dit inzicht leidt tot het tot stand
brengen van communicatie. Het lijkt dan alsof die communicatie tot
verbroedering heeft geleid, maar in feite behoort het tot stand brengen van
communicatie tot het realiseren van die verbroedering in een vredelievende
wereld waarin De Grote Vierslag ten voeten uit is komen te staan. De basis van
de verbroedering is dus het krachtig worden van de waarheid ten gevolge van de
individualisering van de mensen.
Pas wanneer die individualisering in
principe voltooid is kan de mens sociaal zijn en dat is dan een zaak die
Onvoorwaardelijk is, dat wil zeggen: geldt ongeacht wat dan ook. Tot nu toe
hebben wij alleen nog maar een voorwaardelijk gelden van het sociale gekend.
Onder bepaalde voorwaarden stellen bepaalde groepen zich (tot op zekere hoogte,
het mag niet te ver gaan!) sociaal op ten opzichte van andere bepaalde groepen.
De
individualisering is op zichzelf een zelfbewust proces. Niet dat de mensen zich
ervan bewust zijn, maar het is zelfbewust in die zin dat het een proces is dat
zich binnen het zelfbewustzijn afspeelt. Zo'n proces voltrekt zich in de vorm
van leerprocessen.
Op allerlei gebied verwerven de mensen kennis van zaken en die geven zij
vervolgens aan elkaar door. Zo leert op den duur de mens zichzelf en zijn
werkelijkheid kennen. Dat betekent niet dat hij dan van letterlijk alles op de
hoogte is, maar het betekent dat hij de waanvoorstellingen heeft opgelost die hem voorheen
steeds misleid hebben. Dat is dus een zaak van denken, onderzoeken, opstellen
van theorieën en dergelijke. Het zich verwerkelijken van het sociale echter is
geen leerproces,
het is een groeiproces. Het gaat immers over het vrijkomen van het bewustzijn.
Voor het sterker worden van het bewustzijn geldt geen leerproces omdat daarin geen van elkaar
gescheiden onderdelen (elementen) aanwezig zijn. Er valt dan niets te
analyseren, onderzoek is onmogelijk. Wat wel geschiedt, is het groeien, het
zich uitwikkelen en dus ook het zich bevrijden van allerlei belemmeringen.
De
grote fout van het socialisme, voor zover het ook nog verwachtingen heeft
gekoesterd op sociaal gebied en niet alleen maar een absoluut en
anti-individualistisch machtssysteem beoogde, is deze dat men gedacht heeft de
mensen te kunnen léren sociaal te zijn en zich een gemeenschap te voelen,
namelijk met zijn allen te zijn. Zoals gezegd is dat echter een onmogelijkheid
omdat het gaat over het voor de mens groeien, het, tot bloei komen, van de
werkelijkheid als bewustzijn, een werkelijkheid die er uiteraard altijd al was
maar waarvan het gelden aan alle kanten gehinderd was vanuit het onvolwassen
zelfbewustzijn. Met het zich verhelderen van dat zelfbewustzijn heffen de
hindernissen zich geleidelijk op en eerst dan wordt voor het besef van de mens
de werkelijkheid een geheel waarin de mensen met zijn allen zijn. De
ontwikkeling van de zekerheden jij bent er ook en wij zijn met zijn allen heeft
dus niets met een leerproces
te maken. Zoiets is niet te leren, net zomin als bijvoorbeeld gevoelens (aan)
te leren zijn. Zoiets ontstaat, groeit. Voor het bewustzijn op zichzelf geldt
het begrip het geheel, maar dat bewustzijn komt niet in een geheel voor. Het
komt voor in de individuele mens, in jou en mij en niet in een collectief of de
samenleving. Ook wat dit betreft is te spreken van een (fatale) vergissing van
de filosofen, vooral de idealistische, maar toch ook bijvoorbeeld de
existentialistische.
leerproces-1 ; leerproces-2 ; Waanvoorstellingen-1 ; Waanvoorstellingen-2
;
Zij
hebben namelijk wel bemerkt dat voor de mens de werkelijkheid een geheel is,
maar niet begrepen dat de werkelijkheid op zichzelf helemaal geen geheel is
maar een verzameling objecten. Binnen die verzameling is er wel een netwerk van
relaties, verbindingen, maar dat is geen samenhang zoals die voor een geheel
kenmerkend is. Omdat dit het geval is hebben zij er fout aan gedaan de
individuele mens te willen laten opgaan en ondergaan in een zogenaamde
samenleving. Voor Hegel bijvoorbeeld was het geheel, de samenleving, de Staat,
de idealiteit van de mensheid. En dat is als het er op aankomt ook voor de
moderne filosofen zo. Zij hebben geen van allen ontdekt dat zo'n ondergang in
strijd is met de cluster van verhoudingen die de mens is. Die cluster
wordt bij dat ondergaan ontkend: geen persoonlijke kwaliteiten, geen
verschillen in talenten, geen vrijheid van handelen en denken, enzovoort.
Bovendien wordt een samenleving, een met zijn allen zijn, niet bewerkstelligd
door onderdrukking van het unieke, maar juist door een vrije bevordering
daarvan. Voor de mensen van onze tijd is achteraf duidelijk geworden dat
diegenen die een samenleving, een socialistisch geheel, tot stand wilden
brengen in feite alleen maar op een zo onbeperkt mogelijke macht uit waren.
Filosofisch was dat al meteen te zeggen want een geheel maken is volstrekt in
strijd met een geheel zijn. En omdat dit laatste alleen maar voor de individu
kan gelden, moet deze door bedoelde machtzoekers rigoureus onderdrukt worden -
hetgeen dan ook steeds met overgave gebeurd is... De mensen zijn dus, nogmaals,
uitsluitend in het bewustzijn één en die eenheid is er alleen maar dan als de
mensen zichzelf als bewustzijn beleven. Dat laatste kan slechts bij de individu
het geval zijn. Maar als dat eenmaal zo is, dan is er de verbroedering waarnaar
al zo lang verlangd is en waarvan menigeen gedroomd heeft. Zoals Jesaja onder
anderen: dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen
bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn en
een kleine jongen zal ze hoeden... enzovoort (Jesaja 11:6 en volgende). Maar,
ook Jesaja verwachtte die vredige wereld niet van de mensen zelf. Hij dacht dat
er een goddelijke verlosser zou komen, namelijk de Messias. En de bijzondere
eigenschappen van ieder levend wezen werden er ook door hem af gedacht. Het
door hem geschetste gedrag van de dieren is onmogelijk. Maar toch, deze droom
wordt veelvuldig gedroomd en zelfs wordt hij verwerkt tot filosofieën. Steeds
echter wordt de oplossing gezocht in het zich onderwerpen van de individuele
mens aan iets gemeenschappelijks. In feite wordt daarmee steeds De Grote
Vierslag de nek omgedraaid want zijn samenstellende begrippen nihilisme,
anarchisme, socialisme en communisme zijn precies absolute tegenstellingen tot
de voor een gemeenschap geldende normen. Het zijn niet alleen menselijke
eigenschappen die het veld zouden moeten ruimen volgens de dromen van de
goedwillende idealistische futurologen. Ook een grote menigte aan spullen moet
het ontgelden. Zo is het op het ogenblik gebruikelijk om de redding van het
milieu te verwachten van het afschaffen van het vervaardigen van allerlei
producten. Dat mensen geheel en al afhankelijk zijn van spullen wordt daarbij
gemakkelijk over het hoofd gezien en men heeft al helemaal niet in de gaten dat
je bij het doordenken op die afschaffingstheorieën weer in de bomen van de
oertijd terechtkomt en dat je je zelfs daar moet onthouden van elke handeling
omdat die onherroepelijk ingrijpt in de natuurlijke verhoudingen! Hoewel
het een feit is dat er heel wat zinloos gedoe afgeschaft kan en moet worden is
het afschaffen als zodanig een onbruikbare gedachte die langs een omweg ook
ingegeven is door de misvatting dat de mens zich in een geheel in te voegen
heeft.
Waanvoorstellingen-1 ; Waanvoorstellingen-2
; Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de
nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Opvoeding-1 ; Opvoeding-2 ;
Opvoeding-3 ; Opgevoed-1 ; Gemeenschapszin-1
; Gemeenschapszin-2 ; Gemeenschapszin-3
; verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
De
begrippen van De Grote Vierslag moeten eigenlijk tegelijk gelden zonder dat een
ervan naar voren gehaald wordt of andere geheel en al buiten werking worden
gesteld. Maar tijdens de ontwikkeling van de mensheid komt hier niet veel van
terecht. Het blijkt dat telkens verschillende begrippen dominant zijn en
daarmee bepalen in welke mate van verminking de andere kunnen gelden en
uiteindelijk hoe een gehele cultuurperiode er uitziet. Zij zijn wel tegelijk
aanwezig, want het verschijnsel mens wordt getypeerd door de begrippen van De
Grote Vierslag. Waar een mens is zijn die begrippen. Zij zijn er nooit niet. Er
kan dus niet gesproken worden van een eventuele afwezigheid van een of meer
begrippen van De Grote Vierslag. Je kunt bijgevolg ook niet staande houden dat
De Grote Vierslag pas aan het einde van de ontwikkeling van de mensheid te
voorschijn zal komen. De gedachte dat hij er eerst en lange tijd niet is en dan
plotseling wel, bijvoorbeeld ten gevolge van een soort bekering van de mensen,
is onhoudbaar. Toch wordt deze gedachte in de idealistische filosofie en ook in
de (christelijke) theologie verbeten vastgehouden. Het bekeert u klinkt nog
steeds alom en niet alleen bij godsdienstige getuigenissen: mensen die allerlei
vormen van goeds voor de wereld beogen zijn er ook vol van. Maar in feite biedt
dit advies een gemakkelijke oplossing voor een al zeer oud filosofisch
probleem: hoe komt het ooit nog eens terecht met de mensheid? Welnu, bouw in je
gedachtegang maar een soort van deus ex machina in en elk gewenst fantastisch
denkbeeld zal in de toekomst werkelijkheid worden. Je kunt dan alle kanten uit
en bedenken wat je wilt, want met de realiteit behoef je dan geen rekening te
houden, omdat je die al bij voorbaat naar je hand gezet hebt. Als de mensen
zich inderdaad zouden houden aan die mooie fantasie, dan zouden ze ongetwijfeld
goed terechtkomen en als zij zich er niet aan houden, dan deugen zij niet. Het
mooie van zo'n redenering is dat je filosofie onaangetast blijft.. .
Enkele
voorbeelden van gemakkelijke filosofische en morele oplossingen: je gaat ervan
uit dat de mens aanvankelijk niet zelfbewust is, in die zin dat het
zelfbewustzijn nog niet aanwezig is. Vervolgens bedenk je een omslag in de
mens: hij ontdekt (nog net bijtijds) dat hij op de verkeerde weg is en hij
keert op zijn schreden terug, berouwvol uiteraard! En zo komt alles toch nog in
orde... Of, je neemt als uit-gangspunt dat er geen liefde onder de mensen is,
totdat er iets gebeurt waardoor de liefde er plotseling wel is: de mens die
zich deemoedig bekeert! Dan kun je ook nog denken aan de idealen van de Verlichting die
gegrond waren op de gedachte dat de mens door opvoeding en onderwijs, door redelijkheid en
wetenschap, ten goede zou veranderen. Zo zijn er tal van voorbeelden te geven
van door de denkers zelf bedachte wonderlijke, maar uit de lucht gegrepen,
omslagen die een verandering in de mens teweeg brengen zodat hij vanaf dat
moment de goede kant uitgaat. Maar die denkers kiezen een gemakkelijke oplossing
voor een heel wat moeilijker probleem. Probleem is hoe de mens en zijn gang
over de aarde filosofisch te begrijpen zonder hem te willen veranderen en tot
geheel iemand anders te maken. Probleem is hoe je realistisch, zonder iets te
verdoezelen, buiten beschouwing te laten of zelfs te ontkennen over de mens en
zijn toekomst na kunt denken. En dat dan zonder dat verfoeilijke woordje als te
gebruiken.
De
mens komt tot leven op de planeet zoals hij door de wording is opgeleverd. Dat
spreekt vanzelf, maar bijna nooit wordt dit simpele feit consequent in de
gedachtegang doorgevoerd.
Het
is uitsluitend die geworden mens, en geen andere, die zich uitwikkelt tot een
volwassen verschijnsel. Alles wat hij dan vertoont is vanaf het begin in hem
aanwezig geweest. Er is niets van hem afgegaan, zoals bijvoorbeeld zijn
zogenaamde natuurlijkheid, en er is niets aan hem toegevoegd, zoals
bijvoorbeeld zelfbewustzijn, liefde, gemeenschapszin en
dergelijke. Zo moet je dus denken als je je afvraagt waarom de mensen doen
zoals ze doen. De vraag is waarom er van het aanwezige materiaal aanvankelijk
zo weinig terechtkomt en hoe dat slechte resultaat filosofisch is te verklaren
uit dat materiaal dat in feite de praktische aanwezigheid is van de begrippen
uit De Grote Vierslag. Het spel tussen die begrippen levert de grondslag op van
de geschiedenis van de mensheid. Verhalen als zou het om duistere natuurlijke
driften gaan, om allerlei vormen van bijgeloof en misdadige bedoelingen van slechte mensen, houden
geen stand, in wezen omdat de mens los staat van zowel de natuurlijke
werkelijkheid als de zogenaamd geestelijke. Wat er gaande is zijn de
wisselwerkingen tussen de altijd aanwezige verhoudingen die wij als de
begrippen uit De Grote Vierslag kennen. Vanaf het begin is de mens
nihilistisch, anarchistisch, socialistisch en communistisch. Maar, die
begrippen zijn om te beginnen voor de mensen niet gelijkwaardig, enerzijds
doordat zij slechts langzaam en ongelijkmatig helder worden en anderzijds
doordat omstandigheden het ene begrip gaan laten domineren over het andere. Je
kunt je voorstellen dat kleine afgelegen gemeenschappen, ergens in
ontoegankelijke bergen, een sterkere anarchistische inslag hebben dan
laaglandbewoners met contacten naar alle kanten. Juist bij deze laatsten kan de
overheersing van de een over de ander gemakkelijker ontstaan. Die berust in
grote trekken op a) het besef dat de ander er ook is en b) het besef dat die
niets waard is. Deze twee verminkte begrippen uit De Grote Vierslag spelen een
essentiële rol als het over overheersing gaat. Om te willen en te kunnen
overheersen moet er bekend zijn dat er iets of iemand is die eventueel
overheerst kan worden, maar tegelijkertijd moet men er zeker van zijn dat het
over iets gaat dat op zichzelf geen waarde en dus geen recht van bestaan heeft.
Zo is het ook mogelijk om te stellen ik bestuur mezelf zonder dat het de ander
is er ook enige inhoud heeft, maar wel met het besef dat alles bijzonder
waardevol is. Je krijgt dan bepaalde vormen van liberalisme. Daarin wordt de
overheid als hogere macht zoveel als mogelijk afgewezen en de ander zoekt het maar
uit, maar ik ga proberen alles binnen te halen. Je kunt ook vinden dat de ander
er wel degelijk is, maar dat hij zich heeft te schikken naar een collectieve
norm die vanuit het besef met zijn allen te zijn als absolute waarde gesteld
wordt. Je krijgt dan te doen met een totalitaire vorm van socialisme zoals die
bijvoorbeeld in Oost-Europa tot voor kort aangetroffen kon worden en zoals die
nog steeds in menige theorie over een toekomstige wereldorde opgeld doet.
Nihilisme, gesteld als volstrekte dominant over de andere drie begrippen (maar
nooit zonder die begrippen) is zonder meer misdadig. Het ontkent wel alle
waarden, hetgeen op zichzelf te verdedigen zou zijn ware het niet dat een
dergelijk nihilisme zonder enige betekenis is en daardoor uitsluitend tot
vernietiging leidt. Iemand in wie dit nihilisme zich laat gelden kan niets en
niemand naast zich verdragen, noch onder zich of boven zich. Alles is bij
voorbaat ontkend, afgewezen en object van vernietiging. Anarchisme, gesteld als
dominant, leidt tot een ongebreideld egoïsme dat ook een uitstekende
voedingsbodem is voor tirannen die het zichzelf besturen uitbreiden tot
dwingelandij over anderen die op de wijze van minderen en onderdanen aanwezig
mogen zijn. Zover behoeft het echter niet te komen want ook democratische
bestuurders eisen voor zichzelf onbewust iets van anarchisme op, uiteraard
zonder dat voor de anderen ook te laten gelden.
Opvoeding-1 ; Opvoeding-2 ;
Opvoeding-3 ; Opgevoed-1 ; Gemeenschapszin-1
; Gemeenschapszin-2 ; Gemeenschapszin-3
; verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
SLAVERNIJ/Slavenarbeid – [ Nummer 52 e.v. ] [ 61 en 62-EMANCIPATIE
] en [ Nummer 65 e.v.
] ;
Het
is een feit dat de mens niet bestaat. Voor de moderne filosofen is dat
aanleiding om elke algemene uitspraak over de mens te vermijden. Zij willen
alleen maar spreken over de mensen. Daarmee echter maken zij het voor zichzelf
en voor de filosofie onmogelijk na te denken en uitspraken te doen over de mens
als verschijnsel, dat wil zeggen: zij kunnen geen eigenaardigheden van het
verschijnsel mens meer benoemen. Alles wat zij ontdekken omtrent de mens wordt
een min of meer toevallige eigenschap van die of gene concrete mens, een
eigenschap die bij een ander gemakkelijk weer anders zou kunnen zijn.
Uiteindelijk gevolg is dat niemand meer iets essentieels over de mens weet te
zeggen, iets dat uiteraard wel degelijk mogelijk is. Net zo goed als je over de
kat als categorie iets kunt zeggen kan dat ook over de mens.
Voor
de mens qua bestaan gelden de begrippen van De Grote Vierslag. Het zijn
zogezegd existentiële begrippen. Die begrippen gelden als begrip voor de
categorie mens, maar in hun praktische uitwerking voor de concreet bestaande
mensen. Zij doen hun werking gevoelen in deze en gene mens, afhankelijk van het
tijdperk waarin iemand leeft en de cultuur waarvan hij deelgenoot is. Al het
gedoe van de mensen, hun getob tijdens hun leven op de planeet, hun al of niet
collectieve oordelen en handelingen, dat allemaal is op de een of andere manier
een variant van de onderlinge en wederzijdse werkingen van de vier begrippen
nihilisme, anarchisme, socialisme en communisme. De resultaten van deze
wisselwerkingen, bijvoorbeeld die tussen anarchisme en nihilisme als dominanten
met onderliggend de andere twee begrippen, komen in de mensen en de door hen
gevormde collectieven voor de dag als zelfbewuste aangelegenheden. Dat betekent
niet dat de mensen ervan op de hoogte zijn wat er precies aan de hand is, maar
het betekent daarentegen wel dat de mensen welbewust een bepaalde kant uitgaan
naar aanleiding van gestelde doelen die zij zelfbewust voor ogen zien. De Grote
Vierslag en de daarbinnen optredende wisselwerkingen zijn hun dus niet bekend,
maar wel de voor- en doelstellingen die er uit voortvloeien, als zich
manifesterend resultaat van die wisselwerkingen.
De
mensen weten min of meer nauwkeurig welke doelen zij willen bereiken, niet
alleen als collectief maar ook als individuele personen. Dit weten is een
zelfbewuste zaak waarover bij gelegenheid gesproken kan worden. De werking van
de begrippen uit De Grote Vierslag is in zijn resultaten zelfbewust, maar op
zichzelf zijn en de begrippen en hun onderlinge verhoudingen een zaak
van het bewustzijn. Dat wil zeggen dat die begrippen uit het karakter van het
bewustzijn af te leiden zijn: in de werkelijkheid als bewustzijn is er niets
dat van meer of minder waarde is dan iets anders, alles volgt ongehinderd zijn
eigen baan, erkent daarbij onvoorwaardelijk het andere en weet zich daarmee
tegelijkertijd een. Omdat die begrippen in het bewustzijn liggen kan de mens ze
laten gelden en bovendien kan hij dat niet niet doen. Maar uiteraard komt De
Grote Vierslag als bewustzijnsbegrip overeen met de echte werkelijkheid, zoals
dat altijd met de begrippen van het bewustzijn het geval is.
In
de mensen komt concreet op de een of andere manier De Grote Vierslag voor de
dag. Maar er is met de mens meer aan je hand. De werkelijkheid als bewustzijn
kan zich ook aan bepaalde mensen afspiegelen en zo een beeld geven van zichzelf
als ware werkelijkheid. In dat geval heb je in de praktijk van de mensheid te
doen met uitingen van religie, kunst en filosofie.
Daarbij
moet opgemerkt worden dat in dit verband het begrip religie begrepen moet
worden als een aanvoelen van de hoedanigheid van d werkelijkheid. Dat is dus
heel wat anders dan het begrip godsdienst dat de ondergeschiktheid aan een
hogere macht, waarvan het bestaan op gezag aangenomen moet worden, als inhoud
heeft. Godsdienst is geen afspiegeling van de ware werkelijkheid, maar een
zelfbewuste constructie die de bedoeling heeft over de mensen macht te kunnen
uitoefenen. En wat de kunst betreft: het moderne intellectuele gedoe in de
kunst valt geheel buiten het zich afspiegelen van de werkelijkheid als
bewustzijn. Slechts de kunst die gestalte geeft aan de werkelijkheid als beeld,
via enigerlei wijze van voorstelling, valt onder de hier bedoelde uitingen. Ook
de moderne filosofie behoort hierbij niet thuis omdat daarin niet meer de
werkelijkheid in een samenhangend weefsel van gedachten gevangen wordt.
De
bedoelde uitingen van religie, kunst en filosofie zijn niet en nimmer bepalend
voor het concrete wereldbeeld. Hoezeer zij ook aan bepaalde tijdperken en
culturen glans kunnen geven - vooral als je die achteraf bekijkt, toch zijn het
de resultaten van de wisselwerkingen binnen De Grote Vierslag en de resultaten
daarvan die het wereldbeeld bepalen. Als het om het bestaan ging heeft nog
nooit iemand zich iets van religie, kunst of filosofie aangetrokken en dat is
tot op de dag van vandaag zo gebleven. Het afspiegelen van het bewustzijn in
enkele bijzondere mensen zoals daar zijn mystici, kunstenaars en filosofen is
en blijft uitzondering en het zelfbewust vormen van gedachten over de
existentie en de toekomst daarvan is regel.
Je
moet je wat betreft De Grote Vierslag afvragen wat het resultaat is als
bijvoorbeeld in een cultuur de nadruk ligt op nihilisme. Zijn de mensen dan
nihilistisch van aard, zodat je wellicht van een hoopvolle aanzet tot
volwassenheid kunt spreken? Neen. Dominantie van het begrip nihilisme geeft in
principe een grote neiging tot bandeloosheid te zien. Daarmee gaat doorgaans
samen moordlust, onverantwoordelijkheid, culturele achteruitgang en
clan-bewustzijn. Afhankelijk van de sterkte van de andere drie begrippen kunnen
deze misdadige neigingen zich betrekken op burgers, ondergeschikten en slaven (anarchistische
aspect), op andersdenkenden en individualistisch ingestelde personen
(socialistische aspect) en traditionele en etnische samenhangende verbanden en
minderheden (communistische aspect).
Dergelijke
vergelijkingen kun je ook maken met de andere begrippen als uitgangspunt.
Steeds echter weten de, menselijk gezien uit het lood geslagen, mensen heel
goed wat ze doen. Natuurlijk niet in morele zin, want dat vooronderstelt het
ten volle en harmonisch gelden van de gehele vierslag. Maar wel in zelfbewuste
zin. Zij zullen je precies kunnen vertellen waarom ze doen wat ze doen.
Onvermijdelijk daarbij is dat het eenzijdige en in wezen levensgevaarlijke
argumentaties zijn, maar dat doet niets af aan het feit dat zij weten wat zij
willen en doen. Wanneer bepaalde groepen weer eens bezig zijn elkaar uit te
roeien, zoals bijvoorbeeld nog steeds in Afrika het geval is en ook in Zuidoost
Europa, dan weten zij heel goed uit te leggen dat hun slachtoffers niet deugen,
omdat zij Islamieten zijn of juist niet, of Joden of Zigeuners, omdat zij de
waterbronnen vergiftigen, meer rijkdom bezitten of vruchtbaarder land bewerken.
Hoe dan ook, nauwkeurig weten de mensen waarom de anderen het leven niet waard
zijn. Dat is het zelfbewuste karakter van de manifestaties van de
wisselwerkingen van de begrippen uit De Grote Vierslag. En het gaat niet om de
vraag of al die argumenten houdbaar zijn of niet. Als regel slaan zij trouwens
nergens op! .
SLAVERNIJ/Slavenarbeid
– [ Nummer 52 e.v.] [ 61
en 62-EMANCIPATIE ] en [ Nummer 65 e.v. ] ;
;
No.
66
anarchie1 anarchie-2 (en nrs. 37, 55 en 66) ; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Tussen
de vier begrippen van De Grote Vierslag zijn allerlei combinaties mogelijk,
gevarieerd volgens meerdere of mindere dominantie van de een over de ander.
Bovendien is er bij elk van die begrippen een variatie van sterkte mogelijk.
Dat alles leidt ertoe dat het, althans filosofisch, niet doenlijk is alle
mogelijkheden naar voren te halen en te bespreken. In feite is dat ook niet de
bedoeling, maar wel is het de bedoeling te laten zien dat het dagelijkse leven
van de mensen onbewust door De Grote Vierslag gestuurd wordt. Qua bestaan gaat
het niet zozeer om de bezigheden op zichzelf van de mensen, maar vooral om de
mentaliteit die er achter steekt. Je moet eigenlijk zeggen dat de vierslag zich
manifesteert in de mentaliteit van de mensen en natuurlijk vindt die
mentaliteit zijn weerslag in het praktische gedoe. Zo kun je bijvoorbeeld de
verbinding van nihilisme en anarchisme terugvinden in het atheïsme, niet zozeer
als intellectuele stroming, maar als mentaliteit die het dagelijkse leven
doortrekt. Ondanks geloof in god leven de mensen alsof er geen goddelijke
voorzienigheid en bestuur zijn: vertrouw op god, maar houd je kruit droog...!
De
werking van De Grote Vierslag vindt plaats in het zelfbewustzijn, zonder dat
iemand weet vanwaar die werking er is. Men komt dus met allerlei verhalen die
als argumenten dienen om bepaalde dingen te doen of te laten. Maar dat men die
dingen doet of laat komt voort uit de werking van De Grote Vierslag. Ik heb
hier al op gewezen, maar het is goed dat nog eens te doen omdat dit een
moeilijk punt is. De bedoelde argumentaties zijn dus op zichzelf onbetrouwbaar,
het zijn doorgaans stokken om de honden te slaan. !Die werking zelf gaat buiten
het gekende om, je zou kunnen zeggen dat dit in het onbewuste plaats vindt, als
je daaronder tenminste wilt verstaan het zelfbewuste voor zover dat- niet-
bekend of gekend is, zeg maar het duistere zelfbewustzijn. Op zijn beurt komt
de werking van de vierslag weer voort uit het gelden van het bewustzijn dat
zich als een beeld aan de voorstelling afspiegelt. Dat beeld wint aan
zeggingskracht naarmate de mens dichter bij zichzelf komt, meer zichzelf wordt,
en zoals ik al heb laten zien is dat de ontwikkeling tot individu. De mens als
individu zal tenslotte een heldere manifestatie zijn van De Grote Vierslag.
Maar hij zal dat zijn op net zo'n onbewuste en vanzelfsprekende wijze als
bijvoorbeeld de poes zijn ingeboren programma afwerkt. Bij de mens is het dan
wel geen programma, maar wel een soort van zijnstoestand. En slechts enkelen
zullen de inhoud en de betekenis daarvan kennen en begrijpen.
Er
zijn in allerlei armoegebieden priesters werkzaam om de plaatselijke bevolking
te helpen zich te ontwikkelen en hun bestaan te verbeteren. Van veel van deze
mensen is te zeggen dat zij zich in hoge mate gedragen volgens de begrippen van
De Grote Vierslag, althans waar het de praktijk van hun werk betreft. Globaal
kun je stellen dat deze mensen goed zijn, maar hun argumentaties betreffende
hun gedrag slaan nergens op: god heeft er niets mee te maken en Christus heeft
hen niet geroepen! Wat zie je nu? De mentaliteit van deze priesters deugt, maar
hun verhalen niet. Zij kennen de waarheid niet, maar leven en werken in sterke
mate overeenkomstig de waarheid. Het gaat er dus om dat het leven niet in
strijd is met De Grote Vierslag.
Is
het dat wel, dan deugt er iets niet, ongeacht de vraag of je dat iemand kunt
verwijten of niet. Juist omdat De Grote Vierslag altijd geldt, kan er in
principe een oordeel geveld worden, namelijk of iets of iemand deugt of niet.
Daarbij doet het er niet toe of iemand in een alsnog onvolwassen wereld
leeft of niet.
Het
gaat immers niet om het verhaal, niet om de argumentatie of andere smoezen,
maar om de mentaliteit van waaruit geleefd wordt en dat is een mentaliteit die,
ondanks de verhalen niet in strijd mag zijn met De Grote Vierslag. Zo kun je
constateren dat een groot aantal denkbeelden uit het christendom niet in strijd
is met De Grote Vierslag, zeker niet als het over oorspronkelijke denkbeelden
gaat. Het daarop gebaseerde gedrag deugt dan ook, maar wat er door de theologen
van gemaakt wordt raakt kant noch wal!
Door overheidsfiguren en politici wordt
bij allerlei gelegenheden gesproken van anarchie. Men doelt dan op toestanden van chaos en
er is chaos als de door die figuren bedoelde orde verstoord is. In feite echter
moet gesproken worden van bandeloosheid,
want dat is de inhoud van het begrip anarchie. De kenmerken daarvan zijn dat aan waarden gebonden
figuren zich van hun banden losgeslagen weten en nu, ongeacht het bestaan van
andere mensen en samenhang tussen alle mensen, hun frustraties uitleven.
Eigenlijk moeten voor hen de waarden in ere gehouden worden en de banden strak
aangehaald, zij behoeven een hoger gezag en strenge regels, maar door de
omstandigheden is dat in het ongerede geraakt en nu weten die figuren met
zichzelf geen raad. Hun agressie, die tegelijkertijd slaafsheid en
onzelfstandigheid is, moet eruit en dat leidt tot misdaad, wreedheid en
confrontatie met het gezag. Ook onder zulke omstandigheden is voor de filosoof
De Grote Vierslag te herkennen en wel als een voor de mentaliteit bepalende factor.
Over het algemeen is te zeggen dat er in
een onvolwassen wereld qua mentaliteit van De
Grote Vierslag niets terechtkomt. Steeds zijn er wel waardeverschillen
tussen de vier begrippen
(nihilisme,
anarchisme, socialisme, communisme) waardoor er in de verste
verte niet van een harmonie te spreken is. Op het ogenblik zijn we zover dat we
de aarde en haar schatten als voornaamste bron van individuele rijkdom achter
ons gelaten hebben. Thans is het de maatschappij die beschouwd wordt als object
om je aan te verrijken. In principe speelt in de maatschappij het socialisme,
in de zin van als ik er ben, ben jij er ook, een cruciale rol. Maar uiteraard
is er ook het zichzelf besturen van de individu. Deze zaak nu is in het denken
op de voorgrond gekomen, vooral naar aanleiding van het verlichtingsdenken dat zegt dat wij
de wereld zelf moeten en kunnen maken. Zodoende wordt de maatschappij datgene
waarom alles draait en dus wordt de maatschappij ook de bron van particuliere
rijkdom. Iedereen probeert thans aan de maatschappij te verdienen: men heeft
het over dienstverlening als men voordeel wil halen uit de betrekkingen tussen
de mensen; men vindt dat openbare gemeenschappelijke voorzieningen net als
bedrijven winst moeten opleveren en men verkoopt algemene kennis alsof het
particulier bezit zou zijn, een schier onuitputtelijke bron van inkomsten! Het openbaar vervoer
is er niet meer om de mensen vrijheid te geven om ze op die manier van dienst
te zijn, maar om er aan te verdienen, en zo is het ook met de media,
de
gezondheidszorg, enzovoort. Er zijn steeds drie fasen in
dit proces te onderscheiden: eerst vindt men dat erop toegelegd mag worden,
vervolgens gaat men ernaar streven kostendekkend te werken en tenslotte besluit
men dat er winst gemaakt moet worden om draaiende te blijven. Het komt geregeld
voor dat mensen, vooral intellectuelen, een mooi verhaal ophangen over de een
of andere zaak. Zij beijveren zich daarbij om als redelijke denkers voor de dag
te komen. Maar voor diegene die begrijpt hoe het zit met De Grote Vierslag is
zo'n verhaal nauwelijks interessant. Waarom het voor hem gaat zijn de
volgende cruciale vragen: a) hoe zwaar wegen iemands
waardeoordelen, b)
hoe zit het met het zichzelf besturen, c) hoe ligt de verhouding tot de ander en
tenslotte d)
geldt de samenleving als een veilige haven of is zij een markt waarop flink te
verdienen valt?
anarchie1 anarchie-2 (en nrs. 37, 55 en 66) ; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
( Doe uzelf een plezier en bestudeer deze bundel in zijn geheel.)
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Naarmate
de individualistische ontwikkeling voortschrijdt, verlegt de interesse zich
geleidelijk naar de begrippen maatschappij en samenleving. Vooral sinds de Verlichting is dat
proces duidelijk merkbaar. Ik heb al gesproken over de gedachte van de
maakbaarheid van de samenleving die sinds de vorige eeuw almaar aan
populariteit won. We hebben evenwel nog steeds te doen met onvolwassen
individualistische mensen die in het teken staan van het particuliere, dat wil
zeggen: alsnog eenzijdig op zichzelf betrokken individualiteit. Als en voor
zover nu deze mensen zich op de maatschappij gaan richten wordt deze
automatisch een object om zich aan te verrijken, om zich aan breed te maken.
Het gaat daarbij dan wel degelijk om de maatschappij, maar dan steeds op zo'n
manier dat men naar zijn voordeel zoekt. Men wil van die maatschappij plukken.
Het gaat de moderne particulier inderdaad om de maatschappij, maar niet zo dat
die eerlijk geregeld moet worden, dus moet gaan beantwoorden aan criteria van
sociale rechtvaardigheid, maar zo dat die voor hem zoveel mogelijk voordeel
oplevert. Dat voordeel kan op alle mogelijke terreinen liggen; je kunt namelijk
spreken van indirect en direct voordeel. In het laatste geval gaat het om de
inmiddels al enigszins beruchte dienstverlening, die op het ogenblik al voor
menigeen een goudmijn is, en in het eerste om allerlei economische activiteiten
die via het machtssysteem van de maatschappij mogelijk gemaakt worden. Hoe dan
ook, de tijd dat Staatslieden van diverse politieke richtingen serieus bezig
waren de maatschappij in te richten en de samenleving te beschermen is voorbij.
Opmerkelijk is overigens dat nauwelijks iemand deze verschuiving van
mentaliteit opgemerkt heeft...
Aanvankelijk
was de maatschappij dus nog geen object van winst. Voordien waren het de
mensen, de bevolking, waaraan verdiend moest worden. Dat was het geval in de
zwartste tijden van het kapitalisme toen alles draaide om de grote fabrieken.
De arbeiders werden tot op het bot uitgezogen en mede daarom was het van belang
er zoveel mogelijk in dienst te hebben. Nog verder terug in de tijd was de
grond, de bodem, de aarde winstobject. Dat was tijdens het feodalisme toen het
er om ging zoveel mogelijk grond in cultuur te hebben. Deze indeling is ruw,
hij is uit te breiden en te nuanceren, maar waarom het gaat is dat de
maatschappij pas sinds kort geëxploiteerd wordt. Natuurlijk is dat niet
eenzijdig zo: alle verschillende mogelijkheden om de werkelijkheid uit te
buiten blijven min of meer van belang, maar dominant is tegenwoordig de
werkelijkheid als maatschappij.
Het belang van de bevolking staat al lang
niet meer voorop, maar het belang van een zodanig ingerichte maatschappij dat
daaraan optimaal verdiend kan worden. Dat verdienen wordt dan voorgesteld als
van belang voor de werkgelegenheid
en dus voor de bevolking, maar dat is een leugen: aan werkgelegenheid is
noodzakelijk voorondersteld dat er door élites geld, grof geld, verdiend wordt.
Zit dat er niet in, dan blijkt het sociale belang van de maatschappij doorgaans
nihil te zijn. De huidige afbraak van sociale voorzieningen wijst hier
onmiskenbaar op en ook het feit dat men steeds meer privatiseert. Nog geen eeuw
geleden, toen over het algemeen de westerse wereld nog arm was, konden er
overal infra structuren ontstaan. Geheel West-Europa werd overdekt met een netwerk
van spoor- en auto- en waterwegen, de telefoon en telegraaf reikten al spoedig
tot in iedere uithoek. Ook op sociaal gebied volgde de ene verbetering de
andere op en nooit had iemand het over betaalbaarheid, misbruik en
Staatsschulden.
Nu
het westen onvoorstelbaar rijk is liggen deze en dergelijke begrippen voor in
de mond en het begrip openbaar, dat verwijst naar onvoorwaardelijke belangen
van de bevolking, is een leeg begrip geworden. Openbare voorzieningen moeten
thans ook forse winsten opleveren, anders worden zij afgeschaft. Kortom, aan
alles moet verdiend worden.
Bij
herhaling heb ik er al op gewezen dat De Grote Vierslag zich via allerlei
vreemde en vaak onherkenbare toestanden verwerkelijkt. Zou je gaan letten op
ontwikkelingen die zogezegd rechtstreeks de verhoudingen van De Grote
Vierslag afspiegelen, dan zou je helemaal niet willen erkennen dat er zoiets
als een grote vierslag aan de basis van het leven werkzaam zou zijn. Hij is aan
de concrete praktijk niet te herkennen. Zo vind je in het huidige tijdsgewricht
niets dat aan socialisme of communisme, in de door mij bedoelde filosofische
zin, doet denken. De praktijk lijkt juist op de ondergang van dergelijke
begrippen te wijzen! Toch, als je het advies van Hegel ter harte neemt,
namelijk dat de werkelijkheid nooit en te nimmer in een eenzijdigheid
opgaat, kom je wat betreft onze vierslag tot een merkwaardige ontdekking... De
moderne situatie, waarbij het er meer en meer om gaat aan de maatschappij te
verdienen en waarbij, met het oog daarop, steeds meer geprivatiseerd wordt, is
eigenlijk een duidelijke manifestatie van het voortschrijdende proces van
realisering van De Grote Vierslag. Wat er namelijk gaande is, is dat de
maatschappij en zijn instellingen steeds meer in handen komt van de burgers.
Dat zijn weliswaar de meest asociale particulieren die alleen maar vette
winsten op het oog hebben, maar dat is op zichzelf niets bijzonders. Ik heb dat
aan de hand van het individualiseringsproces meer dan eens benadrukt. De alsnog
onvolwassen individu geldt als een particulier, een apartheid die alleen
maar op zichzelf gericht is. Dat kun je al of niet leuk vinden, al of niet
hartstochtelijk afwijzen zoals bijna alle filosofen en idealisten doen, maar
toch gaat het proces langs die weg. En dus: de mens als particulier krijgt
steeds meer de maatschappij in handen, dat wil zeggen de bovenlaag ervan, van
waaruit van allerlei geregeld kan worden, uiteraard in een alsnog onvolwassen
wereld!
De
particuliere mens is steeds uitgangspunt geweest van maatschappelijke
ontwikkelingen. In hem heeft zich voortdurend het begrip anarchisme laten
gelden, met als gevolg een verfijnde infrastructuur en dergelijke. Maar hij had
de maatschappij, die hij tot op grote hoogte zelf inrichtte, in het geheel niet
in handen. In feite had hij er niets over te vertellen, want de macht en het
gezag lagen bij de zogenaamde overheden die angstvallig hun voorrechten
bewaakten. Die ondergeschikte particuliere mens overigens vond zelf ook dat de
macht bij de overheid moest liggen, het liefst bij een overheid die door god
goedgekeurd wast. Nu is het deze opvatting die aan het verdwijnen is. De
overheid wordt almaar meer uitgehold en daarvoor in de plaats komen
instellingen die de mensen zelf tot stand brengen en beheren. Je moet wel even
zover gaan in je denken dat je buiten beschouwing laat welke ongure
particulieren het heft in handen nemen. Uiteraard is dat op zichzelf in alle
opzichten asociaal. Maar toch is het een onmiskenbaar feit dat de overheden
moeten wijken voor de mensen zelf. Op den duur zullen die particuliere mensen
door hun eigen particulier zijn heen geraken en tot de socialistische erkenning
van de ander komen, om daarmee toch, zij het langs verschrikkelijke omwegen, de
poort open te zetten voor communisme enerzijds en waarachtig nihilisme en
anarchisme anderzijds. Moet je daarom die huidige particulieren toejuichen en
aardig vinden? Nee, want een particulier, ook al bevindt hij zich vooraan op de
weg naar verwezenlijking van De Grote Vierslag, is toch een op eigen belang
gericht mens.. .
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Racisme ; Racistische
taal ; Halsstarrige
slavenhouders ; Discriminatie zie nrs. 15 en 77 ; Verhullend taalgebruik-1 ; Verhullend taalgebruik-2 ;
Uiteindelijk komt de werkelijkheid bij
zichzelf terecht. De weg naar dat eindstation gaat niet bepaald over rozen, op vrijwel
elk moment is de gang van zaken uiterst onbevredigend, hetgeen zijn oorzaak
vindt in het feit dat elk zo'n moment onontkoombaar bevangen is in de
menselijke onvolwassenheid. Daardoor is er nauwelijks iets dat op
zuivere wijze afspiegeling is van het werkelijke menselijke
ontwikkelingsproces. En vaak lijkt het er voor tijdgenoten op dat het alleen
maar slechter gaat. Van zogenaamde vooruitgang is voor hen geen spoor te bekennen,
en ik heb er al op gewezen dat ook de begrippen van De Grote Vierslag vrijwel
volledig in het verborgene blijven. De gang naar volwassenheid speelt zich af
in de diepte, verscholen onder het puin en het afval van de pragmatische
realiteit. Zo maken wij thans mee dat onze westerse wereld steeds sneller
instort.
( Doe uzelf een
plezier en bestudeer deze bundel in zijn geheel.)
Aanvankelijk
zocht men uiteraard naar schuldigen: bij Ortega Y Gasset (1883-1955) waren dat
de aanstormende massa's en bij anderen de nihilisten, de fascisten en de
communisten. Tegenwoordig zijn het de calculerende burgers. Maar in feite heeft
niemand de schuld, hoewel niet te ontkennen valt dat die vermeende schuldigen
wel degelijk hoofdrolspelers in de verwording waren en zijn. In feite toont de
westerse wereld zijn eigen, om te beginnen diep verborgen, onhoudbaarheid aan.
Die komt in het kort hierop neer dat een in hogere en lagere sferen verdeelde
werkelijkheid geen werkelijkheid is maar een zinsbegoocheling. Anders gezegd:
de westerse hiërarchieke stelsels gaan ten gronde en als dat eenmaal begonnen
is gaat het steeds sneller.
Ik
heb al vaker gewezen op het kwalijke, maar ook verhullende, van het de schuld geven. Dat
mechanisme werkt als volgt: de denkers, moralisten en managers verzinnen een
wereld die naar hun idee een goede is. Dan ontwerpen zij een modelmens die
gladjes in die goede wereld past. Het spreekt dan vanzelf dat die modelmens
allerlei dingen heeft moeten aanleren, maar vooral erg veel heeft moeten
afleren! Die modelmens is er dus een die nauwelijks nog overeenkomst vertoont
met zijn oorspronkelijke wezen. Frustrerend voor die denkers, moralisten en
managers is nu dat de mensen er totaal geen trek in hebben zich naar dat fraaie
model te voegen. Het denken heeft de gemakkelijkste denkweg gekozen door de
werkelijkheid naar eigen goeddunken te veranderen. Terecht gehoorzaamt niemand
daaraan! Dit echter wordt niet aanvaard door die regelaars. In plaats van de
fout bij hun eigen denken te zoeken gaan zij met volle overgave de mensen de
schuld geven van de mislukking. Zelf zijn zij natuurlijk niet schuldig... De
juiste vragen zijn: hoe gaat het in de praktijk, waar leidt dit alles toe? Naar
aanleiding daarvan kun je ontdekken dat het in de westerse wereld hierop
neerkomt dat alle voorzieningen worden afgebroken. Dat is te zeggen,
voorzieningen van overheidswege. Die afbraak leidt er evenwel niet toe dat die
voorzieningen verdwijnen. Zij worden namelijk geprivatiseerd en dat wil zeggen
dat zij in handen gespeeld worden van particulieren. De mens als particulier is
de mens als alsnog onvolwassen individu, degene dus die zich nog van de
ander afzondert omdat hij met die ander geen raad weet. Geprivatiseerd wordt al
datgene dat eerst van overheidswege ingesteld was.
Die
overheid is eigenlijk uitdrukking van de werkelijkheid naar het begrip het
geheel, maar dan op onvolwassen wijze en dus als een bindend en
maatgevend collectief. Hoe primitief dit evenwel ook is, de zaak berust toch op
een vaag besef van met zijn allen zijn, van saamhorigheid. Dat besef nu gaat
steeds sneller verloren. Voor zover het zich op onvolwassen wijze
vertaalde in collectieven is het goed dat het verloren gaat, maar voor diegenen
die het aangaat is het een ramp...
Het
spreekt vanzelf dat er gegadigden moeten zijn om de collectieve voorzieningen
over te nemen. Maar die gegadigden zijn er altijd als er maar het vooruitzicht
van winst maken is. Dat vooruitzicht is er: de maatschappij berust op een grote
markt van mensen die in hun bestaan veiligheid zoeken. Als de overheid die niet
biedt, dan maar naar particuliere verzekeraars.
Nog weer de vraag waar leidt dat toe. Die vraag moet
gesteld worden in het licht van de verwerkelijking van de begrippen uit De
Grote Vierslag. Zoals al gezegd leidt het privatiseren ertoe dat de overheden hun macht
verliezen en dat de maatschappij zogezegd in handen van de burgers komt.
Natuurlijk bestaan de overheden ook uit burgers, maar zodra die in functie zijn
gelden zij niet meer als burgers. Zij worden geacht hoger te staan, een ander
belang dan zichzelf te dienen, gezag uit te stralen en macht te bezitten. Dit
wordt anders bij privatisering.
Er wordt dan niet meer een soort van hoger belang gediend, maar puur het
eigenbelang. De functionarissen gehoorzamen niet meer aan een soort van
collectieve wet, maar aan de bevelen van een baas en die heeft alleen maar zijn
eigen belang
voor ogen. Dat is voor diegenen die er mee te maken krijgen een achteruitgang,
maar in het licht van De Grote Vierslag is het weer een stapje verder.
Overheden moeten immers verdwijnen, want een hogere instantie kan niet bestaan.
Hoe onaangenaam het ook lijkt, je kunt toch beter met een baas te doen hebben
dan met een overheid. Deze laatste is namelijk in principe absoluut, niet voor
tegenspraak ontvankelijk en meedogenloos. Maar de baas moet rekening houden met
en inspelen op andere bazen. Hij moet nauwkeurig de ontwikkelingen in de
maatschappij volgen, want anders kan hij zich niet handhaven. En de waardering
van de andere burgers (gezag) verwerft hij niet op grond van in principe
absolute macht, maar op grond van de kwaliteit van zijn diensten. Voorlopig
echter kunnen wij er alleen maar op achteruit gaan omdat er nog nauwelijks
tegenspel geboden kan worden. Pas op den duur, als er meer van die bazen komen,
worden de bazen minder gevaarlijk. Ze gaan elkaar immers in de weg lopen! De
huidige overheden doen het voorkomen alsof zij heel progressief zijn met hun privatiserings
operaties. Maar zij weten nog wel het minst van allen wat er werkelijk aan de
hand is. Dat is gebruikelijk bij politici. Wat zij willen is zoveel mogelijk
gemeenschapsgeld reserveren voor (macro)economische doeleinden en verlost
worden van al die instellingen die zij al lang niet meer in de hand kunnen
houden. Maar eigenlijk zouden zij graag hun status van overheid willen
behouden, overtuigd als zij zijn van de noodzaak van een overheid en de
voortreffelijkheid van de eigen persoon. Op onnozele wijze en ongewild werken
zij dus mee aan de anarchisering van de maatschappij. Wat dit betreft kun je
stellen dat De Grote Vierslag komt als een dief in de nacht.
( Doe uzelf een plezier en bestudeer deze bundel in zijn geheel.)
Hoewel
ik er al vaker op heb gewezen moet ik ook nu weer beklemtonen dat er bij de
mensen in geen geval van een verandering is te spreken. Gewoonlijk wordt er,
mede gestimuleerd door het christendom, gedacht dat de mensen moeten en zullen
veranderen, zie wat ik hierboven gezegd heb over schuld. Volgens oud Grieks
denken zou er een metanoia, een omkering, op gaan treden. Dat alles evenwel is
onzin. De mens keert zich op geen enkel moment van zijn ontwikkeling om
teneinde een geheel ander mens te worden. Wat hij daarentegen wel doet is
geheel en al zichzelf blijven, aanvankelijk onvolwassen en tenslotte
volwassen. Als volwassene is hij bij zichzelf terechtgekomen en daarmee is ook
de werkelijkheid terecht.
De
bij zichzelf terechtgekomen mens is anders dan de onvolwassene, maar hij
is geen ander mens, hij is niet iemand anders.
Racisme ; Racistische taal ; Halsstarrige
slavenhouders ; Discriminatie zie nrs. 15 en 77 ; Verhullend taalgebruik-1 ; Verhullend taalgebruik-2
;
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Het
gaat er over dat de denkers dezer wereld steevast van mening zijn dat de mensen
moeten veranderen. Het kan niet missen dat het daarbij de bedoeling is dat de
mensen zich zullen voegen naar de voorstelling die zij zelf, of die hun
medemensen, zich maken van de werkelijkheid. Dat is in feite hun eigen
persoonlijke werkelijkheid, en die eventueel gebundeld tot een algemeen geldig
bevonden ideaal. Je kunt dus best aan een edel en hoogverheven ideaal denken.
Zo'n ideaal evenwel kun je naast je neerleggen, je kunt het boek waarin het
beschreven staat niet lezen - de Bijbel of de koran of het boek van Mormon en
dergelijke - en je kunt weigeren te luisteren naar de geestdrijvers die je kond
doen van al dat fraais wat je te wachten staat. Heel vaak doen de mensen dat
ook, zelfs in zo sterke mate dat zij allerlei informatie, die zij eigenlijk
beter wel ter harte zouden kunnen nemen, ook naast zich neer leggen. Zo is er
van allerlei bekend over het misdadige stiekeme gedoe van politici, maar het
gros van de mensen trekt zich niets van die informatie aan. Zijn er ook heel
wat mensen die zich mee laten slepen door de verhalen van genoemde
idealistische geestdrijvers. Maar, waarom het eigenlijk gaat is dit: je kunt de
verhalen van die lui wel naast je neer leggen, maar je ontkomt niet aan het
feit dat hun ideeën omgezet worden tot handelingen en uit die handelingen
spreekt een uiterst kwalijke mentaliteit. Dat geldt zowel voor een mentaliteit
die voortkomt uit een schoon en verheven ideaal als voor een mentaliteit die bijvoorbeeld
op een fundamentalistische godsdienst berust. Je krijgt dus onontkoombaar te
maken met het gedoe van idealisten die vinden dat de mensen veranderen moeten.
Diegene die vindt dat de mensen moeten veranderen kan er niet aan ontkomen dat
hij de mensen gaat beschuldigen, omdat en voor zover zij niet aan zijn oproep
gehoor geven. Daarin zit onmiskenbaar een element van zichzelf beter achten en
tegelijkertijd een minachting wat betreft de anderen. Sterker nog: die anderen
mogen er eigenlijk niet zijn, zoals ze zijn zijn ze verkeerd. Dat is een
manifestatie van het filosofische begrip haat. Dat begrip houdt in dat iemands
bestaan vernietigd moet worden omdat het als het kwaad gezien wordt. Een
dergelijke houding is niet alleen onrealistisch, maar hij is ook buitengewoon
slecht voor de mensheid en haar ontwikkeling.
Het
spreekt natuurlijk vanzelf dat er over het algemeen over het gedoe van de onvolwassen
mensen geen goed woord te zeggen valt. Mopperaars als de filosoof Arthur
Schopenhauer (1788-1860) en tot op zekere hoogte ook Jan Borger (1888-1965)
hadden wel degelijk gelijk als zij hun tijdgenoten beoordeelden als hebzuchtige
schurken die nauwelijks enig redelijk recht van bestaan hadden. Je kunt dan ook
best beamen dat een dergelijke mensheid weinig hoop geeft voor de toekomst en
je kunt het met hen eens zijn: het moet binnenkort veranderen anders is de zaak
helemaal niet meer te redden. En natuurlijk moeten de mensen dat doen, wie
anders?
Doorgaans
weet men nauwelijks te zeggen wat de mensen, om aan de ideale voorstelling te
gaan beantwoorden, moeten aanleren. Sinds de Verlichting heeft men het over de ratio,
maar nog nooit werd duidelijk wat dat dan wel zou mogen zijn! Maar, wat er
afgeleerd zou moeten worden... dat is een hele waslijst. Eigenlijk kun je zo
ongeveer alle menselijke eigenschappen, liefhebberijen, wensen en verlangens
zonder meer op die waslijst zetten.
Wat
overblijft, is een soort Zombie, een wezenloze plant die zijn rechtvaardiging
alleen nog maar vindt in het feit dat hij niets slechts meer kan doen omdat hij
totaal niets meer is.
Het
is opvallend hoewel filosofisch heel wel begrijpelijk, dat de gehele moderne
wereld in termen van onthouding denkt, als het tenminste gaat over beleid dat
op de toekomst gericht is, en dus als het gaat over vanuit de hoogte bedachte
normen en mogelijkheden voor een toekomstige goede wereld.
Er
valt niets af te schaffen, er valt niets te veranderen, er valt niets te
dwingen, leiding te geven of te sturen. Alle verschijnselen zijn ontstaan als
restverschijnselen. Dat wil zeggen: verschijnselen die de evolutie overleefd
hebben. Verschijnselen die overgebleven zijn uit het proces van trial and
error, van alle mogelijkheden proberen en zien wat overblijft. Zo is de mens
het resultaat van een schier eindeloze reeks van proefnemingen van de
werkelijkheid. Dat betekent in feite dat hij volstrekt niet beter kan, hij is
in levende lijve de ultieme mogelijkheid van de werkelijkheid. Wat moet je
daaraan dan veranderen om de zaak te verbeteren? Alles wat beter kon heeft de
werkelijkheid al geprobeerd en tenslotte is zij uitgekomen op een verschijnsel
dat, hoewel uit de hele zaak voortgekomen, volkomen los staat van al het
bestaande. Een verschijnsel dat beantwoordt aan de begrippen uit De Grote
Vierslag. Daaruit is af te leiden dat de mens niet moet veranderen, maar dat
hij zich moet ontwikkelen om tenslotte bij zichzelf terecht te komen. Als je
dan van daaruit terugkijkt, blijkt er inderdaad heel wat veranderd te zijn...
Het
gaat er om dat datgene dat er is op andere wijze voor de dag zal gaan komen.
Welke opties zijn er dan? Wel, er zijn er twee: 1) de mens als zich
ontwikkelend wezen en 2) de mens als ontwikkeld wezen dat zich als zodanig uit
gaat wikkelen (realiseren). Achtereenvolgens heb je dus de periode van de onvolwassenheid
en de periode van de volwassenheid. Tijdens die eerste periode is werkelijk
alles onvolwassen, zelfs het schone en heldere dat de mensen af en toe
opleveren. Bijgevolg zijn ook de toekomstplannen, de voorstellingen en de
gestelde eisen door en door onvolwassen. Voor zover je daarover nadenkt
blijk je geen keus te hebben, althans: je behoeft je niet neer te leggen bij
wat die onvolwassen mens doet, maar wel bij wat hij is. Die mens is wat
hij is en daaraan valt niets te doen. Maar zijn gedoe kan zo dichtbij komen en
zo bedreigend worden dat de Onredelijkheid alleen nog maar hoogtij viert en er
iets tegen gedaan moet worden.
Je
kunt proberen te verdedigen dat ook het gedoe van de mensen onvermijdelijk is
omdat het behoort bij zijn onvolwassen status. Je zou dan ook moeten
erkennen dat je je bij dit gedoe hebt neer te leggen, wil je niet onrealistisch
bezig zijn. Toch klopt dit niet. Weliswaar is het gedoe van de mensheid als
zodanig iets onvermijdelijks en moeten de rampen bewerkstelligd worden die er
nu eenmaal inzitten, maar dat alles neemt niet weg dat er voor de individuele
mens altijd een soort van keuze is. Dat moet je niet in psychologische zin
opvatten, want inderdaad is het een feit dat jij en ik dingen doen en laten
doordat er iets in onze gesteldheid is dat ons daartoe aanzet. In
psychologische zin is er dus een soort van noodzakelijkheid, van
voorbeschiktheid. Maar, de mens is niet alleen maar een psychologisch
verschijnsel. Er is ook nog zoiets als zijn bewustzijn en de daarbij behorende
werkelijkheid als beeld. Op grond daarvan kan ook de individuele mens altijd
beter weten.
Hij
kan de schurkenstreken die hij uithaalt ook achterwege laten en er zijn ook
altijd mensen die dat inderdaad doen. Je behoeft niet iemand te vermoorden, je
kunt het ook laten; je behoeft niet naar het front te gaan, je kunt het ook
laten; je behoeft je kinderen niet te misbruiken, je kunt het ook laten.. .
enzovoort. Het veelgebruikte psychologische argument dat je geen keus hebt is
in dit verband een loos argument dat geen hout snijdt.
verlichting-1, verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Bladwijzers: Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
In
de evangeliën en dergelijke geschriften wordt eigenlijk voor het eerst een
beeld ontworpen van een toekomstige wereld, bewoond door waarachtige mensen.
Dat beeld is nauwelijks gedetailleerd: men wist er nog geen concrete inhoud aan
te geven. Wel komt er een aantal begrippen naar voren, zoals het liefdesbegrip
en, qua strekking, de begrippen uit De Grote Vierslag. Maar concreet is het
nauwelijks en dat komt voor de dag in de onthouding, in die zin dat men datgene
dat men als niet wezenlijk menselijk beschouwde eenvoudigweg van de menselijke
werkelijkheid afdacht. Men deed precies wat voor het huidige denken
verwerpelijk is, maar dat helaas nog al te vaak gedaan wordt. Voor die tijd
echter was het iets geheel nieuws, iets revolutionairs dat een enorme indruk op
de mensen maakte. Er waren er zelfs heel wat die dachten dat die nieuwe wereld,
dat Koninkrijk Gods nog tijdens hun leven zou worden gevestigd. Dat er geen
concrete inhoud was deerde de mensen niet, want het was toentertijd nog niet
mogelijk zo'n inhoud te bedenken. Bovendien was dat vooruitzicht op de toekomst
op zichzelf al iets geweldigs.
De
mensen aan het einde van de oudheid leefden nog in de sfeer van het
vrouwelijke, vaak zelfs nog in matriarchale omstandigheden. Dat wil zeggen dat
de werkelijkheid als bewustzijn dominant was. Daaraan komt mee dat er niet op
lineaire wijze naar een bepaalde toekomst gedacht werd, maar juist in termen
van eeuwigheid en onveranderlijkheid. Er was dan ook niet zozeer het gevoel dat
je als mens ergens terecht moest komen als wel het gevoel dat er iets zou
moeten gaan gelden. Het begrip liefde bijvoorbeeld heeft geen betrekking op
iets toekomstigs dat ergens waargemaakt zal worden, maar op een toestand die
heden zou kunnen en moeten gelden. Verlangens en voorstellingen van een goede
wereld waren dus steeds gericht op reeds voor de mens geldige verhoudingen
die alleen nog maar tot gelding gebracht moesten worden. Het denken in een ver
verwijderde toekomst lag niet in de lijn van een denken in termen van de
werkelijkheid als bewustzijn. Ook kwam er niet aan mee dat er een concrete
inhoud voor de dag moest komen, want als inhoud van het bewustzijn is de
werkelijkheid een en al samenhang, zonder dat het een van het ander gescheiden
is. Het een gaat over in het ander en dat leent zich niet voor concrete
onderscheidingen.
Dus,
toen de mensen indertijd gingen denken over een toekomst waren zij nog lang
niet in staat een concrete inhoud te geven aan de voorstellingen en denkbeelden
die in hen opkwamen. Hen valt dus niets te verwijten: het spreekt vanzelf dat
zij alle slechtheid van de wereld en de mensen afdachten en zo tot een
bevredigend beeld van een goede menselijke wereld kwamen. Maar al in het
spoedig optredende christendom werden de denkbeelden van een goede wereld
omgezet in voorstellingen en opvattingen over een toekomstige wereld, een
werkelijkheid die niet meer in het heden lag en daarin terstond gerealiseerd
zou kunnen worden, maar een werkelijkheid die nog komen moest en die een
heleboel veranderingen vooronderstelde. Zo zijn wij thans in een wereld
terechtgekomen waarin het begrip beleid centraal staat en voor alles als de
maat genomen wordt.
Dat
begrip houdt in dat men denkt in termen van een weg die afgelegd moet worden,
maar ook dat de mens die weg zelf kan bepalen en zelfs aanleggen. De moderne
mens denkt dat hij de toekomst kan maken en dus is hij ook van mening dat hij
de toekomstige mens kan maken. Ga je echter na hoe hij zich dat laatste
voorstelt, dan blijkt dat hij nog steeds bezig is alles weg te denken wat hem
niet bevalt.
Het
spreekt vanzelf dat de goeroes dezer wereld, de geestdrijvers en de
beleidsmakers niet anders kunnen dan de mens naar hun eigen ideeën om te vormen
en dat zij dat alleen maar kunnen doormiddel van het denken in onthoudingen.
Maar het is toch wel enigszins bevreemdend dat ook de denkers, waaronder vooral
de ethici, niet aan de onthouding weten te ontkomen. In plaats van uit te
zoeken hoe de mogelijkheden van de mens liggen en naar aanleiding daarvan te
concluderen wat de mens achterwege heeft te laten gaan deze laatsten er
gemakshalve van uit dat de mens een aantal eigenschappen zal moeten afschaffen.
Dat leidt tot een ethiek die noodzakelijk een wens zal blijven en nooit
verwerkelijkt kan worden, precies zoals het Du sollst van Kant.
De
onthouding speelde al vroeg een rol in het Roomse christendom. Bij een aantal
monniken werd het streven populair zich van het wereldse te onthouden teneinde
zich op het geestelijke, in feite god, te kunnen concentreren. Die monniken
beoefenden de onthouding met de bedoeling een goed mens te worden, goed althans
in de ogen van god. Uiteraard maakten zij zelf uit wat dat goede dan wel zijn
mocht. Maar hun fixatie op de onthouding leidde ertoe dat zij juist voortdurend
bezig waren met datgene dat zij zo graag kwijt wilden. De onthouding leverde
slechts een fixatie op. Precies zo levert het moderne beleids denken een
griezelige fixatie op op vermeende slechte eigenschappen van de mensen.
Tenslotte blijven die eigenschappen, die slecht en dus onbruikbaar zijn, nog
over, zodat de onthouding zich in zijn tegendeel verkeerd heeft... Ook in het
boek Brave New World is de uitwerking van de onthouding funest; wat tenslotte
overblijft, is alleen maar slechtheid, onmenselijkheid, kilheid en
liefdeloosheid. Het denken in afschaffen en onthouden is geen christelijke
specialiteit. Het behoort typisch bij het westerse analytische denken: zelfs
waar er nauwelijks nog christelijk of godsdienstig gedacht wordt spelen
onthouding en afschaffing een essentiële rol.
Telkens
als iemand zich ertoe zet om over een toekomstige wereld na te denken gaat hij er
prompt toe over van alles weg te denken. Door dat te doen echter verlaagt hij
het verschijnsel mens: de wording en de evolutie hebben niet zomaar geleid tot
alle menselijke eigenaardigheden! Die behoren er wezenlijk toe. Haal je ze dan
weg, dan houd je in feite een mislukking over, en beter nog is te zeggen dat je
een onmogelijkheid overhoudt, want de werkelijkheid is helemaal niet in staat
zo'n wanproduct op te leveren. Zoals al eerder gezegd gaat het er om juist
alles te laten gelden en vervolgens te proberen, zonder bedrieglijke
waardeoordelen en vooropgezette voorstellingen, een lijn in de ontwikkeling te
ontdekken. Het gaat er immers om het reëel bestaande verschijnsel door te
denken naar zijn eigen volwassenheid, en dus naar zijn eigen zichzelf-zijn.
Het
blijkt dat alle aangename en niet-aangename eigenschappen verdraaiingen zijn
van de werkelijke verhoudingen. De hele zaak is nog onvolwassen.
En nu is het zaak uit te zoeken hoe het werkelijk zit en vervolgens hoe die
waarachtige verhoudingen vervormd worden en hoe die vervormingen
tenslotte leiden tot volwassen verhoudingen.
Het
gaat dus om het nadenken over die vervormingen en de poging om die, in het
licht van de waarheid (= bewustzijn), te begrijpen als momenten in het proces
dat naar werkelijk mens-zijn leidt. Langs die weg gedacht blijken alle
eigenschappen niet afgeschaft te moeten worden, maar juist ontwikkeld zodat zij
ten volle tot hun recht komen. Dat levert tenslotte een filosofie over de mens
op die in het geheel geen liefelijke droom van Grazige Weiden blijkt te zijn,
maar een spel van tegenstellingen die zich binnen een groot samenhangend geheel
afspelen.. .
Bladwijzers: Het begrip TEGENSTELLINGEN vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
No. 71 concurrentie-1
; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
Het
is onmogelijk iets aan de mens toe te voegen. Daarvoor kun je twee redenen
aanvoeren: ten eerste is datgene dat je aan de mens meent te kunnen toevoegen
iets dat je op de een of andere manier zou moeten kennen, maar als dat het
geval is geldt het reeds voor de mens en behoeft er niets aan toegevoegd te
worden en ten tweede moet je bedenken dat de mens het laatste verschijnsel is
waarop niets meer volgt en waaraan derhalve niets meer toegevoegd zou kunnen
worden. Om beide redenen zijn al die, op grond van vaak uiterst dubieuze
wetenschappelijke ontwikkelingen zo logisch lijkende, moderne speculaties over
een toekomstige mens en zijn mogelijkheden pure hersenspinsels. Die zeggen
overigens wel veel over de moderne mens! Onder andere dit dat deze bedroevend
en verontrustend ver van zichzelf als verschenen werkelijkheid af is komen te
staan. Het behoeft geen verwondering te wekken dat de idealistisch dagdromende
mensen intuïtief aan het afschaffen slaan. Zij keuren allerlei menselijke
eigenaardigheden af (dit op zichzelf niet geheel onterecht) en gaan er
vervolgens toe over theorieën te ontwerpen waarin die afgekeurde
eigenaardigheden geen rol meer mogen spelen. Er wordt dan gezegd dat de
toekomstige mens, wijs geworden, alle negatieve eigenschappen overwonnen heeft
Dit alles echter is, zoals al eerder door mij besproken, onzin die alleen maar
voortkomt uit de onvolwassen behoefte de werkelijkheid te verbeteren
teneinde haar te kunnen overheersen. Men begrijpt niet hoe het zit met de
werkelijkheid en bijgevolg begrijpt men ook niets van de mens. Die moet immers,
als het over zijn dagelijks leven gaat, beschouwd worden in het licht van De
Grote Vierslag. Alles wat er voor hem geldt, alles waarvan hij zich bewust
wordt en wat hij aan de weet komt, al zijn wetenschappelijke kennis, enzovoort,
wordt gewaardeerd, toegepast en gericht op de verhoudingen van die grote
vierslag. In de onvolwassen fase van zijn bestaan gaat het dan om een
veelheid van varianten van op zichzelf als de maat gestelde begrippen, zoals
bijvoorbeeld nihilisme, en in de tenslotte optredende volwassen fase om het
samenhangende geheel van de begrippen nihilisme, anarchisme, socialisme en
communisme. Pas in dit laatste geval kunnen zonder uitzondering alle menselijke
eigenaardigheden vrijelijk voor de dag komen. Juist door dat samenhangende
geheel kan er geen misdadige (-verbrekende) verhouding dominant worden.
Misdadigheid
is geen eigenschap van de mens. Het is wel tijdelijk en incidenteel een
eigenaardigheid van de mens. Daarmee bedoel ik dit: misdadigheid berust
wezenlijk op eenzijdig nihilisme, want het is het ontkennen en vernietigen van
het andere, in feite de ander. Dat kan in bepaalde mensen onder omstandigheden
voor de dag komen. Maar, het is dan wel een ontsporing, zelfs een die
letterlijk nietsontziend is. Alles waaraan waarde gehecht wordt moet vernietigd
worden. Nihilisme behoort echter, evenmin als de andere begrippen uit De Grote
Vierslag, eenzijdig gesteld te zijn. Zou dat in principe tot de mogelijkheden
behoren, dan zou je misdadigheid tot de eigenschappen van de mens kunnen en
moeten rekenen. Je zou dan ook kunnen overwegen of het misschien wel zin zou
hebben zoiets te onderdrukken, precies zoals je bij sommige dieren dingen kunt
onderdrukken. Ook misdadigheid als incidentele eigenaardigheid van een bepaald
persoon is, mits zeer vroegtijdig ontdekt, tot op grote hoogte te onderdrukken.
Dat echter lukt niet goed in een alsnog onvolwassen wereld, want die is
van zich uit al een buitengewoon vruchtbare voedingsbodem voor alle mogelijke
ziekelijke, eigenaardigheden: er is concurrentie, er zijn maatgevende élites,
particulier individualisme is normaal en er is onderdrukking van de vrouw en
het vrouwelijke.
In
een volwassen wereld evenwel is de kans heel klein dat misdadigheid zich kan
ontplooien, juist omdat een dergelijke ziekelijke eigenaardigheid binnen de
sfeer van het met zijn allen zijn vroegtijdig ontdekt wordt en dan zeker geen
voedingsbodem vindt.
Ik heb er al eerder op gewezen dat De
Grote Vierslag(Nihilisme – Anarchisme –
Socialisme – Communisme) geldig is voor de mens als dagelijks
leven. Elke mens is een manifestatie van nog meer begrippen, zoals daar zijn
het begrip liefde, het begrip creativiteit, het begrip kunst en dergelijken.
Die evenwel zijn niet bepalend voor het dagelijkse leven. Dat betekent niet dat
zij er af gedacht kunnen worden en ook betekent het niet dat zij geen enorm
belangrijke rol zouden spelen, maar het betekent dat zij op zichzelf niet
afhankelijk zijn van het dagelijkse gemodder om het bestaan te handhaven. De
begrippen uit De Grote Vierslag betreffen de existentie van de mens. 0p de een
of andere manier heeft men in het existentialisme getracht een zinvolle filosofie over het
bestaan te ontwikkelen. Dat evenwel is een dramatische mislukking geworden.
Filosofen als Kierkegaard (1813-1855), Heidegger (1889-1976) en Sartre
(1905-1980) hebben zich daarin verdiept, maar in feite ontkwamen ook zij niet
aan het denken in afschaffingsmodellen en daarmee samenhangend het de mensen
voorhouden van een min of meer dwingende eis: gij zijt vrij en dus kunt gij
kiezen. Het begrip kiezen is bij deze denkers uitermate typerend. Kennelijk
gaat het in het existentialisme
toch om het aanvaarden van iets en tegelijkertijd het afwijzen van iets anders.
Maar, welke keuze zou er dan gemaakt moeten worden? Het antwoord ligt voor de
hand: je moet datgene kiezen dat volgens de heren filosofen heilzaam is voor de
mens en het leven op aarde! Hoe men met een dergelijk denken, dat overigens
typisch West-Europees is, nog vol kan houden over het bestaan van de mensen te
filosoferen is op zijn minst raadselachtig, maar in feite idioot! Een
geconstrueerd bestaan van een naar eigen goeddunken gekortwiekte mens is geen
bestaan. Het is sciencefiction waarin jij en ik niet voorkomen...
De
filosofen van het existentialisme
zelf blinken uit in banaliteiten. Zo was Kierkegaard iemand die met de liefde
en met god tobde en die de daaruit voortkomende rampen op geraffineerde wijze
omwerkte tot schijnbare diepzinnigheden, die uiteraard op het naar problemen
hunkerende westerse denkersvolk grote indruk maakten. En Heidegger, hij nam
zijn toevlucht tot een authentieke mens die hij gevonden dacht te hebben in de
Beierse landman. Hij zag niet eens het verschil tussen een primitieve mens en
een authentieke. Wil je eventueel die laatste term gebruiken, dan kan hij
alleen maar van toepassing zijn op de mens voor wie De Grote Vierslag in volle
omvang en als een ongebroken geheel geldig is. Maar een boer is, hoewel dicht
bij de natuur staand, een slechte bron van inspiratie voor een existentiële
filosofie. Dan was daar nog Sartre, die met al zijn intellectuele gerommel over
het menselijk bestaan niet in de gaten had dat een aan een ideologie
onderworpen mens niet vrij kan zijn om te kiezen. Dat is immers voor hem al
lang geregeld! En een ideologie als die van de Sovjet-Unie is al helemaal geen
goed paradigma.
Toch
is Sartre tot op het laatst een fellow-traveller gebleven, een verblinde
intellectueel die van het eerst noodzakelijke voor een goede filosofie
verstoken was, namelijk mensenkennis.
Dit
gemopper kan beslist niet achterwege blijven, want het wordt de hoogste tijd
dat de westerse moderne filosofie eens grondig doorgelicht wordt. Zij is al
sinds lange tijd het spoor bijster en de filosofen lopen achter denkers en
denkstelsels aan die geen enkele logische houdbaarheid hebben. Het construeren
van een toekomstige wereld met een tot zombie gereduceerde mens heeft nu genoeg
ellende gebracht...
concurrentie-1
; concurrentie-2 ; concurrentie-3 ; concurrentie-4 ; concurrentie-5 ; concurrentie-6 ;
Het
herkennen van De Grote Vierslag en het doordenken ervan is volstrekt onmogelijk
als je niet begint met het achterwege laten van hoogmoedige oordelen over de
mensen, oordelen die gebaseerd zijn op foutieve voorstellingen van een mens die
zich als een hoger, geestelijk wezen zou moeten laten gelden. Deze fantasie
betreft een mens die alle tekortkomingen achter zich gelaten heeft en die nu
bevrijd is van zonden, van schuld en van een aantal zogenaamd dierlijke
eigenschappen, driften en instincten. In feite gaat het over een buitengewoon
kwalijke fantasie die het gros van de mensen door alle tijden heen heel wat
ellende heeft bezorgd, maar die uiteraard daarentegen aan élites de gelegenheid
heeft gegeven zich ten koste van de mensheid te verrijken om doormiddel van die
rijkdom voor zichzelf een hogere vrijheid op te eisen. Het spreekt vanzelf dat
bedoelde fantasie ook, en volop, in de gewone mensen leeft. Het is immers een
cultuurkwestie! Pas als je dit van bovenaf denken in jezelf doorbroken hebt kun
je de betekenis van De Grote Vierslag helder inzien, en dan wordt het je ook
mogelijk uit de begrippen nihilisme, anarchisme, socialisme en communisme de
juiste afleidingen te maken teneinde het dagelijkse leven van de mensen in
principe te doorgronden.
Je
kunt bijvoorbeeld een beoordeling maken van de moderne wetenschap.
Natuurlijk
niet in de eerste plaats die wetenschap zelf, met haar normen, theorieën en
dergelijke, maar een beoordeling van het functioneren van de wetenschap in de
moderne wereld. Over dat maatschappelijk functioneren wordt weinig nagedacht
door de meeste filosofen, maar als je dat nu eens wel doet, en dan in het licht
van De Grote Vierslag, kom je tot onverwachte resultaten. Gespiegeld tegen
nihilisme zou de wetenschap absoluut waardevrij moeten zijn en dus geen enkel
belang aan onderzoek en theorievorming moeten verbinden. Maar de praktijk is
dat dit nu juist wel en in toenemende mate gebeurt. Datgene waarvan men
politiek of economisch voordeel verwacht komt in aanmerking voor onderzoek en
onderwijs. De rest van de werkelijkheid blijft in het duister gehuld. Het is
dat sommige gekken het niet laten kunnen die rest eens nader te onderzoeken,
anders kwam er al helemaal niets van de wetenschap terecht! Gespiegeld in het
licht van anarchisme kom je tot de conclusie dat de wetenschap zichzelf in
genen dele bestuurt. Niet alleen dat bovengenoemde belangen haar functie
bepalen, maar ook allerlei godsdienstige, ethische en zelfs politieke
levensbeschouwingen sturen de moderne wetenschap - althans: hebben de pretentie
er zeggenschap over te hebben. Daarnaast is vast te stellen dat binnen het
kader van het wetenschapsbedrijf een groot aantal regels en voorschriften een
sturende werking hebben. Van zichzelf besturen is dus bij de wetenschappers,
wat hun vak betreft, niet of nauwelijks te spreken. Bekijk je de zaak in het
licht van socialisme, dan blijkt de toestand nog treuriger te zijn.
Het
grondprincipe dat jij er ook moet zijn als ik er ben luidt in wetenschappelijke
vertaling dat een andere opvatting, een andere kijk en dus ook een andere
benadering evengoed recht van bestaan heeft als de gangbare, die algemeen
aanvaard is. Dat betekent in de praktijk dat letterlijk alles recht op
erkenning heeft en op grond daarvan recht om onderzocht te worden. Onderzocht
(anarchisme!) Volgens, de door de zaak zelf vereiste methoden. Uiteraard moeten
die methoden logisch houdbaar zijn. Dat is ook wat Paul Feyerabend (1924)
almaar bepleit, onder andere in zijn befaamde werk Against Method uit 1975,
vertaald in het Nederlands als In strijd met de methode in 1977. Vrijwel alle
alternatieve inzichten worden zelfs niet eens waardig bevonden om nu eens goed
(d.w.z. zonder vooropgezet oordeel over de methode van onderzoek) onderzocht te
worden.
Men
roept meteen verontwaardigd dat iets beslist niet kan, voor nu en altijd
onmogelijk is en, zoals bijvoorbeeld bij de alternatieve geneeskunde, alleen
maar bedoeld is om de mensen het geld uit de zakken te kloppen. Ongetwijfeld
komt dat laatste voor, maar dan geldt zonder meer het spreekwoord: de pot
verwijt de ketel dat hij zwart is. Het zou overigens bij de alternatieve
geneeskunde wel eens zo kunnen zijn dat men niet in de eerste plaats onderzoek
zou moeten doen naar de zogenaamde werkzame stoffen, maar daarentegen naar de
werkzame heelkundige methode... In het licht van het begrip communisme kan de
huidige wetenschap ook al geen stand houden. Het met zijn allen zijn zou
wetenschappelijk moeten betekenen dat zonder uitzondering alle, op systematisch
vergaarde kennis berustende, theorieën, inzichten, vermoedens en praktijken hun
plaats in het geheel van de wetenschappelijke werkelijkheid, in feite de
werkelijkheid als (wetenschappelijk onderzochte) voorstelling, zouden moeten
hebben. Hiervan is echter volstrekt geen sprake: machtige wetenschappelijke
élites bepalen wat er wel bij hoort en wat niet en steeds meer wordt de norm
voor het élite-zijn in het verborgene bepaald door de politiek en de economie.
Deze gang van zaken leidt ertoe dat een buitengewoon groot deel van de
menselijke intelligentie en energie verloren gaat en de maatschappij en de
samenleving ver beneden hun mogelijkheden blijven.
In
de maatschappij speelt het recht een grote rol. Het recht is, in tegenstelling
tot wat doorgaans door juristen gesuggereerd wordt, een verworvenheid van de
gewone mensen, de vernederden en vertrapten die op gezette tijden tegen de
tirannie rebelleren. De tirannen zelf zijn uit de aard der zaak nooit bereid
iets van hun macht en welstand prijs te geven. Het is dan ook de rebellie van
de onderdrukten die tot vorming van recht leidt. Maar, hoe staat het daarmee?
Als het over nihilisme gaat deugt er niets van het recht: het is al toekenning,
handhaving en verdediging van waarden wat de klok slaat! Ook van het zichzelf
besturen komt niets terecht. Het is zelfs zo dat men vanuit het recht van
mening is dat er juist van anarchisme geen sprake mag zijn. Zichzelf besturen
is juridisch volkomen uit den boze. De hogere macht van het recht geeft een
aantal mensen de macht over anderen te oordelen en ook de macht om hen te
veroordelen. Alleen rechters
en aanverwanten mogen dat, maar filosofisch is toch te vragen waarom mensen
over mensen kunnen beschikken en dan blijkt dat het hogere wederom zijn
kwalijke rol speelt. Het recht zou geen recht zijn als er niet erkend werd dat
waar de een er is ook de ander bestaansrecht heeft. De vraag is echter wat de
inhoud daarvan is. Dan blijkt dat juist het recht bepalend is wat betreft de
vraag als hoedanig de ander er mag zijn. Dan blijkt dat van een
onvoorwaardelijk bestaansrecht geen sprake is: als ik er ben mag jij er wel
zijn, maar alleen in de hoedanigheid die ik bepaal en toesta. Dat is bepaald
niet in overeenstemming met het begrip socialisme.
En
van het begrip communisme, vertaald naar het recht, blijft, zoals te verwachten
was, al helemaal niets over.
Zo
kun je alle mogelijke verschijnselen binnen het dagelijkse leven van de
mensheid beoordelen aan de hand van de begrippen uit De Grote Vierslag en hun
onderlinge samenhangen en wisselwerkingen. Niet alleen dat je dan de huidige
fenomenen helder kunt benaderen, maar je kunt vanzelfsprekend ook spiegelen aan
De Grote Vierslag als en voor zover je je die als een volwassen zaak kunt
denken en voorstellen.
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
, ; Het begrip TEGENSTELLINGEN
vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
Dat
De Grote Vierslag de mogelijkheid biedt om de verschijnselen die zich in de
mensheid voordoen te begrijpen, wil niet zeggen dat je er nu mee om kunt gaan
als met een formule. De Grote Vierslag is geen instrument om een soort van
blauwdruk van de werkelijkheid te construeren. Dat wil zeggen dat je er geen
toekomstvoorstellingen mee kunt ontwerpen en dat wil eveneens zeggen dat je er
geen beleid mee kunt ontwikkelen. Nog minder leent De Grote Vierslag zich voor
een ideologie, die niet alleen als voorstelling van de toekomst, maar ook nog
als parameter voor het wel of niet deugen van mensen gebruikt kan worden.
Begrip ervan geeft dus geen rechtvaardiging voor oordelen over of veroordelen
van mensen, geen rechtvaardiging voor inquisitie, louter op grond van het feit
dat bepaalde mensen zich niet (wensen te) conformeren met de aan de hand van
een zogenaamde Grote Vierslag opgebouwde voorstelling van een toekomstige
werkelijkheid. Plannenmakers, beleidsmakers, machtzoekers en moraalridders
kunnen er dus niets mee. Gelukkig kent zo ongeveer niemand De Grote Vierslag,
ondanks het feit dat aan ieders leven de begrippen nihilisme, anarchisme,
socialisme en communisme ten grondslag liggen. Toch is het logisch om te
verwachten dat vroeg of laat De Grote Vierslag ontdekt zal worden, als een
handig instrument om een maat te stellen voor de individuele mensen. 0p dat
moment gaat hij toch misbruikt worden. Hij wordt dan een formule waarin men
naar believen, of volgens de regels van een bepaalde logica, wat ongeveer hetzelfde
is, allerlei waarden of grootheden in kan vullen. Men begint dan met een
verschijnsel uit de bestaande werkelijkheid te lichten en dat in de formule in
te voeren bij de factor nihilisme. Dat gedaan hebbend gaat men door tot de hele
zaak ingevuld is. Het resultaat is een voorstelling van een wereld waarnaar
gestreefd kan worden. Rest nog een smoes te verzinnen op grond waarvan men
macht kan gaan uitoefenen en de tirannie kan beginnen met het veroordelen van
mensen die niet aan de eisen voldoen, en als het even kan ook het elimineren
ervan...
De
paus, kennis genomen hebbend van De Grote Vierslag en zijn verklarend vermogen
wat betreft de werkelijkheid, zou onmiddellijk tot de conclusie komen dat bij
nihilisme ingevuld moeten worden al diegenen die er een andere godsopvatting op
nahouden, of die helemaal niets van god moeten hebben: de atheïsten. Ook een
andere wijze van belijden van de godsdienst zou voldoende reden zijn om een
aantal mensen bij de nihilisten in te delen. Dat is overigens geen fantasie van
mij: in het verleden - en binnenskamers ook nog vandaag de dag - werden alle
afwijkingen veroordeeld als zijnde nihilistische geloofsafval. In deze
betekenis omvat nihilisme dus alles wat afwijkt van datgene dat voorgeschreven
is. Een mens die zichzelf bestuurt zou uiteraard iemand zijn die leeft in
overeenstemming met de goddelijke voorschriften, maar ook is het een kerkelijke
prelaat die, zoals de paus, alle macht over andere mensen heeft.
Beweerd
zou in dit geval worden dat diegene die in het licht van het goddelijke leeft
de laatste en hoogste mogelijkheid van het menselijke waarmaakt. Zo kun je
verder gaan met de socialistische mens die alleen waarlijk zichzelf besturende,
in het licht van het goddelijke levende, medemensen toestaat er ook te zijn,
mee te tellen. Het communisme wordt natuurlijk uitgedrukt in het Koninkrijk
Gods, het aardse Paradijs en dergelijke. Kort en goed: het is te allen tijde
mogelijk aan de hand van De Grote Vierslag een fraai systeem op te bouwen dat
als rechtvaardiging kan dienen om mensen naar hartelust te knevelen. Je vult
van allerlei grootheden in en dan ga je het resultaat als waarheid beschouwen,
althans proberen iedereen wijs te maken dat het over de waarheid gaat.
De
grootheden, die je invult, zijn aan de analyse van de werkelijkheid meegekomen.
Het zijn uit de samenhang en het verband gelichte, als op zichzelf staande
zaken gestelde, verschijnselen. De nihilist is dan een mens die zich, zonder
meer en zonder samenhang met de andere drie factoren van De Grote Vierslag,
opstelt als iemand voor wie alles letterlijk waardeloos is geworden. In feite
is dat een mens die de gehele werkelijkheid wil vernietigen omdat ze voor hem,
op grond van zijn idee van waardeloosheid, al bij voorbaat vernietigd is. Zo
iemand schrikt nergens voor terug: niets is hem iets waard. Zo kun je de andere
drie begrippen ook van een op zichzelf staande inhoud voorzien en dan krijg je
tenslotte een soort van systeem dat bijeengehouden wordt door een aantal
relaties tussen op zichzelf staande, aan de analyse ontleende, verschijnselen.
Het is te begrijpen dat een dergelijke Grote Vierslag volkomen Onwerkelijk is
en zelfs wel buitengewoon kwalijk genoemd kan worden. Hij levert pure
misdadigheid op waarvoor niets heilig is.
Als
je De Grote Vierslag als formule gaat gebruiken, dan ben je bezig - ik heb er
al steeds op gewezen - met het als eis stellen van een evidentie. In plaats van
in te zien dat het leven van de mens verloopt langs lijnen die met De Grote
Vierslag waarheidsgetrouw zijn te beschrijven, ga je bij voorbaat bepalen
waaraan dat leven te voldoen heeft. Dat is net zoiets onmogelijks als van
tevoren uitmaken wanneer een kunstwerk uitdrukking van schoonheid zal zijn en
wanneer niet. Hoewel er over de schoonheid een heleboel te zeggen is en het ook
mogelijk is er op filosofische wijze een aantal begrippen aan te verbinden, is
het volstrekt uit den boze die begrippen bij voorbaat als criterium te stellen.
Dat komt doordat je bij een beweeglijke zaak als schoonheid nimmer kunt
voorspellen welke gestalte de zaak de ene keer aanneemt en welke de andere
keer. Zo is ook nooit te voorspellen hoe de begrippen uit De Grote Vierslag bij
de ene mens voor de dag komen en hoe bij de andere mens. Voorspellen kun je
slechts dat zij voor de dag komen. Het stellen van een evidentie als eis geeft
een totaal vertekende voorstelling van de werkelijkheid. Dat zal aan het
hierboven gezegde over De Grote Vierslag en zijn begrippen duidelijk zijn
geworden. Daarbij zal het ook niet moeilijk meer zijn te begrijpen dat het
gebruik van De Grote Vierslag als formule uit den boze is. Pas als je het
geheel van de werkelijkheid in ogenschouw neemt en dan de lijnen waarlangs het
leven zich beweegt gadeslaat kom je tot de ontdekking dat alles via de vierslag
verloopt. En pas dan kun je in de bestaande werkelijkheid inzicht krijgen...
Ik
heb er al vaak op gewezen dat het dialectische denken van Hegel danig verkeerd
terechtgekomen is. Zijn navolgers, die hem uiteraard verkeerd begrepen hebben
(het verstandelijke, analytische denken begon immers door te breken en
efficiënt te worden) dachten dat Hegel bedoelde dat het denken, wilde het goed
en doelmatig zijn, dialectisch moest zijn.
Daardoor
misleid gingen zij van allerlei aan een geanalyseerde werkelijkheid ontleende
zogenaamde tegenstellingen opnemen in een dialectisch proces om vervolgens over
te gaan tot het construeren van een blauwdruk voor de toekomst. Zoals bekend
was Karl Marx daarin de grote meester. Afgezien van het feit dat hij een zeer
heldere analyse van het menselijk bestaan heeft gegeven en als een van de
eersten met grote nadruk en overtuigingskracht
de economische ellende van de mensen aan de kaak gesteld heeft, is zijn visie
op een toekomstige goede wereld volslagen fout. Zijn geforceerde dialectische
denken bracht hem tot verkeerde gedachtegangen en zijn uiteindelijke
voorspellingen bleken ondeugdelijk...
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
, ; Het begrip TEGENSTELLINGEN
vindt U terug in de nrs. 12, 20, 41, 50, 55, 62, 63, 70 en 73
No.
74
Het
leidt tot grote en fatale misvattingen als men De Grote Vierslag gaat gebruiken
als een formule om toekomstige ontwikkelingen te voorspellen en om er eventueel
een beleid op te vestigen. Zoals gezegd is de eerste reden dat een dergelijk
gebruik van De Grote Vierslag fout is deze, dat je in een formule alleen maar
op zichzelf staande grootheden in kunt voeren, grootheden dus die voortgekomen
zijn uit analyse van de werkelijkheid. Voor wetenschappelijke theorievorming en
technologische processen is dat allemaal prima en zelfs noodzakelijk, maar als
het gaat om het leven van de mensen kan er geen analyse toegepast worden en dus
kunnen er dan ook geen uit analyse verkregen waarden ingevoerd worden. Dus: als
eerste moet gesteld worden dat het bewerken van De Grote Vierslag met
afzonderlijke waarden uit den boze is. Als tweede argument tegen het invoeren
van vaste waarden in een als formule gebruikte Grote Vierslag dient het
volgende: als je nagaat hoe het zit met het leven van de mensen, en dan
speciaal voor zover dat leven te typeren is doormiddel van het begrip bestaan,
ontkom je er niet aan de conclusie te trekken dat dat bestaan gebaseerd is op
de werking van de vier essentiële begrippen uit De Grote Vierslag. Dit evenwel
is een ontdekking, dat wil zeggen dat op een gegeven moment blijkt dat er iets
speciaals aan de hand is. Het is dus een kwestie van blijken zo te zijn. Een
bepaalde zaak is er en alleen dat er zijn van die zaak leidt (achteraf) tot
bepaalde conclusies. In het geval van De Grote Vierslag ga je als eerste na hoe
het dagelijkse leven er uitziet, om daarna tot de conclusie te komen dat het
altijd een kwestie van nihilisme, anarchisme, socialisme en communisme is. Het
feit dat je deze begrippen al eerder uit het ontstaan van de werkelijkheid afgeleid
hebt doet er in dit verband weinig toe, hoewel het een feit is dat dit het
herkennen en doorzien van het dagelijkse leven aanzienlijk vergemakkelijkt. Hoe
dan ook, het is volstrekt uitgesloten dat je van tevoren in de cluster De Grote
Vierslag waarden invult en vervolgens voorspellingen en andere uitspraken over
heden en toekomst doet. Het is daarmee als met de kunst, waarvan ook nimmer van
tevoren uitgerekend kan worden wanneer zij werkelijk kunst (=gestalte van
schoonheid) is en wanneer niet. Zoals ik al eerder, aan de hand van het
voorbeeld van Hegel en Marx, heb uitgelegd ben je in deze gevallen bezig met
het als eis stellen van evidenties, het bij voorbaat als criterium voor een
zaak stellen van datgene dat nog aan die zaak, eenmaal aanwezig, blijken moet.
Behalve
bovengenoemde argumenten is er nog een belangrijke reden waarom gebruik van De
Grote Vierslag, als zou het een formule zijn, in feite misbruik genoemd moet
worden. Als je te doen hebt met een formule staan de verschillende factoren
daarvan naast elkaar. In feite geeft de formule aan hoe die factoren naast
elkaar staan, dat wil zeggen, welke verhouding er is tussen die factoren.
Zo'n
verhouding is niets anders dan de relatie tussen de ene factor en de andere.
Het bestaan van een relatie kan allerlei vormen en waarden inhouden, maar nooit
is er te spreken van een in elkaar overgaan. Zoals ik in een ander verband heb
laten zien (Beweging en Verschijnsel deel 1, 2, en 3) kunnen twee brandpunten
met elkaar tot een eenheid komen doordat een zogenaamde vrije beweeglijkheid
van het ene brandpunt tegelijkertijd een vrije beweeglijkheid van het andere
brandpunt is. Daaraan zijn allerlei zaken te bedenken, maar in ieder geval heb
je te doen met zogezegd een eenheid van twee, waarbij de ruimte van de een
overgaat in die van de ander. Gaat het over het begrip relatie, dan is er van
in elkaar overgaan geen sprake: het een blijft buiten het ander en hoogstens is
de kloof tussen beide meer of minder intensief overbrugd.
Als
het gaat over De Grote Vierslag heb je te doen met een in elkaar overgaan van
grootheden, begrippen. Dat geschiedt op een speciale wijze, namelijk zo dat er
sprake is van een zogenaamde sequens. Dat is een opeenvolging waarbij het
voorgaande het zich inzetten van het volgende inhoudt en het volgende het
voorgaande, dat zich vol ontplooid heeft, inhoudt. De begrippen van De Grote
Vierslag staan ook niet willekeurig naast elkaar, maar vormen zo'n sequens. Dat
betekent dat elk volgend begrip uit het voorgaande volgt. Dat houdt op zijn
beurt in dat het voorgaande het volgende mogelijk maakt en dat dat volgende,
eenmaal tot ontwikkeling gekomen, het voorgaande volledig inhoudt. Het is niet
voor niets dat de begrippenreeks van De Grote Vierslag begint met het begrip
nihilisme. Dat begrip is niet zomaar het eerste, maar het is de basis van
alles. Zonder de ondergrond van werkelijk tot ontplooiing gekomen nihilisme
kunnen de andere drie er op volgende begrippen onmogelijk een reële betekenis
krijgen. Anarchisme bijvoorbeeld heeft geen enkele betekenis als het besef dat
de werkelijkheid volstrekt waardeloos is niet tot een onontkoombare realiteit
is geworden. Is dit namelijk nog niet het geval, dan is het onvermijdelijk dat
je je door iets laat leiden en dan is er niet meer te spreken van jezelf
besturen. Ik heb het daar uitvoerig over gehad. Je kunt de redenering uiteraard
doorzetten naar de overige begrippen: socialisme is niet mogelijk zonder de
zichzelf besturende mens en het communisme kan geen menselijke inhoud krijgen
als de ene mens niet onvoorwaardelijk de aanwezigheid van de andere mens
herkent en erkent. Het is dus zo dat de vier begrippen uit De Grote Vierslag
elkaar logisch opvolgen en helemaal niet in een wederzijdse relatie naast
elkaar staan zoals dat met een formule het geval is. Het feit dat de begrippen
van De Grote Vierslag een sequens vormen heeft tot gevolg dat geen ervan tot
zijn recht kan komen als de voorgaande niet of nog niet in orde is. Zou je nu
De Grote Vierslag als een formule willen gebruiken, dan loop je al onmiddellijk
vast omdat het eerste begrip, namelijk het nihilisme, geen realiteit geworden
is. Anders gezegd: omdat het begrip nihilisme nog niet voor jezelf is gaan
gelden, maar nog in het stadium van een al of niet aanvaarde theorie verkeert.
Omdat dit het geval is kan er van geen overgaan naar anarchisme sprake zijn en
van de rest komt al helemaal niets terecht. Maar, dat is nog niet alles: ook in
het geval dat iemand al door en door nihilistisch geworden is, is het nog
steeds onmogelijk om de volgende stap, namelijk de overgang naar anarchisme, te
zetten. Je kunt daar geen invulling aan geven omdat het anarchisme zich uit het
nihilisme moet Ontwikkelen - en dat is een onvoorspelbaar proces, precies zoals
je nimmer kunt voorspellen hoe het met een kind gesteld zal zijn dat zich in de
moederschoot ontwikkelt.
Je
weet dat het zich ontwikkelt, maar niet hoe dat is en waartoe dat leidt.
Tenslotte
moet nog opgemerkt worden dat het uit elkaar voortkomen van de opeenvolgende
begrippen geen uitsluitend karakter heeft, dat wil zeggen: dat er als nihilisme
nog bezig is zich te realiseren, geen sprake kan zijn van anarchisme en
volgende begrippen. Doordat De Grote Vierslag een samenhangende eenheid is
betekent ontwikkeling van het ene begrip automatisch ontwikkeling van het
andere begrip. En het is daarbij zo dat bedoelde ontwikkeling inhoudt dat,
naast het zich ontplooien van de begrippen zelf, ook de genoemde sequens zich
tot een realiteit maakt. Op grond daarvan kun je stellen dat communisme pas
mogelijk is vanaf het moment dat de voorgaande drie grootheden ontwikkeld zijn,
en dat socialisme pas mogelijk is als nihilisme en anarchisme realiteit zijn
geworden, enzovoort.
Sociaal
Democratie ev ; Liberale Democratie
ev. ; Parlementaire Democratie ev. ; DEMOCRATIE / Griekse cultuur-nrs.29/30 ;
De
sequens die de vier begrippen uit De Grote Vierslag vormen komt in zijn geheel tot
ontwikkeling. Als die achter de rug is gelden alle vier de begrippen en bij het
nagaan van die vier begrippen blijkt dat er een bepaalde opeenvolging is. Heb
je het over het ene begrip dan kan dat niet zonder de andere drie. Zo is te
zeggen dat bijvoorbeeld nihilisme geen behoorlijke betekenis kan hebben als er
niet als vanzelf anarchisme, socialisme en communisme uit voortvloeien. Een
dergelijk leeg nihilisme komt niet tot een vernietigd-zijn van alle waarden,
maar blijft steken in de vernietiging zelf en is als zodanig uitermate
negatief. Het is dan een misdadige zaak, zoals meer dan eens in de praktijk
gebleken is. En wat De Grote Vierslag zelf betreft: zolang deze nog niet ten
volle voor de dag gekomen is heb je te doen met de mens als onvolwassen
individu en daarvoor geldt het begrip particulier. De mens als particulier is
de mens als onvolwassen individu. Deze is nog bezig zichzelf te vinden
en daardoor is hij volkomen bevangen in het breed maken van zichzelf. Hij
zondert zich van de anderen af omdat voor hem nog het besef actueel is dat
hijzelf de ander niet is. Dit besef is uiteraard juist, maar het bevangen zijn
er in levert een in principe asociaal mens op die alleen maar op zichzelf
gericht is. Dat is het particuliere aan hem. Deze particulier gedraagt zich
maatschappelijk als een kapitalist, die alleen maar dat onderneemt wat het op
zichzelf gericht zijn bevredigt. Bezien in het licht van de samenleving blijkt
hij een liberaal te zijn omdat het op zichzelf gerichte breed maken vrijheid
van handelen vooronderstelt. Omdat hij toch, zij het op primitieve wijze, de
mens als individu is gunt hij de ander ook die vrijheid. Dat stelt echter niet
zo erg veel voor als die ander - wat meestal het geval is - de kans niet krijgt
zich ook breed te maken. Omdat diegenen die als kapitalist geslaagd zijn (min
of meer!) een groot aantal anderen in hun macht hebben kunnen maar weinigen
slagen in hun opzet, terwijl velen de dupe zijn. Enfin, het overbekende beeld
dat steeds weer aangevoerd wordt als argument tégen de gedachte dat de mens
zich tot individu zal ontwikkelen.
Het
op zichzelf gerichte breed maken leidt tot een maatschappij waarin een
uitermate verfijnde infrastructuur aanwezig is. Ook staat er een veelheid aan
spullen ter beschikking die over het algemeen in principe nuttig zijn. Voorts
is er een voortdurende vooruitgang te bespeuren omdat elke kapitalist probeert
de markt te veroveren. Dit laatste leidt onvermijdelijk tot een groot aantal
asociale excessen, maar die behoef ik hier niet op te sommen omdat die altijd
en overal door zogenaamde bestrijders van het kapitalisme met verve naar voren
gebracht worden.
Niet
alleen echter - ik heb op deze zaken al eerder gewezen - leidt het gedoe van
het breed maken tot het voldoen aan vele behoeften zodat het op grond daarvan
zinvol genoemd moet worden, maar ook en vooral leidt het tot een uitgebreid
rechtsstelsel dat niet alleen de onderlinge betrekkingen tussen de
verschillende individuen reguleert, maar vooral ook een normaliserende werking
heeft op het zogenaamde vrije spel der maatschappelijke krachten. Anders
gezegd: de productie en de handel worden onderworpen aan allerlei soorten van
reglementen. Het getuigt dan ook van weinig inzicht in de moderne wereld als
men volhoudt dat er een vrije markt is waarin de kapitalisten vrijelijk en
ongeremd hun eigen gang kunnen gaan. Je kunt natuurlijk ook het begrip
socialisme op zichzelf, los van de andere drie begrippen, denken.
Weliswaar
is het dan geen socialisme meer, maar het geeft wel inzicht in een
maatschappelijk verschijnsel in de moderne mensheid dat sociaal democratie
genoemd wordt en dat steunt op politieke partijen die zichzelf socialistisch
noemen. Dat socialisme heeft natuurlijk ook alles te maken met De Grote
Vierslag in onvolwassen vorm. Gaat het op volwassen wijze om het inzicht
dat als ik er ben jij er vanzelfsprekend ook bent, op onvolwassen wijze
gaat het om het omgekeerde: als jij er bent heb ik het recht er ook te willen
zijn. Deze zaak heeft dus een opeisend
karakter en alleen al daaruit blijkt het onvolwassene ervan. Als
je namelijk iets opeist stel je je afhankelijk van degene aan wie je de eisen
stelt en je levert je uit aan diens goedwillendheid. Dat geldt zelfs als je na
een eventuele weigering - die natuurlijk onvermijdelijk is - met geweld je deel
in bezit neemt. In feite wordt je gehele gedrag bepaald door de ander. Dat wil
niet zeggen dat er geen gegronde reden zou zijn om je deel van de koek op te
eisen. Twee argumenten die pleiten voor dat opeisen zijn zelfs voor de hand
liggend: ten eerste het argument dat de kapitalist, dus de particuliere
individu, als hij niet afgeremd wordt alles probeert in bezit te nemen en niets
voor die ander over laat en ten tweede het argument dat daarbij de ander
gewetenloos onderdrukt wordt. De door Marx ten tonele gevoerde proletariër is
de mens die niets heeft en die in alle opzichten onderdrukt wordt. Dit
hierboven beschreven socialisme is natuurlijk in wezen puur kapitalistisch van
aard. Het is de maatschappelijke beweging van mensen die ook in de ontwikkeling
naar individu-zijn willen worden opgenomen. Zoals gezegd kan die ontwikkeling
niet anders beginnen dan bij de particuliere mens die in zijn gedoe
kapitalistisch is. Die particuliere mens treft zichzelf bij zijn ontwaken aan
als een verpauperde onderlaag van de maatschappij, overheerst door rijke en
nagenoeg autonome élites. Het zich bevrijden daarvan is de eerste stap die
gezet moet worden en naarmate dat resultaten gaat afwerpen komt, in volkomen
samenhang daarmee, het particuliere karakter van die onderlaag te voorschijn.
Je ziet tegenwoordig dan ook dat de gehele moderne wereld kapitalistisch
geworden is en dat het enige nog bestaande onderscheid tussen de mensen dit is
dat de een wat meer geslaagd is dan de ander. Dat betekent ook dat het
oorspronkelijke politieke socialisme, het opeisende dus, zijn tijd gehad heeft
en nog slechts wat in de marge kan knutselen. Dat is niet jammer en dat is niet
negatief, het ligt in de logica en het is feitelijk een stap voorwaarts. Het
zich tot individu ontwikkelen van de socialistische (opeisende) particulier, de
gewezen proletariër, gaat thans niet meer via dat veroveren van een stukje van
de koek, maar via het zo hoog mogelijk opklimmen langs de ladder van het op
intellectuele wijze functioneren in de maatschappij, die overigens nauwelijks
nog iets anders is dan een economie...
Als
je het bovenstaande begrijpt en ook door hebt hoe het zit met de begrippen van
De Grote Vierslag kun je zonder veel moeite inzien waarom nu juist de zich
socialistisch noemende staten hopeloos waren achtergebleven in de
maatschappelijke ontwikkeling. Dat heeft niets te maken met economisch falen of
trouweloosheid van de leiders, wat overigens wel overal aan de orde was, maar
met een rigoureus beletten van de individuele ontwikkeling van de mensen. Men
deed dat omdat men dacht dat het kapitalisme bestreden moest worden. Velen
denken dat nog en zij gaan dan met een verbazingwekkende verblinding langsheen
het feit dat juist in de zogenaamde kapitalistische wereld het sociale besef
van de mensen sterker ontwikkeld is dan waar ook en zeker dan in de socialistische
staten. Dat besef uit zich in allerlei sociale voorzieningen, maar vooral in
het feit dat geen enkele overheid er omheen kan de rechten van de individuen te
erkennen en te eerbiedigen.
Sociaal
Democratie ; Liberale Democratie
; Parlementaire
Democratie ; DEMOCRATIE / Griekse cultuur-nrs.29/30 ;
Lang
niet iedereen in de westerse wereld stelt het op prijs een socialist genoemd te
worden. Uiteraard vat men deze benaming dan op in een politieke zin. Over het
algemeen is te zeggen dat deze afwijzing berust op afkeer van het verstorende
opeisende karakter van zo'n partij, maar ook op het collectivisme dat terecht
als een beknotting van de persoonlijke vrijheid wordt opgevat. Hoe dan ook, men
wil niet graag socialist genoemd worden. Maar: de mensen in de westerse wereld
zijn de meest socialistische ter wereld. Nu echter in deze zin dat het erkennen
van het bestaansrecht van de ander in de westerse wereld het meest
Onvoorwaardelijk is. Doordat de ontwikkeling naar individu-zijn hier het verst
gevorderd is, is ook het waarachtige socialisme het dichtst benaderd. Dat leidt
tot allerlei ideeën omtrent humaniteit, die echter in veel gevallen niet
verbonden worden met het begrip socialisme, en al helemaal niet met het
politieke socialisme, maar die toch van essentieel belang voor de samenleving
worden gehouden. Zo kan het gebeuren dat diegenen die zich onder geen
voorwaarde socialist willen noemen en die er niet aan denken op een
socialistische partij te stemmen, toch socialistische opvattingen huldigen. In
feite is de gehele westerse wereld op die manier socialistisch, zij het
natuurlijk in allerlei variaties.
In
zogenaamd socialistische staten kan de ander niet erkend worden omdat dit
begrip er helemaal geen rol speelt. Als er al van de ander gesproken wordt
heeft dat betrekking op mensen met een andere, maar volstrekt verwerpelijke,
opvatting over maatschappij en samenleving. Die ander wordt natuurlijk met alle
middelen bestreden: hij is een vijand van het volk, een gevaarlijke
reactionair. De medemens evenwel die in een dergelijke socialistische context
erkend wordt is de ander in de zin van nog een keer hetzelfde. Hij telt dus
alleen mee als en voor zover hij zich conformeert aan het door de partij
voorgeschreven model. Een dergelijk erkennen van de ander heeft een aan
werkelijke erkenning tegengestelde betekenis. De werkelijke erkenning immers
moet Onvoorwaardelijk zijn en dus juist betrekking hebben op de ander die
wezenlijk anders is. Het gaat namelijk om de individualiteit en dat is een
volstrekt unieke zaak. De modelmens uit een Socialistische (communistische,
marxistisch-leninistische, enz.) Staat is het tegendeel daarvan. Juist doordat
het individualisme verworpen wordt kunnen er geen behoorlijke betrekkingen
tussen de mensen ontstaan en dat leidt ertoe dat er in geen enkel opzicht van
een infrastructuur gesproken kan worden. Gevolg daarvan is onder andere dat er
van de maatschappelijke voorzieningen nauwelijks iets terechtkomt en dat er
gebrek is aan de meest eenvoudige en voor de hand liggende spullen.
Het
bovenstaande is een nadere toelichting op wat al eerder ter sprake is gekomen,
voornamelijk bij het bespreken van het begrip individu dat essentieel is wat
betreft de verwezenlijking van De Grote Vierslag. Een andere uitweiding slaat
op het feit dat zo ongeveer halverwege de 19e eeuw de begrippen nihilisme,
anarchisme, socialisme en communisme voor de dag kwamen. Deze begrippen kwamen
niet te voorschijn als eigenaardigheden binnen de geldende cultuur, maar als
resultaten van de cultuurontwikkeling zelf. Die ontwikkeling betreft het zich
ontplooien van de mens als zelfbewustzijn. Het gaat om de uitwerking daarvan.
Dat levert allerlei begrippen op die vanaf een zeker moment wel bekend zijn,
maar die in het leven van de mensen geen enkele rol spelen. Ze liggen zogezegd
in het denken.
De
westerse cultuur wemelt van dergelijke in het denken liggende begrippen
waarover wel uitvoerig wordt nagedacht en getheoretiseerd, maar die praktisch
nauwelijks enige betekenis hebben. Je kunt bijvoorbeeld denken aan begrippen
als vrede, liefde, saamhorigheid, ecologie enzovoort. De vier begrippen uit De Grote Vierslag
behoren hier ook toe. De begrippen die bijvoorbeeld de mensen in de oudheid
ontdekt hebben zijn het gevolg van ervaringen. Op een zeker moment wordt iemand
zich bewust van bepaalde verhoudingen en eigenaardigheden die zich
voordoen bij praktische aangelegenheden. Zeg maar: zo iemand ontdekt bepaalde
regelmatigheden, bepaalde wetten. Die komen dus voort uit gegroeid begrip
omtrent de realiteit. In de moderne cultuur evenwel gaat men uit van de voorstelling
en ontleedt die vervolgens. De begrippen die men dan tegen komt zijn resultaat
van analyse, en niet van ervaring. Het is dan ook bijna regel te noemen dat die
begrippen geheel en al buiten het leven liggen en eigenlijk alleen maar een rol
spelen in bepaalde theorieën. De analyse van de voorstelling levert op den duur
alle begrippen op, maar in het bestaan van de mensen spelen zij een volstrekt
verwrongen rol die zelfs wel ziekelijk genoemd kan worden. Ik heb al laten zien
(in grote lijnen) wat er van de begrippen van De Grote Vierslag terechtgekomen
is! Er is op alle mogelijke manieren mee gerommeld, er zijn talloze theorieën
uit ontwikkeld en utopieën op gevestigd. Maar geen van alle bezitten zij enige
houdbaarheid, ondanks hun juistheid.
De
begrippen die door het analytische denken van de moderne cultuur te voorschijn
gebracht worden zijn abstracties. In de filosofie wordt ook wel gesproken over
zuivere begrippen, zoals je onder anderen bij Kant, Hegel, Bolland en Borger
kunt constateren. Deze denkers zijn tot de slotsom gekomen dat de moderne
westerse cultuur uiteindelijk zuiver begrip oplevert. Dat zuivere begrip wordt
door hen dermate los van alle tijdelijke, plaatselijke en persoonlijke
betrekkingen beschouwd dat ik liever van abstracties spreek, maar dan wel in de
letterlijke betekenis, namelijk dat die begrippen afgetrokken van alle
uitwendige factoren gesteld zijn. Op zichzelf bezien heb je er eigenlijk niets
aan, want de zaak staat geheel en al buiten het leven. Dat blijft echter niet
zo. Juist omdat die abstracte begrippen ontsproten zijn aan het zelfbewustzijn
gaan zij langzaam maar zeker van invloed worden op het leven. Men kan er
namelijk gaandeweg minder omheen. Dat heeft er natuurlijk mee te maken dat de
werkelijkheid als zelfbewustzijn altijd de pretentie heeft de waarheid te zijn.
Ten gevolge hiervan treedt er een verlevendiging op, en dat is een
concretisering van het abstracte begrip.
Je
kunt dan ook stellen dat de moderne, van oorsprong westerse, cultuur een
tweetal, min of meer parallel lopende processen laat zien: ten eerste het
analytische proces dat de begrippen te voorschijn brengt en ten tweede het
concretiseringsproces dat de begrippen tot onmiskenbare realiteiten omzet. Wat
dit laatste betreft wil ik er op wijzen dat de vaker door mij genoemde filosoof
Jan Borger sprak van verlevendiging van het zuiver begrip. En hij trok de
conclusie dat tenslotte het zuiver begrip verlevendigd zou zijn en dat het dan
aan zou sluiten bij de cultuur van de Slavische volkeren, zeg maar Rusland.
Inderdaad worden de begrippen van De Grote Vierslag gaandeweg realiteiten.
De
huidige moderne mensen zijn bijvoorbeeld veel anarchistischer dan die van enige
decennia geleden; zij zijn nauwelijks nog onder de indruk van hogere
maatschappelijke en geestelijke machten. Ook de ontwaarding is in hoge mate
voortgeschreden, vaak tot afgrijzen van humanistisch getinte intellectuelen. En
het politieke socialisme is ten gronde gegaan evenals het communisme.
No. 77 Racisme ; Racistische taal ; Slavernij ;
Discriminatie zie nrs. 15 en 77 ; Verhullend taalgebruik-1 ; Verhullend taalgebruik-2
;
De
mensen hebben allemaal een voorstelling van de werkelijkheid en dat is een
voorstelling die opgebouwd is uit een grote hoeveelheid ervaringen die men op
welke wijze dan ook opgedaan heeft. Daartoe behoren ook de indirecte, namelijk
die ervaringen die als een vorm van kennis ingeprent en opgenomen zijn. Dat
zijn dus ervaringen van anderen waarvan mededeling is gedaan die de mensen zich
eigen gemaakt hebben. In ieder geval is het zo dat er in een ieder een
voorstelling (is in feite de werkelijkheid als voorstelling) aanwezig is. Deze
voorstelling nu vormt het object van onderzoek, van analyse. Al vaker heb ik er
op gewezen dat de mens niet de werkelijkheid onderzoekt, maar zijn
werkelijkheid, zijn eigen specifieke voorstelling dus. Het onderzoek van deze persoonlijke
voorstelling levert informatie op die na rubricering en verwerking tot kennis
wordt en die vervolgens zijn plaats krijgt in de een of andere theorie. Voor
zover de informatie en de kennis in een theorie opgenomen zijn benoem ik ze met
het begrip abstractie en dat begrip komt tot op zekere hoogte overeen met het
reeds van Kant afstammende begrip reine Vernunft, oftewel zuiver begrip. Dit
laatste begrip wordt doorgaans alleen van betrekking geacht op de filosofie,
maar bij nadere beschouwing blijkt dat het voor alle wetenschappelijk
verantwoorde kennis geldt. Het zuivere er aan is het in de moderne wetenschap
gebruikelijke criterium van waardevrijheid, dat zelfs geldt als je in
aanmerking neemt dat geen enkele wetenschappelijke activiteit denkbaar en
mogelijk is zonder de invloed van de onderzoeker zelf. Dat de zaak tot
Vernunft, tot begrip komt is voor de moderne mens ook niets bijzonders: zo
langzamerhand bestaat zijn hele wereld uit een complex van zuivere begrippen -
hetgeen de vervreemding,
de stuurloosheid en ook de innerlijke vertwijfeling van de moderne mensen
verklaart...
Er
zijn natuurlijk nogal wat puur wetenschappelijke begrippen die gedoemd zijn
buiten het dagelijkse leven te blijven staan. Als voorbeeld kun je denken aan
begrippen uit de natuurkunde. Wat kunnen je de quarks (deeltjes binnen de
atoomkern) schelen; heb je een boodschap aan de wetten van de thermodynamica of
de vrije val van voorwerpen? Maar over het algemeen kun je stellen dat de
begrippen langzaam maar zeker van abstracties veranderen in concrete zaken.
Dat
wil in geen geval zeggen dat die begrippen als begrippen gemeengoed worden -
hoewel zo'n proces ook plaatsvindt - maar het wil zeggen dat datgene dat in een
begrip samengevat is tot een vanzelfsprekende realiteit wordt. Dan is de zaak
concreet geworden. Je kunt er niet meer omheen en je wilt er ook niet langer
omheen. Het is niet meer nodig er over na te denken en ook behoef je de zaak
niet meer als een ideale, maatgevende, norm voor ogen te houden. Dus: het
begrip wordt geen concrete realiteit, maar datgene dat in een begrip samengevat
en uitgedrukt is. Je kunt met recht staande houden dat een groot aantal
begrippen op zichzelf gemeengoed zijn geworden. Dat geldt ook voor de begrippen
uit De Grote Vierslag. Wie heeft niet eens gehoord van nihilisme, anarchisme,
socialisme of communisme? Als begrippen zijn zij alle vier bekend, met,
uiteraard, ook de aan begrippen klevende eigenaardigheid dat ze door een ieder
op een geheel eigen manier geduid worden. Ze
zijn immers allemaal ontsproten aan een persoonlijke
voorstelling, al of niet ingeprent door buitenstaanders, zoals leraren, geestelijken,
journalisten en andere betweters. Maar geen van alle zijn die
begrippen overeenkomstig de werkelijkheid, ze zijn allemaal Onwaar. De waarheid
komt pas als die begrippen inhoudelijk tot concrete realiteiten geworden zijn
en dus in het dagelijkse leven zijn komen te liggen.
Ook
de filosofische waarheid kan alleen maar dan achterhaald worden als de zaak als
een levende aangelegenheid gedacht wordt en nimmer als een theoretische
probleemstelling. Het onderscheid hiertussen wil nogal eens aan de aandacht van
de filosofen ontsnappen: zij denken dan de zaak begrepen te hebben als zij alle
verschijningsvormen van het begrip (anarchisme bijvoorbeeld) hebben bestudeerd.
Over de verschijningsvormen van het begrip nihilisme zijn ook talloze
boekwerken verschenen zonder dat er in feite ook maar iets reëels op tafel
gelegd is.
Er
is tegenwoordig veel te doen over het zogenaamde racisme. Daaraan zijn natuurlijk de fascisten en
nazi's uit de tweede wereldoorlog in niet geringe mate debet, maar er is
waarschijnlijk nog steeds heel wat racisme in de wereld. Toch is het wezenlijk
niet terecht dat de moderne westerse wereld almaar racisme verweten wordt.
Natuurlijk zijn er ook in het westen racisten: de niet
geringe culturele voorsprong van die wereld brengt menigeen in de verleiding
diegenen die er alsnog buitenvallen van een minderwaardig soort te achten.
Maar, dat wil niet zeggen dat de moderne westerse wereld racistisch is, bijvoorbeeld als men niet staat te
juichen bij de toevloed aan verschoppelingen die asiel en onderdak zoeken. Dit
laatste is heel wat anders dan racisme waarbij mensen van een ander ras (wat is
trouwens een ras?) zonder meer als inferieur worden gewaardeerd. Als het gaat
over het concreet worden van de begrippen uit De Grote Vierslag, dan is daar
ook het begrip socialisme dat tot een vanzelfsprekende realiteit in het
dagelijkse leven wordt. Vanzelfsprekend wordt dus steeds meer dat de ander er
ook is, en wel onvoorwaardelijk. Deze bewustwording speelt zich op zijn sterkst
in de moderne westerse wereld af, uiteraard op grond van het feit dat het
proces van individualisering al behoorlijk ver gevorderd is. Deze ontwikkeling
houdt in dat veroordeling van de medemens op grond van diens anders- zijn
almaar meer onmogelijk wordt - op een voor een ieder vanzelfsprekende wijze!
Dus: als er ergens ter wereld nog nauwelijks een voedingsbodem is voor racisme,
dan is het in die westerse wereld. Aan dit feit kunnen al die, met een zekere
masochistische graagte naar voren gebrachte, voorbeelden van racisme niets af
doen. Juist de felle reactie van de moderne mensen op racistische tendensen en incidenten wijst op een zich bewust
worden van.. . het echte socialisme, dat wil zeggen als ik er ben, ben jij er
vanzelfsprekend ook.
Anderzijds
is het tekenend dat in die culturen die minder ver op de weg van het
individualisme gevorderd zijn - over het algemeen niet-westerse culturen
allerlei radicale vormen van racisme veelvuldig voorkomen, een feit dat vanuit
de moderne vrees om van discriminatie
beschuldigd te kunnen worden steeds onder tafel geschoven wordt. Zo staat het
inmiddels wel vast dat bijvoorbeeld de verschillende volkeren in Afrika elkaar
met uitermate racistische waardeoordelen
verketteren en er zelfs niet tegenop zien tot massamoorden
over te gaan. Het huidige westerse post- moderne denken echter verbiedt het om
hierop in afkeurende zin de aandacht te vestigen. Overigens is het natuurlijk
wel zo dat de bedoelde culturen en volkeren ook bezig zijn met een
individualistische zelfverwerkelijking, maar het is thans nog niet veel...
Er
is dus een dubbele werking van één proces op te merken: enerzijds is er de
individualisering die, nog niet voltooid zijnde, een zich van elkaar afscheiden
van de mensen tot gevolg heeft, samengaande met het ondergraven en afbreken van
allerlei collectieve voorzieningen, terwijl er zich tegelijkertijd een
toenemende onvoorwaardelijke erkenning van de ander manifesteert. Dit laatste
ten gevolge van het feit dat juist de mens die bij zichzelf terechtgekomen is
vanuit zichzelf als bewustzijn tot saamhorigheid met zijn medemensen komt.
Racisme ; Racistische taal ; Slavernij
; Discriminatie zie nrs. 15 en 77 ; Verhullend
taalgebruik-1
; Verhullend
taalgebruik-2 ;
De
volwassen mens is de mens die tenslotte bij zichzelf terecht is gekomen. Dat
betekent dat de werkelijkheid als bewustzijn ten volle is gaan gelden en dat
leidt ertoe dat de ganse kosmos zich voor het zelfbewustzijn van de mens - zijn
zien, ervaren, kennen en begrijpen - manifesteert als één geheel waarin alles
met alles samenhangt. Op dat moment van aanvankelijke volwassenheid is het
gelden van De Grote Vierslag een feit geworden. Voordat dit het geval was
verkeerde De Grote Vierslag in staat van ontwikkeling. Zoals ik heb laten zien
vertoont het dagelijkse leven van de mensen tijdens die ontwikkeling een Grote
Vierslag waarin de cluster van nihilisme, anarchisme, socialisme en communisme,
op verkeerde wijze aan de dag treedt. Zo betekenen bijvoorbeeld nihilisme in
dat geval totale vernietiging en anarchisme absolute alleenheerschappij van de
enkeling. Waartoe de begrippen socialisme en communisme verworden hebben wij
zelfs in de praktijk gezien...
Het
ligt in de aard van de moderne mens om tot de conclusie te komen dat er wat aan
gedaan moet worden opdat De Grote Vierslag kan gaan gelden. Hij verkeert
namelijk in de mening dat de mensheid alleen maar iets kan bereiken door er wat
aan te doen. Zou het nu bijvoorbeeld gaan over het schoonmaken van het
plantsoen voor de deur, dan is die mening terecht en zinvol: de taak ligt
duidelijk en concreet voor je, je weet hoe je die aan moet pakken en bovenal
weet je wat het resultaat zal zijn. Dat hele proces is dus voorspelbaar -
althans binnen redelijke grenzen. Dat echter is niet het geval als het gaat
over het terechtkomen van de mens en de mensheid. Je kunt niet voorspellen voor
welke opgaven je over enige tijd zult komen te staan. Dat blijkt onder andere
duidelijk bij de voorspellingen die wetenschappers doen. Zij rekenen
bijvoorbeeld uit hoeveel energie er over 50 jaar nodig zal zijn en dringen er
op grond daarvan op aan dat er centrales - uiteraard kerncentrales! - gebouwd
moeten worden. Telkens weer blijkt dat dergelijke berekeningen, die met veel
zogenaamd wetenschappelijk aplomb gepresenteerd worden, nergens op slaan.
En
nog steeds hebben die wetenschappers niet in de gaten dat zij met onzin bezig
zijn, die overigens nog gevaarlijk is ook omdat hij leidt tot volkomen foute
ingrepen in de menselijke werkelijkheid. Hoewel er dus, met het oog op het
toekomstige volwassen
worden van de mens, geen taken zijn aan te wijzen, zijn de moderne
geleerden toch volop bezig taken te verzinnen. Los daarvan echter is de
filosofische vraag te stellen of de mensheid terechtkomt en hoe dat dan gaat.
In ieder geval gaat het dus niet via de weg van het verzinnen van allerlei
zaken die de mensen moeten doen of laten. Het kan geen kwaad die zaken eens
nader te bekijken: a) Wanneer je denkt dat het terechtkomen van de mensheid
uitsluitend een materiële zaak is, gelukt het niet op genoemde vragen een
antwoord te vinden. De zogenaamde economische wetenschap is dus in dit verband
waardeloos. b) Als je als basis voor je filosofie over een toekomstige wereld
neemt een collectieve inspanning van de mensen, wordt het ook niets met het
beantwoorden van genoemde vragen. Ik doel nu dus op beleid en ander geregel
door overheden en andere hooggeplaatsten, zelfs als die zijn gaan functioneren
als mondiale instellingen zoals de verenigde Naties en dergelijke. c) Als je je filosofische
gedachtegang baseert op de fictieve verwachting dat de mensen ooit nog eens
zullen veranderen - in de zin van een volstrekt ander mens worden - dan kun je
er maar beter meteen mee ophouden, want dan wordt het ook niets! Trouwens, de
pastoors, de dominees en de idealisten hebben dat al uit den treure
geprobeerd... d) Ook de tegenwoordig populaire mening dat het mogelijk zou zijn
de mensen het goede af te dwingen slaat in het licht van het ooit nog eens
terechtkomen van de mensheid nergens op.
Zo
kun je al bij voorbaat stellen dat het gedoe met militaire interventies om de
vrede te bewaren of af te dwingen op niets uitloopt. Het opmerkelijke van
bovengenoemde probeersels is dat zij allemaal een uitwendig karakter hebben.
Bij geen daarvan is het voor de individuele mens mogelijk er iets aan te doen
of er invloed op uit te oefenen. Steeds zijn andere mensen of andere
omstandigheden vereist. Pas als die aan bepaalde voorwaarden voldoen opent zich
enigszins een perspectief naar de toekomst. Maar het is dan wel een gemakkelijk
verhaal: als het met de economie meezit, wordt alles nog eens goed, als de
overheden nu eens niet corrupt waren en werkelijk het goede voor ogen hadden
komen we in het paradijs, als de mensen eindelijk eens veranderden wordt het
leven een feest en tenslotte, als je nu eens de vrede kon bewerkstelligen,
dan... Het is een hele reeks van alsen die de basis vormen van die
gedachtegangen over de toekomst. Maar het woordje als slaat steeds op iets onmogelijks! Je kunt dan ook al die verhalen
als onwerkelijke dagdromen van de hand wijzen. Het is echter wel opvallend dat
in onze moderne wereld dergelijke ficties steeds meer hoogtij vieren en dat men
nauwelijks nog in staat is verder te kijken dan de eigen neuslengte...
Elk
verhaal dat op een als gegrond is komt er op neer dat er van buitenaf iets moet
gebeuren om de zaak terecht te brengen. De mensen zouden dan zichzelf vinden
ten gevolge van allerlei gebeurtenissen die in feite buiten hen omgaan. Maar,
het is niet zo moeilijk om te bedenken dat er dan nooit iets van terecht zal
komen, want de buitenwereld kan niet op een zodanige wijze gemanipuleerd worden
dat hij ten volle een gunstige voorwaarde schept voor het welzijn van iedere
afzonderlijke individu.
Op
de een of andere manier lopen er dan onvermijdelijk een heleboel individuen
voor gek, net zoals dat volgens Cervantes het geval was met Don Quichotte. En
anderen kunnen niet anders dan ziek zijn, zoals Dostojewski’s vorst Mysjkin in
De Idioot. Dan heb ik het nog niet eens over Tijl Uilenspiegel, want bij hem in
de buurt liep zo ongeveer iedereen voor gek.!
Ik
heb er al steeds op gewezen dat je de menselijke werkelijkheid alleen maar kunt
begrijpen door er achter te komen hoe het zit met de mens als individu. En dan
moet je daarbij ook nog voor ogen houden dat die individu niet beschouwd mag
worden als het kleinste element van een verzameling, collectief of groep, want
dan ga je alsnog de fout in. Je hebt in feite geen keus: de processen in de
werkelijkheid lopen uit in een volkomen op zichzelf staand verschijnsel,
namelijk een mens. Eigenlijk moet je dan ook nog denken aan de vrouw, omdat de
levende werkelijkheid een vrouwelijke is. Al het levende komt uit het
vrouwelijke voort. Dit op zichzelf staande verschijnsel, deze individuele mens,
is de apotheose van het wordingsproces. En dit verschijnsel is zozeer individueel
dat het ook nog eens vrij is van zijn oorsprong (voorbij de materie) en vrij
van iets wat er op zou kunnen volgen (niet-materie, geest of god en
dergelijke). Niet de verzameling mensen bevindt zich tussen hemel en aarde,
maar de individuele mens. En als hij dit tenslotte laat gelden is hij de
individu. Voor de individu is, zoals al steeds gezegd, de werkelijkheid als
bewustzijn een realiteit geworden en voor die werkelijkheid is alles ineen. Dat
betekent dat voor de individu de werkelijkheid een inwendige is. In hemzelf
speelt zich alles af.
Gemeenschapszin-1 ; Gemeenschapszin-2
; Gemeenschapszin-3 ; Betere
Wereld-1 ; Betere
Wereld(orde)-2 ; Betere Wereld-3
; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
Er
zijn twee vragen te stellen. De eerste komt er op neer dat je vraagt wat wij
zouden moeten doen om De Grote Vierslag te realiseren. Eigenlijk stel je dan
een vraag zoals politici, managers en beleidsmakers die stellen. Een dergelijke
vraag is, zoals dat zo vaak in het moderne denken het geval is, gebaseerd op
het als eis stellen van een evidentie. Ik heb daar al vaak op gewezen, maar als
je er speciaal op gaat letten wanneer en hoe moderne mensen zich tot zoiets
laten verleiden, dan blijkt dat het eerder regel dan uitzondering is. Alle
beschouwingen over een toekomstige wereld komen neer op het als eis stellen van
evidenties. Dat gaat als volgt in zijn werk: sinds de tijd van de Verlichting is er
in de mensheid bij wijze van blauwdruk een idee omtrent een toekomstige wereld
opgekomen. Over het algemeen is te zeggen dat die idee tamelijk goed
overeenkomt met wat algemene menselijkheid genoemd zou kunnen worden. Het gaat
inderdaad om een toekomstige gemeenschap van vrije mensen, dus mensen die
Ongeacht de anderen zichzelf zijn. Mensen dus ook die de ander niet nodig
hebben om zich te laten gelden en die dus bijvoorbeeld geen behoefte meer
hebben anderen tot hun werktuig te maken. Natuurlijk gaat het hierbij, zoals
steeds, om De Grote Vierslag! Vanaf het moment van het zich manifesteren van
die idee gaat men, binnen het kader van het onvolwassen denken, de
daarop berustende blauwdruk als doel stellen. Daarheen moeten wij op weg, op
zodanige wijze moeten wij onszelf en onze maatschappij hervormen. Het gaat er
nu dus om dat wij iets gaan moeten. Dat moeten denken wij zelf uit en wij
bepalen zelf wat de inhoud en de betekenis ervan zijn. Dat begrip moeten treedt
op als resultaat van menselijk denken, in samenhang met bepaalde voorstellingen
binnen het zelfbewustzijn. De mensen leggen zichzelf en elkaar dan een bepaald
programma op en dat programma is dwingend want ervan afwijken, betekent dat het
doel niet bereikt zal worden. De dwang komt vanuit de mensen zelf en hij slaat
op het leven en handelen van diezelfde mensen.
Het
begrip moeten kan ook nog uit iets anders voortkomen. Je kunt namelijk nagaan
wat de logisch onvermijdelijke gang van zaken zal zijn voor het proces dat op
den duur tot volwassenheid leidt. In dit geval gaat het over de evidentie zelf,
dus over datgene dat klaarblijkelijk voor de dag zal gaan komen. Het begrip
moeten slaat dan niet op een eis die men afleidt uit de evidentie, maar het
slaat op de evidentie zelf, namelijk datgene dat noodzakelijk zal gebeuren - of
de mensen zich daarvoor nu inspannen of niet. Het komt echter hoogst zelden
voor dat iemand er zo over denkt en daarnaar handelt. Vroeger, in het Taoïsme van de Chinezen, begreep men
het wel en noemde het Woe Wei, dat wil zeggen niet handelen. Onder de moderne
mensen is er bijna niemand die zich onbevooroordeeld zet tot het uitzoeken van
datgene dat evident is, maar daarentegen gaat nagenoeg iedereen er onmiddellijk
toe over een programma op te stellen. Zo'n programma is eigenlijk een
manifestatie van mechanistisch denken.
Men stelt zich een bepaald doel en men
rekent uit hoe het proces moet verlopen om dat doel te bereiken. Het is als met
een machine: aan het eind moeten er spijkers (of iets anders) uit komen. En
gelijk bij de machine het geval is moet ook het gehele productieproces van a
tot z gehoorzamen aan de sturing door de manager. Die sturing geschiedt van
buitenaf en daarin heeft de machine zelf geen zeggenschap. Dat is als het over
een machine gaat uiteraard volkomen logisch en gerechtvaardigd. Het kan immers
niet anders! Maar als het over de mensen gaat en de weg die zij zullen afleggen
om ooit nog eens volwassen te worden, dan is het mechanistische denken
volstrekt uit den boze.
( Doe uzelf een plezier en bestudeer deze bundel in zijn geheel.)
De
mens dient dan niet te bepalen hoe de weg zijn zal, maar hij zal op elk moment
moeten nagaan hoe het met die weg zit. Wat hij vervolgens kan doen is zorgen
dat hij het afleggen van de weg zoveel als mogelijk in goede banen leidt, hetgeen in feite
inhoudt dat hij voortdurend bijstuurt
en daarbij zoveel als mogelijk fouten vermijdt. Sprekende over het begrip
anarchisme heb ik al gesproken over dat bijsturen. De tweede vraag slaat dus
niet op wat wij volgens ons moeten doen, maar hij slaat op wat logisch is en
bijgevolg zoveel mogelijk bevorderd moet worden.
Er
is nog iets waarop gewezen moet worden. Zolang en voor zover de mensen namelijk
denken dat zij het doel en de weg zelf moeten bepalen kunnen zij logischerwijs
niet anders dan in collectiviteiten denken. De door hen uitgedachte blauwdruk
moet voor het collectief van alle mensen een realiteit worden. Maar, als je
begrijpt dat het niet om het bepalen van de weg gaat maar om het nagaan en het
volgen ervan, dan is het tegelijkertijd duidelijk voor je dat het geen
collectieve zaak is maar een individuele. De weg naar volwassenheid is de weg
van jou en mij. In ons persoonlijk spelen de noodzakelijke processen zich af en
brengen teweeg wat zij teweeg brengen. Met collectiviteiten heeft dat niets te
maken, sterker nog: collectiviteiten komen in het hele verhaal van de
menselijke ontwikkeling niet voor! Weliswaar zijn de mensen steeds in
collectief verband bezig, maar dat berust op bepaalde, door de alsnog onvolwassen
mensen zelf ontworpen voorstellingen en niet op het feitelijke proces in de
werkelijkheid. Dat proces gaat als het ware buiten de mens om, ook al is deze
er volledig in betrokken. Dus: het als eis stellen van evidenties leidt
noodzakelijk tot het denken in collectieven, maar het nagaan en volgen van
evidenties daarentegen leidt tot individuele ontwikkeling.
Omdat
het laatste overeenkomt met de werkelijke situatie van de mens mislukken na
korter of langer tijd onherroepelijk alle op collectieve basis gestoelde
experimenten met samenlevingsvormen, zoals daar zijn communes, kibboetsen en op
zogenaamd socialisme gegronde Staatsvormen. Het mislukken hiervan ligt dus in
de logica en daardoor is het dom de deelnemers aan zulke experimenten van
gebrek aan gemeenschapszin te beschuldigen. Geen enkel
redelijk mens houdt het uit bij een collectieve identiteit! Ook wat dit betreft
is het opmerkelijk dat bijna nooit iemand zelfs maar overweegt of het mislukken
van bovengenoemde experimenten wellicht aan de experimenten kan liggen en niet
aan de eraan deelnemende individuen. Dit laatste wil uitdrukkelijk niet zeggen
dat die individuen vrijuit gaan, want doorgaans hebben zij in hun egoïsme flink
aan die mislukking bijgedragen. Maar, hoe dan ook, er is toch geen andere
mogelijkheid dan dat het mislukt!
Toen,
als vervolg op de
verlichting, de sluimerende individualiteit in de gehele westerse
mensheid ontwaakte leidde dat tot doelstellingen die een uitgesproken collectivistisch
karakter hadden. Deze doelstellingen behelsden een betere wereld waarin de verhoudingen
gelijkwaardig zouden zijn. Uiteraard kwamen de onderste lagen van de
maatschappij daarmee. De bovenlaag, die in feite slechts uit een volstrekte
minderheid bestond, vond het natuurlijk wel goed zoals het was: men kwam niets
tekort, men kon vrijwel onbelemmerd macht uitoefenen en men genoot een schier
onbeperkte vrijheid van handelen. Dat waren natuurlijk de enkelen die het al
ver gebracht hadden als individu en die zich als kapitalist konden en wilden
laten gelden. Maar de onderlaag ontwaakte en wilde verandering. Die verandering
berustte op een voorstelling van een goede, althans betere wereld en men volgde daarbij
onbewust de begrippen uit De Grote Vierslag. Hierover heb ik het uitvoerig
gehad. Maar, het basisgegeven van die onderlaag was het behoren tot een
ongedifferentieerd collectief.
Gemeenschapszin-1
; Gemeenschapszin-2 ; Gemeenschapszin-3
; Betere
Wereld-1 ; Betere
Wereld(orde)-2 ; Betere
Wereld-3 ; verlichting-1,
verlichting-2,
verlichting-3,
verlichting-4,
verlichting-5,
verlichting-6,
verlichting-7
; verlichting-8
; verlichting-9
; verlichting-10
; verlichting-11,
verlichting-12
; verlichting-13
; verlichting-14
; verlichting-15
;
No.
80 lees e.e.a. ook vanaf no. 78
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
Via
de macht van het collectief en de opofferingen van onvoorstelbaar moedige
enkelingen is het de maatschappelijke onderlaag in de eerste helft van onze
eeuw gelukt steeds meer rechten, faciliteiten en welvaart voor zichzelf op te
eisen. Uiteraard ging dat vanuit de overtuiging dat die onderlaag net zoveel recht op welvaart en welzijn heeft als de aanvankelijk nog kleine
bovenlaag, die overigens wel op de een of andere manier uit die onderlaag was
voortgekomen. De adel had de strijd al in de vorige eeuw verloren! Genoemde overtuiging leidde ertoe
dat men enerzijds de bezitters hun bezit ging kwalijk nemen en daarbij een
ideologie ging ontwikkelen die in sterke mate overeenkomt met de christelijke
leer van onthouding en afwijzing van het stoffelijke, om anderzijds de eigen
welstand gaandeweg te vergroten. Dat bevorderen van eigen welstand heeft in
wezen niet zoveel te maken met een in de onderlaag ontwaakt
rechtvaardigheidsgevoel inzake het eerlijk verdelen, maar heeft daarentegen
alles te maken met de ontwikkeling tot individu, die zich overal doorgezet
heeft. Het is juist deze ontwikkeling die de mensen uit de ban van een
onwaardige, grauwe en onpersoonlijke waardeloosheid vrijmaakt en die hen doet
inzien niet de mindere van wie dan ook te zijn.
Maar,
diezelfde ontwikkeling breekt de door hen om te beginnen gevormde collectieven
genadeloos af en maakt hen eveneens tot bezitters van de wereld...
Het
is niet de taak van de filosoof om voorspellingen te doen. Eigenlijk is dat
niemands taak, want in de grond van de zaak is de werkelijkheid door en door
Onvoorspelbaar. Toch zijn er wel gebieden die enigerlei voorspelling toelaten,
zeker is dat het geval als het over het mechanische aspect van de werkelijkheid
gaat en het daarbij behorende mechanistische denken. De filosoof echter moet
zich van voorspellingen onthouden. Juist hij (zij) weet veel te goed hoe het
zit met de beweeglijkheid van de werkelijkheid. Dat alles neemt echter niet weg
dat het filosofisch mogelijk en verantwoord is een beeld te schetsen van
toekomstige ontwikkelingen. Die mogelijkheid komt voort uit het herkennen en
beschrijven van bepaalde bewegingen, ontwikkelingen dus. Deze mogen echter geen
incidenteel karakter hebben, zoals bijvoorbeeld bepaalde bewegingen in de
economie en bewegingen in de gangbare wetenschappelijke interesses. Ook
politieke ontwikkelingen zijn bijna steeds van zeer kortstondige en
betrekkelijk wezenloze aard. Wil je op deze gebieden toch een lijn naar de
toekomst blootleggen, dan moet deze ver boven het incidentele uitstijgen. Het
is met absolute zekerheid te stellen dat de individualistische ontwikkeling van
de mensheid doorgaat. Ik behoef nu niet meer uit te leggen dat de mens
uiteindelijk individu is! Dus: genoemde ontwikkeling is de grote lijn die
getrokken kan en moet worden. Vervolgens zijn er enkele sub-zekerheden uit af
te leiden. Zo is het eveneens zeker dat de collectieven steeds meer in zullen
storten en dat daarmee een aanvankelijk onaangename bandeloosheid op zal
treden. Elke poging om die afbraak een halt toe te roepen zal logischerwijs
mislukken - dat zou niet het geval zijn als de mens toch een kuddedier was met
de daarbij behorende behoefte in een groep op (of beter: onder) te gaan. Het
instorten van de collectieven zal de Staat en de macht van de politici almaar
meer ondermijnen zodat de, overigens door de Staat steeds meer verwaarloosde,
infrastructuur noodzakelijk in handen van de burgers zelf kan overgaan.
Uiteraard zijn het de grote ondernemingen die er om te beginnen beslag op
zullen leggen, maar gaandeweg zal blijken dat juist dan de invloed van de
burgers het grootst is: de ondernemingen zijn immers rechtstreeks afhankelijk
van die burgers, terwijl de Staat er per definitie bovenuit gaat!
Zo
is ook te voorspellen (maar dat is wezenlijk geen voorspellen) dat de zich
individualistisch ontwikkelende enkelingen steeds meer individu zullen worden
en, daaraan meekomend, almaar meer onvoorwaardelijk de vrije aanwezigheid van
de ander zullen herkennen en bevestigen. Deze onvoorwaardelijke erkenning is de
eerste praktisch maatschappelijke stap op de weg naar het alles omvattende
nihilisme. Mensen die onvoorwaardelijk erkend worden zijn voor de erkennende
individu niet langer van waarde: je kunt ze nergens voor gebruiken, ze geen
enkel gedrag afdwingen en nergens in onder brengen. Deze eerste nihilistische
stap is de moeilijkste. Vinden dat je zelf ergens recht op hebt is niet zo
moeilijk, maar vinden en onvoorwaardelijk laten gelden dat de ander rechten
heeft is bijna niet te doen, althans niet om te beginnen. In de ontwikkeling
van de mensheid speelt echter het al of niet moeilijk zijn van een bepaalde
stap geen rol. De zaak gaat toch door, maar de mensen zelf kunnen er
persoonlijk af en toe een zware dobber aan hebben!
Ook
de ontwikkeling van de mensheid gaat zijn eigen gang, of de mensen het nu leuk
vinden of niet. De gedachte dat de mensen hun wereld kunnen maken (in de zin
van ontwerpen) is een foute gedachte: in de grond van de zaak ontwerpt de
werkelijkheid zelve de wereld. Maar het volgens dat ontwerp opbouwen en
inrichten van de wereld is een zaak van menselijke activiteit. En die
activiteit vraagt een helder inzicht in de werkelijkheid. Die vraag en behoefte
liggen er omdat de mens volkomen vrij in de kosmos staat.
Zoals
in de loop van dit verhaal over De Grote Vierslag aangetoond, behoort de mens
nergens bij en is de mens nergens in onder te brengen. Zo kan hij overal nee op
zeggen en bijvoorbeeld het opbouwen en inrichten geruime tijd verzieken. Maar
uiteindelijk geldt toch dat hij in al zijn vrijheid bij het proces behoort dat
de werkelijkheid in wezen is, zodat zijn nee-zeggen en zijn opbouwen en
inrichten en andere activiteiten toch binnen de logische lijn van dat proces
blijven. Op grond van dit laatste, namelijk het dubbele karakter van het
volkomen vrij zijn en het verwerkelijken van een logische lijn is met
stelligheid te zeggen dat de mens tenslotte individu zal zijn. Hij zal ermee
eindigen De Grote Vierslag in al zijn nuances en betekenissen te verwerkelijken.
Het is ondenkbaar dat er ergens in het heelal mensen zullen zijn die niet aan
De Grote Vierslag toekomen. Zouden zij namelijk de aanleg missen zover te
komen, dan zouden zij geen vrije verschijnselen zijn, en dus geen laatste
verschijnselen. Dat te veronderstellen is echter onlogisch juist omdat het over
mensen gaat! Dus: gaat het over mensen, dan is volwassenheid onvermijdelijk en
De Grote Vierslag noodzakelijk. En dat uitsluitend door het vrije karakter van
de mens. Overigens blijft het mogelijk dat de planeet zelf (voor de mensen)
voortijdig ten onder gaat, door een of andere kosmische ramp.
Dan
moge tot troost dienen dat ongetwijfeld mensen elders in het heelal de reis wel
zullen halen!
Overtuiging/overtuigingen/levensovertuiging-zie
A1
, B2 , C3 , D4
, E5
, F6
, G7
, H8
,
Tot
zover deze Goudse cursus over DE GROTE VIERSLAG
Rotterdam,
15 juni 1994
Jan
Vis, filosoof
Bovenstaande
tekst is geschreven:
Door
Jan Vis, filosoof.
Aangezien
de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten, maar juist voor alle mensen,
is het citeren uit deze bundel zonder meer toegestaan.
Bronvermelding
wordt echter wel op prijs gesteld.
|