VARIA
" The beautiful Art of
Philosophy "
door
Jan Vis, filosoof
Bladwijzers: collectivistische
denken, zie no. 3 ; Individualisme
; Ziel ; persoonlijkheid ; doodstraf-2 zie no. 10
; Werkgelegenheid politieke
gedoe, zie no. 04 ; Polariseren-zie
04 ; Polariseren-zie
06 ; Darwin
;
Nihilisme-01
Over zelf nadenken gesproken...-02
Dat verdomde individualisme!-03
Vrijdenkers doen het alleen..?-04
Een nieuwe Bijbelvervalsing-05
De mens een sociaal dier..?-07
Keuze voor het ongerijmde..-08
Onvoorwaardelijk recht op zelfmoord-10
+ een 16-tal artikelen
inzake zelfdoding/zelfmoord/zin van het leven/eenzaamheid etc.
De
menselijke zelfontkenning/GEEST-zie bladwijzers: Zelfdoding ; Zelfdoding-14
; zie bladwijzers ; Zelfmoord-Twijfel-Vertwijfeling-1 ; Zelfmoord-10 ; zie Onder macht versta ik.
; Zelfmoord-2
; Zelfmoord-3
; Zelfmoord-5
; Levenskracht -zie bladwijzer
; Zelfmoord-6 ; zie bladwijzers ; Zelfmoord-7 ; zie bladwijzers, ; Zelfmoord-8
; zie bladwijzers ; Zelfmoord-9 ; zie bladwijzers ; Zelfmoordenaars-11 ;
zie bladwijzers ; Menswaardig
sterven (…uitzichtloos en ondraaglijk
lijden..? en het verkeren in een
stervensfase..?) – Meer
info, zie bladwijzers
; EENZAAMHEID
; ZIN VAN HET
LEVEN(3X) ; Vrijheid om
te sterven – zie afl. 23 ;
Aangezien de filosofie er
niet is voor enkele bevoorrechten, maar juist voor alle mensen, is het citeren
uit de artikelen zonder meer toegestaan. Bronvermelding wordt echter wel op
prijs gesteld. ( Jan Vis, creatief filosoof )
The beautiful Art of Philosophy
Bladwijzer:
Werkgelegenheid persoonlijkheid
01.
NIHILISME
Jan Vis
(Lezing voor de Leidse Studentenvereniging SSR-L, 13 mei 1986)
Dames en Heren, het is een vreemde zaak met dat nihilisme..!
Om allerlei uiteenlopende redenen wordt het door de meeste mensen als iets
negatiefs gezien, onder andere omdat het de bestaande maatschappij zou willen
vernietigen, vaak niet zonder dat er geweld aan te pas komt, maar ook omdat het
geassocieerd wordt met een soort van leeghoofdigheid, een niet geïnteresseerd
zijn bij het wel en wee van de wereld waarin wij met zijn allen leven moeten.
In humanistische kringen bijvoorbeeld spreekt men van een 'levensbeschouwelijk
vacuüm', en men ziet daarin een gevaarlijke voedingsbodem voor autoritaire
systemen. Overigens niet geheel ten onrechte, zoals ik zo dadelijk hoop te
laten zien.
Maar eerst even dit: in eerste instantie is mij gevraagd om over het
humanistische standpunt inzake het nihilisme te spreken. Dat echter kan ik niet
doen omdat ik ten eerste geen woordvoerder ben van het Humanistisch Verbond en
ten tweede omdat ik het met de gedachte van het 'levensbeschouwelijk vacuüm' en
de consequenties daarvan helemaal niet eens ben. Over het gedachtengoed van de
Vrijdenkers spreek ik wel regelmatig, maar het thema van het nihilisme is bij
de vrijdenkers nog nauwelijks uit de verf gekomen, zodat ik vrees dat hun
oordeel voorlopig ook nog wel negatief zal zijn. Blijft er dus over dat ik
namens mezelf spreek en zo is alles weer mooi op maat komen te liggen. Er wordt
in de moderne wereld al meer dan genoeg namens, doorgaans anonieme, anderen
gesproken, zoals je juist in deze dagen, met de verkiezingen in het verschiet,
weer veelvuldig kunt constateren.
Welnu, wat versta ik onder nihilisme? Ik versta onder nihilisme de
levenshouding, die het gevolg en de afspiegeling is van het feit dat je weet
dat de werkelijkheid in de grond van de zaak zonder waarde is. Om die
omschrijving meteen al enigszins te profileren zal ik eerst iets zeggen over
een veel gebruikte interpretatie, die ook vanavond gegarandeerd ter sprake zal
komen, maar die ik nu buiten beschouwing wil laten. Het gaat over de opvatting
dat er in elke verandering, omwenteling eventueel, van een cultuur een
'nihilistisch moment' aan te wijzen is, voorzover
namelijk de oude cultuurwaarden wegzakken en hun zin en betekenis verliezen.
Het worden dan eigenlijk holle frasen. Niemand neemt ze meer serieus. Omdat er
in een dergelijk geval echter tegelijk nieuwe waarden aan het ontstaan zijn,
waarden die wat de grondprincipes betreft niet echt verschillen van de oude,
laat ik dat vanavond voor wat het is. Het uiteindelijk resultaat is immers dat
er toch weer waarden zijn ontstaan, zij het wellicht met een wat meer modern
karakter.
Het gaat mij nu dus niet om dat golfslag-proces, maar om een veel dieper
liggende zaak, het nihilisme zèlf. Een zaak die, zo
half en half bewust, de gemoederen van heel wat mensen bezig houdt, in die zin
dat hij voor die mensen hevig verontrustend is. Ik doel op de langzaam sterker
wordende zekerheid dat de werkelijkheid inderdaad volkomen zonder enige waarde
is. Om met Bolland te spreken: "In wezen is de werkelijkheid volkomen
nietigheid”. En dat betekent dan onmiddellijk ook dat al onze waarderingen en
normen, maar ook al onze idealen en levensbeschouwingen, wat hun maatgevende
waarde betreft, fictief zullen blijken te zijn.
Dat is voorwaar geen kleinigheid! Want letterlijk alle beschaving berust op die
waarderingen en daaronder zijn er toch beslist wel een heleboel die zonder meer
redelijk en humaan genoemd kunnen worden. Moet dat dan allemaal verdwijnen?
Daarover kan ik om te beginnen dit zeggen: als wij er tegen protesteren dat al
die cultuurwaarden gedoemd zijn te verdwijnen, protesteren wij eigenlijk tegen
onze eigen cultuur. Die cultuur is namelijk analytisch en dat betekent,
zoals u weet, dat wij bezig zijn alles uit elkaar te halen. Nu dacht men
aanvankelijk dat die analyse van de werkelijkheid tenslotte een enkelvoudige en
dus niet verder te splitsen bouwsteen op zou leveren. In het natuurkundig
onderzoek probeert men sinds het begin van deze eeuw dat kleinste deeltje op te
sporen, maar daarbij doet zich iets heel merkwaardigs voor: hoe verder je
namelijk komt met die analyse, hoe meer het duidelijk wordt dat je geen
kleinste deeltje vindt, maar helemaal niets! De materiële werkelijkheid blijkt
helemaal niet uit dingen, uit enkelvoudige bouwstenen, te bestaan, maar uit
ongrijpbare en niet te bepalen beweeglijkheden die er af en toe wel zijn en af
en toe niet. En steeds blijkt dat wij met onze waarderingen uit het dagelijkse
leven geen vat krijgen op die geheimzinnige beweeglijkheden. Al die
waarderingen blijken niet van toepassing te zijn, ze gelden eenvoudig niet.
Wat is de vorm van die beweeglijkheden: dat is niet te zeggen; wat is hun
kleur: niet te zeggen; wat is hun afmeting: niet te zeggen - en ga zo maar
door! Dat betekent dus dat je analytische onderzoek van de werkelijkheid
letterlijk op 'niets' uitloopt. Daarmee wil ik natuurlijk niet zeggen dat je
niet een grote massa al of niet bruikbare kennis opdoet en ook wil ik niet
zeggen dat het analytische onderzoek niet nuttig zou zijn, maar het gaat er om
dat je uiteindelijk voor een situatie komt te staan waarover geen enkel
waardeoordeel meer is te geven. Hadden wij echt een 'bouwsteen' gevonden,
concreet en meetbaar, dan hadden wij als het ware een 'minimum-waarde'
in handen gehad, een waarde waartegen al het andere afgewogen had kunnen
worden, maar dat blijkt allemaal een fictie te zijn.
Een waardeoordeel ontstaat als je het één met het ander vergelijkt. Daarbij
moet u wel bedenken dat wij zèlf het zijn, die deze
vergelijking maken, zodat het waardeoordeel altijd een samenhang zal verraden
tussen mij en datgene waarover ik dat oordeel uitgesproken heb. Ik vergelijk
het één met het ander en ik kom tot de conclusie dat bijvoorbeeld het één voor
mij van grotere waarde is dan het ander. Ik ken die grotere waarde er aan toe
op grond van allerlei overwegingen, die evenwel allemaal op de een of andere
manier te maken hebben met mijn belang. Als ik een boekenkast wil maken
zijn planken en schroeven en dat soort zaken voor mij van belang; ik heb ze
nodig anders komt die boekenkast er nooit. Maar het op de kop tikken van die
planken en schroeven kan zo af en toe heel wat voeten in de aarde hebben en dat
kan zo hoog oplopen dat ik tenslotte alleen nog maar daaraan denk. Nu gaat het
alleen nog maar over een boekenkast, maar intussen hebt u misschien zelf al
bedacht dat alles, waaraan wij waarde hechten op dergelijke
belangenverhoudingen berust.
Dat gaat bepaald niet alleen maar over dingen die
wij willen hebben, het gaat ook over dingen die wij willen bereiken, dingen die
voor ons een ideaal zijn. Ook idealen, hoe prachtig op zichzelf ook, zijn
belangenverhoudingen en dus ook waardeoordelen die wij uitspreken op grond van
een vergelijking die wij tussen onze actuele en onze gewenste omstandigheden
maken. En het zal u allemaal bekend zijn dat juist idealen u helemaal in beslag
kunnen nemen. We hechten grote waarde aan idealen...
Als je de praktijk van onze cultuur bekijkt, dan zie je dat zo ongeveer
iedereen wel achter iets aanloopt, iets waaraan grote waarde gehecht wordt en
dat daardoor je denken beheerst, een bepaalde richting uit dwingt. Je kunt
bijvoorbeeld denken aan het zogenaamde 'grote
goed van de democratie' en, wat tegenwoordig
ook steeds naar voren gehaald wordt: de werkgelegenheid, die volgens alle politici van
meer waarde is dan wat dan ook. En wat te denken van onze godsdienstige waarden
en tegenwoordig ook de humanistische. Dan heb je nog de waarde van het leven,
waarbij men zich op het ogenblik afvraagt of die waarde voor iedereen wel even
groot zou zijn: wat is de waarde van een demente bejaarde en wat die van haar
verzorger? Wegen die wel tegen elkaar op? In mijn tijd werd de waarde van een
soldaat in oorlogsomstandigheden gesteld op een gulden vijftig - heel leerzaam
is het om die waarde eens te vergelijken met die van een straaljager of een
kruisraket! Ik wil maar zeggen dat in onze cultuur alles in waarden uitgedrukt
wordt, hetgeen uiteraard ook duidelijk blijkt uit het feit dat wij overal voor
moeten betalen en omgekeerd ook overal voor betaald moeten worden.
Wij stuiten hier op een eigenaardige tegenspraak: enerzijds worden wij allemaal
beheerst door een wijdvertakt stelsel van waarden, terwijl anderzijds onze
analytische cultuur er toe leidt dat je tenslotte nergens meer waarde aan kunt
hechten omdat de werkelijkheid bij analyse in niets uitloopt. Toch is dit in
feite helemaal geen tegenspraak. Het geven van een waardeoordeel immers komt
voort uit de vergelijking van het één met het ander en die vergelijking berust
op het van elkaar scheiden van dat een en dat ander, op analyse dus. Zo ziet u
dat er tijdens het analytische cultuurproces voortdurend waardebepalingen
plaats vinden terwijl er tegelijk, met het in zicht komen van het einde,
duidelijk gaat worden dat er geen enkele waarde te bepalen valt omdat je aan
het einde van de analyse niets over houdt. Het gaat steeds meer blijken dat wij
slechts waarde 'hechten' aan de dingen en dat wij dat doen omdat er in
werkelijkheid geen waarde bestaat. De waarde van de dingen is een fictie. In
dit verband is het wel aardig om op te merken dat wij deze zaak kennelijk
steeds onbewust hebben geweten. Waarom zouden wij anders spreken van 'waarde hèchten aan...'.
Het fictieve karakter van de waarden en de daarbij behorende oordelen komt in
onze samenleving steeds duidelijker naar voren. Het zal u zeker opgevallen zijn
dat het tegenwoordig almaar moeilijker wordt om tot een oordeel te komen over
allerlei zaken. En dan gaat het niet alleen over politieke, ideële of morele
zaken, maar ook over praktische en technische kwesties. Zo komt de thans weer
opgelaaide discussie over nieuwe kerncentrales eigenlijk ook neer op het
toenemende onvermogen om tot een waardeoordeel te komen. Zelfs over de
technische en wetenschappelijke problemen kunnen de deskundigen het niet meer
eens worden, terwijl je toch zou zeggen dat op dit terrein de onweerlegbare
wetenschappelijke kennis de maat is. Een en een is twee, daar kan je niet voor
en niet tegen zijn, dat is gewoon zo. Maar toch is het niet helemaal zo - daar
kom ik straks op terug als ik het over de 'betekenis' van de dingen zal hebben.
Eerst wil ik nog iets meer over onze huidige samenleving zeggen. Je kunt
namelijk ook opmerken dat het gros van de mensen langzaam maar zeker bezig is
de dingen te ontwaarden en dan bedoel ik zowel de materiële als de niet
materiële zaken. Over de materiële zal ik kort zijn, voornamelijk omdat de tijd
mij ontbreekt om dat uitvoerig uit te diepen. In het ontwaarden van de spullen
speelt namelijk ook het al of niet schaars zijn van de goederen een rol. Wij
gooien 's maandags het oude brood in de vuilnisbak omdat de bakker weer vers
brood in voorraad heeft en wij dat betrekkelijk gemakkelijk kunnen aanschaffen,
maar in Ethiopië zou men voor dat oude brood een moord doen. De waarde van dat
oude brood is daar nauwelijks te becijferen, terwijl het hier nauwelijks de
moeite waard is. Er speelt dus, wat de materiële ontwaarding betreft een groot
aantal factoren een rol, maar u zult het hopelijk met me eens zijn dat je toch
zou kunnen spreken van een toenemende onverschilligheid voor de waarde van de
spullen. Ik denk trouwens dat dit een van de redenen is waarom producenten
steeds energieker in de weer zijn om hun waren doormiddel van onnutte
verfraaiingen een schijn van grotere waarde te geven.
Hoe dan ook, mijn interesse - en hopelijk ook de uwe - gaat nu meer uit naar de
geestelijke zaken, laten we zeggen: de levensbeschouwingen. Zoals gezegd kunnen
we ook daarbij een toenemende ontwaarding constateren. Een wat meer uitvoerige
analyse hiervan leert ons trouwens nog een paar interessante dingen, die
betrekking hebben op wat ik pleeg te noemen: 'het van bovenaf denken'. Hoe
ontstaat namelijk een levensbeschouwing, een geestelijk of maatschappelijk
ideaal, een 'utopie' desnoods? Er ontwikkelt zich onbewust in de mensen die tot
een bepaalde cultuur behoren een nieuw inzicht in hun eigen werkelijkheid. Zo'n
ontwikkeling gaat betrekkelijk langzaam, hij realiseert zich doorgaans via
meerdere generaties.
(Ik moet dit in het kort vertellen en daarom laat ik het achterwege om de
gedachte, dat er een ontwikkeling in het menselijk zelfbewustzijn zou bestaan,
te onderbouwen. Ik zeg dit er maar even bij, omdat er denkers zijn die
ontkennen dat er een dergelijke ontwikkeling zou zijn, volgens mij ontkennen
zij dat ten onrechte. Ik vermoed omdat zij het begrip 'ontwikkeling' associëren
met de gedachte dat een ontwikkeling een doel zou moeten hebben, iets wat ik op
mijn beurt weer ontken.)
Er ontwikkelt zich dus onbewust een nieuw inzicht. Je zou dat een 'collectief
inzicht' kunnen noemen, maar ik houd niet zo van dat woord 'collectief', en ook
de Hegelse term 'Weltgeist'
vind ik niet meer zo erg bruikbaar. Hoe dan ook, het kan niet uitblijven dat
dit nieuwe inzicht geleidelijk tot het zelfbewustzijn van een beperkt aantal
mensen gaat doordringen en door die mensen herkend en gewaardeerd wordt als
iets dat de moeite van het nastreven waard is. Het wordt voor die mensen een ideaal
en dat ideaal wordt aan de andere mensen als een noodzakelijke en waardevolle
nieuwe levensbeschouwing voorgehouden. Bovendien wordt dat nieuwe ideaal nader
uitgewerkt: men gaat uitzoeken hoe het verwezenlijkt zou kunnen worden, welke
verschijnselen daarbij zullen optreden, hoe de daarbij behorende ethiek onder
woorden gebracht zou kunnen worden en als maatgevend zou kunnen gaan gelden. Al
met al ontstaat er nu een stelsel, dat geheel en al doortrokken is van waarden,
'hoge waarden' desnoods. De nieuwe idealisten richten hun gehele leven naar die
nieuwe 'hoge' waarden in en zij zijn almaar in de weer om hun omgeving naar die
nieuwe waarden te beoordelen. Alles verschijnt in het licht van dat ideaal. En
natuurlijk, zo langzamerhand komen er steeds meer mensen die hetzelfde ideaal
hebben, het wordt zelfs gaandeweg een norm voor de gehele samenleving!
Nu is het opmerkelijke van deze norm dat hij van bovenaf komt. Eigenlijk
bestaat hij voorlopig alleen maar in het zelfbewuste denken van een aantal
mensen, een groot aantal, de meerderheid desnoods. Maar ten aanzien van de
samenleving als geheel moet die norm toch nog àfgedwongen
worden. Het is iets waardevols, dat nog lang niet door iedereen vanzelfsprekend
als zodanig gezien wordt. Vaak lijkt het wel daarop, maar dan zijn het de
conditioneringen, die ook weer van bovenaf, via opvoeding en onderwijs, deze
schijn veroorzaken. Dan praten we elkaar allemaal na dat we ons aan dit of aan
dat hebben te houden om ons er tegelijkertijd aan te onttrekken, als we de kans
krijgen. Het betalen van belasting is daarvan een voorbeeld. Ik wil zeggen: een
geconditioneerde waarde is nog lang geen vanzelfsprekendheid, iets waaraan je
je, zonder dwang van bovenaf, vanzelf houdt. De conditioneringen spelen dus
eigenlijk de rol van een soort van preventieve politieagent, juist om de
waardevolle norm bij de mensen af te dwingen. Het spreekt, dunkt mij, vanzelf
dat diegenen, die een dergelijke waardevolle norm vertegenwoordigen, bepaalde
elites dus, er alles aan gelegen is de zaak in stand te houden, deels omdat zij
er inmiddels een stevig belang bij hebben gekregen binnen het kader van de
maatschappelijke organisatie, maar toch wel degelijk ook omdat het voor hen
werkelijk iets waardevols is. Zo betekent voor de christenen het christendom
een niet gering maatschappelijk belang, maar ook een waardevolle norm voor de
samenleving. Hetzelfde kan je zeggen van bijvoorbeeld het humanisme, dat in ons
land als Humanistisch Verbond een toenemend maatschappelijk belang paart aan
een geestelijke waarde. En bij beide, christenen en humanisten, kun je
tegenwoordig waarnemen dat zij zich sterk willen maken tegen het toenemend
'nihilisme', het verval van normen en waarden, dat inderdaad voor hun
maatgevende 'hogere' normen en waarden bedreigend is. Dat gaat zelfs zo ver dat
men in humanistische kringen onlangs uitgeroepen heeft dat men desnoods samen
met de kerken - stel je voor! - de strijd tegen het nihilisme moet aanbinden.
Wat is nu dit nihilisme, dat hen als een schrikbeeld voor ogen staat? Is dat
voor de mensheid nu echt zo bedreigend? Let u eens op het volgende proces: dat
'bovenliggende' geestelijke goed, die 'hogere' normen en waarden, die dalen
langzaam maar zeker af in de mensen. Dat wil zeggen dat zij 'vanzelfsprekend'
gaan worden. Zij gaan hun 'hogere' karakter verliezen doordat het
aanvankelijke, vastgelegde en geformuleerd stelselmatige zich oplost, zodat er
tenslotte niets over blijft. Maar, let op, waarvàn
blijft er niets over? Uiteraard van het stelselmatige. Je zou kunnen
zeggen dat de formule zich oplost. Precies zoals de gehele vastgelegde
verschijnende werkelijkheid zich bij analyse oplost, zoals ik daarstraks
vertelde. Het door christenen, humanisten en anderen gesignaleerde 'nihilisme'
doet dus de inzichten niet verdwijnen, maar de idealistische waarde daarvan. En
daarvoor in de plaats wordt de zaak 'verlevendigd'. De zaak komt als een
vanzelfsprekendheid in het lèven van de mensen te
liggen en gaat nu 'betekenis' krijgen. Dat wil zeggen dat hij niet langer uit
het geheel van de werkelijkheid gelicht wordt als een waardevolle bijzonderheid,
als iets 'waarom het zou gaan', maar nu beschouwd wordt als een beweeglijke
verhouding binnen het leven zelf.
Betekenis is dus een ander begrip als waarde. Een piano kan een grote waarde
vertegenwoordigen, hij kan mij wel een ton gekost hebben en voor twee ton
verzekerd zijn, terwijl hij voor mij toch geen betekenis kan hebben als
muziekinstrument als ik totaal niet geboeid word door muziek. Maar als ik wel
van muziek houd betekent die piano veel voor mij, zelfs als het een oude en
gammele is. Je moet dus de begrippen 'betekenis' en 'waarde' goed van elkaar
onderscheiden, maar ik geef toe dat dit vaak moeilijk is, omdat een en ander in
ons taalgebruik - en dus ook in ons denken - erg door elkaar heen loopt. Veelal
wordt de betekenis uitgedrukt in de waarde en dan zegt men: "ik zou die
piano nog voor geen miljoen willen missen". Verwarrend is dit dus wel,
maar misschien helpt het als ik zeg dat iets, als het om de waarde gaat, altijd
uit het verband van het geheel gelicht wordt, terwijl het wat betreft de
betekenis steeds binnen dat verband tot zijn recht komt.
Waarde is gegrond op het gespletene, het uit elkaar zijnde, maar betekenis
daarentegen op het volledig samenhangende.
Het begrip 'betekenis' behoort bij het nihilisme en dus behoort de samenhang
daar ook bij. Nihilisme zonder de samenhang der dingen is vernietiging,
maar met die samenhang doet het alles tot zijn recht komen. In samenhang met
het geheel van mijn leven heeft de piano betekenis en komt tot zijn recht.
Daarom zal ik hem ook goed verzorgen, zelfs als hij oud en gammel is. En ook
dat ligt anders als het over de waarde zou gaan. Wij verzorgen de dingen
waaraan wij waarde hechten beter dan de minder waardevolle dingen. Deze laatste
vallen tegenwoordig vaak onder de categorie 'wegwerpartikelen'. Geen wonder dat
er een enorme verspilling gaande is. Geen wonder dat een wasmachine niet echt
goed gemaakt wordt, het gaat niet in de eerste plaats om de betekenis van dat
apparaat, maar om de economische waarde ervan.
Dit
geldt ook voor de idealen en de levensbeschouwingen. Ook daarbij is de
betekenis nauwelijks van belang; het gaat om de waarde als macht in de
samenleving. Een geloofsovertuiging behoeft niets te betekenen, als hij zich
maar leent tot machtsuitoefening. Mij dunkt dat het C.D.A. hiervan een
schitterend voorbeeld is! Maar, wat mij betreft gelukkig, zakken de
geformuleerde waarden weg in het leven. Je zou zo zeggen dat de oorspronkelijke
'idealisten' dit zouden moeten toejuichen, maar dat is niet het geval. Je moet
namelijk niet vergeten dat de formules zich opgelost hebben. Daardoor ziet de
zaak er nu geheel anders uit dan toen het nog een welomschreven ideaal was
waarover theoretische verhandelingen gehouden konden worden. De zaak ziet er
zelfs zozeer anders uit, dat hij zich om te beginnen en voorlopig als iets
betrekkelijk negatiefs vertoont, namelijk als onverschilligheid voor die
oorspronkelijke geformuleerde idealen! Men vindt dat, met permissie, maar
'geouwehoer' en men vraagt zich terecht af wat je daaraan hebt!
In ieder geval is men niet meer bereid die normen en waarden als een van
bovenaf opgelegde dwang te accepteren. Dat nu zien wij overal in onze
maatschappij plaats grijpen: de dwang van bovenaf, op allerlei gebieden, is er
nog wel, maar hij wordt steeds minder serieus genomen; de eerbied voor het gezag van
maatschappelijke of geestelijke leiders neemt zienderogen af. En omdat de
waardevolle formules niet meer geaccepteerd worden lijkt het, van bovenaf
gezien, of de er aan ten grondslag liggende inzichten verdwenen zijn. Maar dat
is nu juist niet het geval! Zij zijn zich gaan vertonen in het alledaagse leven
en hebben hun ideale en elitaire karakter verloren.
Als je dat niet ziet - en van bovenaf is dat nauwelijks te zien - ga je de
mensen allerlei verwijten maken: ze zouden apathisch, onverschillig,
materialistisch en acultureel zijn! En volgens sommige denkers en sociologen
zouden zij dan extra gevoelig zijn voor nieuwe autoritaire systemen. Maar dat
is nu juist niet waar: met het verlevendigen, het 'alledaags' worden van de
inzichten wordt de ontvankelijkheid voor nieuwe elitaire waarden steeds
kleiner. De mensen zijn almaar minder te vinden voor ideologieën die hen
gehoorzaamheid afdwingen aan hogere waarden. Ze willen daar niet meer achteraan
lopen, hun persoonlijkheid
daarop afstemmen. En daarmee gaat op den duur een geheel wereldbeeld van
onderworpenheid, slaafsheid en minderwaardigheid en daarmee gepaard gaande
schuldgevoelens verdwijnen. Maar nogmaals: de inzichten verdwijnen niet. Ik zou
daarentegen willen zeggen: daarmee is het nu in orde gekomen.
Hoe helder die aanvankelijke idealen inhoudelijk ook waren, zij behoren niet
als een dwangsysteem over de mensen te heersen en de mensen behoren er niet als
slaven achteraan te lopen. En als zij dat op den duur niet meer doen, zullen
zij ook in staat zijn om zichzelf te besturen. Hier ligt dan ook de
verbinding tussen nihilisme en anarchisme,
maar het uitwerken daarvan zou weer een geheel nieuwe lezing vergen, en daarom
laat ik het vanavond hierbij.
The Beautiful Art of
Philosophy
2. Over zelf nadenken gesproken..!
Reactie op een artikel
Jan Vis
In het februari-nummer 1998 van het blad De Vrije Gedachte
staat een artikel van een criticus die het niet eens is met een betoog van
iemand anders, dat eerder in het blad heeft gestaan. In dat betoog wordt iets
gezegd ten gunste van mijn ideeën over de mens als uiterste mogelijkheid van de
evolutie. Daarbij gaat het om het feit dat ik tot de conclusie ben gekomen dat,
met het verschijnen van de mens, de evolutie op onze planeet beëindigd is. Een
opvatting die overigens door die criticus meteen al en passant weggezet wordt
met de denigrerende opmerking dat het van mij, Jan Vis, slechts een 'aanname'
zou zijn.
Gelukkig neemt hij mij die 'aanname' niet kwalijk! Dat is natuurlijk
buitengewoon geruststellend, want ik begon warempel al te vrezen iets
ongeoorloofds op mijn geweten te hebben...
In genoemd artikel in De Vrije Gedachte brengt die criticus onder meer te berde
dat het niet te pas komt een bepaalde opvatting van iemand anders, de mijne
dus, zonder meer voor juist te houden en over te nemen. Men behoort er eerst
grondig over na te denken. Dat zou die eerste schrijver, die het blijkbaar eens
was met mijn opvatting over de mens als eindpunt van onze evolutie, achterwege
hebben gelaten. Volgens die criticus had hij die 'aanname' van mij niet
klakkeloos over mogen nemen. Door dat wel te doen zou hij er blijk van hebben
gegeven niet logisch te kunnen denken, hetgeen voor een vrijdenker een ernstig
delict is. Aldus de strekking van het verhaal van die criticus.
Hoogst opmerkelijk is dat onze criticus zich vervolgens zelf op een uitermate
ergerlijke manier aan hetzelfde euvel van 'zomaar iets aannemen' bezondigt. Met
groot vertoon van superioriteit kondigt hij om te beginnen aan duidelijk te
zullen maken hoe het nu wèrkelijk met de evolutie
zit. En ja hoor, dan komt hij prompt met het zo langzamerhand tot op de draad
versleten verhaal dat door de geleerde evolutie- deskundigen nog steeds
opgedist wordt, namelijk dat zij zich niet voor kunnen stellen dat zo'n
bijzonder vitaal en fijnzinnig, maar uiterst langzaam verlopend, proces als de
evolutie tot een einde zal komen en dat zij er daarom de voorkeur aan geven aan
te nemen dat er ooit nog eens ergens een geheel nieuw zelfbewustzijn zal
ontstaan dat het onze verre te boven gaat.
Die evolutionisten beschouwen de gedachte aan een eindpunt dan ook als een
restant van primitieve godsdienstige voorstellingen uit een langvervlogen
periode. Volgens die voorstellingen zou God de mens naar zijn eigen beeld
geschapen hebben en dus zou er niets boven die mens uit kunnen gaan. Inderdaad
is dat een Bijbelse gedachte, maar - nog zo'n ergerlijke, maar veel
voorkomende, denkfout - dat betekent nog lang niet dat het dan dùs per definitie een verkeerde gedachte moet zijn,
afgezien van die onzin over god natuurlijk. Er wordt namelijk in feite gezegd
dat de mens zichzelf geschapen heeft en dat er dus niets boven hem uitgaat. Die
gedachte is evident juist.
Hoe dan ook, de criticus uit De Vrije Gedachte verbiedt ànderen
iets zomaar voor waar te accepteren, om tegelijkertijd zonder blikken of blozen
zichzèlf toe te staan klakkeloos het gewauwel over te
nemen van geleerden die uit hoofde van hun professie met de werkelijkheid geen
raad kùnnen weten. Zij bezitten inderdaad veel kennis
'over' de evolutie maar geven er telkenmale blijk van er ontstellend weinig
'van' te weten. Zo weten zij, volgens onze criticus, over bepaalde primaten te
melden dat die op een zeker moment begonnen zijn hun hersens te gebruiken. Die
kennis is ongetwijfeld juist, alleen al op grond van het feit dat deze bewering
altijd waar is. Maar goed, het zegt wel iets 'over' die primaten, maar er
blijkt niet uit of men iets 'van' die primaten weet, dat wil zeggen: er iets
van begrijpt. Want, om maar eens iets te noemen, waardoor ging nou juist dàt verschijnsel zelfbewust denken terwijl andere het onder
dezelfde omstandigheden nu juist niet gingen doen?
Wat mij bij zoiets ook steeds weer opvalt, is dat lui als onze criticus maar al
te graag bereid zijn het rammelende, zwakke en uitermate onaannemelijke getob
van gekwalificeerde deskundigen voor juist te houden en zonder meer over te
nemen. Net als betreft het een godsdienstig dogma! Kennelijk mag dat nu wèl, ongetwijfeld omdat het van wetenschappers afkomstig
is! Nu mag dus de eis vervallen om er zelf over na te denken! Tegelijkertijd
zijn zij er met geen mogelijkheid toe te bewegen veel aannemelijker, glashard
logische, argumenten voor een eindige evolutie zelfs maar in overweging te
nemen. Dat is toch het minste wat men zou kunnen doen. En vervolgens kan men
voor mijn part proberen precies die argumenten onderuit te halen. Maar neen,
men doet alsof die argumenten nooit ter tafel gebracht zijn en komt
gedachteloos met het uitgekauwde verhaal van de wetenschappers aanzetten! Over
zelf nadenken gesproken...
Er is natuurlijk geen sprake van dat ik zomaar iets aangenomen heb. Zoiets zou
voor een filosoof een blamage van de eerste orde zijn, immers, de filosofie
berust nu er juist op dat men nimmer zomaar iets aanneemt. Maar, helaas voert
het thans te ver om de gehele argumentatie uitvoerig te bespreken, dus beperk
ik me ertoe er op te wijzen dat het verschijnsel mens een 'dubbelwezen' is,
waarbij de verhouding tussen de ene kwaliteit en de andere van zodanige aard is
dat de een de ander tegenspreekt of opheft. Bijvoorbeeld: de mens is een
materieel verschijnsel om tevens tenvolle
niet-materieel te zijn, oftewel een 'stoffelijk' en 'geestelijk' verschijnsel
tegelijkertijd. Een dergelijke zichzelf weersprekende dubbele kwaliteit kan
alleen maar aan het absolute einde van een proces voorkomen, dus aan de
uiterste grens ervan.
Een andere opmerkelijke eigenschap van het verschijnsel mens is dat het zich
ontwikkelt. Het verandert voortdurend zichzelf. Dat is overigens iets totaal
anders dan wat men als regel onder 'evolutie' verstaat. Immers, daarbij zet een
bepaald verschijnsel zich om tot een volstrekt nieuw en zogenaamd 'hoger'
verschijnsel. Waarom het echter in dit verband gaat is, dat ontwikkeling alleen
maar mogelijk is als het verschijnsel in staat is voortdurend de eigen situatie
te ontkennen. Ontwikkeling vooronderstelt de ontkenning van het oude, terwijl
dat als zodanig toch zijn rol blijft spelen. Zo blijft almaar het oude bewaard
om tegelijkertijd nieuw te zijn. Dat is precies datgene dat wij kennen als het
begrip 'ontwikkeling' en het gelden van dat begrip is uitsluitend op het
eindpunt van het evolutie-proces mogelijk.
Uiteraard zijn er nog meer zaken aan dat dubbele verschijnsel te bedenken. Met
al deze informatie is terug te kijken en na te gaan hoe het met de evolutie,
het wordingsproces en de basale werkelijkheid zit. Genoemde 'basale'
werkelijkheid kan vervolgens weer uitgangspunt zijn van een omgekeerde redenering
en dan blijkt, bij logisch denkend nagaan van de zich vormende kosmos, dat men
tenslotte bij een of ander dubbelwezen uit mòet
komen. Of dit nu de mens is of niet, of wij dit nu zijn of andere zelfbewuste
wezens, een absoluut eindpunt van de evolutie is het in ieder geval wel!
Maar wat blijkt: de voor dit laatste verschijnsel geldende kwaliteiten passen
naadloos op de mens, dus alweer: met de mens houdt de evolutie op, niet echter
diens ontwikkeling.
Uiteraard is dat het geval op iedere tot leven gekomen planeet in het
universum. Daar treden dezelfde processen op, zodat daar op dit ogenblik nog
steeds evoluties aan de gang zijn, terwijl andere reeds lang zijn gestopt. Alle
stadia zijn elders in de kosmos aanwezig, maar naar het zich laat aanzien wel
in andere, onbeschrijfelijk ver verwijderde, zonnestelsels.
Tenslotte: uiteraard behoeft niemand het met de bovenstaande redenering eens te
zijn, maar als men zich geroepen voelt hem te bestrijden is het wel een zaak
van intellectueel fatsoen om uitsluitend de door mij gebruikte argumenten aan
te vallen. Men moet proberen op logische wijze de ongeldigheid ervan aan te
tonen. Verhaaltjes, die hun geldigheid ontlenen aan de maatschappelijke status
van anderen, en insinuaties, als zouden het maar 'aannamen' zijn, snijden geen
hout, of misschien juist wel... bij hen die kinderlijk in de wetenschap en haar
priesters geloven en bijgevolg gretig allerlei gewauwel uit die hoek voor zoete
koek slikken!
The beautiful Art of Philosophy
3. Dat
verdomde individualisme
Jan Vis
Het individualisme heeft in zogenaamd linkse kringen geen goede naam,
geassocieerd als het wordt met liberalisme en kapitalisme. Dat is eigenlijk merkwaardig,
want het grondthema van de westerse cultuur is toch de ontwikkeling van de mens
tot individu. Je zou dus verwachten dat juist mensen die zichzelf graag
'progressief' noemen warme pleitbezorgers van elke, de individualiteit
bevorderende, ontwikkeling zouden zijn...
Niets echter van dit alles! Een en ander wordt nog vreemder
als je ziet dat diezelfde mensen die met betrekking tot het individualisme in ònze cultuur een afwijzende houding aannemen er, als het
gaat om àndere culturen, bijvoorbeeld die van de
derde wereld of de voormalige 'communistische' wereld, energiek naar streven om
daar de mensen te steunen in hun worsteling om vrij en zelfstandig te worden,
los te komen van de voorgeschreven massa-identiteit en een persoonlijke
identiteit te ontwikkelen. Feitelijk dus een aanmoediging om zich in
individualistische zin te verwerkelijken. Maar, tegelijkertijd is er dit taboe
ten aanzien van het individualisme. Een taboe is het in alle opzichten want het
mag beslist geen 'individualisering' of iets dergelijks heten, maar het moet
beschreven worden in termen van 'emancipatie', 'bevrijding', 'dekolonisatie' en
zo meer.
Tegenstellingen
In het gebruikelijke denken is er voortdurend sprake van onverzoenlijke
tegenstellingen. De sociaal denkende mens zou absoluut tegengesteld zijn aan de
individualistisch denkende mens, de kapitalist het tegengestelde van de
socialist of communist, door mij 'proletaar' genoemd,
terwijl je het over de anarchist en nihilist maar beter helemaal niet moet
hebben, want daarvan wordt gedacht dat zij volstrekt niet deugen omdat zij
tegengesteld zijn aan beiden, zowel de kapitalist als de proletaar.
Kortom, de mensen worden steeds ingedeeld in rubrieken die op
zichzelf staan en die blijkbaar totaal niets met elkaar te maken hebben. Een proletaar heeft niets gemeen met een kapitalist, zij
behoren tot mensentypen die volstrekt van elkaar verschillen. Dat zou, zoals
gewoonlijk beredeneerd wordt, veroorzaakt worden door de omstandigheid dat de
eerste zich qua levenshouding richt op het collectief, de gemeenschap of, in Hegelse termen 'Het geheel', maar de tweede op het
individu, de enkeling. Beide grootheden, namelijk de gemeenschap en de enkeling
vormen volgens de gebruikelijke redenering tezamen een absolute tegenstelling,
een tegenstelling dus die zich nimmer op laat lossen. Gevolg daarvan is dat er
ook geen verzoening mogelijk is tussen de kapitalist en de proletaar.
Deze conclusie is onontkoombaar en dus juist, maar het is
desondanks wel de vraag of zij ook waar is. De waarheid van een conclusie wordt
namelijk in eerste instantie bepaald door de wijze van denken die iemand er op
na houdt en vervolgens, daarmee samenhangend, door de uitgangspunten die men
kiest. Zo is binnen het theologische denken de conclusie juist dat de mens zelf
geen beslissing mag nemen inzake het eigen leven of de eigen dood. Maar is die
conclusie ook waar? Neen, dat is zij niet, want zij berust op een denken dat
niet deugt omdat de uitgangspunten ervan niet deugen. Ten eerste is er geen
hogere macht en dus gaat boven de mens niets uit. Hij is in alle opzichten
'vrij' en dat betekent dat hij op elk terrein alle beslissingen in eigen hand
heeft. En ten tweede zijn de uitgangspunten voor het theologische denken op
zichzelf geen uitgangspunten maar aannames die niet in twijfel getrokken mogen
worden.
Vanuit de gangbare optiek is er met geen mogelijkheid een
oplossing te vinden voor het vraagstuk van de enkeling versus de gemeenschap.
Deze conclusie is dus juist. En het is ook juist dat er slechts een of ander
compromis mogelijk is, maar toegegeven moet dan worden dat dit noodzakelijk
inhoudt dat geen van beide, noch de enkeling, noch de gemeenschap volledig tot
hun recht kunnen komen. Zo gezien is en blijft het dus 'getob' met de mensen.
Gelukkig kun je de zaak ook nog ànders bekijken en
dan blijkt dat de waarheid er anders uitziet...
Momenten in processen
Als je nagaat hoe het zit met de werkelijkheid blijkt dat er in de grond van de
zaak nooit sprake is van verschijnselen die helemaal op zichzelf staan en die
niets met elkaar te maken hebben. Tussen alle verschijnselen bestaan relaties
die het gevolg zijn van het procesmatige ontstaan van die verschijnselen. Zoals
bekend is elk verschijnsel een logischerwijs steeds tijdelijk, maar soms ook
voorlopig resultaat van een proces dat zich afspeelt tussen allerlei soorten
van beweeglijke en in beweging zijnde 'systemen'. Of je die systemen nu
beschrijft als 'deeltjes' of 'golven' doet er nu even niet toe, ook geeft het
niet als je het hebt over 'materie'. In ieder geval spelen er zich voortdurend
gebeurtenissen af en dat zijn natuurlijk niets anders dan bepaalde processen
die alle tezamen één groot proces vormen: de kosmos.
Het is niet alleen mogelijk, maar ook veel consequenter om
vraagstukken die het menselijk leven en de daarbij behorende eigenaardigheden
betreffen ook op een procesmatige wijze te benaderen. Veel ogenschijnlijk
onverzoenlijke tegenstellingen blijken dan alleen maar van elkaar onderscheiden
momenten te zijn in precies dezelfde processen. Omdat die processen nimmer tot
stilstand komen maar altijd doorgaan, zo je wilt te onderscheiden in perioden
van 'onbepaaldheid', 'ontstaan', 'bestaan', 'vergaan' en tenslotte wederom
'onbepaaldheid', kun je met recht stellen dat letterlijk àlles
op den duur tot een oplossing komt. Het begrip oplossing is hetzelfde als het
begrip verzoening.
Individualisme als proces
De eerder genoemde tegenstellingen zijn zonder al teveel moeite te herkennen
als momenten in een bepaald proces. Toch is het op het eerste gezicht
merkwaardig dat bijna nooit iemand daartoe komt, maar dat men daarentegen
halsstarrig vast blijft houden aan een absolute scheiding tussen de
verschillende grootheden: de kapitalist is volstrekt geen proletaar,
ze zijn zelfs elkaars vijanden (onder anderen volgens Marx, die toch eigenlijk,
als 'leerling' van Hegel, beter moest weten. De geschiedenis heeft hem dan ook
in het òngelijk gesteld!). Die halsstarrigheid laat
zich verklaren uit het in onze 'moderne' cultuur gebruikelijke analytische
denken, dat er uitsluitend rekening mee houdt dat het één beslist het ànder niet is. Het analytische denken is dan ook geen
procesmatig denken maar een statisch: het legt tussen alle dingen een scheiding
aan en rubriceert vervolgens die van elkaar gescheiden dingen. Tussen de
rubrieken is er dan wèl een relatie, maar tussen die
dingen niet meer. Ik heb dat denken daarom ook wel eens een ' verzamelaarsdenken
' genoemd, namelijk in De
Ontwikkeling van het Denken, maar dit terzijde...
Het kan niet uitblijven dat op een zeker moment in de ontwikkeling
van de mensheid het besef doorbreekt dat ieder mens een uniek verschijnsel is.
Weliswaar behoort ieder mens tot de menselijke soort zodat je algemene soortgebonden overeenkomsten aan kunt treffen, maar binnen
dat stramien zijn er geen twee mensen eender. Iedereen is uniek, iedereen is
individu. en dat heeft tot noodzakelijk gevolg dat iedereen zich als zodanig
wil waarmaken en daartoe een bepaalde levenshouding aanneemt.
De mens als individu, door mij kortweg 'de individu' genoemd,
gaat zichzelf waarmaken zodra die zaak, om te beginnen als een vaag besef, in
het zelfbewustzijn doorgebroken is. Dat wil zeggen dat het op de een of andere
manier, bijwijze van vermoeden, idee of
vanzelfsprekendheid 'in het denken' is komen te liggen. Er zet dan een proces
in dat ik de individualisering noem. Daarin zijn, grofweg, de volgende fasen te
onderscheiden:
1) de fase van het 'zelfbewust wòrden' van het besef
een individu te zijn, aan het einde van de Oudheid. Dat is het eerste moment
van de individualisering en het leidt ertoe dat men zich van de anderen gaat àfzonderen. De mens die in het teken daarvan staat is te
benoemen met het begrip particulier.
2) de fase van het 'zelfbewust zijn' als individu. Tijdens die fase gaat de
particulier zich breed maken omdat hij er zich onvermijdelijk ook bewust van is
geworden dat, op grond van het feit dat hij het laatst ontstane verschijnsel
is, de hele wereld hem toekomt. Dit leidt tot een tweetal mogelijkheden die
niet van elkaar los te maken zijn. Zij hangen zogezegd als 'licht en donker'
aan elkaar. Het gaat dan over de particulier die kapitalist is en over de
particulier die proletaar is. De eerste is de
'betrekkelijk geslaagde' bezitter en de tweede de 'betrekkelijk mislukte'
bezitter. Ondanks allerlei zogenaamd egoïstische, asociale ideeën van de
kapitalist en daar tegenover zogenaamd altruïstische, sociale ideeën van de proletaar behoren zij beiden tot precies dezelfde fase van
het proces dat individualisering heet, namelijk de fase van het particulier
zijn. En in die fase is het zich breed maken en dus het in bezit nemen van een
zo groot mogelijk deel van de kosmos, de dominante drijfveer.
Het begrip bezit is de alles overheersende eigenaardigheid
van de mens als particulier. Op grond hiervan is de verhouding tussen het
begrip 'kapitalist' en het begrip 'proletaar' een
asymmetrische. Hun zogenaamde tegenstelling blijkt een procesmatige: de proletaar staat alleen maar tegenover de kapitalist voorzover hij het begin is van een proces en de kapitalist
het einde. Hij loopt dus tenslotte in de kapitalist uit. Deze laatste staat in
feite voor de particulier die de wereld in bezit genomen heeft, precies wat bij
de individualisering aan de gang is.
3) de fase van het 'individu zijn'. Het is dan zover gekomen dat de mensen in
principe zichzelf zijn geworden, zichzelf als zijnde een uniek en zelfstandig
individu. Deze individu is natuurlijk in feite de geheel ontwikkelde
particulier, maar het onderscheid tussen kapitalist en proletaar
is nu opgelost, tot een 'synthese' gekomen. Bovendien heeft deze individu
zichzelf tot bezitter van al het bestaande gemaakt.
Let wel, dat geldt nu voor ièder
individu: iedereen bezit alles. Dat betekent natuurlijk dat eindelijk het
gemeenschappelijk bezit van de aarde gerealiseerd is, een oude droom van alle
goedwillende en redelijke mensen! Als dat eenmaal een feit is krijgt ook een
geheel àndere menselijke eigenaardigheid een kans,
namelijk deze dat voor de zelfbewuste, volwassen individu het bestaansrecht van
'de ander' een vanzelfsprekend en onvoorwaardelijk gegeven is geworden en
bovendien dat een ieder mèt alle anderen één,
volkomen in zichzelf samenhangend, geheel vormt. Ik heb dat in de Goudse cursus
De Grote Vierslag,
die over de begrippen nihilisme,
anarchisme, socialisme en communisme gaat, als
volgt getypeerd: "De volwassen individu zegt 'als ik er ben ben jij er ook' (socialisme) en hij weet en laat gelden
'wij zijn met zijn allen' (communisme)." Dat is overigens niet mogelijk
zonder nihilisme en anarchisme, maar daarover gaat het nu niet...
Waarover het nu wèl gaat is dit dat een
andere wijze van denken, waarin niet de statische analyse eenzijdig de maat is,
maar het dynamische en procesmatige denken, zonder al teveel problemen leidt
tot een reële oplossing van het probleem. Je kunt dan gemakkelijk inzien
waarover het gaat als het over individu versus gemeenschap gaat en voorzien hoe
in grote trekken het verloop van het proces zal zijn.
Samenvallen van individu en gemeenschap
Welnu, zoals hopelijk uit het bovenstaande blijkt is de individu tenslotte
helemaal niet in strijd met het gemeenschappelijke. Het is juist deze individu
die uitermate geschikt is om in de praktijk een gemeenschap te vormen. Juist omdàt hij de voor de mens geldende begrippen socialisme en
communisme ontdekt heeft kan hij de gemeenschap zien en ervaren als een zaak
die hij op andere wijze zèlf is. Dat betekent dat er
geen enkele noodzaak meer is zichzelf terwille van
welk collectief dan ook weg te cijferen. Sterker nog: zou hij de zaak op
zodanige wijze ondergaan dat hij de behoefte voelt zich inderdaad weg te
cijferen, dan verzwakt hij daarmee de gemeenschap en het gemeenschappelijke, en
uiteraard ook in niet geringe mate zichzelf. De gemeenschap is er juist tenvolle mee gediend dat de mensen zo getrouw mogelijk
zichzelf zijn, dat wil zeggen dat zij zo dicht mogelijk de ware verhoudingen in
en van de werkelijkheid benaderen.
Je hebt dan te doen met volwassen mensen. Daarvoor geldt nog
steeds dat zij 'particulier' zijn, alleen met dit verschil dat de zaak nu
helemaal uitgewerkt is. Alle tijdens de ontwikkeling naar voren komende
begrippen zijn niet verloren gegaan, maar zij zijn nu in de volwassen mens
verenigd. Dat kan trouwens ook niet anders, want het was immers een proces
waarmee we te doen hadden. Het opmerkelijke van een proces is namelijk dat alle
fasen in het eindresultaat aanwezig blijven, alleen niet als op zichzelf
staande zaken, maar als een soort van 'eenheid'. De individu voor wie tenslotte
die 'eenheid' gerealiseerd is is een 'vrij' mens
geworden: hij onderdrukt zichzelf niet langer vanuit de mening dat hij
verplicht zou zijn zich aan de gemeenschap 'aan te passen' en uiteraard laat
hij zichzelf ook niet langer onderdrukken door lieden die claimen daartoe
namens de gemeenschap het recht te hebben, wat zij dan valselijk als hun
'plicht' voorstellen. Zijn 'zichzelf-zijn' houdt een levenshouding in waarin
onmiddellijk en onvoorwaardelijk de ander erkend is en waarin de wetenschap met
zijn allen te zijn leidraad voor al het handelen is.
Voortgang van het proces
Als je de wisselwerking tussen individu en gemeenschap, kapitalist en proletaar, liberaal en socialist niet beschouwt als een
voortdurend verstoren en vervolgens zoeken van een evenwicht tussen twee
onverzoenlijke tegenpolen, maar als opeenvolgende momenten in een proces, dan
worden heel wat zaken duidelijk die anders onbegrijpelijk zouden zijn geweest.
Ik heb al eerder gewezen op het, voor menigeen moeilijk aanvaardbare, feit dat
het nu juist die individualistisch ingestelde kapitalistische wereld is waarin,
in tegenstelling tot de rest van de wereld, een grote mate van persoonlijke
materiële en immateriële veiligheid bestaat en waarin heel weinig discriminatie
van wie dan ook aanwezig is - alle opgewonden verhalen van een aantal
verongelijkten ten spijt. Die hebben kennelijk niet voldoende objectief naar de
rest van de wereld gekeken!
Maar begrijpelijk wordt daarentegen ook waarom in diezelfde
kapitalistische wereld een hartstochtelijk streven naar persoonlijk bezit is en
waarom er enkelen zijn die daarin een grote hoogte bereiken en een
onvoorstelbare rijkdom bij elkaar schrapen. En duidelijk wordt waarom ook
diegenen die, overigens terecht, om het hardst schreeuwen dat een dergelijke
rijkdom geen pas heeft, toch voor zichzelf ook naar bezit streven en zich in de
loop der tijd niet als 'socialisten', maar als meer of minder geslaagde
kapitalisten ontpoppen. De grote frustratie van de 'oude' socialisten...
Zo zijn er vele voorbeelden te geven, maar waarom het mij
gaat is dat het tijd wordt dat men in gaat zien dat de voortgang naar een
'goede' wereld in wezen de menselijke ontwikkeling tot individu is en dat het
daarom een stap vooruit is dat tegenwoordig het denken in collectiviteiten aan het
instorten is om plaats te maken voor een steeds meer individualistisch
ingesteld denken, tezamen met de daarbij behorende levenshouding.
Ik ga er nu niet weer op wijzen dat deze ontwikkeling in
menig opzicht bijzonder onaangenaam is, vooral voor diegenen die nog nauwelijks
het aanvankelijke proletaar-zijn achter zich hebben
gelaten... voor het gros van de mensen dus. Daartegenover staat dat het ook
niet verantwoord zou zijn mee te doen met het almaar herhalen van een opvatting
over individu en gemeenschap die aantoonbaar ònwaar
en dus uitzichtloos is.
The beautiful Art of
Philosophy
4. VRIJDENKERS DOEN HET ALLEEN..!
(Artikel voor een lokale periodiek, september 1998)
Jan Vis
Al geruime tijd is het streven naar samenwerking ook bij verenigingen in de
mode geraakt. Besturen van organisaties met min of meer gelijkgestemde
doelstellingen gaan om de tafel zitten om uit te zoeken waarin men
overeenstemt. Als dat gevonden is wordt het verheven tot leidraad voor de naar
buiten te brengen ideeën, overtuigingen en standpunten.
De achtergronden van deze handelwijze zijn enigszins merkwaardig. Op de eerste
plaats valt het op dat men meent dat het scherp formuleren en compromisloos
doorvoeren van de specifieke eigen ideeën een ongewenste polariserende
werking heeft. Het zou leiden tot onenigheid en vervolgens tot versnippering.
En dat is nu net iets wat men per se niet wil, omdat dit verlies van macht zou
betekenen. Het front moet daarom gesloten blijven!
Op de tweede plaats is het opvallend dat het machtsdenken zo vanzelfsprekend is
geworden. Bijna achteloos geeft men zich er aan over. Sinds het doorbreken van
het collectivistische
denken, met onder andere daaraan meekomend allerlei vormen van
democratie, is het verkrijgen van zoveel mogelijk macht in het centrum van het
denken over maatschappelijke ontwikkelingen komen te staan. Macht wordt
beschouwd als het enige effectieve middel om een politiek of maatschappelijk
doel te bereiken. Uiteraard vooronderstelt dit dat men zoveel mogelijk
medestanders moet zien te krijgen.
Macht is in het moderne denken een kwantitatief begrip. Alles draait om
aantallen. Het mooiste zou dus zijn als men iedereen meekreeg, want dat is het
maximum haalbare. Men probeert dan ook voortdurend om dat voor elkaar te
krijgen, desnoods met geweld. Dat is het gedoe dat bij dictators behoort: alle
neuzen dezelfde kant uit, geen tegenstrijdige meningen en al helemaal geen
tegenstand en verzet. Het liefst zou men er ook nog bij gaan marcheren! Zo ziet
het toppunt van macht er uit.
De dictatuur is feitelijk te omschrijven als de grondslag van dat wat
'democratie' genoemd wordt. Het gaat dan over een democratie met maar één
enkele volksvertegenwoordiger, de dictator. Daarbij blijft het gewoonlijk niet,
want hoe verder die democratie in de loop der tijd uitgewikkeld
wordt, hoe meer van die volksvertegenwoordigers zich naar voren dringen, al
naar gelang de bevolking verdeeld is in partijen.
Als het goed is erkennen de verschillende partijen plechtig en formeel elkaars
recht van bestaan, maar dat neemt niet weg dat zij tegelijkertijd toch allemaal
proberen tot een absolute meerderheid te komen, ja zelfs de enige te worden.
Het wordt natuurlijk nooit toegegeven, maar het ligt in de aard van het beestje
dat iedere politieke partij in stilte naar dictatuur streeft. Daartoe moet
iedereen dezelfde taal gaan spreken, op grond van dezelfde ideeën over zichzelf
en de samenleving. Omdat het evenwel volstrekt uitgesloten is dat iedereen wèrkelijk dezelfde mening toegedaan is wordt het zoeken van
een compromis onvermijdelijk. En dat maakt het op zijn beurt weer noodzakelijk
om te gaan zoeken naar eventuele overeenkomsten. Men zegt dan dat men op zoek
gaat naar datgene dat 'ons met elkaar verbindt'. Op basis daarvan kunnen er
vervolgens gemeenschappelijke ideeën en standpunten naar voren gebracht worden,
gerechtvaardigd door een grote achterban. Dat zijn onvermijdelijk middelmatige
en laffe meningen, maar dat wordt doorgaans niet erg gevonden: het gaat immers
om het getal van de achterban, niet om de kwaliteit.
Voor politieke verenigingen spreekt het vanzelf dat zij het van de macht moeten
hebben. Zij spelen de hoofdrol in het politieke gedoe om de macht. Voor hen is er dus geen
keus: a)
een zo groot mogelijke achterban, b) een zo eenvormig mogelijk geluid en c) een zoveel als
mogelijk binnenskamers houden van eventuele verschillen van mening zijn
een absolute must. Maar, er zijn ook andere verenigingen die het eveneens van
een zo groot mogelijke macht denken te moeten hebben.
Een voorbeeld daarvan is het Humanistisch Verbond. Dat streeft een samenleving
na waarin de menselijke en niet de goddelijke maat bepalend is. Dit is in wezen
ook een politiek streven, het gaat immers om maatschappelijke veranderingen die
door de humanisten als voor de mensheid zinvolle verbeteringen worden gezien.
Op grond van deze bedoelingen en het immanente machtsdenken ligt het voor de
hand dat ook het Humanistisch Verbond probeert zoveel mogelijk geestverwante
organisaties onder haar vleugels te brengen. Als men gemoedelijk is kan men het
daarmee eens zijn, er althans begrip voor opbrengen. Wat anders echter is de
vraag of bedoelde organisaties er verstandig aan doen hun medewerking aan een
dergelijke expansiedrift te verlenen.
Als voorbeeld noem ik nu de Vrijdenkersvereniging. Natuurlijk zijn er
overeenkomsten met de humanisten aan te wijzen. Het vrijdenken is stellig een
levenshouding die humanistisch van karakter is. Het gaat om de mens en niet om
iets ànders dat op de een of andere manier de
pretentie heeft een hogere, zelfs goddelijke, status te bezitten. En dan is er
ook nog deze overeenkomst dat het wetenschappelijke denken als model voor
betrouwbaar denken over de concrete zaken van alledag genomen wordt. Tenslotte
is er dan ook nog bij beide de liefde voor de filosofie, maar daarvan is
tegenwoordig helaas weinig meer te merken...
Veel meer essentiële overeenkomsten zijn er feitelijk niet. Tegelijkertijd zijn
de verschillen zo groot dat zelfs elke poging tot eenduidig samengaan al bij
voorbaat als een ramp moet worden beschouwd. Is het moderne Humanisme namelijk
een intermenselijke zaak die zelfs het verstrekken van 'geestelijke hulp'
toelaat, het vrijdenken is daarentegen een strikt persoonlijke zaak. Vrijdenken
is een hoedanigheid van het individuele denken, zonder dat er ook maar enige
afhankelijkheid van of bedoeling met de medemens is. Vrijdenken heeft zogezegd
absoluut niets met de medemens te maken. Het gaat om 'mij' en om niets of
niemand anders. Op zichzelf onderscheidt dit het vrijdenken al tenvolle van het humanisme. Dit laatste is een
maatschappelijke zaak, een zaak van onderlinge verhoudingen en een mogelijke
verbetering daarvan. Maar het vrijdenken is uitsluitend mijn en uw zaak. Het is
door en door individualistisch!
Het individualisme van de vrijdenkster en vrijdenker is evenwel toch niet a-sociaal! Hoewel het vrijdenken op zichzelf strikt tot de
eigen persoon bepaald is, leidt het vervolgens tot een levenshouding waarin
onder meer het bestaan van de ander ònvoorwaardelijk
erkend is en beschermd wordt. Dat is echter een secundaire zaak, hij komt er
aan mee. Een dergelijke menslievende houding komt voort juist uit dat volstrekt
eigenzinnige vrijdenken en niet uit enigerlei, bij voorbaat vereiste,
betrokkenheid bij de medemens. Zou er eventueel bij voorbaat een maatgevende
sociale of politieke bedoeling voorzitten, dan zou het vrijdenken logischerwijs
niet vrij kunnen zijn. Het had een van tevoren uitgedacht programma uit te
werken. Dus ook een bedoeling als de humanistische, hoe sympathiek men die ook
kan vinden, is zonder meer fnuikend voor het vrijdenken en haar platform, de
Vrijdenkersvereniging.
Het is zelfs nog sterker: omdat het vrijdenken uitsluitend de mens als individu
zèlf betreft zijn een sterke mate van fundamenteel
wantrouwen en verzet tegen de aanwezige, alsnog ònvolwassen,
maatschappij onvermijdelijk. Hoewel natuurlijk ook vrijdenkers niet aan deze
wereld kunnen ontsnappen en dus hun rol erin spelen, is er bij hen in principe
nauwelijks enige behoefte zich in braafheid voor die wereld in te spannen.
Samenwerking met overheden en organisaties die zich als partners van de
overheid laten herkennen is niet bepaald iets waarnaar vrijdenkers uit zitten
te kijken. Zij weten veel te goed dat al dergelijke instituties bij voorbaat na
te streven doelen gesteld hebben en daardoor onvermijdelijk het vrijdenken tot
in zijn fundamenten belemmeren. Daarbij is het volstrekt oninteressant of er
achter die nagestreefde doelen een goede en humane bedoeling steekt. Ook dat
zijn immers leidraden die het denken sturen en gevangen houden. Maar het ging
nu juist om volstrekte vrijheid van het denken.
Over die vrijheid van het denken bestaan de meest wonderlijke fantasieën. Juist
diegenen die zich o zo veilig voelen bij een gereglementeerd, bij voorkeur aan
wetenschappelijke normen en waarden gebonden, denken verkeren in de
veronderstelling dat vrijheid van denken bandeloosheid, anarchie en
intellectuele chaos betekent. Zij vinden bovendien dat een dergelijk
wisselvallig denken niet tot een behoorlijke en consistente levenshouding kan
leiden, althans geen ethische normen kan opleveren. En inderdaad, als het
volgens hen bij het ontwikkelen van een levenshouding gaat om het inprenten en
zich eigen maken van reeds bestaande algemeen aanvaarde regels, dan is het
vrijdenken stellig een vorm van rebellie en bandeloosheid te noemen. Maar als
men inziet dat de mens uitsluitend in zichzèlf de
waarlijk universele kwaliteiten kan zoeken en vinden, en derhalve wel een
'rebel' moet zijn, dan kan men niet anders dan beamen dat dit zoeken alleen
maar dan tot vinden kan leiden als er van geen enkele vooronderstelling, in
feite vooroordeel, wordt uitgegaan.
Enerzijds is het vrijdenken de nimmer aflatende oefening in het
onbevooroordeeld nadenken over zichzelf en de werkelijkheid. Je kunt het dan
noemen een 'zichzelf vrij denken', oftewel 'bevrijdend denken'. Maar anderzijds
is het de manifestatie van de resultaten daarvan, gekenmerkt door persoonlijke
onafhankelijkheid, het zichzelf besturen, rechtvaardigheid en solidariteit.
Zoals aan het begin gezegd is er tegenwoordig de behoefte tot samenwerken. Dat
hebben in feite de managers verzonnen. Men zegt steeds dat het om samenwerken gaat, maar
het heeft wel degelijk zin je af te vragen wat de inhoud daarvan is. Inderdaad
blijkt dan dat het niet wèrkelijk om samenwerken gaat, mààr om het vormen van een uniform collectief.
Met als gevolg een afschuwelijke grijze brij zonder speciale karakteristieken.
Sterker nog, we hebben in toenemende mate te doen met nietszeggende, modieuze
managers clubjes die vooral niet uit de toon willen vallen en die uiteraard
hevig gebrand zijn op algemene erkenning en waardering. Een eventueel voor
anderen pijnlijke opvatting over mens of maatschappij wordt zoveel mogelijk
gemeden, want het zou wel eens kunnen gebeuren dat men niet meer serieus
genomen wordt en daardoor geen inbreng meer heeft. Onder deze omstandigheden is
het natuurlijk uitgesloten dat een ieder naar beste weten en zo helder mogelijk
zichzelf is.
Wat de vrijdenkersvereniging betreft wordt het vrijdenken op tragische wijze
ontkracht door die zogenaamde samenwerking met het Humanistisch Verbond en
andere geestverwante organisaties. Er ontstaat een tergende wezenloosheid die
ongetwijfeld op den duur tot een roemloze en smadelijke ondergang zal leiden.
Overigens is dat met het Humanistisch Verbond zelf ook al geruime tijd het
geval. Men is in het recente verleden immers overgegaan op het zogenaamde
'impliciete humanisme', waarvan de verwachting is dat iedereen het zelf
distilleert uit het aanbod van oppervlakkige, gemakkelijk te behappen,
journalistieke verhaaltjes. Het wordt tegenwoordig door de humanistische
intellectuelen als onwelvoeglijk beschouwd een heldere overtuiging uit te
dragen en te pogen anderen voor de eigen ideeën te winnen. Iedereen moet in
zijn eigen waarde gelaten worden, ook wanneer het allang duidelijk is geworden
dat het om onmenselijke waarden gaat, zoals in de meeste godsdiensten vaak het
geval is. En dus houden de humanisten zich koest, waarbij zij zich graag
verschuilen achter de 'tolerantie' en 'redelijkheid' die hun Universiteit hen
als de hoogste waarde voorhoudt.
De huidige vrijdenkers, althans de managers van de Vrijdenkersvereniging,
sukkelen daar deemoedig achteraan, helaas. Het zou goed zijn als zij zich eens
grondig spiegelden aan de Amerikaanse vrijdenkers die uitblinken in heldere
gedachten en standpunten, zonder ook maar een scheutje water in de wijn te
doen. Dat is in Amerika nu niet bepaald zonder risico en als zodanig de
serieuze vrijdenker waardig...
Zie ook eens: Vernietiging
van de macht
The Beautiful Art of Philosophy
5. EEN
NIEUWE BIJBELVERVALSING
(Artikel voor een kerkelijk tijdschrift, november 1998)
Jan
Vis
Bladwijzer: Ziel
Dezer dagen is het eerste gedeelte van een nieuwe vertaling
van de Bijbel gereedgekomen. Voor de meeste mensen was de oude Statenvertaling
onleesbaar geworden, voornamelijk vanwege het ouderwetse taalgebruik. Slechts
voor bepaalde conservatieve kerkelijke groeperingen voldeed hij nog. De leden
daarvan houden van de gedragen taal en de plechtige bewoordingen en het is
juist het mysterieuze van al die antieke begrippen dat die streng godsdienstige
mensen ten diepste aanspreekt. Zij vinden het dan ook volstrekt uit den boze
dat men een nieuwe vertaling aan het maken is. Zij zijn zozeer vertrouwd met
het ouderwetse taalgebruik van de Statenbijbel en de later daaruit afgeleide
bewerkingen dat zij het inderdaad in letterlijke zin als "Gods Woord"
zijn gaan beschouwen. Voor hun besef spreekt God letterlijk zo.
Uiteraard behoort dat doorspekt te zijn van onbegrijpelijke uitspraken en
begrippen, want God spreekt vanuit zijn oneindig grote wijsheid die zo zonder
meer voor de nederige gelovige niet te vatten is. Zelfs niet te vatten màg zijn! Aan de eis van nederigheid moet immers te allen
tijde voldaan worden!
Er is met die Bijbelvertalingen, zowel de oude Statenvertaling als de huidige,
iets bijzonders aan de hand. Of men nu van mening is dat de oorspronkelijke
geschriften letterlijk de goddelijke woorden bevatten zoals die eens door
godvruchtige eerlijke "dienstknechten des Heeren" uit diens mond zijn
opgetekend, of dat men, zoals dat met mij het geval is, er hoegenaamd niets
goddelijks achter weet, feit is dat er wijsgerige uitspraken over de
werkelijkheid gedaan worden. Dat zijn dus louter ideeën! Zelden is het een
zakelijke historische werkelijkheid.
Daarentegen zijn het meestal veelbetekenende verdichtsels waarbij historische
feiten alleen maar als aanleiding en ondergrond gebruikt zijn. Dat was voor de
mensen uit de Oudheid een normale zaak. Zij maakten overal een beeldverhaal
van, met overgeleverde echte gebeurtenissen als ingrediënten. In de Oudheid
ontleende men zijn wijsheid aan ervaringen en niet aan analyses, met als gevolg
dat de mensen dachten in beelden en niet in formules. In onze cultuur
culmineert alles in formules omdat de analyse als de enige betrouwbare weg naar
kennis gezien wordt. In de Oudheid stond elk van die beelden voor een bepaalde
cluster van begrippen, die overigens als regel alleen maar aan ingewijden
bekend was.
Niet alleen de verhalen die wij thans nog in de vorm van de Bijbel bezitten,
maar vrijwel àlle verhalen van de oude wereld hebben
zogezegd een dubbele bodem. Daar is wat ik noem de "banale" inhoud
van het verhaal en daar is de "ideële" inhoud ervan. Als voorbeeld
moge dienen wat ik destijds geleerd heb inzake het stadje Bethlehem. Zoals
iedereen weet bestaat er in Palestina zo een stadje en dus is het gemakkelijk
te begrijpen dat men daaraan denkt als men die naam tegenkomt. Dan gaat het dus
over een concrete zaak, de "banale" inhoud van het verhaal. Maar het
geval wil dat de term Bethlehem iets betekent, en wel "Huis van het
brood". Kennelijk hebben wij hierbij dus te doen met een
"ideële" inhoud.
Zo wordt er van Jozef verteld dat hij een timmerman zou zijn geweest. Maar in
feite staat er dat hij een "Wereldbouwer" was. Als men dan zijn
relatie tot Maria, de maagdelijke hemelkoningin, en haar volmaakte kindje in
aanmerking neemt wordt die wereldbouwer in wijsgerige zin duidelijk en
aannemelijk. De ware mens, voortgekomen uit een in zichzelf besloten
vrouwelijke werkelijkheid, is niet mogelijk zonder een planeet die door de
arbeid van de mannelijk geaccentueerde mens omgezet is tot een leefbare wereld.
De wereldbouwer maakt die wereld. In dit verband heeft het dus geen enkele zin
Jozef als een timmerman te typeren. Dat betekent immers niets! En uitsluitend
denken aan het stadje Bethlehem maakt van het daarop betrekking hebbende verhaal
een kletspraatje over een volmaakt òninteressante
alledaagse gebeurtenis.
Zo nodig nog erger is het geval van de banalisering van de notie Nazareth.
Ergens in de Bijbel wordt gevraagd: "Kan er uit Nazareth iets goeds
voortkomen?" Uiteraard denkt zo ongeveer iedereen dan weer dat het om een
stadje gaat, een stadje dat niet zo erg goed bekend staat. Misschien was dit
inderdaad de banale ondergrond van de zaak. Maar in feite gaat het niet om een
stadje. Er wordt gevraagd of er uit de "onthouding" iets goeds voort
kan vloeien. Je had destijds Nazareeërs, of Nazireeërs (gewijden), die zich zo
ongeveer alle geneugten des levens ontzegden in de veronderstelling dat dit een
voorwaarde was om een deugdzaam mens te worden, overeenkomstig de wil van God
(neem eens nota van Hoe zit het nou met God
toevoeging door Rob van Es). Het schijnt dat
Jezus uit die kringen kwam en dat dit de reden van genoemde vraag was. In ieder
geval is het nu een zinvol verhaal geworden, een verhaal met een diepere
wijsgerige betekenis.
Uit de Oudheid is ons een schat aan betekenisvolle verhalen overgeleverd. Die
worden allemaal gekenmerkt door het er aan ten grondslag liggende beelddenken. Voor de moderne mensen die wij allemaal zijn
is het heel moeilijk dat beelddenken te begrijpen.
Niet alleen dat men er een soort van esthetische feeling voor moet hebben, maar
er is ook een gedegen kennis van de geschiedenis, de cultuur en de talen van de
Oudheid bij nodig. Maar toch wel de grootste rem op het begrijpen is de
concrete aard van het westerse denken, dat alleen maar raad weet met grijpbare
en dus meetbare, telbare en kwantificeerbare verschijnselen. Hoewel het
westerse denken vol zit met gedachten en theorieën, gegrond op een schat aan
terdege getoetste kennis, is het buitengewoon arm aan ideeën. Zowel de feeling
ervoor als het creatief ermee omgaan zijn als regel nauwelijks ontwikkeld. Maar
de concrete duiding van oude verhalen gaat de westerse mens uitstekend af. Hij
maakt van het oude beeldverhaal onmiddellijk en voortvarend een verslag, een
historisch rapport. En het criterium is steeds weer dat het "echt
gebeurd" moet zijn..! Logisch dus dat Bethlehem en Nazareth concreet
bestaande lokaties worden en dat Jozef niet anders
dan een timmerman kan zijn geweest.
Een ander treffend voorbeeld, nu uit de nieuwe Bijbelvertaling is de kwestie
van de wonderboom, die God uit mededogen te voorschijn had getoverd om Jona
schaduw te bieden. Natuurlijk is dat een sprookje, dat begrijpt zelfs een
modern mens. Maar, omdat alles concreet moet zijn heeft men er thans een
product van Intratuin van gemaakt. Een met Latijnse naam en toenaam aangeduid
gewas, waar uiteraard zelfs de meest fantasievolle dromer niets meer van kan
brouwen. Waar de hele onderneming van die nieuwe vertaling op neer komt is dat
men probeert er een zogenaamd eigentijds verhaaltje van te maken, een soort van
journalistiek verslag dat snel en gemakkelijk te verteren is, maar dat
natuurlijk elke diepgang mist. Men meent dat het juist als journalistiek
verslag door de mensen, vooral de jongeren, interessant gevonden wordt. Het is
immers de bedoeling dat de mensen de Bijbel weer gaan lezen en om dat doel te
bereiken moet men er wel een "Kasteelromannetje" van maken.
Eigenlijk is men dus helemaal niet bezig met het vervaardigen
van een vertàling van de oude geschriften. Wat men
doet is niets anders dan het bewèrken ervan. Omdat
men er volstrekt niets van snapt en er, vanwege hun vermeende goddelijke
afkomst, toch geen afstand van wil doen moeten zij bevattelijk gemaakt worden.
Er is geen sprake van dat die vertalers er op uit zijn de zaak nu eindelijk
eens naar zijn wijsgerige inhoud te verhelderen, gesteld dat zij dat vanuit hun
godsdienstige instelling zouden kunnen.
Eigenlijk is dat hele gescharrel uiterst merkwaardig, vooral omdat het
volstrekt uit de tijd is. In de ècht wetenschappelijke
wereld probeert men tegenwoordig wel degelijk de oude culturen tot klaarheid te
brengen. En daartoe vertaalt men zo getrouw mogelijk, ook als het om passages
gaat die voorlopig nog duister zijn. Als er bijvoorbeeld in een oude tekst
"pneuma" staat gaat men dat niet meer met "lucht" of
"wind" vertalen omdat men inmiddels wel geleerd heeft dat het om een
levensprincipe gaat, zoiets als "ziel" of "geest" en niet om het
materiële verschijnsel dat adem, lucht of wind nu eenmaal is. Dus, de vele onduidelijke
gedeelten laat men rustig onduidelijk, uiteraard in de hoop dat ooit eens
iemand de wijsgerige strekking ervan zal achterhalen.
Maar zo nog altijd niet de bijbelvertalers! Ik stel dan ook vast dat deze
godsdienstige charlatans zich niet beijveren om de oude Bijbelse geschriften te
vertalen en zo integer mogelijk te duiden, maar daarentegen juist om ze zo
geraffineerd mogelijk te vervalsen...
The Beautiful Art of
Philosophy
WORD WAKKER, EIKELS..!
(Artikel voor ongelovigen, april 1999)
Jan Vis
Het ziet er alleszins naar uit dat de Nederlandse
vrijdenkers, atheïsten en humanisten vredig ingeslapen zijn. Er is geen verzet
meer tegen de godsdiensten en zelfs het op redelijke, maar niet mis te
verstane, wijze kond doen van de eigen ongelovige levensbeschouwing is
afgeschaft. Men vindt dat de strijd gestreden is nu gelovig Nederland doet
alsof het zich koest houdt. Vriendelijke samenwerking en vooral niet polariseren
is het nieuwe parool.
Wat een kortzichtigheid..!
Het mag in Nederland vrij rustig zijn, in de rest van de wereld intrigeren en
tiranniseren de godsdienstigen er ongehinderd op los.
In de Verenigde Staten, toch officieel geen theocratie, is de toestand wat dit
betreft afschuwelijk. Men doet het voorkomen alsof er een scheiding tussen kerk
en staat is, maar in feite wordt iedereen getreiterd door een meerderheid van
onverdraagzame christelijke hard-liners die geen
middel schuwen als het er om gaat hun waanideeën aan anderen op te leggen.
Dat het volstrekt onverantwoord is om op op zijn
lauweren te rusten moge blijken uit de hiernavolgende vertaling van een
noodkreet uit de VS, geslaakt op Internet, Atheïst Outreach
Newsletter.
"DE ONZICHTBARE MINDERHEID"
door Howard Thompson.
Welke toekomst hebben realisten in Amerika? De Verenigde Staten is een van de
meer open, pluralistische samenlevingen van de westerse beschaving. We hebben
groepen gebaseerd op geslacht, seksuele geaardheid, ras, etnische achtergrond,
werkkring, industrie, godsdienst, milieu kwesties, politiek, hobby’s en verder
inzake al het andere dat mensen met eendere interesses tezamen brengt.
Er is een uitzondering. Realisten die de werkelijkheid aanvaarden en het
bovennatuurlijke verwerpen hebben geen infrastructuur van betekenis. Realisten
zijn geen partij in de door de Christenen gevoerde culturele oorlog. We leven
in bezet gebied. We worden getolereerd door de dominante Christelijke cultuur
zolang we geen moeilijkheden veroorzaken door onze stem bij publieke kwesties
te laten horen. Realisten van welke aard dan ook (agnostici, atheïsten,
rationalisten, vrijdenkers, humanisten, skeptici, ongodsdienstigen) vormen Amerika's
onzichtbare minderheid. We zijn de zwijgende, machteloze buitenstaanders in Amerika's bovennatuurlijke sociale en culturele leven.
Realisten zijn ongewenste gasten op het feest van Amerika's
magie. We moeten luisteren naar gebeden tot God als de prijs voor het deelnemen
aan overheidsdiensten. Wetgevende vergaderingen openen met gebed door
geestelijken van de overheid. Het uitreiken van schooldiploma's begint nog
altijd met gebed. Vergaderingen van het plaatselijk bestuur beginnen vaak met
gebed. Overheden geven met regelmaat proclamaties uit ter ere van een
gebedsdag, -week of -maand.
Bij gewone transacties van consumenten wordt gebruik gemaakt van geld dat
gemerkt is met "In God We Trust", ons officiële nationale motto.
Publieke gebouwen laten godsdienstige slogans zien. Onze Eed van Trouw is aan
"een natie onder God". Publieke vacanties
houden Christelijke mythologie in ere met Pasen en Kerstmis, waarbij de mythe
van Jezus' geboorte en opstanding gevierd wordt.
Federale belastingen ondersteunen officieel de godsdienst in de gewapende macht
met veldpredikers die door het Congres benoemd zijn. Onze kinderen studeren uit
tekstboeken die door godsdienstige activisten gecensureerd zijn. Ons recht om
onze eigen manier van sterven te kiezen wordt gecriminaliseerd als moord. Wat
betreft de voortplanting wordt ons recht van zeggenschap over ons lichaam fel aangevallen
door de georganiseerde godsdienst. Onze pogingen om op redelijke wijze om te
gaan met seksualiteit en emotioneel slecht functioneren worden aangevallen als
Satanisch humanisme.
Realisten zullen niet ingehuurd worden door "Christelijke"
ondernemingen als hun ongeloof bekend wordt. Zij bemerken dat promoties en
kansen verhinderd worden door Christelijke managers die mede-christenen
of leden van hun eigen kerk bevoorrechten. Christenen in de overheid zullen
realisten gelijke behandeling weigeren doormiddel van selectieve toepassing van
regels en wetten. Christelijke huiseigenaren zullen niet verhuren aan erkende
atheïsten.
In Amerika zijn realisten een ongeorganiseerde groep zonder stem, zonder doel,
zonder macht. We genieten geen bescherming tegen godsdienstige culturele
vooroordelen buiten de constitutionele rechten die onze gerechtshoven misschien
onder omstandigheden zullen honoreren. Realisten zijn Amerika's
onzichtbare minderheid.
Wie is daarvan de schuld?
Wij zijn dat natuurlijk zelf! Wij hebben precies zoveel publieke stem en macht
als die wij zelf hebben verdiend...practisch geen. We
hebben voor niets gewerkt, niets opgebouwd en we hebben niets om onze povere
culturele erfenis naar voren te brengen. Indien onze onzichtbare, machteloze
toestand binnen de Christelijke cultuur ooit veranderd moet worden, moeten we
dat voor onszelf doen. Die verandering kan alleen maar beginnen in de geesten
van realisten die ervoor kiezen aan de slag te gaan om de dingen te veranderen.
Verandering begint met het onder ogen zien van de realiteit van ons bestaan in
Amerika. Het begint met een zelfonderzoek dat een tweederangs status weigert te
accepteren. Het begint met het erkennen van de waarde van organiseren en het
tezamen optrekken. Het begint in de geesten van individuele realisten die zien
hoe de dingen er voor staan en die verkiezen om voor veranderingen te gaan
werken. Verandering boezemt de meeste mensen angst in. Maar als we van angst
voor passiviteit kiezen zal er nooit iets veranderen. Realisten die zich
inzetten voor verandering zullen schrik aanjagen, het zal tegenstand oproepen
en het zal angstige realisten verontrusten. IJveren voor verandering is ook
onze enige hoop op een betere toekomst voor onszelf en voor een samenleving die
bevrijd is van het bovennatuurlijke.
Is het "laat maar waaien" atheïsme voldoende? Hebben we niets bij te
dragen aan de menselijke vooruitgang? Welke toekomst laten we achter voor
jongere realisten? Welke keuze zal uw geest maken?
++++++++++
Tot zover de noodkreet in de Atheïst Outreach Newsletter. Gevoegd bij de overal op de wereld voorkomende
godsdienstige slachtpartijen kan onmogelijk nog langer staande worden gehouden
dat de strijd van vrijdenker, atheïst en humanist gestreden is.
In tegendeel, er komt steeds meer werk aan de winkel nu bijvoorbeeld de Islam
almaar verder oprukt en overal in de westerse wereld het staatsgezag aan kracht
ingeboet heeft, waardoor het niet meer bij machte is de zaak in toom te houden.
Word wakker, eikels..!
The Beautiful Art of Philosophy
DE MENS EEN SOCIAAL DIER..?
(Artikel voor brave mensen)
Jan Vis
Sinds het optreden van Charles Darwin(1809-1882) in
de vorige eeuw is het min of meer vanzelfsprekend geworden de mens als een dier
te beschouwen en alsof dit nog niet genoeg is, er ook nog aan te bedenken dat
de mens een kuddedier of, fraaier gezegd, een sociaal dier zou zijn. Bij
herhaling kom je in allerlei publicaties die opvatting tegen en het gebeurt
slechts hoogst zelden dat iemand er tegenin gaat en duidelijk maakt dat het
fout is: de mens is helemaal geen dier en sociaal is hij ook niet...
Behalve voor godsdienstigen valt het voor een normaal
mens niet te ontkennen dat ook het verschijnsel mens resultaat is van een
materieel evolutieproces dat in de loop der tijd alle mogelijke levensvormen
opgeleverd heeft. En het is ook een feit dat de zogenaamd hogere dieren aan het
einde van dit proces te voorschijn zijn gekomen. Bovendien is gebleken dat een
biologische structuur als die van de mens onmiskenbaar op zo een hogere
diersoort wijst en je kunt zelfs op grond van zijn onvoorstelbaar fijnmazige structuur
vaststellen dat hij tot de hoogste soort moet behoren. Gezien in dit licht is
er dus niets op aan te merken als men de mens rekent tot de diersoorten, echter
op voorwaarde dat men uitsluitend biologische kriteria
in acht neemt.
Vervelend voor de aanhangers van die opvatting is echter het merkwaardige
verschijnsel dat de werkelijke aard van de mens in geen enkel opzicht aan welk
dierlijk kriterium dan ook beantwoordt. Alles wat
voor dieren kenmerkend is treedt bij de mens in een volstrekt andere gedaante
op, als het al optreedt. Het blijkt dat het hem mogelijk is 'nee' te zeggen op
al die dierlijke kenmerken. Hij kan alles ontkennen en niet alleen dat hij dit kàn, maar hij dòet het ook
voortdurend.
Eigenlijk blijkt zijn gehele leven uit het ontkennen van zijn dierlijke
oorsprong te bestaan. Dat gaat zelfs zover dat hij 'nee' tegen zijn eigen
lichamelijkheid kan zeggen, enerzijds door net als een asceet te proberen te
vergeestelijken in de veronderstelling dat hij zich van zonde en schuld zou
kunnen bevrijden, anderzijds door zelfmoord te plegen. Dat is natuurlijk in
beide gevallen een zinloze bezigheid, maar waarom het gaat is dat de mens er in
ieder geval toe in staat is. En dat is beslist niet te rijmen met de aard van
de dieren. Die kunnen namelijk nooit 'nee' tegen hun eigen aard en aanleg
zeggen en van het bewust plegen van zelfmoord is al helemaal geen sprake.
Er is, behalve de mens, geen enkel levend wezen dat in staat is zichzelf te
ontkennen. Alle levende wezens zijn volstrekt gebonden aan een
bestaansprogramma dat op de een of andere manier vanuit de evolutie ingeprent
is en dat van geslacht op geslacht doorgegeven wordt. Aan dat programma valt
voor het dier of de plant niet te ontkomen, het moet en zal uitgevoerd worden,
zij het met gebruikmaking van de eveneens ingeprente mogelijkheden tot
aanpassing aan zich wijzigende situaties.
Door deze mogelijkheden tot aanpassing worden onderzoekers overigens nogal eens
op een dwaalspoor gebracht. Bijvoorbeeld wanneer een bepaalde plant of een
bepaald dier onder omstandigheden plotseling onverwachte eigenaardigheden
vertoont. De onverklaarbaarheid ervan, gevoegd bij gaandeweg ingesleten
voorstellingen omtrent de werkelijkheid, leidt ertoe dat men tot de overtuiging
komt met nieuwe evolutionaire levensvormen van doen te hebben. In deze val
trappen nog steeds heel wat onderzoekers, niet in het minst doordat het
eigenlijk koren op hun molen is. Zij maken namelijk een dankbaar gebruik van
deze misvatting om hun ongefundeerde, zelfs primitieve, geloof te staven dat de
evolutie nog steeds gaande zou zijn.
In feite ziet men dus het resultaat van aanpassingen aan voor nieuwe
evolutionaire levensvormen. Daarbij bezigt men doorgaans ook nog argumenten die
in feite meer tègen dat geloof in een voortgaande
evolutie pleiten dan dat zij er voor pleiten. Het argument namelijk dat de
evolutie te langzaam zou gaan om vast te kunnen stellen of er al dan niet een
einde aan gekomen is leidt, tezamen met een aantal andere argumenten, logischerwijs
eerder tot de conclusie dat er wèl een einde aan
gekomen is dan dat dit niet het geval zou zijn.
Steunend op dat geloof aan een immer voortgaande evolutie komt men steeds weer
met een onmiskenbaar autistische àfwijzing van de,
toch alleszins logisch te onderbouwen, stelling dat het evolutieproces in het
verschijnsel mens zijn uiterste mogelijkheid heeft gerealiseerd en bijgevolg
niet verder kan gaan. Men wil er dus niet aan dat de mens het 'hoogste'
verschijnsel is, waarbij overigens onmiddellijk opgemerkt moet worden dat dit
begrip 'hoogste' niet slaat op enigerlei vorm van hiërarchie, maar gewoon op
een volgorde. Het betekent in feite dat die uiterste mogelijkheid qua structuur
en functioneren de meest verfijnde is.
Diegenen echter die niet kunnen of willen inzien dat de mens het ultieme
verschijnsel is zullen gemakkelijk met het gangbare geloof instemmen dat de
mens een dier, zelfs een sociaal dier, zou zijn. Ervaring heeft geleerd dat ook
dit een van de vele vormen van intellectueel autisme is. Het staat alleen al
het overdenken van de hierna volgende gedachtengang
in de weg. Laat staan het erkennen van de juistheid ervan. Net als bij alle
vormen van intellectueel autisme is er niets tegen te doen...
Zoals logischerwijs aan het einde van elk proces het geval is treedt er ook aan
het einde van de evolutie een fundamentele omslag op. In die omslag worden alle
kenmerken van het eraan voorafgaande evolutionaire proces in hun tegendeel
verkeerd. Ze verdwijnen niet, ze worden niet 'afgeschaft', maar ze gaan gelden alsòf ze niet langer aanwezig zijn. Dat betekent in feite
dat zij niet meer op de oude manier gelden. De oorspronkelijk ervoor geldende
wetten, programma's en afhankelijkheden, worden ontkend. Zo wordt logischerwijs
ook de uitspraak onhoudbaar dat de mens een dier is, evenals uiteraard het
toevoegsel dat hij een in groepen levend en dus 'sociaal' verschijnsel zou
zijn.
De mens is noch een dier, noch sociaal.
Hij is een uitgesproken 'Einzelgänger'!
Dit wil echter niet zeggen dat hij dùs iets
geestelijks of iets spiritueels is, zoals men in de westerse cultuur graag
staande wil houden en in de idealistische filosofie denkt aannemelijk te kunnen
maken. En het wil ook volstrekt niet zeggen dat hij dùs
asociaal, egoïstisch of zelfs crimineel zou zijn. Het wil eigenlijk alleen maar
zeggen dat bij de mens geen enkel bij voorbaat gegeven evolutionair programma
bepalend is.
Op grond van zijn absolute vrijheid kan de mens zichzelf een 'intelligent'
verschijnsel noemen. Intelligentie wil namelijk zeggen dat de werkelijkheid
zich, in de gedaante van de mens, gelden laat als een niet-geprogrammeerde
toestand. Het kan in principe alle kanten uit. De mens is dan ook als enige op
aarde een volstrekt onberekenbaar en onvoorspelbaar verschijnsel. Zijn gehele
wijze van bestaan komt voort uit meer of minder zelfbewust denken, oordelen en
willen. Dat loopt steeds in een besluit uit, waardoor alles zich omzet van
'instinctmatig gedoe' in 'zelfbewust handelen'.
Als men nu constateert dat de mens systemen en regels gaat bedenken om aan zijn
samenleving een moreel en sociaal karakter te geven en zich in gaat spannen om
zichzelf en de anderen een zo groot mogelijke veiligheid te garanderen, dan
zijn die feiten juist. Maar de gebruikelijke verklaring voor dat verschijnsel
is volstrekt onjuist. Bedoelde inspanningen berusten namelijk niet op ingeprogrammeerde programma's en wetten, maar louter en
alleen op de intelligentie van de mens en bijgevolg ook op besluiten die hij,
na over zijn zaken nagedacht te hebben, in volle vrijheid neemt.
Het is trouwens nog maar de vraag of er 'sociaal levende diersoorten' bestaan.
Een dergelijke kwalificatie is duidelijk een menselijke projectie op een geheel
andere zaak. Die zogenaamd 'sociaal' levende dieren volgen in ònvrijheid en volstrekt willoos hun programmatuur. Dat dit
er soms toevallig een is die gericht is op een bepaalde gezamenlijkheid zegt in
feite niets over het nastreven van iets sociaals. Eerder is het zo dat zich een
speciale vorm van organische samenhang manifesteert. De mierenkolonie
bijvoorbeeld moet eigenlijk als een organisch geheel gezien worden, zij het dat
hij bestaat uit een aantal afzonderlijke individuen. Deze echter gedragen zich
als de cellen van een hoger georganiseerd organisme met slechts dit verschil
dat die 'cellen' zich buiten elkaar bevinden. Hetzelfde fenomeen, maar dan nog
primitiever, is te zien bij koraalriffen waarin talloze eencelligen bovendien
gezamenlijk één, nu evenwel anorganische, structuur vormen.
Je kunt deze quasi sociale structuren zien als gevarieerde voorlopers van verder
ontwikkelde organische systemen. De term 'sociaal' hierop van toepassing
brengen dunkt mij geheel en al onjuist. Toch is het wel de gewoonte. Maar, al
zou het gebruik van deze term wel juist zijn, dan nog is de stelling onhoudbaar
dat de mens een 'sociaal dier' zou zijn.
Wat drijft de mens er dan wel toe zich tot een sociaal wezen te ontwikkelen,
als ingeprent groepsinstinct en sociaal besef niet de basis van zijn bestaan
als mensheid vormen? Een belangrijke vraag, want het is inderdaad een feit dat
mensen zich bij elkaar aansluiten en zij het met vallen en opstaan, proberen
zich sociaal ten opzichte van elkaar op te stellen. En hoe is in dit beeld in
te passen dat die behoefte aan sociaal en vredelievend gedrag telkenmale door
tegenwerking en opportunisme van de mens zèlf mislukt
en menigmaal tot ernstige en bloedige conflicten leidt? Zou dit laatste wel
denkbaar zijn als er inderdaad sprake was van een via de evolutie ingeprent
programma?
Neen, natuurlijk niet! Zoals gezegd is het de intelligentie die de grondtoon is
van het menselijke handelen. Ik wil daarmee niet zeggen dat mensen altijd even
'intelligent' - dat wil in dit geval zeggen 'verstandig' of 'efficiënt' - bezig
zijn, maar ik wil zeggen dat het altijd de intelligentie is waarop de zaak
drijft. Ook dom en onverstandig handelen is bij de mens 'intelligent' handelen.
Dieren kunnen dit niet.
Het streven naar sociale structuren berust op het inzicht van de in principe
niet-sociale, ongebonden, uitsluitend zichzèlf
besturende mens dat de werkelijkheid in essentie een ondeelbaar geheel is
waarin niets op zichzelf gesteld kan worden en waarin, sterker nog, het bestaan
van het één onhoudbaar is zonder het bestaan van het ander.
Dat inzicht van 'co-existentie' moet zich ontwikkelen. Hoewel het altijd al
onbewust een rol speelt en in de praktijk vaak gestimuleerd wordt door de
bittere omstandigheden waaronder mensen moeten leven, gaat er toch geruime tijd
overheen voordat het als inzicht gemeengoed geworden is en zich als iets
vanzelfsprekends gelden laat. In feite komt het pas helder te voorschijn als en
naarmate mensen zich van zichzelf bewust geworden zijn als individu. Het is
juist dan dat de inmiddels ontwikkelde heldere kijk op zichzelf en de
werkelijkheid - 'Ken Uzelve' - er borg voor staat dat
de mens als individu er geen moeite meer mee heeft het recht van bestaan van
zijn medemens ònvoorwaardelijk te erkennen en te
laten gelden.
Sociaal zijn is dus geen instinct of iets dergelijks, maar een 'bereidheid' van
de volwassen individuele mens, en wel om zonder morren en voorbehouden de
aanwezigheid van de ander te erkennen, te accepteren en waar nodig te
verdedigen. Je hebt hier dus te doen met de positieve wil van de volwassen
individuele mens om 'met zijn allen' te zijn. Overigens is dat de ware inhoud
van het begrip 'communisme'.
Deze wil tot samenleven met de anderen leidt tot een essentieel andere situatie
dan het gangbare geloof in een vanuit de evolutionaire natuur genetisch
aangeboren groepsbewustzijn. In dat groepsbewustzijn is de individuele mens
namelijk bij voorbaat en onontkoombaar onderworpen aan de groep. Zelfs kan
gesteld worden dat hij uitsluitend bestaat terwille
van de groep. Voor brave mensen, die zich graag conformeren aan de staat en de
overheid, is dit in feite een heerlijke gedachte: men heeft een prachtig
argument om de onderwerping van zichzelf en van zijn medemensen te
rechtvaardigen. Maar in de door mij geschetste situatie is het juist de eigen
vrije en positieve wil van de mens om te laten gelden dat het niet past om elkaar
dienstbaar te maken, omdat een ieder zonder enig voorbehoud als intelligent
verschijnsel moet kunnen leven. Het is zaak om dit leven met zijn allen zo goed
en zo humaan mogelijk door te komen.
Dit laatste heeft overigens ook een praktische kant: het is de mens niet
gegeven, alweer op grond van de voor hem geldende ontkenning van alle
evolutionaire programmering, zich uitsluitend op eigen kracht in de natuur
staande te houden. Hij beschikt, in tegenstelling tot alle andere levensvormen,
over geen enkele lichamelijke voorziening om voor zichzelf het overleven
mogelijk te maken. Hij wordt inderdaad totaal weerloos en hulpeloos op deze
aarde geboren. Je kunt stellen dat hij in zekere zin als een ònmogelijk geval ter wereld is gekomen. En dat stelt hem
meteen al voor een tragisch en moeilijk oplosbaar dilemma. Gelukkig wordt hem
de uitweg uit dit dilemma geboden door de mogelijkheid om geheel naar eigen
inzicht de wereld op een zodanige wijze in te richten dat hijzelf en vervolgens
iedereen veilig kan leven. Zoals evenwel uit het bovenstaande af te leiden is
kan dit alleen maar geschieden vanuit de individuele mens. Het kan per se niet
vanuit een overkoepelende groep met de daaraan onvermijdelijk meekomende elite
die, met behulp van allerlei te eigen bate toegeëigende wetenschappelijke
theorieën, van bovenaf en naar eigen goeddunken een wereld denkt te kunnen
construeren. Het is steeds de intelligente individu zelf van wie alle
ontwikkelingen uitgaan.
Weg dus met de mens als sociaal dier..!
The Beautiful Art of Philosophy
KEUZE VOOR HET ONGERIJMDE...
(voor gelovigen ter overweging)
Jan Vis
Er zijn drie soorten verhalen die de mensen over de
werkelijkheid vertellen. Bij onderzoek blijkt dat zij alle drie tot in het
grijze verleden terug te voeren zijn en steeds naast elkaar voorkomen, hoewel
zij wezenlijk verschillend van aard zijn. Blijkbaar kunnen de mensen niet
zonder een voorstelling over de werkelijkheid die hen een rustgevend houvast
biedt. Aangenomen dat dit zo is kan men zich er onmiddellijk over verwonderen
dat de mensen doorgaans hun keuze laten vallen op het meest onwaarschijnlijke
verhaal van de drie.
Als eerste is daar het godsdienstige verhaal. Door alle eeuwen heen hebben
godsdienstige leiders het doen voorkomen dat de in hun heilige geschriften
voorkomende uitspraken van goddelijke oorsprong zijn. Maar zelfs als men het
daarmee eens is blijft het toch een onloochenbaar feit dat de geschriften als
zodanig door mensen vervaardigd zijn. Hoe goddelijk eventueel van oorsprong
ook, het zijn toch verhalen van mensen.
Het gaat bij die godsdienstige verhalen om bepaalde voorstellingen die de
mensen hebben van de werkelijkheid. Dat betreft echter geen zakelijke
voorstellingen, maar fantastische verbeeldingen van toestanden en verhoudingen
in de werkelijkheid. Zo wordt bijvoorbeeld de aan het verschijnsel ten
grondslag liggende oertoestand verbeeld in de figuur van God en de daar direct
uit voortvloeiende verhoudingen in goden, godinnen, engelen en nog meer van
dergelijke onstoffelijke creaturen. Op dat pantheon is in de loop der tijden
een heel uitgebreid theologisch systeem gebouwd.
Op den duur is het feit dat het om verhalen over verbeeldingen gaat in de
vergetelheid geraakt. De verhalenvertellers zijn binnen de gestichte
godsdienstige instituten machthebbers geworden en de theologie heeft zich een
wetenschappelijke status aangemeten.
Ten tweede vertellen de mensen elkaar het filosofische verhaal. Het
filosofische verhaal heeft niets met een verbeelding te maken. Het geeft weer
hoe men veronderstelt hoe de werkelijkheid in feite is. De bedoeling is dus
steeds om kond te doen van de waarheid. Om die waarheid te vinden is de
filosoof genoodzaakt zich steeds weer geheel blanco op te stellen. Dat is
namelijk de enige mogelijkheid om een zo zuiver mogelijke kijk op de
werkelijkheid te verwerven en te behouden. Die werkelijkheid vertoont zich op
de wijze van een beeld, een volmaakt samenhangende afspiegeling van zichzelf.
Over dat beeld doet de filosoof zijn verhaal, zo getrouw en zo genuanceerd
mogelijk. Hij creëert dus niet op eigen houtje beelden, zoals men binnen de
godsdiensten doet, maar hij probeert daarentegen zicht te krijgen op de ware
werkelijkheid en vervolgens dat zicht zoveel als mogelijk te verhelderen.
Dat voortdurend opnieuw opzoeken van de werkelijkheid zelve is noodzakelijk
omdat die werkelijkheid beweeglijk van karakter is. Daardoor valt er niets
blijvend vast te leggen, slechts een beschrijving van een moment is mogelijk.
Hieruit volgt dat het niet mogelijk is van de filosofie een instituut te maken
en het is al helemaal uitgesloten er macht mee uit te oefenen. Helaas hebben de
moderne filosofen, vanuit een misplaatste behoefte in de wereld mee te tellen,
wel degelijk van de filosofie een machtsinstituut gemaakt. Het is te vinden in
de universiteiten en het wordt bemand door de, door Schopenhauer terecht
verfoeide, filosofieprofessoren.
Als derde vertelt men het wetenschappelijke verhaal, een verhaal dat in de loop
der 19e en 20ste eeuw behoorlijk uitgebreid en betrouwbaar is geworden. Het
gaat over de zoektocht van de mens naar de structuur van de materie in al haar
verschijningsvormen. Het startpunt van die zoektocht is noodzakelijkerwijs het
voorhanden verschijnsel om vervolgens over te gaan tot een zo gedetailleerd
mogelijke ontleding ervan. Uiteindelijk moet dat leiden naar de materie zelve.
Dan kan haar structuur begrepen worden.
Gaat de filosoof uit van het beeld dat de werkelijkheid in hem persoonlijk
oproept, de wetenschapper begint bij de algemeen door de wetenschappelijke
wereld als juist erkende voorstelling ervan, uiteraard zo royaal mogelijk
voorzien van de op dat moment beschikbare wetenschappelijke kennis. Wat hij bij
dat ontleden, die analyse, ontdekt moet volgens strikte regels onderbouwd
worden. Het vereist een bewijs van een zodanige aard dat andere gekwalificeerde
wetenschappers de zaak kunnen controleren, onder meer door het gepleegde
onderzoek te reconstrueren.
Hoewel het nogal eens voorkomt dat louche wetenschappers maar wat verzinnen, is
in het algemeen de situatie toch zo dat de juistheid van de verworven kennis
deugdelijk bewezen is. Inderdaad is het mogelijk en zelfs onvermijdelijk dat
voortgaand onderzoek tot andere uitkomsten leidt, maar ook dan weer is een
betrouwbare bewijsvoering noodzakelijk. Gevolg is dat op elk moment van de
wetenschappelijke ontwikkeling juiste kennis beschikbaar is.
Aan die kennis kleeft echter een gebrek: door haar strikt materiële karakter
bevredigt zij de mens niet voorzover het over zijn
leven en samenleven gaat. Maatschappelijk gezien is de wetenschappelijke kennis
de onmisbare basis voor het leven op aarde. Zonder die kennis zou de mens nog
geen dag op de planeet kunnen overleven, dus wordt zij uiteindelijk door
niemand afgewezen.
Maar het rationele karakter ervan voldoet niet aan de typisch menselijke
behoefte aan warmte, oftewel liefde. Daartoe zijn het godsdienstige en het
filosofische verhaal veel meer geschikt, vooral omdat beide de gehele
werkelijkheid zeggen te omvatten en niet alleen maar de stoffelijke kant ervan.
Bij vergelijking van de drie genoemde soorten van verhalen blijkt dus dat het
wetenschappelijke verhaal, hoewel het kan bogen op onderbouwde en bewezen
juistheid, niet bevredigend is. Dat is wel het geval met beide andere verhalen,
maar helaas: noch het godsdienstige verhaal, noch het filosofische kent ook
maar enigerlei vorm van bewijsvoering. Inderdaad, de vertellers van beide
verhalen doen het graag voorkomen alsof zij wel degelijk hun uitspraken met
bewijzen kunnen staven, maar het is steeds gemakkelijk aan te tonen dat dit
bedrieglijke grootspraak is.
Toch is er een verschil tussen beide onbewijsbare verhalen. Het godsdienstige
steunt op verbeeldingen waarvan men al bij voorbaat moet aannemen dat zij juist
zijn. Dat wordt geloven genoemd. Hoe onwaarschijnlijk het degene die er kennis
van neemt ook voorkomt, het moet zonder meer en zelfs kritiekloos geaccepteerd
worden als juist en betrouwbaar. Mag men eventueel ten aanzien van enkele
minder belangrijke details wat twijfel koesteren, in zijn algemeenheid is
twijfel niet toegestaan. Het dogma viert hoogtij...
Geheel anders ligt de zaak bij het filosofische verhaal. Het kenmerkende
daarvan is nu juist dat elke vorm van voorstelling of verbeelding onmiddellijk
uitgebannen is. De ware filosoof stelt zich om te beginnen en bij voortduring
volstrekt blanco op. Net als destijds Socrates is zijn basishouding dat hij
absoluut niets weet. Van dogmatiek kan dan ook geen sprake zijn, evenmin als
van welke machtsuitoefening dan ook.
Het feit dat moderne filosofen plegen vol te houden dat een volledige
universitaire opleiding en dus een grote hoeveelheid kennis noodzakelijk zijn
mag beslist niet tot de volstrekt foute mening verleiden dat de filosoof wel
degelijk van iets uitgaat. Het is waar, de moderne filosoof doet dat. Maar hij
is dan ook geen filosoof doch in het beste geval een geleerde, wat iets geheel
anders is...
Als het gaat om verhalen die niet op een wetenschappelijke manier te bewijzen
zijn staan er dus twee mogelijkheden ter beschikking. Men kan geloof hechten
aan de verbeelding, een hele collectie onwaarschijnlijkheden zoals goden,
godinnen, engelen, onnatuurlijke wonderen en voorts een schepper van het heelal
die blijkbaar alles en iedereen bestuurt, een hiernamaals dat al naar gelang
iemands aardse levenswandel een brandende hel of een zinnestrelend
lustoord is en tenslotte een hemelse vader die tegemoet komt aan de behoefte
elke verantwoordelijkheid uit handen te geven.
Anderzijds kan men kiezen voor het ontwikkelen van een eigen idee omtrent de
werkelijkheid, zo logisch en zo samenhangend mogelijk uitgewerkt en absoluut
verstoken van wilde fantasieën die geen enkele samenhang met elkaar en met de
rest van de werkelijkheid hebben.
Hoewel het cultureel verklaarbaar is blijft het toch een merkwaardig en zelfs
wel ergerlijk feit dat verreweg de meeste mensen kiezen voor het godsdienstige
verhaal of een moderne zogenaamd spirituele variant daarvan. Zij kiezen dus
voor het ongerijmde. Dan behoeft het waarlijk niet te verbazen dat het tot op
heden in de wereld zo een dwaze bedoening is..!
The Beautiful Art of
Philosophy
NIET PRATEN MAAR DOEN..!
(voor kunstenaars en filosofen ter overweging)
Jan Vis
Het belangrijkste gevolg van het feit dat onze moderne
cultuur een intellectueel karakter heeft is het praten over de dingen. Daarom
wordt onze cultuur met recht een 'praatcultuur' genoemd. Een dergelijk type
cultuur treedt logischerwijs pas dan op als de mensen hun werkelijkheid in
principe hebben leren kennen. Dat wil per se niet zeggen dat zij nu àlles weten, wat trouwens een fundamentele onmogelijkheid
is, maar alleen dat zij alles kùnnen weten. Zij
hebben eindelijk de sleutel gevonden waarmee het geheim van de werkelijkheid
ontsloten kan worden. Dat kan overigens alleen maar op een wetenschappelijke
manier.
De mensen zijn nu in de gelegenheid de werkelijkheid te kennen, evenwel niet
als een harmonieus samenhangend geheel zoals in de kunsten en de filosofie het
geval is. Zij kennen haar uitsluitend als een gigantisch complex van met elkaar
in verband staande formules. Dat complex levert hen een min of meer
bevattelijke voorstelling op van hun wereld en hun leven. Een voorstelling dus
waaraan zij zich vast kunnen houden, juist omdat het over een systeem van
formules gaat. Elke formule is immers in principe te begrijpen zodat ook het
totale systeem begrepen kan worden.
Dat begrijpelijk zijn staat in nauwe betrekking tot de taal die de mensen
spreken. In feite manifesteert het begrijpen zich als een taalkwestie, want als
men de zaak onder woorden kan brengen heeft men het begrepen en, omgekeerd: als
men iets begrepen heeft is het in woorden uit te drukken. In alle gevallen is
het resultaat een verhandeling, een betoog, een mededeling, een discussie
zelfs. Vandaar dat er thans met recht van een 'praatcultuur' gesproken kan
worden.
In het onderwijs wordt de mensen een grote hoeveelheid mededelingen over de
werkelijkheid aangeboden. Een grote hoeveelheid formules dus. Uiteraard is dat
iets buitengewoon nuttigs, al was het alleen maar omdat het op een zeer
effectieve manier de sprookjes bestrijdt die de mensen uit onbegrip plegen te
verkondigen, bijvoorbeeld de godsdienstige hersenspinsels. Maar belangrijker is
natuurlijk dat het de mensen de mogelijkheid biedt aan hun werkelijkheid
sturing te geven, hetgeen voor hen als evolutionair ongeprogrammeerd
verschijnsel een harde noodzaak is. Zij kunnen zich nu doelen stellen, teneinde
aan hun fundamentele hulpeloosheid het hoofd te bieden en wel door de planeet
leefbaar te maken. Het is waar dat daar aanvankelijk niet veel van terecht
komt, omdat hun eigen particuliere wereldje om te beginnen een absolute
prioriteit is. Vanzelfsprekend gaat dat ten koste van veel ellende voor hun
medemensen, een situatie die tot nu toe de gebruikelijke is. Maar toch, ondanks
alle schijn van het tegendeel, is het uiteindelijke resultaat van al het getob
een leefbare wereld.
De mensen van vandaag blijken nog nauwelijks enig benul te hebben van het feit
dat een leefbare wereld op zichzelf nog slechts een primaire zaak is. Het is
een tobberig, maar onvermijdelijk, begin dat als zodanig volstrekt in orde is.
Het is echter tegelijkertijd een feit dat het echte werk pas begint als die
primaire zaak tenslotte, aan het eind van de huidige moderne cultuur, in orde
is gekomen.
Vreemd genoeg wordt dat zelfs vandaag nog niet door alle denkers toegegeven.
Zij beschouwen die primaire wereld als iets banaals, iets laag bij de gronds, iets stoffelijks en stoffigs wat wezenlijk niet
deugt en wat derhalve noodzakelijk veranderd moet worden. Maar dat is een
foute, van oorsprong godsdienstige, opvatting. Aan die primaire wereld valt
namelijk absoluut niets te veranderen. Het is daarentegen de opgave van de mens
om hem, ongeacht de er aan meekomende ellende, zo volmaakt mogelijk uit te
werken, te ontwikkelen.
Het wordt hoog tijd dat de denkers in gaan zien dat er zonder dat helemaal
niets van terecht kan komen. De tenslotte tot stand gebrachte betrekkelijke
veiligheid is de noodzakelijke basis voor een sociaal rechtvaardige humane
wereld. Nu moet gezegd worden dat die gedachte voor veel gezaghebbende denkers
niet zo voor de hand liggend is omdat zij doorgaans, dank zij hun
maatschappelijke positie, wel op een niet geringe welstand aanspraak kunnen
maken. Onder zulke omstandigheden komen ze uiteraard niet zo vlug op het idee
dat een leefbare wereld logischerwijs voor iedereen welstand behoort in te
houden.
Hoe dan ook, een in alle opzichten in formules gedefinieerde wereld drijft op
het met elkaar praten van de mensen. De kennis omtrent de werkelijkheid wordt
al pratende doorgegeven van de een aan de ander. En dat is redelijk, behalve
als de wezenlijk onmogelijke, namelijk de 'zichzelf ontkennende', aspecten van
het menszijn in het geding zijn. Dat is het geval bij de kunsten, waaronder
ook, en niet in de laatste plaats, de filosofie begrepen moet worden. Dan valt
er namelijk niets in formules vast te leggen, niets te bepraten, niets in
verhandelingen te verpakken. In de kunsten en de filosofie gaat het niet om het
met elkaar bespreken van wat er gedaan moet worden en hoe dat dient te
geschieden, maar om het doen zèlve. Dat wil zeggen
dat het resultaat van de kunstzinnige activiteiten niet een mededeling is over
die activiteiten, maar een mededeling over de werkelijkheid. Praten over het
scheppen van kunst en filosofie is niet waarom het gaat. Het scheppen zelf is
essentieel en wel op een zodanige wijze dat het resultaat geheel en al voor
zichzelf spreekt.
Bij alle practische menselijke bezigheden spreken de
mensen met elkaar over die bezigheden. Dat kan omdat die allemaal op formules
berusten. Die deelt men elkaar mee en die wisselt men onderling uit. Maar als
het over de kunst en de filosofie gaat is dat in wezen onmogelijk en dus ook
onwenselijk. Onder invloed van de hedendaagse 'praatcultuur' doet men het
echter toch, in de mening voor een belangrijk beoefenaar van de kunst en de
filosofie door te gaan. Dat is echter een volstrekt misleidende houding die
bovendien kinderachtig is vanwege het gebrek aan artistiek zelfbewustzijn.
Daardoor verveelt in feite zo verschrikkelijk het tegenwoordige gezeur van alle
soorten kunstenaars over het 'vak'. Men vertelt uit den treure hoe moeilijk het
is om bijvoorbeeld een lied van Schubert te zingen terwijl het maar om één ding
gaat: het feitelijke zingen van dat lied. Bijna alle moderne filosofen putten
zich uit in ontboezemingen over de ingewikkeldheid van de filosofische thema's,
waarvoor zij zeggen zich gesteld te zien. Daarbij is het bepaald veelzeggend
dat zij die thema's 'problemen' noemen. Maar aan uitleggen hoe de dingen zitten
komen zij al klagende niet toe. Het blijven voor hen 'problemen'! De filosoof
Karl Popper (1902-1994) zei het destijds ongeveer zo dat genoemde filosofen
vergeleken kunnen worden met een timmerman die almaar bezig is zijn beitels te
slijpen, maar die nimmer aan het ware timmerwerk toekomt.
Waar het tenslotte op neer komt is dat die kunstenaars en filosofen slachtoffer
zijn geworden van hun eigen cultuur en ten gevolge daarvan menen dat het
noodzakelijk is òver hun vak te praten in plaats van
dat vak te beoefenen. Daardoor komen zij bijvoorbeeld ook met verhalen over o
zo noodzakelijke 'vernieuwingen' in kunst en filosofie en daardoor zorgen zij
er ook steeds onmiddellijk voor tot in details op de hoogte te zijn van wat er
in het verleden in hun vak gaande was en thans aan de orde is. Zij denken dat
deskundigheid kwaliteit betekent. In de absurde veronderstelling dat die
deskundigheid leidt tot het scheppen van originele kunstwerken en filosofische
diepzinnigheden gaan zij ermee aan de slag. Het resultaat kan niet anders dan
een rationeel bedachte bouwval zijn die alle creativiteit mist. Maar volgens
die kunstenaars en filosofen is het een onmiskenbaar getuigenis van hun grote
en gekwalificeerde talenten. Mag dat prijzenswaardig zijn bij het construeren
van bruggen en automobielen, in het geval van kunst en filosofie is zulke
kennis van zaken uiterst vervelende blaaskakerij...
Het is inderdaad opmerkelijk dat de moderne kunstenaars en denkers kennis van
zaken als een blijk van bekwaamheid beschouwen en niet door hebben dat de kunst
en de filosofie wezenlijk niets met kennis van zaken van doen hebben, maar
daarentegen alles met inzicht. Het verschil tussen die twee noties is dat
kennis van zaken verworven moet worden maar inzicht daarentegen ontwikkeld.
Kennis van zaken heeft iemand eerst niet en na studie wel, maar inzicht heeft
een getalenteerd iemand onmiddellijk vanaf het begin. Daarom kan iemand geen
kunstenaar of filosoof wòrden: men is het of men is
het niet..!
Vanzelfsprekend rest dan wel het getrouw ontwikkelen daarvan. Kunst en
filosofie behoren beoefend te worden. Zij kunnen niet in de vorm van een
verzameling formules op daartoe aangewezen hogere instituten worden gestudeerd,
àls het althans de bedoeling is als filosoof of
kunstenaar door het leven te gaan.!
The Beautiful Art of Philosophy
ONVOORWAARDELIJK
RECHT OP ZELFMOORD
(voor
moralisten ter overweging)
Jan
Vis
december 2000
Bladwijzer:
Sterven(menswaardig sterven)
Filosofisch
beschouwd is de zelfmoord de enige moord die geen misdaad is. Dus is het ook de
enige moord die niet verboden kan worden.
Dat is wel heel erg in strijd met de gangbare praktijk, ook die door veel
filosofen voorgestaan wordt. Juist de zelfmoord en het bieden van hulp daarbij
wekken doorgaans hevige frustraties op, zowel bij conservatieve godsdienstige
lieden als bij zogenaamd progressieven. De zelfmoord is een absoluut taboe,
behalve wanneer de argumenten daarvoor zelfs voor de grootste botterik
overtuigend zijn. Uiteraard gaat het dan om materiële criteria zoals het
beruchte 'uitzichtloze lijden'. Voor het overige is elke vorm van zelfmoord uit
den boze.
Voorzover overheden het moorden verboden hebben kan
gesteld worden dat dit alleszins in orde is, zij het dat de eraan ten grondslag
liggende argumentatie niet deugt. Die immers gaat er van uit dat alleen de
overheid de macht en het recht heeft om te doden en verder niemand, zeker niet
de gewone vrouw of man. Het moorden is dus niet echt verboden. Maar filosofisch
liggen de zaken anders dan in het gebruikelijke rechtsdenken.
Het is namelijk vanuit de filosofie niemand geoorloofd een ander mens op welke
manier dan ook aan te tasten. Het ergste voorbeeld daarvan is uiteraard het
plegen van een moord, waaronder ook, en niet in de laatste plaats, het doden op
grond van een officieel doodvonnis. Maar het geldt vooral ook voor schijnbaar
minder drastische aantastingen van iemands leven, zoals bijvoorbeeld door
rechters opgelegde gevangenisstraffen en dergelijken.
In de loop der eeuwen is het een vanzelfsprekendheid geworden dat bepaalde,
zogenaamd de samenleving vertegenwoordigende, colleges van intellectuelen
kunnen beschikken over het leven van medemensen. In het verleden, toen er nog
geen moderne zogenaamde rechtsstaten waren, maakten edelen naar eigen
goeddunken uit wat recht was en wat onrecht. Thans doen de overheden dat. Wel
degelijk ook naar eigen goeddunken, want buiten hen heeft niemand er iets over
te zeggen, vinden zij. Het enige verschil met vroeger is dat het nu volgens
democratische procedures gebeurt en door officiële rechtscolleges uitgevoerd
wordt. Formeel heet het dat die colleges de samenleving vertegenwoordigen, maar
dat is niet waar: zij treden op namens een overheid die alleen maar formeel de
samenleving vertegenwoordigt en in het geheel niet in de praktijk. Het feit dat
het overheden zijn die de criteria voor het recht opstellen doet terecht vrezen
dat het met de redelijkheid ervan best tegenvalt. Onvermijdelijk is het in alle
opzichten een zaak van macht. En wie de macht heeft bepaalt het recht. Dat komt onder andere
aan het licht als rechters steeds meer taken van de overheid overnemen. Onlangs
bleek dat weer bij het geharrewar over de Amerikaanse presidentsverkiezingen.
In de meeste zogenaamd beschaafde staten wordt niet langer de gerechtelijke
moord op grond van de doodstraf toegepast. Maar het afwijzen daarvan berust op
een flinterdunne overtuiging die uitsluitend juridisch van aard is. Het gaat er
voornamelijk om dat een eventuele gerechtelijke dwaling niet meer ongedaan
gemaakt kan worden. Verder staat er eigenlijk niets aan de doodstraf in de weg.
Zelfs God vindt het een goede zaak, zoals blijkt uit het feit dat zijn
volgelingen er als regel voorstanders van zijn. En zij spreken zoals bekend
namens God. Ook in het algemeen is er bepaald niet veel voor nodig om het
afwijzen van de doodstraf in zijn tegendeel te laten omslaan. Dat blijkt onder
andere uit het feit dat nog steeds menige staat ongegeneerd de doodstraf
toepast en die handhaaft, ondanks mondiale protesten van sterke juridische
bewegingen als Amnesty International.
Naast de doodstraf zijn er talloze andere sancties, soms zelfs van een tamelijk
humaan karakter. Dat neemt niet weg dat het toch aantastingen van medemensen
zijn. Het is hoe dan ook leed dat mensen aangedaan wordt en dat blijft onder
alle omstandigheden gelden, ondanks de lugubere misdaden die door de gestraften
gepleegd zijn. De steeds weer oplaaiende discussies over de vraag of de straf
een vergelding mag zijn, in de zin van 'oog om oog, tand om tand', zijn in
zoverre misleidend dat het enig relevante criterium eigenlijk niet is welke
argumenten men ter rechtvaardiging van de straf aanvoert, maar dat het er om
gaat dat een mens aangetast wordt. Vanuit welke motieven doet er weinig toe:
aantasting is aantasting en daarmee uit. Inzicht in de werkelijke situatie en
betekenis van de mens in het universum leert dat letterlijk niemand het recht
heeft zulks te doen. Ook overheden en hun formeel boven alles verheven rechters
niet. Maar de gedachte is gemeengoed geworden dat officieel daartoe aangewezen
mensen dat wel mogen doen. Ten onrechte dus, filosofisch gezien, hoewel
onmiddellijk toegegeven moet worden dat men in een vooralsnog onvolwassen
wereld helaas niet om het straffen heen kan. De onvolwassen mentale gesteldheid
van de mensen leidt ertoe dat zij alleen maar achteraf tegen misdaden op kunnen
treden en in principe nooit effectief op een preventieve en zorgzame manier met
elkaar kunnen omgaan. Zolang dat het geval is kan het straffen niet afgeschaft
worden.
In samenhang met het bovenstaande houdt men angstvallig vast aan het zo
ongeveer overal geldende verbod zichzelf te vermoorden. Men wil maar niet
inzien dat de zelfmoord nu juist wèl binnen de
redelijke mogelijkheden van de mens ligt en dat daaraan niets te verbieden
valt. Dat blijkt overigens ook steeds: wie beslist uit dit leven wil stappen
laat zich door niets en niemand weerhouden, zelfs niet door die gruwelijke
rijdende trein...
De mens is het allerlaatste waartoe het wordingsproces van een zonnestelsel
komt. Hij staat precies op de grens van enerzijds 'alsnog' dat proces en
anderzijds 'niet meer' dat proces. Op grond van dit laatste is het zijn
universele natuur dat hij op een volstrekt àndere
manier deelgenoot van dat proces is. Hij is dat proces geheel op zijn eigen
manier, hij leeft alsof hij er aan voorbij was, het achter zich gelaten heeft.
Consequentie daarvan is dat hij aan geen enkel natuurlijk programma gebonden is
en dat hij de absoluut vrije en zelfstandige beschikking over zichzelf heeft.
Niemand kan hem daarin de les spellen, niemand kan hem tot iets dwingen, maar
ook kan niemand hem van iets afhouden.
Natuurlijk betekent dat ook dat hij niets over een ander te vertellen heeft,
enerzijds omdat hij in zijn levenshouding uitsluitend op zichzelf gericht is en
alleen in die hoedanigheid zinvolle besluiten kan nemen en zijn wil doorzetten,
anderzijds omdat voor de ander precies dezelfde onaantastbare autonomie geldt.
Het over zichzelf beschikken berust dus op het feit dat de
mens volstrekt vrij is van alle bindingen zoals die voortkomen uit de materiële
processen van de wording en de evolutie in het universum. Geheel onafhankelijk
van wie of wat dan ook kan hij zelfstandig over zijn eigen leven beschikken.
Hij behoeft zich dus nimmer tegenover anderen te rechtvaardigen. Sterker nog:
dat kan zelfs niet, ook al zou hij het willen.
Gezien in het licht van de filosofie heeft niemand iets over een eventueel
besluit tot zelfmoord te zeggen. Het is uitsluitend iemands eigen beslissing om
uit dit leven te stappen. Of buitenstaanders nu vinden dat iemand zoiets uit
een opwelling doet, in een sombere bui of omdat zij of hij het leven zat is,
doet niets terzake. Ten eerste omdat niemand er iets
over te zeggen heeft en ten tweede omdat de dader er nooit spijt van kan
krijgen als zij of hij zichzelf gedood heeft. De zelfmoord is zonder meer een
gegeven, hoe treurig het ook de buitenstaander toeschijnt.
Het is bijna altijd onvermijdelijk dat iemand die zichzelf wil doden dat niet
op een beschaafde manier kan zonder hulp van bijvoorbeeld een arts. Dat mag
evenwel geen probleem zijn want de arts kan niet anders dan respect hebben voor
iemand die wil sterven. Soms zal er de behoefte zijn er met een vertrouwde arts
over te praten, maar vaak ook niet, zeker niet als men een eindeloos gezeur van
zo'n arts of de een of andere hulpverlener kan verwachten. Als men een
dergelijk besluit genomen heeft is moralistisch gezever alleen maar irritant.
Het is eigenlijk zelfs een belediging.
In de gegeven situatie is de arts of hulpverlener zonder meer verplicht er voor
te zorgen dat het proces op een menswaardige manier verloopt. Doet hij dat
niet, juist dan breekt hij zijn eed als arts, want beschermen van het leven
betekent ook beschermen van het sterven. Dat is immers de afsluiting van het
leven en als zodanig is het nog lang niet de dood.
Het is diep treurig dat er tegenwoordig nog mensen zijn die het
onvoorwaardelijke recht op zelfdoding ontkennen. Onder al die politici in
bijvoorbeeld de Tweede Kamer is er niet een die begrijpt dat zelfdoding een
absoluut autonome individuele zaak is en dat juist daarom medische hulp
redelijk, gerechtvaardigd en noodzakelijk is. Zoals zo vaak blijkt uit al het
quasi diepzinnig geleuter dat er nog steeds niets van de mens begrepen wordt.
Daardoor zien ook slechts weinigen in dat het in het zogenaamde politieke debat
helemaal niet gaat om humane principes. Dat er een medemens dood gaat is in de
grond van de zaak niemand een zorg. Dat dit uit gebrek aan begrip en
voorzieningen gewoonlijk op een onwaardige manier gebeurt, vindt men alleen
maar lastig, vanwege de rommel en de frustraties bij de overlevenden.
Maar het is bovenal storend en frustrerend dat iemand het zomaar gewaagd heeft
een autonome beslissing te nemen. Dat wordt het ergste gevonden. Het is een
miskenning van het hogere, het gezag. De hele zaak draait namelijk niet om de
dood van een mens, maar om het feit dat zelfmoord een impliciete bevestiging
van 's mensen onvoorwaardelijke autonomie inhoudt. En dat is in strijd met het
nog altijd geldige machtsprincipe. Uitsluitend de macht, als uitvloeisel van
het hogere, gaat over leven en dood. Verder is dat aan niemand toegestaan.
Slechts de overheden zijn gekwalificeerde dragers van de macht. Wordt dat
ontkend, zoals bij de zelfmoord, dan verliezen die overheden hun legitimiteit.
Dan blijkt dat hun arrogantie op niets anders gebaseerd is dan een eeuwenoud
bedrog, ooit door leperds bedacht om terwille van
eigen glorie de mensen tot gewillige werktuigen te maken.
+ een 16-tal artikelen
inzake zelfdoding/zelfmoord/zin van het leven/eenzaamheid etc.
De
menselijke zelfontkenning/GEEST-zie bladwijzers: Zelfdoding ; Zelfdoding-14
; zie bladwijzers ; Zelfmoord-Twijfel-Vertwijfeling-1 ; Zelfmoord-10 ; zie Onder macht versta ik.
; Zelfmoord-2
; Zelfmoord-3
; Zelfmoord-5
; Levenskracht -zie bladwijzer
; Zelfmoord-6 ; zie bladwijzers ; Zelfmoord-7 ; zie bladwijzers, ; Zelfmoord-8
; zie bladwijzers ; Zelfmoord-9 ; zie bladwijzers ; Zelfmoordenaars-11 ;
zie bladwijzers ; Menswaardig
sterven (…uitzichtloos en ondraaglijk
lijden..? en het verkeren in een
stervensfase..?) – Meer
info, zie bladwijzers
; EENZAAMHEID
; ZIN VAN HET
LEVEN(3X) ; Vrijheid om
te sterven – zie afl. 23 ;
Terug naar: de
Startpagina
|
|