DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Voordrachten, gehouden in 1974, 1975 te Rotterdam en Gouda

door Jan Vis, creatief filosoof

 

Eerste gedeelte(geplaatst in november 2009)(Pag.1 t/m 40)     en     Deel 2(geplaatst in december 2008)(pag. 41 t/m 81)

 

Naar het BEGIN

 

Naar bladwijzers:  Het begin, de GEBOORTE van EUROPA ligt bij de GERMAANSE STAMMEN – Deel 1/pag. 1 ; De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14, { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69  ;  Belangengroep ; De Russische mens naar zijn aanleg-zie nrs. 37 t/m 40  ; De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ; De vrijheid van de mens(nrs, 23, 24 en 25 ; Plunderen-Economie; Koloniseren-Ontwikkelingshulp ; Recht-Ontduiken ; Christelijke-Godsdienst / werkelijke christenen zie o.a. nrs. 3, 4 en 5 ; Het KRUIS ; Evangelische Begrippen nrs.42 en43  ; Zandkorrels/De Mensheid ; Religie en Kunst als waardemeters ; HET ONTSTAAN van de ROOMSE KERK-lees vanaf no.1 ; ; Heilige Geest zie: 04 , 21 , 40B – HET KIND , 43 ; Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63 ; LIEFDE / SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30 ;  Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,  Levensbeginsel ; De moderne beschaving en wat er aan vooraf ging – Deel 1/pag. 1 ; REFORMATIE – zie nrs. 03  en  07 ; De geboorte van het kind  ; DE GROTE BEGRIPPEN ;  De Zoon van GOD  ;  Moderne filosofen  ;  De Zoon van de Mens-zie A, B, C, D, E MARIA(1) uit het EVANGELIE ; LOF DER ZOTHEID ; MARIA(2) uit het EVANGELIE ; privacy-1 en Privacy-2 ; HOMOFIEL ; YOGA ; Rechters-zie nrs. 67 en 68  ;  Ziener-zie nr.43  ; DE ELITE ; Rechterlijke macht ; Ik ben de waarheid en ik zeg de waarheid ; Een werkelijke DEMOCRATIE ; Naastenliefde ; Zelfmoord ; Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2 ; Beschermings-(recht) ; Rassendiscriminatie ; Overtuiging en overtuigingen ; Overtuiging-2 ; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ; CHRISTENDOM - het begrip christendom vindt u door het gehele verslag heen ; ; Het OUDE en het MODERNE EUROPA – [Cultuurkenmerken] ; Het Oude Europa ;  MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;

 

 

Naar andere artikelen: Het toenemend belang van het Atheďsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof ; Evolutie of Creatie ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst ; God bestaat niet ; Bedreiging van het vrijdenken en het atheďsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse Wereld..? zie no. 27. ; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ;  Ongewenst atheďsme- zie afl. 32 ;  Een grens te ver (Israël) ; Verbieden van de godsdienst..?-zie afl. 21 ; Discrimineert / onderdrukt de Westerse Cultuur..? zie aflevering 60 / 61 ; Kunnen moslims zich invoegen in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37 ; De Islam ; Het staat in de Koran- zie aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer ; Is er dan toch een GOD..? Hoe zit dat..?  Briewisseling- Geweld- Godsdienst- Geloof ; Vrijheid van Godsdienst ; Kan alles maar..!-zie bladwijzers Cultuurfilosofische Opmerkingen-o.a. Verveling, verlies van houvast, Islam’s succes ; de kunst; het schone verschijnsel ; Samenleving, Maatschappij en Gezin ; Filosofie van de kunst ; Hoe zit het nou met god ; Ziener, visionair_zie A , B , C , D , E , F , G , H , K, L , M , N (gebruik in het zoekprogramma4 het trefwoord “Ziener “ ) ; De ISLAM rukt op… ;

 

 

 

 

Terug naar: de Startpagina

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Voordrachten, gehouden in 1974, 1975 te Rotterdam en Gouda

door Jan Vis, creatief filosoof

 

Aangezien de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit  mijn werk zonder meer toegestaan. Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis, creatief filosoof)

 

Eerste gedeelte(geplaatst in november 2009)(Pag.1 t/m 40)     en     Deel 2(geplaatst in december 2008)(pag. 41 t/m 81)

 

Eerste gedeelte

No. 1

 

De filosofie, een zaak voor weinigen

De meeste mensen kijken tegen de filosofie aan als tegen een zaak die erg moeilijk is. Zij denken dat men er erg veel voor heeft moeten studeren en dat die studie op zichzelf ook een grote intelligentie vereist. Dit idee over de filosofie is ONJUIST, hoewel deze misvatting wel te verklaren is. De grote filo­sofen immers, van wie de meesten van ons toch wel eens iets gehoord hebben, blonken uit in een DUISTER TAALGEBRUIK en vaak bewandelden zij in hun denken ook nogal onnavolgbare wegen. De MODERNE filosofen - we zien er wel eens een voor de televisie - hebben de duistere taal wat meer laten varen, maar daarvoor in de plaats is een wetenschappelijk "jargon" gebruikelijk geworden, dat ook niet bepaald HELDER en VERSTAANBAAR is.

Voor de MODERNE filosofen komt daar nog bij dat zij doorgaans een zeer ONZEKER denken op tafel leggen. We zullen nog zien wat hiervan de reden is. Een GEVOLG hiervan is in elk geval dat er bij de niet filosofisch "geschoolde" mensen weinig behoefte is zich te richten op zulk een ONZEKERE zaak.

Die DUISTERNIS van de TAAL, dat JARGON en die ONZEKERHEID doen aan het "image" van de filosofie géén goed. Weinig mensen voelen zich er toe aangetrokken.

Behalve de bovengenoemde PRAKTISCHE oorzaken is er nog een reden te noemen voor het feit dat de filosofie niet populair is. En dŕt zit in de filosofie zčlf.

Op dit aspect van het denken komen wij straks nog terug.

 

De filosofie, een zaak voor iedereen

Als wij even voorbijgaan aan het feit dat de FILOSOFIE voor sommige mensen een VAK is, of beter zelfs een KUNST, dan zien wij dat het in de filosofie eigenlijk alleen maar om het DENKEN gaat. En als wij ons afvragen wat dat denken dan wel is, dan valt ons al onmiddellijk op dat het iets is dat IN ONS­ZELF plaats vindt.

Langs de weg van dat gebeuren IN ONSZELF komen wij er op den duur achter HOE HET ZIT, d.w.z. hoe de werkelijkheid en dus ook hoe wijzčlf IN ELKAAR ZITTEN. Dit gaat niet over een leren kennen van de ONDERDELEN van onszelf en van de werkelijkheid, want daarvoor hebben wij de WETENSCHAP nodig. De wetenschap die door ONDERZOEKINGEN en met behulp van INSTRUMENTEN de onderdelen blootlegt, kan géén antwoord geven op de vraag HOE ZIT HET.

Wij zullen hierover nog uitvoerig spreken, maar voorlopig stellen wij dat de wetenschap ons juist VAN ONSZELF AF voert. De rampzalige gevolgen hiervan ko­men tegenwoordig steeds meer naar voren.

Voor ieder mens geldt dat het denken IN ONSZELF voert tot de oplossing van de vraag HOE ZIT HET. Dit betekent niet dat iedereen dit even genuanceerd te weten komt, maar wel dŕt men het te weten komt.

Voor de mensen die in deze wereld leven is er een opeenstapeling van PROBLEMEN en de meesten hebben het al lang opgegeven om te proberen er enige slagorde in te krijgen. Op zijn best proberen enkele mensen langs MYSTIEKE weg contact te krijgen met datgene dat zij WEZENLIJK zijn. Dat is een voortreffelijk streven waarvan de betekenis niet onderschat mag worden, maar voor diegenen die willen weten HOE HET ZIT is dit uiteindelijk niet de weg.

Juist in deze BESCHAAFDE periode van de mensheid zou men een sterke reactie op de filosofie verwachten, maar het tegendeel is nog steeds waar. De oorzaak hier­van ligt, zoals hierboven opgemerkt, dieper en wel in de filosofie zčlf.

 

De anarchie in het denken

Wanneer en voorzover wij onszelf ertoe zetten door denken "achter de dingen" te komen moeten wij het denken in onszelf ZIJN GANG LATEN GAAN. En dit bete­kent dat wij voor dat denken alleen die normen aanleggen die in het denken zčlf besloten liggen. Zo is er dus om te beginnen al geen enkele AUTORITEIT die het denken voorschrijft hoe het gaan moet. En dit nu is de ANARCHIE van het denken: HET REGEERT ZICHZELF. Zonder deze gesteldheid kŕn het nooit wat worden met ons denken.

U moet het BEGRIP ANARCHIE niet verwarren met de term ANARCHISME. Dit laatste duidt op een maatschappelijke of culturele STROMING onder de mensen en dat vooronderstelt voor de mens PERSOONLIJK nog geen anarchie in het denken.


Als het denken ZICHZELF REGEERT laat het niets INTACT, d.w.z. ŕlles dat er is OP GROND VAN IETS ANDERS wordt stuk gedacht.

Wij kunnen een FABRIEK hiervoor als voorbeeld nemen: in onze beschaving hebben wij fabrieken ontwikkeld die tal van NOODZAKELIJKE DINGEN maken. Onder andere dank zij dergelijke DINGEN is het ons mogelijk betrekkelijk VEILIG te leven. Vanuit dit gezichtspunt ligt de fabriek "in het denken"; het is goed dat hij er is en hij is er terecht niet uit te denken.

Maar: die fabrieken zijn er gekomen VANUIT IETS ANDERS. Er lagen allerlei door­gaans minder fraaie BEDOELINGEN aan ten grondslag en die bedoelingen behoren wezenlijk niet bij de fabriek. Zoiets als RIJK willen worden en MACHT willen be­zitten en DE ENIGE te willen zijn die TELT, zoiets maakt de fabriek tot een AANFLUITING van datgene waarom het in wezen gaat.

En daarom blijft in het denken DEZE fabriek (zoals wij die kennen) niet INTACT.

Met de ANARCHIE in het denken zullen wij in onze overdenkingen voortdurend ge­confronteerd worden. Thans gaat het echter hierom: als het denken het karakter heeft zoals hierboven ruwweg omschreven, dan vervalt er voor ňns, als wij gaan denken HEEL VEEL. Eigenlijk alles dat in onze BESCHAVING geworteld is komt in aanmerking om te sneuvelen en er blijft iets over dat alleen maar IN ZICHZELF recht van bestaan heeft.

Voorzover de mensen dit in de filosofie aanvoelen zijn zij er BANG voor; hen bekruipt de angst MET LEGE HANDEN te komen staan. En waar moeten zij heen, zonder concreet DOEL en vooral ZONDER HOUVAST….?

 

Het in onszelf nadenken

Het denken is een zaak die in onszelf plaatsvindt en die zaak moeten wij zijn eigen gang laten gaan. Dan kan het denken zichzelf regeren.

Als wij hierover even nadenken dan wordt het ons duidelijk dat wij om te kunnen filosoferen NIETS NODIG hebben. We moeten alleen maar onszelf ervoor OPENSTEL­LEN. De belemmeringen van het AUTORITAIRE, namelijk dat wat ons opgedrongen of aangepraat is, uit de weg ruimen.

Dit betekent dat wij ook de autoriteit van "de grote filosofen" laten voor wat hij is. De kennis van deze mensen werkt eerder belemmerend dan bevorde­rend in ons denken. Wij zijn allemaal (dat zit in onze cultuur) geneigd om iets voor waar aan te nemen als het zich als wetenschappelijk voordoet. Maar door daaraan toe te geven leggen wij ons eigen denken een NORM op die in dat denken zčlf niet aanwezig was. We dwingen ons denken een kant uit…!

Om te kunnen denken hebben wij niets nodig en als dat zo voor ons is, dan blijkt dat ons denken EENVOUDIG is.

De INGEWIKKELDHEID is één van de dingen die aan een BESCHAAFDE wereld meekomen; dit is des te sterker in ňnze wereld (zoals wij binnenkort zullen bespreken) omdat onze wereld op HET INTELLECT afgestemd is.

Het bovenstaande houdt ook in dat wij niet alleen de autoriteit van onze filosofische voorgangers en leermeesters niet aanvaarden, maar zelfs tot geen enkele RICHTING of STROMING behoren. Het denkstelsel van KANT, HEGEL of SARTRE of wie dan ook is ons niet de maat - wat niet betekent dat we voor deze mensen geen respect kunnen hebben.

 

Het thema waarover wij zullen nadenken

De mens in de moderne beschaving is een mens die VAN ZICHZELF VERVREEMD is en dat is in veel grotere mate het geval dan wij gewoonlijk denken. Want wij komen steeds meer aan de weet over de werkelijkheid en de PSYCHOLOGIE heeft de kennis omtrent ONSZELF enorm uitgebreid. Maar tevens verkeren wij meer dan ooit in onzekerheid over onszelf en die onzekerheid neemt toe (het klinkt paradoxaal) naarmate wij méér wetenschappelijke kennis verwerven.

Over de WANHOOP van de moderne mens en over het probleem van zijn VEREENZAMING willen wij in deze voordrachten nadenken. Meer dan er achter komen hoe het met deze zaak zit kunnen wij niet. In hoeverre een verhelderd inzicht ook in het praktische leven vruchten afwerpt is door de filosofie niet te zeggen. Dat is iets dat voor een ieder PERSOONLIJK geldt.

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 2

 

De drie aspecten van ons thema

Ons thema valt uiteen in drie elementen, te weten DE MENS, de MODERNE BESCHA­VING en de VERHOUDING tussen die twee, uitgedrukt door het woordje IN.

Als wij over DE MENS spreken gaat het over de mens zoals hij WEZENLIJK is. Dit vereist echter enige toelichting: we kunnen namelijk de WEZENLIJKE mens zien als een TOEKOMSTFANTASIE die vandaag geen realiteit heeft en die volgens som­migen wel nooit realiteit zal krijgen. We kunnen hem ook zien als een soort PROTOTYPE, een diepliggende OERVORM, die eveneens nooit aan de oppervlakte komt. Maar geen van deze beide mogelijkheden komt hier in aanmerking. Het gaat ons om de COMPLETE LEVENDE MENS die zowel zijn eigen CULTUURKENMERKEN vertoont als de kenmerken van zijn wezenlijk mens-zijn.

Het tweede element is de BESCHAVING van de mens. Hiermee zullen wij onze voor­drachten beginnen omdat het in de eerste plaats noodzakelijk is dat wij de con­crete voedingsbodem van de thans levende mens leren kennen.

Daarna, als wij ons ook nog in de complete mens verdiept hebben, kunnen wij zien hoe hij IN de beschaving staat - of NIET in de huidige beschaving staat. Als het zover is zullen wij begrijpen dat de huidige mens eigenlijk niet IN zijn eigen beschaving staat, maar er als het ware mee SPEELT….

 

De moderne beschaving en wat er aan vooraf ging

Gewoonlijk, bijvoorbeeld in de wetenschap, wordt het onderscheid dat wij nu gaan aanleggen niet gemaakt. Wij denken doorgaans dat onze tijd een normale voortzetting is van de beschaving van HET OUDE EUROPA oftewel WEST-EUROPA, maar deze gedachte is niet juist. Onze tijd, die wij voortaan kortweg DE MODERNE TIJD of BESCHAVING zullen noemen, is wezenlijk ANDERS dan die van HET OUDE EUROPA. Het cultuurthema dat in de moderne tijd gesteld is, verschilt van dat van voor­heen, hoewel het daaruit wčl voortgekomen is.

In het oude europa is de mens als INDIVIDU, de mens als EENLING, voor de dag ge­komen. Het is een mens die zichzelf als het CENTRUM VAN DE KOSMOS ziet.

Deze INDIVIDU, als hij eenmaal een REALITEIT is geworden, doet de ontdekking dat mčt hem nog vele anderen individu zijn geworden. En voor hem doet het ver­velende feit zich voor dat die VELE ANDEREN zich ook wensen te laten gelden.

Dit roept de PRAKTISCHE NOODZAAK op om met elkaar een REGELING te gaan treffen, een soort van GEWAPENDE VREDE in te stellen. En dáár begint de MODERNE MENS; hij is doordrongen van de WIL om met de anderen een regeling te treffen omdat die anderen ER OOK BLIJKEN TE ZIJN.

Die WIL om een regeling te treffen is eenzijdig, want alleen diegenen die van de BESTAANDE CULTUURSITUATIE de DUPE zijn willen een regeling afdwingen. De anderen, die "wel lekker zitten" voelen hiertoe niet de minste behoefte, hoewel zij wčl inzien dat zij niet aan een regeling zullen ONTKOMEN. Er is dus eigen­lijk van een PRAKTISCHE NOODZAAK sprake en het is hierom zo belangrijk dit te weten omdat in werkelijkheid niemand het čcht WIL. Ieder ruimt wat plaats in omdat het NU EENMAAL NIET ANDERS KAN.

Dit is voor de dag gekomen met de STRIJD VAN HET SOCIALISME. Deze strijd is in feite niets anders dan de WENS van een groot aantal mensen, die óók voor zichzelf INDIVIDU zijn, om MEE TE GAAN TELLEN en niet langer de "verworpenen " te zijn. De strijd van het socialisme, die eigenlijk nog in volle gang is, is de eerste wčrkelijke uiting van DE MODERNE MENS.

De MODERNE BESCHAVING begint dus omstreeks 1900 als het socialistische streven van de mensen niet meer TEGEN TE HOUDEN blijkt te zijn.

 

Het oude europa

Zoals met elke beschaving kunnen we ook die van EUROPA in drie tijdvakken verdelen. Het eerste tijdvak is dat van de GEBOORTE van europa en wij kunnen dat ruwweg dateren als zijnde de MIDDELEEUWEN. Dat is een lange tijd geweest; wij zullen nog zien waarom dat het geval was. Het tweede tijdvak, dat van de JEUGD van europa, is de REFORMATORISCHE TIJD. Dat duurt tot aan de FRANSE RE­VOLUTIE, die een nieuw tijdperk inluidt: de VOLWASSENHEID van europa: de tijd van de BOURGEOISIE en tenslotte van het KAPITALISME.


Het begin, de geboorte van europa, ligt bij de GERMAANSE STAMMEN. Omdat dit zo is moeten wij de belangrijkste culturele kenmerken van die stammen aan een nader onderzoek onderwerpen. Want die kenmerken blijven steeds in de Europese geschiedenis meelopen en hun rol spelen.

De GERMANEN hadden namelijk een GESTELDHEID die voordien in de wereld nog niet vertoond was. Hun DENKEN, hun LEVENSBESCHOUWING - hoe primitief ook - was in lijnrechte tegenstelling met die van de ROMEINEN, waarmee die Germanen in hoofdzaak te maken kregen.

Wij lezen bijvoorbeeld bij de Romeinse geschiedschrijver TACITUS dat hij zich er over verbaast hoe de Germanen met hun GODEN omsprongen. Zij stuurden die bij gelegenheid namelijk gewoon DE LAAN UIT, vooral als die goden niet gedaan hadden wat van hen verwacht werd. Desondanks werden die goden wel als HOGERE MACHTEN beschouwd en ook was het vanzelfsprekend dat de mensen aan die goden DIENSTBAAR waren.

Dit nu was voor de ROMEIN niet te begrijpen, geworteld als die romein nog was in het religieuze BESEF van de OUDHEID. Volgens dat besef was de mens EEN met het HOGERE, was het ZIJN EIGEN WERKELIJKHEID - in die zin dat de levende mens in die HOGERE WERKELIJKHEID UITLIEP. In deze verhouding ligt géén DIENSTBAAR­HEID aan het hogere; het is meer een OPGAVE voor de levende mens. Van dit HO­GERE kon de mens van de oudheid ZICH NIET LOSMAKEN en dat is te begrijpen, want hij was dit hogere immers zčlf. Zijn eigen goden de laan uitsturen was voor de mens uit de oudheid een onbegrijpelijke ABSURDITEIT.

Dat de GODEN uit de oudheid de hogere MENSELIJKE werkelijkheid vertegenwoordig­den blijkt uit het feit dat člke godheid uit de oudheid een wezenlijke mense­lijke verhouding gestalte gaf: AFRODITE was de godin van de LIEFDE en de god APOLLO vertegenwoordigde het menselijke INTELLECT, mannelijk gedacht. Het is opmerkelijk dat HOMERUS hem "DE TREFFER VAN VERRE" noemde, daarbij doelende op de PIJLEN die APOLLO schoot. Zijn schot was altijd DODELIJK en het miste nooit zijn doel. Het (mannelijke) INTELLECT benadert VAN BUITEN AF de dingen en door­dringt ze met absolute TREFZEKERHEID, terwijl daarbij de dingen UITEENVALLEN, hetgeen voor de oudheid betekent dat ze GEDOOD worden.

De MYTEN uit de oudheid hebben allemaal BETEKENIS; zij verwijzen allemaal naar wezenlijke MENSELIJKE verhoudingen, zoals daar zijn: liefde, schoonheid, intellect, eenheid, vrouwelijkheid en mannelijkheid, de moeder en het kind en de eeuwige cyclus van het leven (DIONYSOS).

De SAGEN van de oude GERMANEN vertonen niets van dit alles. Bij het lezen er­van vraagt men zich af wanneer het nu toch eindelijk eens ergens over gáán zal. Het gaat doorgaans over min of meer VERGODDELIJKTE GEBEURTENISSEN. Wij zullen dit later bij het Europese CHRISTENDOM ook tegenkomen.

Wij mogen niet stellen dat de GERMANEN, zoals de GRIEKEN zeiden, BARBAREN wa­ren. Zij zijn niet MINDER WAARD dan de mensen van de oudheid. Maar hun gesteld­heid was GEHEEL NIEUW. Voor hen liep de zaak niet in het hogere uit: voor hen was er een APARTE HOGERE WERKELIJKHEID die VAN BOVEN AF zijn dwang op de men­sen liet inwerken. Vanwege de MACHT van dit hogere was de mens DIENSTBAAR, maar tevens konden die goden voor de mensen wel het een en ander "prettig re­gelen". Bovendien stond de Germaan er LOS van: hij kon ook een andere BAAS zoeken als deze hem niet meer beviel.

 

De cultuurhistorische lijn

De cultuur heeft zich van de OERMENS tot de MODERNE MENS langs een bepaalde lijn ontwikkeld. De verschillende CULTUURASPECTEN zijn achtereenvolgens voor de dag gekomen: het OUDE staat ten voeten uit (volwassen) en draagt in zich de KIEM voor het NIEUWE; die KIEM ontwikkelt zich IN het OUDE en komt tenslotte voor de dag; het NIEUWE gaat zich uitwikkelen en daarin VERZINKT het OUDE.

In EUROPA is het ROMEINSE RIJK verzonken; dat was voor europa het OUDE. Maar het Romeinse rijk in zijn AFTAKELING is zčlf ook nog iets geworden en het heeft zich groot gemaakt als de ROOMSE KERK. Deze zaak, het AFTAKELENDE RO­MEINSE RIJK, zou dus eigenlijk in de Europese cultuur moeten verdwijnen, maar dat is in dit geval niet gebeurd. Als een GEHEEL ZELFSTANDIGE ZAAK heeft hij zich OVER het beginnende europa gelegd, zonder er werkelijk mee VERBONDEN te zijn. Dus: in het beginnende europa VERZINKT het ROMEINSE RIJK en OVER europa heen legt zich het AFGETAKELDE ROMEINSE RIJK als ROOMSE KERK.

Deze ONGEWONE situatie moeten wij grondig bekijken.

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 3

 

Naar aanleiding van een opmerking

We zouden kunnen denken dat de OMKERING van de WAARDEN, zoals die bij de GERMANEN voor de dag kwam een typisch Germaans RASKENMERK was. Het zo te den­ken is echter te BEPERKT. Dan zou in wezen de voortgang van de mensheid te danken zijn aan het toevallig samengaan of botsen van EIGENSCHAPPEN. Maar de voortgang gaat langs LOGISCH OP ELKAAR VOLGENDE CULTUURMOMENTEN en člk van die momenten komt in een nieuwe situatie voor de dag: op een andere PLAATS, onder andere OMSTANDIGHEDEN, bij andere MENSEN.

Als het afgelopen is met de OUDHEID is het afgelopen met het BESEF dat de werkelijkheid één GEHEEL is waarin de BESTAANDE werkelijkheid IN de HOGERE uit­loopt. De HOGERE werkelijkheid is nu LOS van de BESTAANDE gekomen; het is niet meer een EENHEID, maar een GEBROKENHEID. Het HOGERE beheerst nu het BESTAANDE en dat laatste DIENT nu in het beste geval het HOGERE.

De Germaanse HELDENSAGE laat dit zien: we ervaren BEPAALDE GEBEURTENISSEN die een BEPAALD MENS overkomen en naar aanleiding daarvan de VERHEVEN DADEN van die bepaalde mens , die door zijn eigen verheven gedoe een HELD wordt. Een GOD wordt die held nooit, slechts zijn DADEN kunnen GODDELIJK genoemd worden. Het is duidelijk dat de GROND van deze sagen nooit een WEZENLIJK INZICHT in de wer­kelijkheid kan zijn: de grond ervan is een DAAD die in een bepaald LICHT gesteld wordt. Bij ŕlle MYTHEN uit de OUDHEID daarentegen is de GROND van het verhaal een WEZENLIJK INZICHT en dŕt wordt aan allerlei gebeurtenissen duidelijk gemaakt. Het moet te begrijpen zijn dat hier van een OMKERING sprake is.

Enerzijds in de oudheid de GOD die door (menselijke) DADEN aan een IDEE gestalte geeft en anderzijds in het beginnende europa de MENS die door een IDEE zijn DADEN in het GODDELIJKE LICHT stelt.

Wij moeten niet denken dat deze beide inzichten geen verschil maken; inderdaad is de ZAAK, waarover het gaat, in principe DEZELFDE, maar de RESULTATEN zijn geheel verschillend.

 

Tweemaal Rome

Het is een normale gang van zaken dat vanaf een zeker moment de ROMEINSE CULTUUR ging VERZINKEN in de opkomende cultuur van europa. Onder deze Romeinse cultuur moeten wij verstaan al datgene dat de Romeinse mensheid wčrkelijk op­geleverd heeft. Een voorbeeld hiervan is het ROMEINSE RECHT dat heden ten dage nňg bestudeerd wordt. Het wegzinken van de Romeinse cultuur in het beginnende europa is een "normaal" verschijnsel: gedurende de gehele oudheid was het niet ŕnders gegaan. Griekenland is na zijn HOOGTEPUNT weggevloeid in het Romeinse rijk en de restanten van de Griekse cultuur hadden nog slechts PLAATSELIJKE betekenis. Ook met de voorgaande culturen ging het zo.

De RESTANTEN echter van de ROMEINSE CULTUUR, die eigenlijk nog slechts plaat­selijke betekenis kenden hebben, zijn ZELF de ROOMSE KERK geworden. En dit is op het eerste gezicht geen LOGISCHE gang van zaken.

Het is dan ook geen wonder dat de ROOMSE KERK als een VREEMDE OVERHEERSER in europa huis gehouden heeft; eigenlijk behoorde die zaak er niet meer te zijn en zeker niet als een OVERHEERSER die zijn macht OPLEGT.

Maar het is anders gegaan: de ROOMSE KERK heeft zich groot gemaakt in europa en nog heden is de invloed ervan groter dan wij doorgaans denken. De POLI­TIEKE MACHT mag dan flink zijn teruggelopen, maar de INTELLECTUELE MACHT telt nog steeds mee. Als de PAUS een paar gewoonlijk onnozele woorden heeft gespro­ken komt het in de wereldpers alsof er iets gezčgd zou zijn…! En met zijn mening wordt nog steeds rekening gehouden. Een groot deel van de wereld valt nog DIRECT onder het roomse machtgebied en de ONMENSELIJKE wetten van de INQUSITIE, de JEZUIETEN  en het KERKELIJK "RECHT" zijn nog steeds niet her­roepen, evenmin als zelfs meer spijt betuigd is voor de vele MOORDEN.

De MACHT van de roomse kerk ligt nňg over europa. Het is duidelijk dat er in de Europese mens iets aanwezig moet zijn dat deze merkwaardige situatie moge­lijk maakt. Immers: geen enkele macht kan zich (blijvend) over de mensen uit­leggen als die macht op de een of andere manier niet aansluit bij een struc­tuur IN die mensen zčlf.

 


De slaven in het Romeinse rijk

De CHRISTELIJKE GODSDIENST is opgekomen onder de SLAVEN in het Romeinse rijk; het waren er velen en van allerlei volkeren. Maar tenslotte waren het voorna­melijk GERMANEN. Deze slaven hadden in principe geen MENSELIJKE waarde en zij hadden dus ook geen deel aan de Romeinse beschaving. Dit geeft aan iets NIEUWS de PRAKTISCHE mogelijkheid om in de mensen door te dringen. Wij zullen dit la­ter in europa nog vele malen zien.

Onder de slaven in het Romeinse rijk nam de christelijke godsdienst snel in kracht toe, totdat tenslotte het Romeinse rijk zčlf christelijk werd. Het PRAK­TISCHE feit van het SLAAF-ZIJN čn het CULTURELE feit dat de nieuwe (Germaanse) gesteldheid een VERBROKEN WERKELIJKHEID in het bewustzijn van de mensen opriep is er de oorzaak van dat de ROOMSE KERK kon ontstaan.

 

Zoals we gezien hebben was voor de Europese mens het HOGERE een APARTE werke­lijkheid, die de LEVENDE mensen BEHEERSTE.

Deze levende mensen waren dus eigen­lijk de SLAVEN van het HOGERE en juist dit inzicht kreeg realiteit aan en in de KERK. Deze wierp zich op als VERTEGENWOORDIGER van het absolute HOGERE en ontleende ook zijn MACHT er aan. En dit kwam dus precies overeen met de cul­turele structuur van de Europese mens.

Dit was evenwel niet VOLLEDIG het geval. Ten eerste omdat de CULTURELE struc­tuur voor het DAGELIJKSE LEVEN van de mensen niet maatgevend is en ten tweede omdat Rome enkel beslag legde op EENZIJDIG HET HOGERE.

De culturele structuur komt meestal in de mensen nauwelijks tot bewustzijn; het komt hooguit tot VAGE GEVOELENS die op de een of andere manier steeds wakker gehouden moeten worden - hetgeen Rome dan ook voortdurend heeft gedaan.

Het HOGERE is er voor de mensen natuurlijk niet ZONDER MEER, omdat zij het uit­eindelijk zčlf zijn die op de gedachte zijn gekomen dat er "iets hogers" moet zijn en dŕt geeft, desnoods ONBEWUST, toch een zekere RELATIE tot het hogere. Deze dingen komen duidelijk voor de dag als wij de WERKELIJKE ONTWIKKELING VAN HET CHRISTENDOM eens nader gaan beschouwen.

Die ontwikkeling heeft zich als het ware ONDERGRONDS in de Europese mens door­gezet en telkens als de resultaten te duidelijk aan de oppervlakte kwamen greep de ROOMSE KERK, die dat gevaar onderkende, meedogenloos in….

 

Het ondergrondse christendom

De "normale" ontwikkeling van de Europese cultuur heeft zich doorgezet ONDER de druk van ROME door. In deze normale ontwikkeling speelt natuurlijk de ge­dachte van het CHRISTENDOM een grote rol. Die ontwikkeling is gewoon zijn gang gegaan ondanks het feit dat ROME die zaak voor zich opgeëist had.

Omdat deze ontwikkeling ook voor ROME een VREEMDE zaak was heeft Rome er fel tegen gestreden. Dat was de strijd tegen de KETTERIJ. De KETTERS waren al­tijd “vooruitstrevende” mensen in wie de EUROPESE CULTUUR tot bewustzijn was gekomen. Zij waren WERKELIJKE CHRISTENEN.

Een andere belangrijke UITING van de Europese cultuur was de HEKSENWAAN en ook daartegen trok Rome van leer. Evenwel niet omdat het geloof in heksen volgens Rome een DWALING was, maar omdat de HEKSERIJ voor Rome LEVENSGEVAAR­LIJK was. Het was een UITING omtrent het besef van het OERVROUWELIJKE. Het VROUWELIJKE vooronderstelt altijd een ONGEBROKEN GEHEEL dat LEVEND aanwezig is en als zodanig is het STRIJDIG met het roomse streven.

De strijd tegen de KETTERIJ en tegen de HEKSERIJ vormt voor Rome één zaak en we zien dan ook dat een en ander door elkaar heen loopt. In de roomse kerke­lijke voorschriften worden beide in één adem genoemd.

De INTELLECTUELE strijd tegen het HEKSENGELOOF is betrekkelijk laat op gang gekomen en hierin hebben de NEDERLANDEN geen onbelangrijke rol gespeeld en dat zowel op LEVENSBESCHOUWELIJK als op JURIDISCH gebied. Nederlandse rech­ters waren de eersten in de wereld die de BEWIJSLAST bij de AANKLAGER legden; de INQUISITIE was van mening dat de heksen zčlf maar aan moesten tonen dat zij onschuldig waren - hetgeen meestal niet mogelijk is.

De door ons bedoelde KETTERIJ mag niet over één kam geschoren worden met de latere REFORMATIE. De REFORMATIE veranderde de POSITIE van de ROOMSE KERK in de Europese wereld. Maar de KETTERS waren mensen die op hun wijze WERKELIJK CHRISTENEN waren en die niet de bedoeling hadden enig MACHTSSTELSEL in het leven te roepen - hetgeen de REFORMATIE wčl beoogd heeft.

De achtergronden van de HEKSERIJ zullen wij nu bespreken.

 

Naar bladwijzers: REFORMATIE – zie nrs. 03  en  07 ;

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Naar bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B , 43 ,

 

 

No. 4

 

De ketters als individualisten

De vorige keer hebben wij de KETTERS de enige WERKELIJKE CHRISTENEN genoemd, die in de Europese wereld voor de dag gekomen zijn. Deze christenen kunnen wij INDIVIDUALISTEN noemen, maar dan moeten wij dit woord wčl in zijn GOEDE betekenis nemen. Deze goede betekenis houdt in: ieder mens staat PERSOONLIJK voor de taak zijn eigen leven overeenkomstig de WAARHEID te laten zijn. Als het er om gaat zichzelf ALS MENS waar te maken heeft een ieder alleen maar met ZICHZELF te maken; ieder is ALLEEN in deze wereld. Hij is INDIVIDU.

Het latere INDIVIDUALISME levert eveneens een mens op die er voor zichzelf ALLEEN is, evenwel met dit belangrijke verschil dat het hierbij om de mens als concreet AANWEZIG GEVAL gaat. We kunnen zeggen: het gaat om de mens als DING. In dit laatste geval hebben wij te maken met de mens die zichzelf als BEGRENSD laat gelden en in het eerste geval met een mens die ZICHZELF als RUIMTE en HELDERHEID waar maakt. Nu waren de ketters van het ontwakende europa mensen van de laatste soort.

Deze mensen hadden DE ANDER niet NODIG om waarachtig te leven, maar hun ONBE­GRENSD zijn hield natuurlijk in de praktijk wčl in dat zij GEMEENSCHAPPEN vorm­den - voorzover zij al niet vanuit stamverwantschappen bij elkaar waren, zoals bijvoorbeeld de ALBIGENZEN in ZUID-FRANKRIJK, die in 1209 de pauselijke KRUIS­VAARDERS op hun dak kregen en in 1229 vrijwel UITGEROEID waren.

De KETTERS vormden, waar mogelijk, GEMEENSCHAPPEN; de latere INDIVIDUALIST on­derscheidt zich hiervan door zichzelf als EENLING te stellen en op zijn best tot een GROEP of een TEAM te komen. Wij zien dat in ňnze tijd duidelijk.

 

Wat van de heksen verteld werd

Het is belangwekkend te vernemen wat de mensen indertijd van de HEKSEN wisten te vertellen. Want het beeld dat door die vehalen in U opgeroepen wordt is eigenlijk, cultureel gesproken, een heel VERTROUWD beeld. U hoort van VROUWEN die de NATUURKRACHTEN konden beheersen zodat zij de mensen voorspoed konden brengen. Zij konden alle mogelijke ZIEKTEN genezen, al of niet met behulp van KRUIDEN waarvan zij een grondige kennis bezaten. Maar ook konden zij U rampen bezorgen: misoogsten, ziekten, dood en verderf.

Verder werd verteld dat de heksen DOOR DE LUCHT konden VLIEGEN en dat zij kon­den TOVEREN: zij vlogen door de lucht naar hun bijeenkomsten, de HEKSENSABBATHS en daar troffen zij hun geliefde, de DUIVEL. Want met de DUIVEL hielden zij het allemaal en het spreekt welhaast vanzelf dat die stoeipartijen met de duivel nogal OBSCEEN waren - een rijke bron voor schunnige verhalen die vooral door de toenmalige INTELLECTUELEN met kwistige hand rondgestrooid werden.

De GESCHIEDENIS leert ons dat het doorgaans vrouwen waren die van het gewone patroon afweken: zij waren niet getrouwd en zij oefenden vaak een BEROEP uit, terwijl zij over het leven merkwaardige opvattingen hadden die lang niet altijd met de geldende moraal strookten. Deze vrouwen stonden BUITEN de maatschappij van toen.

De vrouwen - en mannen - die bij de regelmatig weerkerende HEKSENJACHTEN het leven lieten behoorden in de meeste gevallen niet tot het bovengenoemde type mens. Zij waren het slachtoffer van AFGUNST, HEBZUCHT en PSYCHOLOGISCHE OPHITSERIJ. Immers, een belangrijk deel van de bezittingen van de veroordeelden ging naar de AANBRENGER terwijl KERK en STAAT er ook niet bepaald op achteruit gingen.

Het beeld is hier dus VERTEKEND: van de meeste veroordeelden viel niets bijzonders te vertellen, of het zou dit moeten zijn dat zij vaak leden aan een gevaarlijke MASSAPSYCHOSE.

Het gaat ňns om die BIJZONDERE VROUWEN, die natuurlijk in strikte zin geen HEKSEN waren en die natuurlijk niet konden TOVEREN en door de lucht VLIEGEN, maar die wel degelijk iets merkwaardigs vertoonden dat voor de opbouw van ons thema van het grootste belang is.

En dat merkwaardige roept in ons herinneringen op aan de OUDHEID: daar waren VRUCHTBAARHEIDSGODINNEN, LIEFDESGODINNEN, MOEDERGODINNEN en ňm die figuren heen waren daar SATIRS en andere DUIVELACHTIGE mannelijke verschijnselen die het ­-naar ňns oordeel - met de ZEDELIJKHEID niet zo erg nauw namen….


 

Het oervrouwelijke

De werkelijkheid is in wezen een GEHEEL en dat geheel is ONGEBROKEN omdat er niets is dat het van buitenaf VERBREKEN KAN. Als wij over de werkelijkheid-zčlf nadenken, dan blijkt het begrip "verbreken" voor te komen en dit begrip houdt altijd in dat er VAN BUITENAF een factor werkzaam is. Buiten de werkelijkheid is niets te denken (wčl te fantaseren…!) en dus is er ook geen VERBREKENDE FAC­TOR aan te wijzen.

Het ONGEBROKEN GEHEEL, dat de werkelijkheid is, komt voor de dag als het VROUWELIJKE en de VROUW in levende lijve VERTEGENWOORDIGT die zaak. Dat betekent dat in het vrouwelijke AL HET BESTAANDE als INHOUD aanwezig is zonder dat er iets is dat daarbuiten vallen kan.

AL HET BESTAANDE, dat in het vrouwelijke aanwezig is, behoeft niet MET NAAM EN TOENAAM aanwezig te zijn. Het kan er zijn als een DUISTERE WERELD waarop het licht van de ONDERSCHEIDING nog niet gevallen is. Een wereld die nog niet BENOEMD is en die zijn GEHEIMEN nog niet prijsgegeven heeft.

Als het tot de mens doorgedrongen is dat die GEHEIMEN wčl ontsluierd moeten wor­den en als hij dus aanvoelt dat het bestaande ONDERSCHEIDEN moet gaan worden in DITTEN en DATTEN, dŕn ziet hij de INHOUD van het ONGEBROKEN GEHEEL, het VROUWE­LIJKE, als een DUISTERE en VERKEERDE en GEVAARLIJKE werkelijkheid. Hij ziet dan het OERVROUWELIJKE als iets dat hčm VREEMD en VIJANDIG is. Dit geldt voor de EUROPESE MENS.

Als de mens nog niet aanvoelt dat hij moet gaan ONDERSCHEIDEN (al doet hij dat in de praktijk al wčl) is voor hem die inhoud van het VROUWELIJKE niet VREEMD en VIJANDIG; die inhoud is voor hem tenslotte LICHT EN HELDER en hij typeert hem door hem GEEST en MANNELIJK te noemen. Zo doet de mens uit de OUDHEID. Voor die mens is de INHOUD van het vrouwelijke het ONBEPAALDE MANNELIJKE, de NAAMLOZE BESTAANDE WERKELIJKHEID die OPGAAT in het VROUWELIJKE.

 

De Europeanen hebben aan het OERVROUWELIJKE, dat in de HEKS voor de dag kwam, een BEHEERSING van de DUISTERE NATUUR toegeschreven en dat is te begrijpen want HET BESTAANDE was in ŕl zijn geledingen en samenhang op een DUISTERE wijze in het vrouwelijke aanwezig. Het was ONBEGRIJPELIJK aanwezig.

De heks had de DUIVEL als GELIEFDE en ook dat is duidelijk: de MANNELIJKE GEEST, geheel ONBEPAALD en dus NIET TE VATTEN, was het die het vrouwelijke doortrok, het was er "zwanger" van.

Het Europese begrip DUIVEL was - maar dan NEGATIEF GESTELD -  een voortzetting van het GEESTELIJK MANNELIJKE van de Oudheid en dat kwam destijds voor de dag als enerzijds het ALLESBEVRUCHTENDE mannelijke (de Satir o.a.) en anderzijds als de ABSOLUTE GEEST oftewel de HEILIGE GEEST.

Dit GEESTELIJK MANNELIJKE is nog niet door de ONDERSCHEIDING uiteengelegd in DIT of DAT, het is NAAMLOOS en het is als zodanig door en door INHOUD van het vrouwelijke. In deze situatie is het ONMOGELIJK ons het HUWELIJK in te denken, want het huwelijk is gebaseerd op de BEPAALDE MAN, de MET NAME GENOEMDE. En hij is in het huwelijk niet gesteld als INHOUD van het vrouwelijke, maar als BE­HEERSER van het vrouwelijke. Vandaar dat hij "hoofd van het gezin" is.

Het OERVROUWELIJKE gaat in de Europese cultuur verloren. Want de NAAMLOZE in­houd wordt ONDERSCHEIDEN, krijgt een NAAM en wordt daarmee BEKEND. Het vrouwe­lijke dat dŕn ontstaat is eigenlijk RIJKER omdat het nu een WERKELIJKE INHOUD krijgt, immers: de werkelijkheid-zčlf BESTAAT toch uit DITTEN en DATTEN die duidelijk van elkaar ONDERSCHEIDEN zijn.

Maar tevens verdwijnt in europa het VROUWELIJKE omdat het ONGEBROKEN GEHEEL ver­loren gaat. In onze dagen zien wij een vrouwelijkheid die met zichzelf in CON­FLICT is en dat conflict wordt alleen maar ERGER naarmate de vrouw zich IN DE MAATSCHAPPIJ een WEG zoekt.

Maar anderzijds KAN het vrouwelijke niet verloren gaan, zodat het zich bij gelegenheid op PSYCHISCHE WIJZE naar buiten werkt. Hiervan is de HEKSERIJ en vooral de HEKSENWAAN met de daarbij behorende HYSTERIE een uiting.

Deze UITING moet onderscheiden worden van de GEDACHTE of het GELOOF zčlf. Zo ongeveer iedereen in europa geloofde in HEKSERIJ omdat iedereen tegen dat duis­tere natuurlijke geheel áánkeek en daarin allerlei KRACHTEN vermoedde. Met het effectiever worden van het INTELLECT is dat geloof langzamerhand teruggedrongen, maar daarbij is ook de BETEKENIS van die zaak verloren gegaan. Thans weet ieder­een dat er GEEN heksen bestaan, maarr tevens weet niemand meer van die wereld van het vrouwelijke en wat daarvoor gold.

 

Naar bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B , 43 ,

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 5

 

Enkele opmerkingen over het oervrouwelijke

De INHOUD van het vrouwelijke is voor de mens uit de OUDHEID tenslotte LICHT en HELDER. Wij schrijven hier "tenslotte" omdat deze lichte situatie niet on­middellijk aanwezig was. Het is de mens vanaf de oermens wčl om het LICHT ge­gaan, maar om te beginnen zag hij de bestaande werkelijkheid nog niet in licht UITLOPEN. Aanvankelijk was het HOGERE voor hem aanwezig in ruwe natuurverschijn­selen: een BOOM, een STEEN, een BERG. Zo'n verschijnsel was voor hem de WOON­PLAATS van het LICHT. In de loop der ontwikkeling heeft de mens het LICHT steeds meer in VLUCHTIGE verschijnselen gezocht: het WATER, het ZONLICHT; en daarna de DAG en de ZOMER. Tenslotte kwam het HOGERE te voorschijn als ZUIVER GEEST in de benaming JAHWE bij de JODEN.

Vanaf dŕt moment is de GEEST het ALLESBEHEERSENDE geworden en de geest is BOVEN het BESTAANDE komen te staan. Dat werd daarmee tevens onmiddellijk HET LAGERE. Als zodanig is het bestaande DUISTER en VERKEERD en dat geldt dan ook voor het GEHEEL, dat OP ZICHZELF een VROUWELIJKE ZAAK is.

Het VROUWELIJKE is nu het VERKEERD NATUURLIJKE en dat BEHEERST op NIET HELDERE WIJZE het bestaande: het begrip TOVEREN.

De ZUIVERE GEEST is dus te voorschijn gekomen als ESSENTIE van het BESTAANDE en als zodanig is hij INHOUD van het bestaande, c.q. het vrouwelijke. Voorzover dit inzicht in de mensen is blijven leven is de ZUIVERE GEEST geworden tot de SATAN of de DUIVEL. En natuurlijk werd deze in verbinding gedacht met GOD omdat deze DIEZELFDE ZUIVERE GEEST is, maar nu BOVEN HET BESTAANDE GESTELD.

In dit laatste geval is het vrouwelijke ONTKEND omdat HET GEHEEL ontkend is.

 

Ter overdenking: Het VROUWELIJKE kennen wij PRAKTISCH niet omdat het er nog nooit geweest is: in de oudheid was het er wel, maar het had geen CONCRETE IN­HOUD (wel een ABSTRACTE) en in europa was - en IS - het ONTKEND terwijl er wčl concrete inhoud gerealiseerd wordt, welke inhoud evenwel niet als INHOUD maar als zaak OP ZICHZELF wordt gezien.

 

Religie en kunst als waardemeters

Als wij willen nagaan of en in hoeverre een uiting als de HEKSERIJ verband houdt met het CHRISTENDOM dan moeten wij wčl beseffen dat het ňns in het geheel niet om het christendom gáát. Het is ONZIN om te menen dat de cultuurgeschie­denis van het oude europa en het probleem van de moderne beschaving uit het christendom te verklaren zouden zijn. Het christendom is een UITING van een CULTUURTOESTAND waarin zich de mens op een zeker moment bevindt. En dat geldt voor ŕlle religies. Uit een zodanige UITING kunnen wij allerlei AFLEZEN en dat is ook het geval bij de KUNST van een volk of een tijdperk. 

Beide zijn namelijk aangelegenheden van het BEWUSTZIJN en beide zijn niet te MANIPULEREN vanuit een of andere BEREKENING. Voorzover beide tot ZELF-BEWUST­ZIJN komen is er wčl de mogelijkheid te manipuleren: de christelijke KERKEN en de MODERNE KUNST - waarover later meer….

De WETENSCHAP is geen UITING van een CULTUURTOESTAND, maar een GEVOLG ervan en zij is dan ook volkomen ZELFBEWUST; zij is BEREKENING en MANIPULATIE.

Als WAARDEMETER voor een CULTUURTOESTAND komen dus de RELIGIE en de KUNST in aanmerking en het is hierom dat wij ons thans eerst in het WERKELIJKE christen­dom gaan verdiepen. Met GELOVEN heeft dit alles niets te maken.

Dat de wetenschap in dit geval voor ons geen waardemeter kan zijn is gelegen in het feit dat zij als GEVOLG VAN EEN CULTUUR op zichzelf BUITEN de cultuur staat. Zij staat BUITEN het LEVEN. Dat blijkt enerzijds als de wetenschapsman zegt dat HIJZELF NIET MEEDOET in de wetenschap (hij noemt dit o.a. WAARDEVRIJ) en anderzijds uit het feit dat alle wetenschap hem niet belet allerlei ONHOUD­BAARS te GELOVEN - zoals kerkelijke leerstellingen. De wetenschap geeft geen werkelijke KIJK op de werkelijkheid en het leven; zij geeft slechts FEITEN die bij ANALYSE van de werkelijkheid voor de dag komen. De wetenschap voert van het leven ŕf en dat is goed voorzover wij ons ZAKELIJK met de werkelijkheid bezig houden: bruggen bouwen, machines maken, een bestaansmogelijkheid scheppen. Maar het LEVEN is geen ZAAK en daarom moeten wij hier met een INZICHT, een KIJK, een ONGEBROKEN BEELD komen.

 


Christendom en hekserij

Het klinkt ons merkwaardig in de oren als wij stellen dat het werkelijke christendom en de hekserij zeer nauw bij elkaar betrokken zijn. Wij kennen beide verschijnselen als TEGENGESTELD: het christendom heeft met GOD te maken en de hekserij met de DUIVEL.

En als TEGENSTELLINGEN behoren ze bij elkaar. Wij echter betogen dat beide geen tegenstellingen zijn, maar verschillende uitingen van HET ZELFDE.

Dit kunnen wij begrijpen als de mens NAAR ZIJN BEWUSTZIJN nemen en dan eens zien welke situatie hier aan de orde is:

De mens is een GEHEEL. Dat geheel zčlf is VROUWELIJK en de inhoud daarvan is het BESTAANDE en dat is MANNELIJK. In de loop der tijden is het BESTAANDE ge­sublimeerd tot ABSTRACTIE, tot ZUIVER GEEST. Deze abstractie is nu datgene waar­om het gaat. BINNEN HET GEHEEL is een ONDERSCHEID ontstaan: enerzijds het hogere ABSTRACTE en anderzijds het lagere BESTAANDE. Tussen deze twee is OP ZICHZELF een SCHEIDING, maar de VERHOUDING tussen deze twee is als volgt: het ABSTRACTE gaat het BESTAANDE dóórlichten; het ontdoen van haar DUISTERNIS en het als DIT en DAT benoemen en tot werkelijke REALITEIT brengen. Het ABSTRACTE (god) brengt zijn LICHT (christus) in het BESTAANDE (de wereld) zodat alles tot werkelijk LEVEN komt. Zoals uit het tussen haakjes geplaatste blijkt is dit de werkelijke CHRISTELIJKE GEDACHTE. Christus is in dit verband HET MIDDEL; hij werd dan ook de "middelaar" genoemd. Hij VERZOENT van BOVENAF het een met het ander.

 

Als wij het bovenstaande echter VERTALEN in de taal van het ZELFBEWUSTE CHRIS­TENDOM, dan krijgen wij het volgende verhaal: GOD staat BUITEN en BOVEN het GEHEEL en in dat geheel is de DUIVEL, die het BESTAANDE doorlicht, d.w.z. BETO­VERT. Het geheel, het vrouwelijke is dan duivels.

Deze laatste "vertaling" is de zelfbewuste lezing van de zaak.

Voorzover in LEVENDE MENSEN, voornamelijk VROUWEN omdat zij HET GEHEEL VERTEGEN­WOORDIGEN, deze zaak zich QUA GEVOEL - dus PSYCHISCH - laat gelden, krijgen wij een VERHAAL te horen dat ZELFBEWUST is en dus over de DUIVEL rept, terwijl de zaak zčlf zuiver de CHRISTELIJKE GEDACHTE is. En die christelijke gedachte leeft dus BINNEN HET GEHEEL; god is niet wčrkelijk boven en buiten de werke­lijkheid geplaatst. Het is dus nog steeds een VROUWELIJKE aangelegenheid en BINNEN die vrouwelijke zaak komt het bestaande tot licht. Het legt zich uiteen in DIT en DAT.

En omdat de werkelijkheid inderdaad uit DIT en DAT bestáát krijgt het vrouwe­lijke nu werkelijk INHOUD.

Maar helaas kan die inhoud nergens terecht….

 

Wat werkelijk leeft in de mens

Wij hebben hierboven getracht te schetsen wat er in de Europese mens om te beginnen leefde. En wij hebben dat CHRISTENDOM genoemd.

Van dit alles echter komt maar weinig tot ZELFBEWUSTZIJN. En datgene dat zover komt is een VERTEKENING van de werkelijkheid, welke bovendien nog VERBROKEN is doordat de GEEST er buiten en er boven is komen te liggen.

De mens tracht naar het ZELFBEWUSTE te leven en te handelen omdat het zelfbe­wuste DWINGEND is. Waarom dit zo is zullen wij later bespreken. In ieder geval is het nu voor ons van belang te weten dat er een TWEESPALT is tussen het leven zčlf en het DENKEN over het leven.

Het GEHEEL, het VROUWELIJKE, is nooit te BEREKENEN. Wij kunnen er wel over NADENKEN en er langs die weg achter komen HOE HET ZIT, maar vanuit dŕt weten kunnen wij niet BEREKENEN wat te doen en wat te laten.

Een KUNSTENAAR kan er achter komen hoe het zit met de SCHOONHEID, maar hij kan geen BEREKENING van de schoonheid maken en aan de hand daarvan een kunstwerk maken. Zijn weten omtrent de schoonheid blijft BINNEN HET GEHEEL; het komt er niet OBJECTIEF buiten te staan.

Met europa begint de mens die OBJECTIEF BUITEN ZICHZELF gaat staan en dat is de mens die zichzelf ziet zoals hij ZICHZELF ZELFBEWUST ziet. Aan deze mens ontsnapt HET GEHEEL en het VROUWELIJKE.

Hij brengt HET BESTAANDE tot licht, d.w.z. voor hem worden DIT en DAT reali­teiten, maar dat die twee IN HEMZELF de inhoud van het vrouwelijke vormen kan hij niet weten. Hij zal dat vanuit zijn ZELFBEWUSTZIJN ook nooit weten. Tenslotte ontdekt de mens DE PLAATS van het zelfbewustzijn en dan komt alles inderdaad terecht. Zover is het echter nog lang niet….

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No.6

 


De situatie als europa begint

We zullen nu in het kort recapituleren welke twee situaties we in de Europese mens hebben aangetroffen en dan zullen we uit beide de consequenties afleiden. Als eerste hebben wij het WERKELIJKE CHRISTENDOM: dit is de BENAMING voor een menselijke situatie waarbij het GEHEEL niet gebroken is, maar wel in zichzelf het begin van ONDERSCHEID vertoont. Dit onderscheid levert een GEESTELIJKE werkelijkheid op en ook een CONCRETE werkelijkheid. Vanuit die geestelijke sfeer wordt het concrete DOORLICHT; het wordt tot LEVEN gebracht en zodoende wordt het inderdaad een REALITEIT.

Dit alles heeft plaats BINNEN HET GEHEEL en dus heeft het plaats binnen het VROUWELIJKE. Dit laatste wordt door de mensen dan ook gezien als het OMHULLENDE, het principe waarin alles ZIJN RUST VINDT.

Tussen de GEESTELIJKE en de CONCRETE werkelijkheid binnen het vrouwelijke is voor de hier bedoelde mens een SCHEIDING. Maar deze scheiding wordt OVERBRUGD door het LICHT dat vanuit het geestelijke het concrete doorstraalt. Dit is voorgesteld door de CHRISTUSGEDACHTE. Christus is het “Licht der wereld”. Deze situatie is de wezenlijke.

 

ONWEZENLIJK is de situatie die door het ZELFBEWUSTZIJN van de mensen opgeroepen wordt. Wij hebben al gewezen op het ABSOLUUT HOGERE, dat GOD genoemd werd en ook op het feit dat de werkelijkheid VERBROKEN is. Het BESTAANDE is nu het LAGERE en het SLECHTE.

Het is van belang dat wij goed begrijpen dat BEIDE situaties TEGELIJK in de­zelfde mensen voorkomen en dat die mensen de AANLEG hebben om tenslotte de LAATSTE situatie als de WERKELIJKE te gaan beschouwen. Dit komt door de rol die voor europa het ZELFBEWUSTZIJN speelt.

Voorts wijzen wij er op dat de zelfbewuste situatie een BIJZONDER BOTTE INHOUD heeft: er is god en er is de slechte mens en god stuurt zijn zoon om die mens te redden. Hij kan pas NA ZIJN DOOD gered worden omdat de binding met het CONCRETE (het "natuurlijke", het "lichaam") eerst opgeheven moet worden . Tij­dens zijn leven kan hij trachten die binding zoveel mogelijk te ONTKENNEN.

Dit laatste kan op allerlei manieren; het kan ook heel best door AFLATEN van de KERK te kopen en door MISSEN te laten lezen. Het uitroeien van mensen met een andere levensbeschouwing is ook een zéér goed werk.

 

Als wij de ONTWIKKELING van de Europese mens bekijken moeten wij dus letten op TWEE LIJNEN: ten eerste die van de ontwikkeling van HET WEZENLIJKE en ten twee­de die van de ontwikkeling van het ZELFBEWUSTE. Het tweede is GEBASEERD in het eerste. Het tweede gaat in STIJGENDE LIJN: het wordt steeds meer DE MAAT voor alles. Het eerste vertoont een DALENDE LIJN. Het zakt steeds meer in de mens wčg en wordt tenslotte tot een VERDRONGEN ZAAK. Als het eenmaal zover is lijkt het erop of er ALLEEN MAAR ZELFBEWUSTZIJN is; er is dan vanuit het LEVEN geen CORRECTIE meer mogelijk: het zelfbewuste gaat een EIGEN LEVEN leiden.

Te begrijpen is dat dit op den duur tot een PSYCHISCH CONFLICT voert.

 

De dalende lijn

De WEZENLIJKE ontwikkeling van de Europese mens vertoont een DALENDE LIJN; dit betekent niet dat het steeds slechter gaat met die ontwikkeling, maar het betekent dat die zaak steeds meer ONDERGRONDS (zo U wilt: ONBEWUST) plaats­vindt. Tenslotte is deze dalende lijn nauwelijks meer zichtbaar te maken….! Wij kunnen dit waarnemen aan de EUROPESE KUNST en daarom zullen wij nu even stilstaan bij dit verschijnsel. De GROTE LIJN is als volgt:

a) DE MADONNA: het concrete wordt gezien als VROUWELIJK en dŕt in het LICHT van het GODDELIJKE. De INHOUD ervan is aanwezig (het kind), maar nog niet UITGEWIKKELD.

b) DE NATUUR: de INHOUD van het vrouwelijke gaat voor de dag komen. Het is te begrijpen dat die inhoud in het LICHT van het goddelijke staat: de NATUUR (het landschap) wordt BOVEN ZICHZELF UITGEHEVEN. En dit gebeurt niet door haar tot een of andere ESSENTIE terug te brengen (de moderne kunst), maar door haar ZO HELDER HOGELIJK te laten zien. Wij denken aan PIETER BREUGHEL.


c) DE MENS: in het grote geheel van de natuur komt vervolgens de MENS naar vo­ren. De natuur CULMINEERT in de mens voorzover we deze laatste zien als een concreet aanwezig levend geval dat zich op allerlei manieren kan vertonen en dat in allerlei GEBEURTENISSEN verwikkeld is. Kunstenaars als JAN STEEN en FRANS HALS kunnen hier als voorbeeld dienen.

d) DE PSYCHE: als de wezenlijke ontwikkeling eenmaal bij de mens aangeland is, betekent het nog maar een kleine stap van de CONCRETE GEBEURTENIS naar de INNERLIJKE GEBEURTENIS. Dan komt de mens voor de dag ALS PSYCHE en daarvan is REMBRANDT het grote voorbeeld .

e) DE HELDERHEID: is het bij de mens als psyche nog zo dat er eigenlijk nog van iets BEPAALDS gesproken kan worden, bij de mens als HELDERHEID is ook dŕt volledig verdwenen. De gebeurtenis is van de mens ŕfgedacht en ook de bepaalde psychische gesteldheid; er is slechts het allerlaatste overgebleven en dat is tevens datgene waarom het wčrkelijk gaat. Wij zullen in het verdere verloop van onze uiteenzetting nog nader op de mens als helderheid terugkomen.

 

Wij plaatsen de volgende kanttekening bij het bovenstaande: het spreekt vanzelf dat de kunst niet alleen maar uit de BEELDENDE KUNST bestaat. Wij hebben hier­om de beeldende kunst als voorbeeld genomen - of beter: als WAARDEMETER - juist omdŕt we hier met een BEELD te doen hebben. Hierbij kunnen we speculeren op ons ONMIDDELLIJKE ZIEN.

Verder wijzen wij er op dat we een GROTE LIJN getoond hebben. Deze is nog veel meer te nuanceren, terwijl wij bepaalde uitingen zoals bijv. de Italiaanse RENAISSANCE volledig overgeslagen hebben. Overigens niet zonder reden….

 

Behalve de KUNST laat ook de ontwikkeling van de CHRISTELIJKE GEDACHTE zien dat het wezenlijke steeds meer wčgzinkt in de Europese mensen. Maar wij kunnen op dit punt weinig exacte voorbeelden geven omdat de religie iets is dat in het DAGELIJKSE LEVEN van de mensen een rol speelt. En zoals met alles van het dagelijkse leven: het laat vrijwel geen sporen na. De kunst levert onloochen­bare RESULTATEN op, maar dat doet het dagelijkse leven niet; het leven is door de mensen GELEEFD en samen met dat leven ook VERVLUCHTIGD.

Toch kunnen we wijzen op MEISTER ECKHART, op ERASMUS en op CERVANTES, maar wij moeten onze gegevens uit hun nagelaten werk AFLEIDEN. Directe gegevens zijn er eigenlijk niet.

 

De stijgende lijn

We hebben al laten zien dat de ABSTRACTIE door ROME opgeëist werd en dat dit ook kňn gebeuren omdat het in de toenmalige Europese mens klaar lag om het abstracte als een boven en buiten deze wereld staande HOGERE werkelijkheid te gaan zien. Deze situatie is een ZELFBEWUSTE situatie.

Voor het DENKEN van de mensen was het natuurlijke het VERKEERDE en dat moest niet DOORLICHT worden, maar het moest ONTKEND worden. En dit had tot gevolg dat er vanuit dit denken met het natuurlijke NIETS gebeurde. De toestand was STATISCH; het gehele kerkelijke denken, de THEOLOGIE, de DOGMATIEK, heeft in ŕl die eeuwen niets anders opgeleverd dan een steeds SCHERPERE VEROORDELING van het bestaande. Dit betreft evenwel het roomse denken.

Behalve het roomse denken echter ontwikkelde zich in de mensen ook hun eigen zelfbewustzijn. Vanuit de "diepte" van de wezenlijke mens kwamen allerlei dingen aan het licht en die dingen waren van WETENSCHAPPELIJKE aard.

Het KENNEN en de KENNIS zijn de RAAKPUNTEN van de wezenlijke mens en de zelf­bewuste mens. Dit KENNEN maakte de volgende ontwikkeling door:

a) TOVENARIJ: het ONVERKLAARBAAR BEGRIJPEN van de werkelijkheid en haar samen­hang. De tovenarij bestond niet čcht, maar men DACHT zich het KENNEN zó.

b)ALCHEMIE: het INTUITlEF BEGRIJPEN van de werkelijkheid door de ENKELING.

c)WETENSCHAP: het ZELFBEWUST BEGRIJPEN van de zaak.

Bij dit laatste aangeland is het RAAKPUNT met de zelfbewuste mens een REALITEIT geworden. En in de loop der tijd gaat deze zaak DWINGEND worden en ŕl het andere VERDRINGEN.

In feite is deze KENNIS en WETENSCHAP een GEVOLG van de zich ontwikkelende WEZENLIJKE mens. Op grond hiervan behoeft het niet te verwonderen dat de roomse kerk bij voortduring getracht heeft deze GEVOLGEN te ONTKENNEN. De KENNIS mocht niet OPENBAAR gemaakt worden. Maar natuurlijk was deze ontwikke­ling niet tegen te houden. Thans wordt in onze wereld het gehele wereldbeeld door KENNIS en WETENSCHAP beheerst.

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

 

No. 7

Het raakpunt tussen het wezenlijke en het zelfbewuste

Het WEZENLIJKE zich ontwikkelen van de mensheid heeft in de mensen plaats zonder dat iets of iemand daarop invloed kan uitoefenen. Die ontwikkeling zčlf komt dan ook eigenlijk niet aan de oppervlakte; het zijn slechts de UITINGEN van het proces en de GEVOLGEN van het proces die direct of indirect zichtbaar worden.

Zoals wij reeds besproken hebben blijven de UITINGEN van het ontwikkelings­proces BINNEN HET GEHEEL dat de mens is. Zij vertonen zich dan ook PSYCHISCH, voorzover het over het LEVEN gaat en zij vertonen zich KUNSTZINNIG voorzover van een zeker moment in de ontwikkeling een BEELD te geven valt.

De GEVOLGEN van een zeker moment in de ontwikkeling komen altijd tot ZELFBE­WUSTZIJN; zij worden tot datgene dat wij gewend zijn KENNIS te noemen.

Als de mens in zijn WEZENLIJKE ONTWIKKELING zover gekomen is dat hij zichzelf als ZELFBEWUSTZIJN heeft ontdekt gaat hij vanzelfsprekend zijn aandacht richten op datgene dat IN dat zelfbewustzijn aanwezig is en dat is zijn KENNIS. Voor die mens is voortaan de werkelijkheid samenvallend met zijn eigen kennis en daarmee is zijn WERKELIJKE ZIJN gedoemd in de vergetelheid te geraken. De uitingen van dit werkelijke zijn čn de gevolgen van dit werkelijke zijn, die natuurlijk niet wčg te werken zijn, komen daarmee IN EEN LEEGTE te hangen: niemand begrijpt ze meer en niemand durft meer dáárnaar te leven.

Als de GEVOLGEN van de wezenlijke ontwikkeling tot zelfbewustzijn komen, is het juist dáár dat wij een RAAKPUNT herkennen tussen het zelfbewuste en het wezenlijke. En het ligt voor de hand dat wij dit raakpunt ook in de feitelijke GESCHIEDENIS van de mensen moeten aantreffen.

 

De tijd van de reformatie

Het voorbeeld uit de kunstgeschiedenis gaf te zien dat na de ontdekking van de NATUUR de ontdekking van DE MENS, als CONCREET BESTAAND GEVAL, aan de beurt was. De mens ontdekte nu ZICHZELF, hij was voor de dag gekomen. Met dat voor de dag komen van de mens kwam uiteraard het ZELFBEWUSTZIJN voor de dag. We staan aan het begin van de ontwikkeling van een ZELFBEWUSTE MENS en deze mens was zich van zichzelf bewust als AANWEZIG, als BESTAAND. Hij was zich bewust IETS te zijn in de werkelijkheid en in de wereld.

Het doorbreken van deze nieuwe gesteldheid kwam voor de dag in de REFORMATIE, die, zoals iedereen op school geleerd heeft, feitelijk inzette in 1517 toen LUTHER zijn 95 STELLINGEN aan de deur van de Slot kerk te Wittenberg nagelde. De reformatie OP ZICHZELF is voor ons niet zo belangrijk, de BETEKENIS ervan kan moeilijk overschat worden. Feitelijk kon de mens nu voor het eerst zeggen:

HIER BEN IK. Om te beginnen was dat natuurlijk een vrijwel uitsluitend UIT­WENDIGE zaak, hetgeen uit de geschiedenis duidelijk blijkt. Maar op den duur kreeg dat IK veel meer betekenis. We hebben reeds op REMBRANDT gewezen, die aan de mens als PSYCHE gestalte gaf.

Het begin van de 16e eeuw laat ons het RAAKPUNT en ook de OMMEKEER van de Europese mens zien. Vanaf dit moment gaat het hem alleen nog maar om datgene dat hem als INHOUD van zijn ZELFBEWUSTZIJN bekend is. En hiermede is de AANLEG van de Europese mens als een werkelijk KUNNEN voor de dag gekomen.

Het behoeft geen verwondering te wekken dat vanaf dit moment de OVERHEERSING van de ROOMSE KERK in beginsel vernietigd was: die overheersing berustte op de AANLEG van de mensen. Maar die was nu verdwenen en omgezet tot een KUNNEN. De ROOMSE KERK kon nu alleen nog maar INTRIGEREN. Dat blijkt uit de oprich­ting in 1540 van de JEZUIETEN-ORDE. De JEZUIETEN waren en zijn INTELLECTUELE INTRIGANTEN. Een ieder die kennis neemt van hun regels en voorschriften ziet dit onmiddellijk in.

Het feit dat het om de KENNIS als INHOUD van het ZELFBEWUSTE gaat heeft niet alleen tengevolge dat de mens zich WETENSCHAPPELIJK gaat opstellen. Hij begint namelijk ook de MAATSCHAPPIJ te ordenen. Hij gaat op alle gebieden van het leven en werken de WILLEKEUR uitsluiten. Er wordt een begin gemaakt met het ontwerpen en uitwerken van het RECHT.

Wat echter bovenal belangrijk is, is het groeiend besef van VRIJHEID.


Zoals bekend kwam het besef van vrijheid tot uitdrukking in de opstand van de NEDERLANDEN tegen SPANJE: in 1568 begon de tachtigjarige oorlog.

 


De filosofie

Omdat de FILOSOFIE zich BEDIENT van de wetenschappelijke METHODE ligt de ver­gissing voor de hand haar te zien als een GEVOLG van de wezenlijke menselijke ontwikkeling. In feite echter is de filosofie een UITING van het wezenlijke, evenals de kUNST en de RELIGIE dat zijn.

Omdat de filosofie voor haar METHODE de wetenschappelijke GESTELDHEID van de mens nodig heeft is het begrijpelijk dat zij in EUROPA tot volle ontplooiing kon komen en wel EFFECTIEF nŕ de reformatie. Dat moet uit het bovenstaande duidelijk zijn.

In haar UITING van het wezenlijke geeft de filosofie een GENUANCEERD BEELD van de werkelijkheid, terwijl zij in haar METHODE en dus ook in haar RESULTATEN, wetenschappelijk genoemd moet worden. Het resultaat van het filosofische denken is een zekere KENN1S, die wetenschappelijk gerangschikt kan worden en die op deze wijze in een STELSEL onder te brengen is.

Wij herkennen dus twee grootheden:

a) het FILOSOFEREN ZELF, dat een UITING is en dat een BEELD geeft van de wer­kelijkheid. Het is te begrijpen dat de filosofie hierbij blijk geeft van een ZEKER WETEN, dat zichzčlf niet wetenschappelijk bevestigt al werkt het zichzelf wčl wetenschappelijk uit. Deze zaak kwam tot wasdom in HEGEL (1770-1831) en hij deed de uitspraak: "Ik ben de waarheid en ik zeg de waarheid".

b) de FILOSOFIE ALS KENNIS, die een filosofie is die juist ňm de vraag naar de kennis en de kwaliteiten van de kennis heen cirkelt. Zij vraagt zich af HOE tot KENNIS te geraken en dus vraagt zij vooral naar de METHODE. Wij zien deze lijn effectief worden in KANT (1724-1804) en hij vroeg naar: "Das Ding an sich".

Als wij beide grootheden vergelijken valt ons op dat de Hegelse filosofie in wezen een VOORTGANG is. Zij richt zich op het DENKEN ZELF. Deze lijn is de lijn van de WEZENLIJKE FILOSOFIE en dit is een DALENDE LIJN. Dit denken verdwijnt naarmate de moderne mens opkomt. Het wordt dan ook algemeen met een paar woor­den ŕfgedaan - behalve in moderne progressieve stromingen.

Het denken van KANT is de feitelijke BASIS voor het gehele MODERNE DENKEN. Dit immers heeft de KENNIS centraal gesteld en niet het denken zčlf. Het ligt voor de hand dat wij hier met iets STATISCH te doen hebben. Eigenlijk komen KANT en zijn navolgers met een TECHNISCH FILOSOFISCHE PROBLEEMSTELLING. Zij vragen zich ook af wat het denken eigenlijk kŕn denken. En dan komen de verschillende DENKGROOTHEDEN: de CATEGORIEEN.

Een andere conclusie die wij kunnen trekken - en die ook door de geschiedenis van de filosofie bevestigd wordt - is deze: de WEZENLIJKE LIJN in de filosofie, die bij HEGEL effectief geworden is, is een VOORTZETTING van het werkelijke CHRISTENDOM. De filosofie heeft zich DOOR HET CHRISTENDOM HEENGEDACHT; zij heeft DEZELFDE ZAAk verder dóórgedacht en daarbij ŕl het wezenlijk menselijke behouden. Op den duur zal déze filosofie dan ook weer bij de mensen terug­keren en inderdaad iets te zeggen hebben.

De ŕndere lijn, de STIJGENDE, die door KANT effectief gemaakt is, heeft zich van het wezenlijke AFGEWEND. Hierbij wordt het wezenlijke niet meer doordacht zodat het BRAAK BLIJFT LIGGEN. Daarom kunnen moderne filosofen gemakkelijk GELOVIG zijn. Hun denken staat BUITEN dit thema. Voor de mensen is hiervan uiteindelijk weinig te verwachten; voor de WETENSCHAP echter wčl, vooral inzake de KENTHEORIE.

 

De arbeid

In de WEZENLIJKE Europese mens ligt deze situatie besloten dat vanuit het HELDERE, LICHTE, de bestaande werkelijkheid DOORLICHT wordt. Dit betekent dat DIT EN DAT tot realiteit gaan komen en opgeheven worden tot een MENSELIJKE WERKELIJKHEID. Deze zaak uit zich ook in de PRAKTIJK van het leven van de Europese mens: hij gaat over tot de ARBEID.

Het begrip ARBEID houdt in dat de bestaande werkelijkheid LICHT gemaakt wordt en daardoor komt de werkende mens in een heel andere verhouding tot de materie te staan dan voordien het geval was. De belangrijkste consequentie is wel deze dat het PERSOONLIJKE DOEL van het werk gaat verdwijnen en plaats maakt voor iets algemeens: men gaat in wezen werken voor ALLE MENSEN.

Wij zullen zien wat dáárvan terecht komt….

 

Naar bladwijzers: REFORMATIE – zie nrs. 03  en  07 ;

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 8

 

De uitwikkeling van het begrip arbeid

In de werkelijkheid komt tenslotte het LEVEN voor de dag. Dit gebeurt op het hemellichaam dat wij gewend zijn de PLANEET AARDE te noemen. Op deze planeet AARDE ontstaat na een lange voorgeschiedenis HET LEVEN en dat leven loopt uit in DE MENS. Hij is qua leven de laatste mogelijkheid.

In de bovenstaande zinsneden spraken wij van het leven dat OP de planeet aarde verschijnt. Dit deden wij met opzet omdat het volgens het GANGBARE DENKEN van de mensen zó is dat er op de planeet door de een of andere (uitwendige) oor­zaak leven ontstond. En dat dit leven eigenlijk een aan de planeet als zodanig VREEMDE ZAAK is. Weliswaar gelukt het aan het leven - door de gunstige omstan­digheden - zich in stand te houden en zelfs uit te breiden, maar toch is het iets vreemds, iets dat onverklaarbaar is, iets dat aan ons voorstellings- en denkvermogen ontsnapt. En dat op grond daarvan dan maar een HOGERE OORSPRONG moet hebben….

Deze gedachtengang nu is FOUT. Er ontstaat OP de planeet geen leven, het is de planeet ZELF die ZICH OMZET TOT LEVEN en als de planeet dat doet is het dus in feite de WERKELIJKHEID die zich tenslotte tot leven OMZET. De laatste moge­lijkheid van de werkelijkheid zčlf is het LEVEN. Dit betekent o.a. dat het LEVEN ŕlle voorgaande mogelijkheden INHOUDT. En dit betekent op zijn beurt dat die voorgaande mogelijkheden IN DE PRAKTIJK tot inhoud van het leven ge­maakt worden.

Dit tot INHOUD VAN HET LEVEN MAKEN is uiteindelijk datgene dat wij bij de mens als zijn WERK leren kennen, maar het spreekt vanzelf dat in dit thema wel enkele onderscheidingen zijn aan te brengen.

 

Om te beginnen bestaat het werk van de mens uit nauwelijks méér dan het zorgen voor VOEDSEL. Daarmee wordt op de meest eenvoudige manier het VOORGAANDE tot INHOUD van het LEVEN gemaakt. Omdat dit de "meest eenvoudige" manier is, is het ook het WEZENLIJKE. De gehele levende werkelijkheid, tot en met de mens, is hiervan doortrokken en het is ook de enige werkelijke VOORWAARDE tot het leven. Alles KAN van het leven ŕf, maar dat niet….

Inderdaad kan ook de VOORTPLANTING niet van het leven ŕfgedacht worden, maar hierbij hebben wij niet te doen met OMZETTING tot leven, doch met VOORTZETTING van het leven - en dat is een geheel ŕnder thema.

Het blijft niet bij genoemde EENVOUDIGE manier. Want de GEHELE WERKELIJKHEID zet zich tot leven om. En bij die werkelijkheid behoren ook DE DINGEN. Uit­sluitend DE MENS vertoont de eigenschap ook de DINGEN tot leven om te zetten: hij maakt ze TOT INHOUD VAN ZIJN LEVEN. Dit TOT INHOUD MAKEN zullen wij apart bespreken omdat dit een thema is dat vooral voor de MODERNE MENS een grote be­tekenis heeft….

Voorlopig bepalen wij ons tot het OMZETTEN zčlf en in dat proces herkennen wij de volgende PERIODEN:

 

Het opnemen in het geheel

In de OUDHEID lag de situatie zó, dat het bestaande zonder meer IN HET GEHEEL werd OPGENOMEN. Het bestaande kreeg dus min of meer VANZELF een functie in het leven. Het werd niet welbewust OMGEZET tot een werkelijke en zinvolle INHOUD, want de nadruk lag in die tijden bij HET GEHEEL zčlf en - in de praktijk - bij het LEVEN. Opvallend was dan ook in de oudheid de sterke verbinding tussen het werk van de mensen (als we dat zo willen noemen) en de SEXUALITEIT en de RELIGIE. Helaas voert het uitwerken van dit thema ons thans te ver van ons onderwerp; wij moeten het laten rusten.

 

Als inhoud opnemen in het geheel

Na de oudheid, als de JEUGD van europa gaat doorbreken, is er deze situatie ontstaan: de mens heeft het bestaande herkend als INHOUD van het geheel en die INHOUD valt voor hem in twee grootheden uiteen (denk aan het wezenlijke chris­tendom…!), namelijk enerzijds NATUUR en anderzijds GEEST. Het eerste kwam voor de dag in het BOERTIGE, het tweede in de KATHEDRAAL en beide in het HUMANISME.


De uitwikkeling van het ALS INHOUD opnemen in het GEHEEL loopt uit in het zich­zelf ZELFBEWUST kennen als NATUUR čn als GEEST. En op dit punt treedt een vol­gende periode in.

 

Omzetten tot inhoud

Vanaf het moment dat de mens de werkelijkheid is gaan zien als NATUUR en GEEST gaat hij zich VANUIT DE GEEST richten op het bestaande, het natuurlijke. Hij gaat zich richten op de INHOUD ZELF, op DIT en DAT en daarbij raakt het feit dat die inhoud de INHOUD VAN HET GEHEEL is op de achtergrond. Het gaat al­leen nog maar om DIT en DAT. En deze zaak wordt dan OMGEZET tot GEEST, tot de MENS ZELF naar zijn LAATSTE MOGELIJKHEID.

Dit nu is het begrip ARBEID. De ontwikkeling hiervan is als volgt:

 

1500 De mens is zelfbewust als NATUUR EN GEEST.

In zijn BEWUSTZIJN ligt klaar de mens als AANWEZIGE IK. Deze KIEM van het ER ZIJN van de mens als IK werkt zichzelf uit tot zelfbewustzijn en levert dan op het WERKELIJK ER ZIJN VAN IK en dat betekent dat de mens als BESTAANDE IK zelfbewust voor de dag gekomen is. Het zichzelf uitwerken van BEWUSTE IK als KIEM tot ZELFBEWUSTE IK kunnen wij noemen HET OMZETTEN VAN HET BESTAANDE TOT KARAKTER.

Dit kwam in de geschiedenis voor de dag als het GILDEWEZEN.

 

1800 De mens is zelfbewust als BESTAANDE IK.

In zijn BEWUSTZIJN ligt alweer de KIEM voor het volgende klaar: de mens als INTELLECTUELE IK. Dit laatste werkt zich uit en komt tot zelfbewustzijn in de INDIVIDU. De uitwerking zčlf kunnen wij noemen de OMZETTING TOT RATIO. Het is de tijd van het RATIONALISME, de tijd waarin ŕlles van de kennis verwacht werd.

Het AMBACHT maakt hier plaats voor een intellectueel HOGERE zaak: DE FABRIEK.

 

1900 De mens is zelfbewust als INDIVIDU.

De kiem, die klaar ligt in zijn be­wustzijn om tot zčlfbewustzijn te geraken is nu DE MENS ALS GROEP of TOTALITEIT. Dit maakt zich waar via de OMZETTING TOT WETENSCHAP en het loopt uit in een mens die ZELFBEWUST is van zichzelf als ORGANISATIE. In ňnze tijd is alleen dŕt WAAR wat zichzelf op de een of andere manier wetenschappelijk waar kan ma­ken. Buiten de wetenschappelijke NORM ňm is er geen waarheid.

Intussen is de fabriek gesublimeerd tot HET CONCERN.

 

???? De mens is zelfbewust als ORGANISATIE.

In zijn bewustzijn ligt de kiem voor het volgende klaar om tot ontwikkeling te komen: HET GEHEEL.

De UITWERKING hier­van noemen wij de OMZETTING TOT PSYCHE en dit levert de mens ZELFBEWUST ALS ORGANISME op. Het concern is intussen uitgegroeid tot een WERELDEBESTUUR.

 

???? De mens is zelfbewust als ORGANISME.

In het bewustzijn van deze mens ligt ook een zaak die uitgewikkeld moet worden: DE MENS ALS LEVEN. Deze uitwikke­ling noemen wij de OMZETTING TOT SAMENLEVING.

Op dit punt gekomen kunnen wij in ons denken niet verder. Als ALLES door de mensen tot SAMENLEVING wordt omgezet is uiteindelijk de GEHELE WERKELIJKHEID tot LEVEN omgezet.

Dit betekent niet dat de menselijke ARBEID hier ophoudt, maar dit betekent dat de zaak niet meer in een hoger STADIUM gebracht kan worden.

Bovendien betekent het dat HET GEHEEL, dat de werkelijkheid is, weer TERUG is omdat ALLES tot samenleving omgezet wordt. Alles wordt omgezet tot WERKELIJKE INHOUD en als de inhoud van een zaak wčrkelijk een REALITEIT is, is de zaak zčlf  dat ook.

 

Het betrokken-zijn bij de arbeid

Uiteraard zullen het bovenstaande beknopte overzicht punt voor punt uitvoerig bespreken. Maar nu reeds willen wij wijzen op het feit dat de mensen in de loop van bovenstaande ontwikkeling steeds meer het contact met hun werk VERLIEZEN.

Aanvankelijk, bijvoorbeeld bij het GILDEWEZEN, was men BETROKKEN bij het werk, maar dat was voornamelijk door het EIGEN KARAKTER dat de handwerksman in zijn werk kon leggen. Het PRAKTISCHE NUT (hoewel niet vergeten…!) lag in feite op de achtergrond en het KARAKTER op de voorgrond. Toen in de loop der tijd de gildevoorschriften ook het karakter van het werkstuk gingen vastleggen was de verbondenheid met het werk snel verdwenen. Het gildewezen trouwens ook.

Later werd de arbeid steeds meer INTELLECTUEEL BEPAALD en dat houdt in dat het PERSOONLIJKE uitgeschakeld werd. De zaak ging BOVEN het persoonlijke uit en men verloor het ZICHT er op.

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

 

No. 9

 

Een schema ter verduidelijking

Wij hebben een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het begrip ARBEID, en daarbij hebben wij als bijlage een schema gevoegd. Dit schema maakt het ge­makkelijk de ontwikkeling in vogelvlucht te leren overzien, en bovendien maakt het veelvuldige herhalingen van woorden en begrippen overbodig.

Als waarschuwing echter dit: een schema geeft wčl de opeenvolgende perioden en momenten aan, maar de OVERGANG tussen het een en het ander kan er niet in duidelijk gemaakt worden. Meer dan een hulpmiddel ten dienste van ons voorstel­lingsvermogen is het schema niet.

Anderzijds is het evenzeer een feit dat allerlei VERBANDEN en SAMENHANGEN on­middellijk duidelijk worden.

Om een zo volledig mogelijk contact met de feitelijke geschiedenis van europa te verkrijgen geven wij van de verschillende perioden een globaal tijdsbeeld, en wijzen wij op enkele belangrijke lijnen.

 

De omzetting tot karakter

De mens van omstreeks 1500 was zich van zichzelf bewust als NATUUR en GEEST; weliswaar was er voor hem een SCHEIDING tussen beide grootheden, maar toch be­sefte hij tevens dat NATUUR en GEEST bij elkaar behoren. We zien dan ook dat er DRIE verschillende mogelijkheden voor de dag komen: ten eerste de mens als NATUUR, die zich liet herkennen aan het BOERTIGE. Uit die tijd dateren tal van verhalen die hierop betrekking hebben: het verhaal van TIJL UILENSPIEGEL bij­voorbeeld vertelt van de streken die de meer geestelijk ingestelde mensen (de studenten van de grote universiteiten) uithaalden met de domme BOEREN. In de kunst proeven wij een sterke verbondenheid van het boerenleven met de natuur:

PIETER BREUGHEL geeft hiervan goede voorbeelden.

Ten tweede de mens als geest, die uitdrukking gaf aan zichzelf als het HOGERE door KATHEDRALEN te bouwen. De GOTHIEK is hiervan de mooiste uiting.

Ten derde de COMBINATIE van beide: het HUMANISME, zoals dat in mensen als THOMAS MOORE en ERASMUS voor de dag kwam. In dit humanisme lag de nadruk op de LEVENDE NATUURLIJK-GEESTELIJKE MENS.

Als het bovenstaande was zich de mens van omstreeks 1500 zelfbewust. Dat was dus duidelijk en beredeneerbaar - in tegenstelling tot datgene dat nog in het bewustzijn van de mensen lag te BROEIEN: de mens als AANWEZIGE IK.

Die aanwezigheid van IK hield in feite niets méér in dan HET ZOMAAR AANWEZIG ZIJN, een besef dat vanuit het ZELFBEWUSTE gesterkt werd: het natuurlijke en het geestelijke WAREN ER.

Bij het tot ZELFBEWUSTZIJN komen hiervan verandert het ZOMAAR aanwezig zijn in MIJN AANWEZIGHEID, en deze ontwikkeling hebben wij de omzetting tot KARAKTER genoemd. Wij zien het bijvoorbeeld voortgaan van POORTER naar BOURGEOIS. Toen deze laatste tenslotte bij de FRANSE REVOLUTIE met geweld zijn rechten opeiste was hij nog niet die bourgeois, die tijdens de latere ontwikkeling tot INDIVIDU zo'n onaangename bekrompen indruk op ons maakt. Hij was omstreeks 1800 de VRIJE BURGER, en hij was opgekomen uit de POORTER. Deze laatste KOCHT ZICH VRIJ: hij dwong van zijn HEER de bekende PRIVILEGIEN ŕf, hetgeen er op duidt dat hij zichzelf nog niet VANZELFSPREKEND als VRIJE MENS beschouwde. Het was voor hem nog een VOORRECHT.

De omzetting tot karakter blijkt ook uit het GILDEWEZEN, dat in die dagen fei­telijk reeds aan het aftakelen was. Juist omdŕt het allemaal zo KARAKTERISTIEK moest zijn kreeg HET VOORSCHRIFT zo een sterke nadruk. Daarmee vervalt o.a. de betrekkelijke SCHOONHEID van het werkstuk en de ORGANISCHE FUNCTIE van het werk - die bij het ALS INHOUD OPNEMEN, vóór 1500, nog redelijk intact was ­wordt een BEREKENBARE FUNCTIE. Reden waarom er in het gildewezen zoveel WAN­TOESTANDEN ontstonden. De franse revolutie maakte hieraan een einde.

Ook een gevolg van het KARAKTERISTIEKE is de grote WILLEKEUR: bekend is van de FRANSE KONINGEN en van de GEESTELIJKHEID dat zij alles aan hun eigen karakter ondergeschikt maakten.

In de KUNST, die wij aan de "bewuste kant" van ons schema moeten zoeken, levert de overgang tussen de AAWEZIGE IK en de INTELLECTUELE IK (dus ca. 1650) de mens als PSYCHE op: het karakter AANWEZIG čn INTELLECTUEEL (Rembrandt).

 


Een opmerking

Zoals wij reeds hebben gezegd is de ARBEID wezenlijk het OMZETTEN van het BESTAANDE (= de planeet) tot het MENSELIJKE (=geest, licht). Dit geldt onder ŕlle omstandigheden voor de op aarde levende mens.

Maar pas omstreeks 1500 krijgt dit OMZETTEN een andere BETEKENIS, zodat wij van ARBEID kunnen gaan spreken. De uitwikkeling van dit begrip doorloopt een aantal PERIODEN. In člk van die PERIODEN ziet de werkende mens ANDERS aan tegen zichzelf voorzover hij arbeidt. De centrale lijn in ons schema geeft dit aan: achtereenvolgens beleeft de mens zijn arbeid als “omzetten tot karak­ter, als "omzetten tot ratio", als "omzetten tot wetenschap", als "omzetten tot psyche" en tenslotte als "omzetten tot helderheid". Voor dit laatste be­grip kunnen wij ook in de plaats zetten: "omzetten tot samenleving".

Deze opeenvolgende belevingen vertonen een VOORTGANG: het gaat van de ONMID­DELLIJKE MENS naar de UITEINDELIJKE MENS, die wij zullen leren kennen als de mens ALS HELDERHEID.

 

De omzetting tot ratio

Het is de mens als BESTAANDE IK, die wij omstreeks 1800 zelfbewust aantreffen; hij is de mens die tijdens zijn ontwikkeling duidelijk zal maken dat hij een BURGERMAN is: de BOURGEOIS. Voor hem draait alles namelijk om het GEZOND VER­STAND en voor hem is de KENNIS - welke kennis dit dan ook zijn moge - de MAAT in alle dingen. Vanuit zijn BEWUSTTZIJN, waarin zich de mens als INTELLECTUELE IK naar de oppervlakte werkt, heeft hij aan die kennis behoefte. Hij wil een verstandelijke verklaring voor de dingen en voor zijn eigen gedrag, maar die verklaring is geworteld in zijn KARAKTER, als hoedanig hij zichzelf in de vo­rige periode waargemaakt heeft, en tevens heeft die verklaring de SFEER van het WETENSCHAPPELIJKE, waarheen hij op weg is.

De bourgeois BEGON met het slaken van de kreet: "VRIJHEID, GELIJKHEID en BROE­DERSCHAP", maar méér dan een begin is het niet geworden. Er kwam in feite niets van terecht. Het meest gelukte nog de VRIJHEID (betrekkelijkerwijs gesproken), want die lag zelfbewust in hen: de BESTAANDE IK. Maar de gelijkheid en de broe­derschap, die hij in zichzelf als BEWUSTZIJN aanvoelde, kon onmogelijk gerea­liseerd worden. Hij moest zichzelf als INTELLECT nog helemaal waarmaken…!

Als hij dat tenslotte gedaan heeft en de INDIVIDU geworden is, omstreeks 1900, blijkt het enige resultaat geweest te zijn: het KAPITALISME. En de wereld is in zijn macht gekomen, volledig onderworpen en UITGEBUIT. Het HANDWERK heeft

zich tot de FABRIEK ontwikkeld, en daarin zwoegen de mannen, vrouwen en kinde­ren die door hem VERDRONGEN zijn. Europa is één wanhopige menigte van ELLENDIGEN, de PROLETARIERS.

Evenzeer echter als de enkeling, de BEZITTER, zich waar gemaakt heeft en zo het begrip KAPITALISME ALS INDIVIDU gestalte geeft, hebben zich de ELLENDIGEN waar­gemaakt en zijn INDIVIDU geworden. Ook zij zijn RATIONALISTEN en zij hebben zich op de kennis geworpen, beseffende dat kennis MACHT betekent. Zij zullen het SOCIALISME in de wereld brengen.

De socialisten zijn RATIONALISTEN, mensen van de kennis en het gezonde ver­stand, en ook zijn zij typisch BOURGEOIS-MENSEN, hoewel zij zich tegen deze laatste typering tot op de dag van vandaag zullen verzetten. De PRAKTIJK echter van het socialisme heeft ondanks een schijnbare vooruitstrevendheid niets opgeleverd dat MEER RUIMTE heeft dan datgene waarmee de BURGERMAN pleegt te komen. Maar het socialisme heeft DE SCHIJN MEE: tegen de verderfelijke kapi­talist en BROOD VOOR ALLEN.

Het RATIONALISME van de 19e eeuw heeft de BASIS gelegd voor de wetenschappe­lijke ontwikkeling van de 20ste eeuw . Het "gezonde verstand" is de eerste VOORWAARDE voor de wetenschap; evenwel dient dit zich wčl te ontwikkelen van MIJN gezonde verstand (individu) naar dat van de GROEP of het TEAM, zodat het willekeurige, het AAN-MIJ-GEBONDENE verdwijnt. Want čchte wetenschap is NIET-­PERSOONLIJK. Ik sta daar zčlf buiten.

Deze eis hebben HEGEL en KANT al aan het begin van de 19e eeuw aan het denken gesteld, maar ten onrechte hebben zij de FILOSOFIE tot de wetenschap gerekend.

 

Over de OMZETTING TOT WETENSCHAP, in de 20ste eeuw, zullen wij apart spreken, omdat dit thema besloten ligt in ons eigenlijke thema: de MODERNE MENS. Wij zullen zien hoe voor de moderne mens de ARBEID in het teken van de ORGANISATIE komt te staan en hoe dit de genadeslag zal geven aan de BETROKKENHEID van de werkende mens met zijn werk….

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

 

No. 10

 

Naar bladwijzers De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69   ;  De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;

 

Naar bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;

 

Het oude en het moderne europa

In het tweede stencil-(No. 2) –[cultuurkenmerken](het religieuze besef van de OUDHEID) hebben wij betoogd, dat er omstreeks 1900 een nieuwe cultuur doorgebroken is. Een cultuur die op een ANDERE BASIS zal volgroeien dan met het oude europa het geval was. Weliswaar is die basis door de Europese cultuur opgeleverd, maar toen dŕt eenmaal een feit was bleek die nieuwe cul­tuur in menig opzicht de oude te weerspreken - zoals overigens gebruikelijk is met nieuwe culturen.

Nu wij met de aanloop tot ons thema vrijwel gereed zijn, en wij bovendien ons schema ter beschikking hebben, kunnen wij gemakkelijk begrijpen wŕt het ver­schil tussen het oude en het MODERNE is. Wij zien dat de ontwikkeling van europa TOT ca. 1900 draaide om de zelfbewustwording van de mens als IK, en dat leverde de mens als INDIVIDU op. Maar daarna geraakt IK op de achtergrond; hij komt alleen nog maar ter sprake voorzover hij een EENHEID IN DE TOTALITEIT is. Omstreeks 1900 ligt in het bewustzijn van de mensen de GROEPSIDEE klaar te broeien.

De mens als IK kŕn niet verder komen dan tot de INDIVIDU, want deze is de BE­STAANDE MENS die zichzelf via KARAKTER en RATIO heeft leren kennen als een BESTAAND INTELLECT. En dit begrip "intellect" kan nu van ŕlles betekenen, maar in ŕlle gevallen betekent het méér dan datgene dat door de werkelijkheid DOM­WEG is opgeleverd. Wij kunnen de INDIVIDU van zichzelf laten zeggen: "Hier ben ik, werkelijkheid geworden als GEEST, die als inhoud door en door NATUUR (BESTAAN) is en die op grond daarvan het bestaande volledig BEZIT."

Hiermede houdt voor de mens ALS IK ŕlles op….

 

De individu en de groep

De BASIS voor de mens die zich tot INDIVIDU ontwikkeld heeft is gelegen in het meest NEGATIEVE beginsel dat voor de werkelijkheid van kracht is: DAAR, WAAR HET EEN IS KAN HET ANDER NIET ZIJN.

Het ANDER (of: DE ANDER) is voor het EEN (of: DE EEN) onder geen enkele om­standigheid aanwezig; het is ONTKEND. En voorzover zich dit in de praktijk laat gelden kunnen we zeggen dat het VERMOORD wordt.

Met de mens als werkelijk en uitsluitend INDIVIDU is niet te leven; hij is de ONTKENNING van člk ander leven; hij staat alles en iedereen naar het leven. Het voor de dag komen van dit NEGATIEVE BEGINSEL mogen wij nimmer beschouwen als een VERGISSING van de mensheid, noch mogen wij er uit afleiden dat de mens in wezen SLECHT is, en nog minder recht hebben wij vast te stellen dat de mens gelijk DE DIEREN is…. een veel gehoorde DOMME GEDACHTE.

Het NEGATIEVE BEGINSEL moet voor de dag komen op een zeker moment in de ont­wikkeling en natuurlijk zijn er dan ook mensen die dat beginsel in sterke mate AFSPIEGELEN: de čchte KAPITALIST van 1900 is daar een voorbeeld van - zie hier­boven wat de INDIVIDU van zichzelf zeggen kan.

Het negatieve beginsel van de werkelijkheid HEFT ZICHZELF OP doordat HET EEN nooit zonder HET ANDER gedacht kan worden. Denkende aan HET EEN komt onmid­dellijk HET ANDER opzetten - en ook dŕt is een beginsel van de werkelijkheid zčlf (waarop wij thans niet kunnen ingaan).

Dus: wanneer HET EEN er is, komt het ANDER naar voren, en precies zó vergaat het de INDIVIDU ook. Hij doet de verbijsterende ontdekking dat DE ANDER er ook is, en hij ontdekt dat niet vanuit EIGEN menselijkheid, maar vanuit DE ANDER. Die ANDER is overigens precies zo als hij, en nu ontstaat er een strijd OP LEVEN EN DOOD - in principe, want in de praktijk is het een kwestie van GE­ZOND VERSTAND, van RATIONALISME, om tot een REGELING te komen. Een regeling uiteraard op grond van het COMPROMIS. Een ieder kan vaststellen dat de moderne tijd hiervan geheel en al doortrokken is.

Die REGELING betekent tevens dat de mensen er toe overgaan GROEPEN te vormen; altijd zolang en voorzover bepaalde BELANGEN (denk aan de “ratio" waartoe alles omgezet is….!) dit redelijk en NOODZAKELIJK maken.

Opgemerkt moet worden dat het bovenstaande een KILLE BEDOENING is; het is allemaal BEREKENING en VERSTANDELIJKHEID. Warmte komt er niet aan te pas en čchte MENSELIJKE, GEZELLIGHEID, is ver te zoeken.

 


Een opmerking over de wetenschap

De omzetting tot wetenschap is een proces dat in de MODERNE TIJD, dus nŕ 1900, van de grond komt. Natuurlijk was er voor die tijd ook wetenschap, maar die wetenschap was van PERSOONLIJKE aard; zij was gebonden aan de ontdekkin­gen en de bekwaamheden van de ENKELING. De grote ONTDEKKERS van stelsels, de mensen die met wereldwijde concepties voor het voetlicht kwamen, zij behoorden allemaal bij de tijd van vóór 1900. Met de resultaten van hun denken en hun onderzoek was in feite weinig aan te vangen: het TOEPASSEN van hun wetenschap wachtte nog op één factor in de menselijke ontwikkeling, namelijk de gesteld­heid om ALS TEAM, als SAMENWERKENDE GROEP, te gaan gelden.

De moderne wetenschap is waardeloos als er niet in een grote organisatie ge­werkt kan worden; de resultaten van die wetenschap kunnen niet ten nutte van de mensheid komen als er niet groepsgewijs gewerkt wordt. En de unieke kwaliteiten van de enkeling komen, wat de wetenschap betreft, in principe niet meer naar voren. De enkeling geraakt niet meer los van de groep waarin hij zijn wetenschap beoefent.

 

De ontwikkeling van de groepsidee

De werkelijkheid is in wezen niets anders dan PROCES. Alles maakt een proces door, en dus geldt dit ook voor de idee van de GROEP, zoals die in de mens van 1900 in het bewustzijn ligt.

Als wij de gang van zaken in HET PROCES kennen, kunnen wij ook nagaan hoe de ontwikkeling van de groepsidee moet zijn. De opeenvolgende perioden zijn:

 

a) de individu als groep:

wij hebben in het voorgaande reeds laten zien hoe de INDIVIDU, tot werkelijkheid geworden zijnde, noodzakelijk DE ANDER ontdekt en hem ziet als TEGENSTANDER die tot op zekere hoogte en op grond van zekere NATUURLIJKE BELANGEN zich ook als MEDESTANDER kŕn laten gelden.

De eerste - en meest WEZENLIJKE - manifestatie van de groepsidee is het SOCIA­LISME geweest. Het resultaat van deze ontwikkeling is logischerwijs dat een BETREKKELIJKE TOTALITEIT (= een groep) van individuen werkelijkheid is gewor­den: de "verkapitalisering" van ŕlle mensen.

Wij moeten voor ogen houden dat de BASISGEDACHTE van člke groepsvorming DE INDIVIDU ALS GROEP is. De basis is dus het SOCIALISME.

 

b) de groep als individu:

als de groep zich eenmaal FEITELIJK gemanifesteerd heeft (en daarvoor behoeft hij nog lang niet tot volle ontplooiing te zijn ge­komen) gaat de idee werken VANUIT DE GROEP, en dan is de eerste mogelijkheid die voor de dag komt de groep, die zich ALS INDIVIDU gaat stellen. We hebben thans te doen met het FASCISME. De leden van zo'n BUNDELING doen zich kennen als AAN ELKAAR GELIJK (de UNIEKE individu) en zij zien zichzelf GESTALTE krij­gen aan en in DE LEIDER. De voorbeelden zijn bekend….

Van belang is om in te zien dat het FASCISME stoelt op het socialisme (in Duitsland heette het "nationaal socialisme"), terwijl het door zijn MISDADIG­HEID ervan ŕfwijkt. Deze misdadigheid is gelegen in het feit dat het fascisme terugvalt op het begrip INDIVIDU, in welk begrip de ANDER ontkend is.

In de MODERNE WERELD zien wij welbeschouwd OVERAL fascisme want het zich als individu laten gelden van groepen kan voorlopig niet uitblijven; de politieke partijen als zij de macht hebben, de grote CONCERNS en de moderne MULTINATIO­NALS zijn er voorbeelden van. Op zichzelf zijn dergelijke groepen niet fas­cistisch en misdadig, maar in hun UITWERKING zijn zij het wčl. En hierin lig­gen voor de mensen grote gevaren, temeer daar die uitwerking zich bedient van en zich rechtvaardigt door de WETENSCHAP.

 

c) de groep als bepaalde totaliteit:

de individu als hoedanig zich de groep in het fascisme laat gelden, is op zichzelf ook weer als een groep op te vat­ten, en omdat het een uitwikkeling van het begrip INDIVIDU is blijven in prin­cipe de kenmerken daarvan gelden, dus: een zekere misdadigheid door het ont­kennen van de ANDEREN en een zekere UNIFORMITEIT. In de praktijk van onze wereld zien wij dit verschijnsel ten voeten uit in de SOVJET-UNIE. Het gedrag van de Russische staat tegenover de SCHRIJVERS en het gebruik maken van CON­CENTRATIEKAMPEN tonen voldoende die misdadigheid aan, terwijl de uniformiteit aan de BURGERLIJKHEID en het BUREAUCRATISCHE uitkomt. We hebben hier te doen met de DICTATUUR VAN DE PARTIJ.

 

d) de groep als werkelijke totaliteit:

nog steeds als uitwerking van de indivi­du komen we tot de TOTALITEIT, met in grote trekken hetzelfde als bij c), met dit verschil dat het nu om IEDEREEN gaat. We denken aan CHINA.

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Naar bladwijzers : ; MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

No. 11

 

Het proces en het begrip reactie

Als omstreeks 1900 duidelijk blijkt dat het KAPITALISME zijn doodsvijand in het SOCIALISME gevonden heeft is er een nieuwe ontwikkelingsfase voor de mens­heid aangebroken. Juist door het zich stellen van de individu als DE EEN, en dus ook DE ENIGE, voor wie DE ANDER ontkend aanwezig is, komt die ANDER naar voren. Hij is nu ontdekt en hij kan nu niet meer wegblijven. Dit betekent ener­zijds de ONTKENNING VAN DE ENIGE (de mens als IK voor wie de ander er niet kan zijn) en anderzijds het ontwaken van het GROEPSBESEF.

Dit nieuw ontwaakte besef komt LOGISCH naar voren uit de BESTAANDE situatie; de UITGEWIKKELDE IDEE (= de individu) roept IN ZICHZELF de VOLGENDE idee tot leven, en deze volgende idee WEERSPREEKT de UITGEWIKKELDE IDEE waaruit ze ge­boren is. Dit is de gang van het PROCES dat wij als de ONTWIKKELINGS-GESCHIE­DENIS van de mensheid leren kennen. De FASEN in dit proces volgen elkaar LOGISCH op - van TOEVAL is hier nimmer sprake.

Als wij de GEBEURTENISSEN gadeslaan, en wij zien de strijd tussen het kapita­lisme en het socialisme, dan zouden wij mčt vele denkers kunnen menen dat het socialisme ontstaan is ALS REACTIE op het kapitalisme. Deze mening is juist voorzover wij letten op de PRAKTISCHE ARGUMENTEN van de in de strijd betrokken mensen. Maar als verklaring voor het werkelijke gebeuren in de mensheid deugt deze gedachte niet. De werkelijke verklaring hebben wij hierboven gegeven; zo­als HET KIND voortkomt uit de ouders en daarbij geen REACTIE op de ouders is, hoewel het de ouders WEERSPREEKT, zó komt de VOLGENDE idee op uit de VORIGE. Als wij alléén letten op het UITWENDIGE, de gebeurtenissen, en daarbij consta­teren dat het een een reactie op het ander is, dan denken wij RATIONALISTISCH.

 

Het socialisme

Het proces waarbij zich DE EEN en de ANDER ňmzet tot GROEP, tot TOTALITEIT, is datgene dat wij SOCIALISME noemen. Het gaat hier dus altijd over het OMZET­TEN TOT TOTALITEIT.

Wij moeten hierbij letten op het feit dat het gáát om het OMZETTEN; dat er dus van een PROCES sprake is.      

Bovendien blijkt uit het bovenstaande dat het socialisme BLIJVEND is, want blijvend zullen de APARTE MENSEN zichzelf čn de ander moeten omzetten tot het TOTAAL. Immers, iedereen moet ER ZIJN om een mensheid te kůnnen realiseren die een GEHEEL, een ORGANISME, is.

Het socialisme is dan ook ALLESOMVATTEND, het is UNIVERSEEL en BLIJVEND.

Wat wij heden ten dage in onze westerse wereld tegenkomen als socialisme is eigenlijk een VERWORDING; de aandacht is niet gericht op het PROCES, maar op de RESULTATEN: de GROEPEN. We hebben hierbij te doen met het POLITIEKE socia­lisme en dat is de zaak van een BELANGENGROEP die in het verleden enorm veel misstanden heeft opgeruimd, die de DEMOCRATIE een REDELIJKE INHOUD heeft gegeven en daarbij veel MACHT aan banden heeft gelegd, maar die desondanks als socialisme gefaald heeft. Hiervan geeft onze kapitalistische gesteldheid ten aanzien van de rest van de wereld duidelijk blijk….

 

De partij-dictatuur

In ons vorig stencil hebben wij reeds aandacht besteed aan het FASCISME als de dictatuur van de ENIGE INDIVIDU. Thans staan wij stil bij de GROEP, die zichzelf als ENIGE GROEP ziet en die van daaruit voor zichzelf als enige het recht van bestaan opeist. In onze moderne wereld zien wij dit verschijnsel in de SOVJET-UNIE waar het de PARTIJ is die alles bepaalt.

In wezen draait het in de SOVJET-UNIE dus op de BEPAALDE TOTALITEIT, en dit is een zaak die in zichzelf HET PROCES heeft teniet gedaan. Het is het RESULTAAT van het proces dat slechts belangrijk is.

Op grond van het BEPAALDE zien wij een BURGERMANS-MAATSCHAPPIJ en op grond van het afwijzen van het PROCES een BEHOUDENDE-MAATSCHAPPIJ. Omdat we te doen heb­ben met een EXCLUSIEVE GROEP is het de ENKELING die niet geduld kan worden, het­geen uit de vervolging van KUNSTENAARS - vooral SCHRIJVERS - blijkt. De UIT­SLUITING, die noodzakelijk verbonden is met elk systeem dat, hetzij als enkele individu, hetzij als exclusieve groep van individuen, geworteld is in het RESUL­TAAT van het OMZETTEN tot totaliteit, richt zich in het fascisme op andere groepen, terwijl die uitsluiting zich in de SOVJET-UNIE op andere PERSONEN richt. Dit laatste is pas sinds enkele jaren duidelijk waar te nemen; in de tijd van STALIN was er in de SOVJET-UNIE een zuiver FASCISTISCHE dictatuur, waarbij ook grote GROEPEN van mensen vervolgd werden.

 


De dictatuur van de totaliteit

Als wij naar het huidige CHINA kijken kunnen wij constateren dat het de TOTA­LITEIT is waarin de maat genomen wordt. Deze totaliteit omsluit ALLE mensen, maar dit betekent voorlopig in de praktijk ALLE CHINESE MENSEN.

Het ligt in de OUDE CULTUUR van China dat de totaliteit een CHINESE totali­teit is. Omdat China voor de oude chinees namelijk HET GEHEEL is, is er BUITEN CHINA niets te denken. Op grond hiervan is China altijd AFGESLOTEN geweest; er bestond geen "buiten" en er kon dus ook niets van buitenaf binnenkomen. Als de Chinees nu ontdekt dat er een totaliteit van mensen is, zijn dit om te begin­nen allemaal Chinezen.

Binnen die totaliteit kan geen APARTE GROEP of PARTIJ bestaan, maar die totali­teit zčlf is wel de PARTIJ. Deze partij stelt als de maat hetgeen de TOTALITEIT wil, en dit zien wij in de praktijk als de mensen in de dorpen in vergaderingen uitzoeken hoe de dingen gedaan moeten worden, het daarna doorgeven naar boven naar de partijleiding die het dan op zijn beurt als maatregel afkondigt.

Al is de GROEP nu gesteld als de TOTALITEIT, tňch is er nog steeds van een groep te spreken. Weliswaar is het BENAUWDE er nu ŕf omdat IEDEREEN meetelt, en weliswaar is er NAAR BUITEN géén AGRESSIE (omdat er buiten de totaliteit niets bestaat), en ook is er NAAR BINNEN geen UITSLUITING, maar tňch is er een INSTITUUT, een LICHAAM, dat voor de afzonderlijke mensen bepalend is. Een ieder heeft te buigen voor de WIL VAN DE TOTALITEIT.

Uitgaande van de gedachte dat wij nog steeds met DE GROEP te maken hebben moe­ten we wčl vaststellen dat China het meest vergevorderd is. In de Sovjet-Unie is het een betrekkelijk kleine groep die zonder meer zijn wil aan de mensen oplegt terwijl wij in de westerse DEMOCRATIEËN de hele zaak zien verzanden in onderling gekrakeel van groepen die met elkaar om de macht strijden. Maar on­danks de grote hoogte van China mogen wij toch niet van werkelijk SOCIALISME spreken. In wezen is ook daar de maatschappij STATISCH omdat de OMZETTING zčlf niet aan bod komt. En dat statische uit zich in de eerste plaats in het feit dat DE MACHT en de OVERHEID in China niet afgeschaft zijn.

Een maatschappij-structuur die de GROEP als BASIS heeft kŕn nooit anders dan een OVERHEID met de daarbij behorende MACHT opleveren. Dat die overheid ten­slotte in het teken van de ORGANISATIE komt te staan doet aan het machtsprin­cipe niets ŕf. Er blijft een INSTITUUT bestaan dat de wil van de totaliteit dwingend ten uitvoer legt en daaraan blijven de mensen ondergeschikt.

 

De totaliteit van het socialisme

De totaliteit die voor China geldt is een wezenlijk ŕndere dan die waarin het SOCIALISME uitloopt. Omdat het namelijk in het socialisme om het UITLOPEN IN (= het omzetten tot) totaliteit gaat, is het ONVERSCHILLIG voor het RESUL­TAAT. De GROEP is van geen belang voor het socialisme, juist ňmdat die groep tenslotte een wčrkelijk TOTAAL is. En in dat TOTAAL, dat een optelsom van EXCLUSIVITEITEN is, is geen enkele exclusiviteit meer de maat. Er is dan ook geen WIL VAN HET TOTAAL meer denkbaar, en dus ook geen OVERHEID en geen MACHT. En pas dŕn kunnen we van een werkelijke ORGANISATIE gaan spreken.

De groep, die in China als totaliteit geldt, kan er bovendien alleen maar zijn als de INDIVIDU nog niet geheel als zodanig waargemaakt is. De ontwikkeling van de mensheid mag dan wel het punt bereikt hebben waar de mens zichzelf als individu bewust is, evenzeer is het feit dat dit IN DE PRAKTIJK nog bijna nergens čcht het geval is. Individu-zijn houdt namelijk ook in het BEZITTER ZIJN van het bestaande, en dit is in het grootste deel van de wereld nog lang niet gerealiseerd. Voor de meeste mensen is er nog nauwelijks enig BEZIT, laat staan dat zij voor hun BESTAAN voldoende hebben.

Voorts is het evenzeer een feit dat de mensen vanuit de groepsidee noodzake­lijk een GROEPSMORAAL opgelegd krijgen en dat betekent dat de mensen zich niet volledig naar hun eigen aard en persoonlijkheid kunnen gedragen. Ook in China, waar geen UITSLUITING is, is er geen mogelijkheid werkelijk ZICHZELF te zijn, en dat houdt in dat DE ANDER ten opzichte van DE EEN ook niet tot zijn recht kan komen. Slechts het volledig ZICHZELF OMZETTEN geeft uitkomst.

 

Naar bladwijzers :  MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 12

 

Nog een opmerking over China

Het is van belang er nog even nadrukkelijk op te wijzen dat het in CHINA wer­kelijk om ALLE mensen gaat. Het is voor het moderne denken niet gemakkelijk te verstaan dat men het enerzijds over ŕlle mensen heeft om daarmee anderzijds toch alleen maar de CHINEZEN te bedoelen. Voor het moderne denken wordt het dan al spoedig zó dat men in de Chinese cultuur op onderwerping van de gehele wereld uit is zodat de gehele wereld China wordt. Maar deze interpretatie van de Chinese cultuur is fout: ten eerste is China niet op onderwerping uit omdat daarvoor het KENNEN, en bijgevolg het ONTKENNEN, van de ANDER nodig is, en ten tweede omdat er CULTUREEL voor de chinees BUITEN China niets bestaat. Deze gedachte is ge­grond in de OUDE cultuur van China; deze cultuur was het EERSTE ontwikkelings­moment van de mensheid, en dat betekent dat ŕlles nog in het teken van het onge­broken en (nog) niet geanalyseerde GEHEEL stond. Dit eerste cultuurmoment is BLIJVEND, juist op grond van het ongebroken GEHEEL, en ondanks het feit dat in de verdere ontwikkeling het geheel toch gebroken en geanalyseerd wordt.

Dit cultuur-inzicht, dat is blijven liggen omdat het begrip ONTWIKKELING ervoor niet van kracht is, is nog steeds bepalend voor het Chinese culturele gedrag. En het is dan ook niet voor niets dat de chinezen juist met het TOTAAL van ŕlle mensen komen, want het is dit totaal dat onmiddellijk INHOUD van het GEHEEL is. Het STELLEN echter van de TOTALITEIT is een stellen van een RESULTAAT van een proces en het is dus in wezen DE GROEP, die zich in China waar maakt. En dit is een STATISCHE aangelegenheid, een zaak die op HET BEHOUD van het BESTAANDE is gericht. Dit betekent niet dat er geen VOORUITGANG in China mag zijn, het bete­kent alleen dat alles zich BINNEN DE ZAAK moet afspelen. De VOORUITGANG is een van de zekerste waarborgen voor het BEHOUD VAN DE ZAAK, i.c. de CHINESE STAAT. Overigens geldt dit laatste voor ŕlles dat op een RESULTAAT gericht is: in onze bedrijven gaat het óók om het BEHOUD van de zaak en daartoe is ook de vooruit­gang, de uitbreiding, de modernisering, enz. nodig. Hoe vreemd het ook mag klin­ken: de “progressiviteit”, het gericht zijn op vooruitgang, werkt in wezen meer BEHOUDEND dan VERANDEREND. Dit feit kunnen wij in onze westerse maatschappij gemakkelijk zelf waarnemen….

 

De ontwikkeling van de groepsidee in het westen

In ons overzicht van de groepsontwikkeling ontbreekt een beschouwing over het westen. Weliswaar is het FASCISME een typisch WESTERS verschijnsel te noemen, maar het ALGEMENE WERELDBEELD van de westerse moderne cultuur is toch niet daar­bij gelegen. Een PARTIJDICTATUUR als in Rusland kennen wij praktisch niet en de Chinese gedachte is ons al helemaal vreemd. Wat wij wčl kennen is de PERSOON­LIJKE DICTATUUR - Portugal, Spanje, Griekenland - maar die heeft in wezen niet met de GROEPSIDEE te maken. Wij spreken hierover nader.

Wij hebben van het werkelijke SOCIALISME gezegd: het is een BLIJVEND PROCES, waarbij de INDIVIDU (die er voor zichzelf ALLEEN MAAR is en die zichzelf als ENIGE BEZITTER van het bestaande kent) zichzelf OMZET TOT TOTALITEIT.

Dit betekent dat de INDIVIDU voor zichzelf laat GELDEN dat HET ANDER en DE AN­DER ER IS. Wij spreken hier nadrukkelijk van LATEN GELDEN omdat dit zuiver een kwestie van ZELFBEWUSTZIJN is. Het is een kwestie van BEWUST WETEN. Want het IK is bij de individu ZELFBEWUST en juist dááraan komt DE ANDER ňpzetten.

In de praktijk van het dagelijkse leven weten wij dit allemaal wel: wij spre­ken bijvoorbeeld van "rekening houden met de ander", en dit is een zaak van BEREKENING, van OVERLEG, van ZELFBEWUSTZIJN. En het is daarom ook een betrekkelijk KILLE en ONGEZELLIGE aangelegenheid waarover we PRATEN, SCHRIJVEN en VERGADEREN. Dus: het werkelijke socialisme is een ZELFBEWUSTE zaak, die we van­uit het IK moeten LATEN GELDEN. Mčt het laten gelden van DE ANDER stellen wij de TOTALITEIT, omdat voor onszelf de ŕnder letterlijk IEDEREEN kan zijn.

Het SOCIALISME is uitsluitend denkbaar VANUIT DE INDIVIDU omdat de mens ZICH­ZELF alleen maar dŕn kan omzetten ALS HIJ ER ZELF IS. En dit laatste heeft een grotere inhoud dan wij gewoonlijk menen: het ER ZELF ZIJN betekent ook het er zijn ALS BEZITTER VAN HET BESTAANDE. En deze gedachte vervult ons met schrik, omdat wij ten eerste met de "bezitters" niet zulke beste ervaringen hebben, en ten tweede omdat wij nog altijd zitten met een niet geringe CHRISTELIJKE ERFENIS, die ons leert dat het BEZIT tot de verwerpelijke zaken behoort.

 Bij de "aardse goederen" zullen wij niet leven, en dus vinden wij het op zijn minst een beetje beschamend dat het BEZIT een van de VOORWAARDEN voor uitgerekend het SOCIALISME is. Maar intussen doen wij allemaal aan BEZITSVORMING…! Het PROCES van het OMZETTEN TOT TOTALITEIT levert, zoals wij al gezegd hebben, een RESULTAAT op: de totaliteit van ALLE mensen.


Denken wij echter VANUIT deze totaliteit, dan denken wij ons een GROEP - bestaande uit ŕlle mensen - waarvoor uiteraard geldt dat de GROEP bepalend is voor het LEVEN VAN DE LEDEN. Hoe RUIM we dit bepalend-zijn desnoods ook interpreteren, ALTIJD wordt de mensen de les gelezen en altijd geldt voor ieder mens dat hij maar voor een klein gedeelte met de groep SAMENVALT. Volledige ontplooiing is derhalve niet denkbaar. Bovendien moet die totaliteit VERTEGENWOORDIGD worden, en dŕt levert een OVERHEID op. Dat deze OVERHEID, volgens ons schema, de vorm van een BESTUUR aanneemt doet aan de MACHTSPOSITIE niets ŕf. De groep als INSTITUUT is een DWINGENDE zaak.

Het gericht-zijn op het RESULTAAT levert dus een ONHOUDBARE situatie op.

 

Doordenkende kunnen voor het SOCIALISME slechts één mogelijkheid vinden: de individuele mens stelt ZICHZELF zo zuiver mogelijk als de BEPAALDE MENS, die hij FEITELIJK is, met zijn eigen karakter, zijn eigen aanleg, vermogens, intelligen­tie, enzovoort. En dŕt betekent dan onmiddellijk dat DAARAAN de ANDER voor hem zo zuiver mogelijk komt OPZETTEN. Het zelfbewust laten gelden van het NAAR VOREN KOMEN van de ŕnder is het blijvende OMZETTEN TOT TOTALITEIT.

De mens, voor wie dit geldt is de mens als PERSOON; aan zijn ZO HELDER MOGELIJK ZICHZELF STELLEN is de ander in staat hem te KENNEN. De ander kent hem dan niet naar de VOORSTELLING die hij van zichzelf geeft, en dus naar zijn STATUS, zijn IMAGE, maar naar het HELDERE BEELD dat hij van zichzelf geeft.

Dit is geen kwestie van ZICHZELF DOORDRIJVEN, zoals voor de mensen tot nu toe gebruikelijk is, maar het is een kwestie van REDELIJKHEID ten opzichte van de ander voor wie het NOODZAKELIJK is dat hij mij kent zoals ik ben en niet zoals ik mij, terwille van allerlei BELANGEN, vóórdoe….

Gewoonlijk wordt het zó gedacht dat wij eerst dan SOCIAAL zijn als wij ons AAN­GEPAST hebben aan de anderen. Evenwel is het resultaat hiervan een LEUGEN. Pas als wij het hierboven gezegde doen zijn wij wčrkelijk SOCIAAL; wij vallen dan samen met de REALITEIT en dus ook met de werkelijke verhoudingen.

En tot méér dan dat kan de werkelijkheid niet komen.

 

Als wij het bovenstaande tot ons door laten dringen en wij richten onze aandacht eens even op de "westerse wereld", dan ontdekken wij dat juist dáár met het meeste recht van SOCIALISME gesproken kan worden. Uiteraard klinkt dit absurd: de westerse wereld staat bekend als een "kapitalistische", als een wereld van "eigenbelang", waarin het socialisme een slechte voedingsbodem vindt. Tot voor­beeld inzake het socialisme strekken juist de niet-westerse landen….

Zonder echter te stellen dat de westerse wereld een voorbeeldige wereld is waarin het alles behoorlijk toegaat, moeten wij ons tňch realiseren dat het juist in de westerse mens is dat het sociale proces het meest zuiver voortgaat, een zaak overigens die door de mensen zčlf nauwelijks herkend wordt en die dus ook weinig zelfbewust wordt beleefd.

Dit neemt niet weg dat er tal van verschijnselen zijn aan te wijzen die op het door ons bedoelde proces duiden: de groeps- en partijvorming, die terwille van de (politieke) RESULTATEN alsmaar nagestreefd wordt, blijkt onveranderlijk op een mislukking uit te lopen. Wij vinden dan dat het ons aan "solidariteit" ontbreekt en nemen dat onszelf kwalijk. De partijen en groepen brokkelen

telkens weer ŕf door de innerlijke TEGENSTELLINGEN.

Maar dat afbrokkelen en verdeeld-zijn is niets anders dan het gevolg van het feit dat het de INDIVIDU OP ZICHZELF is die de totaliteit wáár kan maken, en dat het WILLEN vormen van groepen in strijd is met de IDEE die zich in de wes­terse mensen aan het realiseren is. Feitelijk moeten wij de verbrokkelingverschijnselen dus POSITIEF beoordelen. En dit temeer omdat voor onze westerse gesteldheid en de ontwikkeling daarvan tenslotte DE OVERHEID, en dus ook de MACHT, gaat vervallen. Want, zoals wij al gezien hebben: de overheid en de daarbij behorende macht zijn geworteld in de GROEP. De overheid VERTEGEN­WOORDIGT de groep of een aantal groepen. Maar DE PERSOON gaat niet op in de groep terwijl juist hij de totaliteit van ŕlle mensen stelt. Hij REGEERT dus ZICHZELF, en hier ligt de bodem van de ANARCHISTISCHE GEDACHTE.

 

Naar bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 13

 

Enkele opmerkingen

Het werkelijke socialisme komt in de MODERNE westerse mens het zuiverst voor de dag. Dit betekent niet dat het de socialistische BEWEGINGEN of PARTIJEN zijn die zich zo zuiver manifesteren.

Dit geldt alleen maar voor de AFZONDERLIJKE INDIVIDU, oftewel de mens als PERSOON - voorzover die zich al gerealiseerd heeft en voorzover die zich realiseren kŕn tot op dit ogenblik. In de BEWEGINGEN en PARTIJEN komen wij eigenlijk een VERWORDEN socialisme tegen; het heeft zich POLITIEK opgesteld. Dit betekent in de grond van de zaak dat het zich WETENSCHAPPELIJK opgesteld heeft, en dat behoeft ons in deze periode van de menselijke ontwikkeling niet te verwonderen:

ALLES WORDT TOT WETENSCHAP OMGE­ZET.

In de politiek wordt datgene dat voor de zelfbewuste IK geldt tot ALGEMEEN GELDEND verheven. Het VERHEFFEN TOT ALGEMEENHEID van de DINGEN is datgene dat wij als WETENSCHAP kennen. In deze zin is het POLITIEKE socialisme tevens het WETENSCHAPPELIJKE socialisme.

Het VERHEFFEN TOT ALGEMEENHEID is in feite het OPNEMEN IN EEN GROEP. Van hieruit gaat het in het politieke socialisme vanzelf om een GROEP draaien. Met ŕlle be­perkingen en, voor de moderne individu, ŕlle ONMOGELIJKHEDEN van dien.

Die onmogelijkheden komen er betrekkelijk snel uit: de partijen versnipperen en zij brokkelen ŕf. Zoals gezegd komt dit doordat voor het socialisme geldt dat de INDIVIDU zelf zich moet omzetten tot totaliteit. Hij moet ZICHZELF stellen als PERSOON - hij kan (en mŕg) dat de ander niet ŕfdwingen.

Voor de mens ALS PERSOON geldt dat hij werkelijk IN RELATIE STAAT tot de ander. Deze RELATIE is volledig ZELFBEWUST, maar hij kan er pas zijn als de INDIVIDU er óók in MATERIEEL OPZICHT is. Dit is in de MODERNE WERELD nog slechts in PRINCIPE het geval; de mensen zijn nog volop bezig hun MATERIEEL-ER-ZIJN te verwerkelijken, een zaak die voorlopig niet klaar is: drie-kwart van de mensheid is er materieel nog niet. Deze mensen zijn nog AFHANKELIJK en ONZELFSTANDIG en zij kunnen, voor­zover zij zich wčl van hun individu-zijn bewust zijn, slechts komen tot het vor­men van GROEPEN en zich in die groepen richten op de MATERIËLE verbetering van hun leven. De RELATIE tussen de één en de ŕnder is dan bepaald door datgene dat de groep toelaat. Hij is dus bepaald door een ONVOLLEDIGE individu.

Deze situatie is in de MODERNE (westerse) WERELD in principe opgeheven.

 

Voor de MODERNE mensen uit de westerse wereld geldt dat zij IN PRINCIPE onaf­hankelijk zijn geworden, en dat zij IN PRINCIPE op zichzelf staan. Van hieruit KUNNEN zij zich niet tot groepen samenvoegen. Maar vanuit het feit dat de PRAK­TIJK van hun zelfstandigheid nog bijna ŕlles te wensen overlaat willen zij "ergens bij behoren". Het OP ZICHZELF STAAN boezemt hun ANGST in, want zij kun­nen zich op niets ANDERS beroepen. Dit dubbele patroon verklaart veel van de problemen van de moderne tijd. Onder andere verklaart dit dat vele moderne mensen wel met hun relaties overhoop moeten liggen: er is een zoeken naar ECHTHEID en tevens een steeds weer FALEN ten opzichte van de ANDER.

Het OP ZICHZELF STAAN, dat voor de werkelijke individu geldt, houdt geen EEN­ZAAMHEID in. Voorlopig dčnken de moderne mensen dit wel. Maar de feiten liggen immers zo dat DE ANDER juist naar voren komt als IK OP MEZELF STA. Evenwel is die ander in dit laatste geval ECHT DE ANDER, zoals ikzelf ook ECHT ben. De relaties van vroeger - waarnaar velen van ons terugverlangen -waren ONECHT; iedereen was verscholen achter zijn MASKER. Die relaties waren ook AFHANKE­LIJK, en wij waren ervan afhankelijk. En door de ONECHTHEID van het geheel wa­ren wij FEITELIJK allemaal werkelijk EENZAAM, want er was niemand die DE ANDER ontmoette. Ook als wij onszelf WEGCIJFERDEN terwille van de ander was er geen sprake van een ONTMOETING, laat staan een RELATIE. Er was een OPZUIGEN van el­kaar in een psychisch zéér ONZINDELIJKE GEVOELSVERHOUDING. Het ZICHZELF OPOF­FEREN wordt tot op heden hoog aangeslagen omdat het de individu ONTKENT; de werkelijke betekenis van dit ontkennen wordt nog nauwelijks gezien. Jan FOU­DRAINE vertelt in "Wie is van hout" hoe door de medische en verplegende zorg de weg naar genezing, of althans verbetering, wordt ŕfgesloten JUIST OMDAT de individu ONTKEND wordt door de opofferende verzorging. En ook het verplegend personeel blijkt niet in staat ZICHZELF te zijn: het MASKER van de witte jas geeft hun een veilig gevoel van ECHTHEID.


 

Twee psychische verhoudingen

Wij hebben tot nu toe steeds gesproken over de RELATIE tussen de éne mens en de ŕndere mens. Deze relatie is gebaseerd op de mens, uitgewikkeld als IK. Het gaat dan ook over de verhouding tussen twee BEPAALDE mensen die zich zelf en elkaar laten gelden als EENHEDEN IN HET TOTAAL. Dus als afzonderlijke mensen in de totaliteit van de mensheid. Het zijn de mensen voorzover zij MAATSCHAPPELIJK met elkaar omgaan: op het werk , op straat, in het verkeer, bij hun gezamenlijke ontspanning, enzovoort. Het zijn de mensen voor zover zij BURGERS van een land of van de wereld zijn.

Twee VERHOUDINGEN evenwel vallen hierbuiten: de verhouding tussen twee mensen welke we LIEFDE noemen, en de verhouding tussen MOEDER EN KIND welke we kunnen samenvatten onder het begrip HET GEZIN.

Dat deze verhoudingen buiten het terrein van de RELATIE vallen blijkt hier uit dat zij door de eeuwen heen voor de ontwikkeling van het ZELFBEWUSTE ontoeganke­lijk zijn gebleken. Naar de VORM zijn deze verhoudingen wčl gewijzigd, maar die opeenvolgende wijzigingen vertonen geen enkele ONTWIKKELINGSLIJN; de zaak heeft zich niet naar HOGERE VORMEN of REDELIJKER VORMEN toe ontwikkeld. De voortgang van de geschiedenis leverde inzake de LIEFDE en het GEZIN slechts ANDERE vor­men op. De zaak zčlf is steeds gebleven wat hij was: niet te beredeneren, niet redelijk te beďnvloeden, en dus: NIET-ZELFBEWUST.

Dat het in de LIEFDE en in het GEZIN niet-zelfbewust toegaat wil niet zeggen dat de redelijkheid, zoals die in de RELATIE van kracht is, er dan maar uitgedacht moet worden. Het wil alleen maar zeggen dat wij te doen hebben met een BEWUST-

ZIJNSVERHOUDING, die door zijn primair LEVEND-ZIJN aan člke BEREKENING en aan člke BEPALING ontsnapt. En die daaraan BLIJFT ontsnappen.

Maar dat wil niet zeggen dat die BEWUSTZIJNSVERHOUDING in zichzelf niet redelijk zou zijn.

 

Het bewustzijn en de ander

De ANDER, zoals die vanuit het ZELFBEWUSTZIJN kennen en tot hem IN RELATIE staan, komt als zodanig in het BEWUSTZIJN niet voor. Uit de geschiedenis blijkt dan ook dat er ten opzichte van DE ANDER allerlei mogelijk is zonder dat het BEWUSTZIJN zich ertegen verzet. Ten tijde van de NEGERSLAVERNIJ was er in de mensen géén verzet want voor hun BEWUSTZIJN was die slaaf er niet als DE ANDER. Toen er eindelijk wčl verzet kwam was dat bij mensen die zich VAN ZICHZELF be­wust waren als INDIVIDU en die van daaruit ZELFBEWUST de ANDER ontdekt hadden. Het waren dus ENKELINGEN die zich verzetten.

Tot die ENKELINGEN behoorden ook de DENKERS die zich alsmaar afgevraagd hebben hoe het tussen de mensen onderling ooit terecht moest komen. Maar zij konden nog niet anders dan DE ANDER vanuit het BEWUSTZIJN denken en daarom kwamen zij onveranderlijk met de eis van LIEFDE en BROEDERSCHAP terwijl zij tevens be­seften hoe ONMOGELIJK die eis was. Daarom stelde KANT het beroemde "Du sollst": hij zag de DWANG als enige mogelijkheid. En altijd was het het INDIVIDUELE dat diende te vervallen; het ging er dus om dat IEDERE MENS zich als ALGEMEENHEID zou laten gelden. Zijn redding lag in het TRANSCENDENTE.

De ANDER is in het BEWUSTZIJN aanwezig als ALGEMEENHEID; het bewustzijn weet dat hij er is en ook dat hij BEPAALD is, maar hij is niet ALS BEPAALDHEID aan­wezig. Als voorbeeld kunnen wij denken aan een ROMANFIGUUR: Dmitri Karamazoff is in de roman van DOSTOJEWSKI voor ons volkomen aanvaardbaar…. maar hij is in het KUNSTWERK als ALGEMEENHEID (gestalte van een IDEE) gesteld. Dmitri wordt voor ons onmiddellijk een groot PROBLEEM als hij in onze huiskamer concreet binnenstormt (want hij was niet erg bedeesd…!).

Evenzo is DE ANDER voor ons als algemeenheid aanvaardbaar, en evenzeer ONAANVAARDBAAR, maar als concrete mens is hij een probleem.

Dus: het BEWUSTZIJN kčnt DE ANDER (zoals wij hem nu steeds bedoelen) helemaal niet, en bijgevolg is ten opzichte van hem ALLES MOGELIJK.

In de loop der geschiedenis is het BEWUSTZIJN voortdurend als NEGATIEF beoor­deeld; het was de bron van allerlei kwaad, van willekeur en van driften. Wij begrijpen nu waarom. Maar het BEWUSTZIJN is niet negatief, het is bij iedere mens PUNTGAAF. De LEVENDE mens is echter niet tot deze puntgave algemeenheid terug te brengen - wat bijvoorbeeld tegenwoordig wel met YOGA en ook met DRUGS geprobeerd wordt - en ook kan hij niet WETENSCHAPPELIJK als algemeenheid gesteld worden zonder GROEPSMENS te zijn. Hij kan er slechts werkelijk als PERSOON zijn en zo VANZELF de ŕnder laten gelden.

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

 

No. 14

 

De uitwikkeling van het zelfbewustzijn

Wij hebben intussen begrepen dat omstreeks 1900 de mens als INDIVIDU voor de dag is gekomen. Dit betekent dat vanaf dat moment de UITWIKKELING oftewel "het zich waarmaken" aan de gang gaat. En het is vooral met deze uitwikkeling dat wij ons bezig zullen houden.

Wellicht ten overvloede wijzen wij er op dat de gang van zaken tijdens die UITWIKKELING van de individu er een is zonder enige romantiek, zonder verheven­heid en zonder emotie. Want het is een zelfbewuste aangelegenheid, een zaak die WETENSCHAPPELIJK DENKEND waargemaakt wordt. Het gaat werkelijk over een ZAAK en daarover wordt gedacht alsof het over DE DINGEN gaat. Het is een PRAKTISCHE on­derneming die alle kenmerken daarvan vertoont, o.a. dit belangrijke kenmerk dat de MISLUKKING steeds aan het GELUKKEN voorafgaat. Wij kunnen dit aan ňnze maat­schappelijke ontwikkeling gemakkelijk waarnemen: het zijn onveranderlijk de mis­lukkingen die de mensen op het spoor van de juiste weg zetten. En daarbij moet dan nog aangetekend worden dat die "juiste weg" voorlopig alleen maar een BETERE WEG is.

Tijdens het zich waarmaken als INDIVIDU leven de mensen in een KILLE WERELD en in deze kille wereld liggen vele SPANNINGEN die hun oorsprong vinden in het feit dat de mens eigenlijk niet in een BEREKENING ňpgaat en dat hij niet kan LEVEN in een wereld die ALLEEN MAAR MAATSCHAPPIJ is. Dat wil zeggen: een wereld die zichzelf alleen maar kent als een samenstel van RELATIES.

Daarom verlangt de MODERNE MENS terug naar zijn JEUGD toen daar nog de GROTE IDEEEN waren: de hoopvolle idee van het SOCIALISME en, daarvoor, die van de grote FRANSE REVOLUTIE. De grote ideeën van de filosofen en kunstenaars die in de mensen een ROMANTIEK opriepen welke gericht was op een verheven doel. Dit terugverlangen komt tegenwoordig in sterke mate naar voren als een NOSTALGIE, die zich richt op de oude dingen: kleding, huizen en huisraad, muziek. En ook voor de mensen PERSOONLIJK een verlangen naar JEUGD, naar onberedeneerde GEVOE­LENS en naar LIEFDE.

Maar ŕl het GROOTSE is voor de MODERNE MENS in feite voorbij en het komt nooit meer terug. Waren vroeger de kunstenaars in staat GROTE COMPOSITIES te maken, composities die een GROOT GEHEEL te zien gaven, thans gelukt het hen nauwelijks een ADEMTOCHT vast te houden. Op zijn best één bladzijde muziek, op zijn best een zéér korte novelle…. terwijl de denkers nauwelijks meer in staat zijn zich tot een thema te bepalen en dat uit te werken tot een groot evenwichtig geheel.

De ontwikkeling is echter niet omkeerbaar; de INDIVIDU moet zichzelf realiseren en dat is de enige weg die tot een wereld leidt die DEUGT. Het wordt trouwens hoog tijd dat de moderne mensen zich er eens van bewust worden dat ŕlle levens­mogelijkheden, die thans voor hen gelden, te danken zijn NIET AAN DE GROTE IDEEEN , niet aan de EMOTIES, de LIEFDE, de SCHOONHEID, maar héél zakelijk aan de UITWIKKELING VAN DE INDIVIDU. Daaraan danken wij, in het westen onze grote VRIJHEID (vergeleken bij de rest van de wereld); daaraan danken wij dat wij bijvoorbeeld zonder levensgevaar kunnen filosoferen, en - als wij daartoe de moed en de aanleg hebben - dat wij zonder levensgevaar ons EIGEN LEVEN kunnen laten zijn wat het voor ons zijn moet.

Wij danken deze dingen niet aan een eventuele RUIMDENKENDHEID van de mensen, en nog minder aan een regering of iets dergelijks: wij danken ŕlles dat in de prak­tijk van ons DAGELIJKSE LEVEN mogelijk is aan ONSZELF voorzover wij allen IN PRINCIPE INDIVIDU ZIJN.

Gemakkelijk is vast te stellen dat overal waar het accent van de samenleving nog in sterke mate op het BEWUSTZIJN ligt, en dus een EMOTIONELE SFEER teweeg­brengt, dat daar overal het DAGELIJKSE LEVEN erg ONVEILIG is. Dat men daar nau­welijks ZICHZELF kan zijn en dat men daar voor een GEDACHTE gestraft wordt.

Het is dan ook lRREEEL om terug te verlangen en te dromen van het GROOTSE want geen enkele GROTE CONCEPTIE is in staat om de mens ALS DAGELIJKS LEVEN terecht te brengen. Sterker nog: de GROTE GEDACHTEN zijn in wezen AFGEWEND van het da­gelijkse leven en leveren daarin dan ook onveranderlijk EEN BREUK op.

Om dit te begrijpen richten wij onze aandacht nog even op het BEWUSTZIJN en de rol die dit in de geschiedenis gespeeld heeft.

 

Het bewustzijn

In člke mens ligt een BEWEEGLIJK BEELD van de gehele werkelijkheid; dat beeld is in elke mens GAAF. De mens ZIET IN ZICHZELF dat beeld. We zouden kunnen zeg­gen dat de werkelijkheid ZICHZELF IN DE MENS SPIEGELT - vandaar dat vele oudere denkers getracht hebben het BEWUSTZIJN te typeren als SPIEGELING.

Waarom dit zo is kunnen wij nu niet bespreken en ook kunnen wij nu niet uiteen­zetten waarom IN de mens HET ZICHT op dat BEELD om te beginnen VERTROEBELD is en waarom tijdens de VOORTGANG DER GESLACHTEN deze VERTROEBELING zich opheft - zon­der evenwel ooit geheel opgeheven te worden.

Als wij spreken over het "zich ontwikkelen" van de mensheid, welke ontwikkeling als RESULTAAT de "geschiedenis" oplevert, dan hebben wij het feitelijk over het zich OPHEFFEN VAN DE VERTROEBELING. Dit zich opheffen levert voor de mens ZELF­BEWUSTZIJN op: alles wat hij hoe dan ook aan de weet is gekomen is ZELFBEWUST­ZIJN geworden.

Het is te begrijpen dat aanvankelijk HET BEELD - hoe vertroebeld ook - domi­neerde in de mensen. Weliswaar kwamen zij allerlei aan de weet, maar dat stond niet in het teken van de KENNIS op zichzelf, maar in het teken van dat BEELD. Aangezien in dat BEELD ŕlles aanwezig is, maar dan niet als BEPAALDHEID doch als ALGEMEENHEID, was alle KENNIS, en dus alle ZELFBEWUSTZIJN, door het ALGEMENE ge­kenmerkt. Dit zijn de GROTE GEDACHTEN die een ALLESOMVATTEND karakter hebben en die voor ŕlle mensen gelijkelijk geldend zijn.

Maar die tevens voor de mens als JIJ EN IK, de DAGELIJKS LEVENDE MENS, geen redding konden brengen. Want die LEVENDE MENS is in het BEWUSTZIJN niet aanwe­zig; hij is er slechts als ALGEMEENHEID, en dus feitelijk als FICTIE. En dat blijft in deze situatie zo, want het bewustzijn (het BEELD) ontwikkelt zich niet: het is al de GEHELE WERKELIJKHEID.

Naarmate evenwel de mens meer aan de weet komt verliest het BEWUSTZIJN zijn DOMINERENDE KARAKTER; het gaat steeds meer om de KENNIS en voor de MODERNE MENS vanaf ca. 1900 gaat het om het OPHEFFEN VAN DE VERTROEBELING. Wat hij bij dat OPHEFFEN te zien krijgt in zichzelf ONTGAAT de moderne mens: het BEELD heeft zijn belangstelling niet. En daarmee heeft voor hem het ALGEMENE ŕgedaan, d.w.z. het algemene voorzover dat een GEHEEL is. Dan komt de MODERNE mens terecht bij ZICHZELF, lévend, NU EN HIER.

Voordat het zóver was, dus vóór de MODERNE MENS, was er ALLES mogelijk ten op­zichte van DE ANDER.

Voorzover die ander IDEE was (dus algemeenheid) was hij uiteraard ONZE BROEDER en hadden wij hem LIEF, maar in de PRAKTIJK deden wij  ŕlles met hem: op het SLAGVE LD gingen hem zonder gewetensbezwaar te lijf, mits wij daartoe GEMOTIVEERD waren. Dat wil zeggen: hij moest voor ons een ALGEMEEN KWAAD voorstellen. De ANDER ALS ALGEMEEN KWAAD. De čchte ANDER mocht hij voor ons nooit worden, want dŕn gingen wij zijn wonden verzorgen en wij weigerden hem verder kwaad te doen. Het is te begrijpen dat het "gemotiveerd ­zijn" om de ander te doden in feite een toestand van VERLAAGD ZELFBEWUSTZIJN is. Een dergelijke toestand is voor de zelfbewuste moderne mens MISDADIG.

In de LITERATUUR van vóór 1900 komen wij veel verhalen over de LIEFDE tegen, en onveranderlijk lopen die liefdes in niets uit: de DOOD. Het beroemde ver­haal van TRISTAN EN ISOLDE is hiervan een goed voorbeeld: de LIEFDE tussen beiden was ALLESOMVATTEND; zij was SCHOONHEID, KLEUR, WARMTE en HELDENDOM.

Dit is de liefde als ALGEMEENHEID, en die liefde sneuvelt ONMIDDELLIJK aan het DAGELIJKSE LEVEN: het andere en de ander, praktisch aanwezig, maakten die al­gemeenheid onmogelijk. Vrijwel ŕlle mensen maken dit zčlf ook mee: in hun VERLIEFDHEID kan alles en is alles schoon en verheven: de geliefden zijn elkaar ALGEMEENHEID. Maar die algemeenheid houdt spoedig op; zij leren elkaar kennen als BIJZONDERHEID en die zaak ONTKENT het algemene. Daarmee is die grote LIEFDE wčg: zij is DOOD. Voor de BIJZONDERHEID is geen plaats.

De MODERNE MENS, in al zijn ZAKELIJKHEID, is de EERSTE MENS op deze wereld voor wie VOORLOPIG IN PRINCIPE de weg naar chte liefde" geopend is. Hij kan VANUIT ZICHZELF de ANDER kčnnen en met dit gegeven uit het DAGELIJKSE LEVEN, en GEBA­SEERD OP DAT LEVEN, de liefde waarmaken. En dat kan hij als hij in staat is zich naar HET BEELD (het bewustzijn) te richten. Maar hij kan het niet als hij zich richt op het OPHEFFEN van de VERTROEBELING (zie boven). Dan komt hij hoogstens tot kortstondige VERLIEFDHEDEN waarin niet eens meer getrŕcht wordt van het leven iets te maken - wat de ouderwetse mens vanuit zijn algemeenheid  nog wčl deed. Hij vond dat je van bijvoorbeeld het huwelijk “iets moest maken”.

 

Naar bladwijzers De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69  ;  De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

No. 15

 

Het opheffen van de vertroebeling

Voor de MODERNE MENS geldt dat hij gericht is op het OPHEFFEN van de vertroe­beling die hem in zichzelf belet een helder ZICHT te hebben op het BEELD van de werkelijkheid, zoals dat in elke mens aanwezig is. Het gaat de moderne mens niet om het BEELD zelf, zodat het hem dus niet om het BEWUSTZIJN gaat. Hij wil lou­ter en alleen de vertroebeling OPHEFFEN. Dit opheffen is een zaak van LOGICA; hij moet WETENSCHAPPELIJK tewerk gaan. En ŕls hij dat doet, en voorzover hij dat in een bepaald geval gedaan heeft, is voor hem de kous ŕf.

Het is opvallend dat de moderne mens, die wij allemaal zčlf ook zijn en die wij dus ook voortdurend om ons heen zien, eigenlijk niet geďnteresseerd is bij de KENNIS, die hij verwerft. En ook valt op dat hij geen wezenlijke belangstel­ling heeft voor de DINGEN: hij VERWAARLOOST zijn KENNIS en de DINGEN komen bij hem in een LUCHTLEDIG te hangen. Het toepassen van zijn kennis in BELANGEN­AANGELEGENHEDEN en nooit ten gerieve van IEDEREEN (belangeloos) en het vervaar­digen en bezitten van de DINGEN ook om het EIGEN BELANG, zijn verschijnselen die een gevolg zijn van het feit dat het de moderne mens niet om de dingen en de kennis gáát. Het gaat hem om het OPHEFFEN, en dat dááraan KENNIS en DINGEN meekomen is vanzelfsprekend.

De uitwikkeling van de moderne mens tot ZELFBEWUSTZIJN is een proces waarbij die mens niet zelfbewust IS, maar zelfbewust WORDT. En in dit "worden" zit de verklaring voor de menselijke wanorde. Interesse voor het zelfbewuste zčlf is er niet (al lijkt dit vaak ŕnders) en ten aanzien van het BEWUSTZIJN is de moderne mens wel helemaal een BARBAAR.

Deze barbaar komt er inderdaad toe zichzelf als bewustzijn te ONDERZOEKEN en te ANALYSEREN en, zoals we straks zullen zien, zichzelf te VERWILDEREN, maar dat geschiedt allemaal vanuit het OPHEFFEN. Het is dus een WETENSCHAPPELIJKE zaak die in zichzelf géén WAARHEID vindt. Daarom blijft het een slag in de lucht, die vaak zelfs een duidelijk MISDADIG karakter aanneemt. Wat bijvoorbeeld te denken van "geleerden" die de menselijke geest onderzoeken op zijn manipuleer­baarheid, in de hoop eventueel tot een mensenras te komen dat langs wetenschap­pelijke methoden "afgesteld" is om het voorgeschreven "gelukkige" leven zonder problemen te kunnen leven.? Zo’n geleerde bemerkt niet dat hij, hoewel strikt WETENSCHAPPELIJK doende, bezig is met een ONMENSELIJKE, zelfs MISDADIGE, zaak. Het gaat ons nu niet om de vraag of die geleerden deze SCIENCE-FICTION zullen kunnen doorzetten in de praktijk, het gaat ons er om dat zij hun onmenselijk­heid niet bemerken.

Het ZELFBEWUSTE (de kennis, de dingen) wordt door de moderne mens VERWAARLOOSD: hij brengt het wčl te voorschijn, maar als het zover is laat hij het achteloos slingeren. Zoals een fiets langs de straat….

Het BEWUSTE wordt door hem VERSCHEURD, uit haar verband gerukt, met voor de mo­derne mens als onmiddellijk gevolg: VERWILDERING. Deze verwildering heeft op zichzelf niets met de MORAAL te maken, maar de oude en de heersende moraal zijn wčl aan die verwildering ONDERHEVIG. Een verschijnsel dat wij zčlf kunnen constateren….

 

Vertroebeling en verwildering

Wij hebben gesproken over de VERTROEBELING van het ZICHT op het BEELD. Deze vertroebeling is een ONTWIKKELINGSKWESTIE: naarmate de ontwikkeling vordert heft vanzelf de vertroebeling zich op. Een WAZIG zichtbaar beeld is niet VER­TEKEND. Een schilderij in het halfduister is nog steeds een mooi schilderij; de EENHEID is er niet uit al is er weinig genuanceerd te zien.

De VERWILDERING is een CULTUURKWESTIE die in onze moderne cultuur speelt: er is al erg veel genuanceerd te zien, maar wat er te zien is wordt als een DETAIL uit het schilderij APART GEZET en daarmee ontdaan van elke harmonische samen­hang. Daarmee is het bewuste VERSCHEURD, het lijdt nu een ONSAMENHANGEND leven dat nergens rust vindt, dat nergens vorm vindt (moraal in de goede betekenis van het woord), dat nergens schoonheid vindt (moderne kunst) en dat nergens liefde vindt (maar wčl "sex"). Dat betekent VERWILDERING.

 


De Spielerei van de moderne mens

De moderne mens weet geen raad met het BEELD dat in hem aanwezig is; vanuit zijn cultuur kan hij geen aansluiting vinden bij zijn BEWUSTZIJN en het is hem zózeer een RAADSEL dat hij in de PSYCHOLOGIE gewoonlijk over zijn ONDERBEWUST­ZIJN rept. Zonder dat hij in de gaten heeft dat, zo er al zoiets als een "onder­bewustzijn" bestaat, dit in geen geval een situatie van het BEWUSTZIJN kan zijn, omdat met het BEELD zčlf geen duisternissen, verdrongenheden of zelfs afwijkin­gen zijn te rijmen.

Het BEWUSTZIJN is in de moderne mens weggeëbd, maar dat wil natuurlijk niet zeg­gen dat het er niet meer is. Het is er wel voor de moderne mens, maar het is er als iets ŕnders: als een DRIFTLEVEN, een INSTINCTLEVEN, een ZIELELEVEN…. en

wat er nog meer aan termen gehoord wordt.

Intussen laat het bewustzijn zich natuurlijk toch gelden, is het niet als een onmiddellijk BEELD of een FLARD van een beeld, dan toch via de PSYCHE. En zo roept het bewustzijn een GEMIS in de mensen op, een gevoel van LEEGTE en een VERLANGEN naar iets overweldigends dat MOOI en EDEL en GROOTS is. Wij wezen reeds op enkele verschijnselen, zoals de NOSTALGIE.

Als wij die moderne mens gadeslaan valt ons op dat hij eigenlijk een erg KINDERACHTIG mens is. Hij stelt zichzelf dan ook zo: volgens de televisie-reclame is de vrouw een MOOIE WEZENLOZE die blij is met de nieuwste WASMIDDELEN, terwijl de man een LUMMEL is, die uit de pot met jam snoept. Elke reclame haakt in op een mens die zichzelf als iets BELACHELIJKS ziet, zonder dat zčlf belachelijk te vinden.

De moderne mens heeft LIEFHEBBERIJEN, die niets anders dan een OPVULLING van de LEEGTE zijn; hij houdt van SPELEN en SPORT zonder het čcht te doen, want het gaat hem om PRESTATIES en doorgaans ook om GELD; hij houdt ervan NAAR BUITEN te gaan, maar hij DOET HET NIET: hij gaat met zijn MOBIELE HUIS ergens staan waar IEDEREEN staat en het komt niet in hem op om zijn eigen weg te gaan en werke­lijk de natuur op te zoeken.

Op ŕlle terreinen van het LEVEN - dus niet als het over HET WERK gaat - zien wij het BELACHELIJKE: de moderne mens is bezig met SPIELEREI, en dat wil zeg­gen dat MEN SPEELT ALSOF MEN SPEELT. En dat men SPEELT ALSOF MEN LEEFT…. Voor al het LEVENSGEDOE van de moderne mens geldt dit: hij speelt alsof hij sexualiteit is, alsof hij kunstzinnig is, alsof hij kunstenaar is, alsof hij een ruimdenkend mens is, alsof hij een hobby heeft, alsof hij gelooft in idealen, enzovoort….

Het BELACHELIJKE van deze mens is gegrond in DE VERKLEINING VAN HET BEELD.

Wij hebben er al op gewezen dat HET BEWUSTE altijd in de mens een ALGEMEEN­HEID is. Het LEVENSGEDOE cirkelt dus om ALGEMEENHEDEN: werken voor het werk (hobby), naar buiten om buiten te zijn, de mooie dingen omdat zij mooi zijn, enzovoort. Maar de moderne mens stelt deze algemeenheden als BIJZONDERHEDEN, en daarmee komen zij los te staan van het BEWUSTZIJN. Zij zijn plotseling KLEIN geworden en daarmee zijn zij BELACHELIJK. In de HUMOR wordt de "verklei­ning van het beeld" welbewust TOEGEPAST. Men moet er om lachen.

Als een mens bijvoorbeeld zijn VERDRIET, om een verloren kind of geliefde, laat gelden als IETS BIJZONDERS, dan ervaren wij die mens als ZIELIG en daar­mee bedoelen wij dat hij BELACHELIJK is. Laat hij het gelden als een ALGE­MEENHEID, dan vinden wij hem een WIJS MENS. Hij laat het ALGEMENE blijven wat het is en daarmee blijft hij zčlf RUIMTE en EVENWICHT. En dergelijk mens valt niet ten prooi aan de VERWILDERING.

In de SEXUALITEIT bijvoorbeeld heft de moderne mens de TABOES op, maar dat is niet zo: hij STELT ze juist, maar dan als GEEN TABOE. Daarmee denkt hij de zaak te VERRUIMEN, maar in feite VERKLEINT hij alles. Het is SPIELEREI, hetgeen dan ook duidelijk uit de "sex-lectuur" blijkt.

De verhoudingen uit het BEWUSTZIJN worden als ZELFBEWUSTE VERHOUDINGEN gesteld en daarmee VERKLEINEN, VERENGEN, zij zich tot een METHODE: de methode om te leven. Deze methode is de mensen AAN TE PRATEN (vanwege het zelfbewuste) en zo ontstaat er een CONFECTIE-LEVEN: een GEPROGRAMMEERD UNIFORM GEDOE waarbij iedereen dčnkt het zelf te doen en zichzelf te zijn. Maar na korte tijd is er weer een ander GEDOE in de mode en dan denkt iedereen wéér zichzelf te zijn, zodat wij tenslotte kunnen vragen: zit er in de moderne mens wel WAARHEID..? Hij kčnt een heleboel WAARHEDEN, samen te vatten onder de term 1+1=2, maar die leveren geen WAAR leven op….

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

 

No. 16

 

Bladwijzers: De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;

 

Nogmaals het ontwikkelingsproces

Al bij verschillende gelegenheden hebben wij het ONTWIKKELINGSPROCES ter sprake gebracht. Daarbij hebben wij er steeds op gewezen dat het om een PROCES gaat, en dat er voor de mensen geen mogelijkheid is om in te grijpen in de gang van zaken. De ontwikkeling van de mensheid zet zich door via de OPEENVOLGENDE GESLACHTEN.

En tijdens dat proces heft de VERTROEBELING, waarover wij de vorige keren ge­sproken hebben, zich op: de zaak wordt meer en meer HELDER. Wanneer wij nu heb­ben gesteld dat het de cultuur van de MODERNE MENS is om zich bezig te houden met dat OPHEFFEN zčlf, dan mogen wij daaronder niet verstaan dat hij wčl in staat zou zijn het proces te beďnvloeden. Maar ook de moderne mens kan het proces niet versnellen of vertragen; hij heeft slechts ontdekt DAT de zaak zich opheft, en nu gaat hij de gehele hem bekende werkelijkheid DOORLICHTEN. Hij gaat ALLES zo volledig mogelijk in het licht van die opheffing stellen.

Het opheffen van de vertroebeling levert in feite de WERKELIJKE SITUATIE op waarin zich de mens in de kosmos bevindt. Maar dŕt resultaat komt pas voor de dag als de mens tenslotte VOLWASSEN geworden is.

De WERKELIJKE SITUATIE voor de mens is deze dat HIJ ER EIGENLIJK ALLEEN MAAR ZELF IS. Hij ontdekt derhalve tenslotte ZICHZELF. Deze gedachte is niet nieuw: reeds de GRIEKEN hielden zich het "KEN UZELF" voor. Hierbij dient opgemerkt te worden dat die Grieken iets ŕnders bedoelden dan wij. Voor de Grieken was het LAATSTE STATION het “zichzelf kennen”, en dat hield tevens een kennen van de werkelijkheid in. Dat bedoelen wij nu, in het verband van onze overdenkingen, ook. Maar gewoonlijk bedoelt de moderne mens zichzelf, als BESTAAND GEVAL, als UITGANGSPUNT te nemen en via ANALYSE zijn eigen STRUCTUUR te ontdekken. Dit is in zekere zin een PSYCHOLOGISCH onderzoek dat tenslotte antwoord geeft op de vraag WAARUIT DE MENS BESTAAT.

De mens KAN alleen maar ZICHZELF ontdekken. Hij ontdekt WAT IK BEN. De drie grote mijlpalen op de weg naar zich zelf hebben wij reeds via een ŕndere gedach­tengang aangegeven (zie de eerste stencils), maar thans kunnen wij zeggen:

a)al in de OUDHEID was IK alsnog IN DE ALGEMEENHEID (van het bewustzijn) opge­nomen. Voorzover IK me liet gelden was dat altijd als zuivere ALGEMEENHEID.

Wij kunnen dit duidelijk vaststellen aan het MOEDERRECHT en aan de RELIGIEUZE PROSTITUTIE.

b) in EUROPA ben IK TEMIDDEN VAN HET ALGEMENE; het is een feit dat IK BESTA en ik ben van daaruit bezig MEZELF WAAR TE MAKEN als dat enige geval dat bestaat. Als zodanig máák ik me dan ook waar: het eindigt met mezelf ALS INDIVIDU.

c) als MODERN MENS tref ik mezelf aan TEGENOVER DE ALGEMEENHEID. Ik ben nu van het ALGEMENE vrijgekomen en kan het OBJECTIEF beschouwen. Dat daarbij dit alge­mene door mij niet meer als MIJN EIGEN BEWUSTZIJN wordt gezien, maar als een werkelijkheid BUITEN MIJ, is een voor de hand liggende consequentie.

 

Waarom ontdek IK mezelf…?

Zoals wij reeds uiteengezet hebben is het BEELD van de werkelijkheid in zich­zelf door en door ALGEMEENHEID. Er is niets dat als BIJZONDERHEID in het BEELD naar voren komt. In deze gedachtengang hebben wij één factor buiten beschouwing gelaten. Het feit namelijk dat het BEELD zich IN MIJ bevindt heeft als consequentie dat IK voor het bewustzijn wčl als bijzonderheid bekend ben. Weliswaar belet het VERTROEBELD-ZIJN mij dat BEKEND-ZIJN te herkennen, maar dát neemt niet weg dat het feit er toch is.

Op dit punt gekomen moeten wij goed opletten: het BEELD (= het bewustzijn) is IN MIJ aanwezig , maar het is niet AAN en DOOR mij bepaald. Het is voor iedere mens HETZELFDE VOLLEDIGE BEELD. En ook het feit dat IK aan mijn eigen BEWUST-ZIJN bekend ben is niet aan en door mij bepaald. Aan en door mij bepaald is slechtsde MATE VAN VERTROEBELING, enerzijds door het

ONTWIKKELINGSMOMENT waarin ik leef, en anderzijds door mijn PERSOONLIJKE GESTELDHEID.

De enige ZEKERE BIJZONDERHEID, die er voor MIJ is, ben IKZELF. AL HET ANDERE en DE ANDEREN leer ik kennen VIA IETS ANDERS. Hier spelen waarneming, ervaring en informatie een rol. Buiten het KENNEN VAN MEZELF is er voor mij géén DIRECT kennen mogelijk. Ik kan dus alleen maar MEZELF leren kennen in feite.

Niet alleen dat ik uiteindelijk slechts MEZELF kan leren kennen, het is ook zo dat er maar één LEVEN werkelijk bestaat, en dat is altijd HET MIJNE. Wat ik ook voor anderen beteken, en wat ik voor anderen doe, hoezeer ik me ook opoffer voor anderen, altijd is het MIJN EIGEN LEVEN en nooit dat van een ander. Bij de beginnende MODERNE MENS is het dit feit dat tot hem door gaat dringen, en dat heeft natuurlijk gevolgen: ten eerste is die mens bijna bezeten van zijn eigen PRIVACY. Hij voelt zich direct BELAAGD door de ander in ŕlle menselijke verhoudingen die méér zijn dan een RELATIE. Zelfs de simpele AANWEZIGHEID van de ŕnder benauwt hem. Want hij is bang ook maar iets van zichzelf te verliezen. Het NATIONALISME, dat in de beginnende moderne mensheid overal de kop op steekt is ook een vorm van BENAUWDHEID, die voorlopig de samenwerking tussen de verschillende staten danig in de weg staat.

In feite kan geen enkel mens, onder wčlke omstandigheden dan ook, de schuld van allerlei tegenslagen geven aan ŕnderen, wŕt die ook voor streken uitge­haald hebben eventueel. Het is altijd ONS EIGEN LEVEN.

Ten tweede dringt ook tot de beginnende moderne mens door dat hij eigenlijk ONAANTASTBAAR is. Juist het feit dat het allemaal zijn eigen leven is, maakt hem, wŕt er ook gebeurt, ONBEREIKBAAR voor de ander. Op deze gedachte specu­leerde indertijd KARL MARX toen hij het SOCIALISME voor de wereld formuleerde. De onaantastbaarheid van de mens uit zich voorlopig nog niet erg sterk in de praktijk van het DAGELIJKSE LEVEN. Daarvoor is ňns leven VOOR ONSZELF nog te belangrijk. JURIDISCH is er al wel wat van de grond gekomen: het RECHT gaat al tamelijk ver op dit punt en wij kennen ook al "De rechten van de mens".

 

Het zelfbewustzijn en het begrip sfeer

In de MODERNE WERELD, waarin het zelfbewustzijn de eigenlijke drijfveer voor het doen en laten van de mensen is, is het begrip SFEER niet aanwezig. Omdat dit zo is MAKEN de mensen bij alle mogelijke gelegenheden een SFEER en zij hebben gewoonlijk niet in de gaten dat een GEMAAKTE SFEER géén sfeer is.

Het begrip SFEER vooronderstelt BEWUSTZIJN; het is HET GENUANCEERD AANWEZIG ZIJN VAN HET GEHEEL. Daarom bedenken wij terecht aan de tijd van vóór onge­veer 1900 allerlei sfeervols, ongeacht de kommervolle omstandigheden waaronder verreweg de meeste mensen leven moesten.

In het oude Griekenland leefde de SFEER VAN SCHOONHEID (zonder dat nu iedereen zich met schoonheid bezig hield); in Egypte de SFEER VAN HET UNIVERSELE VROUWE­LIJKE en bijvoorbeeld in India de sfeer van het VERZINKEN IN HELDERHEID.

In de moderne wereld kŕn er geen enkele GENUANCEERDE AANWEZIGHEID zijn; er is een GEDETAILLEERDE AANWEZIGHEID, en dat betekent een KLEURLOOS GEMIDDELDE. De hele moderne maatschappij getuigt hiervan.

 

Het moderne verovert de gehele wereld

De oude culturen zijn vrijwel allemaal opgekomen en weer vergaan. De ont­wikkeling is langs een BEPAALDE LIJN over de wereld gegaan, en deze lijn was GEOGRAFISCH en KLIMATOLOGISCH bepaald. De EERSTE MOMENTEN van die lijn zijn blijven liggen: de CHINESE CULTUUR en de CULTUUR VAN INDIA. Deze culturen zijn door geen enkele andere cultuur te vernietigen geweest, zelfs niet als zij een tijdlang door een andere cultuur OVERHEERST werden (India).

Maar de moderne CULTUUR (let wel: voorzover en zolang ze CULTUUR is) dringt in ŕlles door en legt zich over de GEHELE WERELD uit. De wereld heeft als het ware gewŕcht op de moderne cultuur - niet op het moderne imperialisme, de mo­derne arrogante bedilzucht en winstmakerij.

Waarom is dit zo? Omdat ŕlle culturen vóór de MODERNE niet in staat waren (voorlopig in principe) de ANDER te KENNEN, konden zij hem slechts ONTKENNEN, zodat in de praktijk alleen de mogelijkheid tot OVERHEERSING overbleef. Wezen­lijk iets voor die ANDER betekenen was er niet bij. Het was SLAVERNIJ of  VERNIETIGING.

Eerst de MODERNE CULTUUR kan iets BETEKENEN voor welke andere cultuur dan ook omdat de moderne mens door ZICHZELF te ontdekken ook DE ANDER ontdekt heeft. Contact met de moderne cultuur levert voor die ŕnder ook DE ANDER op, en daar is de brug geslagen. Deze gang van zaken is niet tegen te houden indien het wčrkelijk om DE ANDER gáát…. komen de moderne mensen met WAPENGEWELD, dan blijkt er tegenwoordig zelfs geen mogelijkheid tot OVERHEERSING meer te be­staan. De Amerikaanse NEDERLAAG in VIETNAM geeft hiervan duidelijk blijk.

 

Naar bladwijzers privacy-1 en Privacy-2 ;

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Naar bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;

 

No. 17

 

De geschiedenis

Als wij ons met de geschiedenis van de mensheid bezig houden zien wij een OPEENVOLGING van culturen die opgekomen en weer vergaan zijn. En ook zien wij dat die culturen elkaar bij het VERGAAN een stevig handje geholpen hebben. Anderzijds blijkt uit beschavingen zoals die van CHINA en die van INDIA dat er ook culturen zijn die zich op de een of andere manier weten te handhaven. Maar deze culturen verdwijnen ook zodra ze met de MODERNE CULTUUR hebben kennis­gemaakt. Met dit verschil ten aanzien van de andere vernietigde culturen dat zij niet verdwijnen ZONDER EEN SPOOR NA TE LATEN.

Er zijn in feite twee factoren die de ONDERGANG van een cultuur bepalen: ten eerste is er een factor IN de betreffende cultuur zčlf, en ten tweede is er een UITWENDIGE factor. Deze twee factoren zijn bepaald niet zňnder SAMENHANG, want beide zijn de PRAKTISCHE uitingen van het feit dat er voor het ZELFBEWUST­ZIJN van de mensen een nieuw moment is aangebroken.

Dat nieuwe moment uit zich IN de bestaande cultuur door die cultuur IN ZICHZELF TE ONTKENNEN (het innerlijke moment) en het uit zich BUITEN die bestaande cul­tuur in ANDERE MENSEN die er toe gekomen zijn een GEMEENSCHAP te vormen. Dat is het uiterlijke moment.

Altijd zijn er deze twee factoren, maar zij kunnen slechts tot hun recht komen als er CONTACT is tussen die twee. Het is te begrijpen dat de GEOGRAFISCHE ge­steldheid van de landstreken waarin die mensen wonen hierin een belangrijke rol speelt: een RIVIER werkt contact-bevorderend vanwege zijn transportmogelijkheden, maar een OCEAAN is voorlopig een onoverkomelijke hindernis. Ook het KLIMAAT speelt een belangrijke rol, o.a. in verband met de LEVENSMOGELIJKHEDEN. Wanneer de mensen van de BESTAANDE CULTUUR met de mensen van de VOLGENDE CUL­TUUR contact hebben vormen zij een IN ZICHZELF ONDERSCHEIDEN EENHEID waarin zij als HET EEN en HET ANDER ten opzichte van elkaar gaan functioneren. Dan komt HET ANDER (de VOLGENDE cultuur) voor de dag. Maar het is tot KIEM gerijpt in HET EEN (de BESTAANDE cultuur).

Beide factoren, de UITWENDIGE voor wie "het ander" realiteit is, en de INWENDIGE voor wie "het een" realiteit is bewerken nu de ONDERGANG van de BESTAANDE cul­tuur. Het nieuwe vernietigt het oude.

Dit begrip VERNIETIGING zit er ALTIJD in; člke cultuur houdt dit begrip in om­dat een cultuur ZICHZELF BEPAALT in strijd met de werkelijkheid die LEVEND is en van daaruit zichzelf niet bepalen láát.

In CHINA en in INDIA was de VERNIETIGING een wezenlijk kenmerk van de cultuur zčlf zodat een ŕndere cultuur hierop geen greep kon krijgen.

Maar merkwaardig was de situatie voor RUSLAND: de Russische mensen namen alle culturen in zich op onder gelijktijdige vernietiging ervan. Hierop komen wij nog uitvoerig terug. Rusland is namelijk QUA AANLEG de OVERGANG naar volwassen­heid en dit houdt op zichzelf ook de vernietiging van het CULTUREEL BEPAALDE in.

 

De MODERNE CULTUUR is de meest vernietigende van ŕlle, maar omdat die cultuur IN HET TEKEN van vernietiging staat (het voor de dag brengen van de samenstel­lende DELEN van de werkelijkheid) gaat deze cultuur niet feitelijk OVERHEERSEN maar DOORDRINGEN. En daarbij blijft het oude qua STRUCTUUR bewaard.

Voordat de moderne mens op de planeet verscheen ging de "vorige cultuur" steeds aan de "volgende" ten onder. Er bleef praktisch niets van over. Van de weg die de cultuurontwikkeling gegaan is resten ons nu nog wat brokken steen en enkele kunstwerken. Terwijl die gebieden zčlf tot grote ARMOEDE zijn vervallen.

Wat wčl is blijven voortbestaan is de ABSTRACTIE van die culturen, maar juist die is weer voor de MODERNE MENS onbegrijpelijk. Tot op de dag van vandaag is het voor de moderne geleerden onmogelijk er achter te komen wat allerlei SYM­BOLEN en BEGRIPPEN uit de OUDHEID te betekenen hadden. Slechts enkele intuďtieve mensen, zoals BACHOFEN, hebben er iets van begrepen…. maar de wetenschap van vandaag maakt deze mensen belachelijk. 

Voor de moderne mens is het dus zo dat hij hoegenaamd niets begrijpt van de vreemde culturen, maar ze zijn er voor hem wčl en hij DOORDRINGT ze en brengt hun STRUCTUUR aan het licht.

 

 

De ondergang van culturen

Wij hebben er reeds uitvoerig over gesproken dat DE ANDER voor MIJ als een REALITEIT ontkend is zolang ik MEZELF nog niet heb ontdekt. Hij is er als ALGE­MEENHEID en bijgevolg als IDEE wčl, maar daarmee laat ik hem niet praktisch in leven. Ik wil hem OMBUIGEN tot MIJZELF, want zó KEN ik hem. Maar als DE ANDER is hij mij vreemd en dat betekent voor hem uiteindelijk DE DOOD.

Dit geldt voor de mensen persoonlijk, maar het geldt ook voor de opeenvolgende culturen voorzover en zolang de MODERNE MENS, met zijn mogelijkheid tot KENNEN, nog niet verschenen is.

In de OUDHEID was het zo dat de VOLGENDE cultuur de IDEE van de vorige vanzelf­sprekend in zich opnam: in bijvoorbeeld de GRIEKSE cultuur leefden nog werke­lijk ideeën uit een ver verleden. Goden en godinnen (begrippen) uit INDIA, uit KLEIN-AZIE en uit het oude EGYPTE leefden onder ŕndere NAMEN vrijwel ongeschon­den voort. Alleen hadden zij de VORM van het nieuwe Griekenland gekregen.

Maar de PRAKTIJK zag er geheel ŕnders uit: een volgende cultuur overweldigde de vorige en roeide ŕlles uit.

Na hetgeen wij over IK en de ANDER gezegd hebben kunnen wij dit gemakkelijk be­grijpen: het ANDERE en de ANDER bestňnden eenvoudig niet.

 

Het is niet toevallig dat de EXISTENTIE-FILOSOFIE in de moderne mens opkomt en dat een filosoof als SARTRE het steeds weer IN DE PRAKTIJK ňpneemt voor mensen die voor ons niet als DE ANDER kunnen gelden. De strijd in het grootste deel van onze wereld is een strijd van mensen die zich van zichzelf bewust zijn ge­worden; daarmee ook DE ANDER hebben ontdekt en tevens moesten vaststellen dat die ŕnder zich ten opzichte van hčn niet zo erg best gedraagt. Hier is dus geen sprake meer van werkelijk ONTKEND-ZIJN, maar van MISDADIGHEID: de ERKENDE zelfbewust ONTKENNEN. Kunnen we van de vroegere SLAVERNIJ nog zeggen dat de mensen niet WISTEN wŕt ze deden en dat ze daardoor niet werkelijk SCHULDIG wa­ren, van ons, moderne mensen moet gezegd worden dat wij MISDADIG en SCHULDIG zijn omdat DE ANDER er voor ons wčl is in de praktijk.

Wij weten dit dan ook erg goed en daarom VERDOEZELEN wij de PRAKTIJK; komt er bij gelegenheid iets aan het licht dan reageert de gehele moderne wereld in af­keurende zin. Waarbij opgemerkt moet worden dat de LEIDENDE FIGUREN voor de vorm protesteren en er onmiddellijk zorg voor dragen dat zoiets voortaan niet meer AAN HET LICHT komt.

Deze vorm van misdadigheid zal betrekkelijk snel uit de wereld verdwijnen; het zelfbewust-worden van de mensen berust, praktisch gesproken voor de mensen van nů, eigenlijk alleen maar op een ONTDEKKING. Wanneer die ontdekking eenmaal gedaan is, is de basis voor de omwenteling al gegeven.

 

De omwenteling

Hoewel de meeste mensen - en ook denkers - zich hiervan niet bewust zijn, is er omstreeks 1900 een OMWENTELING in de cultuur gekomen. De mensen hebben de REALITEIT ontdekt en daarmee zijn zij komen te staan tegenover een werkelijk­heid waar zij niet meer OMHEEN kunnen. En dit geldt ook voor de werkelijkheid die zij zelf IN PERSOON zijn. Zoals wij gezien hebben SPELEN de mensen voorlo­pig nog met die werkelijkheid. Maar al spelende doen zij toch ontdekkingen die van levensbelang zijn - al zien zij dŕt voorlopig nog niet in. Voorlopig raken zij steeds meer in verwarring.

Een van de belangrijkste ontdekkingen die de moderne mensen doen is de ontdek­king van DE VROUW. Gedurende de gehele geschiedenis, tot aan de moderne mens, is de vrouw iemand feitelijk NIET GEWEEST. Er was wel iemand die "vrouw" genoemd werd, en die werd afwisselend verguisd en verheerlijkt en ook was het zo dat die "vrouw" zich bčst wist te REDDEN in de wereld, maar OP ZICHZELF was zij er niet. Zij was er steeds VOOR DE MAN en overeenkomstig zijn wisselende inzichten kwam zij al of niet redelijk goed terecht.

Hier moeten wij goed opletten: de vrouw was géén ONDERWORPENE, zoals veel femi­nisten ons voorhouden. Zčlf vonden de vrouwen ook dat zij er VOOR DE MAN waren, en dit besef komen wij nog dagelijks tegen. Het blijkt uit de SEXUALITEIT, uit de MODE, uit de RECLAME, uit het HUWELIJK, enzovoort. De enorme invloed die de vrouwen op de geschiedenis uitgeoefend hebben is juist mogelijk geweest doordŕt zowel vrouwen als mannen dezelfde gedachte hadden: zij is er VOOR DE MAN.

Voor de moderne mens komt de vrouw OP ZICHZELF te staan, maar wij moeten ons nu wčl af gaan vragen wŕt er dan voorlopig staat.

 

 

Naar bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ; De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ;  Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 18

 

De ontdekking van de vrouw

Als de MODERNE MENS tot de ontdekking komt dat DE ANDER er is, is logischer­wijs de ontdekking van DE VROUW de eerste mogelijkheid. Om te beginnen is name­lijk DE ANDER nog zonder enige CONCRETE INHOUD, en dat betekent dat de mens als eerste EIGEN INHOUD als DE ANDER ontmoet en herkent.

Zo herkent de moderne mens om te beginnen de vrouw. En de vrouw, die natuurlijk ook de moderne mens is, herkent ZICHZELF - naar een bepaald aspect. We zien dan ook dat allerlei VROUWEN-BEVRIJDINGSBEWEGINGEN zich gaan doorzetten, min of meer gelijktijdig met de SOCIALISTISCHE bewegingen.

Daarbij worden allerlei uitgangspunten naar voren gebracht: de vrouwen zouden tot nu toe ONDERGESCHIKT zijn geweest aan de mannen; er zou sprake zijn van DISCRIMINATIE en ONDERDRUKKING, en daarmee samenhangend zou het typerende van het vrouwen-bestaan de AFHANKELIJKHEID-VAN-DE-MAN zijn.

Bekijken we deze uitgangspunten nuchter dan blijkt er niet zo erg veel houd­baars in te zitten: het leven van de mannen is meestal ook niet zo vreugdevol als zij vrijwel alle dagen van hun leven in FABRIEKEN, WERKPLAATSEN en KAN­TOREN moeten doorbrengen. En dat onder omstandigheden die nu ook niet zo erg aanlokkelijk zijn. Bovendien is het nog maar de vraag wie het meest AFHANKELIJK van wie is: de MAN is in elk geval ook terdege afhankelijk van de vrouw, zij het dan niet zozeer inzake het GELDVERDIENEN. Afgezien van het feit dat de vrouwen tot nu toe de mannen VERZORGD hebben, zijn die vrouwen voor ŕlle man­nen toch van véél meer betekenis dan die de FEMINISTEN er aan geven: verzor­ging en SEXUELE BEVREDIGING.

De ARMOEDIGE SFEER waarin het MODERNE DENKEN de tot op heden gangbare verhou­ding tussen de vrouw en de man stelt, is kenmerkend voor dat denken. De resul­taten ervan zijn dan ook doorgaans FICTIES, die met de wezenlijke ontdekking van de vrouw weinig uitstaande hebben….

Ook voor een alsnog ONVOLWASSEN MENSHEID geldt dat er een afhankelijke verhou­ding is tussen de vrouw en de man: de MAN is van de VROUW afhankelijk wat be­treft zijn LEVEN, en de VROUW is van de MAN afhankelijk wat betreft haar BESTAAN. Hoe deze verhouding tenslotte ONDER VRIJE MENSEN voor de dag moet komen zullen wij nog behandelen. Maar genoemde verhouding MISBRUIKEN als argument voor de vrouwenbevrijding is ONJUIST.

 

Toch is het een feit dat eerst de MODERNE MENS de vrouw ontdekt en hij ontdekt haar als DE EERSTE voor wie het begrip DE ANDER geldt. Nu moeten wij goed op­letten: niet DE MAN ontdekt de vrouw en niet de vrouw ontdekt ZICHZELF, maar TEGELIJK doen beiden dezelfde ontdekking. Wij moeten vermijden een dergelijke gedachte EENZIJDIG vanuit het één of het ŕnder te denken; deze gedachte moet ZOWEL vanuit het één als vanuit het ŕnder gedacht worden.

Evenzo met de situatie die er was VOORDAT de bedoelde ontdekking gedaan werd; wat het moderne denken thŕns ziet als een ONDERDRUKKING, enzovoort, van de vrouw dóór de man, was een zaak die door BEIDEN, zowel man als vrouw, PRECIES EENDER gedacht werd. Daarom is het verhaal van de DISCRIMINATIE een ONWAAR verhaal. Maar voorzover PATRIARCHALE toestanden ten aanzien van de vrouw in de MODERNE wereld nog voorkomen (beloning voor arbeid, mogelijkheden om vooruit te komen, etc.) kunnen wij van discriminatie spreken.

 

De vrouw in een onvolwassen wereld

Zolang de mensheid nog onvolwassen is, IS DE VROUW ER NIET omdat het VROUWE­LIJKE nog niet door de mensen tot REALITEIT gebracht is. Voorzover de vrouw er in zo’n mensheid toch is, is zij dat ALS ENKELING - in het WERELDBEELD

telt zij als zodanig niet mee. En de vrouw IS ER NIET omdat zij er is VOOR DE MAN. Dit betekent dat zij aanwezig is in het ONVOLWASSEN MANNELIJK ZELFBEWUST­ZIJN. En dat houdt in het ONDERSCHEID tussen de DINGEN, het BESTAAN, met als basis het begrip EEN. Het VROUWELIJKE is echter: HET GEHEEL, het LEVEN en als basis het begrip TWEE. Wij moeten van het vrouwelijke zeggen: HET IS EEN ZIJN, terwijl het mannelijke een FUNCTIE is. Bij het mannelijke GEBEURT er iets (onderscheiden), er ONTSTAAT iets (bestaan) als functie van IETS (één). Als de vrouw er is VOOR DE MAN wil dit zeggen dat zij op de een of andere wijze FUNCTIONEERT ALS IETS, en nogmaals: dat is dan voor haarzčlf zo en het is voor de man zo. Zij kan functioneren als de MEEST VERHEVEN VROUWELIJKHEID, zoals dat voor de TROUBADOURS indertijd het geval was, en zij kan functioneren als de ENIGE WERKELIJKE WAARHEID (in de oudheid), en als BESTAANDE WAARHEID (moeder­recht), maar steeds is het een FUNCTIE.

Mensen met een GOEDE INTUITIE zijn gevoelig voor het vrouwelijke, en daarom staan zij sympathiek tegenover een MOEDERRECHTERLIJKE CULTUUR, en tegenover de IDEALEN van de TROUBADOURS, maar zij vergeten dat ook in die culturen de vrouw er NIET was.

In de MODERNE CULTUUR, die ook nog tot de ONVOLWASSENHEID behoort, is de vrouw wčl OP ZICHZELF komen te staan, maar dit houdt nog niet in dat zij er dan ook VOOR zichzelf is. Dat wil zeggen: zij is er wel, in principe VRIJ en ONAFHAN­KELIJK, maar zij is er niet zoals zij er zou moeten zijn. Zij zou er moeten zijn als WERKELIJK VROUW.

 

De vrouw en de ontwikkeling

Tijdens de ontwikkeling van de mensen tot VOLWASSENHEID is het zelfbewustzijn steeds MANNELIJK geaccentueerd. Het gaat om het LEREN KENNEN van de dingen, het gaat om het ONDERSCHEIDEN van het EEN en het ANDER. Dit onderscheiden kŕn er zijn OMDAT voor het mannelijke geldt dat het HET EEN op zichzčlf is.

Omdat het ontwikkelingsproces MANNELIJK is voelt DE MAN zich vanaf het begin THUIS in zijn wereld. Hij IS onderscheiding en voor hem is alles FUNCTIE. Maar datgene waarmee hij KOMT, dat wat hij door zijn onderscheiden OPLEVERT en ook ZICHZELF voorzover hij zich heeft leren kennen KAN HIJ NIET THUISBRENGEN. Hij­zčlf en de dingen komen in een leegte terecht en verdwijnen daar spoorloos. Voor de vrouw - en dit is voor de moderne mens een explosieve opmerking - geldt het begrip ONTWIKKELING helemaal niet. Want zij staat niet in het teken van het ONDERSCHEIDEN. Haar teken is juist dat van het GEHEEL.

Dit wil niet zeggen dat zij zich niet ontwikkelt, want dat geldt voor DE MENS en dus voor haar ook, maar de ontwikkeling is haar THEMA niet. Daarom kunnen wij zeggen DAT ZIJ ZICH MEE-ONTWIKKELT. Voor de vrouw geldt het begrip ZIJN,

en dŕt krijgt tijdens de ontwikkeling een CONCRETE INHOUD. Omdat die concrete inhoud VERWERKELIJKT moet worden (de mannelijke ontwikkeling) kŕn de werkelijke vrouw eerst dan als REALITEIT optreden als de mensheid VOLWASSEN geworden is. Alweer: ŕfgezien van de vrouw als ENKELING die zich ten allen tijde als werke­lijk vrouw kan laten gelden, en daarmee als regel haar gehele omgeving tégen krijgt, zodat zij het vroeger vaak net de decd moest bekopen….

Zolang en voorzover die CONCRETE INHOUD nog geen TOTALITEIT is (waar niets is buitengesloten), is er feitelijk GEEN inhoud en dŕt is er de reden van dat alles wat de mensheid OPLEVERT geruisloos in het vrouwelijke verdwijnt. In de moderne consumptiewereld blijkt dit overduidelijk.

De man in een ONVOLWASSEN mensheid voelt zich thuis in zijn wereld voorzover die FUNCTIONEERT. Dus, voorzover de ONDERSCHEIDING gaande is. Daarbuiten kan hij zich NERGENS terechtbrengen, tenzij hij er ook een FUNCTIE van maakt: het huwelijk, het gezin als ZIJN GEZIN, het samenleven als ZIJN SAMENLEVEN.

De vrouw in een onvolwassen mensheid kŕn zich niet thuisvoelen; zij gaat in wezen BOVEN boven die wereld uit. Pas in een VOLWASSEN wereld is zij THUIS. Het enige terrein waarop haar wezenlijk vrouw-zijn tot nu toe nog voor de dag moest komen was het terrein van haar PRAKTISCHE MOEDERSCHAP en daarmee samen­hangend HET GEZIN. Het is dan ook niet verwonderlijk dat voor deze terreinen de ONTWIKKELING niet van kracht is.

Maar voor de MODERNE VROUW zijn deze PSYCHISCHE REALITEITEN ook al vervangen door een FICTIE, die noodzakelijk meekomt aan het zich OP ZICHZELF stellen van de vrouw.

 

Als de moderne mens de vrouw OP ZICHZELF stelt doet hij dit nog steeds VANUIT HET MANNELIJKE. Zij is er dus nog steeds VOOR DE MAN, maar juist als zodanig stelt de vrouw zich ZELFSTANDIG. Vandaar dat zij niet zoekt naar haar VROUW­ZIJN, maar naar haar VROUWELIJKE FUNCTIE. En vanuit dit denken voelt zij zich niet alleen GELIJKWAARDIG aan de man, maar zij ontkent zelfs člk VERSCHIL tus­sen de vrouw en de man. En weer: zó denken BEIDEN, man čn vrouw. De moderne VROUW komt voor de dag “op de wijze van de man”.

 

 


DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

No. 19

 

Een opmerking over de dingen

Het is het thema van de mens voorzover hij MAN is om zich te laten gelden als ONDERSCHEIDING. Deze onderscheiding levert o.a. de DINGEN op, maar deze dingen BLIJVEN NIET BIJ DE MAN. In feite blijft er niets BIJ de man; we kunnen dit onder andere vaststellen in de sexualiteit. De gedachte dat een man de dingen BIJ ZICH zou kunnen houden (bezit) is een FOUTE gedachte: de dingen gaan on­middellijk VAN HEM AF en worden tot INHOUD van het vrouwelijke. Voorzover de man BEZIT vormt stelt hij de dingen als een dergelijke inhoud, maar er komt in de praktijk niets van terecht omdat de dingen zich niet als INHOUD stellen lŕten. De dingen laten zich door de man alleen maar als FUNCTIONEEL stellen, en als hij dat KAN, dan zijn zij vanzelf INHOUD. Een bijeengegraaide HOEVEELHEID dingen, waarbij het niet om het FUNCTIONEREN, maar om het HEBBEN gaat, kŕn nimmer van het vrouwelijke INHOUD zijn.

Anderzijds: voor het vrouwelijke zčlf is er óók geen INHOUD en het vrouwelijke BLIJFT LEEG. Reden waarom het zich tracht OP TE VULLEN. Dat is de "bodemloze put", die de vrouw vaak genoemd wordt.

In de MODERNE MAATSCHAPPIJ functioneren de dingen niet, hoewel wij toch daarvan de mond vol hebben, en wij brengen ze BINNEN het VROUWELIJKE (consumptie). Dan VERDWIJNEN ze spoorloos zonder eigenlijk een BESTAAN geleid te hebben, en ALLES gaat op: onze voorraden, energie, enzovoort. En het gáát op aan ZINLOZE en NUT­TELOZE ROMMEL.

 

De vrouw op de wijze van de vrouw

Wij hebben er al op gewezen dat in een ONVOLWASSEN WERELD de vrouw er al tijd VOOR DE MAN is omdat zij er is voor het ZELFBEWUSTZIJN. Zij kan voor dat zelf­bewustzijn allerlei BETEKENEN en zij kan op velerlei wijzen FUNCTIONEREN, maar nooit IS ZIJ ER ZELF.

Omdat, ten aanzien van het zelfbewuste, de vrouw DE ANDER is, kunnen wij weer twee mogelijkheden onderscheiden: ten eerste de mogelijkheid dat de ander nog een ALGEMEENHEID is en de gehele zaak nog IN HET BEWUSTZIJN ligt. Dan is de vrouw er "voor de man", maar OP DE WIJZE VAN DE VROUW. Het spreekt vanzelf dat dit het geval was in de tijd vóór de MODERNE MENS. De tweede mogelijkheid is deze, dat de vrouw er is "voor de man", maar OP DE WIJZE VAN DE MAN, en dit zien wij in de MODERNE TIJD.

Over de EERSTE MOGELIJKHEID het volgende: voor de ouderwetse vrouw lag de na­druk in het leven op HET GEZIN. Haar leven stond in het teken van de VERZOR­GING van zowel de man als, vooral, de kinderen. En dat alles vond plaats bin­nen HET OMHULLENDE en dat was voor haar HET HUIS.

Het begrip VERZORGING is een typisch vrouwelijk begrip; het is het IN LEVEN HOUDEN van de inhoud van het vrouwelijke. Hierbij is er geen sprake van ONDER­SCHEIDEN, maar daarentegen van het zich laten gelden als HET GEHEEL. Omdat hier geen ONDERSCHEIDING geldt is ŕlles er BLIJVEND TERECHT.

De (huwelijksmoraal) van de ouderwetse vrouw was er een die van grote zin voor REALITEIT getuigde; dat was de realiteit van het BEWUSTZIJN, en die kwam PSY­CHISCH voor de dag. Bij het overdenken hiervan moeten wij er goed op letten dat wij denken VANUIT DE VROUW, en dan kunnen wij begrijpen dat er ook een begrip als KUISHEID gold. Thans lachen wij hierom omdat wij slechts DE FICTIE kennen: EEN UIT ZIJN WAARHEID GELICHTE WAARHEID. Maar de wčrkelijke KUISHUID is een PSYCHISCH BEGRIP hetwelk met AFGESLOTEN-ZIJN niets te maken heeft. Deze laatste betekenis is MANNELIJK, zelfbewust en fictief.

Van de OUDERWETSE VROUW, die wij thans allemaal belachelijk en “onderontwik­keld” vinden, moet gezegd worden dat zij heel dicht bij het werkelijke vrouwelijke leefde. Zij voelde zich niet thuis in "de wereld" en zij wŕs niet in de wereld: ZIJ WAS THUIS. En dáár was haar LEVEN…. maar het was wčl allemaal VOORWAARDELIJK. Zij WAS ER niet POSITIEF, maar NEGATIEF: er was voor haar in de wereld GEEN PLAATS, er kňn voor haar niets. Zij FUNCTIONEERDE NIET. En op dit functioneren komt het volle licht te vallen als de MODERNE VROUW op gaat treden. Met uiteraard alle gevolgen daarvan.

 


De vrouw op de wijze van de man

Omdat de MODERNE MENS zichzelf als ZELFBEWUSTZIJN ontdekt heeft is het ook als zodanig dat de moderne vrouw zichzelf ontdekt. Het zelfbewustzijn is voor de ONVOLWASSEN mens een MANNELIJKE zaak; zodoende ontdekt de moderne vrouw zichzelf - en de moderne man ontdekt háár - als een mannelijke zaak. De moderne vrouw is er dus "voor de man" en "op de wijze van de man".

Dit kan heel gemakkelijk aangetoond worden aan het feit dat de moderne mensen allemaal van mening zijn dat ER GEEN VERSCHIL is tussen de vrouw en de man, en dat het slechts een kwestie van VERWAARLOOSDE OPVOEDING is dat de vrouw in aller­lei opzichten bij de man ten achter is. Zelfs al moet het feit toegegeven worden dat tot voor kort de opvoeding van de meisjes als betrekkelijk ZINLOOS werd ge­zien en er dus terecht verandering in wordt gebracht, zelfs dŕn bewijst de me­ning-dat er "geen verschil" zou zijn dat de moderne mens geen kijk meer heeft op de werkelijkheid.

Het VROUW-ZIJN gaat uit van een héél andere grootheid dan het man-zijn; er is KWALITATIEVE GELIJKHEID tussen beiden; er is een gelijke MOGELIJKHEID tot FUNCTIONEREN, maar HET ZIJN van beiden is niet hetzelfde.

Het probleem van de moderne vrouw is het probleem van haar FUNCTIE, en het valt dan ook op dat ŕlle vraagstukken zich bevinden op het MAATSCHAPPELIJKE TERREIN. Vaak LIJKEN het vrouwenproblemen ("baas in eigen buik"), maar het zijn maat­schappij-problemen. Denk aan het gedoe rond de voorbehoedsmiddelen, rond de abortus en rond de beloning voor arbeid.

Voor de moderne vrouw is HET HUIS er niet meer: het OMHULLENDE is een vrouwe­lijk begrip. Het begrip VERZORGING is om dezelfde reden komen te vervallen, ter­wijl het GEZIN is vervangen door HET TEAM waarin taken en functies onderling VERWISELBAAR zijn geworden. Men IS nu niet meer iets in het gezin, maar men SPEELT EEN ROL in het gezin, en het hangt van de AFSPRAAK af wčlke rol.

Het spreekt vanzelf dat HET MOEDERSCHAP een ouderwets en overwonnen standpunt is: men NEEMT EEN KIND als dat zo uitkomt…! En zo denken niet alleen de moderne vrouwen, de mannen denken zich deze dingen nčt zo.

Opvallend is de HARDHEID·van de moderne vrouw - van de amerikaanse vrouw ZlJn hierover zelfs (psychiatrische) gegevens bekend. Het begrip HARDHEID betekent SUBJECTIEVE REDELIJKHEID en deze ontstaat uit een wezenlijk ONVERMOGEN TOT OBJECTIVITEIT. Voor de vrouw geldt namelijk het begrip OBJECTIEF niet, omdat zij, als vertegenwoordigster van HET GEHEEL eigenlijk ALLES BINNEN ZICH HEEFT. Daar­door bekijkt zij nooit iets VAN BUITENAF. Maar de moderne vrouw DENKT wčl dat zij dit doet en daardoor dčnkt zij dat zij redelijk is en DENDERT DOOR…. Hiermee willen wij niet zeggen dat zij ONREDELIJK is, maar haar redelijkheid is BINNEN HAAR, terwijl die van de man VAN ZICHZELF AF is. Daaraan is de man niet BETER, maar zijn - meestal zwak aanwezige - redelijkheid ligt op het JUISTE TERREIN, namelijk als VERHOUDING tussen het EEN en het ANDER.

Evenzo met het begrip VERANTWOORDING. Ook dit is een verhouding tussen het een en het ander, en het ligt dus op het mannelijke terrein. De moderne vrouw dčnkt zich dit begrip wel, maar zij IS het niet. Voor háár geldt het begrip ZORGZAAMHEID. Alweer: zij is dus niet ONverantwoordelijk, maar zij is in we­zen ZORGZAAM.

Van de OBJECTIEVE REDELIJKHEID van de man zeggen de mensen bij vele gelegen­heden dat die HARD kan zijn. Deze hardheid is echter de HARDHEID VAN DE LOGICA, ongeacht het feit of het nu zo erg logisch is of niet. De hardheid van de moderne vrouw ligt in het menselijk gemis aan ZELFKENNIS, waardoor de moderne mensen met levensgrote FICTIES leven.

De ontwikkeling van de moderne mens levert tenslotte de REALITEIT op; hij le­vert ook de realiteit van de VROUW op zodat zij tenslotte in haar LEVEN ook volledig zal kunnen FUNCTIONEREN, maar die ontwikkeling zčlf is met recht een LIJDENSWEG te noemen. De mensen ONDERGAAN de realiteiten, maar omdat die rea­liteiten de één na de ŕnder FICTIES zijn wordt dit "ondergaan'! tot LIJDEN en dit lijden kan zich niet anders dan in de GEEST van de mensen uiten omdat zich dáár de hele zaak afspeelt. Alle denkers wijzen tegenwoordig dan ook op de GEESTELIJKE VERSTORING van de mensen en de statistieken geven een onmiskenbaar toenemen van de NEUROSEN aan.

Toch mogen we niet denken dat deze fase overgeslagen had kunnen worden of dat het een zwakheid van juist ňnze mensheid is. De worsteling tot realiteit te komen is voor de mens persoonlijk en voor de mensheid de zwaarste….

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ;

 

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 20

 

Het bewustzijn en je omgang tussen de mensen

Ook voor de OUDERWETSE mens gold dat hij DE ANDER wilde leren kennen voorzover hij met de ander te maken had. Dit speelde vooral een rol in de verhouding tus­sen VROUW en MAN - en eigenlijk speelde het uitsluitend op dit terrein een rol. Het KENNEN VANUIT HET BEWUSTZIJN echter is en blijft een zaak die ALGEMEEN is en die op de FEITELIJKHEDEN van het praktische dagelijkse leven geen antwoord geeft. En dit is geen tekortkoming van het bewustzijn. Maar het bewustzijn is de RUIMTE, de werkelijkheid zčlf, IN ONS, en die zaak komt pas terecht als de mensen VOLWASSEN geworden zijn. Intussen laat het bewustzijn zich wčl steeds GELDEN juist omdŕt het de werkelijkheid zelf is.

In de zin van TASTBAAR of MEETBAAR FEIT is ons bewustzijn geen REALITEIT, maar anderzijds moeten wij zeggen dat juist het bewustzijn WERKELIJK is. Iets dat door de moderne mensen helemaal niet meer gezien wordt voorlopig.

Voor de OUDERWETSE vrouw was het bewustzijn werkelijkheid omdat zij zichzelf  "Op de wijze van de vrouw" liet gelden. Maar deze werkelijkheid was een VOOR­WAARDELIJKE omdat die er was DANK ZIJ IETS ANDERS, namelijk het MANNELIJKE den­ken. Daarom kňn het ook gebeuren dat deze vrouwelijkheid verdween met het in­zetten van een nieuwe cultuurfase, die van de moderne mens.

In het BEWUSTZIJN kunnen twee mensen alleen maar MIN OF MEER SAMENVALLEN; de omgang en de liefde tussen de mensen was dan ook hierdoor bepaald. Wat buiten dit "min of meer samenvallen" lag was een bron van allerlei wrijvingen, die zoveel mogelijk VERMEDEN werden door het INPERKEN VAN JEZELF. Beschaving, om­gangsvormen, beleefdheid, en dergelijke begrippen, liggen allemaal op het ter­rein van het INPERKEN, het JEZELF AANPASSEN.

De ouderwetse vrouw perkte zichzelf in en paste zichzelf aan bij de man en zijn wereld; dat deed zij ten opzichte van hčm en niet andersom omdat de hele zaak gold voor het mannelijke denken. Omdat zij dit deed op de wijze van de vrouw bleef zij voor de man RAADSELACHTIG: hij bemerkte dat hij er nooit goed hoogte van kon krijgen. En dat is vanuit het niet te analyseren GEHEEL, dat zij ver­tegenwoordigt, te begrijpen.

Kenmerkend voor de ouderwetse omgang en liefde tussen vrouw en man is de WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID. En wij bedoelen dit nu niet MATERIEEL, maar PSYCHISCH. Want het GELUKKEN van de verhouding hing af van het SAMENVALLEN en de inhoud daarvan moest door beiden blijvend in de ander opgeroepen worden. Buiten dit samenvallen ging feitelijk ALLES VERKEERD, en we zien dan ook bij het ouderwetse HUWELIJK de voortdurende poging het NIET-GAAN van de verhouding zoveel mogelijk binnen de perken te houden. De grondtoon blijft steeds het NIET-GAAN en dat wordt zoveel mogelijk opgeheven door het “proberen er iets van te maken”.

In deze zaak is geen ONTWIKKELING mogelijk (die is er dan ook niet geweest: in de middeleeuwen was het huwelijk nčt zo armoedig als in de 19e eeuw!) omdat het BEWUSTZIJN is. Onveranderlijk leggen de mensen zich tenslotte bij de situa­tie neer en de omgang wordt tot een SLEUR, een kale aangelegenheid waaraan de mensen tenslotte alleen nog maar kunnen WENNEN.

Het KENNEN binnen het BEWUSTZIJN is eigenlijk geen kennen, het is een HERKEN­NEN, en wel het HERKENNEN VAN JEZELF IN DE ANDER. Dit gaat derhalve niet ver­der dan je zčlf gaat en voor het overige is er geen oplossing. Dit uitgangs­punt mag voor de IDEALE LIEFDE en voor de GEESTELIJKE LIEFDE (waarmee wij zo graag dwepen..!) een prachtig en ontroerend uitgangspunt zijn, voor de čchte liefde, die in de praktijk van het leven moet gelukken, is het eerder een on­overkomelijke HINDERNIS dan een uitgangspunt om op voort te gaan….

 

De omgang modern-zelfbewust

De moderne mens denkt zich de vrouw “Op de wijze van de man", en dit komt er op neer dat zij ook moet gaan FUNCTIONEREN als een zelfstandig onderdeel van de samenleving: op eigen kracht, vrij van de man en onafhankelijk .

Het is natuurlijk ook de bedoeling dat de moderne vrouw SEXUEEL vrij komt van de man en daartoe levert de wetenschap haar de hulpmiddelen, o.a. DE PIL.


Maar het valt slechts weinig mensen op dat die sexuele vrijheid, en die maat­schappelijke vrijheid gedacht worden TEN OPZICHTE VAN DE MAN. De vrijheid, die bijvoorbeeld DE PIL schenkt aan de moderne vrouw, is er een die de mŕn onaange­tast laat, terwijl de vrouw zichzelf op de een of andere manier verandert om zodoende van hem vrij te kunnen blijven. Het is een VRIJ-ZIJN-VAN, en daartoe maakt ze zichzelf ONKWETSBAAR met HULPMIDDELEN zňnder van hem te eisen dat hij zich eindelijk eens instelt op haar vrouwelijkheid. Zij kŕn van hem niets ver­langen omdat zij DENKT dat hij zó IN ORDE is en omdat zij zčlf ook naar een der­gelijke onafhankelijke situatie toe wil. De moderne vrouw uit dus alleen kri­tiek op de man voorzover hij haar belemmert ONAFHANKELIJK te zijn en haar als een HUISVROUW stelt, maar niet voorzover hij de MODERNE MAN is. Zij wil zó immers ook zijn. En dat moet langs KUNSTMATIGE WEG verwezenlijkt worden omdat haar VROUWELIJKE NATUUR haar daartoe geen mogelijkheid biedt.

Dat de SEXUALITEIT voor de moderne mens een FUNCTIE is blijkt zowel uit de wetenschappelijke als uit de "sex" lectuur. In de LITERATUUR (Hemmingway, Frank Harris etc,) is de liefde tot een TECHNIEK geworden - vandaar dat de zaak als een HANDELING, een GEDOE, beschreven wordt. De Engelse taal gebruikt hier de uitdrukking "to make love" en hieraan komt duidelijk uit dat de mensen elkaar FUNCTIONERENDE DINGEN zijn - FIJNGEVOELIGE MACHINES eigenlijk. En die machines werken - zoals ŕlle machines - volgens VOORSPELBARE WETTEN. Dat klinkt dan ook door in het gepraat van de moderne mensen als zij het over de liefde hebben….

 

De psyche

Wat wij de PSYCHE van de mens noemen is het MEETRILLEN van het BROK MATERIE, dat wij zijn, met de materie voorzover die als BEWUSTZIJN in ons aanwezig is. Het MEETRILLEN ontstaat door het feit dat het bewustzijn een TRILLEND BEELD is. Het bewustzijn van een mens is niet uit te schakelen en zelfs niet te beďnvloeden; het meetrillen hiermee is derhalve ook niet tegen te houden. Met andere woorden: de menselijke PSYCHE laat zich niet wčgdrukken. Wčl echter kan die trilling, dat meetrillen; GESTOORD worden, en dat gebeurt dan vanuit het ZELF­BEWUSTZIJN. Dat gestoorde meetrillen komt voor de dag als de in de psychiatrie bekende “frustraties”. De moderne mens zit hiermee vol omdat voor hem ŕl het zelfbewuste een FICTIE wordt en bijgevolg TEGEN het wčrkelijke ingaat. Het psy­chische is natuurlijk in wezen (als het niet gestoord wordt) werkelijkheid. Een VOLWASSEN zelfbewustzijn kčnt deze werkelijkheid en stoort dus niet, maar het ňnvolwassen kan niet anders dan VERVORMEN.

Het spreekt vanzelf dat de ontwikkeling van de moderne mens hem steeds meer VAN-ZICHZELF-AF voert. De zaak komt LOS van eigen waarheid en verliest daarmee elke betekenis en inhoud. Dat blijkt wanneer moderne mensen tot het inzicht zijn gekomen - dank zij de wetenschap - dat zij zichzelf als PSYCHE beter niet kunnen verstoren en dan hun “gevoelens” de vrije loop laten. Wat er dan voor de dag komt blijkt niet veel waard te zijn; de zaak is VERWILDERD en VERVREEMD.

 

Een vergelijking

Als wij het zelfstandig-worden van de moderne vrouw vergelijken met dat van de volkeren die wij "onderontwikkeld" plegen te noemen, dan vallen ons een paar dingen op: de “onderontwikkelde mensen” moeten zichzelf eigenlijk BIJ­WERKEN. Hun zelfbewustzijn, dat net zo ver ontwikkeld is als dat van de zoge­naamde ontwikkelde of beschaafde mensen, moet zijn eigen INHOUD tot zich nemen, en meer is er niet aan de hand. Hiervoor is nodig dat die mensen als DE ANDER erkend zijn, en dat er, op grond daarvan, CONTACT is. Het is een bekend feit dat dan het bijwerken betrekkelijk vlug plaats vindt. Toch kunnen we hier van een VOORTGAANDE ONTWIKKELING spreken, al komt er dan wčl het “nieuwe moment”, namelijk dat van het ”ontdekken van de ander”;

De MODERN VROUW behoeft niet “bijgewerkt” te worden; zij heeft zich al mee­ontwikkeld, en dus heeft haar zelfbewustzijn al inhoud. Er is evenwel een KEERPUNT aan te wijzen omdat zij zich eerst liet gelden “als was zij een vrouw”, en thans voor de dag komt "als was zij een man".

De VERVREEMDING is nu bij haar volkomen omdat er nu eigenlijk niets meer is dat hoe dan ook met het vrouwelijke te maken heeft. Zij is nu zelfstandig op voorwaarde van het leveren van een prestatie, en deze praktische zaak is niet vrouwelijk omdat HET GEHEEL nooit een prestatie léveren kan.

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E ;  Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B , 43 ,

 

No. 21

 

De vrouw en haar mogelijkheid

Zoals wij hebben vastgesteld is voor de moderne mensen alles komen te verval­len dat op de een of andere manier behoort tot de werkelijkheid van het vrouwe­lijke. Voor de MODERNE VROUW zčlf is dit in feite ernstiger dan voor de moderne man. Want hoewel van beiden gezegd moet worden dat zij VERVREEMD zijn van zich­zelf, is het voor de MAN toch nog altijd zo dat hij zich op een TERREIN beweegt dat het zijne is: DE ARBEID. Dat hij zčlf allerlei ONZINNIGS over zijn eigen werk bedenkt, en dat hij zich zo ongeveer ŕlles op de mouw laat spelden en vrijwel nooit VOOR ZICHZELF een NORM in zijn werk zoekt, doet niets ŕf aan het feit dat hij toch op ZIJN EIGEN TERREIN doende is.

De VERVREEMDING voor de moderne man geldt dan ook voorzover hij ook nog - en eigenlijk in de eerste plaats - het begrip LEVEN is. Dat is trouwens niet ver­wonderlijk want de "vervreemding" is een begrip dat geldt ten aanzien van het LEVEN omdat het vervreemding VAN EIGEN BEWUSTZIJN is.

Ook voor de vrouw geldt naast het begrip LEVEN het begrip TERREIN. Zoals met ŕlle LEVENDE VERSCHIJNSELEN het geval is, is het ook met de mens zo dat hij TEMIDDEN VAN IETS lééft. Dat is zijn MILIEU - een begrip dat tegenwoordig niet onbekend is. Het milieu, het TERREIN, van de man is zijn ARBEID; het terrein van de vrouw is het VERZORGEN. En van dit terrein is de moderne vrouw ŕfgestapt om zich te gaan richten op de ARBEID. Zelfs als zij nog met VERZORGING bezig is (huisgezin, kinderen, zieken, enzovoort) beschouwt zij dat tegenwoordig vanuit de gezichtshoek van DE ARBEID en zij laat er dezelfde normen voor gel­den. Ze heeft zich dus geheel en al VAN ZICHZELF VERWIJDERD, en er is geen en­kele VROUWELIJKE FACTOR overgebleven op grond waarvan wij zouden kunnen zeggen dat de zaak zich op den duur redden zal.

Hoe tragisch dit er ook uitziet, in feite behoeven wij er ons niet over te ver­wonderen dat er voor de vrouw GEEN MOGELIJKHEDEN blijken te bestaan. Dat wil zeggen: GEEN MOGELIJKHEDEN IN HAARZELF. Wat in de moderne vrouw voor de dag komt (als iets dat niets met vrouwelijkheid te maken heeft) is een logisch ge­volg van het feit dat zij HET GEHEEL vertegenwoordigt. Want van hieruit kan zij geen stap NAAR IETS ANDERS TOE doen zonder van zichzelf ŕf te gaan. Alles is BINNEN IN HAAR en daaruit kan niets NAAR VOREN komen dat zich ten opzichte van IETS ANDERS ontwikkelt naar een volgend en verder stadium. Er is dus geen MOGELIJKHEID IN HAAR en dat komt bij de moderne vrouw als totale vervreemding voor de dag.

Het MODERNE DENKEN kan het bovenstaande vrijwel niet vatten; dat denken is een denken in MOGELIJKHEDEN, het denkt zich de stap die van het EEN naar het ANDER gezet kan worden. Alles wat hieraan niet beantwoordt is voor het moderne denken ONWAARDIG en ONVOLWAARDIG, en zo wijst de moderne mens de bovenstaande gedach­ten ŕf omdat hij vindt dat de vrouw daaraan ONVOLWAARDIG gesteld wordt. Dat hij zčlf letterlijk ALLES onvolwaardig stelt dringt niet tot hem door….

 

Hoe ligt de zaak eigenlijk?

Binnen het geheel, dat de werkelijkheid is, bevinden zich een oneindig groot aantal VERSCHIJNSELEN. Deze verschijnselen staan allemaal onderling met elkaar in verband. Dat verband tussen de verschijnselen - dat een BEWEEGLIJK verband

is - ligt uiteraard overal precies op maat en de verschijnselen zčlf zijn pre­cies wat ze zijn. Ze ZIJN ER en ze VERHOUDEN ZICH op de JUISTE WIJZE tot elkaar. Het is duidelijk dat dit niet eens ŕnders zou kunnen; het is een voor de hand liggende zaak. Behalve voor de zich ontwikkelende mensen….

De mens, als hoogtepunt, als APOTHEOSE van de kosmos, is de KOSMOS DIE ZICH VAN ZICHZELF BEWUST IS. Omdat dit geldt brengt de LEVENDE MENS de verschijn­selen čn hun onderlinge verhouding tot BEWUSTZIJN. Daartoe moet hij de ver­schijnselen LEREN KENNEN en ook hun verhouding, om ze dan OM TE ZETTEN TOT ZICHZELF. Daarmee is de KOSMOS dan WERKELIJK VAN ZICHZELF' BEWUST.

Het gaat er dus om te ONDERSCHEIDEN, te LEREN KENNEN en IN HET JUISTE VERBAND te plaatsen. Meer is er niet te doen voor de mens en meer d6et hij ook niet. Als de verschijnselen, de DINGEN, er zijn voor de mens, čn ze staan tot elkaar in de juiste verhouding, dŕn FUNCTIONEREN ze.

 

Ze zijn dan automatisch INHOUD van de mens, en dus INHOUD VAN HET GEHEEL. Als dat eenmaal zover is, is het GEHEEL er voor de mens INDERDAAD - omdat hij het nu immers zčlf geworden is. Dan zijn de mensen VOLWASSEN geworden. In principe kunnen we van de MODERNE MENS zeggen dat de dingen ER ZIJN voor hem. Maar die dingen zijn voor hem niet ZOALS ZE ZIJN, voor hem DIENEN ze ergens toe, en daarvan moet de moderne mens zien ŕf te komen. Hij is met dat thema bezig, zoals blijkt uit het feit dat hij tegenwoordig bij alles naar de FUNCTIE vraagt. Voorlopig echter is die functie nog slechts een FUNCTIE-VOOR-HEM, zodat de dingen IN ZIJN BELANG ergens toe moeten DIENEN.

Het is te begrijpen dat wij nog lang niet van čcht functioneren kunnen spreken; dat kan pas als de dingen er niet meer VOOR MIJ zijn, maar VOOR ZICHZELF, en het functioneren dus ook een functioneren voor zichzelf is geworden.

In de moderne wereld DOEN wij alsof de dingen er zijn en dit houdt twee facto­ren in: ten eerste KENNEN wij de dingen en ten tweede DIENEN zij VOOR ONS er­gens toe. En door dit laatste worden de dingen tot PRULLEN die geen enkele wer­kelijke betekenis hebben omdat ze niet functioneren. Als de mens VOLWASSEN is geworden functioneren de dingen wčl; omdat ze er dan IN HET JUISTE VERBAND ZIJN, zijn ze inderdaad INHOUD van de werkelijkheid.


Dit betekent dat dan HET GEHEEL er is, en als dŕt er is, IS VANZELF DE VROUW ER OOK. Want een FUNCTIONERENDE WERKELIJKHEID (door de man waargemaakt) is voor het vrouwelijke een LEVENDE INHOUD, en daarmee is de vrouw wat zij zijn moet. Haar TERECHTKOMEN speelt zich dus af langs de MANNELIJKE lijn. Gewoonlijk wordt gedacht dat de vrouw en de man zich als twee POLARITEITEN ieder-voor-zich naar elkaar toe ontwikkelen om tenslotte elkaar te vinden. Niets is echter minder waar: de vrouw ontwikkelt MEE, en als de ontwikkeling klaar is, DAN IS ZIJ ER. En van de man moeten wij dan zeggen dat hij eindelijk TERECHT is, HIJ IS THUIS.

Er zijn mensen die op grond van het bovenstaande denken dat de vrouw dus toch AFHANKELIJK van de man is. Maar dit is een misvatting, want de vrouw is dan ZICHZELF en dus onafhankelijk. De vermeende "zelfstandigheid" van de moderne vrouw is daarentegen juist het toppunt van afhankelijkheid. Omdat alles wat de moderne mensen over haar bedenken BUITEN HAAR ligt.

In wezen kunnen wij van de vrouw zeggen dat zij nooit afhankelijk kŕn zijn, want in wezen IS ZIJ ALTIJD WAAR ZIJ IS; het ERGENS ANDERS geldt voor haar niet - in tegenstelling tot de man voor wie geldt dat hij OP WEG is.

 

Het besef van de oudheid

Het is opmerkelijk dat de mensen in de oudheid een duidelijk zicht op de situatie hadden. Weliswaar wisten zij aan de zaak geen CONCRETE INHOUD te ge­ven (wat ook onmogelijk is), en dus werd het een CULTURELE inhoud, maar intus­sen klopte dat verhaal toch nauwkeurig.

De Egyptische godin NEITH bijvoorbeeld voerde de spreuk: “Ik ben die ik ben, ik zal zijn die ik zijn zal, niemand heeft mijn hemd opgelicht, ik heb uit mezelf voortgebracht”.

Hier maken wij kennis met het ONVERANDERLIJKE dat tevens een eigen LEVENDE INHOUD heeft en waarvoor HET ANDERE, het van-buiten-komende niet bestaat.

Dit beeld vinden wij overal in de oudheid terug: de MAAGD MET HET KIND is er ook een voorbeeld van. Bekend is het verhaal van MARIA uit het EVANGELIE, en hoewel die teksten vrijwel helemaal corrupt zijn, kunnen we er toch het vol­gende uit leren: Maria was zwanger "van de heilige geest" en tevens was zij (nog) niet getrouwd met JOZEF. Deze Jozef is voor ňns een TIMMERMAN, maar in feite werd niet zijn VAK aangegeven, maar zijn (culturele) FUNCTIE. Hij werd genoemd DE WERELDBOUWER. En als zodanig was hij niet de geliefde van Maria; hij had het kind dan ook niet verwekt. Als WERELBOUWER is hij namelijk het MANNELIJKE DAT OP WEG IS en dat nog niet THUIS is. Maar als GELIEFDE van de vrouw moet hij THUIS zijn en dat wil zeggen dat hij de WERELDBOUWER TEN EINDE moet zijn. En deze figuur wordt in DE ZOON VAN DE MENS (bij ons bekend als JEZUS) getekend. Als KIND van Maria is hij haar werkelijke INHOUD en dus haar GELIEFDE en hij is VOORBIJ de wereldbouwer. Daarom vertelt het verhaal dat hij NIET ARBEIDT. Wij denken dat hij er TE DEFTIG voor was, dat hij AFGEWEND was van de arbeid en wij begrijpen niet dat de arbeid aan hem VOORONDERSTELD was. Maar wij willen altijd AFGEWEND zijn van de realiteit; voor ons moet nog steeds alles naar iets GEESTELIJKS rieken wil het goed zijn. En vanuit dat geestelijke proberen wij dan inhoud aan de zaak te geven – hetgeen mislukken mňet.

 

Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E  ;  MARIA(1) uit het EVANGELIE ; MARIA(2) uit het EVANGELIE ;  Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B , 43 ,

 


 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 22

 

Het voor-zich-zijn van de dingen

De norm voor het functioneren van de dingen, waaronder ook het LAATSTE DING, de MENS, is begrepen, is het VOOR-ZICH-ZIJN ervan. Zoals wij in het vorige sten­cil reeds opmerkten komt hiervan bij de moderne mens niet veel terecht omdat de norm bij deze mens gelegen is in het ERGENS TOE DIENEN, en dat is altijd een dienen IN HET BELANG van de mens. Het is op zijn best een FUNCTIONEREN-VOOR-­MIJ. En hiermee zijn de dingen AAN MIJ gekoppeld, evenzeer als ik aan de din­gen gekoppeld ben.

Nu kan men terecht opmerken dat ŕlles wat door de mens gemaakt wordt er op de een of andere manier VOOR DE MENS is. De planeet wordt omgezet tot een mense­lijke werkelijkheid: de KOFFIEMOLEN is een verschijnsel dat door de kosmos als zodanig niet opgeleverd wordt. Hij komt pas voor de dag als de mens er is. En hij is er ten dienste van de mens.

Wat betekent nu het VOOR-ZICH-ZIJN van de koffiemolen? Dit betekent dat de kof­fiemolen ALLEEN MAAR koffiemolen moet zijn, en niet - zoals tot nu toe gebrui­kelijk - een WINSTOBJECT. Onder deze term kunnen wij ŕlle BELANGEN van de men­sen vangen; hij sluit in feite het hele scala van zelfzuchtigheden in.

Als alleen-maar-koffiemolen valt hij samen met alle andere verschijnselen, inclusief de mens, en dus valt hij dan samen met de werkelijkheid zelf.

Omdat de mens HET LAATSTE VERSCHIJNSEL is, en dus in zichzelf de GEHELE WERKE­LIJKHEID vertegenwoordigt, is er van onze koffiemolen te zeggen: de norm is de werkelijkheid, dus de norm is ook het laatste verschijnsel, en dus is de norm de mens zčlf. Maar nu gaat het wčl over de mens, die SAMENVALT MET DE WERKELIJKHEID. De mens derhalve die WERKELIJK MENS is.

Het voor-de-mens-zijn van de dingen is dan ook het voor-zichzelf-zijn van de dingen. En we zien dat de menselijke werkelijkheid pas dŕn terecht is als de mensen juist inzake de dingen člk BELANG vergeten zijn. Dan heeft hij pas iets aan de dingen.

Gezien vanuit de MANNELIJKE LIJN functioneren de dingen, terwijl zij, gezien vanuit het VROUWELIJK ZIJN, de LEVENDE INHOUD van de vrouw betekenen. En nu is op deze planeet de vrouw werkelijk aanwezig. Maar de man is nu ook THUISGEKO­MEN: hij is de WERELDBOUWER TEN EINDE en hij is nu DE GELIEFDE van de vrouw. De betekenis van het begrip GELIEFDE is, zeker voor de moderne mensen, een volslagen ONBEKENDE grootheid. Dit begrip duidelijk te maken is een vrijwel onbegonnen werk….

 

Hoe is de praktiik voor de volwassen vrouw

De moderne mensen denken zich de vrouw aldus: zij is een zelfstandig mens en zij werkt voor haar levensonderhoud, zodat zij tevens onafhankelijk is. Als zij, ondanks haar dagelijkse werk, toch nog kinderen wil hebben moeten daar­voor regelingen getroffen worden. Want die kinderen hebben hun verzorging en opvoeding nodig. Dus richten we daarvoor centra op.

Teveel kinderen mag zij niet krijgen; dat is te moeilijk voor iedereen en bo­vendien wordt de wereld te vol. De moderne vrouw stelt zich ten opzichte van de man uiteraard VRIJBLIJVEND op en dat gebeurt in de sfeer van KAMERAADSCHAP. In het kort: de vrouw čn de man zijn voor zichzelf en voor elkaar DINGEN, en zij denken in termen als "hebben" en in plaatsbepalingen. Zij willen eigenlijk ALLES HEBBEN - ook elkaar - en zij stellen nauwkeurig HUN PLAATS en die van de ander vast. Als bij echte HANDELAARS gebeurt er niets zňnder TEGENPRESTATIE, terwijl in feite ALLES EN IEDEREEN TE KOOP IS.

Het beeld van de VOLWASSEN VROUW staat tot het bovenstaande in lijnrechte tegenstelling. Ten eerste wat betreft de kinderen: de volwassen vrouw HEEFT geen kinderen, maar zij doet het feit gelden dat ZIJZELF OP ANDERE WIJZE DE KINDEREN IS. Vanwege dit feit is ELKE DISCUSSIE omtrent ja of nee kinderen en het aan­tal kinderen VOLLEDIG UITGESLOTEN. In de vrouw zčlf is bepaald - omdat zij tot ZELFKENNIS is gekomen - hoe haar feitelijke MOEDERSCHAP gesteld is.

Ten tweede de kwestie van het LEVENSONDERHOUD: omdat ALLES binnen haar vrouwelijkheid leeft, is alles er VANZELFSPREKEND voor haar. Er is dus voor haar wat zij NODIG heeft en dat niet omdat zij er RECHT op zou hebben, maar omdat het zonder meer haar VANZELFSPREKENDE INHOUD is.


Van enige TEGENFRESTATIE kan al helemaal geen sprake zijn omdat er voor haar niet IETS ANDERS is waartoe zij in een afhanke­lijke verhouding staat.

Overigens geldt voor de VOLWASSEN MAN ook dat alles er voor hem is, maar dan niet omdat het zijn INHOUD zou zijn, maar omdat hij het zčlf is die de dingen FUNCTIONEREND stelt.

In een volwassen wereld is niets en niemand meer te koop en voor een ieder is er WAT ER VOOR HEM OF HAAR NODIG IS. Ook het begrip NODIG-ZIJN kennen wij niet; het houdt voor ons in dat wij eigenlijk ALLES nodig hebben. Hierbij ligt de grens bij ALLES - en dan maar zien hoever we komen. En alles wat wij te pakken hebben gekregen is dan VAN ONS; wij kunnen er naar willekeur over beschikken. Het NODIG-ZIJN is een vorm van het begrip “ZIJN” en het is de OMGEVING waarin en waaruit wij LEVEN. Voor de plant is dat het stukje grond, voor het dier zijn jacht- of weidegebied, en voor de volwassen mens is dat zijn EIGEN TERREIN: zijn huis, de dingen die daarin zijn, een aantal andere mensen….

Voor de mens zijn al deze dingen niet zijn BEZIT, maar zijn MILIEU, en als zo­danig de ONDERGROND VOOR ZIJN LEVEN. Zoals ieder mens ŕnders is, is ook voor ieder mens het MILIEU anders. Als ONVERVREEMDBAAR van zijn LEVEN is voor ieder zijn MILIEU er en het is vanwege deze VANZELFSPREKENDHEID dat de zaak ONAAN­TASTBAAR is. Een ieder zal er dus ŕblijven. Maar ook zal niemand méér kunnen hebben dan NODIG IS voor hemzelf omdat het dan in feite BUITEN ZIJN LEVEN valt en daarmee niet meer FUNCTIONEERT.

Het spreekt vanzelf dat de volwassen vrouw van niemand meer PERSOONLIJK afhanke­lijk zal zijn inzake de dingen. En ook dat de volwassen man voor niemand meer aan het werk is; hij werkt omdat hij als man ARBEID is. De resultaten van die arbeid zijn er vanzelfsprekend voor ALLE mensen.

 

Een vergelijking met de ouderwetse wereld

Het is een ieder bekend dat het in de wereld van vóór 1900 bepaald niet alles koek en ei was, en wij hebben in deze voordrachten al meerdere malen gewezen op het feit dat er eigenlijk geen PRAKTISCHE mogelijkheden voor ŕlle mensen waren. Maar toch waren er in die tijd vele dingen die wij herkennen als wij over de VOLWASSEN MENS nadenken. Die dingen waren natuurlijk BEVANGEN in de BENAUWDHEID van de mens die met zijn BESTAAN bezig is: alles was aan hem als IK bepaald en daarbuiten bestond er eigenlijk niets.

We zagen dat de man aan de ARBEID was en dat het resultaat van die arbeid (in de vorm van het beroemde “loonzakje” naar de vrouw toeging. Zij verzorgde met dat geld in feite het gehele leven. Ook de DINGEN speelden hun rol in dat le­ven. Die rol was FUNCTIONEEL: de dingen waren er omdat zij NODIG waren - al­thans bij de GEWONE MENSEN, maar die zijn het ook altijd waarop we moeten let­ten. Natuurlijk was deze zaak VOORWAARDELIJK, want de mensen hadden niet eens de kans om méér te hebben dan het NODIGE, en doorgaans kwamen zij daaraan niet eens toe. Maar dat neemt niet weg dat het gedrag van die mensen-van-toen toch in menig opzicht tekenend was.

Hun HUWELIJK was eigenlijk, op benauwde wijze, een AFSPIEGELING van de werke­lijke verhouding qua ARBEID EN VERZORGING die wij hierboven aangegeven hebben. Afgezien van de JURIDISCHE CONSTRUCTIE, die het huwelijk-op-zich in feite is, zochten de vrouw en de man elkaar, en zij waren ten opzichte van elkaar NIET VRIJBLIJVEND en ook was hun toenadering niet zonder de achtergrond van arbeid en verzorging. Eigenlijk speelden in dit leven ŕlle factoren een rol, die wij bij de volwassen mens ook tegenkomen. Dit vindt natuurlijk zijn oorzaak in het feit, dat de mensen VANUIT HUN BEWUSTZIJN leefden. En het brengt onmiddellijk de ONMOGELIJKHEID - waarover we al gesproken hebben - met zich mee.

Voor de volwassen mens is die onmogelijkheid opgeheven omdat hij de dingen, in­clusief ZICHZELF, tot WERKELIJKHEDEN heeft weten te maken en daarmee het AAN­ZICHZELF-BEPAALD-ZIJN doorbroken heeft. Dan is de BENAUWDHEID voorbij, en de VERVREEMDING van de moderne mens is voorbij, en er is dan RUIMTE.

Het HUWELIJK is voor de volwassen mens uiteraard vervallen, maar dat wil niet zeggen dat er dan een situatie is zoals de MODERNE MENS zich die denkt. Voor deze laatste loopt alles in APARTHEDEN uit, die VRIJBLIJVEND met elkaar om­gaan, om zich buiten die omgang in hun PRIVACY terug te trekken. Voor een vol­wassen mens bestaat er géén privacy, hij trekt zich niet terug, maar HIJ STELT ZICHZELF HELDER EN DOORZICHTIG en is in niets VRIJBLIJVEND, terwijl hij wel BUITEN de andere levens blijft: hij laat die MET RUST.

 

Naar bladwijzers privacy-1 en Privacy-2 ; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ;

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 23

Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2

 

De planeet en het menselijke

In de mens voltrekt zich een OMZETTINGSPROCES; tijdens dat proces wordt de planeet OMGEZET tot een menselijke werkelijkheid: alles komt in het teken van de mens te staan. Dit omzetten van de planeet is datgene dat wij als het be­grip ARBEID kennen, maar doorgaans is zich nauwelijks iemand hiervan bewust. Zoals wij gezien hebben moeten de DINGEN, die ontstaan, gemaakt worden volgens normen die voor die dingen zčlf gelden en bovendien moeten zij dáár terechtko­men waar zij NODIG zijn. Als dit het geval is kunnen wij zeggen dat de dingen FUNCTIONEREN. Voor het VROUWELIJKE zijn de functionerende dingen dan de LEVEN­DE INHOUD.

Voor het omzettingsproces geldt net zoiets als voor ademhalen: wij kunnen dat proces niet naar willekeur in- of uitschakelen, het geldt altijd voor de mensen, of zij nu wel of niet vinden dat er gewerkt moet worden. Het zou goed zijn als vooral de MODERNE MENSEN tot het inzicht kwamen dat het arbeidsproces (in de zin zoals wij bedoelen) een NATUURLIJK proces is. Zij zouden er dan veel vlug­ger toe komen hun arbeid zo in te richten dat hij voor hun LEVEN betekenis kreeg. Nu echter zien wij de arbeid steeds meer als een NOODZAKELIJK KWAAD, en wij streven er naar zo vlug mogelijk van dit kwaad verlost te worden. Hiertoe richten wij ons op LOTERIJEN e.d., en wij LOEREN op de "kans van ons leven" om in één slag RIJK te worden. Dan voelen wij ons een VRIJ mens.

De moderne mensen hebben niet helemaal ongelijk als zij er een dergelijke ge­dachtengang op na houden. Het is immers een feit dat zij geheel en al van hun arbeid VERVREEMD zijn geraakt, en dat niet in de laatste plaats door de dwa­ling van de werkgevers die in hun personeel MACHINES zien. Machines die alleen hierom nog geen čchte machines zijn omdat die nog uitgevonden moeten worden.

Er is geen mens, hoe vervreemd ook, denkbaar die geheel van de werkelijkheid verlaten is. Ook de moderne mens voelt dat het niet goed zit met zijn werk en hij is terecht blij als hij dŕt niet meer behoeft te doen. Al met al heeft hij ook zčlf een FOUTE KIJK op de arbeid - was dit niet het geval, dan zou hij nim­mer de situatie van vandaag de dag accepteren….

In feite is de arbeid een natuurlijk proces in de mens, en dat proces verschaft hem de ONDERGROND voor zijn leven. Het is DE WORTEL VAN HET LEVEN. De volwas­sen mensen van straks zullen dit inzien; zij zullen werken omdat zij zčlf, per­soonlijk ARBEID zijn, en de resultaten van die arbeid zijn bestemd voor de ge­hele wereld, Voorzover de mensen aldus bezig zijn kunnen wij spreken van het begrip MAATSCHAPPIJ: de VEELHEID van mensen en milieu's. En de BEHOEFTEN van die maatschappij (het NODIG-ZIJN) zullen door deskundigen vastgesteld moeten worden. Dan zullen wij de WERKELIJKE ECONOOM aantreffen.

Wanneer de dingen ER ZIJN, en FUNCTIONEREN, is de mens eindelijk VRIJ.

 

De vrijheid van de mens

Uit datgene dat wij hebben gezegd over het FUNCTIONEREN van de dingen kunnen wij gemakkelijk afleiden wat de betekenis van het begrip VRIJHEID moet zijn: het is het SAMENVALLEN MET DE WERKELIJKHEID. Dit samenvallen met de werkelijk­heid is in wezen een zaak die de VERSCHIJNSELEN, en dus DE DINGEN, aangaat; er zit dus eigenlijk niet veel "geestelijks" of "Ideëels" in. Dit klopt met de feiten: de graag door ons gebezigde term GEESTELIJKE VRIJHEID is in wezen een LOZE KREET. Voorzover er van de mens te zeggen is dat hij "geest" is, geldt voor hem ALTIJD vrijheid, Het DENKEN bijvoorbeeld kŕn niet eens GEBONDEN wor­den, en dat wij dit gewoonlijk wčl denken komt voort uit het slordige hanteren van begrippen. Dit laatste verschijnsel komt vooral bij de moderne mens alge­meen voor en het is zelfs een van de belangrijkste redenen van het feit dat de moderne mensen zo verward over zichzelf denken.

Het begrip VRIJHEID slaat dus op HET DING, en wel, in het geval van de mens, op HET LAATSTE DING. Vanuit zijn "geest" kan dit laatste ding zich allerlei denken: dat hij zou kunnen vliegen op eigen kracht, dat hij zich door de kos­nos zou kunnen bewegen, dat hij op de maan kan gaan wonen, enzovoort. En voor­al inzake het LEVEN denkt de mens zich veel, en hij vindt dan dat al zijn be­denksels in de praktijk "moeten kunnen".

 

 

Waarna hij zich inspant om het waar te gaan maken…. en dan stuit op de onmogelijkheid van het geval. Steevast is dan de verklaring voor het mislukken dat "de mens alsnog niet ver genoeg ontwikkeld is en dat hij nog niet vrij is".


Vrij is de mens als hij SAMENVALT met de WERKELIJKHEID; niet met VOORBIJ DE WER­KELIJKHEID (het begrip "geest") en ook niet met NOG NIET DE WERKELIJKHEID (het begrip "natuur"), maar met precies het moment in de kosmos dat DE MENS is. In een ander verband zullen wij nauwkeurig aantonen waarom juist dáár vrijheid ligt. In ieder geval is uit het bovenstaande duidelijk dat de VOORWAARDE voor de vrije mens de ZELFKENNIS is. De zelfkennis die het gevolg is van het zichzelf uitwik­kelen ALS INDIVIDU. Het GEVOLG van die zelfkennis is dat een mens voor zichzelf de eis stelt er HELDER EN DOORZICHTIG te zijn. En meer is er niet te doen.

De moderne denkers - vooral sociologen - menen dat het SOCIALE GEVOEL in de mensen aangekweekt moet worden om een betere wereld te krijgen. Maar het so­ciale gevoel is een GEVOLG van ZELFKENNIS. Derhalve is het OP ZICHZELF niet te beoefenen; gebeurt dit toch, dan wordt het onherroepelijk een CODE, zoals de omgangsvormen en de wellevendheid ook een code zijn. Inzake de LIEFDE is het ook zinloos om zich - zoals sommigen proberen - op "het vrouwelijke" te rich­ten. De mens van zelfkennis is VANZELFSPREKEND op het vrouwelijke gericht, zo­als de werkelijke KUNSTENAAR - een zeldzaamheid in deze moderne wereld - op de schoonheid gericht is als voor hem ZELFKENNIS geldt.

De mens houdt zich ook niet met ARBEID bezig, hij is VANZELF arbeid. Zo zijn er talloze voorbeelden te geven van RESULTATEN, die door de moderne mensen voor ZAKEN-OP-ZICHZELF worden aangezien, en die daardoor tot REGLEMENTEN worden. Ook in de LIEFDE ligt het begrip vrijheid, en alweer: het is er alleen maar als de mensen werkelijk ZICHZELF zijn. Vrijheid STELLEN, of "elkaar vrij laten" heeft geen enkele zin. Deze zaken vallen niet samen met de werkelijkheid zčlf. De vrijheid die de mensen zich gewoonlijk denken is in feite BANDELOOSHEID; het VERBAND, dat voor de werkelijkheid geldt, is er VERBROKEN. Hierop heeft onze opmerking in het vorige stencil, namelijk dat de volwassen mensen in geen geval VRIJBLIJVEND met elkaar omgaan, betrekking. Vrijheid betekent het verband in de werkelijkheid laten gelden.

Als de mensen dus zeggen dat "alles moet kunnen", bedoelen zij gewoonlijk ONZIN, en zij beseffen niet dat er in feite NIETS KAN. Er is in de werkelijkheid - en ook in het denken - altijd maar één mogelijkheid; nimmer is er een KEUZE, zoals SARTRE ons wilde doen geloven. De "tweesprong van wegen" waarop wij zowel links als rechts zouden kunnen gaan BESTAAT NIET. Als we in het leven op een twee­sprong stuiten hebben we iets niet goed gedaan, d.w.z. we kennen onszelf niet voldoende en we zijn daardoor niet ZO HELDER MOGELIJK geweest. Door de gehele werkelijkheid heen loopt deze structuur: ER KAN NIETS, er is maar EEN MOGELIJK­HEID, en die mogelijkheid verwerkelijkt zich.

 

De drie grondpijlers van het leven

Wij hebben intussen een drietal begrippen min of meer uitvoerig besproken; zij vormen tezamen de drie grondpijlers van het leven. Als eerste is daar de ONDERGROND, het MILIEU, en wij kunnen dit typeren met de term "het ER-ZIJN van de dingen". Dan is daar als tweede de ACTIVITEIT, het HANDELEND LEVEN, van de mensen, en dit valt uiteen in twee factoren: voor de man DE ARBEID en voor de vrouw DE VERZORGING. Als derde datgene waarin de hele zaak UITLOOPT; wij zul­len dat DE LIEFDE noemen.

Geen van deze drie factoren staat op zichzelf; het MILIEU kan niet in orde zijn als de ARBEID er niet is of niet op maat ligt. Omgekeerd kan de arbeid voor de mensen nimmer betekenis hebben als het milieu niet goed is. De LIEFDE, die voor de mensen een LEVENDE REALITEIT zal zijn, is niet denkbaar zonder zo­wel het MILIEU als de ACTIVITEIT (arbeid en verzorging). En de hele zaak is zinloos als hij niet ergens in uitloopt. Want de werkelijkheid zčlf loopt er­gens in uit, en dat maken de mensen wáár.

Van de drie factoren is er één een ACTIVITEIT, de andere twee (het milieu en de liefde) behoren tot het begrip ZIJN. We kunnen ze TOESTANDEN noemen. In de praktijk van het leven is de ACTIVITEIT de factor waarmee we TE MAKEN hebben, en die factor is dus PRAKTISCH BEPALEND. Voor de man is het leven dus in feite WERKEN en voor de vrouw is het VERZORGEN. En deze gedachte gaat lijnrecht in tegen het moderne denken. Toch moeten wij vragen: wat zouden de mensen ŕnders moeten doen? De hele dag doorbrengen met SPELEN, zoals vele denkers willen?

Werken en verzorgen is iets dat KAN, niet iets dat “zou moeten kunnen”.

 

Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2

 

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Bladdwijzers:  LIEFDE / SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30 ; 

 

No. 24

 


Vrijheid en bandeloosheid

Wij hebben in een vorig stencil opgemerkt dat de VRIJHEID voor de moderne men­sen in de grond van de zaak niet verder gaat dan het "niets met elkaar te maken hebben", en wij hebben dit BANDELOOSHEID genoemd. Dit begrip behoeft niet te be­tekenen dat de moderne mensen een wat wij noemen "bandeloos leven" lijden. Het betekent dat er in wezen GEEN BAND is tussen de mensen.

Vroeger was die band er wčl: de onvolwassen mensen die nog in het teken van het BEWUSTZIJN stonden, beseften automatisch een VERBAND tussen elkaar. Dit verband was er niet ZELFBEWUST, zodat het zich manifesteerde in allerlei voor de betrok­ken personen TOEVALLIGE dingen: stamverband, familieverband, huwelijksverband. Later ook het klasseverband, arbeidsverband, enzovoort. Steeds was er iets SAAM­HORIGS en steeds was dit op iets UITERLIJKS gericht. Het was dan ook altijd een BENAUWDE en VASTGELEGDE zaak. Maar de BASIS ervan was het verband zoals dat ook in de werkelijkheid aanwezig is.

De basis van de moderne mens is de INDIVIDU: als modern mens WIKKELT hij die basis UIT en verandert daarmee zijn eigen "individu-zijn".

Als die BASIS er is, is er ook DE ANDER. Maar nog lang niet "menselijk volwaardig", maar als iets DAT ER OOK IS. En met dat vreemde aanwezige IETS houdt de moderne individu geen verband. Dat vreemde iets is voor hem EEN DING. En met dat ding bouwt hij een VERSTANDHOUDING op.

De situatie is dan deze: IK ben van JOU gescheiden, wij zijn APARTE DINGEN, en TUSSEN ONS is wellicht een meer of minder begripsvolle RELATIE mogelijk. Maar IN PRINCIPE is die relatie er niet; er is tussen ons geen verband. Wij zijn ten opzichte van elkaar BANDELOOS.

Het verband tussen MIJ en de ANDER wordt ONTKEND, en dat kŕn omdat de ander ER IS en dus EIGENLIJK het verband er ook is. Een zaak kan pas dŕn door de mens ont­kend worden als die zaak ER IS. Een moord is pas een moord als de dader čn het slachtoffer er voor elkaar ZIJN. Dit principe wordt in de STRAFRECHTSPRAAK dan ook toegepast. Het ONTKENNEN is zelfbewust; in de OUDERWETSE MENS was het ver­band niet zelfbewust zodat het dan ook niet ontkend werd. Maar de zaak lag wčl IN MIJ en was dus in zekere zin MIJN BEZIT. De ander en het verband met hem lag IN de ouderwetse mens. De ander was op de een of andere wijze INGESLOTEN in MIJN leven; hij was er dus ook aan GEBONDEN: hij was AAN MIJ GETROUWD.

 

Als er tenslotte voor de mensen VRIJHEID gaat gelden is HET VERBAND in de wer­kelijkheid terug: ALLE LEVEN IS DAN OP ANDERE WIJZE MIJN LEVEN. In deze situatie is niet ALLE LEVEN IN MIJ terechtgekomen, maar ben ik zčlf BUITEN EIGEN GRENS getreden. Ik heb dan mijn leven als ALLE LEVEN herkend. Dan is er ook in mij de WENS om met dat ALLE LEVEN samen te vallen en dat betekent geen VERVLAKKING, zoals ondoordacht verondersteld wordt, maar het betekent juist de ZUIVERE INDI­VIDUALITEIT: MIJN leven is op eigen wijze ALLE LEVEN.

Voor de moderne mensen is het bovenstaande een vrijwel niet op te lossen pro­bleem. Zozeer is in hen het verband primair ontkend en het APART-ZIJN is zozeer bevestigd dat zelfs de gedachte aan een omkering hiervan hen tot wanhoop brengt. Zij voelen zich in hun situatie juist ZEKER: zijn zij immers geen UNIEKE ZELF­STANDIGHEDEN die op eigen kracht leven en niemand nodig hebben?

In feite echter is juist de moderne mens door en door AFHANKELIJK: hij heeft de behoefte om MEE TE TELLEN en hij kan niet buiten de VERSTANDHOUDING met de ander. Want zňnder dat is juist hij NIETS omdat een APARTHEID in de werkelijk­heid samenvalt met het begrip NIETS. De moderne mensen zijn dan ook radeloos als zij niet ergens bij behoren en zij doen alle mogelijke moeite tot verstand­houdingen te komen. Dat noemen zij dan "mensen ontmoeten" en daarbij is niet de norm gelegen in het PSYCHISCHE (iets voor elkaar voelen), maar in het aparte. De "ontmoeting" is gebaseerd in het BIJZONDERE van de ander. Men spreekt daarom gewoonlijk van "interessante mensen ontmoeten". Zonder die ontmoetingen is het leven voor de moderne mens ZONDER FLEUR, het is "allemaal hetzelfde", het is een "sleur".

De VRIJBLIJVENDE OMGANG met de ander is in feite het TEGENGESTELDE: het is de vrijblijvendheid van ZAKENMENSEN die allemaal van elkaar AFHANKELIJK zijn.

 


Het milieu

Wij hebben de vorige keer de drie "grondpijlers" van het leven genoemd, en daarbij HET MILIEU aangeduid als de ondergrond van het leven. Deze ondergrond behoort tot het begrip ZIJN, maar dat betekent niet dat wij met een onverander­lijke grootheid te maken hebben. Want het milieu wordt volledig bepaald door de CULTUUR waarin de mensen leven. Het is de PLANEET voorzover die inderdaad tot MENS geworden is, en daarom is het dan ook een werkelijkheid van DINGEN. Deze DINGEN zijn niet HET BEZIT of het EIGENDOM van een mens, maar ze zijn wčl onverbreekbaar met hem verbonden. Ze zijn namelijk ZIJN LEVEN en daarom kunnen we zeggen dat zij DE MENS ALS PLANEET zijn. En voor deze zaak geldt het begrip NODIG-ZIJN, dat wij al eerder ter sprake gebracht hebben.

Tot op de dag van vandaag hebben de mensen HET MILIEU misbruikt en verwaar­loosd: ten eerste omdat zij zichzelf als LOS van de planeet gezien hebben, en ten tweede omdat die planeet voor hen tot een BEZIT is geworden.

Om ons enigszins te kunnen indenken hoe de verhouding tussen de mens en het milieu is kunnen wij de plant als voorbeeld nemen. De grond waarin hij groeit is niet zijn EIGENDOM, maar tevens is die grond niet van hem te vervreemden zonder zijn leven te vernietigen. En de kwaliteit van die grond is bepalend voor zijn welzijn.

 

De activiteit

Het leven van de mensen is een VOORTGANG en dit betekent dat het uit twee componenten bestaat: de TIJD en de BEWEGING. Deze twee hangen uiteraard nauw met elkaar samen. Voor de levende mens valt het begrip VOORTGANG uiteen in een mannelijk en een vrouwelijk aspect: de ARBEID en de VERZORGING. Behalve deze twee is er nog een aspect, dat wij binnenkort zullen bespreken: de SEXUALITEIT.

 

De liefde

De werkelijkheid loopt in iets uit: de LIEFDE. Dit is een zwaarbeladen be­grip dat door de mensen van toepassing wordt gebracht op allerlei situaties en verhoudingen. Meestal heeft het niet veel met liefde uit te staan, maar altijd beseffen de mensen er iets aan van HET LAATSTE, van een werkelijkheid waar niets meer bovenuit kan gaan. En juist om dŕt besef willen wij dit beladen begrip handhaven. Termen als INEEN-ZIJN čn EENHEID geven wellicht beter de stand van zaken aan, maar zij raken ons verder niet terwijl juist de SFEER die het begrip LIEFDE in ons oproept belangrijk voor ons denken is.

Wij hebben de drie grondpijlers nog even opgesomd omdat het van groot belang is om in te zien dat zij onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. Juist de moderne mensen zien deze verbinding niet; zij beschouwen het een als los van het ander zonder te beseffen dat zij daarmee aan hun leven člke mogelijkheid ontnemen.

Zij zien hun liefde, in de omgang vrouw-man, als iets dat los staat van hun overige praktijken, in hun werk en bij het bijeengaren van bezittingen. De mo­derne mensen menen dat zij tot liefhebben in staat zijn terwijl zij tegelijk de planeet misbruiken en hun arbeid zien als een noodzakelijk kwaad dat eigen­lijk afgeschaft zou moeten worden.

En in hun liefde zijn zij er op ingesteld dat het allemaal VOORBIJ GAAT en in SLEUR en VERVELING verzandt. Hetgeen dan aanleiding is om het opnieuw te gaan proberen, op dezelfde manier en met hetzelfde resultaat. Aan en in zo'n liefde komt niets TERECHT en zčlf blijft zo'n liefde zonder LEVENDE INHOUD. Dit laatste veroorzaakt de VERVELING; op zijn best komen de moderne mensen tot een eindeloze HERHALING van steeds precies HETZELFDE.

Als het leven echter een LEVENDE EENHEID is van MILIEU, ACTIVITEIT en LIEFDE, waarbij het één niet alleen niet ZONDER het ŕnder is, maar zelfs op zijn wijze DEZELFDE WERKELIJKHEID als het ŕnder is, dŕn kan het zichzelf nooit HERHALEN. Het kan dan alleen maar VOORTGAAN en van hieruit steeds NIEUW zijn. Doorgaans zoeken de mensen de voortgang, en dus het doorbreken van de sleur, in het bijeengaren van zoveel mogelijk NIEUWIGHEDEN: andere mensen, andere liefdes, andere dingen. Maar dit VERGROOT alleen maar de sleur en de verveling, omdat het allemaal HERHALING is.

De herhaling is echter vreemd aan het leven; het is één levende zaak die steeds ZICHZELF blijft en zich TEGELIJK steeds vernieuwt, en die nooit een optelsom van aparte situaties is….

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

No. 25

 

Naar aanleiding van een opmerking

Als wij nadenken over de MODERNE mensen moeten wij een onderscheid maken tus­sen datgene dat die mensen van zichzelf DENKEN, en datgene dat zij wezenlijk ZIJN. De begrippen ARBEID en VERZORGING hebben voor de moderne mensen een on­gunstige klank. Zij vinden dat de arbeid een "noodzakelijk kwaad" is en wat de verzorging betreft: de moderne vrouw denkt daarbij automatisch aan de kinder­luiers en de bloempotten. En dŕt is een wereldje waarin zij in geen geval terug wil. Toch zien wij beiden, zowel vrouw als man, in de PRAKTIJK van het leven doen wat er voor člk van hen te doen valt. Dat wat zij over zichzelf DENKEN blijkt voornamelijk een RATIONALISATIE, een VERREDELIJKING, te zijn. Deze VER­REDELIJKING valt bij de moderne VROUW het meest op: bij haar is het onderscheid tussen HET VERHAAL en de REALITEIT het scherpst.

Dit komt door de GESTELDHEID van de vrouw, en die van de man. Bij deze laatste ligt de verhouding zo, dat het VERREDELIJKEN eigenlijk tot zijn terrein be­hoort. Zijn ARBEID, die een OMZETTEN van de PLANEET tot een MENSELIJKE WERKELIJK­HEID is, is eigenlijk een “verredelijken van de planeet” of - zo men wil - van de NATUUR. De neiging om ook zijn LEVEN te verredelijken is dus OP ZICHZELF bij de man niet zo opvallend.

Tot het WEZEN van de vrouw behoort de verredelijking echter niet en daarom valt, vooral bij de moderne vrouw die zich “op de wijze van de man” laat gelden, de TWEESLACHTIGHEID in sterke mate op. Haar VERHAAL is héél anders dan haar PRAKTIJK, ŕls die praktijk zich maar sterk genoeg aan haar opdringt en haar zelfbewuste denken over zichzelf op een zijspoor zet. In zo'n geval blijkt voor haar wel degelijk VERZORGING te gelden, en dan verredelijkt zij de werkelijk­heid niet, maar zij VERINNIGT haar. In dit verband heeft het zin ons stencil no: 19 nog eens na te lezen.

Op het begrip VERINNIGING komen wij nog terug.

 

Wat betekent het begrip liefde

In de ONEINDIGHEID van de werkelijkheid is ALLES WAT ER IS ingebed in dat oneindige en eeuwige. Dat wil echter niet zeggen dat alles IN HET TEKEN van het oneindige en eeuwige staat.

In de ruimte komen ZONNESTELSELS op en die bestaan uit allerlei VERSCHIJNSE­LEN: hemellichamen, brokken steen, enzovoort. Al die verschijnselen, die tij­dens het WORDINGSPROCES van zo'n zonnestelsel voor de dag komen, liggen wel in het oneindige, maar zij staan IN HET TEKEN van het EINDIGE, het BEPAALDE, het MEETBARE.

Zij staan in het teken van DAT WORDINGSMOMENT: een stuk oergesteente, een leeuw, en, verderop in het zonnestelsel: een magnetisch veld, een nevel­vlek of een sterrenhoop. Die verschijnselen, ontstaan IN het proces, zijn ge­tekend door hun eigen WORDINGSMOMENT; zij zijn ALLEEN MAAR DAT MOMENT.

Van ŕlle verschijnselen maken er TWEE hierop een uitzondering: het EERSTE ver­schijnsel en het LAATSTE. Het eerste verschijnsel laten wij nu even rusten en wij zeggen van het laatste: dit is evenzeer IN het proces (het is ŕls proces ontstaan) als NIET MEER IN HET PROCES. Op grond van dit laatste staat het niet meer in het teken van het BEPAALDE, maar van het ONEINDIGE EN HET EEUWIGE.

Dit laatste oneindige en eeuwige verschijnsel is DE MENS.

Als ik de mens bekijk moet ik hem dan ook niet als ZONNESTELSEL bekijken, maar als DE WERKELIJKHEID ZELF. Want dŕt is zijn ESSENTIE. En als ik dat dan bezie, dan is de mens een EEUWIG en ONEINDIG GEHEEL en člk ZIJNSMOMENT is op zijn wijze HET ANDERE ZIJNSMOMENT. De mens is dan een zaak waarvoor niets APART is en waarvoor nooit HET EEN BUITEN HET ANDER staat. Het één is op zijn wijze het ŕnder, en omgekeerd.

Deze gedachte is voor het moderne denken vrijwel niet te vatten….

Want voor het moderne denken betekent dit VERVLAKKING, het betekent CONFECTIE; het betekent het EENDER-ZIJN van het één en het ŕnder. Maar in feite betekent het HET ZICHZELF-ZIJN van beide.

Als het éne ZIJNSMOMENT op zijn eigen wijze het ŕndere ZIJNSMOMENT is, dŕn spreken wij van LIEFDE. Het is beter hier niet van INEEN-ZIJN te spreken om­dat men dan kan denken dat het één IN het ŕnder is overgegaan. Dat is onjuist.

 

Het spreekt vanzelf dat het begrip LIEFDE een MENSELIJK begrip is ; daarom kunnen wij van de mens zeggen dat voor hem liefde geldt ALS HIJ SAMENVALT MET DE WEZENLIJKE WERKELIJKHEID. En dan is voor hem het éne ZIJNSMOMENT op zijn wijze het ŕndere ZIJNSMOMENT.


Die ZIJNSMOMENTEN moeten wij wel degelijk denken als UNIEKE GEVALLEN; er is er van člk moment maar één en een ŕnder moment is toch weer iets anders. En juist voor die UNIEKE gevallen geldt het bovenstaande. Die gevallen VERSMELTEN niet met elkaar - om tot één nieuwe zaak te worden - maar zij blijven helemaal ZICH­ZELF…. Het is van belang hieraan goede aandacht te besteden; dit voorkomt een groot aantal misverstanden die in het denken over de liefde bij de meeste men­sen gebruikelijk zijn - om over de PRAKTIJK van de liefde nog maar te zwijgen.

 

Ieder mens loopt uit in liefde

Het samenvallen met de wezenlijke werkelijkheid is het doel waarnaar ELK le­ven streeft. Er is onder de mensen geen mens denkbaar en bestaanbaar die ernaar streeft NIET met de werkelijkheid samen te vallen.

We kunnen dus zeggen dat er in člk mens een HANG NAAR LIEFDE is. En die liefde wordt als de LAASTE MENSELIJKE MOGELIJKHEID aangevoeld. Als een mens DENKT dat voor hem NIET geldt dat hij uiteindelijk LIEFDE is, en hij zich dus ook niet voelt SAMENVALLEN met de werkelijkheid, dan is hij werkelijk EENZAAM. Deze toe­stand is voor geen mens te verdragen: een mens wordt daarvan KRANKZINNIG.

Als het er om gaat samen te vallen met de werkelijkheid is er inzake de liefde eigenlijk geen enkel probleem: de mens is "voor de liefde gebouwd", en dus moet het vanzčlf goed gaan. Dit zou zo zijn als daar niet het ZELFBEWUSTZIJN was dat de mensen er toe brengt VAN ALLES EN NOG WAT voor de werkelijkheid aan te zien. In de ONVOLWASSEN mensheid zien de meeste mensen de werkelijkheid ALS ZONNESTELSEL voor de echte werkelijkheid aan. De MODERNE mensen zijn al helemaal eenzijdig gericht op DE VERSCHIJNSELEN; in hen is de IDEE van een werkelijkheid die daar bovenuit gaat verloren gegaan terwijl er in de praktijk slechts de DINGEN zijn voor hen. Daarbij maakt het geen verschil dat vele moderne mensen de IDEE in de dingen zoeken en zich op de ABSTRACTIES richten. Hoe diep een mens ook graaft naar de .ESSENTIE van de dingen, hij BLIJFT binnen de dingen en hij bevrijdt zich daardoor nimmer van formules, afhankelijkheden, codes en dus tenslotte van MORAAL.

Als de meeste mensen de werkelijkheid van de DINGEN voor de WEZENLIJKE werke­lijkheid aanzien moeten ook hun liefdes de kenmerken van de dingen vertonen. En dit blijkt maar ŕl te waar te zijn: het BEZITTEN van elkaar (óók in de subtiele MODERNE vorm, die eerder het tegendeel lijkt door zijn ABSTRACTIE…. ) is steeds het grond kenmerk van de liefde.

Het feit dat de liefde van de meeste ONVOLWASSEN mensen op het terrein van de dingen ligt mag nooit aanleiding zijn om te zeggen dat de mensen ZONDER LIEFDE zijn. Geen enkel mens is zňnder liefde. Wčl is te zeggen dat ŕl die liefdes tenslotte NIET HOUDBAAR blijken, omdat HOUDBAARHEID pas dáár gaat gelden waar het begrip EEUWIG aan de orde is. Waar wij dus samenvallen met de WEZENLIJKE werkelijkheid. En daar gaat ook het begrip RUIMTE gelden, door de ONEINDIG­HEID die er dan is.

In LAATSTE INSTANTIE kunnen wij dŕn pas van werkelijke liefde spreken. Het gaat inderdaad om deze "laatste instantie" omdat de werkelijkheid nu eenmaal in haar LAATSTE MOMENT uitloopt, welk laatste moment het KENMERK van de mens is. Omdat het - als het goed gesteld is met een mens - om deze LAATSTE INSTANTIE gáát, heeft de liefde een OPGAVE in zich besloten. Niet de opgave om de "vrede te bewaren" - waar het voor de meeste mensen om draait - maar de opgave om zčlf steeds HELDER ZICHZELF TE ZIJN. De vrede is niet te bewaren; de poging daartoe is zinloos en verduisterend. Het ZICHZELF-ZIJN is wčl te bewaren, en dŕt is de altijd geldende OPGAVE.

De liefde die haar zetel heeft binnen de wereld der dingen kent geen OPGAVE; die liefde kent slechts PROBLEMEN omdat het altijd een VERHOUDING TUSSEN TWEE MENSEN is en dus wezenlijk getypeerd wordt door het COMPROMIS, het “handeltje”. De OPGAVE geldt VOOR MIJ PERSOONLIJK; ik BEN liefde ňngeacht een ander mens. Want IK moet samenvallen met de werkelijkheid….

Als wij dit doordenken begrijpen wij wellicht ook dat de werkelijke liefde voor een LEVEND mens geen ABSTRACTIE, geen IDEE is, maar een DOEN. Gepraat over liefde garandeert niet de aanwezigheid ervan, evenmin als GEDROOM, GE­ROMANTISEER of VERLANGEN. Het DOEN kŕn het waarmaken….

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

No. 26

 

Wat wij van de werkelijkheid zeggen

Wij zeggen gewoonlijk allerlei dingen van de werkelijkheid, zonder erbij stil te staan, dat de dingen, die wij zčggen, de werkelijkheid zčlf niet aangaan. Alle begrippen, waarvan wij vinden dat die voor de werkelijkheid gelden, zijn MENSELIJKE begrippen. Het is de mens die ZICHZELF beschouwt, en die daarmee ook de werkelijkheid beschouwt. Uit die beschouwing en het daaraan meekomende DENKEN komen een aantal BEGRIPPEN voort, die van kracht zijn voor datgene dat beschouwd werd. Wij spreken dan van begrippen als SCHOONHEID, LIEFDE, HELDER­HEID, en dergelijke, en wij hebben vaak de neiging deze zaken tot ABSOLUTE wer­kelijkheden te transformeren. Werkelijkheden die als het ware zčlf een BESTAAN hebben in de werkelijkheid.

Maar wij moeten er steeds op bedacht zijn dat die bedoelde begrippen VOOR ONS bestaan. Dit betekent niet dat ze dan RELATIEF of zelfs ONWAAR moeten zijn, het betekent slechts dat ze IN ONS leven - en ook IN ONS hun WAARHEID vinden. Dit laatste feit, namelijk dat alle begrippen IN ONS hun waarheid moeten vin­den, is ook van enorm belang wat betreft de LIEFDE….

 

Op de een of andere manier is voor de mensen de liefde altijd een IDEAAL ge­weest, en dat wil zeggen: een onafhankelijke en ABSOLUTE werkelijkheid waaraan de mens moet zien deel te gaan hebben. En het uitgangspunt daarbij was het in­zicht dat de mens er zo zonder meer GEEN deel aan heeft. Gebruikelijk was het dan ook de liefde als een ONMOGELIJKE zaak te zien, een zaak waarmee een mens "voor gek liep" als hij het probeerde waar te maken. Anderzijds leende het ideaal van de liefde zich, zoals ŕlle idealen, uitstekend voor de HOOGMOED van diegenen die het GELIJK HEBBEN voor zichzelf opeisten. De liefde is nog steeds een van de normen waarvan de DWINGELANDIJ en de ONVERDRAAGZAAMHEID zich bedienen. Het is een norm op grond waarvan andere mensen VEROORDEELD kunnen worden. En een dergelijke norm komt voort uit het als ABSOLUUT stellen van be­grippen die DE MENS ZELF aan de werkelijkheid ontdekt.

Echter, de liefde IS GEEN IDEAAL, het is iets wat een mens MOET DOEN, en daar­bij behoeft hij zich nooit af te vragen wŕt hij dan wel moet doen in de prak­tijk. Want dat blijkt vanzelf als de mens de liefde GAAT DOEN.

 

De levende mens als liefde

Wij hebben gezegd dat VOOR DE MENS het "samenvallen met de wezenlijke werke­lijkheid" het begrip liefde is. Dit geldt voor DE mens, en dus is het een zaak die VOOR ELK MENS PERSOONLIJK geldigheid bezit. Wij kunnen dit het ALGEMENE begrip liefde noemen. Termen als "liefde voor de mensheid" en "naastenliefde" slaan op dit algemene begrip. Hoewel dit algemene liefdesbegrip de BASIS is voor ŕlles wat de naam liefde verdient, is het toch iets waaraan we in de prak­tijk niet al te zwaar moeten tillen. De voorstelling, die de mensen zich ge­woonlijk van deze algemene liefde maken komt niet boven het niveau van MEDE­LIJDEN en HOOGMOEDIGE BEMOEIZUCHT uit. In feite uit de werkelijke "naasten­liefde" zich in het MET RUST LATEN van de andere mensen.

De algemene liefde geldt voor DE MENS, maar wij kunnen terecht opmerken dat wij "de" mens niet kennen. En dat wij daarentegen wčl de MENSEN kennen. Het­geen betekent dat wij moeten zoeken naar de verhoudingen dié dáárvoor gelden. De levende mensheid valt uiteen in twee mensheden: de mensen voorzover zij VROUW zijn, en de mensen voorzover zij MAN zijn. Dit komt hierop neer dat de algemene liefde zich in de praktijk van het leven manifesteert naar twee ASPECTEN: het vrouwelijke en het mannelijke aspect. En let wel: het gaat nog steeds over precies DEZELFDE zaak en het zijn slechts de ASPECTEN die ver­schillen. De mens vrouwelijk beschouwt de liefde vanuit een ŕndere hoek dan de mens mannelijk. En zodoende zijn er hier eigenlijk twee werkelijkheden. Deze twee werkelijkheden inzake de liefde kennen een moment van EENWORDING omdat het voor de relatie vrouw - man zo is dat beiden ELKAAR ZOEKEN om tot VERSMELTING te komen.

Vanuit de SEXUALITEIT komen de vrouw en de man naar elkaar toe en zij komen bij elkaar.

Zij stellen zich als één mens. Daarbij echter is de LIEFDE ontdaan van haar twee aspecten. Zij staat nu niet in het teken van de vrouw of van de man, maar in het teken van de MENS.

 


De sexualiteit

Zodra op de planeet het LEVEN voor de dag komt, gaat dat leven zich in zich­zelf onderscheiden in twee verschijnselen: het vrouwelijke en het mannelijke verschijnsel. Het begrip GESLACHT gaat optreden. Dit begrip houdt in dat wij eigenlijk met één zaak te doen hebben, zodat wij kunnen zeggen dat het vrouwe­lijke en het mannelijke elkaar NODIG hebben. Zij gaan dan ook alsmaar naar elkaar toe. Dit naar elkaar toe gaan, dat een CONCRETE zaak is, maar vooral een PSYCHISCH PROCES, noemen wij de SEXUALITEIT.

Dit naar elkaar toe gaan krijgt BIJ DE MENS - en alleen maar bij hem - een extra betekenis doordat de mens qua LIEFDE zichzelf als mannelijk en als vrou­welijk ASPECT opheft. Dat ZICH OPHEFFEN ligt aan het EIND van de sexualiteit, zodat wij zouden kunnen zeggen dat de sexualiteit in liefde UITLOOPT.

Dit te zeggen is echter heel GEVAARLIJK omdat het voor de mensen vrijwel altijd aanleiding is een NORM te gaan stellen. De liefde wordt dan de norm voor de sexualiteit, en daarmee is de MORAAL geboren. In de geschiedenis van Europa is het dan ook zo gegaan dat de sexualiteit tot een MINDERWAARDIGE ZAAK is ver­worden, welke minderwaardige zaak slechts GEDULD werd voorzover die in het licht van de LIEFDE voorkwam. Als vanzelfsprekend werd de sexualiteit GENORMA­LISEERD en GEKANALISEERD binnen het HUWELIJK.

Als wij zeggen dat de sexualiteit in liefde UITLOOPT is de betekenis hiervan deze: wanneer de sexualiteit er VOLLEDIG is (van minderwaardigheid kan hier dan geen sprake zijn), is daar het moment van “volledige liefde”. Het VERSMELTEM van vrouw en man in de sexualiteit is dus VOORWAARDE voor dat moment.

Als wij dit goed doordenken begrijpen wij dat de LIEFDE inzake de sexualiteit nooit als NORM gesteld kŕn worden; dat liefdesmoment is niet te BESTREVEN, slechts de VOLLEDIGE SEXUALITEIT kan bestreefd worden.

 

Uit het bovenstaande volgt dat de sexualiteit eigenlijk los staat van de levens­begrippen, die wčl in het teken van de liefde staan. Wij hebben immers van de mens gezegd dat voor hem de begrippen MILIEU en ACTIVITEIT in liefde uitlopen en daarmee een onverbrekelijk geheel vormen. Zonder dat voortdurende in liefde uitlopen is het met geen van beide begrippen goed gesteld.

Maar de sexualiteit heeft met dat alles niets te maken; zij is er toch wel, of de mens nou praktisch in liefde uitloopt of niet. Daarom beschouwen de meeste mensen de sexualiteit dan ook als een NORMALE BEHOEFTE, die op zijn tijd BEVRE­DIGD moet worden. Zij plegen het als iets LICHAMELIJKS te zien. En daarbij kan inderdaad gewezen worden op de DIEREN, hetgeen dan weer aanleiding is om de hele zaak dan maar DIERLIJK te noemen. Daarmee zitten we weer in de MORAAL…. De sexualiteit is een gevolg van het feit dat het VERSCHIJNSEL, als het tot LEVEN is gekomen, in twee verschijnselen uiteenvalt. Het is dus een zaak van het verschijnsel en het moet dan ook VANUIT HET HEELAL bekeken worden.

De levensbegrippen die wij besproken hebben worden niet vanuit het HEELAL be­keken; zij gelden juist omdat de mens het heelal TEN EINDE is. Zij gelden voor­zover de mens samenvalt met het EEUWIGE en het ONEINDIGE, en dus LIEFDE is.

Het feit echter dat die levensbegrippen VANUIT DE LIEFDE bekeken moeten worden houdt niet in dat ze van daaruit TOEGEPAST moeten worden. Het BEKIJKEN van die begrippen leidt tot het BEGRIJPEN ervan, en als we ze goed begrepen hebben, dan blijkt dat er niets TOE TE PASSEN vŕlt.

De grote vergissing van de ONVOLWASSEN mensen is steeds weer deze, dat zij hun IDEEEN willen toepassen, en daarbij telkens stuiten op de ONMOGELIJKHEID daar­van. De TOEPASSING vereist namelijk een VERVORMING van het bestaande, zelfs een vervorming van het LEVEN. De toepassing wordt een DOGMA, een MOETEN.

Zaken als de LIEFDE, die er zijn vanuit de werkelijkheid-wezenlijk, zijn pas dan WAAR TE MAKEN, als wij de BESTAANDE werkelijkheid niet VERVORMEN, maar juist BEVESTIGEN, d.w.z. zo HELDER mogelijk laten gelden. Zo wordt de liefde een feit als wij het BESTAANDE BEVESTIGEN.

En hier gaat de liefde aan de SEXUALITEIT ráken omdat dit laatste in de grond van de zaak juist het BEVESTIGDE BESTAAN is. Reden waarom aan het begrip sexua­liteit het begrip VOORTPLANTING meekomt. Dit laatste BEGRIP is een noodzakelijk gevolg van het eerste BEGRIP. Let wel: de BEGRIPPEN volgen uit elkaar; in de praktijk is er slects de MOGELIJKHEID dat het een uit het ander volgt.

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

 

No. 27

 

Sexualiteit en leven

We hebben er de vorige keer al op gewezen dat de mensen doorgaans de LIEFDE als norm stellen voor de sexualiteit. Begrepen moet hier worden de liefde die voor de mensen als een IDEAAL in de verte lag. Welk ideaal natuurlijk gegrond is in de door ons genoemde ALGEMENE LIEFDE, die geen IDEAAL is maar een aanwe­zige verhouding in de werkelijkheid, voorzover die wezenlijk genoemd kan worden. Dus die IDEALE LIEFDE, die eigenlijk het ALGEMENE begrip liefde is, die wordt als DE MAAT voor de sexualiteit gesteld. Vandaar dat de mensen tot op de dag van vandaag vinden dat de omgang vrouw-man IN DE EERSTE PLAATS op het GEESTE­LIJKE TERREIN (wat dit dan ook zijn mag) in orde moet zijn.

DE praktijk wijst telkens uit hoe jammerlijk deze vergissing is….

De verklaring voor die misvatting is deze dat de mensen denken dat de sexuali­teit IN LIEFDE UITLOOPT, zich tenslotte tot liefde om zal zetten. Maar deze ge­dachte is onjuist; het is niet de liefde die de mensen sexueel naar elkaar toe­drijft. Dit gebeurt vanuit de sexualiteit zčlf, en de liefde is een zaak die voor ieder PERSOONLIJK geldt.

De sexualiteit moeten wij bekijken VANUIT HET VERSCHIJNSEL, en dus vanuit het HEELAL als GEWORDEN zaak. De levensbegrippen, die in liefde uitlopen, echter VANUIT HET LAATSTE. Maar het WAARMAKEN van die levensbegrippen is niet te doen vanuit het laatste zonder hiervan een IDEAAL te maken dat toegepast wordt. Het waarmaken kan alleen vanuit een ieders BESTAANDE SITUATIE en daarbij is het niet de vraag wie het wel of niet, meer of minder, gelukt, maar het is de vraag of iemand IN DAT TEKEN STAAT of niet.

 

De BESTAANDE SITUATIE, die uitgangspunt is voor het WAARMAKEN van de levensbe­grippen, omvat het geheel van omstandigheden zoals dat voor een ieder persoonlijk ligt. Objectief gelijke omstandigheden liggen voor ieder persoonlijk weer heel ŕnders, omdat een ieder er met zijn eigen UNIEKE AANLEG in staat. De BE­STAANDE SITUATIE is dus voor ieder mens ŕnders, maar-het is voor een ieder al­tijd nčt DIT ogenblik.

Zonder de situatie van DIT ogenblik als BASIS te nemen kan een mens zijn leven nimmer terechtbrengen. Mensen die DIT ogenblik, en dus de BESTAANDE SITUATIE, doorschrappen en dan menen een nieuw leven begonnen te zijn (waarin nu natuur­lijk ŕlles goed gaat) hebben geen schijn van kans de levensbegrippen waar te maken. Zij ONTWIKKELEN zich dan ook niet, zij HERHALEN. Hun nieuwe leven blijkt precies zo als het oude; behalve het "décor en de spelers" is er niets veran­derd. Ontwikkeling is een VOORTGANG (continuďteit) waarbij de volgende situatie steeds de vorige VOLLEDIG inhoudt. In het volgende moment (x + 1) is het vorige behouden, en dat blijft zo. De geringste ONTKENNING van het vorige (x) maakt het volgende (x + 1) zinloos.

 

Het begrip sexualiteit heeft OP ZICHZELF met de levensbegrippen niets te maken; de sexualiteit vertoont ook geen ONTWIKKELING. Het is dan ook geen OPGAVE.

Als de vrouw en de man naar elkaar toe gekomen zijn, en dus de sexualiteit ER IS, dŕn is de liefde ZONDER ACCENT. Dŕt is het GROOTSE MOMENT voor de mens. Maar voor het zover is zullen de vrouw en de man toch met elkaar moeten kunnen OMGAAN, en dat is tot op heden HET GROTE PROBLEEM.

Over het algemeen is de ervaring van de mensen dat je op de" omgang vrouw-man allerlei moet VERZINNEN om hem draaglijk te houden. Men gaat CONCESSIES doen om de zaak GEZELLIG te houden, of om de kinderen hun tehuis niet te ontnemen; er wordt over en weer GEGEVEN EN GENOMEN en ieder van de twee partners sluit een (groot) deel van zichzelf uit terwille van het VERMEEND GEMEENSCHAPPELIJKE. Vooral de moderne mensen blinken uit in het vinden van OPLOSSINGEN voor het pro­bleem van de OMGANG.

Helaas zien wij zelden zelfs maar de POGING de omgang zčlf als opgave te stel­len. Men werkt aan de onprettige BIJVERSCHIJNSELEN als zou het in de omgang er om draaien die op te lossen. Als iemand bijvoorbeeld zich sexueel onbevredigd voelt tracht men dit op te heffen door een grotere "sexuele vrijheid"; zich op­gesloten voelen in huis lost men op door op vacantie te gaan of te gaan werken.

 


De omgang tussen vrouw en man

Gewoonlijk horen wij de mensen zeggen dat een verhouding tussen een vrouw en een man goed gaat als die twee ELKAAR LIGGEN. En natuurlijk valt het niet te ontkennen dat dit van groot gewicht is in ELKE verhouding tussen twee of meer mensen. Maar helaas liggen twee of meer mensen elkaar NOOIT HELEMAAL. In alle gevallen weten de mensen hierop best raad: zij gaan met elkaar om VOORZOVER zij elkaar liggen. En dat gedeelte dat niet overeenstemt valt vanzelfsprekend BUITEN de omgang, om eventueel in een ŕndere omgang weer wčl te gelden. En die andere omgang is uiteraard ook weer niet volledig.

Dat wat BUITEN de omgang valt behoeft niet doorgeschrapt te worden omdat het op andere wijze bij andere mensen wel weer tot zijn recht komt. Maar de omgang vrouw-man geeft op dit terrein problemen: omdat de vrouw en de man ook met el­kaar omgaan voorzover zij elkaar niet liggen levert dit gedeelte van de persoon­lijkheid moeilijkheden op. Om die moeilijkheden te vermijden gaan de mensen er toe over allerlei IN ZICHZELF DOOR TE SCHRAPPEN, zodat datgene dat ELKAAR LIGT overblijft - dat is althans de bedoeling.

Als een vrouw en een man elkaar ontmoeten en zij blijken elkaar erg goed te lig­gen, dan verwachten zij een HOUDBARE OMGANG. Telkens weer blijkt dat het elkaar liggen echter geen enkele garantie biedt. Juist dat erge SAMENVALLEN leidt door­gaans tot een snel uiteengaan….

Wij moeten er nu op letten dat wij over de OMGANG van de vrouw en de man spreken; daarmee bedoelen wij ALS GELIEFDEN. Vaak komt het voor dat een vrouw en een man vrienden zijn en elkaar niet opzoeken voorzover zij elkaar NIET liggen. Dat valt dan buiten die vriendschap en dat stoort verder ook niet.

Met de OMGANG bedoelen wij dat er NIETS BUITEN VALT.

 

De feiten liggen echter zo dat het er niet om gaat of de mensen elkaar al of niet helemaal liggen - juist omdat dit ALTIJD geldt. Er is geen MAAT te geven inzake de vraag in hoeverre men elkaar moet liggen en in hoeverre niet.

Het al of niet BEHOORLIJK zijn van een omgang tussen een vrouw en een man hangt af van de VERHOUDING die er in IEDER VAN DIE TWEE is tussen het begrip SEXUALI­TEIT en de LEVENSBEGRIPPEN.

Dus: de VERHOUDING TUSSEN TWEE MENSEN staat of valt met de verhouding die er in ieder afzonderlijk is tussen SEXUALITEIT en LEVEN. Want de verhouding TUSSEN de twee partners kan er alleen dŕn behoorlijk zijn als die twee partners zčlf in zichzelf behoorlijk zijn.

Een verhouding tussen twee FACTOREN is er immers pas als die factoren ER ZIJN. Die factoren bepalen de KRACHT van de verhouding. En van hieruit kunnen we aan zowel de vrouw als de man vragen: WAT KAN JIJ EIGENLIJK…?

Voorzover vrouw en man ELKAAR LIGGEN, en het dan gezellig hebben, is op zich­zelf geen OPGAVE. Het is WILLEKEUR, die onveranderlijk “morgen” VOORBIJ is. Want een andere INTERESSE doet de omgang VERVALLEN.

Maar voor de mens is ALLES OPGAVE (géén PROBLEEM) en dat sluit de WILLEKEUR geheel en al uit. Als alles een OPGAVE is, is alles een KUNNEN.

 

De verhouding tussen SEXUALITEIT en LEVEN ligt IN MIJ. En daarbij is het zo dat sexualiteit GEGEVEN is (het IS ER), en leven de OPGAVE is (daar moet het naar toe). Bij de DIEREN zien wij dat het GEGEVEN er is (sexualiteit), maar dat de OPGAVE ontbreekt, zodat ook de verhouding tussen die twee ontbreekt. En dat is het verschil qua sexualiteit tussen de mens en het dier.

Wij hebben al gewezen op het feit dat de LIEFDE zčlf geen MAAT is voor de sexu­aliteit, maar de LEVENSBEGRIPPEN zijn dat wčl. Evenwel niet EENZIJDIG: de sexualiteit IN MIJ is bepalend inzake MIJN LEVEN, en MIJN LEVEN is bepalend inzake MIJN sexualiteit. Dus is in mij het begrip MILIEU, het begrip ACTIVI­TEIT en het begrip IN LIEFDE UITLOPEN bepalend inzake sexualiteit.

Wat betreft MILIEU: hier geldt het NODIG-ZIJN (niet nodig-hebben, wat er door de mensen van gemáákt wordt). Wat betreft ACTIVITEIT: zowel ARBEID als VERZOR­GING bepalen de sexualiteit. En het uitlopen in liefde ook. Wij zullen dit nog nader uitwerken.

Het bovenstaande, de JUISTE verhouding IN JEZELF, heeft als resultaat het KUN­NEN omgaan, zonder iets van jezelf uit te sluiten, met een ander mens. Het feit dat er altijd iets is waarmee de ŕnder NIET samenvalt, behoeft dan niet ONTKEND te worden. Het is ook als REALITEIT aanwezig. Ik ben dan VOLLEDIG aanwezig en de ander is dat ook en nu kunnen we de OMGANG als opgave stellen in plaats van het SAMENVALLEN, dat steeds een PROBLEEM is.

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

No. 28

 

Samenleven als combinatie

Meestal komt het met elkaar omgaan van de mensen niet boven het begrip COMBI­NATIE uit. Een combinatie ontstaat als we het OVEREENKOMSTIGE bijeenvoegen en die bijeengevoegde zaak stellen als datgene waarom het gaan zou.

Het is terecht dat het gewoonlijk niet verder dan een COMBINATIE komt, want de verhouding die er is tussen MIJ en de ANDEREN staat in verreweg de meeste ge­vallen in het teken van het BUITEN ELKAAR ZIJN. Als het goed is betekent dit niet dat de mensen dan LOS VAN ELKAAR zijn. Dit laatste geldt vooral voor de MODERNE MENSEN, en zij trachten dit LOS-ZIJN op te heffen door de een of andere vorm van COMMUNICATIE te scheppen.

Het BUITEN ELKAAR ZIJN vooronderstelt de gedachte dat onze levens allemaal EEN LEVEN zijn, en dat wij persoonlijk van dat éne leven VARIATIES zijn als hoedanig wij van elkaar verschillen en dus BUITEN ELKAAR ZIJN.

De OMGANG van de vrouw en de man staat echter niet in het teken van het BUITEN ELKAAR ZIJN. Niet dat dit begrip zou zijn VERVALLEN, maar dominerend is een ŕnder begrip: het EEN LEVEN ZIJN. Het laten gelden van dit begrip is het begrip LIEFDE omdat we mčt dit laten gelden het samenvallen met de werkelijkheid zčlf laten gelden. En nu is het dit "één-Ieven-zijn" dat voor de onvolwassen mensen de grootste moeilijkheden oplevert.

Want de OMGANG VROUW-MAN is geen zaak waarin het om de combinatie gaat, of wel de vraag in hoeverre die twee "elkaar liggen". Wat ook niet betekent dat we dit "elkaar liggen" er uit mogen denken.

De oplossing voor de moeilijkheden ligt IN ONSZELF, en het gaat daarbij om de verhouding tussen onszelf als SEXUALITEIT en onszelf als LEVEN. Deze verhouding moeten wij WAARMAKEN, en dat betekent in feite niets anders dan HELDER MAKEN. Waaruit al meteen volgt dat er hier GEEN BESLUITEN te nemen zijn, terwijl het anderzijds ook niet aangaat de zaak maar te laten SLAPEN. Gewoonlijk ANALYSEREN wij de problemen en wij bouwen dan uit de gevonden FACTOREN een nieuwe zaak op; maar op dit terrein valt er niets te analyseren en nog minder op te bouwen.

Het HELDER MAKEN komt er in de praktijk op neer dat wij DE OPGAVE STELLEN. Analyseren en opbouwen kan alleen als we met factoren te doen hebben die OP ZICHZELF te stellen zijn. Dat doen we in de wetenschap en de techniek.

Maar de factoren inzake de sexualiteit en het leven zijn nimmer op zichzelf te stellen. Zij zijn en blijven verweven met ŕlle andere factoren.

De opgave die de mensen zichzelf te stellen hebben gaat gelden als zij er zich van bewust worden dat die verhouding (sexualiteit - leven) ER IS. WAT die ver­houding is, is niet te zeggen omdat hij door ONS (persoonlijke) leven geldt; te zeggen is alleen DAT HIJ ER IS.

En aan het bewust zijn hiervan ontbreekt bij de MODERNE MENSEN vrij wel ŕlles: zij VOELEN die verhouding wčl, maar zij vinden dan van zichzelf dat zij PREUTS, gefrustreerd, ouderwets en benauwd zijn. En verwerpen de zaak….

Ook op dit terrein geldt een enorme VERWILDERING; de mensen zien zichzelf als een zaak die niet met de werkelijkheid samenvalt. Hier is BANDELOOSHEID. De moderne sexualiteit geeft hiervan duidelijk blijk; onder het mom van het door­breken van de TABOE'S wordt de sexualiteit tot een VERMAAK dat met het leven geen verband meer houdt. Waarin dus ook het PSYCHISCHE ŕfgewezen wordt.

En over de bandeloosheid qua LEVEN spraken wij reeds: in ons goed geregelde leven is het verband tussen ons en de werkelijkheid zienderogen teruggelopen: wij springen als IDIOTEN met de dingen om, en met de aarde en het leven.

Als wij ons in onszelf van de bedoelde verhouding bewust zijn hebben wij in vele zaken GEEN ZIN MEER omdat die zaken voor ons GEEN ZIN HEBBEN. Elke ver­houding is BEPALEND en dus ook BEPERKEND, maar hier moeten wij er wčl op be­dacht zijn niet in de MORAAL te verzanden. Want de moraal BEPERKT ook, maar dat geschiedt VAN BUITENAF. Wij echter bedoelen beperking-in-zichzelf en die beperking levert op: GEEN ZIN HEBBEN. Geen zin hebben om bepaalde dingen te DOEN, en ook en vooral om bepaalde dingen te LATEN. En dat geen zin hebben ont­wikkelt zich naarmate wij meer volwassen worden. In de sexualiteit gaan wij niet meer op ŕlles af en de sexualiteit wordt juist nu steeds meer VRIJ.

 


De vrije sexualiteit

Wij moeten ons er goed van bewust zijn dat wij met de volgende situatie te doen hebben: tussen onszelf-aIs-leven en onszelf-aIs-sexualiteit is een verhou­ding. Die verhouding maken wij wáár, d.w.z. hij verheldert zich in ons. Wij kun­nen hieraan ZELF niets DOEN. Dat VERHELDEREN gaat namelijk VANZELF, want het is een GEVOLG van iets ŕnders. Het is namelijk het GEVOLG van het feit dat de LEVENSBEGRIPPEN zich in ons en voor ons UITWIKKELEN.

Al levende ONTWIKKELEN wij ons; dat betekent dat de levensbegrippen zich UIT­WIKKELEN (dat is DE INHOUD TE VOORSCHIJN BRENGEN); dat heeft ten gevolge dat de door ons bedoelde VERHOUDING vanzelf VERHELDERT, en mčt het verhelderen van die verhouding komt de SEXUALITEIT steeds meer VRIJ te liggen.

De sexualiteit zčlf ontwikkelt zich NIET, evenmin als het BEWUSTZIJN in ons.

Die grootheden kunnen slechts VRIJ KOMEN, d.w.z. niet meer BELEMMERD worden, zo­dat ze tenslotte tot hun recht kunnen komen. De BEPERKING in zichzelf, die zich in ons uit als het GEEN ZIN HEBBEN, is géén BELEMMERING die de sexualiteit en het bewustzijn ONVRIJ maakt. Want deze BEPERKING is een ZELFBEPALING die vol­ledig SAMENVALT met de wezenlijke verhoudingen in de werkelijkheid. Deze be­perking brengt een mens nooit IN DE WAR, maar maakt hem juist VRIJ.

Omdat hij nu niet meer meent allerlei, te moeten HEBBEN, zodat hij inderdaad ONAFHANKELIJK is. De onafhankelijkheid van zichzelf als sexualiteit komt dus juist voort uit het GELDEN van de beperking - zolang dit niet het geval is meent een mens dat voor hem ALLES TE HEBBEN IS, ook en vooral sexueel.

De BELEMMERINGEN komen voort uit het niet-helder-zijn van de verhouding tussen LEVEN en SEXUALITEIT; zij veroorzaken ONVRIJHEID. De mens voor wie dit geldt ­en dat is zéker de MODERNE MENS - denkt die onvrijheid kwijt te raken door zich sexueel ZOVEEL MOGELIJK uit te leven. Daarmee BEVESTIGT hij zichzelf als belem­merd geval nog meer en de VERWARRING wordt nňg groter.

Werkelijk vrije sexualiteit uit zich niet KWANTITATIEF, maar KWALITATIEF; het gaat niet om het ZOVEEL MOGELIJK (vanuit het ŕlles hebben) maar om het ZO VRIJ MOGELIJK.

 

Dit "zo vrij mogelijk" is niet te realiseren door ons in onszelf met de sexua­liteit te gaan bezighouden. Want dan gaan wij ONZE GEDACHTEN over de zaak als NORM stellen en zo onszelf in een keurslijf wringen. Een keurslijf van dingen die wij MENEN te moeten kunnen en doen en laten. Altijd dingen derhalve die ons DOOR ONZE CULTUUR zijn ingegeven en die EENZIJDIG zijn. Dus ONJUIST zijn. Het gevolg is VERWARRING.

Het "zo vrij mogelijk" komt voor de dag als wij werkelijk HET LEVEN voor ons als de OPGAVE stellen. Daardoor verheldert zich de verhouding en komt de sexu­aliteit vrij. Dit geldt uiteraard ook voor begrippen die met de sexualiteit en het bewustzijn samenhangen: de PRIKKELING, het LICHAMELIJK-ZIJN, de directe reactie op schoonheid. Maar ook voor begrippen die wij gewoonlijk als NEGATIEF beoordelen, zoals JALOUZIE.

Overigens levert de OPGAVE om te léven niet alleen een VRIJE SEXUALITEIT op; juist doordat dit ook geldt voor het BEWUSTZIJN is het ook de bakermat voor ŕlles wat KUNST en FILOSOFIE is.

Wij leren een BRUG TE BOUWEN door ons in de problemen van de BRUG te verdiepen; wij leren de SAMENSTELLING van de werkelijkheid kennen door ons met die samen­stelling te gaan bezig houden, enzovoort…. maar wij worden kunstenaar en filo­soof door het LEVEN ALS OPGAVE te stellen, en niet door ons in het kunstenaar­schap of de kunst of de filosofie te verdiepen. Dit laatste verdiepen in de CONCRETE zaken komt op de tweede plaats als INHOUD voor de dag.

Er is natuurlijk de meeste kans dat iemand helemaal geen kunstenaar of filo­soof blijkt te zijn. Maar ŕls een mens HET LEVEN STELT, dŕn verschijnt ŕlles als zijn INHOUD. Het vormt dan ook één geheel met zijn leven en de VERVREEMDING, die voor bijvoorbeeld de moderne mensen zo sterk geldt, kan zich dan niet ver­tonen. En hier kunnen wij dan gaan spreken van het FUNCTIONEREN, zoals dat bin­nen HET GEHEEL heeft te gelden.

De sexualiteit bepaalt op zijn beurt ook mijn leven - te meer naarmate hij meer vrij komt. En deze bepaling loopt door mijn gehele leven heen, ook voorzover dat UITLOPEN IN LIEFDE is. Hier stuiten wij op het begrip GELIEFDE: het door­trokken-zijn van mijn LEVEN van sexualiteit betekent voor mij de aanwezigheid van de werkelijke, de LEVENDE GELIEFDE. En dit nu is een geliefde die niet in de verte is, en die niet onmogelijk is. Deze geliefde bestaat čcht….

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

No. 29

 

De vrijheid van de sexualiteit

Toen wij de vorige keer over de vrijheid van de SEXUALITEIT spraken hebben wij daarmee uitdrukkelijk bedoeld: de vrijheid van de sexualiteit zčlf zoals die IN JEZELF besloten ligt. Het gaat er dus om de BELEMMERINGEN, die wij onszčlf opleggen op te heffen. Belemmeringen die voortkomen uit het TROEBEL zijn van de verhouding in onszelf tussen de LEVENSBEGRIPPEN en de SEXUALITEIT. Dit troebel zijn van die verhouding komt enerzijds voort uit het feit dat wij vaak de sexu­aliteit zien als een zaak die LOS van het leven staat en die eigenlijk zuiver BIOLOGISCH is, en anderzijds uit het feit dat het met de helderheid van de LE­VENSBEGRIPPEN doorgaans ook niet zó best gesteld is.

De BELEMMERINGEN zijn voor ons lang niet altijd duidelijk herkenbaar; hier speelt de CULTURELE ERFENIS in ons een rol. Daar is de MORAAL, de GODSDIENST, en vooral een grote dosis LEVENSANGST. Deze laatste factor herkennen wij bijna nooit, hij wordt in onszelf steeds VERREDELIJKT. Maar de vrijheid van de sexu­aliteit in onszelf, čn de vrijheid om zich sexueel te laten GELDEN ten opzichte van diegene die tot ons in een verhouding staat die óók sexueel is, die vrijhe­den boezemen ons ANGST in. Die angst is geworteld in de mogelijkheid IETS TE VERLIEZEN. Zo'n angst zit heel diep en daardoor wordt hij onmiddellijk verrede­lijkt. Dat bemerken wij zčlf doorgaans niet eens….

De TABOE'S, die tegenwoordig aan het daglicht zijn gekomen zijn de UITERLIJKE vormen van de diepliggende angsten. Deze vormen zijn natuurlijk belemmeringen, maar de OPGEHEVEN TABOE'S zijn dat evenzeer. In beide gevallen gaat het om NIET GENOEG sexualiteit; in beide gevallen wordt de sexualiteit KWANTITATIEF gesteld, en daarmee is er niet van VRIJHEID doch van AFHANKELIJKHEID te spreken.

Over de wezenlijke BEPERKING in de sexualiteit hebben wij al gesproken, maar nogmaals wijzen wij er met klem op dat deze beperking ons NIET BENAUWT omdat hij bij het ONSZELF KENNEN behoort. Die beperking komt helder voor de dag aan onze ZELFBEPALING.

Als wij onszelf tenslotte moeten kčnnen en als wij op grond van deze ZELFBEPA­LING ten opzichte van DE ANDER een zo HELDER en DOORZICHTIG mogelijk BEELD van onszelf moeten geven, komen wij ook naar onze eigen BEPERKINGEN te voorschijn. Als wij deze HELDERE-ZELFBEPALING zijn, dan zijn wij BETROUWBAAR, en dan kan het nooit gebeuren dat wij een ander mens plotseling en onverwacht voor een feit stellen, dat in tegenspraak is met wat wij altijd gezegd en beloofd heb­ben en met het beeld dat wij van onszelf opgehangen hebben.

Dit naar aanleiding van de vraag: wat te doen als wij onze geliefde onverwacht "met een ŕnder" aantreffen. Dit onverwachte en dit ONBETROUWBARE is bij HELDERE ZELFBEPALING onmogelijk omdat een omgang met iemand ŕnders nooit als UITGESLOTEN is gesteld. Hetgeen bij alle mogelijke TROUWBELOFTEN wčl het geval is…. Het ONBETROUWBARE - dit ter verduidelijking - zit niet in het feit dat iemand ook nog met een ŕnder omgang heeft, maar in het feit dat er voordien altijd GESTELD is dat dit niet zou kunnen gebeuren. En deze LEUGEN is ook weer een AFHANKELIJKHEID, die een belemmering van de vrijheid is.

 

Naar aanleiding van een opmerking het volgende: de vrouw mag niet "met een an­der, maar aan de man is het stilzwijgend toegestaan, het wort althans geaccep­teerd". In deze kwestie kunnen wij kort zijn; het verschil in de vermeende rechten van de man en van de vrouw is in onze mannelijke cultuur ontstaan. Omdat feitelijk alleen de man ER WAS. Bij de moderne mens verdwijnt dit ver­schil omdat nu ook de vrouw ER IS - zij het op MANNELIJKE WIJZE.

Het thema van "met nog iemand omgang hebben" geldt dan ook evenzeer voor de vrouw als voor de man en de zaak ligt voor beiden precies hetzelfde. Afgezien dan van het feit dat voor de vrouw de man-als-geliefde een ŕndere inhoud heeft dan voor de man de vrouw-als-geliefde.

Voor de mens die ZICHZELF is, is het uitgesloten dat hij met (nog)iemand om­gaat zonder dat diegene met wie hij (of zij) omgang heeft MEEDOET in het leven. Uiteraard omdat de door ons bedoelde verhouding ER IS. De zogenaamde "slipper­tjes en avontuurtjes" zijn dan niet denkbaar - zij staan buiten het LEVEN.

 


Als de mensen, met wie iemand omgaat MEEDOEN in iemands leven - in de zin van EEN LEVEN ZIJN - dan geldt voor al die mensen de ZELFBEPALING. En die zelfbe­paling doet zich ook gelden tussen die mensen ONDERLING. In de praktijk van de verhouding vrouw-man zullen er dan ook maar weinig mensen overblijven met wie iemand in deze situatie verkeert.

Het bovenstaande geldt niet voor die verhoudingen tussen mensen, die in het teken van het BUITEN-ELKAAR-ZIJN staan. Want de zelfbepaling betrekt zich in deze situatie op een DEEL van de persoonlijkheid. Een bepaalde interesse, bepaalde omstandigheden, en dergelijke aspecten bepalen de omgang. Hier is het "elkaar liggen" dominerend. Voorzover echter ook deze verhoudingen niet zňnder de levensbegrippen zijn komt de GEZELLIGHEID voor de dag.

De gezelligheid is het LEVEN voorzover daarin de LEVENSBEGRIPPEN (tijdelijk) PASSIEF zijn. Van MEEDOEN in iemands leven is hierbij geen sprake, maar ander­zijds zijn de levens van de betrokken mensen hierbij niet ONTKEND; zij zijn in een ieder persoonlijk VOORONDERSTELD.

 

Het begrip geliefde

Tot op de dag van vandaag denken de meeste mensen zich de GELIEFDE als iets dat niet bestaat. Als een GEDROOMD wezen, dat onbereikbaar ver is en dat nooit werkelijkheid wordt. Beethoven schreef liederen aan "Die ferne Geliebte….". Maar wij gaan in deze overdenkingen hiervan uit, dat de idee van de GELIEFDE zonder meer WAARDELOOS en FICTIEF is als het in de praktijk niet mogelijk is deze idee waar te maken. En dat dan ook nog zonder daarbij genoodzaakt te zijn van zichzelf en van de ander het ONMOGELIJKE te eisen.

De dichters en de denkers hebben de geliefde als VERHEVEN gedacht, en die CUL­TUURGEDACHTEN zijn OP ZICHZELF wel juist, maar voor de moderne mensen wordt het tijd de VERHEVENHEID te laten vŕllen en te vragen naar de geliefde die in ňns leven als vanzelfsprekend aanwezig kan zijn. En vanzelfsprekend voor IEDEREEN; niet enkel voor dat handjevol BEGAAFDE mensen, die het alleen maar op grond van die begaafdheid kůnnen.

 

De WERKELIJKE GELIEFDE is er voor mij als in mij de SEXUALITEIT door en door mijn LEVEN doorweeft. De sexualiteit is het BIJEENKOMEN van het vrouwelijke en het mannelijke, van de vrouw en de man, en dus is het dit BIJEENKOMEN dat door en door mijzelf als MILIEU, als ACTIVITEIT en als IN LIEFDE UITLOPEN doorweeft. Wij zijn gewend te denken dat de GELIEFDE er is als er IEMAND is die dit voor ons BETEKENT. Als er iemand is die dit voor ňns zijn wil of kan. En zo denken wij de zaak AFHANKELIJK van die ANDER, terwijl wij daarmee ook ONSZELF afhanke­lijk van die ander stellen. In dit denken zijn wij er dan ook niet ZELF, maar wij zijn er voorzover die ANDER er VOOR ONS is.

In feite echter is de geliefde er als dit begrip onze eigen LEVENDE INHOUD is en wij deze inhoud zelfbewust tot zijn recht laten komen. En ook dit is weer de ZELFBEPALING.

In deze situatie is ieder VOOR ZICHZELF de geliefde, en zo kan de vrouw zeggen dat een man HAAR LEVEN IS (doortrokken van sexualiteit) en de man kan zeggen dat de vrouw ZIJN LEVEN IS (eveneens doortrokken van sexualiteit).

Zo zegt DON QUICHOTTE van zijn geliefde DULCINEA dat zij "de sterkte van zijn arm" is; daarbij gaat het niet om datgene dat zij voor hem BETEKENT, en het gaat er ook niet om wat hij voor haar voelt en zij voor hem. Het gaat niet om de RELATIE, maar om het ZIJN van twee mensen.

In verband met het begrip GELIEFDE kan de vrouw en kan de man spreken van HAAR of ZIJN geliefde. Het is namelijk haar of zijn LEVEN. Het is het onver­vreemdbare "bezit" van haar of van hem.

Maar dit betekent niet dat de PERSOON het bezit is van haar of van hem - dat is het geval als wij van MIJN VROUW of MIJN MAN spreken. Het betekent dat de geliefde altijd MIJN GELIEFDE is, zoals ook mijn leven MIJN leven is.

Het begrip geliefde is ENKELVOUDIG omdat het mijn inhoud is. Dit betekent niet dat een mens zich tot EEN ander-mens-als-geliefde moet BEPALEN, maar het bete­kent wčl dat de werkelijke ZELFBEPALING een zodanig karakter heeft dat het AANTAL geliefden (in de praktijk) steeds minder wordt, terwijl de KWALITEIT van dat kleinere aantal "liefdes" alsmaar hoger wordt.

Het heeft geen zin om hierbij te streven naar praktisch één geliefde, noch heeft het zin naar meerdere geliefden te streven. Samenvallend met de werkelijkheid is de OPGAVE, voor ieder persoonlijk, om KWALITEIT te LEVEN.

 

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Bladdwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E , F ,  G , H , I , ;  

 

 

No. 30

 

Een bespiegeling over ons denken

Het begrip GELIEFDE is een GESTELDHEID, die in ons, persoonlijk, ligt, of niet ligt. Wanneer wij deze zaak niet IN ONSZELF kennen, is het uitgesloten dat wij in de praktijk van ons leven met iemand zullen omgaan overeenkomstig die zaak. Het is namelijk niet mogelijk dat wij vanuit het begrip GELIEFDE met iemand omgaan zonder dat wij daarvan iets bemerken. Het begrip geliefde is een ZELFBEWUST begrip. Maar wčl een zelfbewust begrip dat voor ons, moderne mensen, vrijwel onmogelijk waar te maken is - een enkele uitzondering natuurlijk daarge­laten. Want om welke grootheden draait eigenlijk ons denken?

Voor de moderne mensen geldt dat zij KUNNEN denken. Dat is hun niet als een verdienste aan te rekenen, want zij hebben daar zčlf niets toe bijgedragen en zij geven er dagelijks b~ijkt van ook niet in staat te zijn iets bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van het denken zčlf.

Dat de moderne mensen KUNNEN denken danken zij louter aan het ONTWIKKELINGS­MOMENT waarin zij leven. In deze fase van het VERHELDERINGSPROCES geldt voor de mens dat hij denken KAN. Maar, door allerlei logisch verklaarbare oorzaken richt hij dat KUNNEN DENKEN op zaken die kant noch wal raken….

Zo denkt de moderne mens dat hij EEN GELIEFDE HEEFT, en dat betekent dat hij denkt dat voor hem het begrip GELIEFDE geldt, alleen maar op grond van het feit dat er iemand is op wie hij VERLIEFD is en van wie hij op grond daarvan meent te HOUDEN. Het begrip geliefde is dus gebonden aan een bepaalde praktische SITUATIE, aan een GEBEURTENIS eigenlijk.

Evenzo denkt de moderne mens zich het begrip MOEDER: voor een vrouw geldt dat zij MOEDER is als zij KINDEREN HEEFT. Als dat niet het geval is, dan is zij voor hem géén moeder. Het komt in het moderne denken niet op, dat voor de vrouw ALTIJD het begrip MOEDER geldt, en het MOEDERLIJKE, en dat deze WEZENLIJKE ver­houding zich ook PRAKTISCH kan stell~n - of niet.

Als wij dan, in deze overdenkingen, de gedachte ontwikkelen dat de begrippen GELIEFDE en MOEDER wezenlijke situaties, of gesteldheden, van de mens zčlf zijn, dan kunnen wij hoogstens tot een GEDACHTE-CONSTRUCTIE komen volgens welke con­structie de idee van de geliefde of de moeder LOGISCH HOUDBAAR blijkt. Evenwel blijft de vraag in ons liggen OF HET OOK ANDERS KAN ZIJN; de één zal het er dan ook mee EENS ZIJN, terwijl de ander de gedachte toch zal ŕfwijzen.

Dit is een zoeken naar ALTERNATIEVE OPLOSSINGEN, en dat zoeken komt voort uit INNERLIJKE ONZEKERHEID. Die innerlijke onzekerheid blijft voor de moderne men­sen bestaan zolang zij nog niet wčrkelijk ZELFBEWUST zijn - en dat betekent in eerste aanleg: zolang zij nog niet kunnen ZIEN….

Het begrijpen van een GEDACHTE-CONSTRUCTIE is voor de moderne mensen niet zo moeilijk; zij kunnen denken en zij hebben allemaal op de scholen een zekere OEFENING in dit denken opgedaan. Dat het echter doorgaans bij een gedachte-con­structie BLIJFT, moge duidelijk blijken uit het feit dat vrijwel niemand het in zijn hoofd haalt om te willen LEVEN volgens zijn gedachten. De weergaloze WREEDHEID van deze moderne wereld komt voort uit de TEGENSTELLING tussen de GEDACHTEN (=constructies) van de mensen en hun GEDRAG. En dit geldt op letter­lijk ALLE terreinen van ons bestaan: de politiek, de economie, het sociale, en vooral ook op het terrein waarmee wij ons thans bezig houden, de LIEFDE.

De geliefde IS IN MIJ; als het zo niet is kan ik nooit ten opzichte van de ander DE GELIEFDE zijn. Maar ook zal ik in de ander nimmer DE GELIEFDE herkčnnen; ik zal er langsheen gaan als langs iets vreemds, en ik zal de UITINGEN van het werkelijke GELIEFDE-ZIJN ervaren als iets geks, zelfs iets afkeurenswaardigs, iets dat ik verbind met het begrip HOER. In dit verband is het zinvol te den­ken aan de uitspraak: "de hoeren zullen U voorgaan….".

Als de geliefde niet IN MIJ is, is er geen enkele mogelijkheid om behoorlijk met de ander om te gaan in de verhouding VROUW-MAN. Steeds zal de nadruk lig­gen op het meer of minder ELKAAR LIGGEN en dit zal onvermijdelijk een VOORBIJ­GAANDE ZAAK zijn, die in het beste geval tenslotte nog door de SLEUR, de VEI­LIGHEID van het DAGELIJKS WEERKERENDE en door de VERMOEIDHEID in stand wordt gehouden.

 

Want tenslotte houdt člke mens op met ZOEKEN omdat hij werkelijk kan BLIJVEN ZOEKEN als voor hem de geliefde BUITEN HEMZELF (of haarzelf ) zijn moet. Maar de meeste mensen komen zelfs nauwelijks aan ZOEKEN toe; op grond van het vermeende BIJ ELKAAR PASSEN snijden zij zichzelf čn elkaar dadelijk de weg ŕf om vanuit deze WANKELE BASIS te trachten er iets van de maken….


Deze hele gang van zaken komt voort uit een denken dat denken KAN, maar nog lang geen denken IS. De periode van het KUNNEN DENKEN is menselijk gesproken een RAMPZALIGE periode - maar hij is natuurlijk niet uit de ontwikkeling wčg te den­ken. Want hij is de VOORWAARDE voor het DENKEN.

De periode van het KUNNEN DENKEN geeft een mens te zien die over een behoorlijke dosis door ANALYSE verkregen KENNIS beschikt, maar die NIET WEET WAAROVER HET GAAT. Hij mist de GROND voor zijn denken. Hem is de INHOUD van het zelfbewust­zijn min of meer HELDER geworden, en nu ziet hij deze inhoud, deze OPTELSOM van verschillende dingen, voor de werkelijkheid aan. Hij is dan ook van die ver­schillende dingen AFHANKELIJK; hij is ZICHZELF AFHANKELIJKHEID omdat voor hem alles ER IS van BUITENAF. En dan is voor hem de werkelijkheid op zijn best een CONSTRUCTIE zonder dat het voorlopig tot een CONCEPTIE wordt. Vooral de moderne mens - hij kan daar uiteraard niets aan doen - ontbreekt het aan een VISIE….

 

Het intuďtieve en het zelfbewuste

Naar aanleiding van het besprokene over het VERHELDEREN van de verhouding tussen onszelf als de LEVENSBEGRIPPEN en onszelf als SEXUALITEIT, komt de vraag in ons op of die kwestie van die verheldering nu een ZELFBEWUSTE of een INTUI­TIEVE aangelegenheid is.

Als eerste moeten wij dan stellen: het is een ZELFBEWUSTE zaak. Want het waar­maken van de levensbegrippen (we hebben het niet voor niets begrippen genoemd) is een zelfbewuste zaak. De mens ontkomt niet aan het feit dat hij tenslotte de werkelijkheid is, die zich van zichzelf bewust is. Het is dus tenslotte alle­maal WETEN. En nu kunnen wij wel, de CULTUURGESCHIEDENIS van de mensen overziende, vaststellen dat het zelfbewustzijn alsmaar een VERVREEMDENDE rol gespeeld heeft, maar daarmee mogen wij niet gaan denken dat het zelfbewustzijn afkeurenswaardig is. Tenslotte is de werkelijkheid ZELFBEWUST-ZIJN.

Het LEVEN is voor de mens een OPGAVE, juist omdat hij WEET van het leven. Het waarmaken van de levensbegrippen is waarmaken van BEGRIP, d.w.z. waarmaken van WETEN.

Nu is het echter zaak om aan de weet te komen hoe het in wezen zit met dat zelfbewuste. Mogen wij met bijvoorbeeld SIGMUND FREUD aannemen dat de mens ten­slotte geheel en al VERTEKEND is?

Aanvankelijk was voor de mens alles INTUITIE. Hij voelde zijn SAMENVALLEN met de werkelijkheid aan en hij voelde HOE hij samenviel. Deze situatie BLIJFT voor de mens gelden. Hij blijft dus INTUITIEF.

Maar tevens komt hij tot WETEN en daarmee is het intuďtieve ogenschijnlijk ver­loren gegaan. Het gaat zelfs zó ver dat hij tenslotte het weten (als voor hem is gaan gelden het KUNNEN DENKEN) als een ZELFSTANDIGE ZAAK beschouwt. Waarbij het feit dat ALLE WETEN INTUITIE IS vrijwel geheel uit zijn denken verdwijnt. Slechts bij de čchte KUNSTENAARS verdwijnt dit feit niet; zij zijn zich zelf­bewust van hun intuďtie. Zolang en voorzover deze situatie bij een kunstenaar zo blijft is hij KUNSTENAAR; richt zijn zelfbewust-zijn zich op DATGENE DAT HIJ WEET, dan is het met zijn kunstenaarschap gedaan.

Evenzo is het met de MENSELIJKHEID van de mens gedaan vanaf het moment dat hij zich op datgene dat hij weet gaat richten. Van de levensbegrippen komt niets te­recht zolang wij die begrippen ANALYSEREN; de dan verhelderde INHOUD is van geen wezenlijk belang. Het gaat om het ER ZIJN van die begrippen. En dat is voor de uiteindelijke zelfbewuste mens een ZELFBEWUST-ER-ZIJN.

Omdat dit in de grond van de zaak INTUITIE is komt dit zelfbewust voor de dag als ZIN HEBBEN IN of GEEN ZIN HEBBEN IN. Deze termen hebben een SLECHTE BETEKE­NIS, juist omdat voor ons zelfbewust-zijn TEGENGESTELD is aan het INTUITIEVE. Wij willen de samenstellende delen CONTRUEREN tot een STELSEL, en dat heeft met ZIN HEBBEN niets te maken. Wij zien ZIN HEBBEN dan ook als een DWAASHEID.

En inderdaad kunnen wij het begrip ZIN HEBBEN alleen dŕn “zinvol” hanteren als wij uitgaan van de basis van de INTUITIE. Uitgaan van het aanvoelen dat wij de werkelijkheid zijn. Dat wij SAMENVALLEN, en dus LIEFDE-ZIJN.

In deze situatie is het ZIN HEBBEN volkomen ONWRIKBAAR: het is zelfbewust-zijn en dus zelfbewuste INTUITIE. Niets kan het dan uit zijn evenwicht brengen….

 

Bladdwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E , F ,  G , H , I , ;  LIEFDE / SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30 ; 

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 31

 

Het leven als opgave

De mens is het enige verschijnsel in de kosmos dat niet ZOMAAR VANZELF LEVEN kan; alle andere levende verschijnselen doen dat wčl. Voor de mens is het leven blijvend een OPGAVE - maar wij moeten wel tot ons door laten dringen wat hier­mee bedoeld wordt.

Tot op de dag van vandaag is het leven van de mensen vrijwel altijd een GETOB geweest; meestal leefden de mensen op de rand van de armoede als zij het in deze wereld erg goed getroffen hadden. Was dat niet het geval, dan was het le­ven eigenlijk één doffe ellende…. En nu kunnen we het als de OPGAVE zien om aan deze toestanden te ontkomen, maar dat is nu niet bedoeld. Ook als de mens­heid straks VOLWASSEN geworden is, en het getob met en over de DINGEN achter de rug is, blijft gelden dat het leven een OPGAVE is. Er zit namelijk de eis van KWALITEIT aan het leven.

Deze eis komt niet van buitenaf; hij is ingebouwd in de structuur van de mens en behoort dus tot het leven van de mens. Zonder deze opgave is een mens niet wčrkelijk MENS; zonder de opgave is hij niet OVEREENKOMSTIG ZIJN NATUUR.

Het is de natuur van de mens om UIT TE LOPEN IN HELDERHEID, en dat wil zeggen:

ZELFBEWUST-ZIJN. Dit laatste is SAMENVALLEN MET DE WEZENLIJKE WERKELIJKHEID, en dat betekent LIEFDE. Omdat dit een zelfbewuste aangelegenheid is, betekent het een OPGAVE. Een werkelijk mens leeft vanzčlf VOLGENS DEZE OPGAVE, want hij is zich van HET SAMENVALLEN bewust. Maar een leven dat als bij een dier vanzelf gaat is er voor de mens niet bij. De mens leeft pas dŕn zonder problemen (en dus vanzelf) als hij juist de opgave stelt.

Ieder mens leeft volgens de opgave, maar niet ieder mens ziet die opgave zoals die werkelijk is. Want de meeste mensen zien een zaak voor de werkelijkheid, waarmee ze moeten samenvallen, aan, die de werkelijkheid helemaal niet is. En in dat geval is de OPGAVE feitelijk NIET GESTELD. Dat is de oorzaak van het ge­tob van de mensen; zij gaan achter iets aan dat NIETS OPLEVERT, zodat zij aan het eind nčt zo WEZENLOOS zijn als aan het begin. Dan zijn zij niet boven het DIER uitgekomen - met dit verschil dat het dier intussen niet getobd heeft en zichzelf was. Wat van de mens niet gezegd kan worden.

Zodra de aarde de mens oplevert is de opgave daar omdat het zelfbewustzijn be­gint. Voorlopig wéét de mens niet van die opgave, maar hij voelt hem wčl aan, en dat is zijn INTUITIE. Later weet hij er wčl van en dan gaat hij voor zijn gedrag een NORM opstellen. Pas als hij volwassen is geworden doet hij de ont­dekking dat er GEEN NORM is en dat hij ZELFBEWUSTE INTUITIE, d.w.z. zelfbewust aanvoelen van zichzelf is. En dat is in de ware betekenis van het woord ZIN HEBBEN.

Vanuit de heersende CULTUUR stelt de mens een norm voor zijn gedrag; hij BERE­KENT de opgave van het leven. En die berekening staat bovendien in een BEPAALD TEKEN, namelijk het CULTUURTHEMA. Diegenen die het meest samenvallen met dat cultuurthema zijn in een onvolwassen wereld de MACHTIGEN. De GEWONE MENSEN heb­ben aan die zaak veel minder deel en hun leven is minder BEREKENING en meer INTUITIE. Menselijk zijn zij er dan ook beter aan toe. Dat de gewone mensen be­trekkelijk gemakkelijk GEMANIPULEERD kunnen worden komt door het feit dat ook zij bij die betreffende cultuur behoren, en er dus gevoelig voor zijn. Dat blijkt bij de MODERNE MENS, bij wie IEDEREEN deel heeft aan de cultuur en bij wie ook iedereen volgens een BEREKENING leeft. En gemanipuleerd wordt.

 

Hoe val ik samen met de werkelijkheid

Wij hebben er over gesproken DAT de mens moet samenvallen met de werkelijk­heid. Echter, DE MENS kčn ik niet; ik ken slechts DEZE mens. De concrete mens als JIJ EN IK. En dan is daar de vraag OP WELKE WIJZE VAL IK SAMEN. De vraag HOE ik samenval.

Bij het onderzoeken van deze vraag leggen wij om te beginnen de twee belangrijkste onderscheidingen aan: de mens als VROUW en de mens als MAN. En daarbij gaan wij ervan uit dat de mens INDIVIDU is. We spreken dus over de MODERNE MENS.

 

Vóór het verschijnen van de moderne mens was de vraag naar het HOE van het samenvallen niet aan de orde omdat de mens er concreet en praktisch nog niet wŕs.


Het denken kwam dan ook niet verder dan het inzicht dŕt de mens uiteindelijk moest samenvallen met de werkelijkheid zčlf. En dit genoegen was uiteraard voor slechts enkelen weggelegd: degenen die tot de een of andere vorm van "zuiver begrip" waren gekomen. En deze uitverkorenen, die door een speciale AANLEG bo­ven het gemiddelde stonden, zouden tenslotte de mensheid leiden. Zij zouden de ELITE van de toekomst zijn….

De éne denker heeft zich dat weer wat subtieler gedacht dan de ŕndere, maar ZONDER DE ELITE zou het met de mensheid toch niet terecht komen. De gewone men­sen waren nu eenmaal niet ingesteld op de REDE; derhalve zouden zij GEDWONGEN moeten worden.

Pas met de MODERNE MENS, als de INDIVIDU er is en tot uitwikkeling komt, gaat de vraag naar het TERECHTKOMEN van de mensheid zich richten op de gewone men­sen: En dan wordt de vraag OP WELKE WIJZE VAL IK SAMEN belangrijker dan de eis dŕt ik moet samenvallen.

De mens wordt op de planeet geboren als TWEE VERSCHIJNSELEN: de VROUW en de MAN. Die twee verschijnselen zijn eigenlijk EEN verschijnsel, maar omdat er aan dat éne verschijnsel TWEE UITGANGSPUNTEN zijn te bedenken, verschijnt het naar twee GEDAANTEN.

Ten eerste kunnen wij uitgaan van het verschijnsel zčlf. Als wij dat doen, dan komen wij terecht bij de INHOUD ervan: het TOTAAL van de samenstellende delen. Het verschijnsel zčlf is HET GEHEEL, en wij komen terecht bij het TOTAAL. Dit is ons bekend als het VROUWELIJKE: het GEHEEL met haar INHOUD, het totaal.

Ten tweede kunnen wij uitgaan van de INHOUD, dus het totaal van de samenstel­lende delen: uitgaande van het TOTAAL komen wij uit bij het GEHEEL. Wij kennen deze zaak als HET MANNELIJKE, en het is dus het TOTAAL dat uitloopt in het GEHEEL.

Wij moeten bij het overdenken van het bovenstaande goed voor ogen houden dat deze beide situaties slechts de TWEE GEDAANTEN zijn van EEN verschijnsel. Omdat de beweging van het denken is VAN het totaal NAAR het geheel (en in geen geval andersom) kunnen wij zeggen dat dit ENE verschijnsel wezenlijk HET GEHEEL is. Dit betekent dat de MENS derhalve WEZENLIJK VROUWELIJK is. Maar dan niet vrou­welijk naar de GESLACHTSKENMERKEN beoordeeld - waartoe wij al te licht geneigd zijn - maar naar de werkelijke kenmerken, bij voorbeeld ZELFBEWUSTZIJN.

 

Van het MANNELIJKE moet gezegd worden: het moet HET TOTAAL ZIJN en tevens UIT­LOPEN in het geheel. Op grond van dit UITLOPEN is het mannelijke DYNAMISCH; het is eigenlijk een voortdurend in beweging-zijn. Dit mannelijke kennen wij in de praktijk als DE MAN; hij VERTEGENWOORDIGT het bovengezegde. Bovendien is hij de mens VAN DE DINGEN: het is voor hem het UITGANGSPUNT. Tevens echter is hij de VOORWAARDE voor HET GEHEEL; zonder het ER ZIJN van de dingen is het geheel niet bestaanbaar.

Van het VROUWELIJKE moeten wij vaststellen: het moet HET GEHEEL ZIJN en voor dat geheel moet daar tevens DE INHOUD zijn. Die inhoud is HET TOTAAL, en dat betekent dat het ALLE DINGEN zijn. Het geheel loopt niet meer ergens in uit, en er is ook niets BUITEN dat geheel. Het dynamische dat wij bij de man aan­troffen, is hier afwezig: het vrouwelijke is STATISCH, het is EEUWIG en het is ONVERANDERLIJK, terwijl het ook niets NAAST ZICH heeft. De VROUW vertegen­woordigt deze zaak. Maar dit is iets wat voor de moderne vrouwen (en mannen) nauwelijks te begrijpen is.

Als de vrouw als INHOUD heeft ALLE DINGEN, is ŕlles BIJ HAAR TERECHT. De vrouw is het TEHUIS voor ALLES, en dat wil zeggen: het tehuis voor het MANNELIJKE en de MAN. Als het statische voor haar geldt betekent dit dat ZIJ ZICH NIET ONTWIKKELT; het UITLOPEN IN, dat voor de man geldt, is namelijk ONTWIKKELING.

Aan deze begrippen: het zich niet ontwikkelen en het tehuis-zijn voelt de MODERNE vrouw zich miskend. Omdat zij MANNELIJK GERICHT is, wil zij deze dingen juist wčl, en zij beseft niet dat zij al deze dingen al BIJ VOORBAAT IS. Omdat zij ALS HET GEHEEL ŕlles reeds als inhoud heeft, óók het dynamische en het zich ontwikkelende.

Dit alles betekent niet dat de vrouw eigenlijk HOGER zou staan dan de man; bei­den zijn immers GEDAANTEN waaronder twee mogelijkheden voor de dag komen, en die mogelijkheden zijn niet LOS VAN ELKAAR te denken. De ZAAK čn de INHOUD zijn in wezen HETZELFDE, maar zij zijn wčl te ONDERSCHEIDEN. Dit evenwel betekent nog lang niet dat zij dus GESCHEIDEN zouden zijn.

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 32

 

Nog iets over het samenvallen

Wij zijn bezig met de vraag HOE de levende mens kan en moet samenvallen met de werkelijkheid. Het stellen van deze vraag vooronderstelt de aanwezigheid van het INDIVIDU, en het is dan ook niet voor niets dat de EXISTENTIE-FILOSOFIE een grote vlucht ging nemen vanaf het moment dat de MODERNE MENS te voorschijn ge­komen was. Eigenlijk draait deze filosofie om dit éne thema: HOE komt de levende mens terecht.

Terwille van de duidelijkheid moeten wij toch nog even stilstaan bij het be­grip SAMENVALLEN met de werkelijkheid. Want het blijkt dat het niet zonder meer vanzelf spreekt dat de mens samenvalt met de wezenlijke werkelijkheid. Het blijkt dat er ook ŕndere mogelijkheden zijn, en dat die andere mogelijkheden voorlopig veel meer aan de orde zijn. Hiervoor bestaat natuurlijk een NOODZAAK - de vraag is nu hoe dit in elkaar zit.

Daartoe moeten wij als eerste bedenken dat ELK VERSCHIJNSEL, inclusief de MENS, samenvalt met de werkelijkheid. Elk verschijnsel IS de werkelijkheid. Het is niet denkbaar dat er één verschijnsel is dat NIET met de werkelijkheid samen­valt; het zou dan BUITEN de werkelijkheid moeten staan - en dŕt is ONDENKBAAR. De werkelijkheid waarmee ŕlle verschijnselen, UITGEZONDERD DE MENS, samenvallen is de werkelijkheid ALS INHOUD. Dit is de werkelijkheid als SAMENSTELLING van IETSEN. Elk verschijnsel is DEZE samenstelling, en behoort derhalve tot een ZE­KER WORDINGSMOMENT. Het behoort niet tot het moment ervóór en niet tot het mo­ment ernŕ, het is BEVANGEN EN GEVANGEN in DIT moment. Hier is dus van geen en­kele ANDERE mogelijkheid te spreken.

Bij DE MENS evenwel liggen de zaken ŕnders. Hij is HET LAATSTE WORDINGSMOMENT, maar voor dit laatste moment geldt het begrip GRENS. Dit betekent dat hij tot TWEE werkelijkheden behoort: de werkelijkheid ALS INHOUD (de samenstellingen) en tevens de werkelijkheid ALS HELDERHEID (voorbij de samenstellingen). Deze laatste werkelijkheid levert voor de mens onder andere het ZELFBEWUSTZIJN op. De werkelijkheid als HELDERHEID houdt de werkelijkheid als INHOUD in, reden waarom we in dit verband de werkelijkheid als HELDERHEID ook HET GEHEEL kunnen noemen.

Omdat er TWEE werkelijkheden voor de mens gelden moet hij ook OP DE JUISTE WIJZE met deze twee werkelijkheden samenvallen. Als MENS ZONDER MEER doet hij dat natuurlijk ook, maar HIJ ZIET DAT VOORLOPIG ANDERS. Als hij het anders ZIET, dan IS HET OOK ANDERS, want zoals de mens ZELFBEWUST zichzelf beschouwt, beschouwt de werkelijkheid zichzelf zelfbewust. Zo IS ze dus voor zichzelf. Voorlopig ziet de mens zichzelf als OF de éne OF de ŕndere werkelijkheid, dus: hij ziet zichzelf ALS INHOUD en is daarmee voor zichzelf een DING ONDER DE DIN­GEN met een (goddelijke) wereld BOVEN zich, of hij ziet zichzelf als iets GOD­DELIJKS met als basis de banale wereld van de dingen.

In BEIDE gevallen ziet hij zichzelf FOUT, en dat komt door zijn ONVOLWASSEN­HEID. Hij is in beide gevallen EEN VAN DE TWEE werkelijkheden.

Als de ONVOLWASSEN mens zichzelf ziet als HELDERHEID, dan komt hij met zijn IDEEËN en van daaruit tracht hij HET BESTAANDE, de dingen, ňm te vormen. Hij PAST zijn ideeën TOE. Letterlijk ALLE GROTE IDEEEN zijn door de mensen toege­past, en steeds is dit in een TELEURSTELLING uitgelopen. De IDEALIST loopt met zijn ideeën te pletter op de wereld - niet omdat de wereld niet deugt, maar om­dat hij, die idealist, niet SAMENVALT met de werkelijkheid.

Ziet de mens zichzelf ALS DING, dan probeert hij alles te VERGODDELIJKEN,, en daarmee is hij niet meer alleen maar DING, maar zelfs een TYRANNIEK DING, om­dat ook voor hčm de HELDERHEID het overheersende beginsel is.

De verhouding tussen HET DING en de HELDERHEID is namelijk zó, dat het eerste in het laatste uitloopt. De helderheid is VOORBIJ de samenstellingen, het ge­heel is voorbij de inhoud. Hoe de mens zichzelf ook ziet, bij de vergelijking van de dingen en de helderheid is het laatste altijd OVERHEERSEND.

Werkelijk samenvallen betekent voor de mens: helderheid ZIJN en het TOTAAL van de dingen zijn. Voor dit laatste is niet nodig ze te VERGODDELIJKEN, maar juist is nodig de dingen TOT HUN RECHT TE LATEN KOMEN….

 


Als de mens samenvalt met de werkelijkheid is hij het begrip GRENS. Hij is dan TWEE werkelijkheden TEGELIJK en de juiste verhouding tussen die twee is deze dat de BESTAANDE werkelijkheid UITLOOPT in de NIET-BESTAANDE (die wij ook HEL­DERHEID plegen te noemen).

De mens HOUDT IN die twee werkelijkheden, en hij IS het begrip GRENS. Als grens is hij dus HET GEHEEL van die twee werkelijkheden. Die twee werkelijkheden samen vormen de werkelijkheid als TOTAAL.

 

Een nadere beschouwing over de vrouw

Het GEHEEL, dat de mens als grens is, heeft een INHOUD: de werkelijkheid als het begrip TOTAAL. Omdat dit zo is kunnen we de mens vanuit twee uitgangspunten beschouwen. Vanuit HET GEHEEL is daar de mens als VROUW, en vanuit het TOTAAL hebben wij te doen met de man.

Het totaal loopt uit in het geheel, en dus is de man DYNAMISCH; hij is OP WEG naar iets toe en als hij daar is is hij TERECHT. Het geheel echter kent niets naast zich; er zijn geen omstandigheden en dus is er geen ONTWIKKELING. De vrouw vertegenwoordigt een EEUWIGE zaak, voor haar geldt het STATISCHE. En het dynamische mannelijke is haar INHOUD.

De moderne mens denkt alles vanuit een MANNELIJK gezichtspunt. Daardoor kan hij niet begrijpen dat de mens WEZENLIJK VROUWELIJK is. Als hij zoiets hoort denkt hij direct aan VROUWENGEDOE en voorzover hij als modern mens al min of meer onder de invloed van dit wezenlijk vrouwelijke staat, gaat hij zich inderdaad vrouwelijk GEDRAGEN. Uiteraard is dit aanstellerij en ook is het een duidelijk bewijs voor de stelling dat de moderne mens MANNELIJK denkt. Noch van het man­nelijke, noch van het vrouwelijke begrijpt hij iets….

Dit blijkt ook aan de wijze waarop de moderne mensen met de DINGEN omspringen; hierop hebben wij meer dan eens gewezen.

Als ALLE DINGEN terecht zijn in het vrouwelijke en als het. vrouwelijke het TEHUIS is voor het mannelijke omdat het vrouwelijke als het GEHEEL het INHOU­DENDE principe is, dan staat of valt in de praktijk het vrouwelijke - en dus het vrouw-zijn - met het al of niet aanwezig zijn van HET TOTAAL.

Het totaal IS ER of het is er niet. Hier zijn geen tussenwegen mogelijk, zodat het voor de vrouw onmogelijk is werkelijk vrouw te zijn zolang de mensheid nog ONVOLWASSEN is. Ondanks deze onmogelijkheid echter kan zij tňch BEHOORLIJK zijn en zich zo goed mogelijk als werkelijk vrouw LATEN GELDEN. Daartoe is het nood­zakelijk dat zij HET TOTAAL als haar inhoud WEET. Doordat dit totaal niet fei­telijk COMPLEET is, kan zij IN DE WERELD niet goed uit de voeten. In haar LEVEN kan zij de zaak echter aldus stellen: de vrouwelijke inhoud is HET TOTAAL en het feit dat aan dat totaal VEEL ONTBREEKT doet aan de zaak niets ŕf.

De moderne mens maakt zich als HET TOTAAL waar, en omdat hij dat doet weet hij dat de zaak nog lang niet COMPLEET is. Maar omdat hij naar het totaal op wčg is, is zijn feitelijke situatie steeds HET TEKORT. Zijn hele leven staat dan ook in het teken van de TEKORTEN. En hij is alsmaar in de weer die tekorten aan te vullen. Voor de MODERNE VROUW betekent dit dat zij zichzelf tracht OP TE VULLEN en, omdat het besef van TEKORT blijft liggen, ZIJ BLIJFT DIT DOEN. Het is nooit GENOEG. De moderne man VULT AAN en de vrouw VULT OP.

Daarom leven wij in een PRODUCTIE-CONSUMPTIE maatschappij.

In plaats van het TEKORT als de basis van haar leven te stellen kan de vrouw in een onvolwassen wereld zich naar haar WERKELIJKE INHOUD laten gelden; zij laat zich dan gelden als het GEHEEL dat het TOTAAL inhoudt. Dat er veel ont­breekt aan het totaal is de TRAGIEK van de vrouw.

Het laten gelden van de inhoud als totaal betekent dat het mannelijke en de man bij een BEHOORLIJKE VROUW een tehuis vinden. Maar die man, die bij haar te­recht is, kan op zijn wijze ook geen MODERNE MAN zijn. Want ook hij moet in het teken van het totaal staan, en dat betekent voor hem dat het UITLOPEN in het totaal geldt. Hij zal zich dan ook niet op de TEKORTEN richten, maar op de KWALITEIT van alles wat hij doet en maakt. Van hieruit kan hij bij de werke­lijke vrouw niet terecht met zijn HANDELSGEEST en ook kan hij bij haar niet te­recht voorzover hij zich als HET EEN opstelt TEGENOVER HET ANDER.

De behoorlijke vrouw, in een onvolwassen wereld, zal de man niet toestaan naar de SLAGVELDEN te vertrekken, zoals de West-Europese vrouwen wčl deden toen de eerste wereldoorlog uitbrak. Het begrip TERECHT-ZIJN is met vrijwel NIETS in de huidige wereld te rijmen….

 

 


DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

 

No. 33

 

Een tweetal opmerkingen

Wij hebben in het vorige stencil in het kort gewezen op het VROUWENGEDOE van de moderne man. De verklaring voor dit verschijnsel hebben wij nog niet gegeven, zodat ter verduidelijking het volgende dient: voor de moderne man geldt dat hij HET TOTAAL verwerkelijkt. Dat betekent dat hij er voor gaat zorgen dat ALLES er is, en dat ER ZIJN van ŕlles betekent dat alles dan ook TOT ZIJN RECHT KOMT.

Al is het een feit dat de moderne CULTUURMENS (de mens die vrijwel volledig met zijn cultuur samenvalt) bij dit verwerkelijken van HET TOTAAL in het TEKEN van het TEKORT staat, neemt dit nog niet weg dat het toch om het totaal begonnen is - waarvan overigens juist die moderne mens niets ŕfweet.

De werkelijkheid als TOTAAL evenwel is onmiddellijk de werkelijkheid als GEHEEL, als het één er is, is het ŕnder er ook, hoewel het ONDERSCHEIDEN begrippen zijn. In deze onderscheiding ligt de verhouding zó, dat er eerst HET TOTAAL moet zijn, wil HET GEHEEL kunnen gelden. Het ligt niet andersom.

Omdat het om het TOTAAL gáát, is er tevens de SFEER van HET GEHEEL, maar die sfeer is betrokken in het MANNELIJKE. Of, anders gezegd: in het mannelijke laat zich steeds meer de SFEER van het vrouwelijke gelden. Maar dit is een UITERLIJKE zaak, omdat het bij het mannelijke altijd om het UITERLIJKE gaat. Voorzover nu, voornamelijk in de jonge mensen, deze situatie zich doet gelden, gaan zij zich VROUWELIJK GEDRAGEN. Het gaat dan niet om WERKELIJKE vrouwelijkheid, want dŕt KENT DE MODERNE MENS NIET. Het gaat om VROUWENGEDOE, en dat uit zich op veler­lei wijzen: modegedoe, opsmuk, gepraat over dingen in huis en gepraat over we­derwaardigheden van andere mensen. Kenmerkend is de IDEELOOSHEID, die opvalt omdat we bij de man altijd iets van een IDEE mogen verwachten. Dat hangt samen met het DOORDENKEN en DOORWERKEN van de werkelijkheid, dat zijn kenmerk is.

Bij werkelijke MANNELIJKHEID is er niet de sfeer van het vrouwelijke, juist om­dat dit mannelijke ZICHZELF is, en als zodanig INHOUD is van het vrouwelijke. Hierop komen wij nog terug, maar wij willen ook wijzen op het feit dat de vrou­welijke man over het algemeen WEINIG ARBEIDZAAM is; als hij onder invloed van het GEHEEL staat is de verwerkelijking van het TOTAAL bij hem op de achtergrond; derhalve staat ook de ARBEID op de achtergrond. Om dezelfde reden is hij wei­nig SOCIAAL en weinig KUNSTZINNIG. Het is van belang dit op te merken omdat hij zich wčl als zodanig VOORDOET. Zijn gevoelige VROUWELIJKHEID, zijn KUNSTZINNIG­HEID en zijn SOCIAAL-ZIJN behoren tot de MODE-VERSCHIJNSELEN en daarom is het AANSTELLERIJ.

 

Ten tweede deze opmerking: als in deze wereld de vrouw zich als BEHOORLIJK laat gelden en zij in zichzelf HET TOTAAL als haar inhoud weet, terwijl zij het ont­brekende betreurt, is er voor haar in de moderne wereld niets dat aan haar vrouw-zijn beantwoordt. Op grond daarvan kunnen wij vragen of haar BEHOORLIJK zijn dan geen VLUCHT is.

Nu is het zo dat er uit geen enkele werkelijkheid een VLUCHT mogelijk is, om­dat er niets is waarheen we gaan kůnnen. Er is geen BUITEN voor de werkelijk­heid. Maar tevens is het zo, dat ŕl het behoorlijke, in ŕlle culturen, buiten de bestaande verhoudingen ligt. Dat geldt voor zowel de man als de vrouw. Voor de vrouw is het echter tévens zo, dat zij in een ONVOLWASSEN wereld NIMMER als vrouw uit de voeten kan. Zij staat dus voortdurend BUITEN de bestaande verhou­dingen. Voor haar is dus eigenlijk het ERGENS ANDERS ZIJN kenmerkend en wij kunnen haar slechts GAAF aantreffen aan het BEGIN en aan het EINDE van de men­selijke ONTWIKKELING.

Als wij er op doordenken moeten wij vaststellen dat juist het MEE WILLEN DOEN met de MODERNE BESCHAVING voor de vrouw een VLUCHT is - een vlucht die bepaald voor de individuele vrouw niet zonder GEVAAR is omdat zij haar PSYCHE een on­verdraaglijk GEWELD aandoet. Hierover later méér….

Dat het vrouwelijke uit de wereld verdwenen is moge blijken aan de KUNST, die haar WEZENSKENMERK DE SCHOONHEID van zich vervreemd heeft. De schoonheid wordt in de MODERNE KUNST niet ŕfgewezen (want dan moet je haar kčnnen), maar zij is een ONBEKENDE. En dat blijkt juist aan die kunst zčlf, en ook aan de gesprekken, die er over gevoerd worden tonen aan dat niemand weet waarover het gaat.

 


Wat is er met de vrouw te beginnen

Volgens het MODERNE denken is het de moderne vrouw die eindelijk tot haar recht gaat komen. Volgens dat denken kan zij nu zichzelf zijn, kan zij zich on­afhankelijk opstellen ten opzichte van de man, bij wie zij altijd ONDER DE PLAK HEEFT GEZETEN, enzovoort. De moderne vrouw beklaagt de ouderwetse vrouw omdat zij onder zulke slechte omstandigheden leven moest.

Inderdaad gaf het MAATSCHAPPELIJKE DENKEN haar in de wereld geen kans om uit de voeten te kunnen. Zelfs thans nog zijn er tal van feiten aan te wijzen waaruit blijkt dat de vrouw "officieel" als ONDERGESCHIKT gezien wordt. Denken wij al­leen al aan de HUWELIJKSWET, de BELONING VOOR ARBEID en het GEMORALISEER omtrent zaken als de ABORTUS en de GEBOORTEREGELING.

Ondanks de juistheid van deze feiten is het toch opvallend hoe DOM er over deze zaken gedacht wordt. Verklaring hiervoor is wéér het ONBEKEND ZIJN VAN ALLES WAT VROUWELIJK IS.

Zoals wij al eerder besproken hebben gold voor de OUDERWETSE mens dat hij, hoe­wel natuurlijk ook voor hem het ZELFBEWUSTZIJN de maat was, leefde vanuit het BEWUSTZIJN . Dit betekent onder andere dat het vrouwelijke, hoewel verwrongen en VERENGD door het zelfbewuste, toch AANWEZIG was. En daarmee was er een werke­lijkheid aanwezig WAARMEE NIETS TE BEGINNEN IS. Het vrouwelijke namelijk, als het voor de dag gekomen GEHEEL is niet AAN TE VATTEN. Omdat voor het geheel geldt dat ER NIETS UITSTEEKT. Er is geen houvast, noch in de praktijk, noch voor het denken. Omdat dit zo is wist de ouderwetse vrouw zich uitstekend te REDDEN in haar wereld. Juist omdat die wereld met al zijn voorschriften en be­palingen als zijnde haar INHOUD, in feite BENEDEN HAAR VROUWELIJKHEID bleef, kon zij zonder meer laten gelden dat zij er niets mee te maken had.

Van het ouderwetse gezin bijvoorbeeld is bekend dat de VROUW, de MOEDER, de enige wčrkelijk BEPALENDE was inzake het LEVEN. De man vaardigde wel zijn re­gels en voorschriften uit, en hij stond wel op zijn GEZAG, maar de wereld van de ouderwetse vrouw was daarvoor NIET ONTVANKELIJK. De vrouw ONTKWAM aan het mannelijke omdat dit geen vat op haar KAN hebben. In ŕlle BETREKKELIJKHEID lag hier toch haar vrouwelijke vrijheid en die niet aan te vatten vrijheid was veel groter dan wij gewoonlijk denken.

Omdat het moderne denken geen vrouwelijkheid kčnt - behalve de mannelijke vrou­welijkheid, die géén vrouwelijkheid is - ontgaan aan dit denken die ouderwetse verhoudingen. De zogeheten EMANCIPATIE gaat dan ook alleen over MAATSCHAPPE­LIJKE zaken, d.w.z. dat de oplossing voor de vrouwenproblemen langs maatschap­pelijke weg gezocht wordt.

 

De MODERNE VROUW is wčl AAN TE VATTEN; zij ziet zichzelf als datgene dat eigen­lijk haar INHOUD is, en dus ziet zij zichzelf als HET EEN EN HET ANDER dat tot een totaliteit bijeengebracht moet worden. Omdat zij het begrip INHOUD niet in zichzelf kčnt, WEET ZIJ NIET VAN DE MAN AF. Zij is nu dus VRIJ van de MAN geko­men en daarmee tevens BEVANGEN IN HET MANNELIJKE. Vrouwelijkheid is voor haar dan ook in wezen OPGESIERDE MANNELIJKHEID.

Omdat zij zichzelf ALS INHOUD niet meer kent is het wezen van haar roep om VRIJHEID niet die redelijke kwestie van GELIJKHEID VAN RECHTEN waarmee zowel de moderne man als de vrouw steeds maar schermen, maar een SEXUELE zaak. Met dien verstande dat het geen WERKELIJKE sexualiteit is, maar een OPVULLEN VAN TEKORTEN. Dit houdt in: sexualiteit ALS LOUTER BEVREDIGING.

Doordat de moderne vrouw zich met haar INHOUD gelijk denkt is zij UIT OP HET ANDERE, en dat betekent dat zij in principe OVERAL VOOR TE VINDEN is. Daarom vindt zij alles "leuk", maar tevens is zij daardoor haar ONKWETSBAARHEID vol­ledig kwijt. Zij ontglipt nu niet meer aan de man, maar zij is nu eerst recht AAN HEM GETROUW. Haar vermeende ONAFHANKELIJKHEID is dus een FICTIE, en dit geldt ook voor haar MAATSCHAPPELIJKE verhoudingen.

Het TOTAAL, door het mannelijke waargemaakt, en dus FUNCTIONEREND gemaakt, is voor de vrouwen het vrouwelijke niet een OPTELSOM, maar een KWALITEIT. Het ER ZIJN van de DINGEN betekent, gezien vanuit HET GEHEEL, een KWALITATIEF er zijn. Want de zaak moet TOT ZIJN RECHT KOMEN om als haar inhoud TERECHT te zijn, en dit is een zaak van HOEDANIGHEID.

Het modern vrouwelijke is haar zicht op KWALITEIT kwijtgeraakt; dit blijkt uit haar omgang met de MAN en het blijkt uit de DINGEN, waarvan zij accepteert dat de man die niet tot hun recht laat komen, en die zij zčlf in zichzelf laat VERZUIPEN omdat zij alsmaar OPVULT en nooit VERZADIGD is.

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

 

No. 34

 

Wat betekent behoorlijk

Het is gebleken dat het door ons gebruikte woord BEHOORLIJK niet helemaal dui­delijk was. En inderdaad is het zo dat iemand, die in onze wereld als BEHOORLIJK bekend staat, nog lang geen GOED MENS behoeft te zijn. Het is gewoonlijk iemand die zich keurig AANGEPAST heeft en die dus SAMENVALT met het huidige wereld­beeld. Zo iemand is behoorlijk omdat hij of zij is zoals hij of zij IN DEZE BE­SCHAVING BEHOORT TE ZIJN.

Wij echter bedoelen met een behoorlijk mens een mens die is ZOALS HIJ ALS MENS WEZENLIJK BEHOORT TE ZIJN. Het zou niet nodig - en zelfs onmogelijk - zijn ge­weest een dergelijk begrip in te voeren als het niet noodzakelijk bij de mense­lijke ONTWIKKELING behoorde dat de mens ZICHZELF VERVORMDE en zelfs MISVORMDE, althans voorzover hij grotendeels samenvalt met zijn eigen geldende CULTUUR. Want, als hij zichzelf niet vervormde, zou hij steeds ZICHZELF zijn en daarvan niet ŕf KUNNEN wijken. ONTWIKKELING betekent echter TEGELIJK "van zichzelf ŕfgaan" čn "naar zichzelf toe gaan" - het eerste omdat het niet blijft bij dat­gene dat het ALS GEBOORTE is en het tweede omdat het onafwendbaar gaat naar dat wat het uiteindelijk zijn zal: de VOLWASSENHEID.

 

Waarom de moderne vrouw de wereld ingaat

Wij hebben er op gewezen dat de vrouw steeds aan de MAN ontglipt omdat voor haar geldt dat zij HET GEHEEL vertegenwoordigt en als zodanig ONAANTASTBAAR is. De OUDERWETSE VROUW, voor wie het UITGANGSPUNT voor haar LEVEN nog in haar BE­WUSTZIJN gelegen was, ontkwam aan haar eigen CULTUUR. Met dit ONTKOMEN bedoelen wij dat die cultuur er wčl VOOR HAAR WAS, terwijl zij er tegelijk BOVENUIT ging; en dat klopt met de gedachte dat HET GEHEEL bóven de TOTALITEIT uitgaat. Wij mo­gen dus niet stellen dat zij ZONDER cultuur was, of BUITEN de cultuur stond: de cultuur gold voor haar nčt als voor een ieder, maar TEGELIJK ontkwam zij er aan. Zij ontkwam dus aan het EENZIJDIG MANNELIJKE, dat wčl voor haar gold, zodat zij IN DE WERELD daaraan tňch UITGELEVERD was. Aan de bestaande MAN was zij ONDER­GESCHIKT, hetgeen uit het HUWELIJK en de geschiedenis daarvan duidelijk blijkt. Voor de MODERNE VROUW ligt deze zaak geheel anders: het BEWUSTZIJN is niet meer de BRON van het LEVEN, en dus is het GEHEEL verloren. Daarmee is de ONAANTAST­BAARHEID van de vrouw verdwenen. Zij gaat nu IN DE WERELD, omdat zij voor het ZELFBEWUSTZIJN er óók is. Zij VEREENZELVIGT zich nu met het MANNELIJKE; daardoor is zij er niet meer VRIJ van. Maar ook is zij als DE EEN los gekomen van de ANDER, zodat zij zich aan de heerschappij van de MAN ontworstelt.

De moderne cultuur derhalve geldt voor de vrouw wčl; zij gaat er VANUIT ZICHZELF op in - iets dat zij voordien niet deed. De vraag is waarom nů wel….

Als de moderne mens zich verwerkelijkt als HET TOTAAL is de situatie deze dat hij feitelijk met dat VERWERKELIJKEN bezig is. Dŕt is zijn THEMA. Maar door dat thema héén loopt het feit dat aan het einde HET TOTAAL staat. Naarmate dus het THEMA duidelijker wordt speelt dit einde méér een rol. Dit einde echter, dit TOTAAL, is ONMIDDELLIJK het GEHEEL; beide zijn niet van elkaar ŕf te denken. Deze situatie houdt in dat er nu voor de vrouw, VAN ZICHZELF UIT, een AANSLUI­TING met "de wereld", IN FEITE HET MANNELIJKE, is. En er is geen mogelijkheid om NIET door die toegangspoort te gaan omdat het geheel en het totaal nimmer LOS van elkaar te stellen zijn. Voor het eerst in de geschiedenis heeft het ZELFBEWUSTZIJN ( en die hele wereld van eenzijdige mannelijkheid, dus géén wáre mannelijkheid) vat op haar gekregen. Daaraan heeft zij zichzelf nu over­geleverd. Ontkomen is alleen mogelijk als zij ZELFBEWUST in de gaten heeft dat het TOTAAL háár INHOUD is en niet haar LEVENSMILIEU…. slechts dŕn kan zij zich als BEHOORLIJK laten gelden en zonder te VERVREEMDEN alle KENNIS en WETEN­SCHAP en ORGANISATIE en CULTUUR in zich opnemen. Zich er eventueel ook in BE­KWAMEN. Dit laatste moet er bij gezegd worden omdat het in de lijn van het mo­derne denken ligt uit het bovenstaande af te leiden dat de vrouw maar DOM moet blijven, "achter de bloempotten en met de luierwas….".

Dat het totaal onmiddellijk het geheel oproept blijkt ook uit het feit dat in onze moderne wereld GEDACHT kan worden over ŕlle GROTE BEGRIPPEN: samenleving, gemeenscap, liefde en over GROTE GEDACHTEN: het evangelie, boeddhisme, enz.

 


Maar al kan het MODERNE DENKEN zich de grote begrippen denken, wil dit nog lang niet zeggen dat dit denken WEET WAAROVER HET GAAT. Alles wat voor HET GEHEEL geldt, en dus indirect ook alles wat VROUWELIJK is, kan VANUIT het mannelijke niet begrepen worden. Net zo min als een symphonie van MOZART begrepen kan wor­den vanuit de ANALYSE van die symphonie kan het geheel en het vrouwelijke van­uit het ANALYTISCHE DENKEN (dit is het mannelijke denken) begrepen worden.

Het feit echter dat dergelijke begrippen wel BEKEND zijn en dat die begrippen in het denken GEHANTEERD worden, wijst er op dat de INVLOED van het geheel zich doet gelden.

 

Het vrouwelijke als versiering

De SFEER van het vrouwelijke, waarover wij gesproken hebben, is er VANUIT HET MANNELIJKE, dus vanuit het TOTAAL, dat van het geheel INHOUD is. Het is dan ook geen wonder dat het het mannelijke ZELF is, dat zichzelf uiteindelijk vrouwe­lijk ziet worden. Het ZET ZICHZELF OM tot vrouwelijkheid, en dit betekent dat het zichzelf gaat OPSIEREN. De DINGEN, in het licht van het vrouwelijke - en de begrippen die daarbij behoren, zoals schoonheid - zijn dingen, die VERSIERD worden. Voor deze dingen vervalt het FUNCTIONEEL-ZIJN, of het komt op de achter­grond te staan, en hier zien wij het beeld van de LUXE WERELD. Een wereld waarin het feit dat wij aan de strijd om het DIRECTE BESTAAN ontworsteld zijn blijkt uit het ONNUTTU karakter van de dingen. Het blijkt niet uit cultuuruitingen en uit zelfontwikkeling van de mensen, maar uit CHROOM en GLITTER.

Ook de mensen, in wie het bovenstaande sterk naar voren komt hebben duidelijk de sfeer van het NUTTELOZE aan zich, en daarbij is het typerende dat dit NUTTE­LOZE en ZINLOZE niet is gebaseerd in een NIET-MEEDOEN met de wereld, maar juist in die wereld zčlf. Er wordt ZOVEEL MOGELIJK (dat is in principe ALLES) binnen­gehaald, en dat is te begrijpen omdat HET TOTAAL vóórondersteld is….

 

Het werkelijke mannelijke

Het mannelijke, dat de werkelijkheid als HET EEN EN HET ANDER vertegenwoor­digt, komt tenslotte TERECHT in het VROUWELIJKE. Het mannelijke zčlf evenwel heeft hiermee niets te maken: het heeft zich als HET MANNELIJKE te verwerkelij­ken, en als het dŕt doet, is het VANZELF in het vrouwelijke. Dit verwerkelijken houdt in dat het mannelijke waarmaakt het ER ZIJN van het een en het ander, čn het op de juiste wijze ER ZIJN: het er-zijn BEWEEGLIJK. Dit laatste is de inhoud van het begrip FUNCTIONEREN. Als de dingen ER FUNCTIONEREND ZIJN is de zaak van het mannelijke en de man TERECHT.

Als die zaak TERECHT is, blijkt hij - bezien vanuit het vrouwelijke wier INHOUD hij dan wčrkelijk is - alleen maar KWALITEIT te zijn. De “eis”, die de vrouw dan ook stelt als alles tenslotte goed is met de mens, is de eis van KWALITEIT. De eis die de volwassen man aan zichzelf stelt is niet die van kwaliteit, zoals zo vaak wordt verondersteld, maar die van FUNCTIONALITEIT. Hij maakt de aanwe­zigheid van de DINGEN bewééglijk, en dat betekent: INTELLECTUEEL. Dŕt is het resultaat van het OMZETTINGSPROCES, dat in de werkelijkheid als man plaatsvindt. Dŕt is de PLANEET VERMENSELIJKT….

Die vermenselijkte planeet is een GEORGANISEERDE planeet: het EEN en het ANDER, LOS van elkaar gekomen, blijken van elkaar AFHANKELIJK te zijn omdat zij in wezen SAMEN-BEWEGEN. Dit is het begrip ORGANISATIE.

 

De moderne wereld

De moderne wereld loopt uit in het VERWERKELIJKTE EENZIJDIG MANNELIJKE, dat, doordat het DOORWERKT is, dŕn eerst het wčrkelijk mannelijke is. In ňnze tijd staan wij dus midden in het EENZIJDIG mannelijke. Hieraan komt mee het ZICH ORGANISEREN. Vooral aan het begin van dat proces gaat er veel ten gronde, zodat de indruk ontstaat dat wij met een INSTORTENDE BESCHAVING van doen hebben. Dit is evenwel NIET JUIST. Dat wat ten gronde gaat zijn de RESTANTEN van de oude EUROPESE BESCHAVING, waarin het nog niet tot TEAMWORK gekomen was. Maar de MO­DERNE CULTUUR is nog maar nčt begonnen; van DECADENTIE is géén sprake. De toe­nemende VERWIJFDHEID van de moderne man is dus geen decadentie, maar een voor­lopig dóórwerken van het EINDE van de moderne cultuur. Aan het energieke BEGIN van een nieuwe cultuur werkt altijd het EINDE van DIEZELFDE CULTUUR sterk door; bij het UITWERKEN van de zaak verwatert het EINDIDEAAL. Al met al BLIJFT het OPGESIERD-ZIJN van het mannelijke wčl gelden totdat de zaak VOLWASSEN is.

 

 

 

 DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Naar bladwijzers : Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I , Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2 ; De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69   ;

 

 

 

 

No. 35


Een opmerking over de luxe

Voor de mens liggen de feiten zo, dat hij eigenlijk IN HET GEHEEL leeft, want hij leeft in een werkelijkheid die in laatste instantie het geheel is, en die dus eigenlijk VROUWELIJK is.

De levende VROUW leeft in die vrouwelijke werkelijkheid ŕnders dan de levende MAN dit doet. De MAN leeft in het vrouwelijke, niet door zichzelf als vrouwelijk te laten gelden, maar juist door ZUIVER MANNELIJK te zijn. Slechts als zodanig is de man IN HET GEHEEL, en hij is dan VOOR ZICHZELF HET TOTAAL.

Voor de MODERNE MENS is het zo, dat hij ZICHZELF in het vrouwelijke ziet UIT­LOPEN. De man, als representant van dit moderne denken, is uiteraard degene in wie dit IN HET VROUWELIJKE UITLOPEN dáádwerkelijk voor de dag komt. Resultaat van deze zienswijze is, dat de levende moderne man zichzelf ziet als VOORBIJ het wčrkelijk mannelijke: hij ziet zichzelf VOORBIJ het OMZETTINGSPROCES waarbij de planeet zichzelf omzet tot een MENSELIJKE en INTELLECTUELE werkelijkheid. Dit betekent dat de moderne man zichzelf beschouwt als VOORBIJ DE ARBEID, voorbij het FUNCTIONEEL-ZIJN, en daarbij blijven de resultaten van dat omzettingsproces wčl VOORONDERSTELD, d.w.z. die resultaten MOETEN ER WEL ZIJN.

Het streven naar vermindering van ARBEID, en de opvallende neiging tot LUIHEID en het zich bezig houden met SPIELEREIEN, zijn het gevolg van het bovenstaande, terwijl het voorbij zijn aan de functionaliteit zich uit in het ONNUTTE van veel van het gedoe van de moderne mensen.

Het begrip LUXE geldt voor de mens als hij boven het DIRECTE BESTAAN is uitge­komen. In feite is die mens dan IN HET GEHEEL, hij is IN HET VROUWELIJKE. Als hij dit feit HERKENT, blijft hij IN ZIJN GEDOE in het mannelijke, en dan ont­staat het MANNELIJKE IN HET VROUWELIJKE. Dit kunnen wij noemen: HET SCHONE MANNELIJKE. De man houdt zich dan bezig met kunst, wetenschap en filosofie. We kunnen hierbij denken aan het oude GRIEKENLAND.

Als de mens zich echter ziet UITLOPEN IN HET VROUWELIJKE (of het geheel), dan stelt hij ZICHZELF ALS SCHOON, en daarmee heeft hij zichzelf OPGESIERD. Opvallend is hierbij de behoefte aan GLINSTERING, die wij ook tegenkomen bij vele PRIMITIEVE volksstammen, bijvoorbeeld in AFRIKA…. de beroemde spiegeltjes, waarvoor de westerse handelaars ŕlles in ruil konden krijgen!

De LUXE van de MODERNE WERELD is niet de luxe van SCHOONHEID EN WIJSHEID, maar die van de KITSCH en van het GEKWEBBEL, en juist aan die luxe blijft voorlopig ruim drie-kwart van de wereld in de ARMOEDE en de HONGER. Deze luxe uit zich derhalve PSYCHISCH in de verwijfde moderne man, en hij uit zich ZELFBEWUST aan de NUTTELOZE EN ZINLOZE VERSIERING VAN ONS BESTAAN. En het GEKWEBBEL komt voort uit het INTELLECT (het gaat daarbij dan ook intellectueel toe…!) dat zichzelf als vrouwelijk ziet en zich dus moet bepalen tot GEBEURTENISSEN en SITUATIES IN HET DAGELIJKSE LEVEN.

 

De moderne wereld als organisatie

Wij zien in onze moderne wereld dat ŕl het OUDE tamelijk snel verbrokkelt en plaats moet maken voor iets nieuws dat GEORGANISEERD is. Het begrip ORGANI­SATIE vooronderstelt het volgende: ten eerste moet de INDIVIDU er zijn, en dat betekent dat de bestaande mens er moet zijn als INTELLECTUELE IK, die zichzelf als zodanig uitgewerkt heeft. Bij wie dus de nadruk op het INTELLECT is komen te liggen. Ten tweede moet voor die individu DE ANDER er zijn, zodat zich de GROEP kan vormen. En ten derde moet er een BESEF VAN BEWEEGLIJKHEID zijn, welk BESEF in het INTELLECT besloten ligt als KIEM.

Het OUDE kŕn geen stand houden tegen het MODERNE, omdat het moderne gebaseerd is in de ANALYSE. Daarbij komt de EENHEID voor de dag, die wij in de mensheid herkennen als de INDIVIDU. Wij zien dat oude STANDVASTIGE CULTUREN, bijvoor­beeld in het OOSTEN, het ŕfleggen tegen het moderne, en wij hebben gezien dat zelfs de VROUW en het vrouwelijke zichzelf aan het moderne verliezen. De KUNST, die toch in een sterke basis als de SCHOONHEID geworteld is, buiten ŕlle in­tellect om, weet zich al evenmin te handhaven en verwordt tot een VERSCHEURD­HEID.

 

Alles wordt tot ORGANISATIE, maar voorlopig is nog niet naar voren gekomen dat alles BEWEEGLIJK is.


Daarom houdt het organiseren aan het begin van de moderne wereld in dat de zaken GEREGLEMENTEERD worden. Bij dat reglementeren wordt de beweeglijkheid van de werkelijkheid VASTGELEGD, in die zin dat er een BEPAALDE BEWEEGLIJKHEID moet zijn. Die bepaalde beweeglijkheid echter is een beknotting van de vrijheid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat om te begin­nen, gelijk met het zich ORGANISEREN van de moderne wereld, de ONVRIJHEID toe­neemt. Maar deze onvrijheid is er nu niet een van LICHAMELIJKE aard, maar van INTELLECTUELE aard. En omdat dit zo is gaan de mensen zčlf accoord met die BE­KNOTTING; zij doen er graag aan mee omdat zij vinden dat het tot een betere we­reld leidt. Maar die betere wereld is slechts een GEORGANISEERDE wereld waarin de beweeglijkheid VOORGESCHREVEN is. Die beweeglijkheid IS ER WEL (dus vrijheid), maar tevens is hij BEPAALD, gereglementeerd.

Bij de gang van zaken rond de ABORTUS kunnen wij het bovenstaande goed waar­nemen. Opvallend is daarbij inderdaad: er MOET en er ZAL bedisseld worden, en nu maar zien hoe ver we gaan kunnen…. Wij moeten vaststellen dat het de moderne mens aan ETHIEK ontbreekt - hoewel hij daarvan juist de mond vol heeft. Het be­grip ETHIEK houdt in dat een mens ten opzichte van een ander mens HET OORDEEL NIET LAAT GELDEN. Een ETHISCH mens laat de ander met rust, wat niet wil zeggen dat hij de ander zijn oordeel ONTHOUDT. Er is dus geen sprake van goedpraten vanuit het BEGRIJPEN; het OORDEEL is er wel degelijk, maar het LATEN GELDEN - en dus OPDRINGEN - vervalt voor de ethische mens.

 

De boven-nationale ondernemingen

Er is vandaag de dag veel te doen omtrent de zogeheten MULTI-NATIONALS, die aan elke CONTROLE door de mensen ontsnappen. En voor vele LINKSE mensen zijn de multi-nationals de belichaming van het KAPITALISTISCHE KWAAD, zodat de gedachte die concerns te vernietigen bij de vooruitstrevende mensen algemeen aanvaard wordt. Deze gedachte is echter ONHOUDBAAR….

Wat wij thans zien ontwikkelen bij de grote concerns is juist het zich verwerkelijken van de ORGANISATIE, die OVER DE GEHELE WERELD zich zal gaan uit­strekken. Het begint bij een AANTAL organisaties, en het eindigt bij EEN organi­satie. Het feit dat dit alles opgezet wordt vanuit WINSTOOGMERKEN, doet aan deze ontwikkeling niets ŕf; člke ontwikkeling in een moderne wereld is er van­uit WINSTBEJAG omdat het-één IN WAARDE VERSCHILT van het ŕnder. Hoewel deze zaak oorzaak van veel ellende in de wereld is, kan hij er toch niet uitgedacht worden zolang de mensen ONVOLWASSEN zijn - bovendien is het zo dat het begrip WINST samenhangt met het begrip LUXE. Het heeft dan ook naast de ellende zeer veel schoons opgeleverd.

Het is een grote denkfout te menen dat de wereld-organisatie door de POLITICI waargemaakt zal worden. De DEMOCRATISCHE REGERINGEN zullen de zaak nooit van de grond kunnen krijgen omdat zij een GEMIDDELDE zijn van PLAATSELIJKE BELANGEN. Aan het gemiddelde ontbreekt altijd de RUIMTE van het TOTAAL, en, uitgaande van het PLAATSELIJKE kan er nooit een ALGEMEEN WERELDBELANG gediend worden. Dat člke REGERING slechts MIDDELMATIG en BEPERKT kan zijn is zo langzamerhand al wel gebleken aan de feiten: de regering loopt ACHTER de feiten aan en BESLUITEN kun­nen niet of nauwelijks genomen worden. Bovendien zijn het dan nog besluiten ACHTERAF; de ontwikkeling is al lang gaande door de inspanningen van de WERKENDE mensen, die via hun ARBEID de zaak van de organisatie waarmaken. In hun arbeid geven de moderne mensen blijk van een VISIE, in hun DENKEN is elke visie ver­dwenen omdat HET GEHEEL verdwenen is. Het gemiddelde denken, dat in een rege­ring bijeenkomt kŕn dan ook niet anders dan ZONDER VISIE zijn. Het is KLEUR­LOOS en BENAUWD.

We moeten ons wčl realiseren dat onze regeringen gebaseerd zijn in het KIES­STELSEL, en dat dŕt het gemiddelde oplevert. Een wčrkelijke DEMOCRATIE kan nimmer op KEUZE berusten; zij berust op DIFFERENTIATIE, hetgeen betekent dat de TALENTEN vanzčlf uit de mensheid opkomen als de mensen ZICHZELF-ZIJN en als zij VRIJ-ZIJN. De čchte DEMOCRATIE is derhalve door en door ANARCHISTISCH. Zij komt pas voor de dag als de mensen de ORGANISATIE waargemaakt hebben.

De grote boven-nationale ondernemingen zijn dus de eerste DAADWERKELIJKE ver­schijnselen van een mensheid die op weg is zichzelf NAAR ZIJN TOTALITEIT te organiseren. Als het tenslotte EEN CONCERN is geworden, waarin en waarvoor een ieder werkzaam is, is het WINSTPRINCIPE in begin en beginsel opgeheven. En juist omdŕt het over een ORGANISATIE gaat kan er géén DWINGELANDIJ meer bestaan.

 

Naar bladwijzers : Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I , Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Naar bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;

 

No. 36

 

Het vervallen van het winststelsel

De moderne SUPRA-NATIONALE ONDERNEMINGEN breiden zich uit over de gehele we­reld, en zij doen dit vanuit de ontwikkeling tot ORGANISATIE. Deze ontwikkeling is een logisch gevolg van het WETENSCHAPPELIJK zijn van de moderne mensen, en hij is gebaseerd op de INDIVIDU die vanuit zijn eigen INTELLECT wéét en erkent dat DE ANDER er is, en dat er een BEWEEGLIJKE SAMENHANG met die ŕnder bestaat. Hierbij is het voorlopig niet de vraag ALS HOEDANIG die ŕnder er voor hem is en in hoeverre die hoedanigheid toch weer een betrekkelijke ONTKENNING van die an­der is. Het gaat er voorlopig om DAT hij er is.

Zoals gezegd begint het met een zeker aantal supra-nationale ondernemingen, maar ook die ondernemingen gaan tenslotte in één groot CONCERN op - het ligt trouwens in het karakter čn in de werkwijze van die concerns om elkaar in zich op te ne­men; de praktijk leert dat ze op die wijze ontstaan zijn en groot worden.

Als er tenslotte één groot concern is overgebleven, dat zich uitgebreid heeft over de gehele wereld, bestaat er voor dat concern niet nňg een ander concern waarmee te concurreren valt. Hiermee vervalt de mogelijkheid tot BEHEERSING van de wereld, maar het is - oppervlakkig beschouwd - nog wčl mogelijk voor zo'n concern om IN ZICHZELF de mensen te ONDERDRUKKEN en uit te buiten.

Als wij dit denken zien wij echter over het hoofd dat een CONCERN bestaat uit mensen die INDIVIDU zijn, en die vanuit hun INTELLECT tot de ORGANISATIE zijn gekomen. Er is dus niet een GROEP of desnoods een VOLK dat het concern vormt, maar het is een TOTALITEIT VAN INDIVIDUEN, die (betrekkelijk) BEWEEGLIJK aan­wezig zijn en SAMENHANGEN. En in een dergelijke samenhang is onderdrukking on­mogelijk, en wel teméér onmogelijk naarmate de totaliteit groter wordt en meer de wereld omspant. Een grote organisatie, die zich NAAR BUITEN tegen niets meer kan ŕfzetten, kan IN ZICHZELF alleen nog maar VRIJ zijn. Daarom hebben wij ook al opgemerkt dat de wezenlijke structuur van de organisatie de ANARCHIE is, en in die structuur komt NIEMAND naar boven die niet door CAPACITEITEN naar boven gekomen is. De "beste van de klas" is niet door VERKIEZING aan te wijzen; hij komt VANZELF bovendrijven.

In de OUDERWETSE verhoudingen had de éne mens over de ŕndere mens MACHT, en dat kon omdat DE ANDER ER EIGENLIJK NIET WAS. Hij was VOOR MIJ in wezen NIET ERKEND. In de MODERNE verhoudingen is er géén MACHT, omdat DE ANDER ER IS - op welke wijze dan ook: de ander kan er voor mij ook zijn als TEGENSTANDER. Dat zien wij in de POLITIEK waarin men elkaar afwisselend bestrijdt en met elkaar koffie drinkt. En dit KAN juist omdat het alles INTELLECTUEEL is. Hoe de ander er ook voor mij is, ik kan GEEN MACHT uitoefenen, maar wčl is er zoiets als GEZAG. Er is het GEZAG VAN DE BEKWAAMHEID - en dus ook van de FUNCTIE.

Zolang de grote concerns nog niet VERSMOLTEN zijn, is de MACHT nog niet geheel verdwenen - zeker niet ten aanzien van de mensen die alsnog BUITEN de concerns vallen. En ten opzichte van die mensen geldt voorlopig ook nog het WINSTPRIN­CIPE. Maar uiteindelijk heft de winst zichzelf ňp - overigens zonder dat er iemand was die dŕt bedoeld had. Straks BLIJKT de winstmakerij ONPRAKTISCH te zijn. Vanuit MENSELIJKHEID staakt niemand het winstmaken…. Er kan in de mense­lijke ontwikkeling niets AFGESCHAFT worden; alles wat NIET GOED is moet ZICH­ZELF onmogelijk maken, en het maakt zichzelf onmogelijk door zichzelf volledig UIT TE WIKKELEN.

 

Organisatie en mechanisme

Om misverstanden te voorkomen is het van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen de OUDERWETSE en de MODERNE maatschappij. Van de moderne maatschap­pij is zeker NIET te zeggen dat zij een MECHANISME is, omdat de in die maatschap­pij werkzame ELEMENTEN (zowel mensen als dingen) niet VAN BUITENAF in beweging worden gezet. Kenmerkend is de EIGEN BEWEEGLIJKHEID - ook al is die geregle­menteerd. Er kan ook geen BUITEN zijn voor het MODERNE, omdat HET ANDERE en de ANDER reeds ingecalculeerd zijn - hetgeen betekent dat in principe HET TOTAAL aanwezig is. De oude MECHANISCHE maatschappij werd door de MACHT in beweging gezet en gehouden.

 

Die MACHT staat als een vreemde BUITEN de in die maatschappij werkzame elementen en BEPAALT de gang van zaken.


Dit is weer mogelijk doordat DE ANDER nog niet werkelijk ERKEND was in die dagen, zoals wij reeds aangetoond hebben. Samenhangend hiermee is de wens van de ouderwetse machthebbers de men­sen DOM te houden; domheid betekent BELEMMERD ZIJN VAN HET INTELLECT, en die belemmering verhindert de mensen DE ANDER te erkennen en zo tot ORGANISATIE te komen. Bovendien valt,het domme samen met het LICHAMELIJKE; de MECHANISCHE ver­houdingen vooronderstellen een mens die een DING is, en die dus eigenlijk in de eerste plaats LICHAAM is. Hierbij komt het INTELLECT niet te pas.

 

Organisatie in het westen en in het oosten

Alle ontwikkelingen, die leiden tot een uiteindelijk menswaardige wereld, ko­men IN HET WESTEN voor de dag. Dat heeft niets te maken met SUPERIORITEIT van de westerse mensen, maar het heeft te maken met het begrip ONTWIKKELING.

Het begrip ONTWIKKELING geldt voor de mens als ZELFBEWUSTZIJN als dat zelfbe­wustzijn INHOUD krijgt. Dit is een VOORTGANG: het éne thema na het andere wordt de mensen duidelijk in een OPEENVOLGING VAN CULTUREN, of BESCHAVINGEN. Deze lijn komt uit in WEST-EUROPA, dat zichzelf ňmzet tot de MODERNE BESCHAVING.

Het ZELFBEWUSTZIJN ZELF echter was VOORWAARDE voor de ontwikkeling; het lag dus al klaar aan het BEGIN van genoemde LIJN. Het lag klaar in HET OOSTEN: in het oude CHINA en in INDIA. Dat zelfbewustzijn zčlf is een TOESTAND; hierin is dus géén PROCES. Het is BLIJVEND, het is HET GEHEEL, het is VROUWELIJK. Dit vrouwe­lijke geheel ontwikkelt ZICHZELF niet, maar er is wčl ONTWIKKELING omdat dit natuurlijk ook voor de oosterse mens geldt. Zijn ontwikkeling is MEE-ONTWIKKE­LING - zoals dat overigens altijd met het VROUWELIJKE het geval is.

Dat wat langs de VOORTGANG wordt opgeleverd, en dat steeds uit is gegaan van de mens PERSOONLIJK, is tenslotte (als het een TOTALITEIT is geworden) vanzelfspre­kende INHOUD van het vrouwelijke - in dit geval HET OOSTEN.

Als de MENSHEID als ONTWIKKELING (het westen) via de totaliteit in HET GEHEEL is terechtgekomen, is de MENSHEID als GEHEEL vervuld van haar voor de dag ge­komen INHOUD.

Dit betekent dat in het OOSTEN de mensen, altijd VANUIT HET GEHEEL, tot de uit­gewikkelde INDIVIDU komen. Voor hčn geldt de LIJN als het ware ANDERSOM. Maar wčl "als het ware", omdat de lijn in déze richting niet UITGEWIKKELD behoeft

te worden: hij IS VANZELF HELDER omdat hij "voor de dag gekomen inhoud van het geheel is". Vandaar dat wij thans, in CHINA, zien dat ŕlle CULTUURPROBLEMEN tegelijk aan de orde zijn: totaliteit, organisatie, de individu, het bestaan, enzovoort. Dit kŕn vandaag in CHINA gebeuren, omdat de ontwikkeling langs de VOORTGANG reeds IN HET TEKEN van de TOTALITEIT staat (denk aan het door ons be­sprokene inzake de multi-nationals). In China staat de ORGANISATIE al op een hoog plan, terwijl men thans bezig is de PERSOONLIJKE ONTWIKKELING van de men­sen te bevorderen. Hetgeen tot de INDIVIDU leidt. En als deze er straks zijn zal, is ALLES er, welbeschouwd.

Het feit dat in China het GEHEEL het énige WERKELIJKE is, blijkt uit alles wat wij van die cultuur te zien krijgen. Vooral aan de mensen komt het uit: zij zijn overwegend UNIFORM gekleed, maar hun uniform geeft geen SPECIALE GROEP of STATUS aan (zoals in het westen). Het geeft aan dat zij NIET NAAR VOREN KOMEN UIT HET GEHEEL. Daarom zijn er bijvoorbeeld in het leger ook geen RANGEN; er zijn alleen maar FUNCTIES. Naarmate de individu straks meer voor de dag gaat komen, wordt het geheel in zichzelf steeds meer KLEURRIJK, zoals een goed schilderij kleurrijk is, in zichzelf GENUANCEERD is, zňnder dat er iets is dat er uit springt en alle aandacht opeist.

 

De boven-nationale ontwikkeling, die thans in het westen begonnen is, is in het oosten niet denkbaar omdat het individu daar nimmer uitgangspunt kan zijn. De westerse multi-nationals kunnen in het oosten dan ook alleen voet aan de grond krijgen voorzover zij steunen op mensen die UIT HET GEHEEL gestapt zijn en daardoor westers benadrukt zijn. Dit feit valt overal waar te nemen en deze mensen worden door de werkelijk oosterse mensen terecht CORRUPT genoemd (wat zij gewoonlijk in feite ook zijn….) omdat ZIJ ZICHZELF VERKOCHT HEBBEN. Uit het GEHEEL treden en zich opstellen TEN OPZICHTE VAN DE ANDER is in wezen het ZICHZELF VERKOPEN.

Als de multi-nationals tenslotte overgaan tot één wereldomspannende organisa­tie, komt er VANZELF de aansluiting met de grote organisatie van het oosten, en dŕn ligt de weg vrij voor de volgende fase: de WERKELIJKE MENS….

 

 

 


DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

 

No. 37

 

De elementen in de organisatie

Het is van het grootste belang dat wij de elementen waaruit het begrip organi­satie opgebouwd is goed kennen, en dat wij de betekenis daarvan goed tot ons la­ten dóórdringen. De eerste grootheid is de INDIVIDU: de bestaande mens, die zich­zelf als bestaand mens herkend heeft als zijnde INTELLECT, en die déze zaak voor ZICHZELF als de maat is gaan nemen. Het INTELLECT is het ER ZIJN VAN DE WERKE­LIJKHEID DER DINGEN (het werkelijk BESTAAN, hier en nu, van de DINGEN) ALS HER­SENEN (= als dat "er zijn" TEN EINDE; als dat "er zijn" als HELDERHEID).

In dat INTELLECT is HET ANDERE DING vanzčlf aanwezig; voor de INDIVIDU is der­halve DE ANDER er direct en vanzelf. De tweede grootheid is dus DE ANDER. Het er VANZELF zijn van de ander is dus zonder problemen, en dat heeft ten gevolge dat het gaan SAMENWERKEN met die ander ZONDER IDEOLOGIE geschiedt. Vanuit de idee is er vroeger al erg veel geprobeerd, met als onveranderlijk gevolg: de MISLUKKING. Vanuit de INDIVIDU en zijn intellectualiteit KAN DE SAMENWERKING echter NIET UITBLIJVEN. En nu kŕn het niet anders dan GELUKKEN.

De derde grootheid is de BEWEEGLIJKHEID. Op grond hiervan ontstaat het FUNCTIO­NEREN. Waar beweeglijkheid is, is SPANNING, en als die er is zijn er de VERSCHIL­LEN in de BEKWAAMHEDEN welke leiden tot INVLOEDEN, tot GEZAG.

Zodat er in de ORGANISATIE wčl GEZAG, maar géén MACHT kan gelden (tenslotte.!); zodat er géén WINST meer kan zijn, maar wčl een VERSCHILLEND NODIG-ZIJN van de menselijke verworvenheden. En er kan géén ONDERDRUKKING, TIRANNIE en UITBUITE­RIJ meer bestaan. Dit alles gaat op grond van het INTELLECT, maar het REALI­SEERT zich DOMWEG: zonder verhevenheid en zonder IDEE.

 

Het gevaar der multi-nationals

Hoewel wij de grote concerns als de eerste stap op de weg van de organisatie getekend hebben, is het niet juist er IN DE PRAKTIJK VAN VANDAAG achter te gaan staan. De hedendaagse praktijk is nog geheel en al die van het MACHTSMISBRUIK en de GEWETENLOZE WINSTMAKERIJ - dit laatste doorgaans meer terwille van de KA­PITAAL-BEEZITTERS (aandeelhouders) dan terwille van de in zo'n organisatie WERK­ZAME MENSEN.

Het door ons bedoelde kunnen wij dan ook het beste waarnemen bij de WERKENDE MENSEN binnen de organisatie. Het OPDRIJVEN der winsten geschiedt vooral vanuit de aandeelhouders, en zij zijn geworteld in het OUDERWETSE europa, dat immers in PERSOONLIJK KAPITALISME uitliep….! Dit ouderwetse europa - als GESTELDHEID in de mensen - is GEVAARLIJK voorzover en omdat het ZIJN MACHT NIET UIT HANDEN KAN GEVEN. Het is daarom niet uitgesloten dat het, verontrust door de moderne ontwikkeling, nog enkele malen zal trachten die macht te herstellen; hetgeen natuurlijk GEWELDADIG gebeurt. Want voor die mensen is de ander ONT­KEND; de ander is voor die mensen een WERKTUIG….

 

Nogmaals het oosten en het westen

In principe wordt in de westerse individuele moderne wereld de TOTALITEIT verwerkelijkt. Die totaliteit is een VEELHEID, want hij is ontstaan uit het bijeenkomen van een hoeveelheid ELEMENTEN, van een hoeveelheid INDIVIDUEN.

De totaliteit van HET OOSTEN is, hoewel totaliteit, tňch van een ander gehalte dan de westerse. Hij ontstaat namelijk BINNEN HET GEHEEL en VANUIT HET GEHEEL. Dit geeft een ander KARAKTER aan de zaak: alles blijft binnen een OMHULLING gelden, zodat er van MASSALITEIT te spreken is. Zelfs als die massaliteit IN ZICHZELF GENUANCEERD is. De zaak blijft iets UNIFORMS houden en de maat blijft liggen bij een GRIJZE TOTALITEIT.

De totaliteit van het oosten moeten wij zien als een EENHEID. Deze beide karak­ters: de INHOUD van het geheel als VEELHEID (mannelijk) en diezelfde inhoud als EENHEID (vrouwelijk) komen wij ook bij de man en de vrouw tegen. Wij zul­len hierover nog spreken; alleen alvast dit: de inhoud als VEELHEID moet, om HELDER te kunnen zijn, DOORDACHT worden (mannelijk), terwijl de inhoud als EENHEID onmiddellijk HELDER is (= BEGRIJPEN, en dat is vrouwelijk).

Er zijn dus twee POLEN: de westerse en de oosterse pool.

Op het moment dat de WESTERSE pool zichzelf waargemaakt heeft ligt daar vanzelf het GEHEEL. Er zijn dan dus de twee LAATSTE BEGRIPPEN.

 

De verhouding tussen die twee laatste begrippen is dan deze: de westerse moderne mens in in feite HET TOTAAL, en hij IS GERICHT OP HET GEHEEL. Dáárom gaat het hem derhalve….


De OOSTERSE mens echter, voor wie al sinds lang HET GEHEEL gold, kan niet anders zijn dan GERICHT OP HET TOTAAL, en hčm gaat het om die zaak. In hun denken en in hun streven en in hun NORMBESEF zullen de beide polen van de mensheid, op het moment van het bereiken van de VOLWASSENHEID, gericht zijn op HET ANDERE van datgene dat ZIJ PRAKTISCH ZIJN.

In het algemeen is de mens niet lévend te denken zonder HET ANDERE VAN ZICH­ZELF. En deze zaak komt als LAATSTE ONTWIKKELINGSFASE voor de dag aan het einde van de westerse čn van de oosterse cultuur. De mensen ontdekken nu dat zij ZELF dat ANDERE zijn, waarnaar zij in de grond van de zaak steeds op weg waren en waarop zij steeds gewacht hebben (het oosten).

Deze ontdekking, namelijk zčlf HET ANDERE te zijn, heft voor de westerse mens­heid de GELOVIGHEID op, terwijl de oosterse mensheid eindelijk zichzelf VER­ZOENT met haar eigen inhoud. Wij moeten dit aldus begrijpen: de oosterse mens was vanaf het begin van de culturen ZELFBEWUST, maar hij was AFKERIG van de con­crete INHOUD van het zelfbewustzijn. Hij wees die inhoud ŕf vanuit HET GEHEEL dat hij voor zichzelf was, en wel omdat de inhoud als de werkelijkheid van DIT en DAT, voor hem een VERSCHEURDE WERKELIJKHEID was. Hij wilde dus geen KENNIS en geen geleerdheid, en, uiteraard geen ONTWIKKELING. De werkelijkheid moest voor hem één ONGEDEELD geheel zijn en blijven: het begrip TAO. Deze zelfaan­schouwing gold vooral voor CHINA; in INDIA lagen de zaken weer iets anders om­dat daar HET EERSTE MOMENT van de inhoud van het zelfbewustzijn benadrukt was. Daarom waren de cultuurmensen uit INDIA er BEWUST op uit zichzelf te VERNEVELEN, om zodoende TERUG TE KEREN IN DE OORSPRONG.

Het gehele OOSTEN wees HET ANDERE van zichzelf ŕf omdat het DE DINGEN afwees. Voor het WESTEN, als eindpunt van de daadwerkelijke ONTWIKKELINGSLIJN, lagen de zaken geheel anders: het ANDERE is volgens die mensen HET GEHEEL, dat zij als zódanig natuurlijk niet kenden, en dat voor hen meer en meer een zaak werd die BUITEN en BOVEN henzelf uitging. Dit heeft geleid tot GODSDIENSTIGHEID: Juist op grond van het "buiten" hen zijn" van HET ANDERE kon de ontwikkelings-mens tot ontplooiing komen. Hij had immers een DOEL waarheen hij zich op weg MOEST bege­ven. En bij het bereiken van dat doel blijkt DE MENS ZELF het doel te zijn. Op dŕt moment RICHT HIJ ZICH DAAROP en hij richt zich nu OP ZICHZELF. Daarmee is hij dan THUIS gekomen: de oosterse mens is dan VERZOEND met eigen inhoud (en is daarmee een TEHUIS omdat hij voor eigen inhoud OPENSTAAT), terwijl de wes­terse mens zichzelf als inhoud ontdekt heeft en daarmee THUISGEKOMEN is.

Het zal nu duidelijk zijn dat de westerse mens de MANNELIJKE is en dat de oos­terse mens de VROUWELIJKE genoemd moet worden. Nu is IEDER VOOR ZICH aanwezig, gericht op ZICHZELF ALS HET ANDERE, en verder kan ieder niet gaan.

De volgende fase is de MENS.

 

De mens als Russische mens

De VOLWASSEN MENS is de laatste mens die ERGENS voor de dag komt. Als een voor de dag komend geval is hij namelijk nog HET LAATSTE MOMENT van de ontwikkelings­weg der mensheid, en als zo'n MOMENT is hij PLAATS EN TIJD GEEONDEN. Die AANLEG, om op een ZEKER MOMENT en op een ZEKERE PLAATS als volwassen mens te beginnen, vinden wij in het RUSSISCHE VOLK.

De schrijver DOSTOJEWSKI heeft deze aanleg op onnavolgbare wijze getekend, maar wij moeten zijn DENKWERELD wčl vertalen: voor Dostojewski stond het GELOOF cen­traal, en dat brengt een denkwijze met zich mee die wij niet meer aanvaarden. Wat anders is echter de vraag: WAAROVER had Dostojewski - en mčt hem het Russische volk - het eigenlijk? En dan blijkt het geloof een LEVEND GEHEEL te be­tekenen. Een geheel dat niet eenzijdig het geheel is, maar dat VOLLEDIG aanwe­zig is, en dus mčt INHOUD.

Dat betekent dat de BEIDE POLEN van het mens-zijn nu LEVEND en in één mens, DE MENS, verwerkelijkt zijn.

Wij moeten er goed op letten dat wij inzake de Russische mens spreken over zijn AANLEG; het is dus niet zo dat de zaak zčlf, dat volwassen-zijn, al voor de dag komt. Hoogstens bepaalt deze zaak DE KLEUR van een aantal verschijnselen in de Russische wereld. Het feit bijvoorbeeld dat de REVOLUTIE, die in wezen geënt is op WESTERS DENKEN, de idee van het COMMUNISME in het vaandel schreef, wijst op die aanleg, en evenzo wijst daarop het niet-geďnteresseerd zijn bij de ontwikkeling als zodanig. De INTELLIGENTIA is namelijk WESTERS.

 

Naar bladwijzers :;  De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69   ;

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 38


De Russische mens naar zijn aanleg

Nu wij de Russische mens een plaats in de rij der culturen gegeven hebben en een aantal verschijnselen in het Russische volk zullen gaan bespreken, heeft het zin ons het volgende goed te realiseren: het Russische volk is tot op de dag van vandaag nog niet aan zijn eigen CULTURELE AANLEG toe. Alles wat dit volk derhalve vertoont is in de PRAKTIJK niet ŕfwijkend van dat wat de andere cul­turen vertonen of vertoond hebben. Zo is de MODERNE Russische mens iemand met dezelfde gesteldheid als de overige moderne mensen en hij is nčt zo VERVREEMD bezig met de wereld, de dingen en zichzelf. Enerzijds komt dit door het karakter van HET MODERNE, dat DOOR ALLES HEEN GAAT en niets laat zoals het was zodat ook de Russische mens hierbij betrokken is. Maar anderzijds komt het doordat de wer­kelijke Russische AANLEG nog niet aan bod is. Zodat de Rus met ŕlle CULTUREN mee­gaat zonder zčlf met iets te komen.

Wat desondanks de Russische mens AFWIJKEND maakt is het feit dat hij bij ŕl die culturen eigenlijk niet geďnteresseerd is, zodat het voor hem CULTUURVORMEN worden, čn dat hij die vormen steeds KLEURT en VERLEVENDIGT vanuit zijn AANLEG. Maar van die aanleg zčlf is nog niets verwerkelijkt; hij is zelfs bij de MODERNE Russische mens VERREDELIJKT, zodat hij zich zelfs niet meer ALS AANLEG kan ver­tonen. Die VERREDELIJKTE ANNLEG is uiteraard nog wčl die aanleg - die kan immers niet weggaan - maar het zich VERTONEN daarvan gebeurt niet meer ONBELMMERD.

Dat was vóór de MODERNE RUS, en dus vóór de REVOLUTIE van 1917, nog wčl het ge­val, omdat aan de culturen die aan de moderne voorafgaan slechts betrekkelijk weinig russen deel hadden. Maar de moderne dringt in IEDEREEN door.

Daarom was er in Rusland vroeger de aparte kaste van de INTELLIGENTIA, en er was de kaste van de ADEL en de GRONDBEZITTERS. Het was FEODAAL in Rusland tot op de dag van de revolutie, en zelfs nu nog is er een sterke neiging tot het FEODALE, omdat eigenlijk ook de moderne rus niet bij die cultuur geďnteresseerd is - vooral voorzover die moderne rus een RUSSISCHE BOER is en zich VERBONDEN weet met de AARDE.

Wat Rusland dus, qua WERELDBEELD, vertoont is tegenwoordig gewoon MODERN en zelfs WESTERS. En wij spreken over die AANLEG, die thans door de VERREDELIJKING niet goed meer te herkennen is, maar die door ALLE Russische SCHRIJVERS, en in het bijzonder door DOSTOJEWSKI, steeds weer getekend is.

 

De spanning als basis voor de volwassene

Als langs de LIJN van de ontwikkelingsweg, die in het westen uitgekomen is, de mens zover is gekomen dat hij op de grens tussen HET MODERNE en de VOLWASSENHEID staat, dan grenst hij aan ZICHZELF als het GEHEEL. Hij is dan GERICHT op dat geheel, en geworteld in het TOTAAL (= zijn werkelijke situatie). Over dat geheel SPREEKT hij dan ook steeds; vroeger als een zaak BUITEN en BOVEN hemzčlf, en nu als een zaak die hij IN ZICHZELF zčlf is. Maar hij IS nog niet čcht dat geheel, hij PRAAT erover. Dat is nu al bij de moderne mensen waar te nemen als zij over alle mogelijke IDEEËN praten en zich die als OPGAVE stellen, zonder ooit čcht de zaak TE ZIJN. Als de moderne mens aan zijn GRENS gekomen is praat hij er nog over, maar nu niet meer als over een HOGERE zaak, maar over bijvoorbeeld "het betere in hemzelf". Daarmee is hij dan wčl BIJ ZICHZELF te­recht gekomen, maar IN HEMZELF moet er nog héél wat gebeuren….

Want op HET ANDERE in zichzelf is hij nu GERICHT, omdat hij het wčl als HET ANDERE ziet al is het IN HEMZELF. Dit heeft ten gevolge dat er SPANNING is in die mens. Er is een beweging die van HET EEN náár het ANDERE uitgaat. En dit geldt dan óók voor de OOSTERSE MENS, maar bij hem is de beweging nčt ANDERSOM: vanuit het GEHEEL naar de inhoud, het TOTAAL. In de mensheid zijn nu derhalve TWEE mensen, die in zichzelf een TEGENGESTELDE SPANNING vertonen.

Toen de ouderwetse WESTERSE mens nog aanwezig was, lag het ANDERE nog BUITEN hem. Hij was dus SPANNING ten aanzien van AL HET ANDERE, en dit uitte zich door zijn BEZITSDRANG, zijn DWINGELANDIJ, zijn GODSDIENST en zijn HUWELIJK.

In de OOSTERSE MENS gold die spanning zijn INHOUD: het AFWIJZEN van de concrete werkelijkheid en het stellen van het CONCRETE GEHEEL. Het ŕfgesloten China….!


In dat afgesloten CHINA gold de INHOUD als NIET BESTAAND; voorzover de Chinese cultuur dan ook later tot zekere vaste vormen kwam was daar de leer van KOENG FOE TSE, oftewel CONFUCIUS, welke leer tot op de dag van vandaag overheersend

in China is geweest. Confucius leerde mensen dat er geen emoties en innerlijke spanningen dienden te bestaan; dat het zaak was om ONBEROERD te zijn én te blij­ven - door niets te schokken. Deze zedeleer gaat duidelijk terug op het er niet mogen zijn van de door ons bedoelde SPANNING tussen de mens zelf en het ANDERE in hemzelf. Dat die spanning er zo nodig niet moest zijn wijst er op dat de Chinese mens van die dagen zich wel van de aanwezigheid ervan bewust was.

Het GESPANNEN-ZIJN in zichzelf kent ieder mens persoonlijk ook. Als namelijk de persoonlijke mens op de grens van zijn eigen PERSOONLIJKE VOLWASSENHEID staat, dus in de periode van de PUBERTEIT, is er ook de spanning ten aanzien van het ANDERE. Die spanning lost zich op als dat ANDERE op de een of andere manier DIE MENS ZELF is geworden. En dat gebeurt dan in het HUWELIJK. Het blijkt dat dit eigenlijk steeds op een FIASCO uitloopt, en dat komt doordat HET ANDERE (in dit geval DE ANDER, de PARTNER) van BUITENAF de spanning opgelost heeft. Werkelijk oplossen van de spanning kan een mens alleen maar IN ZICHZELF. De CULTUREEL ON­VOLWASSEN mens kan in zichzelf derhalve nimmer VREDE vinden; ook de MODERNE MENS tobt hiermee, en dat temeer omdat HET ANDERE nu werkelijk LOS van hem is gekomen. Hierover zullen wij nog nader spreken…. In ieder geval is van werke­lijk OPLOSSEN geen sprake; daarom is er niets dat de onvolwassen mens bevredigt. Als de MODERNE CULTUUR zijn einde nadert komt HET ANDERE in de mens zelf te lig­gen (d.w.z. hij WEET dan eindelijk dat hij het zčlf is). De SPANNING blijft dan óók BINNEN HEMZELF, en dŕt is de BASIS voor het volwassen-zijn.

 

De opgeloste spanning bij de volwassen mens

De spanning in de mens MANNELIJK en die in de mens VROUWELIJK is in de grond van de zaak SEXUEEL te noemen. Omdat de wezenlijke tegenstelling die tussen het vrouwelijke en het mannelijke is. Dat wil niet zeggen dat de mensen de zaak al­tijd als zodanig ERVAREN; het betreft immers hun gehele LEVENSPATROON, zodat het door ALLES heen loopt. Maar deze SEXUELE zaak gaat voorbij als de volwassen mens daar is: het vrouwelijke čn het mannelijke zijn in de mens EEN ZAAK gewor­den, het OP ELKAAR GERICHT ZIJN van die twee factoren verdwijnt, en dus ook de spanning. Het INEEN-ZIJN van het mannelijke en het vrouwelijke in de MENS (en dus in "een mens") levert een FEITELIJKE SEXUALITEIT (het elkaar blijvend be­naderen van vrouw en man) op, die van een heel ander gehalte is dan die van de ONVOLWASSEN mens. Terwijl het LEVEN van de mensen in het teken van de LIEFDE komt te staan - overigens zonder IDEALISTISCHE ROMANTIEK.

De volwassen mensen VOELEN en WETEN zich INEEN; zij beseffen dan MET ZIJN ALLEN te zijn. En hun sexualiteit is dan geen spanning NAAR BUITEN TOE, maar een BE­WEEGLIJKHEID IN HENZELF. Dat geeft die sexualiteit het VANZELFSPREKENDE, waarop wij al eerder wezen toen wij over het VRIJ WORDEN van de sexualiteit spraken in stencil No. 28. De onvolwassen mens denkt zich de VANZELFSPREKENDHEID van de sexualiteit altijd KWANTITATIEF (=zoveel mogelijk), maar in wezen is dit begrip KWALITATIEF (=zo innig mogelijk).

De FEITELIJKE sexualiteit van de volwassen mens is derhalve een INNERLIJKE zaak, in tegenstelling tot de UITERLIJKE die de onvolwassen mens vertoont, en die voorbijgaat. De UITERLIJKHEID van de onvolwassen sexualiteit blijkt duidelijk aan de MODERNE MENS, die zelfs al niets meer op heeft met het PSYCHISCHE. Hij begint de zaak al te zien als IETS TECHNISCH, als een BEKWAAMHEID.

De OPGELOSTE spanning in de volwassen mens levert het INEEN-ZIJN van het één en het ŕnder IN DE MENS op. Dit is het HELDER-ZIJN en het is een zaak van ON­GEREMDE BEWEEGLIJKHEID. Als zodanig is die zaak, hoewel een en al beweeglijk­heid, IN RUST. Het begrip VREDE is nu gaan gelden, en het zal duidelijk zijn dat dit begrip niet geworteld is in STILSTAND (= ons begrip "vrede"), doch in beweeglijkheid. En het is dan LEVEND geworden. Dit levend-zijn houdt in dat de man IN ZICHZELF het vrouwelijke zčlf is, en voor de vrouw het omgekeerde. Dit is iets geheel ŕnders dan het door ons besproken VERWIJFD-ZIJN van de moderne mensen. Het betekent namelijk voor de man FUNCTIONALITEIT en SCHOONHEID, en voor de vrouw: INHOUD en LEVEN.

Wij zullen nog zien hoe de bovenstaande begrippen in de AANLEG van de Russische mens aanwezig zijn en hoe zij IN DE PRAKTIJK van de onvolwassen mensen tot grote AFGRONDEN kunnen leiden.

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E , Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

 

 

No. 38b

 

 


Bijvoegsel bij "De mens in de moderne beschaving"

WAT ER VAN HET EVANGELIE IS TERECHTGEKOMEN IN RUSLAND

 

Indertijd heeft de beginnende Roomse kerk beslag gelegd op het Evangelie, en dat is gebeurd vanuit een cultuurinzicht dat op zichzelf eigenlijk met het Evan­gelie niets te maken heeft. Dat cultuurinzicht hebben wij in Europa later leren kennen als het CHRISTENDOM. Hoewel in dit Christendom een beroep wordt gedaan op de geschriften uit de tijd van het Evangelie, is dit laatste zčlf een betrekke­lijk GEISOLEERD MOMENT in de ontwikkeling van de mensheid. Als zodanig KAN het zich niet verder ontwikkeld hebben. Ook niet als Christendom.

Het mag zelfs nog een wonder heten dat de evangelische gedachten in de westerse wereld zo lang bekend zijn gebleven, maar bij nadere beschouwing blijkt dit niet zó verwonderlijk te zijn, omdat die gedachten zich uitstekend lieten MISBRUIKEN door diegenen die over het Europese VOLK macht wilden verkrijgen. De mening, dat het Christendom een VERBASTERING van het Evangelie zou zijn, is in wezen onjuist; het christendom is wel niet zonder het evangelie denkbaar, maar het is qua INHOUD volkomen vreemd er aan.

Om de INHOUD van het Evangelie te leren begrijpen moeten wij als eerste de plaats van haar CULTUURMOMENT bepalen. Dan zien wij het volgende: in de OUDHEID sublimeert de mens de NATUUR en die natuur is de BESTAANDE werkelijkheid, gedacht binnen HET GEHEEL. Deze natuur is VROUWELIJK en buiten dit geheel bestaat er helemaal niets. Bij het zoeken naar de ESSENTIE van de natuur (het sublimeren) komt de mens via allerlei NATUURLIJKE FACTOREN, zoals een berg, een dier, het water, een hemellichaam, en tenslotte het meer abstracte licht, tot de ontdek­king dat de essentie van de natuur de ONTKENNING VAN DE NATUUR is. Hierbij moe­ten wij wčl bedenken dat die ontkenning het ER ZIJN van de natuur vooronderstelt.

De ontkenning van de natuur, ŕls essentie van de werkelijkheid bevestigd, ken­nen wij als JAHWE, de zogenaamde god in de Joodse cultuur. Deze Jahwe is noch het één, noch het ander, voor wie alles ontkend is en die zelfs geen NAAM heeft, maar die voor de Joodse cultuur toch BESTAAT. Naast dit bestaande geval kan er niets zijn dat ook bestaat: dit is de betekenis van de JALOERSE GOD.

De volgende stap in de ontwikkeling is voorbij de ONTKENNING van de NATUUR naar de vraag: als het de natuur NIET is, wŕt is het dan wel? En het antwoord hierop luidt: DE GEEST. De essentie van de werkelijkheid is DE GEEST. Gezien van­uit deze geest is de natuur een MISKENDE aangelegenheid; zij is absoluut minder­waardig aan de geest en zij belet de mensen te zijn waar zij eigenlijk zijn moes­ten: in het rijk van de geest. In het CHRISTENDOM komt dit inzicht naar voren, en tevens de consequentie van dit inzicht, namelijk dat er een VERZOENING zou moeten plaats hebben tussen de GEEST en de NATUUR. Deze verzoening wordt door CHRITUS bewerkt, zoals hij "als een lam ter slachtbank" zichzelf OFFERT om alle mensen te redden. Christus, als de ZOON VAN GOD, is VAN BOVEN AF neerge­daald om te bemiddelen; hij moet de KLOOF tussen god en de natuur overbruggen.

We hebben er al eerder op gewezen dat wij hier te doen hebben met KLINKKLARE ONZIN en wel om twee redenen. In de eerste plaats is ELKE cultuurvoorstelling van de werkelijkheid onzinnig; maar ten tweede komt daar nog bij dat die van het christendom, in vergelijking met de voorstellingen uit de oudheid, ELKE AANSLUITING MET DE WERKELIJKHEID MIST. In de oudheid hadden wij nog te doen met verhalen, die ALS VERHAAL wčrkelijk waren. Zij sloten aan bij het geheel, bij de kringloop, bij het wezenlijk vrouwelijke en bij het mens-zijn. In het chris­tendom echter is hiervan geen sprake: de mens is slecht, de vrouw nog slechter, de natuur deugt niet en die hele zaak is ook nog ONDERGEGESCHIKT aan een god die de touwtjes stevig in handen heeft en die zich slechts via een TUSSENPERSOON laat benaderen. Een meer KALE CULTUURINHOUD is niet mogelijk….

De oudheid, uitlopende in de ONTKENNING VAN DE NATUUR, en de nieuwe tijd, ge­baseerd in de GEEST, zijn praktisch gesproken TIJDPERKEN, omdat er in deze grond­voorstellingen een ONTWIKKELING plaats heeft. Tussen deze tijdperken in echter ligt een GRENS, een OVERGANG, en dŕt is geen periode, maar een MOMENT.

In dat MOMENT is het oude ZOWEL POSITIEF ALS NEGATIEF aanwezig, terwijl het nieuwe, de geest, ook positief čn negatief aanwezig is. Dit moment is het EVAN­GELIE; wij leren daaruit een geworteld zijn in het JODENDOM (Jahwe) čn een ŕfwijzen daarvan, een behoren tot het rijk van de GEEST čn daarvan de ontkenning.


 


Want het gaat nu niet om een of andere godheid, noch gaat het om een abstractie, maar het gaat om DE ZOON VAN DE MENS, en dat is DE MENS zoals hij, door zichzelf voortgebracht, op deze aarde leven zal. Hij is geboren uit de joodse mens en dus ontkenning van de natuur om die tevens te bevestigen (etende en drinkende); hij leeft op DEZE AARDE, maar hij is niet van DEZE WERELD: hij is VAN DE VADER (geest) en deze geest, hoewel boven hem uitgaande (vader) is toch IN HEM. Hij is het al­lemaal zčlf. Maar hij is in géén geval de zoon van god, zoals de christus dat wčl is; hij is de zoon van DE MENS.

Omdat de evangelische gedachte, als OVERGANG gelegen tussen de twee hoofdtijd­perken van de menselijke ontwikkeling, in zichzelf zowel de éne factor als de ŕndere factor naar twee gesteld heden (positief en negatief) bevat, is deze ge­dachte VOLMAAKT te noemen. Voor zoiets geldt niet dat het zich ONTWIKKELEN kan, omdat HET ANDERE, dat voor ontwikkeling noodzakelijk is, er óók in besloten is. Wat het wčl kan is ZIJN INHOUD OPENBAREN. Die inhoud was voor het Evangelie nog slechts een KIEM - de ontwikkeling van West-Europa zou langs de weg van de ANALYSE die kiem tot een concrete werkelijkheid omzetten. Dat is OP ZICHZELF weer een ont­wikkeling, maar daaraan neemt het evangelische moment niet deel. Dit inzicht komt WEER TERUG, als die inhoud ER IS, en dat is indertijd dan ook vóórzien.

De mens als VOLMAAKT ZELFBEWUSTZIJN komt DRIEMAAL voor: aan het begin is hij de mens als NEVEL (de gedachte van TAO in China); aan het einde is hij de mens als HELDERHEID (de volwassen mens), en in het midden is hij de mens als DROOM. Hij is een droom omdat hij niet čcht bestáát; de zaak berust op een VISIE en de zaak BLIJFT EEN VISIE. De ZOON VAN DE MENS kŕn niet bestaan; hij is een BEELD dat de mensen voor ogen staat - daarom was het ook mogelijk hem te MISBRUIKEN en daarom bleek het de LEVENDE MENS onmogelijk evangelisch te ZIJN. Men kon slechts PROBEREN DIE VISIE TOE TE PASSEN. Er zijn een aantal mensen geweest die dat wer­kelijk getracht hebben - doorgaans hebben zij het met de dood moeten bekopen….

Wij zijn er aan gewend om te denken dat het de SLECHTHEID van de wereldse mens is, die de evangelische gedachte heeft doen mislukken. Dit is onjuist. Het is de noodzakelijke verdere ONTWIKKELING die strijdig is met de VISIE en het openbaren van de INHOUD daarvan. In het evangelie wordt de mens dan ook niet als slecht getekend; het is een verhaal over hoeren, uitbuiters en moordenaars, die allen TERECHT blijken te komen. Volgens het evangelie DEUGT DIE MENS NIET, DIE VERSTOKT IS, en dŕt is de mens die VASTZIT in zijn eigen CULTUUR. Dat is de komende wes­terse mens, getekend in de ROMEIN die de ware mens IN ALLE REDELIJKHEID ter dood brengt, čn getekend in de dan bestaande mens, die in het teken staat van JAHWE, en die de ware mens IN ALLE HAAT ter dood brengt.

De EVANGELISCHE VISIE is in het westen NIET blijven LEVEN. Hij is daar gewor­den tot een REDENERING, tot iets dat INTELLECTUEEL is. En dŕt is blijven bestaan NAAST het christendom, welk laatste verschijnsel zich heeft omgezet tot werke­lijke FILOSOFIE, die op zijn beurt in staat bleek het evangelie werkelijk te DOORDENKEN en dus ook te BEGRIJPEN.

Maar in RUSLAND is de evangelische VISIE blijven LEVEN, en wel VERWEVEN MET HET GRIEKSE CHRISTENDOM. Dit kon gebeuren doordat de Russische mens in aanleg de VOLWASSEN MENS is. Omdat de rus PRAKTISCH een onvolwassen mens is (zoals wij allemaal) was en is hij praktisch een CHRISTEN. Maar dit is bij hem tevens door en door VISIE. Bovendien een visie die LEEFT in de Russische mensen, omdat deze mensen in aanleg de LEVENDE MENSEN zijn. Omdat immers de volwassen mens de le­vende mens is. En de russen wisten zeker dat christus temidden van hen in Rus­land lééfde, terwijl zij TEGELIJK naar zijn wederkomst uitzagen.

Voor de russen stond het vast dat de zoon van de mens (voor hen dus christus) niet in de westerse wereld KON leven. Het verhaal van de GROOT-INQUISITEUR, dat in de GEBROEDERS KARAMAZOW van DOSTOJEWSKI voorkomt, geeft hiervan duidelijk blijk. Bovendien valt aan dit verhaal op (maar ook aan andere Russische verha­len) dat christus werkelijk LEVEND getekend wordt. Daarentegen komt hij in wes­terse verhalen nooit "uit de verf"; hij blijft een ABSTRACTIE. Het levende in het Russische verhaal is het ONMISKENBARE….

In de westerse MYSTIEK bijvoorbeeld vooronderstelt christus het ER NIET ZIJN VAN JEZELF. Hier gaat het dus werkelijk over CHRISTUS; maar in Rusland is hij wezenlijk DE ZOON VAN DE MENS en dat vooronderstelt het ER VOLLEDIG ZIJN VAN JEZELF. Bezien vanuit de ňnvolwassenheid moet derhalve de Russische mens vol TEGENSTELLINGEN zitten, en in hem LEEFT DE WEEMOED VAN HET MENS-ZIJN omdat hij tegelijk NOG GEEN MENS en WERKELIJK MENS is. En dit laatste komt nog-niet-zelf-bewust, en dus PSYCHISCH, tot uiting – vandaar de grondeloze weemoed….

 

Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E ,  Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I , CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 39

 

De volwassen mens als innerlijk leven

Uit het voorgaande is te begrijpen dat er ook voor de MODERNE MENS spanning is, en ook is te begrijpen dat die spanning zich nog steeds op iets UITWENDIGS richt. De spanning is immers pas INNERLIJK geworden als de MODERNE MENS bezig is over te gaan in de VOLWASSEN MENS.

In de moderne mensen is de spanning een DOODSE bedoening; het betrekkelijk WARME, dat aan de ouderwetse mens te beleven viel, is voor de moderne mens ver­vallen omdat die laatste mens niet meer in het teken van het BEWUSTZIJN staat, maar in het teken van het ZELFBEWUSTZIJN. Dat levert een BEREKENING op, en die berekening wordt bijna altijd een RATIONALISATIE, een VERREDELIJKING.

DE ANDER, die er voor de moderne mens wčl INDERDAAD is, is er op grond van de be­rekening, en daarin doen MIJN GEVOELENS in principe niet mee. Hierin speelt het begrip OBJECTIVITEIT mee. Dat betekent dat HET ANDERE en DE ANDER er VOOR MIJ zijn, ONGEACHT MIJZELF. Dit geldt voor het gehele moderne leven; de wetenschap bijvoorbeeld dient WAARDEVRIJ te zijn. Zonder dat aan die voorwaarde voldaan is kan het met de wetenschap niets worden - maar helaas moeten wij vaststellen dat er tot nu toe op de wereld nog maar heel weinig waardevrije wetenschap bestaat. De grote CONCERNS zetten de wetenschap steeds meer naar hun hand, en dat bete­kent voorlopig dat de wetenschap gedwongen wordt zich te lenen voor de belangen van de aandeelhouders. En vaak ook voor POLITIEKE belangen.

Het ŕndere, dat er voor de moderne mens is, is er VANUIT MIJZELF, en omdat dit het geval is, is het in de eerste plaats NAAST MIJ. Zelfs als ik het als iets HOGERS beschouw, in de moderne godsdienst bijvoorbeeld, is het toch een hogere aangelegenheid, die, hoewel hoger, toch NAAST MIJ is. Daarom kan de moderne mens zich op een min of meer REDELIJKE manier met zoiets bezig houden. Juist door die REDELIJKHEID betekent zo'n godsdienst voor de moderne mens feitelijk veel meer dan voor de ouderwetse mens. Daarom kunnen wij zeggen dat de moderne mensen aan­merkelijk godsdienstiger zijn dan de ouderwetse; doordat het hun eigen VERREDELIJKING is heeft het een PERSOONLIJKE betekenis.

Ook de gesteldheid ten aanzien van HET BEZIT is voor de moderne mens veranderd. De ouderwetse mensen konden inderdaad nauwelijks tot bezit komen, maar ook lag er iets in hun gesteldheid dat veel minder HEBBERIG was dan bij de moderne mens. Men kon vroeger veel gemakkelijker iets missen en van iets afstand doen terwille van een ander; de moderne mens daarentegen heeft VEEL TE MISSEN omdat hij veel TE VEEL heeft, rnaar HIJ KAN NAUWELIJKS IETS MISSEN. Het "hebberige" van die mo­derne mens is gelegen ook alweer in het feit dat het andere NAAST HEM is. Het heeft een BETREKKING tot hčm, en dat betekent doorgaans dat HET VAN HEM IS. En hij getroost zich de grootste moeite om de zaken in bezit te krijgen.

Mčt het opkomen van de moderne mens (omstreeks 1900) komt de BEZITSDRANG als ALGEMEEN WERELDEEELD op. Maar het LIJKT telkens iets anders: het leek eerst HET TEKORT OPHEFFEN, daarna het opheffen van de ONGELIJKHEID en tenslotte een MENSWAARDIG BESTAAN. Thans wordt zo langzamerhand duidelijk dat het de mensen ALLEEN MAAR OM BEZIT gaat. Daarom kan het dan ook bestaan dat DE HELE WESTERSE WERELD (in ŕlle rédelijkheid …!) de rest van de wereld UITPLUNDERT, en daaraan doet IEDEREEN mee, óók de SOCIALIST die 70 jaar geleden met zijn makkers streed voor zijn RECHTEN.

 

De moderne mens, in de overgang naar VOLWASSENHEID, heeft de spanning IN ZICH­ZELF liggen. Die zaak is GERICHT: voor de MANNELIJKE mens vanuit HET TOTAAL naar het GEHEEL, en voor de VROUWELIJKE mens vanuit het GEHEEL naar het TOTAAL. Voor­bij die OVERGANG lost de spanning zich op, in die zin dat er BEWEEGLIJKHEID voor in de plaats komt. Deze beweeglijkheid, IN ZICHZELF, noemen wij HELDERHEID, en dŕt is de levensbron van de VOLWASSEN mens. Hierin is ALLES vertegenwoordigd: het één is er en het ŕnder is er; beide zijn beweeglijk zonder dat één van de twee de beweeglijkheid BEPAALT (spanning). Beide zijn er HELDER omdat beide ONGEREMD BEWEEGLIJK zijn . Dit HELDER-ZIJN van de volwassen mens betekent niet dat hij dan GENIAAL is; hij is HELDERHEID op zijn eigen PERSOONLIJKE WIJZE.

 


Als het innerlijk van de volwassen mens in het teken van de HELDERHEID is ko­men te staan, is voor die mens alles VANZELFSPREKEND geworden. Het vanzelfspre­kend-zijn van zichzelf en van de werkelijkheid is de wijze waarop de volwassen mens zijn SAMENVALLEN met de werkelijkheid beleeft. Het is duidelijk dat deze mens PROBLEEMLOOS is en dat hij in staat is LICHT te leven, dus zonder de zwaar­wichtigheid die op de een of andere manier de ňnvolwassen mens steeds gekenmerkt heeft. De werkelijke mens tilt nergens zwaar aan, en ook zijn eigen GEWICHT is hij al lang vergeten. De VERVREEMDING, die vooral voor de MODERNE MENSEN een bron van grote innerlijke VERWARRING was, is met het VANZELFSPREKEND zijn van de werkelijkheid verdwenen.

Het spreekt vanzelf dat het VANZELFSPREKEND-ZIJN voor de mensen ook een geheel andere houding ten aanzien van de DINGEN oplevert. Een mens van ňnze tijd inter­preteert de zaak KWANTITATIEF; hij bedenkt terecht dat “je kunt halen wat je wil”, en het betekent voor hem HALEN ZOVEEL JE WIL. En hieraan is GEEN LIMIET te bedenken omdat wij ALLES willen hebben. Dŕt is onze vanzelfsprekendheid….

 

Wij wezen er reeds op dat dit ook geldt op het gebied van de SEXUALITEIT. Ook daarbij betekent het vanzelfsprekende niets anders dan ZOVEEL MOGELIJK, en dat houdt dan in dit geval ook nog in dat de ZELFBEPALING, op grond waarvan er van VEEL of WEINIG helemaal niet te spreken is, evenmin van kracht is. Want ZOVEEL MOGELIJK sluit noodzakelijk een werkelijke OMGANG uit. Zoals het op het gebied van de DINGEN het FUNCTIONEREN uitsluit.

Voor de werkelijkheid zčlf bestaat het begrip KWANTITEIT niet. De werkelijkheid BESTAAT UIT allerlei DITTEN EN DATTEN, maar deze kwantiteit is INHOUD van de werkelijkheid. De werkelijkheid zčlf is een TOESTAND, en omdat ze tenslotte in de mens een BEPAALDE TOESTAND is, is ze een HOEDANIGHEID. Daarom is de volwas­sen mens tenslotte ook een HOEDANIGHEID, een KWALITEIT.

Omdat de UITEINDELIJKE TOESTAND van de werkelijkheid IN DE MENS aanwezig is ­als namelijk de HELDERHEID - kunnen we zeggen dat de zaak tenslotte INNIGHEID is. En dat betekent VRIJ EN ONBELEMMERD AANWEZIG ZIJN. Als zodanig is de werkelijkheid IN EEN PUNT SAMENGEKOMEN, en dat éne punt is iedere persoonlijke mens zčlf. Zo is dŕn óók iedere mens BEZITTER geworden van de kosmos, en de conse­quentie hiervan is dat het NODIG-ZIJN is gaan gelden.

De mens als werkelijke BEZITTER gaat NERGENS ACHTER AAN; hij heeft geen interesse in de dingen omdat zij VANZELF TERECHT zijn. Maar dit betekent geen AFWIJZEN van de dingen. Velen hebben, omdat zij een VERMOEDEN hadden van het bovenstaande, getracht van de dingen LOS TE KOMEN. Door de dingen AF TE WIJZEN. Maar dit stre­ven moest wel mislukken omdat het LOS KOMEN van de dingen óók een gericht zijn op de dingen inhoudt. Hier is zelfs van een sterke interesse te spreken. En al­weer geldt hetzelfde ten aanzien van de sexualiteit: het plegen van ONTHOUDING (in de gangbare zin van het woord) is een sterk gericht zijn op sexualiteit.

Dus: voor de VOLWASSEN mens IS ALLES ER, en alles is TERECHT, en er is géén ge­richt zijn, noch is er INTERESSE. Het EEN en het ANDER zijn DOOR ELKAAR HEEN, en INEEN, en dus KAN er niets zijn waarop een volwassen mens gericht is. Hij is dus ook niet gericht op de VROUW en de vrouw is niet gericht op de MAN. Beiden zijn IN ZICHZELF onmiddellijk DE ANDER, zodat beiden IN ZICHZELF sexualiteit zijn, en pas dŕn is er werkelijke sexualiteit mogelijk. Omdat het dan voor bei­den GELDT zonder dat daarvoor iets uitwendigs NODIG is. De AFHANKELIJKHEID is dan opgeheven. Hier kunnen we dan spreken van SEXUALITEIT ALS INNIGHEID.

 

Gewoonlijk denken wij er niet veel goeds van als wij stellen dat een werkelijk mens niet geďnteresseerd is in een ander mens. Wij vinden dat ONVERSCHILLIG en wij vinden het een ONVERANTWOORDELIJKE bedoening. Maar als wij ons de zaak eens goed indenken zien wij in welk een BEVRIJDING het betekent. Want of de interesse nu goed bedoeld is of niet, het komt er altijd op neer dat wij van de ander al­lerlei VERWACHTEN, en dat betekent dat wij de ander niet MET RUST laten.

Nu wij in grote lijnen doordacht hebben welke verhouding er is tussen het INNER­LIJK en al het andere, moeten wij ons gaan afvragen wat er voor die heldere zaak zčlf van kracht is. En daarbij moeten wij ons goed indenken dat het de wer­kelijkheid zčlf is, als helderheid IN DE MENS aanwezig, waarover wij gaan naden­ken. Dat wij hier met WERKELIJK LEVEN te doen hebben is eigenlijk wel vanzelfsprekend. Maar dat nu alles door de mens inderdaad GELEEFD wordt is voor ons niet zonder meer te begrijpen.

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

No. 40


De "grote" begrippen

Wat wij in het verband van onze uiteenzettingen DE GROTE BEGRIPPEN zullen noe­men zijn VERHOUDINGEN in de werkelijkheid die direct uit de laatste situatie van de werkelijkheid zijn af te leiden. Zij komen dus voort uit de HELDERHEID, voorzover dat een toestand in de VOLWASSEN mens is. Zolang de mensen nog onvolwassen zijn komen die grote begrippen voor de dag als IDEALEN. De zaak wordt dan altijd gezien als iets dat alsnog BUITEN de bestaande mens ligt, en tevens is er dan het besef dat het om iets HOGERS gaat. Wij hebben hierover al gesproken toen wij de verhouding tussen de mens en HET ANDERE bekeken.

In feite zijn de zogenaamde GROTE BEGRIPPEN in geen enkel opzicht "groot"; van geen enkel aspect van de werkelijkheid is te zeggen dat het groot of klein is. Het grote is er door de mensen aan beseft omdat zij aanvoelden dat de CULTUUR­IDEALEN včr uitgingen boven de betrekkelijkheid van het dagelijkse leven; de RUIMTE en de VRIJHEID - karakteristiek voor helderheid - doorbraken de kluisters van het bestaan en brachten de mensen tot begeestering.

Tenslotte komen de grote begrippen LEVEND in de mensen te liggen, maar dan blij­ken zij toch geheel ŕnders te zijn dan toen het nog IDEALEN waren. Als ideaal zijn de grote begrippen VERTEKEND; daarvan is natuurlijk de ONVOLWASSENHEID van de mensen de oorzaak. Die mensen zčlf zijn trouwens ook vertekend.

Als voorbeeld: het ideaal van de LIEFDE. In het verhaal TRISTAN EN ISOLDE - en in vrijwel ŕlle andere verhalen - is de liefde iets dat NIET VAN DEZE WERELD is. De liefde is iets dat niet meer bevangen is in de BEPAALDHEID; er zijn tussen

de geliefden dan ook géén BOTSINGEN mogelijk en zelfs is het DAGELIJKSE LEVEN volledig terzijde geschoven. En voorzover dat toch nog getekend wordt is het een dagelijks leven dat BOVEN ZICHZELF UITGEHEVEN is: de vrouw VERDROOMT haar dagen, meestal aan het WEEFGETOUW, en de man houdt zich bezig met HELDENDADEN. Als daar dan, door de slechtheid en de onbetrouwbaarheid van "de wereld", toch een con­frontatie met het dagelijkse leven komt, loopt de liefde in DE DOOD uit….

Als IDEAAL is de liefde EDEL, maar voor de volwassen mens van straks is de liefde juist DOOR EN DOOR DAGELIJKS LEVEN. Het edele is dan het MENSELIJKE geworden, en beschouwd naar datgene dat voor de liefde OP ZICHZELF GEDACHT zou moeten gelden, is er zelfs te zeggen dat de zaak in zijn tegendeel veranderd is.

Want het gaat nu om de MINUTEN die zich aaneenrijgen tot ALLEDAG. Het onvolwas­sen denken, dat een denken is in IDEALEN, heeft nooit inzicht gekregen in het leven van alledag en het heeft dat leven ingedeeld bij de BANALITEITEN waarvan een wčldenkend mens afstand diende te nemen - denk in dit verband aan de idealen van de oude ADEL. Dat wordt goed beschreven in "Herfsttij der middeleeuwen" van HUIZINGA. De FILOSOFEN hebben het wel niet altijd duidelijk gezegd, maar ook voor hun denken was het dagelijkse leven BANAAL. Zij waren nog niet in staat de GROTE BEGRIPPEN terug te denken IN DE LEVENDE MENS en dan in te zien dat die begrippen als REALITEITEN eindelijk wčrkelijk TOT HUN RECHT komen.

 

Wat aan de helderheid te bedenken valt

Wij spreken over HELDERHEID omdat wij te doen hebben met VRIJ BEWEEGLIJKE en­kelvoudigheden. Een vrij-beweeglijke werkelijkheid derhalve, en dat IN DE MENS. Gevolg hiervan is de VANZELFHElD. Een ander gevolg is de VOLMAAKTHEID, omdat de beweeglijkheid er alleen dŕn kan zijn als ALLES er is. De volmaaktheid wil dus niet zeggen: zonder FOUTEN zijn. Het betekent dat er NIETS AAN ONTBREEKT, dat er niets BUITENGESLOTEN is. En dit houdt weer in dat er geen VOOROORDEEL is. Want het vooroordeel baseert zich op IETS BEPAALDS, dat als het ENIG BE­STAANDE opgeheven en gesteld wordt, zodat het UIT HET GEHEEL springt. Maar als ALLES er is springt er niets uit en dus is er géén vooroordeel. Wat wčl blijvend met de mens zal meelopen is de FOUTE BEOORDELING, op grond van onvoldoende fei­telijke kennis. Wat betreft de FEITELIJKE KENNIS blijft de mens altijd ONWETEND, omdat het FEITELIJKE NIET-WETEN, nčt als de werkelijkheid zčlf, ONEINDIG is. Te­gelijk weet de volwassen mens echter ALLES, omdat hij weet HOE HET ZIT met de werkelijkheid. Zijn niet-weten is dus geen GEBREK of BEKROMPENHEID.

 


De grondkenmerken van HELDERHEID, die wij VANZELFHEID en VOLMAAKTHEID hebben genoemd, hebben betrekking op de ENKELVOUDIGHEDEN, die in een zekere SITUATIE zijn. In die situatie vormen zij een HELDERE werkelijkheid; wij moeten echter nog nagaan welke situatie die heldere werkelijkheid is.

Wij kunnen thans niet precies uiteenzetten wat er in de werkelijkheid aan de hand is, maar in ieder geval is de situatie van de enkelvoudigheden deze, dat zij volledig SAMENGAAN. Op grond hiervan zeggen wij dat zij INEEN zijn. Dit be­tekent niet dat zij op de een of andere manier IN ELKAAR geschoven zijn, zoals de theorie van de VERDICHTING veronderstelt, maar dat zij qua BEWEEGLIJKHEID ten opzichte van elkaar niet meer "verschillend" bewegen. In feite zijn dus de enkelvoudigheden niet INEEN, maar de wekelijkheid is INEEN.

Deze derde gevolgtrekking, dit INEEN-ZIJN, is het begrip LIEFDE. Uiteindelijk is de werkelijkheid derhalve INEEN-ZIJN, en tenslotte valt de MENS daarmee samen. Omdat het INEEN-ZIJN in de mens voor de dag komt, kunnen wij ook stellen dat de volwassen mens MET ZICHZELF SAMENVALT.

Als de enkelvoudigheden SAMENGAAN, staan zij ten opzichte van elkaar STIL; dit betekent EEUWIGHEID, het NIET MEER GEBEUREN. Het betekent ook NIET TE VERSTOREN ZIJN. Al deze kwaliteiten beseffen de mensen ook aan hun eigen LIEFDE; dat er in de praktijk niet veel van terecht komt ligt niet aan de liefde, maar aan het feit dat de mensen NOG NIET HELDER zijn. Want alleen dŕn geldt het bovenstaande. Wij hebben nu het begrip LIEFDE of INEEN-ZIJN gevonden als DERDE gevolgtrekking, maar zouden eigenlijk denken dat het de EERSTE moest zijn. Toch is het de derde, want 1e vinden wij BEWEEGLIJKHEID, en 2e beweeglijkheid VAN IETSEN, en dat le­vert 3e INEEN~ZIJN op. In de praktijk geldt dit uiteraard ook, want eerst moet er HELDERHEID zijn, en dus VANZELFHEID en VOLMAAKTHEID, en daarna kan er pas liefde zijn…. Dit betekent o.a. dat het "beoefenen van de liefde", zoals bij voor­beeld de godsdiensten (en vooral de christelijke) dat voorgestaan hebben, ONZIN is. Het leidt in feite alleen maar tot HOOGMOED - hetgeen iedereen aan de gods­dienstige mensen kan waarnemen.

Vervolgens moeten wij ons afvragen WAT DE MENS IN ZICHZELF ZIET als het boven­staande voor hem van kracht is. Dan blijkt dat hij in zichzelf een VOLKOMEN HEL­DER BEELD ziet: het beeld van de werkelijkheid. En dat beeld is zijn BE'WUSTZIJN dat thans HELDER is. Het is als een schilderij dat vanuit de duisternis in het volle licht is gekomen. Dat schilderij (dat beeld) is in de loop van de mense­lijke ONTWIKKELING steeds meer in het licht gekomen totdat het bij de volwas­sen mens HELDER is. Het “heldere” slaat dus niet op de kwaliteit van het beeld, maar op het ZICHTBAAR-ZIJN ervan.

Het INEEN-ZIJN ziet er dus uit als een VOLKOMEN HELDER BEELD; de LIEFDE kennen wil zeggen: het beeld HELDER in jezelf zien. Deze helder zichtbare werkelijkheid is voor de vrouw en voor de man de betekenis van hun liefde. Zij beteke­nen ELKAAR de werkelijkheid. Hierop hebben wij al eerder gewezen….

 

Nu wij de werkelijkheid ALS BEELD hebben gevonden moeten wij ons gaan afvragen welke begrippen voor dat beeld gelden. Deze begrippen zijn eigenlijk INHOUDEN van het BEWUSTZIJN; inhouden die nu niet meer VERTEKEND zijn omdat het beeld HELDER ZICHTBAAR is. Het is te begrijpen dat deze begrippen, omdat zij bij het bewustzijn behoren, in de mensheid ALTIJD naar voren zijn gekomen, maar even­zeer altijd VERTEKEND.

Als eerste moeten wij nu noemen het begrip VORM; dat zijn de ZICHTBARE verhou­dingen voorzover die BINNEN HET GEHEEL blijven. Voorzover die in HARMONIE zijn. De verhoudingen, binnen het geheel blijvende, zodat er niets UITSPRINGT, zijn in een situatie die wij kennen als SCHOONHEID.

De begrippen VORM en SCHOONHEID zijn eigenlijk de ESSENTIE van het menselijk bewustzijn. Het is dan ook niet voor niets dat de mens van de OUDHEID culmi­neerde in deze zaak. Met de GRIEKEN sloot de BEWUSTZIJNS-PERIODE van de mens­heid ŕf; het zoeken naar het BEELD was achter de rug: de mens had het verwer­kelijkt in de AFRODITE. Waarom het juist dit beeld was zullen wij nog bespre­ken. Als HET BEELD (in de mens) gevonden is begint de ANALYSE daarvan. Dat zien we in WEST EUROPA; het gaat dan nog steeds over het bewustzijn, maar dan als OBJECT VAN ANALYSE. Het GEANALYSEERDE BEELD is het uitgangspunt voor de MODERNE MENS; bij hem is het bewustzijn van de baan. Hij werkt zčlfbewust met en in een VERSNIPPERDE WERKELIJKHEID. Zijn denken is dan ook VORMLOOS en schoonheid heeft voor hem geen inhoud dan een FUNCTIONELE RANGSCHIKKING.

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Bijvoegsel bij “De mens in de moderne beschaving”

 

 “DE GEBOORTE VAN HET KIND”

 Naar bladwijzers: MARIA(1) uit het EVANGELIE ; MARIA(2) uit het EVANGELIE ;   Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B , 43 ,

 

No. 40B

 


DE GEBOORTE VAN HET KIND

Wij zijn gewend de geboorte van het kind met Kerstmis te vieren, maar dat is eigenlijk onzin: de datum is na veel geharrewar door de ROOMSE KERK vastgesteld, en daarbij is ingehaakt op zogenaamde “heidense” feestdagen die met de kring­loop van de seizoenen te maken hadden, en bovendien - wat veel belangrijker is ­weten wij doorgaans helemaal niet wat de geboorte van HET KIND betekent. Vol­gens het Europese CHRISTENDOM is met die geboorte de VERLOSSER ter wereld geko­men. Deze verlosser maakte het de mens mogelijk BIJ GOD te komen; hij was voortaan verlost van de banden die hem beletten zichzelf te laten gelden als ALLEEN MAAR GEEST. De verlosser is dan ook als een BESTAAND geval gedacht en om hem heen is een PRAKTISCH STELSEL gebouwd dat volop gelegenheid bood om de mensen onder de duim te houden en uit te buiten.

De werkelijke betekenis van de geboorte van het kind is van een geheel andere orde. Om daarin enig inzicht te krijgen moeten we om te beginnen enkele gegevens ter tafel brengen. Er is sprake van DE MAAGD, en deze maagd is ZWANGER. Evenwel is zij dat niet van een sterfelijk mens, maar van DE HEILIGE GEEST. Jozef de TIMMERMAN met wie de maagd in het HUWELIJK zal treden is een figuur die haar begeleidt zonder dat hij haar GELIEFDE is. Dan wordt op zekere nacht het kind geboren onder omstandigheden die niet bepaald HUISELIJK zijn: de maagd en de timmerman zijn OP REIS in verband met een volkstelling, en er is eigenlijk ner­gens plaats voor deze mensen. Het kind wordt dan ook in een STAL bij de dieren geboren. Er was voor hem in de bestaande wereld geen plaats….

Vaker reeds hebben wij er op gewezen dat de gedachte van DE MAAGD een zeer oude is, die overal in de oudheid opduikt. En ook de gedachte dat het de GEEST is die als MANNELIJK PRINCIPE het kind verwekt heeft is een oude gedachte. Wat ons thans meer zal bezig houden is het NIEUWE ASPECT van het optreden van HET KIND, en ook de door de GRIEKEN getekende figuur van AFRODITE.

Als basis van onze overdenkingen dient datgene dat wij al eerder behandeld hebben: de oudheid die in een ONTKENNING van het natuurlijke uitgelopen is, en diezelfde ontkenning POSITIEF gesteld als het begrip GEEST. Er is dan de OVER­GANG tussen deze twee cultuurinzichten, en in die overgang zijn BEIDE inzichten zowel BEVESTIGD als ONTKEND aanwezig. Zodat de NATUUR er is als werkelijk na­tuur - uiteraard gezien als een VROUWELIJK GEHEEL - en tegelijk als de ESSENTIE daarvan: het SCHONE VROUWELIJKE als het ENIG BESTAANDE en tegelijk de INHOUD van dat vrouwelijke, het MANNELIJKE als de absolute geest die het vrouwelijke volledig dóórtrekt. En ook dat DE GEEST daar is als ALLES TE BOVEN GAAND prin­cipe, dat tegelijk de mens niet te boven gaat, maar met hem samenvalt. Deze in alle opzichten dubbele figuur komt voor de dag als het VROUWELIJKE haar INHOUD openbaart; het brengt haar inhoud voor de dag, tot leven derhalve, als HET KIND, en dat kind is dan ook nog een MANNELIJK kind.

Als het vrouwelijke, dat de bestaande natuurlijke werkelijkheid is, tenslotte het kind baart is het verhaal van de WORDING VAN DE MENS eigenlijk ten einde; de werkelijkheid naar haar twee aspecten, natuur en geest, vrouwelijk en man­nelijk, is in één GEHEEL zowel bevestigd als ontkend aanwezig. In het KIND is deze aanwezigheid van de werkelijke mens getekend. Hij behoeft zich alleen nog maar UIT TE WIKKELEN. Zo bekeken is de geboorte van het kind het EINDE van het verhaal.

Maar wij kunnen de zaak ook als het begin zien. Door ons namelijk af te vragen wat het betekent dat DE MENS er is, en wat de consequenties van deze aanwezig­heid zijn. Wij moeten ons dan als eerste indenken dat het VROUWELIJKE zich naar twee aspecten laat gelden: voorzover de mens ZELFBEWUST is komt het vrou­welijke voor de dag als HET BEELD VAN DE WERKELIJKHEID ZELF. Dat betekent dat de werkelijkheid ER ZO UITZIET. Dit is niet de ESSENTIE; die is de ONTKENNING van dat BEELD en hij wordt genoemd JAHWE. Het tweede aspect is het BEWUSTE as­pect, en dat wil zeggen het beeld van de werkelijkheid IN DE MENS ZELF. En ook dat beeld is vrouwelijk. Wij hebben gezien dat hiervoor VORM EN SCHOONHEID gel­den, maar ook is hier het begrip INHOUD van kracht. Het eerste, zčlfbewuste aspect is DE GODIN (Afrodite) en het tweede is DE MOEDER (maria).

 


Die MOEDERFIGUUR, die in de mensen leeft op grond van hun BEWUSTZIJN, is een figuur die LEVEND OP AARDE, oftewel STERFELIJK, getekend wordt. In die tekening spelen allerlei beelden een rol die een BETEKENIS hebben, zoals eigenlijk het hele verhaal alleen maar om de betekenis draait, maar toch gaat het om het LEVENDE karakter van de zaak. Tegelijk echter is diezelfde moederfiguur zwan­ger van HET MANNELIJKE dat bovendien nog als de HEILIGE GEEST getekend wordt.

Het KIND, dat door deze vrouw op de wereld gebracht wordt heet DE WARE MENS te zijn. Vanaf de geboorte van deze ware mens wordt het alles ŕnders in de wereld: "elke voet die dreunend stampt zal vergaan….", wist JESAJA reeds lang voor de geboorte te vertellen. Het kind staat in een relatie tot de VADER, die de GEEST is - wel te verstaan als de GEEST, die de ESSENTIE van de werkelijkheid is. Die derhalve IN de ware mens aanwezig is als de LEVENSBRON en die tegelijk de ALOMTEGENWOORDIGE SFEER is waarbinnen de mensen leven.

De MOEDERFIGUUR, die wij kennen als MARIA, is dus feitelijk een AARDSE fi­guur, om tegelijk DOORTROKKEN van het goddelijke te zijn. En deze goddelijke INHOUD wordt door haar geopenbaard als het KIND, dat de WARE MENS is.

In de GRIEKSE CULTUUR komen wij de figuur van AFRODITE tegen. Tussen MARIA en AFRODITE is een verband, hoewel MARIA uitdrukkelijk JOODS getekend wordt, en haar kind eveneens. Het verband komt HISTORISCH voor de dag in het feit dat het EVANGELIE in het GRIEKS geschreven is. Het is een GRIEKS cultuurgoed, het is derhalve een zaak die in de GRIEKSE CULTUUR tot ZELFBEWUSTZIJN in de mensen gekomen is. Omdat het een aangelegenheid van het zelfbewustzijn is, kan de Griekse AFRODITE niet ŕnders dan een GODIN zijn. Bovendien een godin die niets OPENBAART, maar die zčlf de gehele zaak is waarover het gaat. Hier is dus geen sprake van de geboorte van een kind, hier is AFRODITE het allemaal zčlf. Zij is zčlf het VOLMAAKTE BEELD VAN DE WERKELIJKHEID. En als zodanig is zij in de Griekse KUNST dan ook gesteld. Zij is gesteld als VORM EN SCHOONHEID, terwijl het begrip INHOUD getekend is aan het feit dat zij de LIEFDESGODIN is.

De liefdesgodin AFRODITE is niet zonder de AARDE gedacht; zij beweegt zich bij gelegenheid tussen de mensen. HOMERUS vertelt in de ILIAS dat Afrodite zich bemoeide met de strijd op het slagveld voor TROYE. Veel haalt dit echter niet uit: zij loopt een klap op en vlucht huilend weg uit het gewoel. Zij be­zit geen goddelijke MACHT en zij kan aan de gang van zaken niets veranderen. Hieruit blijkt dat zij, net als ŕlle Griekse goden, VANUIT DE MENS gedacht is; zij is MENSELIJK ZELFBEWUSTZIJN, voorzover dat de werkelijkheid ALS BEELD opge­leverd heeft. Volgens sommige latere Griekse dichters heeft Afrodite ook een zoon: EROS. Hij betekent het VERLANGEN TOT VERZOENING tussen het één en het ŕnder. Het is echter duidelijk dat de VERZOENING tussen HET EEN EN HET ANDER een ASPECT van het VROUWELIJKE is. EROS geeft een KARAKTERISTIEK van de godin AFRODITE, maar het kind van MARIA doet dat niet. Hij is een zaak OP ZICHZELF, die door MARIA geopenbaard wordt.

Als wij het bovenstaande doordenken komen wij tot het inzicht dat met de ge­boorte van het kind de mens ŕf is. Het kind is een CONSEQUENTIE van het vol­maakte BEELD DER WERKELIJKHEID, levend in de mens. Verder dan dat BEELD gaat het niet want er is niet méér dan dat beeld. Rest slechts de consequentie te trekken: daar is DE WARE MENS…! Na het verschijnen van deze ware mens kan er eigenlijk MENSELIJK niets nieuws meer komen; de rest kan slechts UITWIKKELING van deze zaak zijn. En wanneer die uitwikkeling achter de rug is, is die ware mens weer terug. Als wij de geschiedenis van WEST EUROPA en van de MODERNE WERELD in dit licht bezien, is er inderdaad niets nieuws meer gekomen. Wat er wčl is gekomen is het UITEENLEGGEN van het beeld; de samenstellende delen zijn voor de dag gekomen terwijl het beeld zčlf gaandeweg verdwenen is.

Voor het beeld in de plaats komt nu een CONSTRUCTIE; er wordt nu een geheel nieuwe wereld GEBOUWD. Deze wereld houdt OP ZICHZELF géén verband met het BEELD dat de werkelijkheid IN de mens is. Deze wereld is dan ook VIJANDIG aan het beeld, en aan de consequentie daarvan, HET KIND. Die wereld werkt mee aan de dood van het kind door er ONVERSCHILLIG voor te zijn, en dat houdt in dat die wereld het kind wčl KENT, maar er geen INTERESSE voor heeft.

De JOODSE CULTUUR kende dit kind niet; hier gold dan ook geen onverschillig­heid, maar HAAT. Want dit kind was niet de LEVENDE ABSTRACTIE, de MESSIAS, die de wereld zou VERLOSSEN, maar dit kind was op zijn wijze DE WERELD ZELF, en daarom wordt dit kind LAGER GESTELD dan zelfs een moordenaar. In feite is de mensheid echter TERECHT als dit kind er is….

 

Naar bladwijzers: MARIA(1) uit het EVANGELIE ; MARIA(2) uit het EVANGELIE ;  Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B , 43 ,

 

Naar bladwijzers:  Het begin, de GEBOORTE van EUROPA ligt bij de GERMAANSE STAMMEN – Deel 1/pag. 1 ; De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14, { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69  ;  Belangengroep ; De Russische mens naar zijn aanleg-zie nrs. 37 t/m 40  ; De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ; De vrijheid van de mens(nrs, 23, 24 en 25 ; Plunderen-Economie; Koloniseren-Ontwikkelingshulp ; Recht-Ontduiken ; Christelijke-Godsdienst / werkelijke christenen zie o.a. nrs. 3, 4 en 5 ; Het KRUIS ; Evangelische Begrippen nrs.42 en43  ; Zandkorrels/De Mensheid ; Religie en Kunst als waardemeters ; HET ONTSTAAN van de ROOMSE KERK-lees vanaf no.1 ; ; Heilige Geest zie: 04 , 21 , 40B – HET KIND , 43 ; Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63 ; LIEFDE / SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30 ;  Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,  Levensbeginsel ; De moderne beschaving en wat er aan vooraf ging – Deel 1/pag. 1 ; REFORMATIE – zie nrs. 03  en  07 ; De geboorte van het kind  ;  De Zoon van GOD  ;  Moderne filosofen  ;  De Zoon van de Mens-zie A, B, C, D, E MARIA(1) uit het EVANGELIE ; LOF DER ZOTHEID ; MARIA(2) uit het EVANGELIE ; privacy-1 en Privacy-2 ; HOMOFIEL ; YOGA ; Rechters-zie nrs. 67 en 68  ;  Ziener-zie nr.43  ; DE ELITE ; Rechterlijke macht ; Ik ben de waarheid en ik zeg de waarheid ; Een werkelijke DEMOCRATIE ; Naastenliefde ; Zelfmoord ; Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2 ; Beschermings-(recht) ; Rassendiscriminatie ; Overtuiging en overtuigingen ; Overtuiging-2 ; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ; CHRISTENDOM - het begrip christendom vindt u door het gehele verslag heen ; ; Het OUDE en het MODERNE EUROPA – [Cultuurkenmerken] ; Het Oude Europa ;  MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;

 

 

Eerste gedeelte(geplaatst in november 2009)(Pag.1 t/m 40)     en     Deel 2(geplaatst in december 2008)(pag. 41 t/m 81)

 

 


Gescand en geplaatst vanaf 15 november 2009. Laatste plaatsing 20 november 2009



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Voordrachten, gehouden in 1975 te Rotterdam

Door Jan Vis, creatief filosoof

Aangezien de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit  mijn werk zonder meer toegestaan. Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis, creatief filosoof)

Tweede gedeelte

Gescand en geplaatst nrs. 41 t/m 81(december 2008)

 

 

Naar bladwijzers:  Het begin, de GEBOORTE van EUROPA ligt bij de GERMAANSE STAMMEN – Deel 1/pag. 1 ; De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14, { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69  ;  Belangengroep ; De Russische mens naar zijn aanleg-zie nrs. 37 t/m 40  ; De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ; De vrijheid van de mens(nrs, 23, 24 en 25 ; Plunderen-Economie; Koloniseren-Ontwikkelingshulp ; Recht-Ontduiken ; Christelijke-Godsdienst / werkelijke christenen zie o.a. nrs. 3, 4 en 5 ; Het KRUIS ; Evangelische Begrippen nrs.42 en43  ; Zandkorrels/De Mensheid ; Religie en Kunst als waardemeters ; HET ONTSTAAN van de ROOMSE KERK-lees vanaf no.1 ; ; Heilige Geest zie: 04 , 21 , 40B – HET KIND , 43 ; Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63 ; LIEFDE / SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30 ;  Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,  Levensbeginsel ; De moderne beschaving en wat er aan vooraf ging – Deel 1/pag. 1 ; REFORMATIE – zie nrs. 03  en  07 ; De geboorte van het kind  ;  De Zoon van GOD  ;  Moderne filosofen  ;  De Zoon van de Mens-zie A, B, C, D, E MARIA(1) uit het EVANGELIE ; LOF DER ZOTHEID ; MARIA(2) uit het EVANGELIE ; privacy-1 en Privacy-2 ; HOMOFIEL ; YOGA ; Rechters-zie nrs. 67 en 68  ;  Ziener-zie nr.43  ; DE ELITE ; Rechterlijke macht ; Ik ben de waarheid en ik zeg de waarheid ; Een werkelijke DEMOCRATIE ; Naastenliefde ; Zelfmoord ; Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2 ; Beschermings-(recht) ; Rassendiscriminatie ; Overtuiging en overtuigingen ; Overtuiging-2 ; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ; CHRISTENDOM - het begrip christendom vindt u door het gehele verslag heen ; ; Het OUDE en het MODERNE EUROPA – [Cultuurkenmerken] ; Het Oude Europa ;  MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;

 

 

 

 

 

 

Naar andere artikelen: Het toenemend belang van het Atheďsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof ; Evolutie of Creatie ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst ; God bestaat niet ; Bedreiging van het vrijdenken en het atheďsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse Wereld..? zie no. 27. ; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ;  Ongewenst atheďsme- zie afl. 32 ;  Een grens te ver (Israël) ; Verbieden van de godsdienst..?-zie afl. 21 ; Discrimineert / onderdrukt de Westerse Cultuur..? zie aflevering 60 / 61 ; Kunnen moslims zich invoegen in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37 ; De Islam ; Het staat in de Koran- zie aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer ; Is er dan toch een GOD..? Hoe zit dat..?  Briewisseling- Geweld- Godsdienst- Geloof ; Vrijheid van Godsdienst ; Kan alles maar..!-zie bladwijzers Cultuurfilosofische Opmerkingen-o.a. Verveling, verlies van houvast, Islam’s succes ; de kunst; het schone verschijnsel ; Samenleving, Maatschappij en Gezin ; Filosofie van de kunst ; Hoe zit het nou met god ; Ziener, visionair_zie A , B , C , D , E , F , G , H , K, L , M , N (gebruik in het zoekprogramma4 het trefwoord “Ziener “ ) ; De ISLAM rukt op… ;

 

Terug naar: de Startpagina

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

No. 41.

 Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

De werkelijkheid is beeld
Als de mens tenslotte tot helderheid is gekomen blijkt dat datgene dat hij in zichzelf ziet een BEELD is van de werkelijkheid zčlf. Dat beeld is geen starre aangelegenheid; het is een BEWEEGLIJK beeld. De zaak is in TRILLING. De werkelijkheid, die FEITELIJK BUITEN ONS bestaat, en die wij op grond daarvan de OBJECTIEVE werkelijkheid kunnen noemen, is binnen in ons ook aanwezig. Dan is de zaak SUBJECTIEF; hij is er dan niet als iets RUIMTELIJKS waarvoor afstanden en tijd gelden, maar als een bepaald GEHEEL - het geheel dat wij zčlf zijn. Die subjectieve werkelijkheid is een werkelijkheid die ER IS om er tegelijk NIET TE ZIJN. Dit laatste is het begrip TRILLING en als zódanig is de werkelijkheid in ons aanwezig. Het zijn uiteraard de ONDEELBAARHEDEN, die in trilling zijn, en bij dat trillen doorlopen zij ALLE VERHOUDINGEN die zij TEN OPZICHTE VAN ELKAAR kunnen hebben. Dit betekent dat zij ALS TRILLING alle mogelijkheden van de OBJECTIEVE werkelijkheid doorlopen, zonder dat zij die werkelijkheid ook inderdaad vormen. Die verhoudingen TEN OPZICHTE VAN ELKAAR zijn dus alle verhoudingen die in objectieve zin de VERSCHIJNSELEN vormen - nu echter worden die verschijnselen NIET GEVORMD, maar de verhoudingen zijn er wčl: het verschijnsel IS ER op de wijze van ER NIET ZIJN.
Dit is het begrip BEELD - al eerder hebben wij gewezen op het beeld van ons televisietoestel; het bovenstaande gaat vrij nauwkeurig hiervoor op. In člke mens is dit beweeglijke beeld, en bovendien is het in člke mens HETZELFDE beeld, het beeld namelijk van de werkelijkheid zčlf. Dit beeld noemen wij het BEWUSTZIJN van de mens en het is het OVEREENKOMSTIGE van alle mensen. Hier zijn alle mensen gelijk, hier verstaan zij elkaar Evenwel is dit beeld in geen twee mensen even HELDER ZICHTBAAR omdat de mate van helderheid bij de mensen verschillend is. Bovendien echter hangt die helderheid nog weer af van de CULTUURPERIODE waarin een mens leeft. Tijdens de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid valt er steeds meer licht op het BEWUSTZIJN. Maar het bewustzijn zčlf is ňnveranderlijk; het is het langzaamaan meer heldere licht dat de mensen de indruk geeft dat het bewustzijn verandert.
Er zijn dus twee factoren: de PLAATS die een mens inneemt op de ontwikkelingsweg čn de gesteldheid van zijn PERSOONLIJKE HELDERHEID.
Over dit laatste valt filosofisch nauwelijks iets te zeggen, maar wij willen wel de ontwikkelingslijn nader bekijken, temeer omdat dit een duidelijker inzicht geeft in de verhouding tussen het BEWUSTZIJN en de HELDERHEID.

De helderheid en het beeld
Het is te begrijpen dat het proces in de mens in eerste instantie hierom gaat dat HET BEELD voor de dag komt. Dat wil niet zeggen dat het beeld er om te beginnen niet was - als de mens op de planeet verschijnt is er ook het beeld - maar het wil zeggen dat het beeld om te beginnen NIET ZICHTBAAR is voor de mens. Hij ziet aanvankelijk niets in zichzelf; er is DUISTERNIS. Maar die duisternis begint meteen al op te klaren: eerst bemerkt de mens dat niet, daarna krijgt hij er een VERMOEDEN van om eerst weer daarna te bemerken dat het beeld er is. Op dŕt moment begint het HERKENNEN VAN HET BEELD, de CULTUUR neemt een aanvang, de mens is in principe ZELFBEWUST. Tijdens het herkennen van het beeld komt het beeld steeds GENUANCEERDER voor de dag in de mens; de belangrijke MOMENTEN in dit proces komen voor de dag als de OPEENVOLGENDE grote CULTUREN van de mensheid. Aan het eind van dit ontwikkelingstijdperk moeten wij noodzakelijk een cultuur zien waarvoor geldt dat de werkelijkheid een HELDER ZICHTBAAR BEELD is.
Met die cultuur sluit het HERKENNEN VAN HET BEELD ŕf: het IS ER nu, want het is helder ZICHTBAAR - verder kan dit niet gaan. Dit betekent dat er vanaf dit moment aan WERKELIJKE MENSELIJKE BEGRIPPEN niets meer opgeleverd kŕn worden; het betekent dat de mens ER IS. Hij kan nu voortaan “IK” zeggen.
Maar hij WEET NOG LANG NIET HOE HET ZIT; hij weet niet wat hij zegt als hij “IK” zegt en hij weet niet hoe het zit met datgene dat hij in zichzelf ziet. Hij wordt nu niet MEER HELDER, maar hij gaat wčl UITZOEKEN HOE HET ZIT met het beeld in hemzelf.

Dit beeld is de SUBJECTIEVE werkelijkheid, maar het is te begrijpen dat het UITZOEKEN zich óók - en steeds méér - richt op de OBJECTIEVE werkelijkheid. Het uitzoeken hoe-het-zit houdt in de ANALYSE van het beeld. Voorlopig is het voor de mensen nog steeds HET BEELD dat geanalyseerd wordt; zij richten zich dus nog steeds op HET BEWUSTZIJN. Hierop hebben wij al bij herhaling gewezen als wij over de OUDERWETSE (west-europese) mens spraken. Hoewel derhalve het beeld steeds meer VERSNIPPERD wordt, blijft toch HET VERBAND min of meer bestaan. Dit is echter geheel voorbij als het beeld geanalyseerd IS; dan zijn er nog slechts de SNIPPERS overgebleven en het beeld is wčg.
Omdat de mens evenwel toch is die hij is gaat hij nu over tot het CONSTRUEREN van een nieuw beeld. Hij gaat zijn versnipperde werkelijkheid ORGANISEREN en daarmee vindt hij tenslotte de čchte werkelijkheid weer terug. Alleen verschilt hij nu in zoverre van de vroegere mens dat HIJ WEET WAT HIJ ZIET. En nu kan hij ER DOORHEEN KIJKEN; het beeld is nu DOORZICHTIG geworden. Dat betekent dat hij niet meer PLAT TEGEN DE BUITENKANT AANKIJKT, maar dat hij het “inwendige” kent en daarmee weet “wat achter de dingen is”.
Verder dan zó kan het niet gaan; de mens is nu werkelijk VOLWASSEN.

Enige feiten uit de geschiedenis
Het is opvallend dat de GROTE BEGRIPPEN, waarover wij spraken, allemaal voor de dag gekomen zijn in de tijd van de GRIEKSE CULTUUR en van HET EVANGELIE. De begrippen VOLMAAKTHEID en LIEFDE en de verhoudingen VORM en SCHOONHEID komen in die dagen ZELFBEWUST tot uiting in de mensen. Men denke aan de BERGREDE in het evangelie en aan de AFRODITE van de Grieken. In de vóórgaande culturen zien we herhaaldelijk een DROOM van die begrippen en verhoudingen, maar čcht GESTELD voor de LEVENDE MENS zijn ze nimmer. We zien die culturen van de OUDHEID langzaam naar de GROTE BEGRIPPEN toewerken.
De Griekse APOLLO bijvoorbeeld is het begrip GEEST, en dat is HELDERHEID. Die helderheid DOORDRINGT het bestaande (analyse) en DOODT het (de dodelijke pijl van Apollo). Bij de Griekse mens dus een duidelijk inzicht in de situatie. En dan voorzover er HET BEGIN VAN DE ANALYSE is.
Tijdens de ANALYSE kunnen er geen NIEUWE begrippen voor de dag komen, want het beeld was al VOLMAAKT. De intellectuele geschiedenis van west-europa wijst uit dat dit ook niet gebeurd is. Nieuwe GROOTHEDEN en nieuwe VERHOUDINGEN zijn ontdekt, maar geen nieuwe BEGRIPPEN. Er is nimmer uitgedacht boven de LIEFDE en boven de VOLMAAKTHEID - kortom: boven het EVANGELIE. En er is geen VORM boven de AFRODITE uitgebeeld (wat niet wil zeggen dat het KUNSTWERK niet nňg mooier gemaakt kan worden). De GRIEKS-EVANGELISCHE CULTUUR is dus de mens die HET BEELD HERKEND HEEFT.
Dit betekent dat hij nu ook de OBJECTIEVE WERKELIJKHEID herkend heeft; met die werkelijkheid gaat hij zich nu bezig houden en hij doet dat als “IK”. Daarbij is het dus het HELDERE dat de werkelijkheid gaat doordringen. Die gedachte is dan ook in het CHRISTENDOM naar voren gekomen. Het OERCHRISTENDOM is daarom CULTUUR, maar de UITWERKING daarvan is dat niet. Want die uitwerking is ANALYTISCH; wat wij later leren kennen als de THEOLOGIE wordt steeds meer een ONZINNIGE aangelegenheid. Maar de vroege christelijke denkers kwamen niet met onzin. De lijn van dŕt denken gaat meer en meer ONDERGRONDS en het analytische wordt de maat. De maat wordt de THEOLOGIE, maar de werkelijke DOORWERKING loopt via de MYSTIEK uit in de FILOSOFIE - vooral HEGEL. Deze laatste kon dan ook redelijk en helder denken over het christendom, en ook over het evangelie. En ook had Hegel in de gaten dat de MODERNE MENS geen beeld meer voor ogen kan staan. Die mens kan niet weten HOE HET ZIT, hij is van zichzelf VERVREEMD. Voor dat het echter zóver is levert west-europa een aantal denkers van zeer groot formaat op. Want dan is de analyse al wel zover gevorderd dat er van een DIEP INZICHT te spreken is, terwijl het BEELD nog niet verloren is gegaan. Het stervende oude europa, aan het eind van de vorige eeuw, levert een groot aantal mensen met een VISIE op: de Duitse filosofen waaronder Hegel en Kant, de grote componisten Bach, Mozart, Beethoven, Schubert en Brahms, grote cultuurdenkers en dichters als Goethe. En niet te vergeten de denkers over de toekomstige maatschappij : Karl Marx, Proudhon en andere anarchisten, Schrijvers als de rus Dostojewski en de fransman Stendhal, enzovoort.
Als het MODERNE dóórgezet is, vervalt het beeld, en dus vervalt de VISIE; in de plaats komt TECHNISCHE DIEPGANG: včr doordringen in de MATERIE.

 Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

No. 42.

Het helder-worden in de mens
Het HELDER-WORDEN in de mens gaat niet door zolang de mensheid leeft op de planeet. Het proces van de VERHELDERING gaat door tot en met de GRIEKS-EVANGELISCHE MENS, en dat wil zeggen dat het tot en met die mens STEEDS MEER HELDER wordt in de mens. Maar als het eenmaal helder geworden is, dŕn gaat het niet verder, want HELDER IS HELDER.
We moeten dus opletten niet de gebruikelijke vergissing te begaan om te denken dat het met de verheldering alsmaar door gaat. De verheldering is nodig om de werkelijkheid te kunnen ANALYSEREN. Zodat mčt het optreden van de grieks-evangelische mens enerzijds de helderheid-in-de-mens VOLLEDIG is, terwijl anderzijds een begin gemaakt wordt met het DOORDRINGEN IN DE WERKELIJKHEID, de ANALYSE. Langs de weg van de analyse wordt de werkelijkheid voor de mens DOORZICHTIG; hij leert de werkelijkheid BINNEN DE UITERLIJKE VERSCHIJNING kennen, of, zoals men vaak zegt: “de werkelijkheid ŕchter de dingen”.
Er is dus eerst het LICHT WORDEN, en dŕn is er het DOORLICHTEN. Als deze beide perioden voor de mensen achter de rug zijn is de werkelijkheid voor de mens geheel en al LICHT geworden. De mensen zijn dan VOLWASSEN.
De volgende onderscheidingen zijn in het totale proces te maken:
a) de vóór-culturele periode. In die periode is de innerlijke DUISTERNIS het kenmerkende van de mensen. Er is in die periode nog géén CULTUUR, maar dat wil niet zeggen dat die mensen CULTUURLOOS zijn. De mensen zčlf vertonen natuurlijk allerlei dat BOVEN HET NAAKTE BESTAAN UITGAAT, en dat daarom cultuur is. Maar zo’n mensheid als geheel is nog niet door een cultuur gekenmerkt: er is nog geen STAAT, geen RECHT, geen BESTUUR, enzovoort. Bovendien is er nog geen RELIGIE.

b) de cultuur-vormende periode. Tijdens die periode vormt zich in de mens het BEELD van de werkelijkheid. Dit betekent dat het langzaam ZICHTBAAR wordt. Er worden BEPAALDE NUANCES van het beeld zichtbaar, het beeld wordt HERKEND. Wat voor de dag komt zijn MENSELIJKE BEGRIPPEN, die BEELDEND door de mensen worden uitgedrukt: beeldhouwwerken, mythen, gelijkenissen, verhalen, religies.

c) de cultuur periode. Het beeld is nu HELDER, de mens is CULTUUR. Hij herkent nu zichzelf, hetgeen treffend tot uitdrukking komt in de uitspraak van PILATUS, de ROMEIN (de beginnende analytische mens): “ZIE DE MENS”.
Alle grote begrippen komen nu voor de dag, en ook twee VERHOUDINGEN.

d) de analytische periode. Dat is natuurlijk WEST-EUROPA. Het beeld wordt uiteengelegd totdat er slechts ONDERDELEN resten.

e) de organisatorische periode. De MODERNE MENS organiseert zichzelf als die hoeveelheid ONDERDELEN totdat vanzelf het beeld weer terugkomt.

f) de organische periode. Het weergekeerde beeld blijkt een LEVENDE AANGELEGENHEID te zijn. De mens is werkelijk BIJ ZICHZELF terechtgekomen.

Wij hebben dit proces nog eens doorgenomen om člk misverstand inzake de verheldering uit te sluiten. Mčt de GRIEKS-EVANGELISCHE MENS is als het ware de BARRIČRE, die het de mensen onmogelijk maakte de werkelijkheid te doorzien, opgeheven. De weg voor het KENNEN ligt vrij en dat betekent dat het nu allemaal MENS kan worden.

De Grieks-Evangelische begrippen en verhoudingen
Op het moment dat het BEELD helder is geworden en er nog geen “scheuring” in dat beeld is ontstaan door de analyse, op dŕt moment komen de mensen met een aantal BEGRIPPEN en met een aantal VERHOUDINGEN.
Die begrippen vinden wij, globaal gesproken, terug in de EVANGELIËN. Zij zijn eigenlijk géén resultaat van DENKEN (er is nog geen analyse…!). Zij komen voor de dag in de GNOSTIEK, en dat betekent dat het hier over WETEN gaat. Dat weten ontwikkelt zich door ZELFINKEER, door het SCHOUWEN IN JEZELF. Daar is het BEELD te zien, en als dat te zien is is de WERKELIJKHEID zčlf te zien. Het gnostische weten is een ZEKER WETEN - iets wat voor de moderne mensen onaanvaardbaar is Onaanvaardbaar omdat het allemaal SUBJECTIVITEIT is, het is dan “dus” ONWAAR.

Van de GROTE BEGRIPPEN, zoals die in de GNOSTIEK voor de dag zijn gekomen hebben wij de belangrijkste genoemd. Een goede samenvatting van die zaak vinden wij in de BERGREDE.
Behalve de BEGRIPPEN evenwel komen er nog enkele VERHOUDINGEN onmiddellijk voor de dag als het BEELD zichtbaar is. De meeste verhoudingen, die wij kennen, zijn via de ANALYSE voor de dag gekomen. Maar enkele verhoudingen zijn aan het beeld ONMIDDELLIJK, d.w.z. zňnder analyse, te zien. Die verhoudingen zijn al door ons genoemd: VORM en SCHOONHEID. Zij hebben niet alleen geen ANALYSE van node, maar zij VERDRAGEN de analyse zelfs niet. Zoals een kunstwerk de analyse ook niet verdraagt.
De verhoudingen VORM EN SCHOONHEID zijn in de GRIEKSE CULTUUR tot uiting gekomen, en wel in het beeld van de AFRODITE. Zij is het BEELD VAN DE WERKELIJKHEID, bezien naar de verhoudingen VORM EN SCHOONHEID. Omdat het beeld van de werkelijkheid een ALGEMEEN BEELD is, en niet een AFBEELDING van dit of dat, komt er aan de AFRODITE niets SPECIAALS naar voren. Zij verricht geen handeling en ook vertoont zij geen speciale gemoedsgesteldheid. En dit is de werkelijkheid naar haar WAARHEID: zij gaat in geen bepaaldheid op en er is dus ook geen bepaaldheid die er uitspringt. Ook bestaat er voor die werkelijkheid zčlf GEEN GEBEUREN, zij is EEUWIG IN ZICHZELF RUSTEND.
Als straks de mensheid VOLWASSEN zal zijn komt het beeld van de VROUW weer terug; zij zal dan geen AFRODITE meer genoemd worden omdat de zaak dan niet meer GODDELIJK is voor de mensen. Bovendien is de vrouw dan DOORLICHT: zij heeft dan een CONCRETE INHOUD die LICHT geworden is. Het HELDERE INHOUDSLOZE van de Afrodite is dan verdwenen en er komt een VERSTILDE INHOUD. Het beeld van dit vrouwelijke, dat ALLES ACHTER DE RUG HEEFT en waarvoor het RUMOER VAN DE WERELD verstild is, dŕt beeld is - kunstzinnig gesproken - de LAATSTE OPGAVE. Deze opgave gaat qua INHOUD boven die van de oude Grieken uit, maar qua VORM EN SCHOONHEID gaat hij er niet boven uit: het is DEZELFDE OPGAVE.

Vorm en schoonheid
De verhouding SCHOONHEID is als volgt te omschrijven: de éne verhouding gaat over in de ŕndere verhouding. Was dit OVERGAAN er niet, dan zou ergens de zaak ophouden, er zou een AFSLUITING zijn. Er zou dan IETS ANDERS bestaan en dat betekent dat er iets zou zijn dat ER UIT SPRINGT. Het OVERGAAN van de ENE in de ANDERE verhouding houdt wčl in dat beide verhoudingen ER ZIJN. Van een ontkenning is hier derhalve geen sprake.
Behalve het IN ELKAAR OVERGAAN van de verhoudingen is er ook nog de onderlinge RANGSCHIKKING van de verhoudingen. Dit is de verhouding VORM en deze verhouding geldt als voor de zaak TRILLING geldt. Anders gezegd: de RANGSCHIKKING is VORM als de zaak TRILLING is. Dit houdt in dat de zaak ER IS ALSOF HIJ ER NIET IS. Wij weten dat dit het kenmerkende van een kunstwerk is, dat het zich als MATERIE (de verf, de steen, het brons, de toon in de muziek, enz.) als het ware OPHEFT en dan GEEN MATERIE is. De materie laat zich gelden alsof hij géén materie is. Het beroemde “uit de verf komen”.
Het beeld IN DE MENS ZELF, het beeld van de werkelijkheid, is óók de verhouding VORM. Dat beeld is immers ook in TRILLING. Dat beeld is VORM EN SCHOONHEID, zoals wij al eerder beklemtoond hebben. De trilling die voor dŕt beeld geldt is ABSOLUUT; de trilling die voor alle andere verschijnselen geldt is niet absoluut. Die verschijnselen doen zich dan ook voor als NIET TRILLEND. Dus: wat ONMIDDELLIJK opvalt aan het beeld IN ONSZELF is OVERGANG en TRILLING, en daarmee samenhangend is dit ook de norm voor de kwaliteit van een kunstwerk.

De meeste mensen denken dat de KWALITEIT van een kunstwerk bepaald wordt door de VOORSTELLING. Als die ons op de een of andere manier iets zegt is het kunstwerk voor ons “mooi”. Maar de werkelijke norm is de OVERGANG en de TRILLING, dŕt kenmerkt de grote meester. De kwaliteit van de voorstelling, het THEMA dat gesteld wordt, wijst wčl op INZICHT in de werkelijkheid, maar nog lang niet op MEESTERSCHAP. Ten tijde van de Griekse kunst maakten ŕlle zichzelf respecterende beeldhouwers beelden van Afrodite. Uit de voorstelling bleek het INZICHT van die mensen. Slechts enkelen waren meesters: dat blijkt uit de verhoudingen OVERGANG en TRILLING. De voorstelling is te LEREN, maar de materie laten gelden als GEEN MATERIE is niet te leren omdat het een bepaalde PSYCHISCHE gesteldheid is in ENKELINGEN.

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

No. 43.

Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E ;   Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B , 43 ,

Over de evangelische begrippen
Voor het denken van de OUDHEID betekende het vrouwelijke niet het NATUURLIJKE in engere zin, zoals wij in west-europa het vrouwelijke gezien hebben, maar het betekende HET GEHEEL. Dat was de werkelijkheid zčlf, inclusief het BEGIN en het EINDE. Het GRONDELOZE BEGIN is dus binnen dit geheel gedacht, en ook het HELDERE EINDE. Het vrouwelijke, dat het GEHEEL vertegenwoordigt heeft dus behalve de werkelijkheid van de BESTAANDE VERSCHIJNSELEN ook het grondeloze lichte en het heldere in zich.
Vooral wat betreft de HELDERHEID zijn wij geneigd die werkelijkheid BOVEN ons te denken. Daardoor veronderstellen wij dat de helderheid ook BOVEN HET GEHEEL, dat het vrouwelijke is, uitgaat. Maar deze gedachte is onjuist: de HELDERHEID gaat wčl boven de concrete VERSCHIJNSELEN uit, maar hij blijft BINNEN HET GEHEEL. In West-Europa echter is de helderheid OP ZICHZELF gesteld en hij is genoemd het begrip GOD of het begrip GEEST. Als we de zaak zó bekijken is de geest niet BINNEN het geheel, en het geheel krijgt dan automatisch een betekenis die samenvalt met het begrip NATUUR. Dat houdt dan iets LAGERS in, zodat het ons dŕn niet behoeft te verwonderen dat de vrouw en het vrouwelijke in West-Europa niet zo hoog aangeslagen werden.
Als de helderheid niet OP ZICHZELF gedacht wordt, maar begrepen wordt als de GRENS waartoe de werkelijkheid komt, dŕn valt hij BINNEN HET GEHEEL. Hij is er dan de INHOUD van. Dit betekent dan voor het begrip TOTAAL, dat het mannelijke als inhoud van het vrouwelijke is, dat het niet alleen maar de CONCRETE verschijnselen omhelst, maar óók de helderheid. Het mannelijke vertegenwoordigt derhalve zowel de DINGEN als de HELDERHEID. Dit zou ook niet ŕnders kunnen:
hoe zou het mannelijke anders ANALYTISCH kunnen zijn?
Dat dit laatste overeenkomt met het besef aan het einde van de OUDHEID, blijkt uit de EVANGELISCHE BEGRIPPEN. De MAAGD brengt haar INHOUD te voorschijn; die inhoud is HET MANNELIJKE KIND. Dat is een kind van de helderheid čn van de dingen TEGELIJK - het is DE ZOON VAN DE MENS. Deze ZOON is verwekt door de HEILIGE GEEST (het begrip HELDERHEID) en die geest is inhoud van de maagd. Hij WOONT IN HAAR, wat ook blijkt uit het feit dat de vrouw MAAGD is. Want die geest behoefde niet VAN BUITENAF in haar te komen. Maar er is voor de maagd nňg een TOEKOMSTIGE INHOUD, en dat is DE WERELDBOUWER. Als de WERKER AAN DE DINGEN klaar zal zijn met zijn arbeid, zodat hij de dingen TERECHTGEBRACHT heeft, is ook hij inhoud van het vrouwelijke. We zien dus het samengaan van de werkelijkheid van de dingen en van de geest, beide als INHOUD VAN DE VROUW, en het KIND is diezelfde inhoud, maar dan GEOPENBAARD.
Dat kind zčlf stamt uit genoemde twee werkelijkheden, maar zčlf ONTKENT hij beide werkelijkheden. Hij behoort noch bij de GEEST, noch bij de DINGEN, van beide neemt hij telkens uitdrukkelijk afstand.
Dat vrouwelijke zčlf (de maagd) vertegenwoordigt het GEHEEL. Maar eigenlijk vertegenwoordigt zij daarmee NIET IETS. Het komt er op neer dat het bij haar over een KWALITEIT gaat: het geheel van de werkelijkheid WAAR NIETS UIT SPRINGT. Het begrip TOTAAL, dat voor de man geldt, is in feite een CONCREET begrip, terwijl HET GEHEEL een ABSTRACTIE is. Het is in dit verband wel aardig om vast te stellen dat “de abstracte” (daarvoor hielden wij steeds de man) een CONCRETE blijkt te zijn, terwijl de ogenschijnlijk “concrete”, de vrouw, een werkelijk ABSTRACTE is. Ook deze gedachte is in de Grieks-Evangelische tijd essentieel geweest: AFRODITE ademt duidelijk de sfeer van het abstracte, terwijl dit vooral duidelijk tot uiting komt aan het dichten en denken van de dichteres SAPPHO. Het vrouwelijke, dat in haar ZICHZELF bezingt kent zichzelf als het ONGRIJPBARE. Ongrijpbaar omdat het enerzijds GRONDELOOS is (zonder oorsprong) en anderzijds omdat het HELDER is (zonder vastheid). Wij moeten er dus goed op letten dat er een onderscheid is tussen het begrip HET GEHEEL en het begrip HELDERHEID, en ook dat dit laatste niet gedacht kan worden BOVEN HET GEHEEL UITGAANDE. In het WERKELIJKE CHRISTENDOM gaat de GEEST dan ook niet boven het geheel uit; in de christelijke GODSDIENST echter wčl.

Het MANNELIJKE is de werkelijkheid van de DINGEN, en tegelijk van het LICHT, en deze twee grootheden zijn niet van elkaar te scheiden. Daarom is het onjuist het mannelijke “het donkere” te noemen. Al houdt het zich nog zo toegespitst met de dingen bezig, zoals wij in de WEST-EUROPESE cultuur gezien hebben, dan nog geschiedt dit VANUIT DE HELDERHEID. Er is bijgevolg IN dit donkere altijd de factor LICHT. En daarom is het donkere nooit zňnder het begrip LEVEN.
Een ŕndere vraag is of wij dit leven WERKELIJK LEVEN zouden kunnen noemen; maar dan moet het antwoord NEEN luiden omdat wij in dit geval met een EENZIJDIGHEID te doen hebben. Werkelijk leven geldt voor het mannelijke als het zich LEVEND BINNEN HET VROUWELIJKE weet. Zodat dus uiteindelijk ŕlles vrouwelijk is.

De GNOSTISCHE GESCHRIFTEN, die wij kennen als de EVANGELIËN, hebben voor de west-europese en moderne mensen een GELOOFSINHOUD gekregen. Dit maakt het vrijwel onmogelijk er over te spreken zonder bij de mensen een sfeer van godsdienstigheid op te roepen. Dat is erg jammer, juist omdat deze geschriften getuigen van een GLASHELDER INZICHT in de werkelijkheid, een inzicht dat er kŕn zijn omdat HET BEELD HELDER IS voor de mensen uit die tijd. Als wij dit moment in de cultuurgeschiedenis niet begrijpen, en dus niet inzien dat dit beeld niets anders dan de WAARHEID kŕn zijn, dan moeten wij er welhaast GELOVIG in gaan staan. Want wij voelen vaak die waarheid wel aan en kunnen ons dan niet indenken dat die door betrekkelijk GEWONE MENSEN in zichzelf gezien kon worden. Begrijpen wij echter dat het beeld VOLKOMEN HELDER was - en is - dan is het duidelijk dat het ook GEZIEN kan worden.
Datgene dat wčrkelijk gezien wordt is ONMISKENBAAR; het BEDRIEGLIJKE dat WIJ ervaren aan dergelijke dingen komt voort uit het feit dat wij niet kunnen ZIEN ZONDER TE ANALYSEREN. Op grond van dit laatste blijkt dat het ANDERS IN ELKAAR ZIT DAN HET ER UITZIET. De GNOSTICUS, de ZIENER, echter houdt het op het beeld zčlf en hij vraagt zich niet af hoe het in elkaar zit. Hij VERKLAART het beeld dan ook niet: HIJ BESCHRIJFT HET. Zo’n beschrijving wordt meer of minder HELDER, afhankelijk van de AANLEG van de verteller, maar het BEELD waarover hij spreekt is VOLKOMEN HELDER. Was de periode van de evangelische mens een FASE in een proces van TOENEMENDE HELDERHEID, dŕn zou het beeld noodzakelijk min of meer DOF moeten zijn. En dan zouden wij, die véél later leven, met een méér helder beeld voor de dag moeten komen. Maar wij doen dat niet; wij zien nauwelijks een beeld, en ŕls wij het af en toe toch zien, dan VERTROUWEN wij het niet - wij spreken dan van SUBJECTIVITEIT die voor ons geen garantie voor de waarheid biedt. Dit alles bij elkaar, gevoegd bij het feit dat voor de ANALYTISCHE MENS de helderheid BOVEN HET BESTAANDE UITGAAT, is er de reden van dat de evangelische geschriften van god gekomen MOETEN zijn. Een mens kan zoiets volgens de analytische mensen niet bedenken. En dat klopt, want het is ook niet BEDACHT, het is GEZIEN.
Wie zou in die tijd BEDACHT kůnnen hebben dat de WERELDBOUWER eerst het BOUWEN achter de rug moet hebben om de GELIEFDE van de vrouw te kunnen zijn? Eerst in ňnze tijd gelukt het de FILOSOFIE om dŕt te BEDENKEN. Maar destijds kwam er geen DENKEN aan te pas. Het KIND VAN DE MAAGD is getekend als een LEVENDE ONTKENNING, niet alleen van de DINGEN, maar ook en vooral van de HELDERHEID. Als wij dan bedenken dat deze gedachte van de ONTKENNING nog vandaag de dag bij de mensen grote weerstand en zelfs WEERZIN opwekt, dan wordt het ons misschien duidelijk wat het IN ZICHZELF SCHOUWEN vermag. En bovendien blijkt steeds meer dat het door de gnostici getekende beeld de WAARHEID geeft wat betreft het ZIJN van de mens.
Het kernpunt inzake het ZIJN van de mens is het feit dat hij, omdat hij als KOSMISCH PROCES aan het einde gekomen is, een GRENSGEVAL is. Hij is de niet aanwijsbare GRENS tussen de DONKERE en de HELDERE werkelijkheid. Deze werkelijkheden vormen de BASIS van het menselijke ZIJN, maar dat menselijke ZIJN zčlf is de ONTKENNING van die twee werkelijkheden. Dit wil zeggen dat de mens NOCH BIJ HET DONKERE, NOCH BIJ HET HELDERE THUISHOORT, zodat er voor hem geen KEUZE mag bestaan als het er om gaat welke kant hij uit zal gaan. Doordat er geen keuze is, is er ook geen MOETEN. De mens moet helemaal niet “bij de helderheid, of bij god, terechtkomen” en er bestaan voor hem geen MORELE VERPLICHTINGEN. Als wij het DAGELIJKSE LEVEN bekijken zien wij ook wel dat dit klopt, maar allemaal DENKEN wij de VERPLICHTING te hebben HELDER te zijn en wij menen daarnaar steeds te streven. Wat wij in feite doen is ONTKENNEN

 Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E ;  Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B , 43 ,

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

No. 44.

De levende mens als ontkenning
Door de hele menselijke ontwikkeling heen loopt de rode draad van het DUALISME; het inzicht dat de mens in zijn leven te maken heeft met twee grootheden. Daar is enerzijds datgene dat wij DE NATUUR plegen te noemen, de wereld van de VERSCHIJNSELEN, de DINGEN, en anderzijds is er de GODDELIJKE werkelijkheid, de werkelijkheid als HELDERHEID of al GEEST. Deze laatste werkelijkheid is dan HET WARE; daar moet de mens zien terecht te komen, maar die opgave is niet zo gemakkelijk. Hij vooronderstelt een VERZAKEN van de DINGEN en ook het VERZAKEN VAN ZICHZELF
Dat DUALISME is de basis van de West-Europese cultuur. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat juist die cultuur het toonbeeld is van een eindeloos GETOB, van een niet op te heffen SCHULDGEVOEL. Als wij de geschiedenis van de west-europese mensheid overzien dŕn treft ons de PERVERSITEIT van die zaak; het sombere gedoe zonder ZON en de nimmer aflatende ONVREDE met het eigen leven. Wij zien mensen die zichzelf GESELEN omdat ze zichzelf schuldig achten, omdat ze vinden dat ze nog steeds niet volgens de helderheid (god) kunnen en willen leven, en wij zien anderen die zich opwerpen als DIENAREN VAN HET HELDERE en die van daaruit de mensen tiranniseren door op die schuldgevoelens te speculeren. Als globaal beeld zien wij de AFKEER VAN HET ZONNIGE en de neiging tot sombere ZWAARWICHTIGHEID en het ŕfwijzen van SEXUALITEIT en NATUURLIJKHEID en VROUWELIJKHEID. Kortom: het beeld van een mensheid die OMGEKEERD is en die op grond daarvan VERWARD is.
Aan het eind van ieders leven was daar dan ook nog HET OORDEEL, want het stond niet voor ieder mens vast dat hij na zijn sterven - hoewel dan toch het LICHAMELIJKE afgedaan had - inderdaad bij de HELDERHEID, de laatste mogelijkheid van de werkelijkheid, zou terechtkomen. En zo is het dan de vraag voor de mens of achteraf blijken zal dat zijn leven zin heeft gehad. Alsof het gaat over iets minderwaardigs, zó heeft de mens zichzelf bekeken, en hij gaf tegelijk blijk van een grote HOOGMOED voorzover hij zich besefte als behorend bij god. Voor deze mens sprak het dan ook vanzelf dat er waren HEREN EN KNECHTEN en dat er het streven was ook een HEER te worden.
MENSELIJK gesproken zijn dit allemaal PERVERSITEITEN en die golden niet alleen voor het ouderwetse europa, maar OOK VOOR DE MODERNE MENSEN. Het misleidende van de MODERNE MENS is echter dat hij de perversiteit REDELIJK weet te brengen; hij weet de zaak te doordenken en in een voor hem aanvaardbare slagorde te krijgen. Daardoor LIJKT het nu géén perversiteit meer te zijn, maar in feite is dat natuurlijk wčl het geval.
De perversiteit van de ANALYTISCHE (Europese) en van de WETENSCHAPPELIJKE (=moderne) mens wordt dus niet veroorzaakt door een mogelijke SLECHTHEID van de mens, maar JUIST DOOR ZIJN INZICHT TOT IETS HOGERS TE BEHOREN. Was dat hogere vroeger GOD, thans is het meer de REDELIJKHEID; in beide gevallen echter levert het een OMGEKEERDE MENS op.

Deze OMKERING heft zichzelf op als de mens straks tot de ontdekking komt dat hij ALS LEVEND MENS de ONTKENNING is van BEIDE werkelijkheden: zowel van de werkelijkheid als de DINGEN (de donkere werkelijkheid) als de werkelijkheid VOORBIJ DE DINGEN (de heldere werkelijkheid), zowel van NATUUR als GEEST En die ontkenning houdt in het inzicht NERGENS BIJ TE BEHOREN. Slechts ZICHZELF te kunnen zijn als precies DE GRENS waartoe de kosmos als proces komt. Op die grens komen twee werkelijkheden samen, maar die grens zčlf behoort bij geen van beide. De mens BESTAAT uit twee werkelijkheden TEGELIJK, maar ALS MENS is hij de ONTKENNING daarvan. Die ontkenning betekent dus niet dat die twee werkelijkheden voor de mens niet zouden BESTAAN, maar hij betekent dat het ER BIJ BEHOREN niet voor de mens van kracht is.
Er is dus in feite geen sprake van het zoeken van een EVENWICHT tussen twee grootheden en dat heeft vanzelfsprekend tot gevolg dat iemand ook niet SCHULDIG kan zijn. Ook kan er geen OORDEEL zijn want er valt helemaal niets af te wegen.

En het leven kan geen COMPROMIS zijn tussen GOED EN KWAAD omdat deze grootheden in feite niet bestaan.
Voor de mens van de OUDHEID, in wie het tot een HELDER BEELD van de werkelijkheid gekomen was, lagen al deze zaken anders. Voor het BEELD geldt geen SCHEIDING van helder en donker terwijl het beeld al ONMIDDELLIJK elke bestaande werkelijkheid ONTKENT - door het feit dat het beeld TRILLING is.
Als de mens van de oudheid zag dat hij in de praktijk BENEDEN het beeld bleef, dan zag hij dat hij BENEDEN ZICHZELF bleef. Voorzover hij dan de kwaliteit van zijn praktische leven trachtte op te voeren was hij bezig ZICHZELF MEER WAAR TE MAKEN, en dat deed hij bijvoorbeeld door de DEUGD TE BEOEFENEN. Het WILLEN DEUGEN is een kenmerk van de oude mens; het gaat hem hierbij om ZICHZELF. De nieuwe mens, zowel de Europese als de moderne, gaat het niet om zichzelf en niet om het willen deugen, maar om HET ERGENS BIJ BEHOREN. Dit laatste is dus UITWENDIG terwijl het willen deugen een INWENDIGE zaak is.
Bij het UITWENDIGE behoort natuurlijk ook de AFHANKELIJKHEID en daarom behoeft het ons niet te verbazen dat de beginnende Europeaan, de ROMEIN, al spoedig met het RECHT kwam aanzetten. Want er moest een EVENWICHT tussen GOED EN KWAAD gevonden worden en de mens moest zichzelf tegenover de ander BESCHERMD weten. Het recht, zoals zich dat voor ons ontwikkeld heeft, is dan ook gebaseerd in de noodzaak tot BESCHERMING en dat kan niets anders dan een COMPROMIS opleveren. Dit doet aan de POSITIEVE WAARDE van het recht niets ŕf, maar wij moeten wčl inzien dat de hele zaak tot voorwaarde heeft dat de mens zichzelf beschouwt als een DUBBELE FIGUUR.

Als de mens zichzelf kent als de ONTKENNING van beide werkelijkheden, dan is hij HELDER zonder helder te willen zijn en hij is DONKER zonder donker te willen zijn. Hij heeft bij geen van beide grootheden BELANG want hij is van geen van beide AFHANKELIJK. En deze ONAFHANKELIJKHEID en BELANGELOOSHEID loopt door het gehele leven van zo’n mens heen. Het FUNCTIONEREN, waarover wij al gesproken hebben, kan nu werkelijk tot zijn recht komen. Door het NERGENS AAN GEBONDEN ZIJN van de mens als ontkenning is de BEWEEGLIJKHEID nu niet meer belemmerd, zodat alles VANZELFSPREKEND zijn gang kan gaan.
In een dergelijke situatie komt alles waarmee een mens zich bezig houdt terecht, terwijl die mens toch tevens volkomen VRIJ is. Voor ons betekent het VRIJ-ZIJN gewoonlijk dat wij de AFHANKELIJKHEID, de BETREKKING, ňpheffen, zodat ons VRIJ-ZIJN in feite een LOS-ZIJN-VAN betekent. De betrekking is dan NEGATIEF GESTELD. Hiermede echter verstoren wij de wčrkelijke verhouding; de betrekking is niet OP TE HEFFEN, hij is slechts te ONTKENNEN. Dat vooronderstelt de AANWEZIGHEID er van terwijl tegelijk ontkend wordt dat de mens daarin OPGAAT, daarbij behoort. Dan weet een mens dat hij van ALLES en van IEDEREEN afhankelijk is terwijl hij tegelijk en wezenlijk niet in die afhankelijkheid ňpgaat.
Het ontkend aanwezig zijn van elke werkelijkheid is ook te bezien als het ABSTRACT-ZIJN van člke werkelijkheid. Dit abstract-zijn is het wezenlijke van het VROUWELIJKE, maar dit is niet hetzelfde als de ABSTRACTE INHOUD van het vrouwelijke.
De inhoud van het vrouwelijke is immers het MANNELIJKE, en dŕt is tegelijk het DONKERE en het HELDERE. Dat is het begrip TOTAAL. Neem ik dit begrip VANUIT DE HELDERHEID, die ten opzichte van het donkere HET LAATSTE is, dŕn verschijnt het totaal als een ABSTRACTIE. Het is dan DOORDRONGEN VAN LICHT, het is TERUGGEBRACHT TOT NIETIGHEID. Dit tot zijn WEZEN teruggebracht BESTAAN is de inhoud van het vrouwelijke; het is de abstractie in de zin van ESSENTIE. Het werkelijk MENSELIJKE, dat als BEELD van de werkelijkheid in onszelf ligt, is het vrouwelijke, en dŕt IS ook abstractie. In de dichteres SAPPHO ziet het vrouwelijke ZICHZELF dan ook als abstractie, d.w.z. als ONTKENNING van člke BESTAANDE WERKELIJKHEID. Het vrouwelijke heeft dan NERGENS MEE TE MAKEN, het is van ŕlles AFGETROKKEN - dat is dan ook de wezenlijke betekenis van het begrip abstractie. Dit vrouwelijke heeft ook niet met de eigen INHOUD te maken; Sappho richt haar “liefde’ dan ook niet dáárop. Reden waarom wij haar LESBISCH noemen: zij richt zich op ZICHZELF ALS ABSTRACTIE. Hieruit blijkt dat de door ons bedoelde ONTKENNING aan het eind van de OUDHEID voor de dag kwam; hij was een direct gevolg van het HELDER-ZIJN van het BEELD in de mens.


DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

No. 45


Hoger en Lager
Als wij de mens beschouwen, niet naar de ONTKENNING die hij is, maar naar datgene waaruit hij BESTAAT, dan kunnen wij ons afvragen welke verhouding er is tussen de werkelijkheid DONKER en de werkelijkheid HELDER. Deze verhouding is niet zo moeilijk te vinden al wij ons indenken dat de helderheid de werkelijkheid als SAMENGAAN is. Dit samengaan ontstaat als LAATSTE MOGELIJKHEID van de beweeglijke verhouding tussen de EENHEDEN waaruit de werkelijkheid opgebouwd is. Een mogelijkheid die verder gaat dan het SAMENGAAN qua beweeglijkheid is er voor de eenheden niet. Wij kunnen dus zeggen dat de werkelijkheid in laatste instantie SAMENGAAN oftewel HELDERHEID is. Die heldere situatie gaat boven het donkere uit; hij volgt er op als HOOGTEPUNT.
Indachtig het bovenstaande is het geen wonder dat de mens, die zichzelf beziet naar datgene waaruit hij BESTAAT, als vanzelfsprekend gericht is op de helderheid, die dan voor hem HET HOOGSTE is. Hij is dan vanzelfsprekend GELOVIG en bovendien bestaat er voor hem het begrip HEER EN KNECHT, terwijl hij zijn leven lang SCHULDIG blijft omdat hij de werkelijke absolute helderheid niet heeft kunnen waarmaken. Hij MOET zichzelf als een MISLUKKING zien.
Ook als de mensen straks zover komen dat zij het heldere niet meer inderdaad BOVEN ZICHZELF zien, maar als de LAATSTE MOGELIJKHEID in zichzelf, is deze laatste mogelijkheid toch ook weer de HOOGSTE mogelijkheid, en daarmee is noch de GELOVIGHEID, noch het DUALISME opgeheven. Zelfs moeten wij dŕn vaststellen dat het voor de mens nňg moeilijker is geworden zonder SCHULD te leven, omdat aan een werkelijkheid IN ZICHZELF al helemaal niet meer te ontkomen valt. God was bij gelegenheid nog te ontlopen, maar van JEZELF kom je niet ŕf Omdat de helderheid inderdaad DE LAATSTE MOGELIJKHEID is kunnen de mensen hun gelovigheid nooit kwijt raken door GOD AF TE ZWEREN, of de helderheid OP ZICHZELF te ontkennen. De gelovigheid verdwijnt als de mens POSITIEF ontdekt dat hij ONTKENNING VAN ELKE WERKELIJKHEID is. Dat hij als zodanig ER IS, dat hij als zodanig BESTAAT.

De begrippen nuance en detail
Vanaf het moment dat de mens het BEELD van de werkelijkheid HELDER in zichzelf ziet gaat hij zich richten op de STRUCTUUR van dat beeld. Hij gaat onderzoeken HOE HET ZIT met dat beeld - hij begint met de ANALYSE. Er zijn hieraan twee dingen voorondersteld: ten eerste de aanwezigheid van het beeld dat zal worden geanalyseerd, en ten tweede een UITGANGSPUNT van waaruit dat proces kan plaatshebben. Het beeld in de mens is NIET VANUIT ZICHZELF helder geworden; met het beeld zčlf is niets gebeurd, want daarmee kŕn niets gebeuren: het is het BEELD VAN DE WERKELIJKHEID. De werkelijkheid verandert niet. Het beeld is helder geworden VANUIT DE HELDERHEID die voor de mens geldt. Tijdens zijn ontwikkeling maakt de mens zich steeds meer waar als de helderheid die voor hem geldt. En van daaruit wordt het beeld meer helder zichtbaar. Als het beeld aan het einde van de oudheid helder zichtbaar is, wordt de mens zich bewust van twee grootheden: het beeld enerzijds en de helderheid (voor hem DE GEEST) anderzijds. De werkelijkheid is nu voor de mens TWEELEDIG. En in deze tweeledigheid is voor hem de HELDERHEID het UITGANGSPUNT van ŕlles.
Vanuit dit uitgangspunt wordt het BEELD door het HELDERE, de GEEST, dóórdrongen. Dit eerste moment komt in de geschiedenis voor de dag als het CHRISTENDOM, dat spreekt van het LICHT dat de duisternis DOORSTRAALT. Het is de gedachte van de ZOON die door de VADER de wereld ingestuurd wordt om de mensen te redden. Dus: dat wat UITGAAT van de HELDERHEID en dat het DONKERE DOORLICHT om het daarmee terecht te brengen. Het inzicht van TWEELEDIGHElD is de AANZET tot de ANALYSE. Zonder dit inzicht komt de mens er niet toe alle dingen als TWEELEDIG (en dus SPLITSBAAR) te beschouwen. En het uitgangspunt is hierbij de HELDERHEID, of de GEEST. Daarom is de analyse altijd een INTELLECTUELE kwestie; het loopt uit in PURE WETENSCHAP.

Het beeld, dat door de mens gezien wordt, wordt gezien VANUIT DE HELDERHEID, maar dat betekent nog niet dat daarom die helderheid als MAATGEVEND beschouwd moet worden. Voor het gros van de mensen is dit wčl het geval; bevangen als zij zijn in het ZICH ONTWIKKELEN richten zij zich op de HELDERHEID en stellen dŕt als de NORM voor alles.
Er zijn echter altijd enkelingen die niet bevangen zijn in het ZICH ONTWIKKELEN. Voor die mensen geldt het MENSELIJKE, en voor hen kŕn alleen maar de ONTKENNING gelden. Dat betekent dat het voor die mensen OM HET BEELD BLIJFT GAAN, ook al ontdekken zij, eveneens VANUIT DE HELDERHEID, allerlei in en aan dat beeld. Het niet laten gelden van het MAATGEVEND-ZIJN van de helderheid houdt vanzelfsprekend in dat de werkelijkheid niet als TWEELEDIG gezien wordt, hoewel er in de werkelijkheid wčl ONDERSCHEIDINGEN te maken zijn. Maar dit geldt voor die ENKELINGEN die in feite BUITEN en BOVEN hun eigen CULTUUR staan; de meeste mensen staan dat niet. Voor hen moet de ANALYSE doorzetten.
Als de werkelijkheid zowel als DONKER geval als als LICHT geval ONTKEND aanwezig is voor die laatstgenoemde mensen, terwijl er in het beeld toch ONDERSCHEIDINGEN te maken zijn, dan leveren die onderscheidingen een GENUANCEERD BEELD op. Het beeld is en BLIJFT aanwezig, maar het verschijnt in de mensen steeds VERFIJNDER.
De ONDERSCHEIDING, die steeds de OVERGANG (en dus de SCHOONHEID) in stand houdt, is het begrip NUANCE.
De ONDERSCHEIDING, die zich richt op de SCHEIDING tussen het één en het ŕnder, is het begrip DETAIL. Bij dit laatste geval gaat de SCHOONHEID verloren omdat het IN ELKAAR OVERGAAN niet meer aan de orde is. Behalve de schoonheid gaat ook de VORM teloor; met het laten gelden van de SCHEIDING vervalt de RANGSCHIKKING. Als het EEN en het ANDER op zichzelf komen te staan, los van elkaar en zonder rangschikking, dan zijn zowel het EEN als het ANDER gesteld als BEPAALDHEDEN. Zij zijn alleen maar DAT of DIT en niets ŕnders.
Gaat het echter over NUANCES, dŕn zijn het EEN en het ANDER helemaal niet LOS van elkaar, terwijl zij bovendien in een rangschikking tezamenhangen. Zij zijn dan niet gesteld als BEPAALDHEDEN, maar als ALGEMEENHEDEN.

Detail en nuance in het oude europa
Omdat het GENUANCEERD-ZIJN de wezenlijke situatie van het BEELD in de mens is, komt de reactie hierop als eerste naar voren in de Europese geschiedenis. De allervroegste CHRISTENGEMEENTEN staan in het teken hiervan, maar lang duurt dit niet. Al heel vlug zet zich de analyse door. De meest opvallende karaktertrek van de analytische mens is zijn ONVERZOENLIJKHEID. Voor hem is er geen OVERGANG, dus is het voor hem DIT OF DAT. En dit verschijnsel komt voor de dag als de ROOMSE CHRISTENEN al spoedig beginnen de christengemeenschappen uit te roeien. En het zet zich door in de KETTERVERVOLGINGEN en de HEKSENVERVOLGINGEN. Die ketters waren doorgaans mensen voor wie het beeld GENUANCEERD was en dat gold ook voor die vrouwen die voor heksen uitgemaakt werden. Wat door ROME bestreden werd was dus eigenlijk het NIET ALS DE MAAT NEMEN VAN DE HELDERHEID, en dat werd dan ONGELOOF genoemd.
De “genuanceerde” enkelingen zetten de lijn van de oudheid voort: het OERCHRISTENDOM dat ONDERDUIKT in de Europese cultuur en dat via de MYSTIEK terugkomt in de werkelijke FILOSOFIE, vooral in HEGEL. Die filosofie is gebaseerd op HET BEELD, en dus op de ONTKENNING, zodat het déze lijn in het denken is die tenslotte BIJ DE LEVENDE MENSEN TERECHTKOMT. Ieder die voor de LEVENDE mens strijdt (bijvoorbeeld KARL MARX) gaat terug op HEGEL.
De lijn van de ANALYSE kennen wij voldoende uit de geschiedenis. Maar het is van belang te begrijpen dat het denken van KANT bij de ANALYTISCHE lijn behoort. Kant is dus ZUIVER EUROPEES, en dŕt is de BEPERKING in zijn denken. De ŕndere lijn is te noemen OP EUROPESE WIJZE DE WERKELIJKE ONTWIKKELING. Op deze lijn komt het čchte christendom voor, en natuurlijk ook het evangelie, terwijl wij er een tijdlang ook de EUROPESE KUNST op aantreffen. Tenslotte echter is de kunst toch ook ANALYTISCH geworden, zodat VORM EN SCHOONHEID verloren zijn gegaan.
Nog een opmerking: ONVERZOENLIJKHEID en TOLERANT-ZIJN gaan hand in hand; beide begrippen spelen dan ook hun rol in europa. Voor een GENUANCEERD mens bestaat er géén TOLERANTIE: voor hem is ŕlles OVERGANG.


DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

No. 46.

Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E

Wat er plaats vindt in de mens
Voor het LEREN KENNEN van onszelf als de ontkenning van elke werkelijkheid, in de zin zoals wij hiervoor bedoeld hebben, is het van het grootste belang dat wij inzien dat er nooit iets met de mens zčlf gebeurt. Dit is in strijd met het gangbare denken, waarin juist de VERANDERING centraal staat en gezien wordt als de reddende factor. Op grond van de verandering zal de mens mogelijk eens terechtkomen. Deze gedachte echter is fout; hij is gebaseerd op een foutief inzicht waarbij het GEVOLG van aan zaak - zoals zo vaak gebeurt aangezien wordt voor de zaak zčlf. En dit heeft ten gevolge dat het de mensen steeds maar niet gelukt tot de kern van het probleem door te dringen. Het gaat ons om het volgende:
In ieder mens is BEWUSTZIJN, en dat is het TRILLENDE BEELD van de werkelijkheid naar haar ALGEMEENHEID. Wij kunnen ook zeggen dat het het beeld is van de werkelijkheid NAAR HAAR WAARHEID, maar dit is een uitdrukking die de MODERNE MENS al bij voorbaat afschrikt. Overigens is die uitdrukking wčl juist
Zoals we gezien hebben komt dat BEELD op een gegeven moment in de mens HELDER voor de dag. Vanaf dat moment worden de NUANCES in dat beeld zichtbaar voor de mens. Het beeld zčlf, oftewel ons BEWUSTZIJN, kent ALLEEN MAAR NUANCES, in het bewustzijn valt niets te ANALYSEREN omdat de werkelijkheid zčlf niet toelaat dat het EEN van het ANDER gescheiden wordt. De werkelijkheid zčlf ALS TRILLING is één en al OVERGANG. Vanaf het moment dat het beeld HELDER is worden dus de NUANCES meer en meer zichtbaar. Iets anders is er aan het beeld voor de mens niet te zien.
Het feit evenwel dat de nuances ZICHTBAAR worden houdt nog niet in dat er met het beeld in de mens iets gebeurt. En ook houdt het niet in dat er met de mens zčlf iets gebeurt. Het beeld van de werkelijkheid IS ZOALS HET IS, of het nu voor de mensen van een bepaalde generatie zichtbaar is of niet. Als de mens aan dat beeld vele NUANCES weet te onderscheiden is daarmee dat beeld nog niet veranderd, en dus is de mens niet wezenlijk veranderd. Dit onveranderlijk-zijn is het GRONDKENMERK van de mens; het doen van deze ontdekking levert de levende mens het RUSTPUNT voor zijn leven op. In zoverre is het begrijpen van datgene waarover wij nu nadenken van GROOT PRAKTISCH NUT.
Het herkennen van zichzelf als ONVERANDERLIJKHEID behoort natuurlijk ook tot de verworvenheden van de mens aan het einde van de OUDHEID. De ZOON VAN DE MENS zegt dan ook: IK BEN ALTIJD IN UW MIDDEN. De voorwaarde daartoe is dan dat het de mensen om MENSELIJKHEID, en dus OM ZICHZELF, te doen is. De werkelijke mens kent zichzelf als iets EEUWIGS. Dit laatste is uiteraard door de ANALYTISCHE mens verkeerd begrepen; voor hem ging het niet om het PRAKTISCHE “in Uw midden zijn” (hoewel het er toch duidelijk staat), maar om de onveranderlijkheid van de HELDERHEID. Het ging hčm dus om het eeuwige van god, maar daarmee is člke LEVENSMOGELIJKHEID ŕfgesloten, zoals wij gezien hebben.
Het is duidelijk dat, zeker in de moderne mensen, die onveranderlijkheid zelden aan bod komt. Daarom blijkt ook meer en meer dat de mensen, naarmate zij wetenschappelijk en technisch verder komen, geen RUST bij zichzelf kunnen vinden. Omdat zij daar evenwel toch niet buiten kunnen (het is de basis van hun leven) gaan zij er naar ZOEKEN. Het enige dat zij dŕn zullen tegenkomen is AFLEIDING en dat is dan ook hetgeen wij meer en meer op de voorgrond zien komen in de MODERNE wereld. De AFLEIDING, de ONTSPANNING, is zo langzamerhand een factor van enorme betekenis geworden in onze wereld. Maar het is RUST NEMEN VAN VOORTGAAN, van de éne onderscheiding naar de ŕndere, en het is niet het IN RUST ZIJN. Geldt dit laatste dan is er geen AFLEIDING nodig, geldt het RUST NEMEN, dan komt de mens nooit TOT RUST.

Als wij inzien dat het met de mens gesteld is zoals hierboven getekend, dan kunnen wij ook het onderscheid begrijpen tussen DE ZAAK en HET GEVOLG. Want het zichtbaar worden van de NUANCES in het beeld heeft wčl talloze GEVOLGEN voor de mens. Alles wat hij onderneemt kŕn hij ondernemen op grond van het zichtbaar-zijn van de nuances in het beeld.

De ANALYSE, die zich doorzet als de mens van de oudheid klaar is, geldt als het EERSTE GEVOLG van het zichtbaar-zijn van de nuances. Op grond hiervan onderneemt de mens allerlei. Dit “allerlei” houdt de gehele HISTORISCHE ONTWIKKELING in, en vooral in de moderne tijd is dat niet weinig. Maar, wij hebben het al zo vaak gezegd: DAT HEEFT HEM NIETS MENSELIJKS OPGELEVERD…!
De ANALYSE is een proces dat in de mens plaats vindt; het is in zoverre een MENSELIJK proces dat het bij de mens niet wčg te denken is. Daarom kan geen enkele mensheid er OMHEEN. Bovendien levert alleen de analyse een PRAKTISCH LEEFBARE WERELD op, maar aan het einde van de ZELFBEWUSTWORDING staat toch weer de WEZENLIJKE MENS, precies zoals hij ALTIJD geweest is.
Wij hebben onwillekeurig de neiging de mens te zien als het resultaat van zijn eigen ONTWIKKELING, en van daaruit te menen dat er in de loop der tijden iets met hem gebeurt. Als wij willen spreken van GEBEUREN, heeft dit betrekking op de GEVOLGEN van datgene dat WEZENLIJK in de mens gaande is.
Dat WEZENLIJKE, het zichzelf NUANCEREN van het beeld, is een zaak die buiten de mens ZELFBEWUST omgaat. Niemand kan er iets aan toe of aan ŕf doen, en dat proces vindt plaats langs de weg der OPEENVOLGENDE GENERATIES. Dus niet via het doorgeven van kennis of ervaringen, maar DOMWEG door de GEBOORTEN.
Wij spraken de vorige week over de begrippen NUANCE en DETAIL, en wij hebben die begrippen NAAST ELKAAR besproken alsof het GELIJKSOORTIGE begrippen waren. Maar intussen moet duidelijk geworden zijn dat de werkelijkheid alleen maar NUANCES oplevert. De DETAILS, die als gevolg daarvan door de mens te voorschijn worden gebracht, behoren natuurlijk óók tot de werkelijkheid omdat de mens er toe behoort, maar zij zijn GEVOLG van de aanwezigheid van de mens. In zoverre zouden wij kunnen spreken van VOORBIJ DE WERKELIJKHEID, temeer omdat het de bestaande werkelijkheid is die door de mens tot een INTELLECTUELE (doorlichte) WERKELIJKHEID wordt omgezet. Het DETAIL is de werkelijkheid als NIET MEER DE WERKELIJKHEID. Als wij ons dŕt realiseren begrijpen wij hoe ONPRAKTISCH in feite de moderne mens is als hij denkt praktisch te zijn en zich volledig op de dingen richt en zichzelf daarmee GELIJK DENKT. Want werkelijk PRAKTISCH-ZIJN houdt in het besef dat de door de mens gemaakte DINGEN “voorbij de werkelijkheid” liggen en dus BIJZAAK zijn. Bijzaak evenwel betekent niet dat iets onbelangrijk is en dus VERWAARLOOSD kan worden, in tegendeel: het betekent dat die zaken ZONDER BELANG voor wie dan ook HEBBEN TE GELDEN en AANWEZIG MOETEN ZIJN. Tot dit inzicht zijn wij echter nog lang niet gekomen

De cultuur als bijzaak
Elke cultuur BERUST OP ANALYSE, want elke cultuur is een DETAIL dat als het ENIG BELANGRIJKE naar voren wordt gebracht. Dat gold óók voor de OUDHEID die de ANALYSE als zodanig nog niet kende. Onze cultuur BERUST niet alleen op de analyse, maar onze CULTUUR IS ANALYSE. Wat in de oudheid tot cultuur kwam BERUSTTE er alleen maar op. Want ook de NUANCES die in de oudheid voor de dag waren gekomen gaven een aantal mensen aanleiding tot ANALYSE. En dus zetten die mensen een CULTUUR in die voor de anderen MAATGEVEND was.
De culturen van de oudheid berustten dus ook op BIJZAKEN, en dat blijkt wel als wij de GEBRUIKEN en vooral de MISBRUIKEN bestuderen. De TEMPELPROSTITUTIE bijvoorbeeld was een INSTELLING die de priesters behoorlijk GEWIN bracht; de BIJZAAK was tot HOOFDZAAK gesteld en men was gedwongen daaraan te beantwoorden. Waarom het wčrkelijk ging was deze NUANCE, dat het VROUWELIJKE zich in het HUWELIJK vastlegde aan het BEPAALDE (namelijk DEZE man), en dat dit in strijd was met de gedachte dat het vrouwelijke DE GEEST (die ALGEMEEN is) inhield. De ANALYSE van deze NUANCE levert het GEBOD op een OFFER te brengen aan de godin van de LIEFDE.
Een ander voorbeeld: in de tijden van het MOEDERRECHT gold de gedachte dat het vrouwelijke ŕlles inhoudt. Dat ALLES was dan in feite het MANNELIJKE. De analyse van deze gedachte levert de MANNELIJKE OVERHEERSING op: hij was als inhoud van het vrouwelijke HAAR BESTAANDE VERTEGENWOORDIGER, en dus had iedereen, en ook en vooral de vrouw, hem te gehoorzamen.
In člke CULTUUR hebben de mensen van het DETAIL, dat voor hčn aan de orde was, het HEIL voor de mensheid verwacht. Maar deze concrete details openen wezenlijk geen enkel perspectief. De vraag is: hoe gaat het dan wčl?

Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

No. 47.

Hoe komt de mens tenslotte terecht?
Het is duidelijk dat de mens niet terecht komt via de BIJZAKEN. De verschillende CULTUURMOMENTEN, waarvan de mensen telkens de oplossing van al hun problemen verwacht hebben, houden door hun BEPAALDHEID géén factoren in om een voor IEDEREEN geldende menselijkheid tot stand te brengen. Ook voor de cultuur van de MODERNE MENS geldt dit: hij kan met zijn WETENSCHAP en zijn TECHNIEK, en zijn vermogen tot ORGANISEREN, geen MENSELIJKHEID verwerkelijken.
Enkele factoren, die ons bij de oplossing van het probleem brengen, hebben wij in de loop van onze beschouwingen al genoemd: daar was de ONTKENNING van elke bestaande werkelijkheid. De mens behoort noch bij de MATERIE, noch behoort hij bij het HELDERE; geen enkele GEDACHTENGANG brengt hem terecht en ook geen enkele DWANG. Ook hebben wij de mens thans herkend als het ONVERANDERLIJKE dat wčrkelijk BESTAAT.
De MODERNE MENS organiseert zich een wereld uit de DETAILS die hij heeft gevonden toen hij de werkelijkheid analyseerde. Dat TOTAAL van details wordt meer en meer door de moderne mens FUNCTIONEREND gesteld, en, zoals wij al eerder gezien hebben, het karakter van een functionerende werkelijkheid is een BEWEEGLIJKE werkelijkheid. Dat staat dus aan het einde van de moderne cultuur; een beweeglijke, een TRILLENDE werkelijkheid, bestaande uit de DITTEN EN DE DATTEN, bestaande uit ALLES WAT ER IS. Voor die werkelijkheid geldt derhalve hetzelfde als voor HET BEELD, dat in de mensen leeft.
Als de moderne mens dit tenslotte heeft opgeleverd vindt hij ongewild een aansluiting met zichzelf: de door hem opgebouwde UITERLIJKE werkelijkheid is van hetzelfde KARAKTER als de in hem levende werkelijkheid - alleen van dit laatste BEELD weet hij in feite niets ŕf. Hij VOELT een aansluiting zonder te weten waarop dit betrekking heeft.
Vanaf het moment van dit AANVOELEN gaat de mens uiteraard opletten; het OVEREENKOMSTIGE van de concrete werkelijkheid en zijn eigen innerlijk wordt hem dan steeds meer duidelijk. De VERWANTSCHAP, die hij aanvoelt, is iets geheel NIEUWS voor de mensen. Want voor het eerst gaan zij zich in de wereld THUISVOELEN, en dat komt door het feit dat nu alles PSYCHISCH voor de mensen gaat worden. Om dit te begrijpen moeten we eerst weten wat in de mens de PSYCHE is en hoe die zaak voor de levende mens geldt.

Wat is de menselijke psyche
Er zijn verschillende ANDERE WOORDEN voor de PSYCHE: vaak wordt er gesproken van de ZIEL van de mens en ook het woord GEVOEL wordt gebezigd. Maar aan die woorden WETEN we niets.
We weten pas dŕn iets als we er achter zijn gekomen WELKE SITUATIE van de ENKELVOUDIGHEDEN iets is. Zolang we dŕt niet weten geven we in feite steeds ANDERE WOORDEN, die een zaak wellicht iets verduidelijken, maar die eigenlijk niets zeggen.
Wij moeten ons opnieuw het BEELD IN ONSZELF indenken: dat beeld is TRILLING, en die trilling DOORLOOPT ŕlle mogelijkheden van verhoudingen die er qua BEWEEGLIJKHEID tussen de enkelvoudigheden zijn. Het VERSCHIJNSEL, dat een mens is, is niet ALLEEN MAAR dat trillende beeld, dat BEWUSTZIJN. Het bewustzijn (het beeld) is EEN VAN DE BEWEGINGEN, die de enkelvoudigheden als mens maken. Het is één van de ASPECTEN, en dat blijkt als wij de gehele beweeglijkheid van de werkelijkheid bestuderen. Een ander aspect is de PSYCHE.
De mens is ook een DING, hij is MATERIE, hij is een SAMENSTELLING, maar dat is hij niet NAAST al het andere; de enkelvoudigheden zijn TEGELIJK al deze verhoudingen. In de MATERIE is de trilling van HET BEELD dominerend. En daardoor gaat de materie MEETRILLEN met de trilling van het BEELD. De materie gaat functioneren als de KLANKKAST van de viool; wat die mooie TOON ňpwekt is de trillende SNAAR (bij de mens het bewustzijn, het beeld), maar zonder de klankkast zouden wij hem niet kunnen horen. De MATERIE (klankkast) maakt het trillen waarneembaar. De PSYCHE doet ons Het BEWUSTZIJN ERVAREN.

Het is dus het MEETRILLEN van de enkelvoudigheden in de situatie MATERIE met het TRILLEN van de enkelvoudigheden in de situatie BEWUSTZIJN dat wij kennen als de PSYCHE. Hoewel wij over DE psyche spreken als zou het een of ander VAST verschijnsel zijn, is het zo dat het in feite gaat over een SOORT van beweeglijkheid, het is een TRILLINGSTOESTAND. Deze toestand ERVAREN wij aan de ander als “warmte”, “innigheid”, enzovoort, en wij ervaren hem aan en in onszelf via HET GEVOEL. Wij kunnen hier niet van een HARMONIE spreken; de vioolsnaar harmonieert ook niet met de klankkast van de viool. De klankkast maakt de trilling HOORBAAR, zodat wij hem kunnen ERVAREN. Hij ZET HEM OM tot een concreet verschijnsel.
Dit betekent dat Het BEELD IN ONSZELF waarneembaar wordt AAN ONSZELF ALS TASTBAAR DING. Het bewustzijn wordt dus waarneembaar, en wij kunnen het thans ERVAREN. Uiteraard geldt dit ook voor de overige levende werkelijkheid.
Omdat het over een soort van TRILLING gaat is er in deze zaak niets MEETBAARS; er is inzake de menselijke psyche geen enkele NORM aan te geven. En ook is het niet zo dat wij aan onszelf HET BEELD ervaren; de psyche verschaft ons omtrent ons eigen BEWUSTZIJN géén duidelijkheid. Omdat het alleen maar MEETRILLEN is. De TOON, die uit de viool komt is ook alleen maar een trilling en ook die trilling roept qua beeld niets in ons op. Het werkelijk beleven van MUZIEK heeft dan ook niets met VOORSTELLINGEN te maken, noch heeft het met GEDACHTEN te maken. Het beleven van muziek is ALLEEN MAAR HET BELEVEN VAN TRILLINGEN en de mooiste belevenis ligt daar waar de trillingen het zuiverst overeenkomen met het trillen van HET BEELD. Er valt hier niets MET NAME TE NOEMEN, er is niets dat hoe dan ook BEPAALD kan zijn. Vooral inzake de MODERNE MUZIEK is dit overigens wel een gegeven om eens op door te denken
Het bovenstaande geldt niet alleen voor de muziek; het geldt in wezen voor ALLE KUNSTEN, maar opgemerkt moet worden dat wij moderne mensen geheel ontwend zijn de kunst te beoordelen naar de sterkte van de TRILLING. Voor ons is op de een of andere manier toch de VOORSTELLING het belangrijkst, óók als wij die voorstelling met onze ZOGENAAMDE ABSTRACTIES wčggewerkt hebben. Het gaat dus niet OM DE VOORSTELLING, maar VIA de voorstelling.

De aansluiting
Als het MEETRILLEN in onszelf, dat een meetrillen is met het beeld van de WERKELIJKHEID ZELF, gaat OVEREENKOMEN met het trillen van de wereld die wij om ons heen hebben, dŕn ervaren wij een AANSLUITING VAN ONSZELF MET DE WERELD. Hierbij doet het voorlopig niet terzake dat wij die wereld zčlf hebben OPGEBOUWD. Als wij die AANSLUITING voelen kunnen wij wčl van HARMONIËREN spreken, omdat we nu te doen hebben met twee afzonderlijke “trillingen”, die met elkaar blijken overeen te stemmen - min of meer.
Als derhalve de MODERNE MENS zo ongeveer klaar is met zijn moderne cultuur, en hij steeds meer een werkelijkheid heeft OPGEBOUWD volgens zijn inzichten van ORGANISATIE (zodat de zaak FUNCTIONEERT, en dus TRILT), dŕn gaat die moderne mens bemerken dat die wereld overeenkomt met iets in hemzelf. Hij herkent dan HET PSYCHISCHE, zonder overigens het beeld te herkennen.
Dit betekent voor die LAAT-MODERNE MENS dat hij zich gaat THUISVOELEN in zijn wereld, en dŕt is VOOR HET EERST IN DE GEHELE GESCHIEDENIS VAN DE MENSHEID. In geen enkele cultuurperiode, ook niet in de oudheid, heeft de mens zich THUISGEVOELD in de wereld - daarom ging hij steeds op weg om allerlei te ONTWIKKELEN. Wčl heeft hij HET ZICH GEMAKKELIJK GEMAAKT als hij daarvoor de kans kreeg. Het “zich gemakkelijk maken in de wereld” is een ONVOLWASSEN POGING het THUIS ZIJN te verwerkelijken. Door de kinderachtigheid van die poging loopt het steeds op een MISLUKKING uit; werkelijk thuis-zijn kan alleen maar PSYCHISCH. De ENKELINGEN Hebben dit al lang geweten, voor het GROS van de mensen vertoont zich deze zaak pas aan het einde van de MODERNE TIJD.
Voor het eerst in de menselijke geschiedenis gaat er dan iets UITERLIJKS overeenstemmen met iets INNERLIJKS; de functionerende DINGEN stemmen overeen met de PSYCHE. Het is duidelijk dat de bedoelde AANSLUITING een LEVENDE zaak is en dat de OBJECTIEVE WERELD voor de mensen een PSYCHISCHE wereld wordt.
Maar wij moeten wčl in de gaten houden dat er omtrent HET BEELD in de mens nog niets duidelijk is geworden. De weg is voor de mensheid nog niet ten einde; het ZELFBEWUSTZIJN is er óók nog en daarin moet de hele zaak op den duur terechtkomen als de mens VOLWASSEN geworden is.


DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

No. 48.

Een functionerende wereld
De moderne mens gaat over tot het ORGANISEREN van zijn wereld, en hij heeft al spoedig in de gaten dat zo’n wereld moet FUNCTIONEREN. De zaak moet beweeglijk zijn, en dat is niet zo verwonderlijk als wij bedenken dat de zaak een en al INTELLECT is. Een intellectuele wereld is een door de mens opgebouwde wereld waarin ALLE DINGEN inhoud van het ZELFBEWUSTZIJN zijn. Als een zodanige inhoud zijn die DINGEN dan BEWEEGLIJK aanwezig.
Het OPBOUWEN van die INTELLECTUELE wereld geschiedt nooit vanuit menslievendheid. De behoefte een MENSELIJKE WERELD te bouwen is nimmer de drijfveer voor het handelen van de mensen, voorzover dat handelen gegrond is in de CULTUUR van de betrokken mensen. Enkelingen streven naar een MENSELIJKE wereld; de GANG VAN ZAKEN echter berust op de geldende CULTUREN en is zodoend altijd een EENZIJDIGHEID. Deze eenzijdigheid is de ZAKELIJKHEID.
De intellectuele wereld waarnaar de moderne mensen toewerken ontstaat ook aan de ZAKELIJKHEID; de organisatie tot een FUNCTIONERENDE wereld geschiedt vanuit bloot EIGENBELANG. De moderne mens ziet in dat op die manier zijn EIGEN ZAKEN het beste gediend zijn. Geen enkel bedrijf, ook niet in de “derde wereld” kan zijn mensen als SLAVEN behandelen; het bedrijf is gediend met in een zekere WELSTAND levende mensen. Dan is de productie optimaal en de voortgang daarvan is zo het best gegarandeerd. En nu is het vanuit deze en dergelijke motieven dat er toch een wereld opgebouwd wordt.
Het was nooit de BEDOELING, maar juist die functionerende wereld, opgebouwd vanuit EIGENBELANG, blijkt te harmoniëren met het MEETRILLEN dat in de mensen de PSYCHE is. Zozeer was dit niet de bedoeling dat wij zouden kunnen stellen dat niemand er aan begonnen zou zijn als hij van tevoren geweten had dat de hele onderneming hierin zou uitlopen. Want blijken zal dat aan de PSYCHE de zakelijkheid ONGEMERKT ZAL STUKLOPEN
Het stuklopen van de moderne wereld vindt plaats aan datgene dat in die wereld niet in tel was. Het vindt dus plaats aan het TEGENDEEL: de menselijke PSYCHE is het meetrillen met het BEWUSTZIJN en dit laatste is niet het belangrijke in de moderne wereld. In die wereld gaat het om het ZELFBEWUSTE; het gaat om WETENSCHAPPELIJKHEID en om INTELLECTUELE REDELIJKHEID. Vanuit die redelijkheid komen we wčl TEGEMOET aan het psychische, maar het gáát ons er niet om. De gezelligheid, de sfeer, het gevoel worden als behorend bij de mens beschouwd en van daaruit is er allerlei dat “aan die behoefte” beantwoordt, maar dat wčl met mate en “wetenschappelijk verantwoord”. Dit tegemoetkomen aan de psychische BEHOEFTE wordt groter naarmate de moderne mens verder vordert. Want het psychische ligt als KIEM in de moderne mensen en die kiem ontluikt steeds meer. Maar hij wordt onveranderlijk ZELFBEWUST benaderd. Een gevolg hiervan is dat enerzijds het psychische meer en meer VERWAARLOOSD wordt, terwijl het anderzijds meer en meer MISBRUIKT wordt voor zakelijke doeleinden.
Als er tenslotte voor de moderne mens de AANSLUITING is met zichzelf als PSYCHE wordt ook die zaak weer ZELFBEWUST: het gáát dan om de psyche en deze wordt de NORM voor het doen en laten van de mensen. Deze norm echter ONTKENT steeds het eigen NORM-ZIJN, en wel door het TRILLENDE KARAKTER ervan. Hierop komen wij later nog terug. In ieder geval moeten wij wčl inzien dat met het psychisch worden van de wereld de moderne mens het MENSELIJKE nog niet terecht gekomen is. Evenwel is de mens wel bij zijn LEVENDE INNERLIJK aangeland; hij kan nu niet meer OM ZICHZELF HEEN, zoals hij nog wel kon doen toen hij zich als modern mens op zijn ZELFBEWUSTZIJN richtte. Dit ONVOLWASSEN ZELFBEWUSTZIJN namelijk is altijd OBJECTIEF voor de mensen: je kunt het BUITEN JEZELF plaatsen en zo als HOGERE NORM hanteren - hetgeen dan ook altijd gebeurd is. Het zelfbewuste bepaalde het DOEN EN LATEN van de mensen; het was vastgelegd in ZEDELIJKE en MORELE normen, die overigens door de LEVENDE mens volop ontdoken werden, en wel juist dáár waar het psychische zich gelden liet. Begrijpelijk is dat dit vooral het geval was bij de OUDERWETSE mensen voor wie - zoals we gezien hebben - alles nog vanuit het BEWUSTZIJN was.

Een nadere beschouwing van de psyche
Het MEETRILLEN is een PERSOONLIJKE zaak, want hoewel het meetrillen is met het BEELD in onszelf, dat een ALGEMENE zaak is, is de WIJZE WAAROP dit meetrillen geschiedt voor IEDEREEN ANDERS. Want het de SAMENSTELLING, en dus het BEPAALDE ZIJN van de afzonderlijke mensen, dat met het beeld meetrilt. Ieder mens trilt dus OP EIGEN WIJZE.
Er is derhalve een TWEELEDIG aspect: enerzijds is er het ALGEMENE, dat als het ware de BRON van het psychische is, en anderzijds is er het persoonlijk BEPAALDE dat voortkomt uit het feit dat de mens ook een DING is. En dat DING bepaalt het meetrillen en dus het psychische.
Vanuit het DENKEN IN IDEALEN hebben wij de neiging de bepalende functie van het ding te zien als iets NEGATIEFS, als een TEKORTKOMING. En uiteraard doen wij pogingen om die negatieve werking op te heffen of in ieder geval zo klein mogelijk te maken. Gedacht vanuit de werkelijkheid zčlf is dit echter allemaal ONZIN; er is geen verhouding in de werkelijkheid die negatief of positief te beoordelen zou zijn. Al dergelijke KWALIFICATIES vinden hun oorzaak in de GELOVIGHEID van de onvolwassen mensen: zij zien de werkelijkheid als een HOGERE en een LAGERE zaak. De REALITEIT heeft hiermee niets te maken.
We behoeven dus niet af te komen van de werking van HET DING ten aanzien van het MEETRILLEN. Het is een LOGISCHE SITUATIE van de werkelijkheid. En daarom maakt het niets uit dat die werking er is.

Wat evenwel van groot belang is, is de vraag of het meetrillende DING wel volledig IN STAAT IS om op EIGEN WIJZE mee te trillen. De vraag is namelijk bij de levende, en vooral bij de ONVOLWASSEN mensen, in hoeverre HET DING WERKELIJK DING IS, en niet één of ander VERFROMMELD GEVAL.
Als de mens zichzelf als bepaaldheid VRIJ LAAT, en niet vanuit allerlei ZELFBEWUSTE ideeën en meningen die bepaaldheid probeert te VERVORMEN tot iets geheel ŕnders, dan trilt hij VRIJ MET ZICHZELF MEE; hij is dan wčrkelijk PSYCHISCH en hij is dat OP EIGEN WIJZE. Het psychische is dus niet gebonden, zoals wij gewoonlijk denken, aan een sterke EMOTIONALITEIT en het psychische is niet de SPECIALITEIT van de zogenaamde GEVOELSMENSEN, maar het psychische IS HET KENMERK VAN DE REALIST, de mens die zichzelf ZONDER KWALIFICATIES laat zijn hoe hij in de werkelijkheid is.
Het VERSTOREN van het psychische geschiedt VANUIT HET ZELFBEWUSTE; het zijn onveranderlijk de IDEEËN, bekrompen zowel als helder, die het BEWEEGLIJK-ZIJN van de mensen VERVORMEN. Zij willen niet “met zichzelf te koop lopen” en zij vinden vele dingen “niet te pas komen” en zij willen zich in hun zakelijke wereld een zeker image geven. En zo gaat het NATUURLIJKE verloren, en dat zogenaamde natuurlijke is nu juist HET PSYCHISCHE.
Overigens moeten wij naar aanleiding van het bovenstaande wel beseffen dat het niet gaat over handelingen van de mensen die AFKEURENSWAARDIG zijn. Het gaat dus niet over zogeheten SLECHTE DINGEN, die de mensen bij gelegenheid doen. Die slechte dingen betekenen dan ook niet noodzakelijk dat de mens zichzelf ALS DING DISKWALIFICEERT. De slechte daden van de mensen komen trouwens niet uit HET DING voort - zoals bijna iedereen denkt - maar uit een VERZIEKT ZELFBEWUSTZIJN. Het zichzelf ALS DING diskwalificeren is een GELOOFSKWESTIE, en dus is het een gevolg van een INZICHT in de werkelijkheid. Hierop komen wij later nog terug.
Een FOUTE KIJK op zichzelf als ding veroorzaakt alle PSYCHISCHE VERSTORINGEN die de mensen - in toenemende mate - vertonen. Tegenwoordig heten dat FRUSTRATIES door zo’n woord te gebruiken klinkt het allemaal niet zo ziekelijk. De beroemde PSYCHO-ANALYTICUS ERICH FROMM heeft er herhaaldelijk op gewezen dat de mensen moeten gaan proberen ZICHZELF TE ZIJN, ook al lopen zij dan het risico heel wat minder BEMIND te zijn. Juist in ňnze moderne cultuur, waarin iedereen REDELIJK wil zijn (en dus MOET zijn) is de ANGST OM NIET GEWAARDEERD TE WORDEN bijzonder groot. Er is dan ook bijna niemand die zelfs maar de MOED heeft zichzelf als BEPAALD GEVAL te laten gelden. Want men vindt dat direct EGOĎSTISCH en ASOCIAAL - terwijl juist het REDELIJK MOETEN ZIJN asociaal is. Voor de mensen geldt het begrip LIEFDE; onverschilligheid voor het BEMIND- ZIJN houdt geen ONTKENNING in van de liefde, maar juist een ONAFHANKELIJKHEID in de liefde. En deze onafhankelijkheid is in feite het meest WEZENLIJKE dat voor het begrip LIEFDE geldt.


DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;  Visie; zie: A , B , C , D , E , F ,  G , H , I ,

 

 

No. 49.

De vervorming van het ding
Het PSYCHISCHE in de mens kan tot zijn recht komen als die mens een REALIST is; als hij ZICHZELF ALS DING laat zijn wat het is, zonder daarbij enigerlei kwalificatie aan te leggen. Gezien het ZAKELIJK karakter van het moderne denken lijkt dit niet zo’n erg moeilijke opgave. Inderdaad is de zaak INTELLECTUEEL gemakkelijk voor elkaar te krijgen, hetgeen trouwens geldt voor alle mogelijke dingen die de moderne mens wil doordenken en begrijpen. Hij is de mens die in staat is te DENKEN, dŕt is zijn cultuur. En dus kan hij zich ook heel gemakkelijk indenken dat hij zichzelf als ding niet moet diskwalificeren. De PRAKTIJK wijst achter heel ŕnders uit: juist voor de moderne mens is het vrijwel onmogelijk zichzelf werkelijk VRIJ TE LATEN. Die onmogelijkheid is gelegen in het feit dat deze zaken niet berusten bij het INTELLECT, maar bij het ZIEN. Het gaat om de VISIE die de mens op zichzelf en de werkelijkheid heeft, en deze visie laat zich door geen enkele intellectuele redenering uitschakelen of veranderen. Omdat het een VISIE is, is het tegelijk een GELOOFSZAAK. Als namelijk de mens in de werkelijkheid HET HOGERE en HET LAGERE ziet, dan richt zich zijn geloof op het HOGERE, terwijl het LAGERE vanzelfsprekend MINDERWAARDIG is. Het DING, dat de mens zčlf is, is dan minderwaardig, en dat roept de noodzaak tot VERANDERING op. Het ding moet veranderd worden, OMGEVORMD tot een ding dat zich laat gelden overeenkomstig de normen van HET HOGERE, waaraan het ONDERGESCHIKT is. Het ding is dan vanzelfsprekend ONVRIJ en het kan het MEETRILLEN, dat het psychische is, nimmer tot zijn recht laten komen. Geen enkele INTELLECTUELE benadering kan hierin verandering brengen; de VISIE van de mens is niet ZELFBEWUST te veranderen.
In een ONVOLWASSEN mensheid zijn het de ENKELINGEN voor wie geldt dat hun visie NIET GELOVIG is; bij het gros van de mensen is de GELOVIGHEID van kracht. In de VOLWASSEN MENSHEID van straks is de gelovigheid van de baan, met als gevolg dat de mensen uit dŕt tijdperk in staat zijn zichzelf VRIJ te laten. Zij zullen dan ook PSYCHISCH zijn.
Het meer of minder PSYCHISCH-ZIJN van de ňnvolwassen mens is dus niet te verklaren uit het bewustzijn of uit het psychische zčlf (het MEETRILLEN), maar uit het FUNCTIONEREN van de mens ALS DING. Daarbij gaat het niet om het feit dat het éne ding wat beter in elkaar zit dan het ŕndere ding; het MEETRILLEN gebeurt op de bij dat ding passende wijze. Maar of het nu op de éne manier of op de ŕndere manier trilt, HET TRILT VRIJ MEE. De ONVRIJHEID in het meetrillen ontstaat als het DING gedwongen wordt ŕnders te trillen. En zoiets geschiedt ALTIJD vanuit het ZELFBEWUSTZIJN. De gehele CULTUURGESCHIEDENIS is hiervan één overtuigend bewijs. Het zelfbewustzijn (zolang het ňnvolwassen is) werkt op de LEVENDE MENS altijd VERSTOREND; het legt altijd zijn geboden op en het is één en al DWANG. Deze verstorende werking van het zelfbewustzijn levert tevens de BESCHAVINGEN op vandaar dat het zelfbewustzijn VOOR HET DENKEN verschijnt als het HOGERE en het EDELE van de mensen. Inderdaad is het een werkelijkheid van IDEEËN en van KENNIS en het is het BESTE dat de mensen kunnen OPLEVEREN. Maar dat betekent nog niet dat het daarom HUN LEVEN MENSELIJK BETER MAAKT. Dat is dan ook in geen enkele cultuur het geval geweest: de mensen leefden onveranderlijk ONDER DE ONDRAAGLIJKE DRUK VAN HUN EIGEN IDEE Het PSYCHISCHE zčlf is door niets van de wijs te brengen omdat het is het meetrillen met het BEELD in de mens. Alleen HET DING dat meetrilt is te verstoren zodat het meetrillen niet tot zijn recht kan komen. Iedere PSYCHIATER weet dan ook dat het psychische zich niet verdrukken láát; en de één of andere manier wringt het zich altijd weer naar de oppervlakte - alleen moet men doorgaans niet vragen hňe. En HET DING is alleen maar door het zelfbewuste te verzieken; de werkelijkheid zčlf doet dat niet - hetgeen blijkt uit het dierenleven in de natuur. Voor de dieren geldt het begrip MISDAAD niet. Want zij kunnen zichzelf niet zelfbewust VERSTOREN. Daarmee kan door het dier ook de werkelijkheid niet VERBROKEN worden. Het ROOFDIER verbreekt de werkelijkheid niet; hij ZET ZIJN WERKELIJKHEID VOORT. Het begrijpen van deze dingen is erg belangrijk.

Het belang namelijk van het inzien dat HET DING ZELF alleen maar door het ZELFBEWUSTE kan worden verziekt is dit dat de mens zijn MOGELIJKHEDEN leert BEGRIJPEN. Dit leren begrijpen van zijn mogelijkheden is iets ŕnders dan het LEREN KENNEN ervan. Dit laatste gaat eigenlijk VANZELF in de praktijk van het dagelijkse leven, maar het eerste, HET LEREN BEGRIJPEN van zijn mogelijkheden is iets geheel anders. Om te beginnen moeten wij zeggen dat het er vooral op neerkomt ZICH BEWUST TE WORDEN VAN EIGEN ONMOGELIJKHEDEN.
Dit zou in de mens geen rol spelen als hij niet, omdat hij het EINDPUNT van de werkelijkheid is, IN PRINCIPE ŕlle mogelijkheden in zich had. Voor hem is derhalve THEORETISCH ŕlles mogelijk, en dat mogelijk-zijn geldt voor hem voorzover hij ZELFBEWUSTZIJN is. Vanuit zichzelf als HELDERE WERKELIJKHEID kŕn de mens alles, want alles behoort tot zijn INTELLECTUELE INHOUD.
Het ziet er dus naar uit dat er in de mens een TEGENSTELLING is tussen zijn zelfbewuste mogelijkheden en zijn praktische mogelijkheden, maar het is niet juist de verhouding tussen die twee als een tegenstelling te zien.
In het verband van deze beschouwingen kunnen wij niet uitvoerig nagaan hoe de verhouding tussen de zelfbewuste en de praktische mogelijkheden ligt, maar wčl moeten wij er op wijzen dat de zelfbewuste mogelijkheden DOORWERKEN in de praktische, terwijl dat ŕndersom niet het geval is.
Iemand die zijn mogelijkheden BEGRIJPT spiegelt in zijn eigen BEPAALDE GEDOE het ALLES-MOGELIJK-ZIJN ŕf; juist aan het feit dat hij zich bewust is van zijn eigen ňnmogelijkheden (dat wat voor hem onmogelijk is te zijn, of te worden, of te doen, of te laten) blijkt het alles-mogelijk-zijn. Juist aan het feit dat hij HET VOOR HEM ONMOGELIJKE laat voor wat het is blijkt zijn ZELFBEWUSTE MOGELIJKHEID.
Als een middelmatig talent zich oefent om piano te leren spelen en daarbij alsmaar blijft denken dat hij een grootmeester worden kan, dan BEGRIJPT hij zijn eigen MOGELIJKHEDEN niet, Echter, als datzelfde talent die mogelijkheden wčl begrijpt, dan oefent hij op zijn piano ZONDER ZICHZELF TE FORCEREN en dan spiegelt zijn pianospel zijn ZELFBEWUSTE MOGELIJKHEID ŕf. Hij kan dan toch MOOI ( in zichzelf gaaf) pianospelen en hij maakt zichzelf niet BELACHELIJK. De mens, voor wie het bovenstaande geldt, VERBEELDT zich niets. Hij denkt niet dat hij ook best MINISTER zou kunnen zijn, en hij denkt niet dat hij als een vogel zou kunnen vliegen of even hard lopen als een jachtluipaard. Wij zouden kunnen zeggen dat de oude zegswijze voor hem van kracht is: “Schoenmaker blijf bij je leest”, maar dan moeten wij daarbij wčl bedenken dat dit “bij je leest blijven” niet vanuit valse BESCHEIDENHEID geschiedt. De valse bescheidenheid wijst juist wčl op een NIET-BEGRIJPEN van de mogelijkheden Het vermogen tot begrijpen van eigen mogelijkheden heeft alles te maken met HET DING dat wij zijn. Het spreekt dan ook vanzelf dat dit vermogen bij de levende mensen op TWEE MANIEREN voor de dag komt: de VROUWELIJKE en de MANNELIJKE manier. Het begrip ALLE MOGELIJKHEDEN is namelijk voor de VROUW ŕnders dan voor de MAN. Voor de vrouw liggen alle mogelijkheden BINNEN IN HAAR (het totaal is immers haar INHOUD), terwijl die mogelijkheden voor de MAN een UITWENDIGE zaak zijn. Hij gaat VAN HET EEN NAAR HET ANDER. Op grond hiervan geldt voor de vrouw het begrip KUISHEID, terwijl voor de man het begrip ONTHOUDING van kracht is. Deze begrippen worden door ňns gewoonlijk in SEXUELE zin gebruikt, maar vroeger, aan het einde van de OUDHEID, hadden zij ongeveer dezelfde ruime betekenis die wij er thans aan willen geven.
KUISHEID voor de vrouw is het zich bewust zijn van eigen ONMOGELIJKHEDEN (uiteraard óók op sexueel gebied), en hetzelfde betekent voor de man de ONTHOUDING. De mensen beschouwen deze dingen steeds als BEPERKINGEN, die op den duur nog wel OVERWONNEN zullen worden. Maar juist deze gedachte is FUNEST; hij verknoeit het DAGELIJKSE LEVEN van de mensen doordat zij nimmer tot VREDE IN ZICHZELF kunnen komen, De ZELFBEPALING - waarover wij al eerder spraken - kan zich zo nooit verwerkelijken en het leven BLIJFT GEFORCEERD. Het leven is nooit geforceerd ALS IN MIJN EINDIGHEID HET ONEINDIGE DOORKLINKT. Maar het is altijd een “hangen en wurgen” als ik DE ONEINDIGHEID IN MIJN EINDIGHEID TRACHT TOE TE PASSEN. Als wij de menselijke geschiedenis bezien en als wij eens goed om ons heen kijken, dan bemerken wij dat het laatste alsmaar door de mensen geprobeerd wordt, en wij bemerken dan ook dat dit onveranderlijk leidt tot SPANNINGEN en PSYCHISCH GETOB. Bovendien is er dan de DWANG VAN DE MORAAL, die dan toch weer ALLE mogelijkheden indamt en beperkt tot ENKELE mogelijkheden

Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E , F ,  G , H , I ,


DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

No. 50.

De uitwikkeling naar psyche
De moderne mens wikkelt zich uit als een mens die alles WETENSCHAPPELIJK aanpakt, die zijn wereld ORGANISEERT en die derhalve streeft naar een FUNCTIONERENDE werkelijkheid. Die door hem opgebouwde werkelijkheid, die een TRILLENDE werkelijkheid is, omdat het een INTELLECTUELE zaak is, blijkt overeen te stemmen met het MEETRILLEN dat in de mens aanwezig is. Het TRILLEN van de intellectuele wereld blijkt overeen te stemmen, niet met het intellectuele in de mens en ook niet met het redelijke en het wetenschappelijke, maar juist met het PSYCHISCHE. Terwijl het er dus eigenlijk om te doen was om alle ONBEREKENBARE MENSELIJKE FACTOREN uit te schakelen, komt de meest onberekenbare factor naar boven: de PSYCHE.
Als wij er over nadenken blijkt dit alles LOGISCH te zijn; immers de psyche is op zijn wijze óók een zaak van HET DING, en wel van een TRILLEND ding. De door de moderne mens opgebouwde wereld is dat ook. Het enige verschil is het feit dat beide dingen, het ding ZELF en het ding MENS vanuit een andere bron trillen. Zoals we gezien hebben trilt het ding MENS vanuit zichzelf als BEWUSTZIJN, terwijl het ding ZELF vanuit het ZELFBEWUSTZIJN van de mens trilt. Wij zullen nog zien hoe deze beide DINGEN tenslotte elkaar zullen vinden; voorlopig, aan het einde van de MODERNE CULTUUR, is er slechts van OVEREENSTEMMEN te spreken.
Denkende vanuit de grootheden die in de MODERNE WERELD aan de orde zijn zouden wij tenslotte een wereld verwachten die ongeveer is zoals HUXLEY die getekend heeft in zijn beroemde BRAVE NEW WORLD. Een wereld van BESCHAAFDE mensen die ŕl het menselijke GEREGELD hebben, zelfs zodanig dat het ONBEREKENBARE tot een BEHOEFTE is ňmgezet. Een behoefte die op geschikte momenten BEVREDIGD kan worden ZONDER DAT DAARBIJ HET DAGELIJKSE LEVEN IN HET GEDING KOMT. Zelfs de zogenaamde NATUURLIJKE PROCESSEN van GEBOORTE en DOOD worden wetenschappelijk gestuurd, terwijl het DENKEN van de mensen niets méér is dan een GEPROGRAMMEERD “COMPUTER-DENKEN”. Maar HUXLEY heeft in zijn boek niet laten zien hoe het PSYCHISCHE doorslaggevend gaat worden. Hij heeft wel enkele gevallen van wat sterker psychisch ingestelde mensen getekend, maar eigenlijk als een HERINNERING aan datgene dat “vroeger” was. Als de factor waaraan tenslotte de moderne wereld in zijn TEGENDEEL zal verkeren heeft hij het psychische niet getekend. Het psychische is de KIEM van het nieuwe.
Mčt het doorzetten van het NIEUWE stort de MODERNE WERELD niet in; het gaat daarbij niet als in vroegere beschavingen die ten onder gingen, want een WETENSCHAPPELIJK OPGEBOUWDE INTELLECTUELE WERELD kŕn niet instorten omdat het een wereld is volgens de WETTEN van de werkelijkheid zčlf (naar een bepaalde verhouding). Maar de BETEKENIS-VOOR-DE-MENS verandert helemaal.
Wij mogen niet zeggen DAT HET PSYCHISCHE DOORBREEKT. Er breekt niets door; van het MENSELIJKE breekt in de gehele ontwikkelingsgeschiedenis NOOIT iets door - al hebben de vele GOEDWILLENDE mensen dit steeds weer gehóópt. Alleen het ZELFBEWUSTE is de maat voor de geschiedenis van de mens; dŕt zet zich onhoudbaar door en daarbij ZET HET ZICH AF TEGEN HET MENSELIJKE.
Bijvoorbeeld: het CHRISTENDOM was in principe een MENSELIJKE CULTUUR. Maar op die CULTUUR hebben de mensen al TWINTIG EEUWEN gewacht. Er is letterlijk NIETS van terechtgekomen. Wat doorging was de ZELFBEWUSTE kant van de zaak: twintig eeuwen DWAASHEID en DWINGELANDIJ en ONMENSELIJKHEID. Dat kwam tot uiting in de verschillende KERKEN. Bij de FRANSE REVOLUTIE was het al niet ŕnders En dit komt niet doordat de mensen ZO STOM zijn en NIET WILLEN, maar doordat het menselijke GEEN KRACHT heeft, netzomin als het WEERSTAND biedt. Hoe dit zit zullen wij nog wel bespreken. In ieder geval gaat de mens aan het einde van de MODERNE CULTUUR niet “achter het psychische aan”; hij bemerkt alleen maar de OVEREENKOMST tussen zijn wereld en hemzčlf en hij gaat zich op grond
daarvan GEZELLIG voelen, hij voelt zich THUIS - NIET VANUIT EIGEN KRACHT, maar
als REACTIE op de wereld die hij rond zichzelf aantreft. Het is derhalve een INDIRECTE aangelegenheid en zó reageert hij er dan ook op.

De diskwalificatie van het ding
Als er voor de mens straks de AANSLUITING is tussen de door hem opgebouwde wereld en het MEETRILLEN in hemzelf, is de situatie nog niet zodanig dat hij zichzelf ALS DING weet vrij te laten. Het is dan de WETENSCHAP geworden die de NORM is van waaruit de kwalificaties aangelegd worden. Want vanuit die wetenschap is het qua wereld tot een FUNCTIONEREN gekomen; de nieuwe GODHEID van de wereld is dan de wetenschap. Vanuit deze GODHEID worden de dingen georganiseerd, want VANUIT ZICHZELF komt er van de zaak niets terecht. Wij kunnen derhalve niet van VRIJHEID spreken omdat ALLES aan die godheid ONDERGESCHIKT is.
De mensen uit dat tijdperk zullen de dingen AANVAARDEN zoals ze zijn, maar dat betekent nog in genen dele dat de DISKWALIFICATIE dan achter de rug is. De mensen zien dan in dat zij met de dingen MOETEN LEREN LEVEN, maar hun hoop blijft gevestigd op een betere situatie. Zolang die situatie nog geen feit is zullen de mensen er HET BESTE VAN MAKEN, met als norm de wetenschap.
Het spreekt vanzelf dat in een dergelijke wereld het PSYCHISCHE een KANS heeft, maar wčrkelijk psychisch is het leven van de mensen dan nog niet. Daarom hebben wij ook steeds gezegd dat er een AANSLUITING met het psychische is. Als de wereld tenslotte inderdaad PSYCHISCH geworden is, komt het AANVAARDEN van de dingen te vervallen. De dingen zijn dan VANZELFSPREKEND, en dit betekent weer een groot verschil met alleen maar een AANSLUITING.
Bijvoorbeeld: dat een boom groeit zoals hij groeit is geen feit dat wij AANVAARDEN, maar een feit dat VANZELFSPREKEND is. Wij staan daarom bij het groeien van die boom niet stil; het is iets dat ons nauwelijks opvalt. Een ander voorbeeld levert de huidige PSYCHIATRIE: meer en meer wijst de psychiater er op dat de mensen ZICHZELF MOETEN AANVAARDEN ZOALS ZE ZIJN. Dŕt gaat duidelijk in de richting van de AANSLUITING met het psychische. De gedachte dat datgene dat een mens zčlf is een VANZELFSPREKENDE aangelegenheid is komt nog zelden voor; nog steeds omdat het KWALIFICEREN niet afgelopen is. Het AANVAARDEN VAN JEZELF is voor de moderne mens één van de VOORWAARDEN tot het FUNCTIONEREN. Van dit inzicht wordt in het moderne bedrijfsleven al een ruim gebruik gemaakt.

Kuisheid en onthouding
Wij hebben in het vorige stencil de begrippen KUISHEID en ONTHOUDING besproken. Als de mens zich BEWUST IS van datgene dat NIET VOOR HEM GELDT, feitelijk, en hij zich dus weet te ONTHOUDEN VAN HET VELE, dan is van hem te zeggen dat hij leeft overeenkomstig het begrip NODIG-ZIJN. Over dit begrip hebben wij al veel eerder gesproken; we moeten nu evenwel begrijpen dat aan het einde van de MODERNE TIJD het gelden van het begrip NODIG-ZIJN óók een kwestie van AANVAARDEN is. Het is dus in de grond van de zaak TEGEN WIL EN DANK dat de mens alleen HET NODIGE om zich heen heeft. Eigenlijk zou hij nog steeds ALLES willen hebben, maar zijn REDELIJKHEID zegt hem dat dit ONVERSTANDIG is. Hij zou het ONSPORTIEF vinden zoiets door te zetten. Het moet duidelijk zijn dat de zaak dus vooral een kwestie van RECHT is. Dat RECHT vertegenwoordigt de PRAKTISCHE ONMOGELIJKHEID MEER TE HEBBEN DAN NODIG IS.
In die wereld geldt het dan als VERSTANDIG en WIJS om dat recht te eerbiedigen, zoals het in ňnze wereld verstandig is ňns recht te handhaven. Het recht van straks is veel verder uitgewerkt, maar de INSTELLING van de mensen ten aanzien van het recht is dezelfde als die aan het einde van de moderne wereld. Waar RECHT is, is ook het ONTDUIKEN ervan; het een ŕndere NAAM geven van de dingen: wij noemen PLUNDEREN tegenwoordig ECONOMIE en het KOLONISEREN heet ONTWIKKELINGSHULP, enzovoort. Dit ONTDUIKEN komt voort uit het feit dat wij met een AANVAARDEN te doen hebben; als alles VANZELFSPREKEND geworden is vervalt ook HET RECHT en ook het ONTDUIKEN daarvan.
Hoewel de begrippen KUISHEID en ONTHOUDING niet in de eerste plaats begrippen zijn inzake de SEXUALITEIT, is het wčl zo dat zij daarop volledig van toepassing zijn. Ook in de sexualiteit speelt HET DING zijn rol en ook daar kan men zich VERBEELDEN ŕlles te moeten hebben: IEDEREEN TE MOETEN HEBBEN. En wij zien ook daar het AANVAARDEN van het feit dat dit niet gaat, terwijl bij bijna iedereen de DROOM van de ander blijft leven. Alleen is het op dit terrein zo dat het begrip LIEFDE een rol speelt. De liefde SLUIT NIEMAND UIT en dus gaat het ogenschijnlijk om ALLES. En dat is dan het excuus om het NODIG-ZIJN te laten voor wat het is en het ZOVEEL MOGELIJK na te gaan jagen.

No. 51.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Waarom het menselijke niet doorbreekt
De vorige keer hebben wij er op gewezen dat het psychische NIET DOORBREEKT in de wereld. Dat wil zeggen dat het psychische niet VANUIT EIGEN KRACHT het wereldbeeld zal gaan bepalen. En dat geldt voor alles wat wij MENSELIJK zouden kunnen noemen.
Een BEHOORLIJK MENS is een mens die SAMENVALT met de werkelijkheid zčlf. Hij ziet zichzelf niet als IETS ANDERS, hij legt dus geen KWALIFICATIE aan. Een dergelijk mens vindt NIETS TEGENOVER ZICH, omdat er voor hem geen ANDERE werkelijkheid is waarmee hij zich kan vergelijken. Hij vindt alleen maar ZICHZELF en ŕlles wat er is is hij door en door zčlf. Het ANDERE is dan altijd een werkelijkheid die HIJ ZELF IS, en het is niet iets dat TEGENOVER hem staat. Omdat het andere niet TEGENOVER hem staat oefent hij er geen KRACHT op uit, noch roept dat andere in hem WEERSTAND op. Het andere gaat altijd DOOR HEM HEEN, zonder daarbij een spoor achter te laten.
In de geschiedenis zien wij dat HET BEHOORLIJKE zich ŕfzet tegen het wereldbeeld voorzover het zich als IETS ANDERS ziet. Het valt dan onder de categorie VOOR EN TEGEN (zoals alles in de wéreld). Aangezien dit echter niet de werkelijkheid van het behoorlijke is, legt dit het altijd ŕf tegen “de wereld”. Het KAN NIET doorbreken en het is niet in staat het wereldbeeld te bepalen. Het kenmerkende van het BEHOORLIJKE, van het MENSELIJKE, is dit dat ŕl het andere (wŕt dit bij gelegenheid ook is) ER DOORHEEN GAAT - omdat het er al bij voorbaat door en door INHOUD van is. Dit is de ware WEERLOOSHEID en die weerloosheid heeft niets gemeen met het gelijknamige begrip dat wij hanteren. Bij ňns gaat het om het ONDERGAAN van allerlei geweld en leed, ZONDER daar iets tegenover te stellen. Wij laten dus iets . Wij zien ŕf van WEERSTAND. Een behoorlijk mens ONDERGAAT (in dit opzicht) niets, want er gebeurt in hem niets omdat het EEN niet TEGENOVER het ANDER gesteld is.
Een mooi voorbeeld van dit inzicht vinden wij bij TOLSTOY in het sprookje IWAN DE DWAAS.
Derhalve mogen wij niet denken dat het psychische zich aan het einde van de MODERNE TIJD dóórzet. Het is zo dat de wereld zčlf iets in de mensen teweeg brengt: het intellectueel TRILLEND-ZIJN van die wereld SLUIT AAN bij het psychische in de mensen - en dat vindt in toenemende mate plaats.

Het vanzelfsprekende
De mens die het DING dat hij zčlf is AANVAARDT is nog niet de VOLWASSEN mens, want hij VOELT EN HERKENT zichzelf nog steeds als ding. Weliswaar is daarbij de norm dat het ding moet FUNCTIONEREN en dat het dus allerlei eisen stelt waaraan voldaan rnňet worden, maar alleen dat al: het denken in BEHOEFTEN en de BEVREDIGING daarvan toont al voldoende aan dat er niets VANZELFSPREKEND is. Om dit beter te begrijpen kunnen wij denken aan een GEZOND mens; voor hem geldt dat hij ZICHZELF ALS LICHAAM NIET VOELT. Dat wil niet zeggen dat hij zichzelf als lichaam ONTKEND heeft, zoals in de Europese geschiedenis zoveel gelovigen geprobeerd hebben, maar het wil zeggen dat zijn lichaam hem niet ňpvalt; het dringt zich niet op. En dat doet het niet omdat er niets UITSPRINGT; er is geen orgaan dat uit het geheel naar voren komt en de aandacht opeist. Zou dit wčl het geval zijn, dan is iemand ZIEK. Het ziek-zijn wil zeggen dat er iets is dat HET GEHEEL VERBREEKT, dat zich ňpdringt en zichzelf als de maat stelt. Zoals voor een gezond mens zijn eigen lichaam is, zo is voor een VOLWASSEN mens de werkelijkheid als DING - het ding dat het verschijnsel is čn het ding dat hij zčlf is. Er is dan geen ding dat zich OPDRINGT en dat daardoor het geheel verbreekt. Maar - en dat is van praktisch gewicht - er kan ook geen ding zijn dat ONTBREEKT en zich op die manier als een GEMIS laat gelden. Wij kunnen ook zeggen dat het MILIEU in orde moet zijn. En dan gelden de begrippen ONTHOUDING en KUISHEID; zij kunnen dan uit de voeten - op elk gebied - omdat het vanzelfsprekende een realiteit geworden is. Een REALITEIT is nimmer te verstoren; zo zijn onthouding en kuisheid straks niet meer te MISKENNEN.

Hoe komt psychische praktisch voor de dag
Onze uiteenzetting over het MEETRILLEN met jezelf als BEWUSTZIJN maakt op zichzelf nog niet duidelijk wat in de praktijk van het leven het psychische is en welke rol het speelt.
Wij kunnen van het psychische het volgende zeggen: het is datgene dat bij de mens van een HANDELING of van een BEWEGING iets ŕnders maakt, namelijk een GEBAAR. Elke beweging die een mens maakt is niet alleen een BEWEGING, maar heeft tevens BETEKENIS. Die betekenis staat niet altijd op de voorgrond; vaak staat de ZIN of het NUT van die beweging op de voorgrond. Wij kunnen dan van een HANDELING spreken. Als ik mij naar de deur begeef staan de zin en het nut van die beweging op de voorgrond: daarom is het een HANDELING.
Strijk ik een kind over het hoofd, dan gaat het om de BETEKENIS van die beweging; de begrippen NUT en ZIN zijn nauwelijks in tel. De beweging die BETEKENIS heeft noemen wij een GEBAAR. Die beweging heeft een EXTRA DIMENSIE gekregen, en dat is iets dat bijvoorbeeld voor een ROBOT onmogelijk is. Hij kan de bewéging wel maken, maar betékenis kan hij er niet aan geven; wčl echter weer ZIN en NUT. Wij kunnen hem PROGRAMMEREN om zinvolle en nuttige bewegingen te maken; hij kan dan HANDELEN.
Als wij denken aan het GEBAAR, dat een mens maakt, dan begrijpen wij nu ook dat het psychische NIET BEREKENBAAR en zelfs NIET AANTOONBAAR is. Meer het is wčl te ZIEN en te ERVAREN; te VOELEN is het vooral.
Het PSYCHISCHE is dus datgene DAT AAN HET DAGELIJKSE LEVEN BETEKENIS GEEFT. En ook hier moeten wij er tegen waken het begrip BETEKENIS niet te verwarren met ZIN of NUT. De zin en het nut van het dagelijkse leven zijn van geheel andere grootheden afhankelijk dan de BETEKENIS. Aan de betekenis SPIEGELT ZICH IETS AF, namelijk de werkelijkheid zčlf, die als BEWUSTZIJN in ons aanwezig is. Het begrip BETEKENIS is voor ons, moderne mensen, erg moeilijk. Wij weten niet meer wat HET TEKEN is. In ieder geval gaat het over een ESSENTIE die concreet gesteld wordt. De LIEFDE bijvoorbeeld is een ESSENTIE, en die werd door de mensen van de ONTWIKKELDE OUDHEID (Griekenland) weergegeven door een TEKEN: het KRUIS. In het latere christendom is dit teken verloren gegaan.
Het psychische is op zijn wijze ook een concrete essentie: de BEWEGING wordt een TEKEN, en dat teken grijpt terug op het BEELD in onszelf. Vandaar dat het psychische samenhangt met LIEFDE, SCHOONHEID en VORM.
Onze reactie op dingen van schoonheid, op KUNSTWERKEN, is ook een psychische zaak. Het kunstwerk zčlf is niet in de eerste plaats psychisch (al is het niet zňnder dat), maar het roept in ons HARMONIE op: ons psychische trillen stemt overeen met dat van het kunstwerk. En ook hierbij gaat het niet om de ZIN of het NUT; datgene dat het kunstwerk ons ZEGT is niet van gewicht, maar om de BETEKENIS gaat het wčl. Wat het kunstwerk ons ZEGT is HET VERHAAL dat het vertelt en de NUANCES die wij er aan beleven. Bij de MODERNE KUNST gaat het alleen maar dáárom die kunst ZEGT véél, maar zij heeft GEEN BETEKENIS. Het reageren op dingen van schoonheid is een zaak die staat of valt met het psychisch TOT ZIJN RECHT KOMEN van een mens. Een verwrongen psyche door het kwalificeren van het DING belemmert de schoonheidsbeleving, en dat is er op zijn beurt weer oorzaak van dat het HERKENNEN van kunst voor een mens de mist in gaat. Als wij ons realiseren hoe de situatie van de MODERNE MENS is wat betreft zijn houding ten aanzien van het DING, dan begrijpen wij dat het herkennen en waarderen van kunst voor die mens vrijwel onmogelijk is. Als de psyche onbelemmerd is, is de reactie op iets moois onbelemmerd, en dan zijn schoonheid en vorm ONMISKENBAAR. Het ZEKER WETEN dat iets mooi is geldt dan, maar voor de moderne mens is er alleen maar TWIJFEL, die hij tracht te excuseren door te zeggen dat “smaken verschillen”. Kunst is echter geen kwestie van SMAAK, maar een kwestie van ZIEN, het is een kwestie van HARMONIËREN met het psychische.
De MODERNE MENS komt er wel toe - zoals wij al gezegd hebben - zichzelf als ding te AANVAARDEN, maar hij REGLEMENTEERT EN MANIPULEERT daarmee tevens het ding. De schoonheidsbeleving wordt dan ook gereglementeerd, en dat betekent zonder mankeren dat die beleving verdwijnt. Het psychische zčlf is niet weg te krijgen omdat het méétrillen niet uitgeschakeld kan worden; alle REACTIES echter op die zaak kunnen gemakkelijk verstikt worden en het duurt dan heel lang eer de mensen dat bemerken

No. 52.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Iets over het zelfbewustzijn
De rol, die het zelfbewustzijn tijdens de ontwikkeling van de mensheid speelt, is eigenlijk niet positief te noemen. Daarvan hebben wij al meerdere voorbeelden gegeven. Toch is het het zelfbewustzijn waarin de werkelijkheid tenslotte uitloopt, en dat zelfbewustzijn komt dan voor ALS MENS. Daarom kunnen wij ons afvragen hoe het zit met dat zelfbewustzijn, en het antwoord daarop is tevens het antwoord op de vraag: HOE ZIT HET MET DE VOLWASSEN MENS.
Nu wij het voornaamste over de PSYCHE, en vooral de AANSLUITING daarvan met de BUITENWERELD van de moderne, mens, hebben behandeld moeten wij overgaan tot het doordenken van bovengenoemde vragen. Toch willen wij eerst een ŕndere lijn in het leven van de mensheid op deze planeet volgen, een lijn die niet zozeer met de BUITENWERELD van de mensen te maken heeft, maar juist met het meer verborgen innerlijk. Het begrijpen van die menselijke werkelijkheid levert straks een aanmerkelijk beter inzicht in het vraagstuk van het zelfbewustzijn op - en vooral wat betreft de PRAKTISCHE ONTWIKKELING, die de mensen van straks zullen doormaken. Wij gaan ons daarom eerst bezig houden met het LEVENDE VROUWELIJKE in onze wereld, om tenslotte aan het zelfbewustzijn zijn volle inhoud te kunnen geven.

Het levende vrouwelijke
De lijn van HET LEVENDE VROUWELIJKE is in feite de belangrijkste lijn. Maar tegelijk is dit voor ňns een moeilijke lijn omdat er weinig FEITELIJKHEDEN over te zeggen zijn. We vinden geen wezenlijke steun bij de GESCHIEDKUNDIGE feiten. En dat komt doordat er NIETS GEBEURT. Hierover hebben wij op blad 46 al het een en ander gezegd. Hoewel er evenwel niets gebeurt voorzover de mens het LEVEND VROUWELIJKE is, is het leven toch gedurende enkele miljoenen jaren doorgegaan, en het heeft zich daarbij ALS LEVEN meer en meer waargemaakt.
Om echter de betekenis van deze zaak te komen zullen wij helemaal aan het BEGIN van de mensheid aanvangen en van daaruit de weg van de mensheid opnieuw overdenken, steeds VANUIT HET VROUWELIJKE.

De oermens en het levende vrouwelijke
Als wij ons proberen in te denken hoe voor de OERMENS de werkelijkheid was, dan moeten wij hierop uitkomen: de werkelijkheid was EEN GESLOTEN GEHEEL, en dat geheel was VROUWELIJK. Hierbij moeten wij meteen al een opmerking maken:
de termen GEHEEL en VROUWELIJK zijn voor ňns bekende termen. Het zijn BEGRIPPEN. Wij denken vanzelfsprekend VANUIT DIE BEGRIPPEN, maar daarin zit dan tegelijk verdisconteerd dat VOOR ONS de werkelijkheid al een in grote mate GEDETAILLEERDE werkelijkheid is. Ook als wij de zaak niet ANALYTISCH bekijken heeft het geheel voor ons een RUIME INHOUD, en het VROUWELIJKE is, in verband daarmee, eveneens een betekenisvol begrip.
Dat was voor de oermens niet zo: het vrouwelijke en het geheel waren voor hem FEITELIJKHEDEN, die ONMIDDELLIJK en PRAKTISCH met het leven verbonden waren. En aan die feitelijkheden werd nog geen INHOUD bedacht; die werkelijkheid was nog niet GENUANCEERD. Zodat wij, als wij er thans over nadenken, moeten vermijden onwillekeurig te denken aan ňnze werkelijkheid, die een zeer GENUANCEERD SAMENSTEL is - ook als wij er “vrouwelijk” over nadenken. Wij hebben daarop al gewezen toen wij de EVANGELISCH-GRIEKSE MENS behandelden en daarbij tot de ontdekking kwamen dat voor hem HET BEELD in hemzelf VOLKOMEN HELDER was. En dat de mens daarnŕ de NUANCES naar voren ging halen. Vanaf dŕt moment is er voor de mens inzake HET GEHEEL een INHOUD. En dat gaat dan meespelen in de door de mensen gehanteerde begrippen.
Voor ons, nu, is het van belang zó te denken dat die INHOUD geen rol speelt, zodat de vraag wordt: wat besefte de oermens aan het vrouwelijke. En beter kunnen wij nog vragen: wat was het voor hem. Wat was voor hem het eerste? Welnu, zijn eerste BESEF is dat hij zčlf UIT DAT GEHEEL IS VOORTGEKOMEN. Dat is voor hem geen GEDACHTE, geen IDEE, maar een FEIT. Het geheel brengt INDERDAAD ŕlles voort, zowel de dingen als de levende wezens.

Het geheel is voor de oermens één GROTE BAARMOEDER. Niet alleen echter brengt die BAARMOEDER alles voort, maar alles BLIJFT OOK LEVEN BINNEN DE BAARMOEDER. Het komt er dus niet VRIJ van en het krijgt ten opzichte van de baarmoeder geen zelfstandigheid.
De oermens beseft omtrent zichzelf wel dat hij niet praktisch in een baarmoeder meer leeft: hij is uit een vrouw voortgekomen. Maar dit maakt voor hem geen verschil; de werkelijkheid is de BAARMOEDER en daarbinnen leeft hij, zoals het ongeboren kind binnen de baarmoeder leeft.
Er bestaan thans nog restanten van verhalen uit die tijd en die verhalen kwamen blijkbaar over de gehele wereld voor. Daarin wordt onder andere verteld dat de werkelijkheid EEN GROTE VIS is, en het leven speelt zich binnen die vis af. In dit verband is het ook opvallend welke rol de OERZEE speelt: dat is die van het VRUCHTBARE WATER. Dat doet denken aan het vruchtwater binnen de baarmoeder. Veel leerzame dingen op dit gebied kunnen wij lezen in het boek van SIERKSMA:
“De roof van het vrouwengeheim”. Maar, nogmaals, wij moeten ons wčl kunnen verplaatsen in het denkvermogen van de oermens. We moeten ons voorstellen nog een baby te zijn, maar dan mčt het vermogen tot denken, of liever: WAARNEMEN. Langs die weg kan het ons duidelijk worden wat de werkelijkheid voor de oermens was.
De werkelijkheid was voor de oermens vrouwelijk, maar dat betekent niet dat hij het vrouwelijke KENDE. Om die zaak als HET VROUWELIJKE te zien is al een ONDERSCHEID vereist, en dat vooronderstelt een begin van OBJECTIVITEIT. Het vooronderstelt een AFSTAND. De mens bijvoorbeeld, die de VENUS VAN WILLENDORF maakte had het vrouwelijke al als IETS ANDERS gezien - vandaar dat hij er een BEELD van wist te vormen. Maar zelfs dŕt onderscheid was er voor de oermens nog niet. Dat betekende in de praktijk van het leven dat er tussen vrouwen en mannen nog geen onderscheid was. Zij leefden beiden hetzelfde leven.
Toch werd er tevens iets opmerkelijks aan de vrouwen beseft: op hun wijze waren zij ook BAARMOEDER. Dit OPMERKELIJKE is géén ONDERSCHEID, want voor dit laatste is AFSTAND nodig. Dat was alsnog niet het geval, zodat er in die zaak voor de mensen nog geen KLAARHEID was. Iets opmerkelijks, dat niet tot KLAARHEID komt is een GEHEIM.
De vrouwen en mannen leefden met elkaar zoals KINDEREN met elkaar leven; zij stellen HET VERSCHIL tussen meisjes en jongens vast en dat komt op hen over als een GEHEIM. De kinderen doen er dan ook altijd GEHEIMZINNIG over.
Voor de oermens was er dus HET GEHEIM, en het is te begrijpen dat dit geheim ten nauwste samenhing met de SEXUALITEIT.
Feitelijk ligt er in de oertijd ook nog een periode waarin zelfs het geheim nog niet ervaren werd. Tijdens die periode was de mens echter nog zo in het duister van de “natuur” gehuld, dat er al helemaal niets aan hem te bedenken valt inzake menselijkheid. Voor ons komt er dus wat tekening in de zaak als er iets naar voren gaat komen, en dat is de werkelijkheid als BAARMOEDER en inzake de LEVENDE vrouw HET GEHEIM.
Het zal duidelijk zijn dat de vrouw zčlf niet van mening was dat zij een GEHEIM bezat. Het was voor de MAN een geheim, en wij kunnen zeggen dat het voor de vrouw zčlf een MYSTERIE was. Een mysterie is iets dat IN de mens aanwezig is zonder begrepen te kunnen worden.
Over de gehele wereld vinden wij RESTANTEN terug van het besef uit de oertijd, maar bij de beoordeling van die restanten moeten wij goed in de gaten houden dat die restanten zčlf in ONZE tijd liggen. Daardoor missen zij de DIRECTE AANSLUITING met de werkelijkheid, die er wčl was in de oertijd. Wij hebben er dan ook moeite mee die aansluiting terug te vinden.
Zo denken wij gewoonlijk dat het feit dat vrouwen kinderen krijgen er voor de oermens aanleiding toe was om de werkelijkheid daarmee te vergelijken. Deze gedachtengang is echter fout. Er is eerst het besef dat de werkelijkheid VOORTBRENGT, dus een besef van het begrip BAARMOEDER. En pas DAARNA bemerkt de mens dat er bij de vrouw iets dergelijks gebeurt. Dit kan logisch niet ŕnders gedacht worden, maar bovendien blijkt het uit de overgebleven FEITEN: juist omdŕt de vrouw iets bleek te vertonen dat overeenkomstig de essentie van de werkelijkheid was, werd zij al spoedig SAMENGEDACHT met de werkelijkheid. Zij ging die werkelijkheid VERTEGENWOORDIGEN, en dat was nooit mogelijk geweest als de zaken voor het besef van de mensen ŕndersom hadden gelegen.

No. 53.

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

De werkelijkheid als baarmoeder
Als wij zeggen dat voor de OERMENS de werkelijkheid een baarmoeder was, dan moeten wij er goed op letten, dat die oermens zčlf dit niet in de eerste plaats BEDACHT. In eerste instantie BEDACHT hij er niets aan, zoals een baby in de wieg ook niets bedenkt aan zijn situatie. Maar iedere moeder weet dat het wat betreft de baby zaak is zoveel mogelijk het milieu van het moederlichaam te benaderen. Het kind ERVAART dan een goed milieu. Zo ervaart de oermens zichzelf als levend binnen één GROTE BAARMOEDER, en hij BEDENKT er nauwelijks iets aan. Wčl komt hij met BEELDEN en die beelden wijzen er VOOR ONS op dat de werkelijkheid een BAARMOEDER was.
In die werkelijkheid, zoals die voor de oermens was, komt DE MAN niet naar voren. Dat is natuurlijk niet per ongeluk zo; er was namelijk niets dat aan hem OPVALLEND was. Hiervan is niet de consequentie dat de toenmalige man aan de vrouw ONDERGESCHIKT was; dat zou ook niet mogelijk zijn geweest omdat er nog geen ONDERSCHEID tussen de vrouw en de man gemaakt werd. Er was dus ook geen AFSTAND tussen beiden, zodat er geen WAARDEVERSCHIL optrad. Zoals wij de vorige keer al uitlegden werd er wčl een VERSCHIL opgemerkt, maar dat verschil was er zoals het verschil er is tussen twee nuances in een schilderij.
Het leven van de mens-van-toen is een ZUIVER PSYCHISCH LEVEN. Hiermede doelen wij op de KWALITEIT van dat leven; de INHOUD van dat psychische laten wij nu daar. Als een mens nog geen ONDERSCHEID kan maken wat betreft het geeft niet wat in de werkelijkheid, dan is een mens ook niet in staat WAARDEOORDELEN aan te leggen. Op grond hiervan kan zo’n mens ZICHZELF ook niet WAARDEREN, zodat de DISKWALIFICATIE uitgesloten is. Het MEETRILLEN met het BEWUSTZIJN, voorzover de mens een DING is, kan derhalve niet VERSTOORD worden. Bijgevolg is dat meetrillen een ZUIVERE aangelegenheid. Het leven is voor de oermens ZUIVER PSYCHISCH. Omdat ook de oermens WERKELIJK MENS is, kunnen wij spreken van een volkomen GAAF mens, die nog door niets in de war gebracht is en die nog niets weet van GOED EN KWAAD.
In schrille tegenstelling hiermee staat datgene dat wij doorgaans aan de oermens bedenken. Hij is voor ons EENZIJDIG mannelijk omdat wij hem denken zoals wij zčlf zijn, minus datgene dat de BESCHAVING er aan toegevoegd heeft. Zo krijgen wij te doen met een HEERSENDE BRUUT die člke vrouw ZIJN WIL OPLEGT (een heerlijk denkbeeld voor de westerse man…!) en die in člke andere man in de eerste plaats een TEGENSTANDER ziet die onmiddellijk DOODGESLAGEN dient te worden. En wij motiveren die gedachte door er op te wijzen dat DE WET VAN DE NATUUR nog van kracht is. Iedereen schijnt dan te weten wat er bedoeld wordt, behalve diegene die ZIEN kan hij kan nergens die wet van MOORD en DOODSLAG en VERKRACHTING vinden.
De oermens daarentegen is een ZUIVER PSYCHISCH LEVEND MENS; hij is de mens die zichzelf zuiver AANVOELT, en als hij dŕt is, is hij DE WERKELIJKHEID die zichzelf zuiver AANVOELT. Dan is dat geen zaak van MOORD EN DOODSLAG, maar het is een zaak van LIEFDE,SCHOONHEID en VORM.
De mensen uit vroeger tijden hadden een aanmerkelijk beter inzicht in zichzelf want zij tekenen zichzelf om te beginnen in HET PARADIJS, en heel scherp hebben zij opgemerkt dat het aan het ZELFBEWUSTZIJN was dat deze toestand kwam te sneuvelen. Dan begint inderdaad de MOORDPARTIJ zich door te zetten

Het leven als gezin
De sfeer waarin de mensen leefden, die zuiver PSYCHISCH waren, is de sfeer van HET GEZIN - niet die van FAMILIE of CLAN of GROEP of zelfs maar de TOTALITEIT. Dat zijn allemaal begrippen die EEN GETAL tot voorwaarde hebben; wij hebben bij de oermens echter niet te denken aan een GETAL, maar aan een GEHEEL. En die zaak wordt getypeerd door HET GEZIN. Dat betekent niet dat wij te doen hebben met HUISMEUTJES, maar het betekent dat ZIJ ALLEN BIJ ELKAAR BEHOORDEN. De verhouding VROUW-KINDEREN-MAN (niet ECHTGENOOT) is te noemen HET GEZIN.

De MAN speelt in die zaak geen ZELFBEWUSTE rol; Hij is niet het HOOFD van het gezin, noch is hij een ONDERGESCHIKTE; hij is een LID van het gezin. Ook de VROUW laat zich niet gelden als degene die de MACHT heeft. Wčl echter is zij de CENTRALE FIGUUR. En zij is ook HET SYMBOOL van het gezin en ook van de werkelijkheid zčlf. Zij is immers voor zichzelf MYSTERIE, en zij is voor de MAN het GEHEIM.
Het kenmerkende van het GEZIN is, dat het begrip GRENS, in de zin van AFSLUITING, hier niet van kracht is. De kinderen van een vrouw zijn uiteraard háár kinderen, zij heeft ze PERSOONLIJK voortgebracht. Maar tegelijk zijn HAAR kinderen ALLE kinderen, want in principe heeft zij ALLE KINDEREN voortgebracht. Wij maken hier in de praktijk kennis met het begrip GRENS ALS OVERGANG.

Organisatie en recht
Als de mensheid nog in het teken van HET GEZIN staat is er geen van bovenaf opgelegde ORGANISATIE denkbaar. Voorzover alles toch in elkaar grijpt gaat ook dat op dezelfde wijze als in een gezin. De zaak is namelijk IN ZICHZELF GEORGANISEERD, zoals een levend organisme in zichzelf georganiseerd is. Door het zich één weten met elkaar verlopen alle handelingen IN VERBAND MET ELKAAR. Hetzelfde kunnen wij zeggen van HET RECHT. In de strikte betekenis van dit begrip is er helemaal niet van RECHT te spreken; omdat namelijk de EEN nog niet GESCHEIDEN is van de ANDER valt er tussen die twee nog niets AF TE WEGEN. Er is nog geen behoefte aan een EVENWICHT en er valt ook niets te VERGELDEN. Het feit dat er van geen ORGANISATIE en van geen RECHT gesproken kan worden, is voor de Europese mens aanleiding om te zeggen dat er dan DUS verwarring en rechteloosheid heerst. Waarbij die rechteloosheid eigenlijk betekent: het recht van DE STERKSTE, het recht van (onze) JUNGLE. Maar die gedachtengang is weer typisch europees: het denken in OF HET EEN, OF HET ANDER.
Wij kunnen deze dingen wellicht het beste begrijpen als wij naar het ňns bekende gezin kijken. Daarin draait niets op recht en organisatie, en tňch draait het - tenminste als de moeder WERKELIJK MOEDER is en niet een MODERNE VROUW, die de hele zaak VANUIT DE THEORIE tracht te regelen.
Op de OMGANG tussen de vrouw en de man moeten we ook letten. Vele denkers menen dat die omgang VRIJBLIJVEND moet zijn geweest, zó dat er GEEN VOORKEUR was voor de één of voor de ŕnder. En die conclusie wordt getrokken uit het feit dat HET HUWELIJK nog niet bestond. Maar die conclusie is geheel en al FOUT: toen het huwelijk nog niet bestond was de zaak LOUTER PSYCHISCH, en dat houdt onder andere in dat er juist een heel duidelijke VOORKEUR bestond. De begrippen ONTHOUDING EN KUISHEID zijn hier (in ŕlle onwetendheid) volledig van kracht. En dat houdt in dat HET MONOGAME géén WET is - MAAR EVENMIN IS HET POLYGAME wčt. De enige wet die er is is die VAN HET GEVOEL, en dat levert bij de één wat ŕnders op dan bij de ander, naar steeds is dat op grond van onthouding en kuisheid. Alleen dŕt geldt, WAT VOOR MIJ GELDT, en dat geldt dan niet ook voor anderen, het geldt alleen voor mij.
Wat betreft de ORGANISATIE nog dit: niet alleen verlopen alle handelingen in verband met elkaar, maar ook is er DE VRIJHEID TOT ONTPLOOIING. Dat houdt in dat steeds DE BESTE vanzelf boven komt en in zekere handelingen de LEIDING neemt, overigens zňnder daaraan MACHT te ontlenen. Dit laatste is pas weer dŕn mogelijk als er een SCHEIDING is. Het geheel van verhoudingen tussen de mensen is derhalve ZUIVERE ANARCHIE. Hierbij moeten wij wijzen op het verband dat er is tussen een PSYCHISCHE WERELD en een ANARCHISTISCHE WERELD.

Drie begrippen
Uit het voorgaande komen drie belangrijke begrippen naar voren: ten eerste de BAARMOEDER, ten tweede HET GEZIN en ten derde HET PSYCHISCHE. De lijn nu van HET LEVENDE VROUWELIJKE, waarnaar wij op het ogenblik zoeken, heeft als ondergrond deze drie begrippen. Tijdens het voortgaan langs die lijn heeft de zaak meer BETEKENIS gekregen, zňnder dat wij mogen zeggen dat hij zich ONTWIKKELD heeft. Wat er wčl gebeurd is zullen wij nog duidelijk maken, maar wij wijzen er alvast op dat de zogeheten FRUSTRATIES, die wij in het hedendaagse leven tegenkomen, telkens weer terug te brengen zijn tot de verwaarlozing juist van die drie grootheden. ERICH FROMM wijst er op dat de moderne mens een BAARMOEDER-MENS is, en hij noemt dat BLOEDSCHENNIG.

No. 54.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

De verhouding tussen keuze en voorkeur
Het is opmerkelijk dat erg veel denkers zich voorstellen dat de OERMENS, wat betreft de OMGANG vrouw-man, zonder enige BEPALING was. Dat wil zeggen: zij denken zich de zaak zo dat ELKE VROUW met ELKE MAN omgang had en dus ook een sexuele betrekking had. Op grond van het volledig ONBEVANGENE van deze betrekkingen zijn er ook denkers die spreken van PROSTITUTIE. Wel is waar is dit bedoeld in de ruimtelijke zin van het woord waarbij de bekende vooronderstelling dat zo’n vrouw er geld mee wil verdienen niet van kracht is. Het zou dan eigenlijk gaan over een vorm van OER-PROSTITUTIE, die op de een of andere manier een diepere betekenis heeft gehad, hetgeen mag blijken uit het feit dat die OER-PROSTITUTIE later overging in de RELIGIEUZE PROSTITUTIE, een cultuurverschijnsel dat indertijd door BACHOFEN duidelijk aan het licht gebracht is.
Hoe het komt dat er inzake dit thema zelfs bij grote donkers WEZENLIJKE FOUTEN gemaakt worden, is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk is het echter dat toch het MANNELIJKE KARAKTER van de westerse cultuur zijn woordje meegesproken heeft. Vanuit dat mannelijke karakter is er in het westen HET HUWELIJK, en dat is één en al BEPAALDHEID. Het is bepaaldheid in zijn ergste vorm omdat het UITSLUITEN VAN DE ANDER op de voorgrond gesteld is. Begrijpelijk is, dat de denkers tot de conclusie kwamen dat zó de omgang tussen de vrouw en de man niet werkelijk MENSELIJK kon zijn. Maar om dan GEEN-HUWELIJK gelijk te stellen met een ONBEPAALDE OMGANG (ook wel PROMISCUĎTEIT genaamd) of met een soort van OER- PROSTITUTIE is toch wel een grote denkfout.
Het behoort bij de ZELFBEWUSTE, ňnvolwassen mens om de werkelijkheid als GESCHEIDEN te zien. Dus: het EEN is van het ANDER gescheiden. Als het zó voor een mens is, geldt er een BEOORDELING van het EEN en het ANDER, en op grond daarvan is er voor de mens een KEUZE van kracht. Voorzover de vrouw en de man ZELFBEWUST met elkaar omgaan is deze zaak door en door een zaak van KEUZE.
Naarmate, teruggaande in de cultuurgeschiedenis van de mensheid, het zelfbewustzijn minder benadrukt was, gold ook de KEUZE minder. Totdat wij op een moment komen waarin het zelfbewuste nog niet GEACCENTUEERD gold. In dŕt tijdperk van de mensheid missen wij de keuze- het is de tijd waarover BACHOFEN spreekt in zijn MUTTERRECHT UND URRELIGION.
In die tijd was er de RELIGIEUZE PROSTITUTIE, en dit verschijnsel zit als volgt in elkaar: de vrouw had het inzicht dat haar OMGANG met de man een zaak van LIEFDE was. Het was een zaak van de LIEFDESGODIN, tot háár werkelijkheid behoorde de omgang. En dat was een werkelijkheid waarvoor INEEN-ZIJN geldt, en dus was er géén KEUZE. Trad die vrouw echter in het HUWELIJK (want dat gebeurde toen al lang), dan liet zij tňch de keuze gelden. Om dit vergrijp tegen de liefdesgodin te verzoenen gaf zij zich kort voor haar huwelijk, voor de tempel van de betreffende godin, aan de eerste de beste VREEMDELING. Op deze laatste kon, omdat zij hem niet kčnde, geen keuze van toepassing zijn.
De religieuze prostitutie is dus gebaseerd op de LIEFDE en gericht op de KEUZE; het is derhalve een ZELFBEWUSTE aangelegenheid. Maar alleen voorzover het over het SLUITEN VAN HET HUWELIJK ging. Het feit dat er toch een OMGANG tussen die vrouw een een bepaalde man was, komt hierbij niet ter sprake.
Maar daarom gaat het juist.
Want die omgang was niet gegrond op KEUZE, maar op de VOORKEUR - was dus gegrond op de PSYCHISCHE WERKELIJKHEID van de mens. En deze werkelijkheid mogen we niet met PROSTITUTIE samendenken, want prostitutie houdt in ONVERSCHILLIGHEID VOOR DE BEPAALDHEID VAN DE INHOUD VAN DE VROUW (=de man).
Ook mogen we het geen PROMISCUĎTEIT noemen, want dat houdt in HET ER NIET ZIJN VAN DE BEPAALDHEID VAN DE INHOUD VAN DE VROUW.
De bepaaldheid van de inhoud van de vrouw kunnen we er NOOIT uitdenken; ook al gaat het maar om een liefde van één uur, dan is het toch nčt tussen DIE TWEE MENSEN.
Bij het vervallen van de KEUZE (zelfbewustzijn) vervalt dan ook niet de bepaaldheid, maar de bepaaldheid KOMT ANDERS VOOR DE DAG.

Teruggaande dus in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid komen wij wčl het VERVALLEN VAN DE KEUZE tegen, maar daarmee vervallen tevens de PROSTITUTIE en het HUWELIJK. En wat dan duidelijk naar boven komt is de VOORKEUR, omdat het PSYCHISCHE ňnbelemmerd is. Die voorkeur LIJKT ňns een WILLEKEURIGE zaak toe omdat voor ons het SUBJECTIEVE iets willekeurigs is. Enig nadenken leert ons echter dat ŕls er nu iets is dat ONMISKENBAAR is voor de mens persoonlijk, het wel het PSYCHISCHE is. En dus ook de VOORKEUR is. Wij zouden kunnen zeggen dat “het hart zich nooit laat dwingen of misleiden”.
Voor de werkelijke OERMENS kŕn noch de prostitutie van kracht zijn, noch het huwelijk, omdat voor die mens het één nog niet van het ŕnder GESCHEIDEN was. De liefde werd voor die mens nog door niets GEREGLEMENTEERD, niet van BOVENAF vanuit HET HOOFD en niet van bovenaf vanuit DE STAAT; slechts de norm van het PSYCHISCHE was van kracht.

Nogmaals wijzen wij er op dat het zichzelf REGLEMENTEREN niet alleen in negatieve zin opgevat moet worden. Juist wanneer het gaat over REDELIJKE DENKBEELDEN is de dwang die de mens zichzelf oplegt het grootst. Als iemand zegt: ”de mensen met wie ik omga zijn me allemaal even lief”, dan is dat een meer of minder DWINGENDE VERREDELIJKING. Zo’n verredelijking is eigenlijk FATAAL, omdat hij de PSYCHE ontkent. Hij maakt het de mens zčlf ňnmogelijk ZICHZELF TE ZIJN. Zegt iemand: “ik laat nooit de éne mens voor de ŕndere in de steek”, dŕn ontkent iemand de KEUZE. Dŕt is natuurlijk in orde, maar het ontkennen van de keuze betekent niet het tegelijk ontkennen van de voorkeur - in dit laatste geval is iemand TEGEN ZICHZELF. Voor ieder mens geldt dat hij zich het prettigst voelt bij een bepaalde ŕndere mens. Dan HARMONIEERT het MEETRILLEN IN ZICHZELF bij de éne mens het zuiverst met dat meetrillen bij de ander. Dat is dus volkomen MENSELIJK; een plant bloeit ook het mooiste op in een goed milieu. Maar vanuit DE REDE mŕg zoiets niet van de mensen; alles moet GELIJKGESCHAKELD worden en iedereen moet mij even lief zijn: wij mogen “geen onderscheid maken”.
Het reglementeren VANUIT DE REDE is de zwaarste dwang die de mens zichzelf op kan leggen; de MODERNE MENS gaat gebukt onder die dwang.
Het vraagstuk van de menselijke VOORKEUR is een veel belangrijker vraagstuk dan we gewoonlijk denken. Maar al te vaak komen we bij denkers (en niet alleen bij denkers!) tegen dat de liefde van de volwassen mensen van straks zoiets zal zijn als een “vluchtige begroeting”. Zoiets zal zijn als “ships that pass in the night”, een elkaar ontmoeten en begroeten en dan weer een “ieder zijns weegs gaan”. Dat het “met elkaar” het leven doorgaan dan niet meer aan de orde is, omdat de VOLWASSEN mens als zijnde een ZELFSTANDIG MENS alleen het leven doorgaat zonder zich ooit met iemand verbonden te weten.
Deze en dergelijke denkbeelden komen echter voort uit een WEGDENKEN VAN DE KEUZE OP EEN MANNELIJKE (MODERNE) MANIER. Net zoals op deze manier gedacht de oermens in het teken van de PROMISCUĎTEIT staat, zo staat de volwassen mens dat óók - wij komen dat tegen bij onder andere HUXLEY.
Hiermee samen gaat de gedachte dat de liefde dan ONPERSOONLIJK is, en alleen hieruit blijkt al dat de eigenlijke vraag is: hoe kunnen wij elkaar als persoonlijkheden verdragen? Op deze vraag hebben wij al antwoord gegeven toen wij uitwerkten wat voor de mens als INTELLECTUELE IK de ANDER betekende.
Het antwoord echter van de zelfbewust denkende mens is simpelweg het persoonlijke DOORSCHRAPPEN, Zo wordt er ook gedacht over de ONPERSOONLIJKE LIEFDE, als zou dat een liefdesmogelijkheid zijn náást de gebruikelijke. Ook dŕt echter is fout gedacht. De liefde van de oermens was onpersoonlijk alleen maar omdat de PERSOON er nog niet wŕs. De mens gold nog niet als BEPAALDHEID. Vanaf een zeker moment gold hij echter wčl als zodanig, en dan gaat ook de KEUZE gelden en daarmee ontstaat de BEPAALDE omgang tussen de vrouw en de man. Wat daarnaast mogelijk blijft is niet een ONPERSOONLIJKE OMGANG, maar een omgang vanuit VOORKEUR en daarbij is vanzelf het vrouwelijke zowel als het mannelijke op de juiste wijze gesteld.
De verwarringen in het denken ontstaan dus uit het gelijkstellen van de begrippen VOORKEUR en KEUZE. In de MODERNE prostitutie zijn beide begrippen ontkend; in de RELIGIEUZE prostitutie alleen de keuze. In het HUWELIJK is in principe de VOORKEUR ontkend, en daarin ligt de wezenlijke ONHOUDBAARHEID van het geval en niet in het feit dat twee mensen het leven SAMEN door willen gaan.

No. 55.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

Een opmerking over de controle op het denken
Het denken zčlf geeft de mens geen ZEKERHEID, omdat er in het denken geen mogelijkheden tot controle zijn. In het denken is wčl na te gaan of het één een LOGISCHE consequentie van het ŕnder is, maar over HET GEHEEL VAN DE GEDACHTENGANG is geen ZEKERHEID te verkrijgen. Het denken zčlf geeft niet aan of we al of niet OP DE GOEDE LIJN zitten; het kan in principe ALLE KANTEN UIT. De SFEER, die voor ňns aan het denken meekomt, zou het bovenstaande niet doen vermoeden. Er is de sfeer van NOODZAKELIJKHEID waar men niet onderuit kan komen, simpel door het feit dat EEN EN EEN TWEE IS. Die noodzakelijkheid geldt echter niet voor het THEMA van het denken, maar dŕt valt ons nauwelijks op. Het denken KAN ELKE STELLING BEVESTIGEN. Als voorbeeld het volgende: als ik de mens zie als wezenlijk misdadig met eventueel de MOGELIJKHEID om van die aanleg ŕf te komen, dan kan ik massa’s feiten verzamelen en rangschikken om daarmee op logische wijze aan te tonen dat mijn stelling klopt: de mens IS misdadig. Zie ik de zaak ŕnders, namelijk dat de mens GOED is en slechts gedurende zijn ONTWIKKELING tot allerlei MISDADEN kňmt, dan kan ik ook dat met vele bewijzen staven. Toch is de eerste stelling FOUT, en de tweede GOED, maar dŕt kan ik alleen maar weten als ik mijn denken kan CONTROLEREN.
Uiteraard moet de controle geschieden VANUIT IETS ANDERS dan het denken; het is dan ook DE VISIE die uitkomst brengt. De visie is BINNENIN ONSZELF en daarom wijzen wij er steeds op dat een mens bij het filosofische denken OP ZICHZELF MOET LETTEN anders raakt hij het spoor bijster.
Door deze controle nauwgezet uit te oefenen kunnen wij al denkende een lang vergeten mens als de OERMENS reconstrueren zonder daarbij in allerlei ONZINNIGHEDEN te vervallen.

De mens komt los van de baarmoeder
Zoals we gezien hebben gold voor de werkelijke OERMENS dat hij het EEN nog niet naast en tegenover het ANDER heeft gezet. Maar omdat voor de mens ONTWIKKELING geldt kan het niet lang uitblijven of hij gaat de eerste SCHEIDING aanleggen. Hij krijgt “kennis van goed en kwaad”.
Vele denkers menen dat de mens begint met het HOGERE en het LAGERE te onderscheiden; die mening is gegrond in het feit dat door de hele geschiedenis van de mensheid heen de spanning tussen hoger en lager bepalend is geweest. Toch begint het daarmee niet.
We gaan uit van de werkelijkheid ZOALS DIE IS voor de mens van toen. En dan is de werkelijkheid BAARMOEDER. Terwijl ŕlle leven zich BINNEN die werkelijkheid afspeelt. Die werkelijkheid is wčl GROTER, OMVATTENDER, dan de concrete mens, maar hij is nog lang niet HOGER.
Van die werkelijkheid maakt de mens zich nu LOS; dat gaat niet zo bewust als het nu klinkt: het gaat natuurlijk VANZELF en het wordt pas later BEWUST. En dan is er een SCHEIDING tussen de mens čn de baarmoeder (de werkelijkheid). We hebben nu te doen met het “eerste opgloeien van het licht van het zelfbewustzijn in de mens”.
Voorzover dit EERSTE MOMENT inderdaad zčlfbewust geldt in de mens is dit een MANNELIJKE zaak - zoals dat voor ŕl het zelfbewust-geldende van kracht is. We hebben het eerste moment van het MANNELIJKE, en dat is ook het eerste moment dat DE MAN zich gaat laten gelden. Hij stelt zich op TEGENOVER de baarmoeder. Het is voor hem HET ANDERE, dat hij thans ONTKEND heeft en dat hij is gaan zien als iets VIJANDIGS.
De vrouw is natuurlijk ook LOS gekomen van de BAARMOEDER; voor haar is die werkelijkheid ook HET ANDERE, maar zij staat er niet TEGENOVER: ZIJ BEZIT DAT ANDERE en het is voor haar prompt een MACHTSMIDDEL. Zij kan er GEBRUIK VAN MAKEN. In een aantal oude verhalen, die SIERKSMA vertelt, is dit getypeerd door het feit dat de vrouwen MANDEN bij zich dragen. Dit is het beeld van de BAARMOEDER; als die manden hen ontstolen worden zeggen zij: “wij hebben onze baarmoeder nog”.

Als wij nu de twee grootheden TEGELIJK denken: enerzijds de werkelijkheid als BAARMOEDER waarin ŕlle leven is, en anderzijds het los-zijn van die baarmoeder, dan is het te begrijpen dat de mensen de werkelijkheid gingen zien als een zaak WAARIN DE MENS VERZUIPT. Een zaak die de mens, en dan vooral DE MAN, probeert te vangen om hem ALS MAN te doden. Dat betekent: hem ňnmannelijk te maken - wat hij, volgens het nieuwe besef, voordien ook wŕs.
Nu de mens echter UIT de baarmoeder is gekomen is die baarmoeder voor hem een FUIK geworden waarin hij voortdurend gevaar loopt gevangen te worden.
We kunnen nu spreken van het eerste begin van een RELIGIE, hoewel we in ňnze betekenis van het woord nog niet van iets HOGERS kunnen spraken. Want wij denken aan een WERKELIJK HOGERE ZAAK, en daarvan was bij dat eerste opgloeien van het zelfbewustzijn nog niet te spreken.
Maar de mens van toen zag de vrouwelijke werkelijkheid toch wel als een GEVAAR, en dan vooral een gevaar WAARAAN NIET TE ONTKOMEN VIEL. De werkelijkheid werd voor de mens een NOODLOT, een GROTE MACHT die over de mens heerst en die hem DWINGT om tenslotte toch verloren te gaan en verzwolgen te worden in die FUIK. We hebben nu dus te doen met een MACHT; de ZELFBEWUSTE vrouwen uit die dagen maakten gebruik van die macht; de zelfbewuste mannen verzetten zich er tegen, maar tevergeefs. Deze MACHT, hoewel door de mensen zčlf nog niet direct als HOGER gezien, is natuurlijk toch iets dat BOVEN DE MENSEN UITGAAT. Zij zijn er onherroepelijk aan ONDERWORPEN.
In deze tijd beginnen de MYTHEN in de cultuur op te komen; zij geven VORM aan het besef van de mensen en zij maken de verhouding tussen HET MACHTIGE en de gewone levende mensen duidelijk. Van deze verhalen zijn RESTANTEN tot in onze dagen overgebleven; voor degene die hiervoor oog heeft ontsluiten die restanten een wereld die anders op geen enkele andere manier te achterhalen zou zijn geweest.
Het is de verdienste van JUNG dat hij het verband opgespoord heeft dat er is tussen die oude MYTHEN en de beelden die mensen tijdens diepe DROMEN te zien krijgen. Die dromen blijken terug te gaan tot die eerste zelfbewuste gewaarwordingen van de mens, en zij gaan onveranderlijk over begrippen van OER-SEXUALITEIT en van de BAARMOEDER en het VRIJKOMEN DAARVAN. Die EERSTE BEELDEN, die de mens aan de werkelijkheid besefte, zijn diep in hem blijven liggen. Dat is niet verwonderlijk. In het tijdperk, dat wij thans bespreken, kwam de mens VANUIT ZIJN PARADIJSELIJKE STAAT in een NOODLOTTIGE WERKELIJKHEID terecht, een werkelijkheid die slechts ZIJN ONDERGANG bedoelde.
Voor VREDE en VEILIGHEID is nu DE ANGST in de plaats gekomen, en dit is de eerste en de MEEST AANGRIJPENDE ervaring die de mens aan zichzelf beleeft. De gehele werkelijk veranderde van karakter nu de mens “GOED EN KWAAD” ontdekte; er is nu voor het eerst een SCHEIDING in de werkelijkheid gekomen.
Bij primitieve volken, die tot op heden verstoken zijn geweest van de invloed van de westerse cultuur, vinden wij dit thema van die EERSTE SCHEIDING nňg terug. Dat thema staat centraal bij de verschillende INWIJDINGS-RITEN die jonge mannen en vrouwen ondergaan tegen de tijd dat zij volwassen worden. Het staat centraal bij feesten die met de OOGST te maken hebben, en uiteraard bij GEBOORTE EN DOOD.
Bij ons zijn die zaken verloren gegaan; er is zoveel cultuur overheen gekomen, dat die eerste ervaringen voor ons geen betekenis meer hebben. Maar hoewel zij verloren zijn gegaan, zijn zij toch op de een of andere manier diep in ons blijven liggen - vaak zelfs als onoverkomelijke PROBLEMEN - en soms komen ze in een diepe DROOM voor de dag. Met dit laatste hield JUNG zich bezig.
De werkelijkheid, die aanvankelijk BESCHUTTING gaf; die een VERTROUWDE werkelijkheid was zonder tegenstellingen, is “plotseling” ňmgeslagen in een LEVENSGEVAARLIJKE ZAAK. De HOF VAN EDEN is een NOODLOTTIGE WERKELIJKHEID geworden; die laatste werkelijkheid is er niet BIJGEKOMEN zodat hij NAAST de hof van Eden bestaat. Neen, deze laatste werkelijkheid is in dat noodlottige VERANDERD, en dat is voor de mens het aangrijpende van de zaak, En ook het TRAGISCHE, dat hem in zijn greep zal houden totdat hij eindelijk volwassen geworden zal zijn. De mens begint nu zich EFFECTIEF te ontwikkelen; zoals gezegd zullen wij de lijn van de ontwikkeling zčlf niet behandelen. Onze aandacht is slechts gericht op het VROUWELIJKE ASPECT van de zaak, en dat in verband met de PSYCHE.

 Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

No. 56.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Het begin van de macht
Zoals wij al hebben laten zien heeft de mens zich LOSGEMAAKT van de BAARMOE DER, evenwel zonder daarbij van het inzicht af te stappen dat de werkelijkheid een GROTE BAARMOEDER is. Zodat die werkelijkheid nu voor hem verschijnt als een MACHT, die hem OVERHEERST, hem DWINGT en hem tenslotte OVERMEESTERT. Hij kan daaraan niet ontkomen. Maar hij is wčl voortdurend bezig om een uitweg te zoeken; het komt niet overeen met de NATUUR van de mens om ONDERGESCHIKT te zijn aan wie of wat dan ook.
We maken hier dus kennis met de eerste primitieve vorm van een MACHTSSTELSEL, hoewel we eigenlijk niet in strikte zin van een stelsel mogen spreken. De BASIS van deze zaak is het feit dat HET EEN LOSGEKOMEN IS VAN HET ANDER, dat er in de werkelijkheid een SCHEIDING is gekomen. Vervolgens is in deze zaak het begrip BEZIT van belang; het KUNNEN HEBBEN VAN IETS gaat nu optreden en daarmee hangt uiteraard samen het NIET HEBBEN VAN IETS. Als wij deze dingen bijeen denken komen wij uit op het begrip MACHT.
In verband met het probleem van de macht zoals dat in ňnze MODERNE WERELD meer en meer aan de orde komt, is het leerzaam de samenhang van deze drie grootheden helder in te zien. Er moet dus een SCHEIDING zijn, er moet IETS TE HEBBEN zijn en dan is er vanzelf MACHT. Pogingen om de machtsstelsels op te heffen kunnen voorlopig onmogelijk gelukken omdat wij onze KIJK OP DE WERKELIJKHEID niet kunnen afschaffen (voor ons is de werkelijkheid gescheiden), daardoor niet van het HEBBEN af kunnen komen, en dus blijvend een voedingsbodem voor MACHT in stand houden. Eerst wanneer in ons wereldbeeld de SCHEIDING vervalt kan het HEBBEN verdwijnen, en dan KAN er geen macht meer zijn.

Het begrip HEBBEN treedt al onmiddellijk op als daar het EERSTE MOMENT van de INHOUD van het ZELFBEWUSTZIJN is. Ook uit de restanten van de oude verhalen blijkt dit: de vrouwen bemerkten dat zij een baarmoeder HEBBEN. Dat konden zij bemerken omdat natuurlijk OOK ZIJ waren LOSGEKOMEN van de werkelijkheid als BAARMOEDER. Behalve dat het BEZITTELIJKE op gaat treden is er ook het PLAATSELIJKE: De MACHTIGE werkelijkheid is nu ook ERGENS. Vandaar ook de poging er aan te ONTKOMEN. Iets dat niet ERGENS is maar dat ZELF ALLES is, kan nooit ONTLOPEN worden. Het komt dan ook niet in de mens op dit te proberen.
Het BEZITTELIJKE en het PLAATSELIJKE blijft voortaan de mens beheersen; hij komt daarvan niet af voordat hij tenslotte VOLWASSEN geworden is. Bij de MODERNE MENSEN is zelfs de HERINNERING aan andere mogelijkheden dan alleen maar bezittelijke en plaatselijke vrijwel geheel verloren gegaan.
Het HEBBEN VAN IETS is onlosmakelijk verbonden met het NIET HEBBEN. De verhouding tussen deze twee grootheden is MACHT. En datgene dŕt iemand heeft is het MACHTSMIDDEL. Voor de vrouwen uit de periode die wij nu bespraken is derhalve de BAARMOEDER het MACHTSMIDDEL. Dat komt ňns een weinig lachwekkend voor omdat wij er al goeddeels aan voorbij zijn iets NATUURLIJKS als machtsmiddel te gebruiken. Maar helemaal kwijt zijn wij het ook nog niet: de RASSENDISCRIMINATIE is toch nog altijd een veelvoorkomend verschijnsel
Het is te begrijpen dat het volgende moment in deze ontwikkeling gezocht moet worden bij de MANNEN. Zij gaan er op uit de macht OVER TE NEMEN; de ROOF VAN HET VROUWENGEHEIM is nu aan de orde. Als de mannen het GEHEIM geroofd hebben blijkt dit MANNELIJKHEID te zijn. Het mannelijke heeft in feite zichzelf UIT HET VROUWELIJKE bevrijd. Dat betekent dat de mens voortaan niet meer ANDROGYN is (vrouwelijk en mannelijk tegelijk) maar EENZIJDIG VERDEELD is in mannen en vrouwen. De MACHT gaat nu geleidelijk aan over naar de mannen, maar het blijft een LABIELE zaak omdat de werkelijkheid in wezen toch BAARMOEDER is. De latente ANGST om toch nog weer zijn zelfstandigheid te verliezen blijft diep in de mens aanwezig, totdat hij, als VOLWASSEN MENS, inderdaad zijn zelfstandigheid verliest: MANNELIJK gedacht aan en in het werkelijke VROUWELIJKE. Over deze situatie, die eigenlijk WERKELIJKE ZELFSTANDIGHEID inhoudt, spreken wij nog.

De werkelijkheid als BAARMOEDER verdwijnt dus niet uit het besef der mensen; er komt wčl een NIEUW ASPECT bij: het MANNELIJKE. Dat mannelijke behoort toch eigenlijk IN de baarmoeder, en zo ontstaat een volgend besef: VRUCHTBAARHEID. Het besef “vruchtbaarheid” heeft betrekking op een KWALITEIT, die voor de werkelijkheid van kracht is. Deze kwaliteit krijgt op den duur ook weer een GESTALTE, en dan zien wij het besef van DE GROTE MOEDER opduiken in de wereld. Daarna komt de KWALITEIT van die “Grote Moeder” te voorschijn, en dat is het begrip LIEFDE in de ONMIDDELLIJKE betekenis. We kunnen deze zaak EROTIEK noemen.
Zo gaat de ontwikkeling van de begrippen door; steeds vinden wij de combinatie van de grootheden WERKELIJKHEID en VROUWELIJK, en dat gaat door totdat het BEELD van de werkelijkheid IN DE MENS (bewustzijn) voor de dag is gekomen en gestalte krijgt als en aan AFRODITE.

De menselijke werkelijkheid en het begrip groei
Het bovenstaande behoort tot het terrein van het WETEN; het gaat over de zich ontwikkelende INHOUD van het ZELFBEWUSTZIJN. Dat weten is voor de mensen een DWINGENDE zaak, zoals wij al meer dan eens aangetoond hebben. Door het voor iedereen dwingende karakter ervan is het ook de BEPALENDE FACTOR inzake het WERELDBEELD. Met andere woorden: wij bevinden ons op het terrein van de ONTWIKKELING en, ten gevolge daarvan, van de GESCHIEDENIS.
Het LEVENDE VROUWELIJKE, waarover we aan het nadenken waren, heeft met die ontwikkeling niets uit te staan; het is zelfs VIJANDIG aan de ontwikkeling, óók als die ontwikkeling zich voorlopig richt op het vrouwelijke en daarin de uiteindelijke maat neemt. Het GERICHT-ZIJN OP HET VROUWELIJKE heeft wel het vrouwelijke ALS OBJECT, maar het is en blijft zčlf een MANNELIJKE ZAAK omdat het CULTUUR is. Het is een zaak die op het ONDERSCHEID steunt, en dat is MANNELIJK. Voor ons ligt er de volgende vraag: hoe VERLOOPT het leven van de mensen voorzover dat leven er is IN DE SFEER VAN HET VROUWELIJKE. Voorzover dat leven er is ONDER DE OPPERVLAKTE van de wereld en zijn GEDOE en van de DWINGELANDIJ van het ZELFBEWUSTE.
Het LEVEN IN DE SFEER VAN HET VROUWELIJKE is het leven als WENSELIJKHEID, en dat leven is, zolang er mensen zijn op de planeet, dagelijks geleefd. Die MENSELIJKHEID is niet een DROOMBEELD dat betrekking heeft op een TOEKOMSTIGE WERELD die voorlopig nog niet aan bod is geweest, integendeel, het is een REALITEIT die er nog nooit NIET geweest is. Alleen heeft die realiteit nog nooit HET WERELDBEELD BEPAALD - hetgeen bij een VOLWASSEN MENSHEID tenslotte wčl het geval zal zijn.
Wij kunnen die realiteit noemen HET GEZIN, ŕls we daarbij voor ogen houden dat we doelen op de verhouding VROUW-KIND-MAN. En uiteraard gaat het nu wéér niet over de CULTURELE VERHOUDING, want dŕn moeten we in bijna ŕlle gevallen spreken van MAN-VROUW-KIND. En dan gaat het over een CONSTRUCTIE, over de VORM waarin de mens, ZELFBEWUST, zijn leven gegoten heeft.
In de verhouding VROUW-KIND-MAN vindt de werkelijkheid in zichzelf het RUSTPUNT, en deze zaak kan er nooit NIET zijn omdat het een nčt zo VANZELFSPREKENDE zaak is als de werkelijkheid zčlf. Onder ŕlle CULTUURVORMEN, ook die welke op het GEZIN betrekking hadden, leefde de verhouding VROUW-KIND-MAN, en, juist omdat die verhouding LEVEND is, ONTSNAPT hij blijvend aan člke gestelde norm.
Dat ONTSNAPPEN aan de normen is praktisch vast te stellen: ieder samengaan van een vrouw, een man en kinderen, in welke VORM dit ook gegoten is, gaat nooit in die vorm ňp; het is steeds iets dat wezenlijk ANDERS is. Het blijkt ook dat geen enkele CULTURELE GEZINSVORM ooit gelukt; het MISLUKKEN van die vorm staat zelfs op de voorgrond.
De mensheid als CULTUURGEDOE (de maatschappij en de samenleving) is een mensheid waarin het GESCHEIDEN-ZIJN de bepalende factor is. Voorzover de mensheid dŕt is, is er SPANNING, de spanning tussen het EEN en het ANDER. Maar diezelfde mensheid is tegelijk een mensheid van BEWEEGLIJKE CELLEN, van ZOVEEL MAAL HET GEZIN, en dŕt is het door ons bedoelde LEVENDE VROUWELIJKE. Dat is een OASE van RUST omdat het EEN niet gescheiden is van het ANDER. Er is hier natuurlijk géén ONTWIKKELING; wat er wčl is kunnen wij GROEIEN noemen. In dit groeien zit het begrip UITWIKKELEN en dat betekent zoveel als: zijn INHOUD OPENBAREN. En voor het groeien geldt ook het begrip VORM.

No. 57.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

Nogmaals iets over het denken
Iemand heeft terecht de opmerking gemaakt dat het toch door het DENKEN is dat voor de mens de dingen tot klaarheid komen. Aan dat denken ZOU dan de eis gesteld moeten worden dat het een LOGISCH denken is. Dan kan het toch niet anders of datgene dat door de mens uitgedacht is komt overeen met de werkelijkheid zčlf. Zodat er dus wel degelijk een ZELFCONTROLE in het denken aanwezig is; dit in tegenstelling tot de gedachte dat het denken zichzelf NIET kan controleren.
Ter verduidelijking van een en ander het volgende: we moeten als eerste vaststellen wŕt we onder DENKEN verstaan. Bedoelen we met denken het werkelijke denken, dan is er inderdaad controle. En wel omdat dit denken nimmer het CONTACT met de werkelijkheid verliest. Dit evenwel VOORONDERSTELT het voor de mens AANWEZIG-ZIJN van de werkelijkheid. Die werkelijkheid is aanwezig als BEELD, en dus heeft de denkende mens nodig: EEN VISIE. Hij moet een KIJK op dat beeld hebben. WERKELIJK DENKEN vooronderstelt een VISIE en de wisselwerking tussen het GEZIENE en het GEDACHTE is in feite de CONTROLE.
In onze opmerking van stencil 55 doelen wij op het DENKEN OP ZICHZELF, zoals dat als een specialiteit van een bepaalde CULTUUR naar voren komt. In ňnze cultuur draait het om HET DENKEN ZELF, alleen maar HET KUNNEN DENKEN, en dat wil zeggen: NOODZAKELIJKE CONSEQUENTIES TREKKEN. Hierbij is het gegeven niet van belang. Weliswaar wordt de eis gesteld dat de zaak KLOPT, en dat betekent dat hij moet overeenkomen met de werkelijkheid, maar dŕt is met dat denken niet vast te stellen. Omdat er namelijk geen VISIE aan voorondersteld is.
Het WERKELIJKE DENKEN heeft geen belang bij zichzelf, en dat wil zeggen dat het niet om het denken gáát. Het gaat om het AAN DE WEET KOMEN, en het denken is de METHODE daartoe. Het DENKEN OP ZICHZELF echter heeft ŕlle belang bij zichzelf; dat denken is geen METHODE, maar het is DOEL: het gáát om het denken en om de werkelijkheid ZOALS DIE GEDACHT IS.
De werkelijkheid ZOALS DIE IN ELKAAR ZIT is een geheel ŕndere werkelijkheid dan de werkelijkheid ZOALS DIE GEDACHT IS. Het WERKELIJKE DENKEN heeft zijn controle aan de eerst genoemde werkelijkheid. Dat is een controle met iets dat van BUITEN HET DENKEN is. Het DENKEN OP ZICHZELF heeft controle aan de GEDACHTE WERKELIJKHEID en dat is iets dat BINNEN HET DENKEN is.
Dit verklaart waarom de denkende mens van onze dagen, hoewel LOGISCH denkende, toch een en al ONZEKERHEID vertoont hij weet niet of hij op de GOEDE LIJN denkt. Hij komt daar ook niet achter omdat er voor hem geen VISIE bestaat.

Het begrip gezin
Wij letten gewoonlijk niet op die verhouding die wij HET GEZIN noemen; wčl hebben wij te maken met de voor ňns GEBRUIKELIJKE VORM van het gezin, maar aan die zaak ontsnapt het werkelijke gezin steeds weer. Het werkelijke gezin is de verhouding VROUW-KIND-MAN. Dat is de BASIS en de BAKERMAT van ons aller leven, zowel in NATUURLIJKE ZIN (organische zin), omdat we allemaal UIT EEN VROUW geboren zijn, als in ZELFBEWUSTE ZIN omdat we allemaal RUST vinden in die zaak. Wij vinden rust in het LEVENDE VROUWELIJKE.
Het gaat in de eerste plaats om de VROUW, daarna om DATGENE DAT ZIJ VOORTBRENGT en dŕn pas om DE MAN. Datgene dat door de vrouw VOORTGEBRACHT wordt is haar INHOUD, en die inhoud is, HOEWEL HET HAAR INHOUD IS, als iets ZELFSTANDIGS voor de dag gekomen. Deze zaak komt aan het KIND voor de dag.
Het kind is dus INHOUD DIE VOOR DE DAG GEKOMEN IS en als zodanig is de zaak door en door verbonden met de vrouw. De MAN daarentegen is ZELFSTANDIGE INHOUD - hij is wčl inhoud, maar hoewel hij dat is (en blijft) staat hij toch op zichzelf NAAST de vrouw.
Wij zien dat zowel voor het KIND als voor de MAN het begrip INHOUD geldt en beiden zijn zij inhoud VAN DE VROUW. Het behoeft dan ook niet te verwonderen dat in de OUDHEID de begrippen KIND en MAN nagenoeg IDENTIEK waren.

Wij moeten de werkelijkheid ALS LEVEN altijd denken VANUIT HET VROUWELIJKE, en in een verhouding TOT het vrouwelijke, omdat het levende verschijnsel een VROUWELIJK verschijnsel is. Het ORGANISME is vrouwelijk.
Denken wij het leven MANNELIJK, zoals in ŕlle NIEUWE culturen het geval is, dan komen wij uit op de verhouding MAN-VROUW-KIND, en deze verhouding is, behalve de basis van ňns gezin, tevens de grondstructuur van het HUWELIJK. Hoe wij ook over deze verhouding nadenken, nimmer gelukt het ons er enig zinnig verband in te zien omdat wij, uitgaande van de MAN nooit bij de vrouw terecht komen en dus ook niet bij het kind. Uitgaande van de man komen wij bij de EINDELOZE VEELHEID terecht en die is vanuit de man nooit tot een EENHEID te denken. Hierop komen wij nog weleens terug.
Dat het VANUIT HET MANNELIJKE niet gelukt een zinnig verband te ontdekken in de grondverhouding “gezin” blijkt in onze cultuur overduidelijk. De moderne denkende mens weet absoluut niet wat met het gezin en het kind en de vrouw aan te vangen, reden waarom hij er toe over gaat de hele zaak maar VRIJ te maken. Hetgeen betekent: ONDERLING LOS TE MAKEN zodat de verhouding een VRIJBLIJVENDE wordt. De kinderen willen niet meer BEVOOGD worden; zij verlangen een ANTI- AUTORITAIRE OPVOEDING. De vrouwen willen niet meer GEBONDEN en ONDERGESCHIKT zijn en zij eisen EMANCIPATIE. De mannen zijn het daarmee eens, voorzover ze MODERN zijn, en bemerken (te laat) dat zij in de kou staan.

Het begrip groei
De verhouding VROUW-KIND-MAN is een BEWEEGLIJKE verhouding, vandaar dat die zaak LEEFT. We spraken daarom van het LEVENDE VROUWELIJKE. In een dergelijke verhouding komen de FACTOREN, waaruit die verhouding bestaat, nimmer OP ZICHZELF te staan. Het blijft namelijk altijd een INHOUDSVERHOUDING. Ook al GELDEN de factoren als ZELFSTANDIG, zijn zij niet LOS van elkaar, en dat is altijd het geval als het begrip INHOUD aan de orde is.
Voorzover wij, in verband met de mensen, van ZELFSTANDIGHEID kunnen spreken is het een VROUWELIJKE zelfstandigheid. Omdat dŕt in feite het enige is dat ER IS. Een VOLWASSEN mensheid zal dan ook blijken een vrouwelijke zaak te zijn. In die vrouwelijke zaak is de MAN ook zelfstandig, maar zijn zelfstandigheid is er een BINNEN HET VROUWELIJKE.
Omdat de factoren niet LOS van elkaar zijn is er GEEN ONTWIKKELING, want dit laatste betekent NAAR HET ANDERE GAAN, oftewel VER-ANDEREN, ANDERS WORDEN. Dit kan alleen als het EEN inderdaad LOS is van het ANDER; is het echter op de een of andere manier HETZELFDE dan kan er geen ANDERS-WORDEN optreden. In de ZELF- BEWUSTE WERKELIJKHEID is het EEN los van het ANDER; voor die werkelijkheid geldt dan ook ONTWIKKELING. Dat gaat dan via de CULTUREN.
In de verhouding VROUW-KIND-MAN zijn de factoren nooit LOS van elkaar en dus kan de verhouding zčlf nooit VERANDEREN, het kan niet WAT ANDERS WORDEN. Uit de praktijk weten wij dit wel van de verhouding moeder-kind: wat er ook gebeurt, die verhouding blijft er.
Wat er met die verhouding wčl gebeurt is HET GROEIEN. In dit begrip zit niet het NAAR HET ANDERE GAAN, zoals bij de ontwikkeling, maar het ZICHZELF WORDEN. Een kind dat OPGROEIT wordt niet WAT ANDERS, maar wordt juist ZICHZELF, en dit ZICHZELF WORDEN is ZIJN INHOUD OPENBAREN. Die inhoud zit in de zaak zčlf besloten, hij wordt er niet van BUITENAF aan toegevoegd. Er bestaat voor die zaak geen BUITENWERELD.
Voor de verhouding GEZIN bestaat er geen BUITENWERELD; die verhouding groeit IN ZICHZELF uit en OPENBAART ZIJN INHOUD. Wat is nu die inhoud die geopenbaard wordt.
Voor die inhoud geldt dat hij steeds NIEUW is. De mens als de verhouding VROUW-KIND-MAN brengt alsmaar een nieuwe inhoud tot leven. Dit verklaart waarom de OERMENS een andere mens is dan de MODERNE mens. Hij ziet er zelfs geheel ŕnders uit. Terwijl het tegelijk DEZELFDE mensen zijn.
De NIEUWE INHOUD is een VERDER ONTWIKKELDE INHOUD, zodat wij kunnen zeggen dat het LEVEN, als het UITGROEIT, een steeds verder ontwikkelde inhoud openbaart ZONDER ZELF TE ONTWIKKELEN. Zonder zčlf wat ŕnders te worden.
Het leven openbaart alsmaar MANNELIJKHEID en dat betekent dat het alsmaar ontwikkeling openbaart. Voor HET MANNELIJKE geldt immers dat het EEN los is van het ANDER, reden waarom voor het mannelijke zčlf wel ontwikkeling geldt.

Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63 , Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

 

No. 58.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Iets meer over het levende vrouwelijke
Het levende vrouwelijke, zoals dat op de planeet voorkomt, is op zichzelf iets ŕnders dan HET GEZIN, waarover wij gesproken hebben. Het GEZIN is namelijk de WIJZE WAAROP het levende vrouwelijke in de wereld aanwezig is. Het levende vrouwelijke zčlf is uiteraard een BEGRIP dat in de denkende mens voor de dag gekomen is. En dat begrip heeft een CONCRETE VERSCHIJNINGSVORM. Die vorm is de WIJZE WAAROP het begrip in de werkelijkheid BESTAAT.
Het levende vrouwelijke IS natuurlijk het ORGANISME; in het geval van de mens gaat het dan om de LAATSTE MOGELIJKHEID van dat organisme. Deze twee grootheden tezamen, het ORGANISME čn het feit HET LAATSTE te zijn, vormen inderdaad het ENIGE DAT ER IS. Naast deze zaak is er niet nog WAT ANDERS te denken; de MAN of het KIND bestaan niet NAAST en ONGEACHT deze zaak. Zij zijn dit ENIGE DAT ER IS naar de twee mogelijkheden qua INHOUD. Wij hebben dus inzake het KIND en inzake de MAN niet met wat ŕnders te doen en zeker niet met wat anders dat zelfstandig en autonoom optreedt. Het LEVENDE VROUWELIJKE is het ENIGE dat er werkelijk is; dŕt is dan ook de ZELFSTANDIGHEID waarin de werkelijkheid uitloopt, en die zelfstandigheid geldt OP ZIJN WIJZE ook voor de drie grootheden die de concrete verschijning zijn van dat ENIGE: de VROUW, het KIND en de MAN. Als ik het LEVENDE VROUWELIJKE noem, noem ik feitelijk ALLES WAT BESTAAT; de gehele KOSMOS, de PLANEET, de PLANTEN- en DIERENWERELD. Op ZICHZELF bestaat dat ALLES óók, maar het bestaan daarvan is toch BINNEN de verhoudingen die voor het VROUWELIJKE van kracht zijn. Daarom is het bestaan ook steeds BINNEN HET GEHEEL, een gedachte die wij ALS GEDACHTE nu wel niet zo moeilijk kunnen vinden, maar die in de PRAKTIJK nog wel eens moeilijkheden wil opleveren.
Aan het vrouwelijke is ALLES voorondersteld, en ALLES is er ook INHOUD van. We kunnen dan ook zeggen dat ALS HET VROUWELIJKE de werkelijkheid naar haar VOLLE OMVANG en naar haar VOLLEDIGE KWALITEIT voor de dag gekomen is. Het VOLTOOID en het VOLMAAKT zijn van de werkelijkheid is het LEVENDE VROUWELIJKE.
Om echter de sfeer van een of andere romantische “vrouwenverering” geen kans tot ontstaan te geven bedenken wij er wel onmiddellijk bij dat dit VOLMAAKTE vrouwelijke nimmer ZONDER MEER de vrouw is. Het geldt immers voor het vrouwelijke, en dus voor de drie samenhangende verschijningsvormen er van: de VROUW, het KIND en de MAN. Gelijkelijk geldt voor ALLE DRIE dat zij VOLMAAKT zijn en géén van deze drie APART kan op grond van wŕt dan ook aanspraak maken op een eventuele “grotere” volmaaktheid. Dat zou wčl kunnen als ze werkelijk APART waren, maar het is EEN ZAAK.
Beschouwen we het LEVENDE VROUWELIJKE in het licht van het bovenstaande, dan dringt het tot ons door dat ALLE ASPECTEN van de werkelijkheid aanwezig zijn:
we zien HET GEHEEL (in verband met de vrouw), we zien het begrip INHOUD (in verband met het KIND) en we zien het begrip INHOUD OP ZICHZELF (in verband met de man). Dit laatste begrip, namelijk “inhoud op zichzelf”, vertoont de kenmerken van het MANNELIJKE, en dat betekent dat HET EEN EN HET ANDER voor de dag komen als twee naast elkaar staande elementen. Hier hebben wij te doen met het BUITEN ELKAAR-ZIJN, dat voor de werkelijkheid als OPTELSOM VAN DINGEN geldt. Er is nog iets: overziende de lange weg die de mensheid via zijn opeenvolgende culturen gegaan is, blijkt duidelijk dat het LEVENDE VROUWELIJKE nog NOOIT in de “wereld” gewaardeerd is. Terwijl het er wčl ALTIJD geweest is aanvankelijk PRAKTISCH bij de ZUIVER PSYCHISCHE OERMENS (die het NOG NIET kon waarderen omdat het ONDERSCHEID voor hem nog niet van kracht was) en later ONDERGRONDS omdat de waardering onveranderlijk VERKEERD uitviel. Dit was ook het geval in de oude culturen, ondanks het feit dat die culturen allemaal GERICHT waren op het vrouwelijke. Die culturen waren in feite ook MANNELIJK; de WAARDERING voor het GEZIN was dienovereenkomstig VERKEERD.
Zoals al eerder gezegd levert de VERKEERDE waardering voor het gezin niet de verhouding VROUW-KIND-MAN op, maar de verhouding MAN-VROUW-KIND. Wat dit laatste betreft de volgende toelichting: het uitkomen, vanuit het mannelijke, op de EINDELOZE VEELHEID (zie blad 57) is als volgt te beredeneren.

Voor het mannelijke geldt HET EEN EN HET ANDER. In die verhouding is het EEN altijd het uitgangspunt en het ANDER is dat waar men terechtkomt. Vanuit het EEN komen wij bij het ANDER terecht. Er zijn echter ONEINDIG VEEL elementen waarvoor, ten opzichte van het EEN, geldt dat het het ANDER IS. Elk ANDER is HET ANDER. Het laatste waartoe men komen kan, uitgaande van het EEN, is tot het TOTAAL van het ANDERE. Dat totaal is ONEINDIG VEEL, ofwel EINDELOOS VEEL. Het is dus de HOEVEELHEID waartoe het komt in en als mannelijkheid.
Maar in de HOEVEELHEID zit géén factor die de zaak kan doen veranderen in een GEHEEL of een EENHEID. Want nimmer is te ontkennen het feit dat het altijd maar weer over het EEN en over het ANDER gaat. En die twee kunnen zichzelf opheffen in het TOTAAL, maar nooit in het GEHEEL.
Dit betekent dat VANUIT HET MANNELIJKE géén vrouwelijkheid te denken of te vormen is, een feit dat door de cultuurgeschiedenis voldoende duidelijk gemaakt wordt. Het GEZIN, als de verkeerde verhouding MAN-VROUW-KIND is dan ook steeds een VORMLOZE aangelegenheid geweest, reden waarom er met MANNELIJK GEWELD een vorm aan GEGEVEN moest worden. Welke vormen we tegenkomen, of het nu meer of minder sympathieke vrouwelijke vormen zijn of strenge redelijke vormen, het is qua LEVEN eigenlijk nooit de moeite waard. Het is er dan ook nauwelijks uit te houden, zowel voor de vrouw als voor de man. Voorzover het in een gezin toch redelijk uit te houden blijkt te zijn, komt dit door de wat sterker aanwezige ONDERGRONDSE VERHOUDING vrouw-kind-man. Deze verhouding is noodzakelijk een ondergrondse; hij is ten eerste voor het MANNELIJKE denken niet te vatten zodat hij er voor dat denken helemaal niet zijn kŕn, maar ten tweede is de werkelijke verhouding GEZIN een ondergrondse omdat hij in feite helemaal NIET MAG BESTAAN voor het mannelijke. Zolang namelijk het mannelijke ZICHZELF UITWERKT is het bezig zichzelf te BEVESTIGEN. Dit echter is in strijd met de werkelijke situatie van het mannelijke, een situatie waarin eenzijdige bevestiging in het geheel niet aan de orde is, maar juist het op zelfstandige wijze INHOUD-ZIJN. Dat INHOUD-ZIJN schrikt af, het grijpt terug op de ANGST VOOR DE BAARMOEDER en vertoont zich tot op de dag van vandaag als een NEST-ANGST.
Er is dus het ONBEGRIJPELIJKE en er is de ANGST. Voor het werkelijke leven, dat LEVENDE VROUWELIJKHEID is, blijft er dus niet zo erg veel over. Volgens het cultuur-denken, dat uiteraard door zowel de vrouw als de man aangehangen wordt, VERZINKT het mannelijke niet in het vrouwelijke, maar het VERZUIPT er in. Dat inzicht is FOUT, maar tegelijk goed: het vrouwelijke, volgens het cultuur-denken gedacht, is inderdaad een MOERAS waarin alles VERZUIPT. En een man moet al zijn MACHT in het geweer brengen en al zijn AUTORITEIT laten gelden om aan dit moeras te ontkomen. Mčt het vervallen, min of meer, van die mannelijke AUTORITEIT, bij de MODERNE MAN, zien we dat proces van dat VERZUIPEN duidelijk zijn intrede doen en het is opvallend hoe WEERLOOS de gemiddelde man daartegen is. Het is nog maar een geluk dat geen enkele vrouw ALLEEN MAAR CULTUUR-DENKEN is, zodat ze zčlf, vanuit haar wčrkelijke vrouwelijkheid, de zaak enigszins binnen de perken kan houden.
Over het čchte VERZINKEN in het vrouwelijke zullen wij bij de afronding van onze beschouwingen nog spreken. Bij voorbaat moeten wij al wčl opmerken dat er van geen enkele ROMANTIEK sprake is; het VERZONKEN-ZIJN is een GLASHELDERE en STRENGE, REDELIJKE SITUATIE waarbij “dichterlijk gezwijmel” niet aan de orde is. Als wij nu begrijpen dat er VANUIT HET MANNELIJKE geen vrouwelijkheid mogelijk is, kunnen wij ons afvragen of er dan geen VERBINDING tussen het mannelijke en het vrouwelijke is. En inderdaad, die verbinding is er. Beiden, zowel vrouw als man laten die verbinding gelden, maar die zaak ZELF gaat niet van het mannelijke uit, maar van het vrouwelijke. Het SAMENLEVEN van de vrouwen en de mannen is OP ZICHZELF een vrouwelijke zaak, alweer omdat de levende werkelijkheid vrouwelijk is. Zodat dus ALLES vanuit het vrouwelijke geschiedt. Van hieruit is het EINDELOOS VELE, dat het EINDPUNT van het mannelijke is, wčl tot een vrouwelijke zaak te maken: het wordt dan VOLMAAKTE INHOUD. Die volmaakte inhoud is nu niet vrouwelijk geworden, maar hij is THUIS GEKOMEN. Voor dat thuiskomen is het zich waarmaken als EINDELOZE VEELHEID noodzakelijk. Wčrkelijke mannelijkheid is dus noodzakelijk.
Voor het levende vrouwelijke is mčt het verzinken van het mannelijke ook de CONSTRUCTIE vervallen: vormen van samenleving, reglementen en onvrijheden.

No. 59
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Het begrip groei en het begrip vorm
De mensen maken deel uit van het ORGANISME; zij behoren dus tot een werkelijkheid die in al haar geledingen het GROEIEN vertoont - toch is het opvallend dat zij er vrijwel nooit enig idee van hebben hoe het met het begrip GROEI gesteld is. Zij verwarren dit begrip doorgaans met het begrip ONTWIKKELING, en dat is natuurlijk wel verklaarbaar omdat de meeste mensen blijvend in de ontwikkeling BEVANGEN zitten.
Het verschil tussen beide begrippen is echter niet gering: het begrip GROEI houdt in dat iets ZICHZELF WORDT, terwijl het begrip ONTWIKKELING inhoudt dat iets WAT ANDERS WORDT. Het WAT ANDERS WORDEN is een ONEINDIG begrip, hetgeen betekent dŕt deze zaak tot in het oneindige kan doorgaan. Het begrip GROEI daarentegen is EINDIG, als iets UITGEGROEID is, is het ZICHZELF geworden. Alles wat er daarná nog gebeurt valt onder een ŕnder begrip dan het begrip GROEI. Dat andere begrip vertoont allerlei aspecten, waarvan het belangrijkste wel is het feit dat HET KUNNEN is gaan gelden.
Tijdens het ZICHZELF WORDEN (= groeien) verŕndert er wel iets in en aan het betreffende organisme, maar die verandering is te noemen: TELKENS OPNIEUW ZICHZELF ZIJN. Het ANDERE is dus gelegen in HET NIEUWE. Tijdens het ONTWIKKELEN echter is een zaak telkens HET ANDERE van datgene dat die zaak eerst was. De zaak wordt steeds maar weer ZIJN EIGEN TEGENSTELLING. En is dus nooit ZICHZELF, maar steeds WAT ANDERS.
We kunnen een ander WOORD gebruiken voor het begrip GROEI. Als we spreken van UITWIKKELEN hanteren we een term die juist is. Maar het bezwaar tegen deze term is dit, dat hij aangeeft wat er tijdens de GROEI onder andere gebeurt; er zijn echter nog andere processen gaande, die niet tot de UITWIKKELING behoren en die toch wčl onder het begrip GROEI vallen.
Wat er namelijk ook gaande is is het VORM KRIJGEN, oftewel het ZICH VORMEN. We hebben hierover al een opmerking gemaakt toen wij er op wezen dat het MANNELIJKE tijdens de ONTWIKKELINGSWEG alsmaar probeert AAN HET GEZIN VORM TE GEVEN. In feite is dit natuurlijk een poging tot REGLEMENTEREN met de bedoeling om ER GREEP OP TE KRIJGEN, hetgeen blijvend moet mislukken. Zoals gezegd komt bij de MODERNE mens duidelijk voor de dag dat het in een (gereglementeerd) gezin niet uit te houden is, noch voor de vrouw, noch voor de man. Het is de VASTGESTELDE GEZINSVORM die de oorzaak is van dit onhoudbaar-zijn. Dat vastgestelde is namelijk noodzakelijk een CONSTRUCTIE.
Het ligt waarschijnlijk niet voor de hand aan HET GEZIN, te weten de verhouding VROUW-KIND-MAN, het begrip VORM te verbinden. Toch is dit wel logisch. De definitie van het begrip VORM luidt: de werkelijkheid voorzover die werkelijkheid IN ZICHZELF BESLOTEN IS en er tevens NIETS UITSPRINGT. Deze definitie nu hebben wij nodig bij het overdenken van het begrip GEZIN. Dit begrip namelijk onderscheidt zich naar drie factoren die tegelijk een GEHEEL zijn. De verhouding tussen die drie factoren is een INHOUDSVERHOUDING, en dat is een EENZIJDIGE VERHOUDING. Dat betekent dat hij niet OMKEERBAAR is. De drie factoren, vrouw, kind en man zijn wel OP ZICHZELF te noemen, maar zij zijn tevens één geheel. Hun ONDERLINGE verhouding is dan ook gericht op dat geheel, terwijl dat geheel door de eerste van die drie factoren (de vrouw) vertegenwoordigd wordt. De verhouding ziet er als volgt uit: de MAN is op zijn wijze HET KIND, en het KIND is op zijn wijze DE VROUW - maar deze laatste is op haar wijze alleen maar ZICHZELF. Zij is niet OP HAAR WIJZE WAT ANDERS. Deze verhouding is niet OMKEERBAAR: de vrouw is niet op haar wijze het kind en het kind is niet op zijn wijze de man en deze laatste is niet op zijn wijze NIETS ANDERS. Hij is juist op zijn wijze WEL IETS ANDERS (= ontwikkeling). Als de bedoelde verhouding wčl OMKEERBAAR zou zijn geweest, dan was de poging het gezin te stellen als MAN-VROUW-KIND inderdaad gewettigd geweest - nu is dat niet het geval. De verhouding GEZIN is dus alleen maar vanuit de VROUW te doordenken. En dat speelt een belangrijke rol als wij over het begrip VORM nadenken.

Als wij HET GEZIN denken als de EENHEID van de verhouding VROUW-KIND-MAN, en daarbij bedenken dat de man ALS VERHOUDING overgaat in het kind, dat op zijn beurt weer overgaat in de vrouw, dan blijkt dat het gezin een GEHEEL is waarvan het kenmerkende is dat ER NIETS UITSPRINGT. Voor het gezin geldt dus het begrip VORM.
Als wij echter de nadruk niet leggen op de EENHEID, maar vasthouden aan het feit dat wij toch altijd in de praktijk met de factoren VROUW en KIND en MAN te doen hebben, dŕn komen wij óók op het begrip VORM uit: die drie VORMEN namelijk HET GEZIN. Het gehele ZIJN van elk van die drie afzonderlijk is geheel en al doortrokken van dit VORMEN. Daaraan is niet te ontkomen omdat de verhouding tussen die drie een INHOUDSVERHOUDING is. Er is geen werkelijk ZIJN mogelijk zňnder die inhoudsverhouding tot zijn recht te laten komen. Dat betekent bijvoorbeeld voor de MAN, dat het gehele complex van zijn bezigheden ZINVOL wordt aan het VORMEN: zijn DENKEN, zijn ARBEID en zijn UITRUSTEN, zij worden aan en in HET VORMEN een REALITEIT.
Wij moeten thans een waarschuwing laten horen: ten eerste mag niet vergeten worden dat wij niet over een cultuurbepaalde GEZINSVORM spreken. In zo een toestand wordt er feitelijk niets zinvol. Ten tweede: het is niet logisch naar aanleiding van het bovenstaande te denken dat het de bestemming van de man is om op de een of andere manier in het gezin OPGENOMEN te worden. Dan gaat het namelijk wéér over een BEPAALDE VORM. In het echte GEZIN kan niemand opgenomen worden omdat er géén BEPAALDHEID is. Het is een CONCRETE SFEER waarin iemand LEEFT en waaraan iemands leven BETEKENIS krijgt.
Voor de VOLWASSEN MAN (van straks) is het zó, dat hij de wereld opgebouwd heeft; door zijn bemoeienissen zijn de DINGEN er gekomen en die dingen zijn TERECHTGEBRACHT. Denken wij daarop door, dan blijkt geen enkel ding UNIEK te zijn. Geen enkel ding SPRINGT ER UIT. En als antwoord op de vraag WAAR de dingen dan terechtgekomen zijn vinden wij als antwoord: de dingen zijn terechtgekomen IN HET LEVEN - hetgeen in feite betekent dat zij IN HET GEZIN zijn. Als de dingen tenslotte DAAR zijn, zijn zij IN ORDE. Alle dingen die wij nu nog maken, die BUITEN het gezin vallen, zoals OORLOGSTUIG en LUXEARTIKELEN, zijn inderdaad NIET IN ORDE. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist dááraan de wereld VERARMT. Aan het LEVEN en de dingen die daarin een rol spelen KAN de wereld nimmer verarmen - dat is logisch ňndenkbaar.
Het VORM ZIJN betekent ook KARAKTER hebben. Als een mens VORM is springt er niets uit; er kan niets zijn dat buiten het geheel van iemands ZIJN valt. Dat betekent dat wij te doen hebben met een BETROUWBAAR mens. En wat betreft de betrouwbaarheid van het GEZIN kunnen wij denken aan de RUST en de VEILIGHEID die er de kenmerken van zijn. Dat alles is natuurlijk ONMISKENBAAR en dat is ook een eigenschap van de VORM.

Het feit dat voor het mannelijke het begrip ONTWIKKELING geldt doet voor de mens, hetzij vrouw of man, het begrip VORM vervallen, voorzover uiteraard de mens in de ontwikkeling OPGAAT. Ontwikkeling immers vooronderstelt iets dat ER UIT SPRINGT, want dat is nu nčt HET ANDERE waarnaar HET EEN zich op weg begeeft en waartoe HET EEN zich OMZET. Het resultaat hiervan is noodzakelijk een CONSTRUCTIE. Voor zo iets geldt niet het begrip VORM, zelfs niet als er bewust vorm aan GEGEVEN is. De mens heeft altijd aan het gezin vorm GEGEVEN, maar de feitelijke situatie is VORMLOOSHEID, vandaar dat er mannelijk GEZAG voor nodig was om de zaak nog enigszins vast te houden. Dat gezag is er veel verder in doorgedrongen dan wij ons gewoonlijk realiseren: tot op de dag van vandaag gelden er WETTEN die voor het gezin de vorm vaststellen, daarbij krachtig gesteund door HET GEZAG. En wij moeten ons daarbij niet laten misleiden door de moderne “anti-autoritaire” opvattingen, want ook in dat geval gaat het om een gezagskwestie. Alleen is daarbij het gezag in andere handen gelegd en het is anders verdeeld.
De moderne mens is in staat een CONSTRUCTIE te maken: in de bouwkunst kan hij de moeilijkste problemen aan. Maar hij kan géén VORM SCHEPPEN: ondanks zijn constructieve bekwaamheden kan hij geen GOTISCHE KATHEDRAAL bouwen, noch is hij in staat een SYMPHONIE te componeren. De constructie is strijdig met de vorm, levert derhalve nooit vorm op. Maar da vorm houdt wčl constructie in; die is echter in zichzelf beweeglijk.

No. 60.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Gezin en vrijheid
Het GEZIN heeft voor ňns een CONCRETE betekenis, het is een GROEP van mensen die op een bepaalde manier bij elkaar behoren. Wij geven een gezin dan ook een NAAM, en wel de naam van de MAN. Er zijn cultuurperioden geweest waarin men de naam van de VROUW aan het gezin gaf; dat waren MOEDERRECHTELIJKE perioden. Dat CONCRETE, BEPAALDE, gezin is de VORM waarin het WERKELIJKE GEZIN door een bepaalde cultuur gegoten is. Het wčrkelijke gezin echter is een VERHOUDING, al spreken wij concreet van vrouw, kind en man. Die Verhouding IS niet VAST TE LEGGEN, de CULTUURVORM echter is wčl vastgelegd. Dat die verhouding niet vast te leggen is vindt zijn verklaring in het feit dat het uitgangspunt het VROUWELIJKE is. De verhouding VROUW-KIND-MAN is niet CONCREET in de zin van BEPAALD en VASTGELEGD, hij is echter wčl concreet in deze zin DAT HIJ BESTAAT. Dat betekent dat hij ER IS ZONDER AANWIJSBAAR TE ZIJN.
Als wij zeggen dat het gezin een NIET-VASTGELEGDE ZAAK is, dan bedienen wij ons van een ONTKENNING: de ontkenning van datgene dat wij kennen. Hierin schuilt echter een gevaar, omdat wij ons nu een situatie gaan denken waarin alles LOS van alles is. Een situatie waarin alles als los zand aan elkaar hangt. Zoals er tegenwoordig veel moderne mensen zijn die zich een gezin voorstellen als bestaande uit ten opzichte van elkaar VRIJBLIJVENDE personen. Het niet-vastgelegde evenwel van het werkelijke GEZIN heeft met vrijblijvendheid niets te maken en het is zelfs zo dat het TEGENDEEL van vrijblijvendheid er voor geldt. Dus: zowel het VASTGELEGD-ZIJN als het VRIJBLIJVEND-ZIJN is ontkend. Dat klinkt als een tegenspraak, maar dat is het niet; beide begrippen behoren namelijk bij elkaar, want mensen kunnen alleen maar dŕn aan elkaar vastgelegd zijn als zij zichzelf wezenlijk als LOS van elkaar beseffen. Vastgelegd-zijn vooronderstelt dus het vrijblijvend-zijn. En deze hele zaak geldt niet voor het werkelijke gezin. Het vrijheidsbegrip van de moderne mens houdt niet meer in dan het VRIJ-ZIJN- VAN. Dat betekent dat de moderne mens de gedachte toegedaan is dat hij aan niemand verantwoording verschuldigd is. Hij kan zich binnen redelijke grenzen laten gelden als een ZELFSTANDIG geval. En dat kan hij doen omdat hij zich in feite heeft LOSGEMAAKT VAN HET GEHEEL. Een vrijheid echter die hier op gebaseerd is, is geen vrijheid maar EENZAAMHEID. Aan de moderne mens blijkt dat dit zo is: met al zijn vrijheid voelt hij zich eenzamer dan toen hij voor zijn eigen idee nog onvrij was. Dit bemerken wij niet alleen in de SAMENLEVING, maar ook en vooral in de moderne gezinsvormen.
Het werkelijke gezin is een zaak van VRIJHEID. Echter geen vrijheid in de zin van VRIJBLIJVENDHEID, maar vrijheid in de zin van HET GEHEEL ZIJN. Dat betekent dat de vrijheid van het gezin niet slaat op de verhouding TUSSEN de factoren die dat gezin vormen (vrouw, kind, man) maar op de verhouding ZELF. Die verhouding zčlf IS VRIJHEID, die verhouding is niet te REGLEMENTEREN. En voor de factoren van die verhouding geldt dat zij DOOR EN DOOR IN ELKAAR zijn, op grond van het feit dat het blijvend een INHOUDSVERHOUDING is.
Het gezin als een zaak van werkelijke vrijheid is de BASIS en tegelijk het LEVENDE BEGINSEL van en voor de SAMENLEVING. Het is het HART ervan.

De mensheid
Wij stellen ons de vraag: hoe moeten wij ons de mensheid denken? Die vraag is niet KWALITATIEF bedoeld, in de zin van de mogelijke eigenschappen die een volwassen mensheid tenslotte zal vertonen. De vraag slaat op člke mensheid, op ieder moment van de ontwikkeling, en waar dan ook aanwezig in het heelal. Wij vragen eigenlijk: wat is dat voor een verschijnsel, die mensheid?
Het antwoord dat de mensheid één groot geheel is, is wel juist, maar het zegt weinig. Want dat grote geheel vooronderstelt dan toch de OPTELSOM van een hoeveelheid ELEMENTEN. Hoe die hoeveelheid elementen IN ZICHZELF GEORGANISEERD is geven wij hiermee echter niet aan, en dat is nu juist de vraag. De bedoelde organisatie is niet die ONTSTAAN is, maar die mčt de mensheid GEGEVEN is.

Het gaat dus niet om de vraag hoe de mensen zich in de loop der tijden georganiseerd hebben, maar om de vraag hoe het ORGANISME, dat de mensheid is, in zichzelf georganiseerd IS. De vraag: HOE IS DE OPBOUW van dat organisme. Die opbouw van dat organisme is niet te denken zonder het GEZIN, want het is juist in die VERHOUDING dat člke mens PERSOONLIJK zich FEITELIJK kan laten gelden als een levende factor in het geheel. Als namelijk de mensheid niet opgebouwd was uit BEWEEGLIJKE CELLEN zou voor de mens persoonlijk dat geheel VERVAGEN tot op zijn best een ABSTRACTIE. Men zou zich voor die abstractie kunnen INZETTEN en men zou zich kunnen RICHTEN NAAR die abstractie, maar van een LEVEND en ZINVOL aanwezig zijn in dat geheel was geen sprake. De LEVENSSFEER van ieder mens immers reikt niet verder dan enkele andere mensen; het is niet mogelijk met zijn ALLEN te zijn, letterlijk, omdat een mens ALLE ANDERE MENSEN onmogelijk kŕn KENNEN.
De ONVOLWASSEN MODERNE MENS tracht de zaak zo op te lossen dat hij zich met de anderen VERBINDT tot een GROEP waarin voor alle afzonderlijke LEDEN precies HETZELFDE geldt. Hij denkt zich langs die weg een GEHEEL tot stand te brengen, maar zoiets MOET mislukken omdat geen enkel lid volledig in dat geheel op kan gaan. Geen enkele GELIJKSCHAKELING levert een geheel op.
Het MET ZIJN ALLEN ZIJN kan echter wčl als de CELLEN die het geheel vormen op hun beurt OOK EEN GEHEEL zijn, en dŕt is het geval als zo een CEL de verhouding GEZIN is. Binnen die verhouding kan de afzonderlijke mens, hetzij vrouw, kind of man, zich laten gelden precies naar eigen ZIJN en binnen die verhouding wordt de MENSHEID voor een ieder een REALITEIT. Het MANNELIJKE kan zich VERLIEZEN in het vrouwelijke en daarmee ZELFSTANDIG zijn; het KIND kan zich tot een ZELFSTANDIGHEID ontwikkelen en de VROUW kan zich voor allen als een TEHUIS laten gelden. In deze verhouding is het alles een REALITEIT; zou ieder mens AFZONDERLIJK in de mensheid opgaan, dan zou het leven geen betekenis hebben.
De MENSHEID is niet opgebouwd uit vrouwen, kinderen en mannen, maar uit LEVENDE CELLEN (zoals člk organisme), en zo een cel is de verhouding GEZIN. En juist omdat de CEL een BEWEEGLIJKE zaak is kan hij mčt de andere cellen een GEHEEL vormen. Die beweeglijke zaak namelijk laat zijn eigen GRENS tegelijk als GEEN GRENS gelden; de grens als AFSLUITING is tegelijk de grens als OVERGANG. Uit elementen die voor zichzelf begrensd blijven, zoals zandkorrels, is geen geheel te vormen; dat komt slechts tot een TOTALITEIT. Ook de afzonderlijke mens, man, vrouw of’ kind BLIJFT BEGRENSD, ook al laat hij of zij zich nog zo RUIMTELIJK gelden. Het is immers steeds DIE man of DIE vrouw of DAT kind. Maar dergelijke BEPALINGEN worden opgeheven in en aan het GEZIN als LEVENDE VERHOUDING. Een andere mogelijkheid is er voor de afzonderlijke mens niet om tot een werkelijk geheel te geraken wat betreft de mensheid.
Het gezin dat de wereld tot nu toe te zien heeft gegeven is niet een beweeglijke, niet te bepalen CEL, maar een TERUGGETROKKEN BEGRENSDHEID. Bij de grens van dat gezin houdt de MENSHEID op te bestaan, en daar begint een ander wereldje dat van al het andere GEĎSOLEERD is. Er worden binnen dat wereldje dingen gesteld die daarbuiten onmogelijk zouden zijn; vele mensen die bijvoorbeeld op hun werk redelijke mensen zijn laten die redelijkheid geheel en al varen als zij “thuis” zijn. Zij laten elkaar in de wereld met rust, maar zij zijn thuis een en al DWANG ten opzichte van elkaar. Buiten de deur zijn zij in hun liefdesbetrekkingen VOORKOMEND en ATTENT, maar thuis is de liefde voor hen weinig méér dan een HUISHOUDELIJKE GEWOONTE, een BEHOEFTE waaraan voldaan moet worden. In de wereld lopen zij niet op elkaars terrein, maar thuis is er doorgaans nauwelijks van een terrein te spreken.
Zo zijn er talloze voorbeelden aan te voeren, en allemaal tonen zij aan dat tot nu toe het GEZIN een CONCLAVE IN DE WERELD is. Een CONCLAVE waarin alles van de wereld vervalt en waarin betrekkingen gelden die daarbuiten niet zouden kůnnen. Dergelijke gezinnen vormen GEEN MENSHEID; zij staan een mensheid in de weg. Omdat echter een dergelijk gezin nooit helemaal HOUDBAAR is, en omdat de ONGEWETEN BASIS tňch het wčrkelijke gezin is, straalt er toch iets van MENSELIJKHEID ŕf van zo een CONCLAVE. Om die menselijkheid is het echter niet te doen geweest; die wordt dan ook gemoedelijk geëxcuseerd.
Het zal duidelijk zijn dat het werkelijke GEZIN nimmer het object van enige WETGEVING kan zijn. De RECHTSPOSITIE, die wij het gezin toekennen, is gegrond op het VASTGELEGDE, maar eigenlijk gaat het gezin ELKE WET TE BOVEN.

No. 61
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Een vergelijking met de dierenwereld
Ook in de dierenwereld komen wij de verhouding vrouw-kind-man tegen; toch vormt de dierenwereld als zodanig geen GEHEEL zoals dat op den duur bij de mensen het geval is. Wij spreken in verband met de dieren dan ook niet van de verhouding GEZIN. Waarom wij dat bij de mensen wčl doen en waarom wij er bij de mensen zo een groot gewicht aan hechten is gelegen in het feit dat de mens het geheel IS, čn in het feit dat de mens op grond daarvan het geheel VORMT. Hij doet dat omdat hij HET LAATSTE IS waartoe de werkelijkheid komt. Voor het dier is van kracht dat het geheel VOOR HEM GELDT; dat is een kwaliteit die er zomaar is als resultaat van een OP EEN ZEKER PUNT aangekomen zijn van het wordingsproces. Omdat dit nog niet HET LAATSTE PUNT is werkt die zaak zčlf zich op dat punt nog niet uit; het WORDINGSPROCES gaat zčlf nog verder. In het LAATSTE PUNT houdt het wordingsproces ňp, en dŕn WERKT HET LAATSTE PUNT ZICHZELF ALS ZODANIG UIT. Daarom gaat voor de mens ONTWIKKELING gelden, en daarmee maakt hij zich waar als datgene dat voor dat laatste moment geldt. Bij dat WAARMAKEN behoort het VORMEN VAN HET GEHEEL, en dat betekent in de praktijk dat er een werkelijke MENSHEID ontstaat. Gezien in dat licht heeft de verhouding GEZIN die včrstrekkende betekenis. Voor de mens GELDT het geheel, en hij IS het geheel, en dŕt maakt zich in hem waar: hij VORMT langzamerhand een MENSHEID.
De DIERENWERELD, hoewel evenzeer ORGANISME als de mens, STREEFT NERGENS NAAR; het is het WORDINGSPROCES dat verder streeft zolang dat proces nog aan de gang is (wat op ňnze planeet al lang niet meer het geval is). Dat VERDER STREVEN uit zich in HOGER GEORGANISEERDE ORGANISMEN, totdat het LAATSTE organisme er is. Het dier IS derhalve nog niet het geheel, maar op grond van het feit dat het toch tot het organisme BEHOORT, gčldt het begrip GEHEEL wčl. Daarom is er ook de verhouding vrouw-kind-man, zonder evenwel de betekenis die er voor de mens aan verbonden is.
Het BESTE waartoe de dieren qua GEHEEL komen, voorzover zij BUITEN ZICHZELF als INDIVIDU gelden, is de KUDDE. Dat is natuurlijk een GROEP en ook binnen zo een groep geldt de verhouding vrouw-kind-man, ook al LIJKT het er vaak op dat het de sterke mannetjes-dieren zijn om wie alles draait - net als bij de mensenSAMENWERKING is in de dierenwerejd včr te zoeken. Ook al werken twee BEVERS gezamenlijk aan een dam. Er is voor die dieren niet één object waaraan zij samen werken; het object (die dam) is voor člk van de bevers DE DAM.
Het VORMEN van een MENSHEID doet de mens niet vanuit zijn INDIVIDU-ZIJN, d.w.z. de vrouw doet dat niet OP ZICH, en de man doet dat niet OP ZICH en het kind al helemaal niet. Het VORMEN van een mensheid geschiedt VANUIT HET GEZIN, en dat is een gedachte die aandacht verdient omdat vrijwel niemand de zaak zo denkt. De meeste mensen denken dat het een zaak is van de INDIVIDU en van zijn MENTALITEIT. Dat is echter alleen maar waar voorzover wij doelen op het zich ontwikkelen van de individu tot het INZICHT dat de mens HET GEZIN is en niet elk van de drie factoren OP ZICHZELF.

Het kind in de verhouding gezin
Het gezin is HET MILIEU waarin de mensen kunnen LEVEN; de mensen zijn voor elkaar HET LEVEN in die situatie. Buiten dat milieu is het leven niet mogelijk; dat geldt zowel voor de vrouw als voor de man, maar meer nog geldt het voor het KIND. Elk kind is verloren als het niet in HET GEZIN leven kan. Dat geldt zelfs voor het ons bekende CULTUUR-GEZIN, maar in dat gezin moeten wij HET LEVEN voornamelijk NATUURLIJK zien, want PSYCHISCH valt er voor het kind nog steeds nauwelijks te leven in een gezin. Voorzover er nog iets van terecht komt is dit te danken aan het feit dat člk gezin tevens ONTSNAPT aan zijn eigen vastgelegd- zijn. Het is dus het ONGEREGELDE dat het LEVEN nog een beetje mogelijk maakt, en dat kunnen we aan člk kind merken. De kinderen kijken naar die ongeregelde dingen uit. Het kost de grootste moeite hen IN HET GAREEL te krijgen, iets waarop we toch allemaal uit zijn. Hier ligt de vraag: wat is OPVOEDING?

De bedoeling van ňnze OPVOEDING is het klaarmaken van het kind voor de MAATSCHAPPIJ; het kind moet allerlei LEREN om straks mee te kunnen doen en het kind moet ook tégen de maatschappij GEPANTSERD worden omdat dŕt een wereld is die niets met het ONBEVANGENE van het kind van doen heeft. De opvoeding is een duidelijke OMBUIGING van het ZIJN van een kind.
Dat feit komt tegenwoordig meer en meer aan het licht; er wordt dan ook naarstig gezocht naar een METHODE om die verstikkende werking van de opvoeding op te heffen. Tot nu toe blijkt člke methode te falen.
De fout is dat wij het falen zoeken in de METHODE, terwijl de werkelijke oorzaak gelegen is in het feit DAT WIJ HET KIND NIET LATEN LEVEN. Wij komen er tegenwoordig wel toe het kind VRIJ TE LATEN en wij komen er toe ons ANTI-AUTORITAIR op te stellen, maar hoewel deze zaken behoren tot de noodzakelijke VOORWAARDEN om te KUNNEN léven, betekent het voldoen aan die voorwaarden nog lang niet dat er dan vanzelfsprekend geleefd wordt. Het VRIJ-LATEN, op welke manier dan ook, zal in de MODERNE mensheid steeds meer een rol gaan spelen, maar dat neemt het feit niet weg dat het alsmaar over een METHODE gaat.
Het LEVEN vraagt evenwel niet om een METHODE, maar om een GESTELDHEID, een ZIJN, van de mens. En omdat die gesteldheid vóór de feitelijke VOLWASSENHEID van de mensen nog niet de GOEDE kŕn zijn, zal het LEVEN van het kind voorlopig, ondanks de MODERNE opvattingen, een TEGENNATUURLIJK LEVEN zijn. Een leven dat eigenlijk het kind VERPEST, in plaats van het VOLWASSEN te maken.
Wij stomen het kind klaar voor de maatschappij; het kind moet zich AANPASSEN aan de maatschappij. Dat AANPASSEN is iets geheel ŕnders dan het LEREN REDELIJK TE ZIJN.
Het verschil tussen beide begrippen is het volgende: bij het AANPASSEN gaat het om een UITWENDIGE ZAAK. Daar is de maatschappij, en dŕt is voor het kind, dat voorlopig BINNEN DE CONCLAVE van het gezin leeft (d.w.z. BESTAAT) een BUITENWERELD. Het is iets ŕnders dan zijn eigen wereld. En naar die zaak BUITEN HEM heeft hij zich te richten, heeft hij zichzelf te FORCEREN. Voegen wij daar dan nog bij dat die buitenwereld WEINIG MENSELIJKS TE BIEDEN HEEFT, dan is wel duidelijk hoe twijfelachtig de waarde van al dat forceren is.
Het kind LEREN REDELIJK TE ZIJN is een INWENDIGE zaak. Het komt er feitelijk op neer DAT WIJ HET KIND BEWUST MAKEN VAN EIGEN REDELIJKHEID. Wij zijn dan niet doende het kind VAN ZICHZELF AF TE HALEN, maar wij zijn in tegendeel bezig het kind BIJ ZICHZELF te brengen.
Dat BIJ ZICHZELF BRENGEN moeten wij goed verstaan: het is niet in de eerste plaats bedoeld als een PSYCHOLOGISCH bij zichzelf brengen (hoewel dat er niet uitgedacht mag worden), maar als een MENSELIJK BIJ ZICHZELF BRENGEN. Vandaar dat wij de nadruk op REDELIJKHEID leggen.
Ons OPVOEDEN is niet meer dan OPKWEKEN tot een PASSEND PRODUCT; het resultaat is een min of meer verwrongen product. Daarom is het beter om een kind helemaal niet OP TE VOEDEN - maar dat is een vrijwel ondoenlijk werk omdat al spoedig de hele MAATSCHAPPIJ zich met het kind gaat bemoeien. In een ONVOLWASSEN WERELD is dan ook de enige mogelijkheid het kind TEGEN de maatschappij te STERKEN, zodat het zich niet AANPAST maar een PASSEND ANTWOORD op de maatschappij weet. Wij kunnen het kind dan ook alleen maar LATEN GROEIEN; dan openbaart het vanzelf zijn INHOUD en, zoals we gezien hebben: dat betekent BIJ ZICHZELF TERECHT KOMEN. Het is een VROUWELIJKE ZAAK, dat groeien van het kind. Het kind is niet voor niets “inhoud van het vrouwelijke, verbonden met dat vrouwelijke”.
Als de mensheid straks VOLWASSEN is geworden gaat de mens niet OP in de ORGANISATIE, zoals bij de moderne mens het geval is, maar in een volwassen wereld is de mens en de mensheid IN ZICHZELF GEORGANISEERD. De mens zčlf gaat dus onder ŕlle omstandigheden BOVEN ZIJN EIGEN ORGANISATIE UIT.
Ook het VRIJLATEN is een modern begrip; het vooronderstelt een UITWENDIGHEID, een BUITEN ELKAAR ZIJN van de één en de ŕnder. Als daar het wčrkelijke GEZIN is, kan dit buiten elkaar zijn niet uit de voeten. Het VRIJLATEN is dan ook niet aan de orde; wat wčl aan de orde is is het VRIJ-ZIJN, en dat is het ZICHZELF-ZIJN mčt en temidden van de andere mensen, die ook ZICHZELF ZIJN. Voorzover het kind allerlei dingen heeft te doen en te laten kan de enige grond voor deze dwang de DWANG VAN DE REDE zijn. Elk gebod dat op iets UITWENDIGS berust is een dwang van buitenaf en is als zodanig VERZIEKEND.

Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63

No. 62.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Onze maatschappij en het leven
Wij kunnen zonder meer stellen dat er in ňnze maatschappij NIET TE LEVEN VALT; over een SAMENLEVING kunnen wij dan ook niet spreken. Hoewel er op dit moment niet te voorspellen valt hoe de SAMENLEVING van de toekomstige VOLWASSEN mens er uit zal zien, is er toch al wel zoveel van te zeggen dat wij ons daarvan GEEN VOORSTELLING kunnen maken. Wij kunnen wčl de PRINCIPES van die samenleving bedenken, en dat zullen wij aan het einde van deze cursus dan ook doen.
Het is de mens uiteraard wčl mogelijk zich door onze maatschappij HEEN TE SLAAN, en het is daarbij ook mogelijk VOOR ZICHZELF zoveel mogelijk de levensbeginselen waar te maken, maar dat houdt nog lang niet in dat die maatschappij zčlf een zodanige is dat het KUNNEN LEVEN een vanzelfsprekendheid is.
Vooral in onze moderne wereld gebeurt het steeds vaker dat mensen opeens VAN DE KOOK GERAKEN. En er dan als in een KRAMP toe komen de hand aan zichzelf te slaan. Zij beseffen zich plotseling als erg EENZAAM, hetgeen er op wijst dat zij HET LEVEN MISSEN. In het LEVEN zit géén EENZAAMHEID.
Als een mens op een gegeven moment het leven MIST heeft hij TE LAAT ontdekt wat het leven IS. Had hij dat wčl bijtijds ontdekt, dan was hij in zichzelf tot een passend ANTWOORD ten aanzien van de hem omringende wereld gekomen. Maar de OPVOEDING staat dat vinden van het antwoord in de weg: de opvoeding brengt ons niet BIJ ONSZELF, maar juist VAN ONSZELF AF. De opvoeding brengt een VERANDERING in de mens teweeg, en dat is nu juist wŕt onze bedoeling is. Ook als wij er op uit zijn een BEHOORLIJK mens te worden, of als wij er op uit zijn het kind tot een behoorlijk mens te laten uitgroeien, denken wij het ons zo, dat er iets moet veranderen omdat datgene dat vanzelf GEGEVEN is het WARE niet is. Zo zagen bijvoorbeeld de RUSSEN de verbanning naar Siberië als een LOUTERING die de mens tot een BETER MENS zou maken. Die gedachte komen we herhaaldelijk bij DOSTOJEWSKI tegen. Ook in het westerse denken vernemen wij steeds dat de mens moet VERANDEREN; hij moet niet blijven stilstaan bij datgene dat hem ALS KIND gegeven is, maar hij moet zichzelf OMVORMEN tot iets anders dat dan BEHOORLIJK heet te zijn.
Maar dat ANDERE is er nooit VANUIT HET LEVEN ZELF, het is er altijd vanuit het DENKEN, en dus vanuit CULTUUR. En dan kan het gebeuren dat iemand opeens bemerkt langs het leven heengegaan te zijn. Hetgeen natuurlijk ook betekent: langs ZIJN EIGEN LEVEN heengegaan zijn. Een dergelijke ontdekking is voor de meeste mensen die het overkomt een onverdraaglijke slag. Zij hebben het gevoel geen minuut langer meer te kunnen leven en zij stikken bijna van de benauwdheid.
In onze maatschappij is er voor de mens die HET LEVEN MIST geen enkele rust plaats. Nergens is er iets waarvan wčl te zeggen is dat het LEEFT. En dan blijft er voor de mens de WANHOOP over.

 Het vertrouwen
Als wij het kind niet OPVOEDEN maar het BIJ ZICHZELF brengen, wat er op neer komt dat wij het onbelemmerd laten UITGROEIEN, dan eist dat van ons een groot VERTROUWEN. Vertrouwen in de MENSELIJKE KERN in het kind.
Als ik het kind ga OPVOEDEN heb ik een DOEL voor ogen. Er is voor mij iets waarbij ik uit wil komen. Het kan zijn dat ik dat doel met dŕt kind niet helemaal kan halen, maar dat doet aan het doel als zodanig niets ŕf. Om die zaak tot een goed einde te brengen behoef ik alleen maar een dosis TAKT te bezitten, en verder is het een kwestie van DOORZETTEN. Dat kan op de OUDERWETSE manier doormiddel van DWANG en GEWELD; het kan ook op de MODERNE manier welke veel TACTISCHER is, maar die niettemin dezelfde bedoeling heeft. Hoe dan ook: ik ben bezig het kind naar een VAN TEVOREN BEPAALD DOEL TE LEIDEN. En als dat niet gelukt ben ik TELEURGESTELD en ik vind dat ŕlles “tevergeefs” was.
Het DOEL, waarheen het kind GEDWONGEN wordt, is natuurlijk een stuk CULTUURGOED; het is iets dat in de geldende cultuur goed aangeschreven staat. Maar het is daarmee tevens IETS BEPAALDS, iets dat in lijnrechte tegenstelling staat tot het leven en dus ook tot het karakter van de MENSELIJKE AANLEG van het kind.

Het werkelijk VRIJ laten UITGROEIEN van het kind is voor de ouderen een zaak van VERTROUWEN. Zij moeten er namelijk op vertrouwen dat er in het kind een KERN is, die DEUGT als hij eenmaal voor de dag gekomen is. Van die kern weet je wčl dat hij ER IS, maar HOE hij is is nooit bij benadering te zeggen.
De ouderen laten het kind VRIJ UITGROEIEN als zij ZICHZELF zijn. Hierbij moet opgemerkt worden dat er dan niet in de eerste plaats iets van het kind geëist wordt, maar van de OUDERE. Deze zal er zorg voor moeten dragen dat er op geen enkele wijze een VERTEKENING mogelijk is. Het PSYCHISCH MILIEU moet in orde zijn. In de praktijk komt het er niet op neer dat we FOUTLOOS moeten zijn, maar het komt er op neer dat we EERLIJK moeten zijn. En als we iets UITLEGGEN moet dat ONBEVANGEN en REDELIJK zijn.
Het klinkt ons vreemd in de oren als wij zeggen dat een mens VERTROUWEN in de menselijke kern moet hebben. Maar wat dit betreft heeft het zin ons eens af te vragen hoe wij tegenover ONSZELF als menselijke kern staan. Als eerste valt dan op dat wij gewoonlijk niet in het minst weten hoe het daarmee gesteld is. De vraag is dan ook: hoe zou ik zijn als er nu eens niets was dat mij in het verleden en in het heden omvormde, als ik me ONBELEMMERD had kunnen ontplooien Het gaat er dus om de CULTUURINVLOEDEN, in elke denkbare vorm, van een mens te denken. Of, beter gezegd ER DOORHEEN TE DENKEN. Natuurlijk is dit en geen enkel mens is er zňnder cultuurinvloeden en die zijn niet ongedaan te maken. Het ER DOORHEEN DENKEN levert geen zich opheffen van die invloeden op, maar een BEGRIJPEN ervan. Dat vertoont zich in de praktijk als een zekere WIJSHEID. De begrijpende mens STAAT BOVEN zijn eigen cultuur, maar daarmee is die cultuur niet OPGEHEVEN - in de zin van “er niet meer zijn” - maar hij is daarmee ZINVOL geworden. Als de vraag naar het EIGEN WEZEN zich in een mens opdringt, zodat hij er last van heeft, terwijl het in die mens niet tot BEGRIJPEN kan komen, dan kan er zo een moment van opperste VERTWIJFELING optreden. Dan wil een mens zichzelf vernietigen omdat hij zichzelf in zijn praktische gedoe niet terugherkent. De meeste mensen zijn bang voor hun eigen NAAKTHEID; zij durven hun eigen wezen niet op te zoeken. Maar het is wčl noodzakelijk dit te doen om VERTROUWEN te krijgen in zichzelf, en dat maakt het de mens ook mogelijk in het kind vertrouwen te hebben. Dan kan het kind OPGROEIEN en UITGROEIEN.
Het OPGROEIEN van het kind heeft ook een sterk NATUURLIJKE kant. Hoe kleiner het kind is, hoe meer het zelfs ŕŕngewezen is op het GEZIN. Het kind heeft in principe geen enkele andere mogelijkheid om zich te handhaven dan de mogelijkheid van het GEZIN. Dat is uiteraard bij het pasgeboren kind het duidelijkst merkbaar. In de wetenschap is intussen bekend geworden dat het kind niet alleen qua voeding en dergelijke op de moeder aangewezen is, maar ook en vooral PSYCHISCH. Vele latere psychische storingen blijken in de begintijd, toen het kind nog volledig afhankelijk was, hun oorsprong te hebben. De afhankelijkheid van de MOEDER is de eerste verhouding binnen het begrip GEZIN, als wij vanuit het kind denken. De verhouding tot de MAN komt pas later naar voren, en dat vindt zijn grond in het INTELLECTUELE KARAKTER van die verhouding. De verhouding MOEDER-KIND is in wezen het begrip VERZORGING; dat geldt wat betreft het natuurlijke alswel vooral het PSYCHISCHE. In onze tijd is dit laatste aspect op een treurige manier VERWAARLOOSD en dat komt vooral door de moderne IDEEËN die de moderne vrouwen omtrent zichzelf hebben. ELKE IDEE (in de zin van een bepaalde GEDACHTE over zichzelf) VERZIEKT HET PSYCHISCHE. Dit is desnoods jammer voor de mooie ideeën, maar het is wčl een logisch verklaarbaar feit. Voor de moderne mens is het kind onder andere iets DAT JE HEBT - het is niet iets dat JE BENT. Alleen dit al geeft, psychisch gesproken, een geheel vertekend beeld van het mens-zijn.
Het raakpunt van de MAN met het GEZIN is het feit, dat hij in alle zelfstandigheid toch INHOUD is. Dat betekent dat zijn hele zelfstandige ZIJN in het GEHEEL ňpgaat. Dit ZELFSTANDIGE ZIJN manifesteert zich als zijn HELDERHEID, en daaronder verstaan we zaken als zijn inzicht, zijn wijsheid, zijn intellect, zijn arbeid, zijn kennis en zijn ruimte. Allemaal zaken die UITINGSVORMEN van zijn helderheid zijn. De verhouding MAN-GEZIN komt niet tot uiting in het verzorgend bezig zijn, zoals de moderne mens wil. De man is natuurlijk niet zňnder het verzorgende, maar hij is pas terecht als zijn HELDERHEID er is.

Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63

No. 63.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 
Het begrip zuivering
De OPVOEDING, in de gangbare zin van het woord, houdt wezenlijk in dat wij de opgroeiende mens trachten aan te passen aan ňnze wereld. En daarmee brengen wij die mens VAN ZICHZELF AF, hetgeen op zijn beurt verband houdt met het feit dat wij vinden dat de mens, zoals hij zonder meer verschijnt op de aarde, niet AF is. Om dat GEBREKKIGE geval AANVAARDBAAR, of op zijn minst BRUIKBAAR, te maken voeden wij het ňp. Wij maken het “gereed voor zijn taak in de wereld”.
De wčldenkende mens wijst deze gang van zaken ŕf; hij ziet in dat het de mens er om te doen moet zijn BIJ ZICHZELF TE GERAKEN. Daarom tracht hij in de “opvoeding” van het kind een MENS te MAKEN.
Als wij ons echter eens even bezinnen op die gemakkelijke uitspraak: “een mens ervan te maken”, dan vallen ons twee dingen op die niet logisch houdbaar zijn. Ten eerste is daar het reeds genoemde feit dat de mens blijkbaar nog GEMAAKT moet worden en dat hij dus zo zonder meer nog niet aanwezig is, en ten tweede dat ons denken zich beweegt op het terrein van het MAKEN.
Wat het tweede betreft het volgende: als wij ons bewegen op het terrein van het ORGANISME, dus op het terrein van het LEVEN, valt er niets te maken. Het enige dat wij voor elkaar kunnen krijgen is dat wij het organisme letterlijk VERZIEKEN; dat wij het ZIEK MAKEN. Elke INGREEP in de lévende werkelijkheid levert een ACHTERUITGANG van die werkelijkheid op. Dat die achteruitgang bij gelegenheid in ňnze kraam te pas komt is een geheel ŕndere kwestie; gezien in het licht van het BELANG dat hiermee gediend wordt kunnen we wel spreken van een verbetering, maar in feite is dit onzin. Een doormiddel van strenge TUCHT opgevoed GEHOORZAAM mens is voor de belanghebbende machthebbers een BETER MENS dan een onhandelbare anarchist, maar deze laatste is ALS MENS (in het algemeen gesproken) veel minder VERZIEKT dan die gehoorzame.
Het begrip MAKEN, toegepast op het ORGANISME, doet dat organisme in kwaliteit ACHTERUIT gaan. In verband met het opgroeiende kind kan onze bemoeienis dan ook niet verder gaan dan dit, dat wij trachten het kind ervoor te behoeden dat het ziek gemaakt wordt. Wij kunnen niet meer doen dan trachten te voorkomen dat het kind een ONMENS wordt. Verder gebeurt er met het kind niets anders dan dat het UITGROEIT en daarmee zijn eigen INHOUD tot een realiteit maakt. Het kind wordt wat het eigenlijk al vanaf het begin wŕs - langzaam maar zeker komt dat er allemaal uit. Elke OPVOEDING is een BELEMMERING voor dat uitgroeien.
Als wij het kind behoeden voor het ziek worden, dan proberen wij ervoor te zorgen dat de INVLOEDEN vanuit de BUITENWERELD niet SCHADELIJK zijn. Wij kunnen die invloeden niet UITSCHAKELEN, want dan zouden wij het begrip BUITENWERELD moeten gaan ontkennen. Dat gaat echter tegen het wezen van de mens in. Wij kunnen de ORGANISATIE, die het levende IN ZICHZELF is, niet verbeteren. Die organisatie is ONTSTAAN als gevolg van een bepaalde BEWEEGLIJKHEID van de enkelvoudigheden tijdens het WORDINGSPROCES. Die bepaalde beweeglijkheid leverde op een zeker moment ook het LEVEN zelf op. Als het ons technisch zou gelukken het LEVEN te MAKEN, dŕn zouden wij theoretisch het organisme kunnen verbeteren; maar aangezien het leven OPKOMT in de kosmos, en wel vanuit de enkelvoudigheden zčlf (en niet vanuit de bestaande materie), valt er hier niets te maken. En de organisatie van dat leven is alleen maar MET RUST TE LATEN ňf te VERSTOREN, iets ŕnders blijft er niet over.
De gedachte, derhalve, dat een behoorlijk mens GEMAAKT moet worden, is een onhoudbare gedachte. En het is van het grootste belang dit in te zien, want dit verandert de gehele houding van de mens ten opzichte van zichzelf. Nog al te veel denken wij in het OMVORMEN VAN JEZELF als het er om gaat behoorlijk te zijn. En daarbij veronderstellen wij een basissituatie die niet deugt, zoals dat ook in de christelijke godsdienst verondersteld werd. Maar in feite is het zó:
als een mens zich ontwikkeld heeft tot een BEHOORLIJK mens, dan heeft hij zichzelf weten te bevrijden van ŕlle VERDERFELIJKE INVLOEDEN. En daaronder verstaan we ŕlles wat VANUIT EEN CULTUUR (het geeft niet wčlke) op een mens inwerkt. Dat werkt in langs allerlei wegen: ouders, school, kennis, enzovoort.

Het verderfelijke karakter van al hetgeen op ons inwerkt is niet gelegen in de kennis zčlf, die wij in ons opnemen, maar in het feit dat het voor ons, zolang wij ONVOLWASSEN zijn, als een NORM overkomt. Het VASTLEGGENDE karakter van de invloeden is het verderfelijke.
De invloeden zčlf zijn niet wčg te denken omdat er voor de mens een BUITENWERELD is. Die is er omdat de mens ZELFBEWUST de gehele werkelijkheid inhoudt; die werkelijkheid is er dus voor hem als een WETEN. Dit weten maakt zich voor elk mens persoonlijk čn voor de mensheid in het algemeen wáár, zodat er dus ook een PRAKTISCHE RELATIE ontstaat tussen de mens en de werkelijkheid rondom hem. Bijgevolg is het voor de mens een feit dat hij er NIET ALLEEN is; hij is er mčt de overige werkelijkheid. Daarom is hij, ten opzichte van de ŕndere mensen, een SOCIAAL wezen. Met het tot zijn recht komen van de BUITENWERELD komt ook langzamerhand het SOCIALE tot zijn recht - aanvankelijk echter is dit nog niet veel, omdat het SOCIAAL-ZIJN het (er)kennen van DE ANDER vooronderstelt. Zoals wij al eerder uiteengezet hebben breekt deze zaak pas echt door als de MODERNE MENS voor de dag gekomen is.
Dus: zolang de mens ONVOLWASSEN is heeft de BUITENWERELD op hem een VASTLEGGENDE WERKING. Elke cultuur werkt VERVORMEND; zo’n cultuur zčlf is niet verderfelijk, maar het feit dat hij VASTLEGGEND is. En hij is dat omdat het altijd over EEN BEPAALD INZICHT gaat; het inzicht dat in een zeker tijdperk centraal staat.
In het algemeen ontkomen de mensen niet aan dat verderfelijke; het WERELD- BEELD staat altijd in het teken daarvan. Maar de ENKELING kan wel degelijk aan deze zaak ontsnappen. Als zich in hem laat gelden dat hij WIL DEUGEN, dan zet hij zich er niet toe ZICHZELF TE VERANDEREN, maar hij is voortdurend bezig ZICHZELF TE ZUIVEREN.
Deze gedachte, dat de mens zichzelf moet ZUIVEREN, is al vroeg in de mensheid naar voren gekomen. Maar vooral in de tijd van het EVANGELIE werd door de aanhangers van de GNOSTIEK de nadruk gelegd op de zuivering. En als later de WEST- EUROPESE CULTUUR bezig is zich te vestigen zijn het onder andere de KETTERS die van zuivering spreken. In hun benaming zit dit begrip dan ook verwerkt: in Zuid-Frankrijk heetten de ketters KATHAREN, en in die naam zit het Griekse woord KATHARSIS verwerkt, en dat betekent REINIGING of ZUIVERING. Het spreekt vanzelf dat de mensen uit die tijd nog niet begrepen wat de werkelijke zuivering inhoudt; voor hen kwam de zaak ook neer op een NORMSTELSEL. Hoe echter de praktijk was, de mensen hadden in de gaten dat een BEHOORLIJK MENS een GEZUIVERD MENS was en dat er niet gesproken kon worden van een VERANDERD MENS, Maar tevens is het natuurlijk een feit dat de GEZUIVERDE mens, vergeleken bij zijn vroegere toestand, veranderd is, die verandering echter heeft hem gebracht bij datgene DAT HIJ ALTIJD AL WAS. Hij is terechtgekomen BIJ ZICHZELF.
Omdat de mens een ZELFBEWUST verschijnsel is doorloopt hij een heel proces om bij zichzelf te komen. Want voor hem moet het alles worden tot WETEN. Maar dat weten vooronderstelt DUISTERNIS omdat het weten is het LICHT BRENGEN IN DE WERKELIJKHEID. Het is dus noodzaak voor de mens zich met het duistere te gaan bezighouden, juist omdŕt het uiteindelijk LICHT moet zijn. En zo is tenslotte de mens WETEND BIJ ZICHZELF gekomen.

Inzake de opvoeding van het opgroeiende kind moeten wij dus wčl bedenken dat de BUITENWERELD en de invloed daarvan niet uit te schakelen is. Want uitschakelen zou betekenen iets wezenlijk menselijks doorschrappen. De enige mogelijkheid is derhalve het SCHADELIJKE van die invloed op te heffen. En dat kunnen wij doen door het kind er op te wijzen dat het alleen maar dŕt kan aanvaarden wat het zelf begrijpt. Wij maken het kind dus vertrouwd met zijn eigen AANVOELEN en zijn eigen DENKEN, en vooral ook met het feit dat het de waarheid alleen maar IN ZICHZELF kan vinden. Het gaat er dus niet om het kind filosofisch te leren denken (zoals sommige wijsgeren gepropageerd hebben), maar het gaat er om het kind te leren begrijpen. Het is niet denkbaar dat een mens NIET tot BEGRIJPEN kan komen. Want de werkelijkheid zčlf loopt in BEGRIJPEN uit, als zij eenmaal MENS geworden is. Derhalve kan člk mens zijn wereld BEGRIJPEN, en het is onze foutieve INTELLECTUELE opvatting van het BEGRIJPEN die het doet SCHIJNEN alsof de meeste mensen niet tot begrijpen kunnen komen. Door die opvatting doen de mensen ook geen moeite te begrijpen; zij verwaarlozen geheel en al hun WEZEN. In een goede “opvoeding” gebeurt dat niet; het kind blijft en wordt zo vanzelf een mens die DEUGT.

Wat is opvoeding/opvoeden nrs. 61, 62, 63

No. 64.

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

De anarchistische gedachte en de zuivering
Het is een ieder bekend, en wij hebben er ook vaker op gewezen, dat de ANARCHISTISCHE gedachte bij de mensen slecht aangeschreven staat. En het is daarbij niet zozeer het feit dat de anarchist elk GEZAG ontkent, dat de mensen afkerig maakt als wel het feit dat hij voor elk mens als ideaal stelt HET VOLKOMEN ZELFBESTUUR. Volgens het gangbare denken houdt dit noodzakelijk in dat iedere anarchist uitsluitend zijn eigen ZIN volgt zonder ook maar enigszins rekening te houden met een ander. Derhalve houdt het WILLEKEUR en CHAOS in. En dat is een gedachtengang die zou kloppen als het waar was dat de “kern” van de mens NIET DEUGT. Uit de afwijzing van de anarchistische gedachte - en die afwijzing is vrijwel algemeen - blijkt duidelijk, dat de mensen een SLECHTE KERN in de mens veronderstellen. Die slechte kern wordt onschadelijk gemaakt door het ZICHZELF VERANDEREN (een zaak die aan ENKELINGEN voorbehouden is), en hij wordt IN BEDWANG gehouden door een stelsel van al of niet redelijke NORMEN (hetgeen vooral voor de grote massa van de mensen van kracht is). Valt in dat geval čn het ZICHZELF VERANDEREN, čn het ZICHZELF IN BEDWANG HOUDEN weg, dan treedt er inderdaad willekeur en chaos op.
Denken wij de zaak echter op de juiste manier, dan blijkt dat de mens het van die kern moet hčbben en dan is meteen de ANARCHIE begrijpelijk en logisch houdbaar. Maar de inhoud van die houdbare anarchie is in vele opzichten anders dan de door de meeste (anarchistische) denkers gestelde inhoud. Want ook voor die inhoud was het UITGANGSPUNT een slechte kern, die nu echter niet op non-actief gesteld moest worden door een HOGER GEZAG, maar door een SOCIALE CONTROLE van de éne mens op de ŕndere mans. Vandaar dat deze denkers allemaal het werken en leven in KLEINE GEMEENSCHAPPEN aanbevelen. In zo’n gemeenschap is de controle op elkaars gedrag het meest effectief. Uit de werkelijke anarchie is natuurlijk de sociale controle niet wčg te denken, maar de zaak is op dit systeem niet gebaseerd.
Uit de bijna intuďtieve ŕfwijzing door de mensen van de anarchie blijkt dus dat zij geen vertrouwen hebben in de menselijke kern. Voorzover en zolang dit het geval is, is het UITGESLOTEN ons te denken hoe het met de komende VOLWASSEN mens zit.

De filosofie en de zuivering
Ook in de filosofie ontbreekt het begrip van de levende volwassen mens. De denkers komen bij gelegenheid wel met een “prototype” van die mens, opgebouwd uit een aantal BEGRIPPEN die zouden moeten gelden, maar het is toch steeds het beeld van een ONMOGELIJKE mens. Mestal gaat het over een mens die eigenlijk geniaal zou moeten zijn, wil hij beantwoorden aan de hem gestelde eisen. In deze zaak is de PRAKTIJK overgeslagen, en dat komt doordat er geen waarde aan de menselijke kern is toegekend. Van denkers als BOLLAND en HEGEL kunnen wij leren dat het bij de mens om het ZUIVER BEGRIP en om de ZUIVERE REDE gaat, en dat die grootheden aan de volwassenheid zijn voorondersteld. Van een VRIJKOMEN van het INNERLIJK, en dus in feite van Het BEWUSTZIJN, is helemaal geen sprake. En voorzover dat ter sprake komt wordt dit gesteld als een BIJKOMSTIGHEID. De grondtoon van dit denken is het NIET IN ORDE ZIJN van de mens, gekoppeld aan de eis JEZELF TE VERANDEREN.
De ÜBERMENSCH van NIETZSCHE is ook een IDEAALBEELD. Maar de zaak is in zoverre misleidend, dat de GEGEVENS waarmee Nietzsche komt uit het BEWUSTZIJN stammen. Daarom wordt zijn mens ook wel DIONYSISCH genoemd. Het gaat dan over het LEVENSKRACHTIGE, het UITBUNDIGE en het EXTATISCH LEVENDE. Voor Nietzsche was dit de essentie van het leven, en dat is op zichzelf natuurlijk juist gezien. Alleen kwam het ook bij hem als iets HOGERS voor de dag. Weliswaar wordt ook de weg van de ZUIVERING aangegeven - dat kan niet uitblijven als men over het bewustzijn praat - maar die zuivering heeft een duidelijk ASCETISCH en INTELLECTUEEL karakter, en daarmee is de zaak wéér ONMOGELIJK geworden. Het is weer een zaak van ENKELINGEN geworden.

Ter vergelijking is het wel boeiend om het denken van een filosoof als HEGEL en NIETZSCHE naast elkaar te stellen. Het zal ons dan opvallen dat de thema’s bij HEGEL niet uit het bewustzijn, maar uit het ZELFBEWUSTZIJN stammen. Daarom zal deze filosoof vragen HOE de werkelijkheid in elkaar zit en waarin die zaak tenslotte uitmondt. Hij zal vaststellen DAT de werkelijkheid in laatste instantie LEEFT en dat dit betekent dat de BEGRIPPEN beweeglijk geworden zijn. Voor NIETZSCHE is dat de opgave niet. Hij wil weten HOE die beweeglijke zaak er is; dus vraagt hij HOE DE WERKELIJKHEID LEEFT. En hij kan daarbij niet verder komen dan tot een LEVENSGEVOEL. Waarom dat levensgevoel is zoals het is wordt bij Nietzsche niet helemaal duidelijk, maar hij sluit aan bij ňns denken voorzover hij in ieder geval de BASIS in het BEWUSTZIJN legt. Als wij hieraan toevoegen het ZELFBEWUSTE THEMA, zoals bij Hegel, dŕn komen wij een heel eind op de weg naar de oplossing van het probleem. Want wij weten dan hoe het in elkaar zit, čn wij weten hoe het leeft. Dan is nog slechts noodzakelijk die twee thema’s INEEN TE DENKEN, en de oplossing is gevonden.
Welbeschouwd hebben ŕlle denkers, die op de een of andere manier met een IDEAAL (Hegel) of met iets HOGERS (Nietzsche) voor de dag kwamen, HUN EIGEN FILOSOFIE DE GROND INGEBOORD. Want die filosofie is in een ONMOGELIJKHEID uitgelopen. Maar we moeten de PRAKTIJK hebben, want DIE BESTAAT en die is BESTAANBAAR. Met een IDEAAL of met IETS HOGERS hebben wij in feite niets te maken; slechts de REALITEIT is van belang voor het denken. Om de VOLWASSEN mens te begrijpen hebben we ook niets aan het ideaal; dat houdt altijd een VERHEFFING van het ZELFBEWUSTE in en daarmee een NEGATIEF stellen van het BEWUSTZIJN. Opmerkelijk is dat het in het EVANGELIE ingezien is dat alles om het bewustzijn draait: de KINDEREN worden als voorbeeld gesteld omdat zij ONBEVANGEN zijn en niet BEDORVEN door de invloed van het zelfbewuste.

Nogmaals de werkelijke mens
Het GEZIN, zelfs in zijn meest vastgelegde cultuurvormen, spiegelt de LEVENDE WERKELIJKHEID ŕf. Die werkelijkheid is een LEVEND VROUWELIJK ORGANISME. Deze zaak is in wezen voor geen enkele reglementering vatbaar; elke cultuurdwang VERVORMT wel, maar geeft geen VORM. Werkt dus niet wezenlijk BEPALEND.
Dat is met ŕlle andere ontwikkelingen in de wereld wčl het geval: die ontwikkelingen VERANDEREN de wereld waarin wij leven. Ontwikkeling is immers NAAR HET ANDERE TOEGAAN. Door de ontwikkeling van WETENSCHAP en TECHNIEK zijn wij, vergeleken met vroeger, in een geheel andere wereld terechtgekomen. Dat valt op als wij bijvoorbeeld op de NATUUR letten. Was het aanvankelijk zo dat onze planeet één stuk NATUUR was, thans is vrijwel de gehele wereld min of meer BEWERKT, zodat wij meer aan een PARK moeten gaan denken. In de mens zčlf is dat ook zo: na een periode van OPLEIDING is voor elk mens de wereld veranderd doordat de mens van allerlei zaken KENNIS heeft gekregen.
Het gezin, naar zijn essentie genomen, is dus een ONVERANDERLIJKE grootheid; het is feitelijk DE MENS ZELF zoals hij als slotaccoord van de werkelijkheid verschijnt. Binnen die zaak VERTEGENWOORDIGT de vrouw iets en de man doet dat ook. Dat vertegenwoordigen is bij de vrouw GEACCENTUEERD door het BLIJVENDE, en bij de man door het VERANDERLIJKE, maar daaruit mogen we niet afleiden dat de vrouw het blijvende IS. Het gezin, in de kwaliteit van de wčrkelijke mens, IS het blijvende. Uiteraard gaat het hier over het gezin als de verhouding VROUW- KIND-MAN. En dat gezin - wij herhalen het is het WERKELIJK LAATSTE waartoe de werkelijkheid komt. Dat er BINNEN dat laatste allerlei gebeurt, bijvoorbeeld de ontwikkeling, en, vrouwelijk gezien het OPENBAREN van de INHOUD, tast dat verschijnsel zčlf niet aan. Als volledige werkelijkheid zčlf kan er ook logisch niet van verandering gesproken worden. Voor de werkelijkheid zčlf immers geldt geen verandering. Want dan zou er ook nog iets ŕnders moeten zijn. Dus: het OPENBAREN VAN DE INHOUD čn het ZICH ONTWIKKELEN zijn slechts INHOUD van de werkelijke mens; het is dan ook ten onrechte dat beide aspecten in de opeenvolgende culturen als alleenzaligmakend werden gesteld.
Voor ons komende thema, namelijk de werkelijke VOLWASSEN mens, moeten wij als basis de mens als GEZIN nemen. Zó is de mens in de werkelijkheid opgekomen en als zodanig zal hij zich tenslotte ZELFBEWUST waarmaken. Zó is de mens als het ware NATUURLIJK. De CULTUURMENS is dat niet, en wij kunnen dus nooit, zoals steeds is gebeurd, dáárvan uitgaan om de volwassen mens te vinden.

No. 65.

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

 
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Het aantasten van het gezin
Wij hebben er steeds met enige nadruk op gewezen dat het NOODZAKELIJK aan člke cultuur meekomt dat de verhouding vrouw-kind-man aangetast wordt. Voorzover dit aantasten gelukt moeten wij vaststellen dat de bedoelde verhouding er ALLEEN MAAR SLECHTER op geworden is, omdat het nu eenmaal niet denkbaar is dat een ORGANISME door aantasting beter wordt, of zelfs maar zichzelf gelijk blijft. Elk CULTUURGEZIN is derhalve AANGETASTE MENSELIJKHEID, en dat is door ŕlle eeuwen heen duidelijk te merken geweest aan de klachten van beiden, zowel man als vrouw.
Tegelijk echter geldt voor de verhouding “het gezin”, dat zij zich niet aantasten láát. Dit wil zeggen dat, ondanks ŕlle aanslagen, tňch de verhouding “gezin” aanwezig blijft, zonder dat er van enige verandering sprake is. Het blijft in de praktisch levende menselijke werkelijkheid altijd de WARE menselijkheid, en ook dŕt is steeds door de mensen aangevoeld. Zoals wij al duidelijk gemaakt hebben is het dan ook dit mens-zijn dat wij als basis nodig hebben bij het doordenken van de VOLWASSEN mens.
De ONVOLWASSEN mens, die de werkelijkheid nog niet kent, onderneemt alsmaar pogingen om DATGENE DAT HEM STEEDS ONTSNAPT in zijn macht te krijgen. Hij wil dat REGLEMENTEREN. De dingen die hem niet ontsnappen (de materie) behoeft hij niet te reglementeren; met die dingen kan hij naar goeddunken omspringen omdat hij ze BEHEERST, door het feit dat hij het LAATSTE verschijnsel is. Zichzelf wil hij óók BEHEERSEN alsof hij alleen maar MATERIE was, maar dŕt gelukt uiteraard niet. De mens kan alleen maar ZICHZELF ZIJN, en als hij dŕt is kan hij alleen maar zichzelf BESTUREN. Hierop komen wij nog uitvoerig terug.
Bij de oudste gegevens, waarover wij inzake de mensheid beschikken, bevinden zich voorschriften inzake het GEZIN, meestal ondergebracht onder de rubriek HET HUWELIJK. Te beginnen met die oudste gegevens zien wij een lange ononderbroken rij van huwelijksvoorschriften, en ook de moderne mens is er in belangrijke mate aan onderworpen. Ook deze mens vindt die voorschriften belangrijk, hetgeen blijkt uit het eindeloze gescharrel met een nieuwe huwelijkswet, die in wezen niets ruimtelijker uitvalt dan de oude wetten. Terwijl bijna alle oude wetten door nieuwe vervangen zijn, is de inhoud van de moderne huwelijkswet nog gelijk aan de oude, die al eeuwen geldend was. Wij proberen dus alsmaar onze greep te behouden op datgene dat wij zijn en dat niet te grijpen is. Want het verschijnsel MENS is in zichzelf volledig beweeglijk; het is in zichzelf HELDER en zonder iets dat vastgelegd is. En juist dŕt is in strijd met het zelfbewustzijn van člke ONVOLWASSEN mens. Dus gaat hij REGLEMENTEREN en MORALISEREN. Dat doet hij VANUIT zijn zelfbewustzijn, zodat het niet behoeft te verwonderen dat de zaak ook nog DWINGEND wordt. Het worden WETTEN, bij overtreding waarvan men zwaar gestraft kan worden, zelfs met de doodstraf Dat ligt ook nog in het straatje van de REGENTEN, want via de gezinsmoraal, steunend op een gereglementeerde beweeglijkheid, is de mens GEHOORZAAM te houden. Aangezien we zčlf REGENTEN zijn houden we ook ONSZELF gehoorzaam, en wij noemen dat dan heel deftig “zelfbeheersing”.
De mens is het enige LEVENDE verschijnsel dat niet te REGLEMENTEREN is; alle dieren zijn dat wel. Zij doen IN VOLLE VREDE met zichzelf wat er van hen verwacht wordt, ňf zij doen het niet als de zaak buiten hun begrippeninhoud valt. Wat wij “gehoorzaam” noemen bij een dier is géén gehoorzaamheid, maar reglementering; bepaling van hun levend-zijn. Alleen de mens kan GEHOORZAAM zijn. Hij volgt dan de reglementen ZONDER DAARMEE ECHT SAMEN TE VALLEN. Daarmee MISKENT hij natuurlijk zichzelf als mens. Daarom is gehoorzaamheid helemaal niet die grote DEUGD die de mensen er graag van willen maken. Want de wezenlijke ondergrond is NIET-GEHOORZAAM-ZIJN. Er is een grote MACHT voor nodig om de mens zover te krijgen dat hij deze ondergrond niet laat gelden. Die MACHT is, in de geschiedenis van de mensheid, lange tijd een hoofdzakelijk UITWENDIGE macht geweest. De voorschriften werden VAN BUITENAF en van BOVENAF opgelegd.

De zwaarste aanslag op het leven
Het is een kenmerk van de MODERNE MENS dat hij zichzelf niet meer in de eerste plaats van BUITENAF gereglementeerd weet, maar juist VAN ZICHZELF UIT. Nooit heeft het “wereldbeeld” dan ook een mensheid te zien gegeven die UIT VRIJE WIL deelneemt aan het maatschappelijk stelsel. Voordien lag steeds de nadruk op het GEDWONGEN ZIJN door de “omstandigheden”, door de “overheid’ of door de één of andere tiran wiens BEZIT men was. Bij de MODERNE mens ligt de nadruk op de VRIJHEID - waarmee niet gezegd wil zijn dat ER VRIJHEID IS. Als de nadruk dáár ligt, dan is de UITERLIJKE DWANG veranderd in een INNERLIJKE, zonder zich daarbij als DWANG ňp te heffen,
Als de dwang INNERLIJK is geworden, kan de mens er nauwelijks meer aan ontkomen; hij vindt het VOOR ZICHZELF noodzakelijk bepaalde dingen te doen en te laten. En omdat het tňch nog steeds een zaak van dwang is, waarvan het karakter bepaald wordt door de inhoud van de MODERNE CULTUUR, levert het bij al die afzonderlijke mensen een vrijwel identiek gedragspatroon op. Het hieraan ten grondslag liggende DENKEN is, hoewel in ieder mens persoonlijk aanwezig, een MASSA-DENKEN. Het wekt de INDRUK persoonlijk te zijn, maar het IS een zaak van CONFECTIE. En dat geeft aan het moderne wereldbeeld de sfeer van BRAAFHEID.
Doordat de moderne mens BRAAF is, doordat hij het VOOR ZICHZELF eens is met de inhoud (en dus ook met het gedoe) van zijn eigen cultuur, reglementeert hij zichzelf meer dan ooit. Een zwaardere klap aan zichzelf als de verhouding “gezin” kan hij niet toebrengen, want er is geen macht die INDRINGENDER is dan het eigen ZELFBEWUSTZIJN. De werkelijke menselijkheid, die ONGEHOORZAAMHEID is, is thans vrijwel geheel aan banden gelegd en de mens kan geen kant meer op. Voordien was er steeds ontsnappen mogelijk: de dwang was voornamelijk van UITWENDIGE aard, zodat er in “onbewaakte ogenblikken” wel uit de band gesprongen kon worden. Het “rijden van de scheve schaats” was met recht een UITLAATKLEP voor de gehoorzame mens. Als “de anderen” het niet aan de weet konden komen was de zaak verder in orde. Maar de moderne mens legt de maat niet bij de “anderen” maar bij zijn eigen denken. Dat dit denken vrijwel identiek is aan het denken van de anderen kan hem niet schelen; voor hčm is het ZIJN EIGEN DENKEN. De BRAAFHEID is het belangrijkste gevolg van het EIGEN DENKEN van de moderne mens; een ander gevolg, dat hiermede nauw samenhangt is HET PROTEST. In bijna ŕlle gevallen richt het PROTEST zich op BESTAANDE TOESTANDEN, die vanuit het moderne denken verbetering behoeven. Dat protest is in de moderne wereld INGECALCULEERD, en het wordt doorgaans dan ook niet verboden. Maar in enkele gevallen komt het voort uit het besef volkomen KLEM TE ZITTEN: dan tast het protest de gehele moderne wereld aan. Dit protest wordt door verreweg de meeste mensen ŕfgewezen; het “gaat te ver” en het duidt op “onaangepastheid”. Het gebeurt steeds vaker dat de moderne maatschappij tracht dit protest te verleiden binnen de gestelde rechtsnormen te komen waardoor het aangepakt kan worden. Men tracht de betreffende mensen tot criminaliteit te provoceren om ze daarna onschadelijk te kunnen maken. De DUITSE JUSTITIE heeft hiervan sterke staaltjes geleverd met betrekking tot de “Rote Armee Fraktion” - de Baader-Meinhoff groep. En de Amerikaanse CIA is hiermee al jaren bezig.
Het is dus het MODERNE INTELLECT dat de mensen er toe brengt zichzelf geheel en al klem te zetten, en dat kŕn omdat dit intellect onze CULTUUR is. Waaraan het gros van de mensen niet weet te ontkomen. Het intellect was niet in staat de mens van bijvoorbeeld de GRIEKSE CULTUUR klem te zetten. De Griekse denkers bleven, met ŕl hun intellect precies dezelfde levensgenieters omdat hun CULTUUR niet “het intellect” was, maar DE SCHOONHEID. Het leven zčlf was de compensatie voor het denken, het RELATIVEERDE het denken zodat het niet VERSTIKKEND kon werken. Maar de moderne mens is er volledig aan uitgeleverd. En dat is al begonnen toen zich in de WEST-EUROPESE MENS het denken begon door te zetten. ERASMUS hekelt in zijn LOF DER ZOTHEID al de denkers; hij rangschikt de heren zonder meer bij de ZOTTEN, en dat niet omdŕt zij DENKEN, maar omdat zij zich daardoor voor het LEVEN ŕfsluiten.
Echter: al is het moderne intellect de ZWAARSTE AANSLAG OP HET LEVEN, toch zal dat het leven nooit kunnen vernietigen. Het zal vele mensen in de war kunnen brengen en hůn leven verzieken, maar het werkelijk levende organisme, dat de mens als de verhouding vrouw-kind-man is, kan niet aangetast worden. Maar het wordt wčl VERDRONGEN, en dat maakt de mensen ZIEKELIJK, NEUROTISCH.

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

No. 66.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Bladwijzers: De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;

De mens en het begrip recht
De begrippen RECHT en ONRECHT behoren bij elkaar; zij vervullen ten opzichte van elkaar een functie die wezenlijk hierdoor gekenmerkt wordt dat het EEN het ANDER vooronderstelt, en omgekeerd. Waar dus RECHT is, is ook ONRECHT en waar het begrip ONRECHT voor de dag gekomen is, kent men ook het begrip RECHT. Beide grootheden bestaan NAAST ELKAAR.
Het RECHT zčlf echter kent IN ZICHZELF ook het ONRECHT, en dan is dit geen zaak die NAAST het recht voorkomt, maar een zaak die DOOR HET RECHT HEENLOOPT. Als in een samenleving op een RECHTVAARDIGE wijze het recht geldt, juist dŕn blijkt duidelijk hoezeer dat recht tevens aan de mens onrecht doet.
Het merkwaardige van dit onrecht is, dat niemand precies weet te zeggen wáár het zit; het laat zich niet AANWIJZEN. Het FEITELIJKE ONRECHT is wčl aan te wijzen, omdat er een duidelijke AFWIJKING VAN DE RECHTSNORMEN plaats heeft. Denk bijvoorbeeld aan de rechtspleging in nazi-Duitsland, en aan de rechtspleging ten aanzien van ketters en heksen in de Europese middeleeuwen. Het INNERLIJKE ONRECHT van het recht is eigenlijk alleen maar als SFEER te herkennen. Om inzicht in die sfeer te krijgen is het noodzakelijk dat wij nagaan wat de basis en de inhoud van ons RECHT is.
Als eerste wijzen wij dan op het volgende: in het GEZIN - en dat mag ook het gebruikelijke CULTUURGEZIN zijn - geldt nooit een rechtsverhouding. Het WOORD is wčl in gebruik (“alle kinderen hebben gelijke rechten”), maar van een rechtsstelsel, dat de onderlinge verhoudingen reguleert, is geen sprake. Ten aanzien van het éne kind geldt een andere benadering dan tegenover het ŕndere kind.
Zou dat in de maatschappij voorkomen, dŕn zouden wij van ONRECHT spreken. In het gezin is de verschillende benadering normaal - wij spreken nu natuurlijk niet over die gevallen waarin een bepaald kind “voorgetrokken” wordt. Binnen de verhouding VROUW-KIND-MAN liggen een aantal onderlinge verhoudingen die van een steeds WISSELEND karakter zijn. Zij zijn geen moment hetzelfde, en dat geldt ook voor de onderlinge verhouding tussen de vrouw en de man. Weliswaar is deze laatste verhouding alsmaar aan REGLEMENTERING onderhevig geweest, maar dat heeft de zaak niet WEZENLIJK aangetast, zoals wij gezien hebben.
Als wij nu vaststellen dat het begrip RECHT niet voorkomt in de verhouding VROUW-KIND-MAN, dan betekent dit tevens dat voor de werkelijk levend aanwezige mens het begrip RECHT niet geldt. Het betekent dat het begrip recht niet tot de wezenlijke MENSELIJKE begrippen behoort - en die conclusie is in strijd met de gedachten die in vele eeuwen door de mensen zijn voortgebracht. Het is in strijd zelfs met ňns redelijke denken.
Dat levert een merkwaardige situatie op, want één van de belangrijkste culturele verworvenheden van de mens is het rechtsbegrip. Wij wijzen nňg het moment in de geschiedenis aan dat de ROMEINEN als eersten het recht formuleerden, en tot op de dag van vandaag wordt het ROMEINSE RECHT bestudeerd. Verder kunnen we vaststellen dat overal op de wereld waar rechteloosheid heerst het leven van de mensen van geen waarde is en dat de mensen ONBESCHERMD en WEERLOOS zijn. Het recht speelt dus een uitermate belangrijke en MENSELIJKE rol. Toch behoort het niet WEZENLIJK bij de mens. Hoe nu het één met het ŕnder te rijmen?
Het is de vraag waarover het eigenlijk gaat in ňns rechtsbegrip. Het is in wezen een REGELEN van de ONDERLINGE VERHOUDINGEN tussen de mensen. En daarbij is het uitgangspunt het ER ZIJN van de afzonderlijke mensen. Dat ER ZIJN mag onder geen enkele omstandigheid aangetast worden. Dat resulteert in twee situaties: aan de mens wordt allerlei VERBODEN en GEBODEN, čn de mens wordt BESCHERMD tegen zijn medemens. Dat verschaft de mens enige ZEKERHEID omtrent zijn leven; hij is ontkomen aan een leven dat voortdurend in gevaar is door de WILLEKEUR. Maar ondanks deze (schamele) zekerheid is het toch wčl een feit dat het rechtsbegrip opkomt in een ONVOLWASSEN wereld. Er begint wel iets te dagen, maar het is alles zeer PRIMITIEF, en: de zaak is gebaseerd op de grondgedachte dat de mens NIET DEUGT, welke gedachte door de praktijk schijnbaar bevestigd wordt.

Als de EUROPESE CULTUREN een aanvang nemen begint de periode van de ANALYSE; de mens heeft zicht op de werkelijkheid gekregen (hij is in zichzelf de werkelijkheid ALS BEELD gaan zien), en nu gaat hij de SAMENSTELLING uiteenleggen in zijn samenstellende factoren. De MENS is uiteraard één van die factoren; die factor IS ER, maar het is daarbij wčl de vraag ALS HOEDANIG die factor er is. In het ROMEINSE RECHT bijvoorbeeld kwam die hoedanigheid nauwelijks uit de verf: de SLAAF werd gezien als een BESTAANDE FACTOR, die op grond van zijn bestaan onder de rechtsnormen viel en daaraan zekere RECHTEN kon ontlenen, maar die nog lang niet naar zijn HOEDANIGHEID beoordeeld werd. Men ontdekte dus niet dat hij ALS SLAAF een ONMOGELIJKHEID was. Dit betekende in de praktijk dat in het Romeinse recht het feit van de SLAVERNIJ nog niet GEFORMULEERD werd. In ňnze dagen is dat wčl het geval, vandaar dat slavernij voor ons een MISDRIJF is. Hoewel we na twintig eeuwen aanmerkelijk verder zijn gekomen dan de Romeinen destijds waren, is het toch nog steeds een PRIMITIEVE aangelegenheid: het toepassen van de DOODSTRAF is niet ongebruikelijk, GEVANGENISSTRAFFEN zijn aan de orde van de dag het begrip STRAF is nog nauwelijks van inhoud veranderd. In al deze zaken is de beoordeling van de HOEDANIGHEID van de mens nog zeer GROF. Het doet hierbij niet terzake dat bijvoorbeeld in ons land de doodstraf afgeschaft is, en dat hij in Spanje nog uitvoerig wordt toegepast. Het recht is een UNIVERSELE aangelegenheid; het zelfbewustzijn daaromtrent is over de gehele wereld gelijk. Slechts de WIL om dit zelfbewustzijn te LATEN GELDEN verschilt op deze wereld. De RECHTSTOEPASSING is dus NIET overal hetzelfde. Omgekeerd betekent dit dat alleen al HET FEIT van de aanwezigheid van STRAFMAATREGELEN, van welke aard ook, aantoont dat het GEHELE rechtsbesef nog onderontwikkeld is. Ook dáár waar het recht ogenschijnlijk verder ontwikkeld is, zoals in ons land. Het onderzoek wijst ook uit, dat de AFWIJZING van de doodstraf in ons land niet zo erg stevig gefundeerd is. Er behoeft maar weinig te gebeuren en we zijn ook weer aan het moorden
De mens heeft dus ontdekt dat de ENE mens er is en dat de ANDERE mens er is; hun ER ZIJN is niet te ONTKENNEN, dus: ONTKEN HET DAN OOK NIET. En zo ontstaat het recht dat een BESCHERMINGSRECHT is. Dat heeft in de ONVOLWASSEN wereld een niet te verwaarlozen waarde. Want voorzover er in die wereld nog iets mogelijk is, kan dat door de geboden bescherming. En die bescherming berust op het REGLEMENTEREN van de ONDERLINGE VERHOUDINGEN tussen de mensen. Die mensen worden eigenlijk als DINGEN gezien, want het zijn louter FACTOREN in en van de werkelijkheid. Dat is héél wat anders dan DE MENS ALS MENS ZIEN.
Ook als wij de mens de meest VERHEVEN kwaliteiten toedichten, en hem beoordelen naar zijn geestelijke vermogens, dan nňg zien wij hem ALS EEN DING. Maar ALS MENS is hij de werkelijkheid zčlf. En dat is iets geheel ŕnders. Dit levert onder andere het inzicht op dat de mens DEUGT. Hoewel een mens PERSOONLIJK een MISLUKKING kan zijn is het toch zo dat DE MENS DEUGT. Vanuit dit inzicht benaderen wij de MISLUKKING op een heel andere wijze als wij thans doen. Want nu gaan wij van het NIET DEUGEN uit en verwijten de mislukkeling zijn NIET AANGEPAST ZIJN. Daarom stellen wij WARE MENSEN, die uiteraard ook niet aangepast zijn, altijd op één lijn met de mislukkelingen en zelfs met misdadigers. Het is in een ONVOLWASSEN wereld niet anders denkbaar dan dat er SANCTIES aan het recht meekomen. Die sancties zijn gerechtvaardigd door het feit dat de mens zichzelf als een FACTOR in de werkelijkheid ziet. Sommige van die factoren DEUGEN NIET zodat ze verwijderd dienen te worden. Een ŕndere mogelijkheid dan HET VERWIJDEREN is er niet. Maar tegelijk moeten wij aan deze zaak bedenken dat het MENSELIJK NIET IN ORDE is. Want wat verwijderd wordt ZIJN WIJ OOK ZELF. Dat kan dus niet zomaar ONTKEND worden.
In dit verband is het verhelderend om onze westerse inzichten eens te vergelijken met die van het RUSSISCHE VOLK. Bij DOSTOJEWSKI heeft de doodstraf geen andere inhoud dan die van de GERECHTELIJKE MOORD, en hij noemt die moord de ERGSTE DIE GEPLEEGD KAN WORDEN. Voor de Rus is de misdadiger geen UITGESTOTENE; hij is wčl een zorgenkind en hij wordt ook gezien als een ZIEK mens, maar hij BEHOORT ER WEL BIJ. Zijn verbanning naar SIBERIË is dan ook geen UITSTOTING, maar een LOUTERING en juist in Siberie wordt de mens gedwongen tot SAMENLEVING. In dit Russische besef vinden wij reeds iets van datgene dat de VOLWASSEN mens vertonen zal. Dat de hedendaagse russische mens dit besef wellicht kwijtgeraakt is doet in dit verband niet terzake. De mens KENDE DIT BESEF.

Naar bladwijzers: De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;

 

No 67.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

 

Naar bladwijzers: Overtuiging en overtuigingen ; Overtuiging-2

Het recht en het ding
Als de ONTWIKKELING van de mensheid zover gevorderd is dat de mens in zichzelf het BEELD van de werkelijkheid GEHEEL HELDER ziet, dŕn is het moment aangebroken dat hij HET RECHT ontdekt. Hij gaat dan over tot FORMULEREN, d.w.z. dat hij de ONDERLINGE VERHOUDINGEN in een FORMULE gaat trachten onder te brengen. Die onderlinge verhoudingen zijn voor hem van belang geworden door het ontdekken van het feit dat de werkelijkheid uit FACTOREN bestaat. Dit feit immers roept vanzelf de vraag op HOE die factoren samenhangen. Daarmee is het formuleren van het RECHT begonnen, want ook de mens was één van die factoren. Hij is dat net zo goed als een dier dat is, of een rivier of een boom. Dit onderscheid in factoren wordt natuurlijk in de loop der tijd meer verfijnd, maar de BASIS, dat namelijk ŕlles een FACTOR in de werkelijkheid is, blijft ongewijzigd. Als factor in de werkelijkheid is de mens vanzelfsprekend EEN DING. Weliswaar is de mens een BIJZONDER DING, zelfs is hij het MEEST VERHEVEN DING omdat hij het LAATSTE ding is, maar als IETS ANDERS kan hij ALS FACTOR van de werkelijkheid niet bestaan. In het recht en in de uitwerking daarvan blijft het om het DING gaan, maar doordat bij die uitwerking steeds meer naar voren komt dat de mens het LAATSTE ding is, geeft het tenslotte de INDRUK om DAT ANDERE te gaan dat de mens is. Dat is echter geenszins het geval.
Hoewel de mens in het recht als een ding gesteld is mogen wij niet zeggen dat het recht daarmee tot de ONZINNIGHEDEN gerekend kan worden. Want de mens wordt bekeken naar het feit dat hij het LAATSTE ding is, en daarmee zitten we tňch op een TYPISCH MENSELIJK terrein. Vanuit HET BESTAAN is er geen betere kijk op de mens mogelijk; in principe is het recht door en door REDELIJK, onafhankelijk van particuliere BELANGEN en staatsbelangen en vrij van WILLEKEUR. Voorzover de mens BESTAAT is het recht de NORM voor het leven. De onaantastbaarheid van dat leven wordt door het recht gewaarborgd. Zo bekeken is het recht het HOOGSTE GOED van de mensen; het is dan ook een UNIVERSELE aangelegenheid.
De mens als FACTOR van de werkelijkheid is iets dat NIET TE ONTKENNEN is, want die factor IS ER. Dit houdt in dat ten opzichte van een mens RECHT kŕn gelden ALS HIJ ER IS en VOORZOVER HIJ ER IS, en dit is uiteraard afhankelijk van de KIJK die de mens in een bepaald ontwikkelingsstadium op zichzelf heeft. Op een zeker moment gelden bepaalde mensen NIET ALS MENS, en daarin spelen ook de OMSTANDIGHEDEN een rol. Een buitenlander kan onder oorlogsomstandigheden - als hij dus als VIJAND gezien wordt - niet tot de mensen gerekend worden: hij valt dan NIET ONDER HET RECHTSBEGRIP. Een bepaald RAS kan er buiten vallen (vroeger de negers) en ook een mens met een BEPAALDE GESTELDHEID (de homofiel). Voorzover iemand niet onder het rechtsbegrip valt (vogelvrij) kunnen wij niet stellen dat het recht nu toch tot ONTKENNING overgegaan is. Nog steeds is er VANUIT HET RECHT - let hier wčl op! - niets ontkend, want dat wat ER BUITEN VALT is niet te ONTKENNEN. We kunnen dus wel degelijk de kwalificatie REDELIJKHEID handhaven als er toch mensen IN FEITE ontkend worden. Zodra echter die betreffende mensen als mens HERKEND zijn in de cultuurontwikkeling vallen zij onder het rechtsbegrip, en dŕn is elke aantasting ONRECHTMATIG. Maar zolang BEPAALDE MENSEN nog buiten het recht vallen is het recht niet INCONSEQUENT, maar is het alsnog zeer PRIMITIEF - en dŕt is er tot op de dag van vandaag van te zeggen.

Het recht en de misdaad
Als een mens een misdrijf pleegt, of als hij een overtreding begaat, wordt hij door de rechter gestraft. Bij dat straffen wordt hij feitelijk AANGETAST, en dat gaat van EEN UUR HECHTENIS tot en met de DOODSTRAF. Dit alles is ONTKENNING, maar het behoeft niet ONRECHTMATIG te zijn. Bedoelde mensen vallen IN ZEKERE MATE buiten het recht doordat zij ZICHZELF, door het bedrijven van een DAAD, als “buiten het recht” hebben laten gelden. Ze worden dan ook buitengesloten, verwijderd uit de maatschappij. In ňnze tijd gebeurt dat zo MENSELIJK mogelijk, maar dat neemt het feit van het BUITENSLUITEN niet wčg.

Aangezien de mens wordt gezien als een DING, voorzover er van de mens te zeggen is dat hij RECHTSBESEF is, gelden ten aanzien van de mens dezelfde NORMEN die ten aanzien van HET DING gelden.
Het is voor de mens bij de dingen altijd de vraag in hoeverre ze FUNCTIONEEL zijn, in hoeverre je er wat aan hčbt. Het gaat dus om de RELATIE tussen de mens čn het ding, en de kwaliteit van die relatie bepaalt het al of niet ZINVOL zijn van het ding. Iemand die niet muzikaal is en geen enkele aanleg heeft tot pianospelen heeft niets aan een piano; dat ding is voor hem een ZINLOOS ding. We moeten zelfs stellen dat die piano voor hem eigenlijk niet BESTAAT, het is voor hem geen DING.
Als de mensen elkaar qua RECHTSBESEF beschouwen als DINGEN - al doen zij dat nňg zo genuanceerd - dan ligt de maat toch bij de kwaliteit van de RELATIE. Een mens is te meer ZINVOL naarmate hij of zij ten opzichte van andere mensen FUNCTIONEERT. Daarbij is het de vraag in hoeverre iets of iemand voor iets of iemand anders NUTTIG is. Vroeger werd dit nut voornamelijk bepaald door CONCRETE BELANGEN, tegenwoordig komen ook ABSTRACTE BELANGEN aan bod: bijvoorbeeld het nut van iets moois. Het NUTTIG-ZIJN ten opzichte van elkaar is iets dat in de verhouding tussen de mensen BLIJFT gelden. Is het bij de ONVOLWASSEN MENS de norm waarom ŕlles draait zodat het leven ňpgaat in NUTTIGHEID en FUNCTIONEEL-ZIJN, bij de VOLWASSEN mens is het de PRAKTISCHE INHOUD van het leven. Die inhoud bepaalt dan het KARAKTER van de verschillende PERSOONLIJKE verhoudingen tussen de mensen. De mens zčlf wordt niet meer naar deze norm afgemeten.
Gezien vanuit het bovenstaande is het begrijpelijk dat een mens die alsmaar MISDRIJVEN pleegt als ONNUT en NIET FUNCTIONEREND wordt beschouwd; zo’n mens wordt niet als een MENS ervaren en dus valt hij BUITEN het geldende RECHTSBESEF. Wordt zo iemand op grond van het STRAFRECHT buiten de samenleving gesloten, dan is dit JURIDISCH géén ONTKENNING (maar MENSELIJK is het dat natuurlijk wčl!). Het recht is dus wat dit betreft ten opzichte van zichzelf niet inconsequent. Want ONTKEND zou alleen dat kunnen worden wat ER IS. Iets wat er NIET is kan niet ontkend worden. Een ONNUT mens IS ER NIET, en dus is er ook geen ontkenning voor het juridische denken. Naarmate de mensheid zich verder ontwikkelt komen er meer VARIATIES van het mens-zijn aan het licht. Dit betekent voor het recht dat het noodzakelijk meer en meer MENSELIJK wordt. Steeds VOLLEDIGER valt de mens onder het rechtsbegrip, maar het zal duidelijk zijn dat hij er nimmer HELEMAAL onder zal vallen, omdat de mens niet onder een FORMULE te brengen is.
Het feit dat de mens nooit als een FORMULE te beschouwen is komt ook in het rechtsbesef voor de dag. Elk BEHOORLIJK recht bepaalt zich namelijk tot de mens als LAATSTE DING. Het ANDERE, dat de mens is, en dat zijn eigenlijke WEZEN uitmaakt, wordt nadrukkelijk van het recht buitengesloten. Daarom oordeelt het recht slechts over iemands DADEN en niet over iemands DENKEN; het laat een ieder nadrukkelijk vrij een eigen mening en een eigen overtuiging te hebben. Het GELOOF van iemand staat juridisch niet ter discussie. Het feit dat, ook in de wereld van vandaag, overtuigingen wčl degelijk strafbaar worden gesteld wordt dan ook door ieder zinnig mens als ONRECHT ervaren. Het is dan ook niet voor niets dat CORRUPTE rechters een andersdenkende op strafbare DADEN probeert te pakken. Dat is het zogenaamde CRIMINALISEREN dat vaak door overheden UITGELOKT wordt om van lastige mensen ŕf te komen.
Het LAATSTE DING, dat de mens voor het rechtsbesef is, is voor de moderne mens uiteraard al včr geanalyseerd. Voor de dag is gekomen het feit dat dit DING ook in belangrijke mate PSYCHISCH functioneert. Het spreekt vanzelf dat bij de beoordeling van een mens ook deze kant van de zaak belicht wordt; dit geeft de INDRUK van een grotere MENSELIJKHEID. Die indruk is juist voorzover het kennen van het PSYCHISCHE FUNCTIONEREN een VOLLEDIGER INHOUD aan het juridische begrip MENS geeft, maar die indruk is ONJUIST als wij menen dat wij nu de aandacht hebben gericht op de WERKELIJKE MENS. Hiervan is geen sprake. Dat blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit het feit dat men zich voor de rechtbank afvraagt of een mens al of niet TOEREKENINGSVATBAAR moet worden geacht. Zou het wčrkelijk over DE MENS gaan, dan was die vraag geen vraag: wie een MISDRIJF pleegt KAN NIETS AANGEREKEND WORDEN.

 Overtuiging en overtuigingen ; Overtuiging-2

No. 68.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

De wereld der dingen
Zoals wij ook al in verband met het psychische hebben laten zien is het ook wat het RECHT betreft van het grootste belang HOE de mens de wereld der DINGEN beoordeelt. Tot nu toe kampt de WESTERSE mens met zijn CHRISTELIJKE ERFENIS, waarin onder andere besloten ligt DAT HET NIET GAAT OM DE DINGEN, maar dat het gaat om iets ŕnders waarbij vergeleken de dingen INFERIEUR zijn. Hoewel dit inzicht niet onjuist is, schuilt er toch een groot gevaar in. Want het inferieur- zijn van de dingen geldt alleen dŕn als een mens niet BOVEN de dingen uit kan komen, ofwel als het hem niet gelukt WERKELIJK MENS TE ZIJN. Het kwalijke ligt echter ook dŕn niet bij de dingen, maar bij de mens zčlf die niet boven zichzelf ALS BESTAAN uitkomt. Doet hij dat echter wčl, dan zijn de dingen ook niet meer kwalijk. Want zij zijn dan IN ORDE en zij FUNCTIONEREN en als zodanig vormen zij de BASIS van het leven.
Aan het LEVEN van de werkelijke mens is het in orde zijn van de dingen vóórondersteld. Dat feit blijkt ook al in de Europese en de moderne geschiedenis: wij kunnen betrekkelijk redelijk leven dank zij het in orde zijn van een aantal dingen. Er zijn woningen, er is brood, onderwijs, medische verzorging, enzovoort. Maar naast de DIRECTE levensbehoeften moet er ook aan een SOCIALE BEHOEFTE voldaan zijn: een vereiste voor redelijk leven is de COMMUNICATIE. Redelijk leven zňnder het KENNEN van de ander en de wereld en op grond daarvan het SAMENZIJN met de ander en met de wereld, is volledig uitgesloten. De wereld van de dingen moet functioneren.
Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn dat het AFWIJZEN van de dingen, of zelfs maar het als MINDERWAARDIG zien van de dingen, een ONMOGELIJKE basis is voor de levende mens. Voor die mens zijn de dingen GELIJKWAARDIG aan hčmzelf; hij is zčlf OP ZIJN WIJZE de dingen. En dit heeft verschillende consequenties; op het PSYCHISCHE hebben wij al gewezen, maar nu is het van belang de consequenties ten aanzien van het RECHT onder ogen te zien. En dan geldt als eerste dat wij er geen enkele minderwaardigheid in mogen zien dat het recht zich bepaalt tot de mens als LAATSTE DING. Zoals al eerder gezegd is het recht voor de mens in de ONVOLWASSEN wereld de enige werkelijke BESCHERMING tegen de ONTKENNING, welke op zijn wijze óók een aspect van de dingen is. Aan het DING is namelijk altijd dit te bedenken dat HET EEN HET ANDER NIET IS. Dat dus aan het EEN het ANDER ontkend is. En deze zaak gaat gčlden waar de werkelijkheid tot LEVEN komt (het éne dier dat het andere opeet) zodat die zaak ook en vooral voor de mens van kracht is. Als LAATSTE ding beschermt de mens zichzelf daartegen.

Het begrip wet
Wij halen de begrippen WET en RECHT vaak door elkaar heen, maar in feite hebben wij met geheel verschillende grootheden te doen. HEGEL heeft indertijd opgemerkt dat er in de oudheid eigenlijk alleen maar WETTEN waren en geen RECHT. Inderdaad komt het recht pas op als de mens in zichzelf het BEELD van de werkelijkheid heeft herkend, en er dan toe over gaat dat beeld in zijn samenstellende delen te ontleden. De verhoudingen tussen die DELEN (factoren) worden ALS RECHT geregeld door de mensen. Die zaak komt dus in de ROMEINSE TIJD bij de mensen op.
Vóórdien gold alleen de WET, en daarbij gaat het niet om de ONDERLINGE BETREKKINGEN van de mensen - hoewel daarover wčl voorschriften worden gegeven - maar om een VORM VAN HET GEHEEL. Een WET is er dan ook op gericht de zaak BIJ ELKAAR TE HOUDEN. De STAAT moet bij elkaar gehouden worden, en de staat is een BEPAALD GEHEEL. Dat geheel zou ten gronde gaan als IEDER VOOR ZICH aan de gang ging. Ieder voor zich is voor het besef van de oudheid altijd in strijd met het GEHEEL - juist omdat iedere afzonderlijke mens nog niet ontdekt was. Het behoeft niet te verbazen dat vanuit de WET een mens bčst AANGETAST mag worden, omdat het toch om het GEHEEL gaat, en dŕt mag juist niet aangetast worden. Zelfs moet het geheel GEVOED worden zodat het krachtiger zijn zal.

De mensen mogen HET GEHEEL dus niet AANTASTEN, čn zij zijn verplicht, door het betalen van belastingen en het inleveren van goederen, het geheel IN STAND TE HOUDEN. Dat geheel, dat een BEPAALD geheel is, en dat wij hebben leren kennen als DE STAAT, wordt door een bepaalde PERSOON vertegenwoordigd. Die persoon is noodzakelijk een ABSOLUTE HEERSER, naast wie niet nňg iemand ŕnders kan bestaan. Want naast het begrip HET GEHEEL is niet wat ŕnders denkbaar; behalve dat geheel is er verder NIETS.
Het bovenstaande klopt nauwkeurig met het wereldbeeld van de OUDHEID. Dat kŕn niet anders want voor de mens uit de oudheid was er enkel maar het BEELD van de werkelijkheid, dat hij meer en meer HELDER in zichzelf waarnam. Zoals al vaker uiteengezet zou dat beeld pas geanalyseerd worden als het VOLLEDIG HELDER geworden was. Zolang het zóver nog niet is blijft het beeld INTACT, al wordt het WAZIG gezien. Dat wazige beeld is tňch HET BEELD, en dŕt geeft vanzelfsprekend de werkelijkheid als onder andere HET GEHEEL te zien. In dat geheel ziet men GEEN samenhangen; van AFWEGEN tussen het één en het ŕnder is derhalve geen sprake. Het recht is dus nog niet aan de orde.
Als er nog niet AFGEWOGEN wordt omdat de FACTOREN nog niet OP ZICHZELF staan, is er wat betreft het BEPALEN VAN DE NORM waaraan de mensen te beantwoorden hebben een ŕndere gang van zaken. De norm wordt bepaald langs het ONMIDDELLIJKE ZIEN. Dat zou ook niet anders kunnen omdat er alleen maar een meer of minder wazig BEELD in de mens aanwezig is. Aan dŕt beeld kan alleen maar GEZIEN worden dat HET ZO OF ZO IS. Andere mogelijkheden en andere benaderingen zijn uitgesloten. Hier krijgen wij te doen met het TYRANNIEKE. Behalve dat het geheel dus ABSOLUUT is, is het ook nog TYRANNIEK. Beide eigenschappen zijn zonder meer mede van toepassing op het begrip WET, zelfs de wet zoals wij die in ňnze dagen nog kennen. De moderne wetten worden door EEN AANTAL mensen opgesteld; die van de oudheid komen van de ABSOLUTE HEERSER, die dus ook nog EEN TYRAN was. De hele zaak is DWINGEND, omdat het ZO is en niet anders. Met REDELIJKHEID heeft het hoegenaamd niets te maken, maar het heeft ŕlles met WILLEKEUR te maken - zonder dat we overigens mogen stellen dat het allemaal ONREDELIJK is.

Europa en het begrip wet
De verwachting dat het begrip WET in europa zou vervallen om plaats te maken voor HET RECHT berust op een denkfout. Wij weten uit de praktijk dat wij allemaal ONDERGESCHIKT zijn aan de WET. Maar niet alleen dat WIJ aan de wet onderworpen zijn, het RECHT is dat in de praktijk evenzeer. Want ŕlle STATEN bepalen zčlf welk recht er zal gelden. Dat leggen zij vast in WETTEN die ook door de rechters geëerbiedigd moeten worden. Van het UNIVERSELE van het RECHT komt zo bitter weinig terecht. De ONAFHANKELIJKHEID van de rechter is dan ook een FICTIE; hij is ondergeschikt aan de STAAT. En dat maakt de TOEPASSING van het recht tot iets lachwekkends. Een beter voorbeeld hiervan dan de VERENIGDE STATEN is welhaast niet te geven: in ŕlle staten gelden andere wetten met bijgevolg een andere rechtstoepassing. Iemand die iets op zijn geweten heeft kan zich vaak redden door een stukje verder te gaan wonen zodat hij bij een andere staat behoort.
Uit het NATIONALISME, dat nog steeds toeneemt in ňnze wereld, kunnen wij leren dat het begrip STAAT nog lang niet verdwenen is. Men gaat dus nog steeds van EEN GEHEEL uit, ook als BASIS voor het recht. Intussen heeft men wčl ingezien dat er niet één geheel is, maar dat er meerdere zijn, zodat de gedachte van het WERELDRIJK nagenoeg verdwenen is, maar voor člk geheel geldt het bovenstaande. Hoe kunnen wij nu met elkaar rijmen dat er enerzijds in onze wereld een rechtsbesef is, dat niets met STATEN van doen heeft, terwijl er anderzijds een toenemend NATIONALISME is.
Het TOENEMEN van het nationalisme is te begrijpen; er worden meerdere GEHELEN ontdekt (zij maken zich vrij). Dat berust op het ONTLEDEN van het BEELD, zoals uit het voorgaande te begrijpen is. De vraag is dus waarvandaan het geheel er is. Wij moeten proberen in te zien dat het ONTLEDEN VAN HET BEELD een volledig helder beeld vooronderstelt. Al richt de Europese mens zich niet meer op het geheel van het beeld, zijn gedoe berust wčl op het AANWEZIG-ZIJN ervan. Zolang dat GEDOE ňpgaat in het ONTLEDEN van het beeld, is het beeld AANWEZIG. Dat is derhalve het UITGANGSPUNT. Dat houdt in de praktijk in dat ten aanzien van het RECHT het uitgangspunt bij de STAAT gelegen is. Hierop komen wij nog terug.

No. 69.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Naar bladwijzers  De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69   ;

Nationalisme
De vorige keer hebben wij duidelijk gemaakt dat het NATIONALISME geworteld is in HET GEHEEL dat voorondersteld is aan de EUROPESE mensheid. Als de mens namelijk in de periode van HET ONTLEDEN van de werkelijkheid is moet er ook IETS zijn dat ontleed wordt. Dat “iets” is natuurlijk het beeld van de werkelijkheid in de mens zčlf. Voor dat beeld geldt het begrip HET GEHEEL. De ontledende Europese mens ziet dat geheel als een OBJECT dat om ontleding vraagt. Op grond hiervan komt het RECHT voor de dag, maar zolang het ontleden nog niet TEN EINDE is blijft ook dat OBJECT bestaan als BASIS en als UITGANGSPUNT. Als zodanig is dat object op de ACHTERGROND, terwijl de resultaten van de ontleding op de voorgrond liggen, maar intussen is die achtergrond wčl maatgevend.
Zo is het geheel als een GESLOTEN en OMVATTENDE werkelijkheid ALS OBJECT maatgevend. Dat betekent dat DE STAAT maatgevend is. Als de staat maatgevend is geldt het begrip WET en dat houdt weer in dat we in principe met een STATISCHE wereld te maken hebben. Met het recht is dat niet het geval: voorzover het recht ONDERWORPEN is aan de wet is het TRAAG (door het statische karakter van de wet), maar van zichzelf uit is het recht BEWEEGLIJK. Het beweegt mee op de golfslag van de ontwikkeling.
Als de MODERNE mens begint staat het ONTLEDEN ten voeten uit; op grond daarvan ontstaan er een aantal afzonderlijke staten, met de nadruk op hun afzonderlijk zijn, hun eigen karakter en dus ook hun eigen wetten. Door het feit dat de moderne mens ZELFBEWUST is (in principe) zijn ook die staten zelfbewust: zij stáán op hun vrijheid en op hun zelfstandigheid. En het gaat bijna nooit om de vrijheid VAN DE MENSEN ZELF, wčl echter om de vrijheid van de STAAT die zij vormen. Veel van het moderne vrijheidsstreven in ňnze wereld is gericht op het vrijmaken van een STAAT, niet op het vrijmaken van de mensen zčlf. Want die mensen zčlf gaan er dadelijk toe over met veel geruzie REGERINGEN samen te stellen waaraan zij dan wéér onderworpen zullen zijn doormiddel van wetten. Als het de mensen wčrkelijk om vrijheid te doen was, dan gingen zij AAN HET WERK. Het feit dat het begrip STAAT in de BEGINNENDE moderne wereld aan belang toeneemt wordt teweeggebracht door het ONTLEDEN. Daardoor komt de staat als iets APARTS (iets unieks) voor de dag. Tevens echter veroorzaakt die ontleding een toenemende VERBROKKELING van de staat. Er is dus niet alleen het toenemen van het AANTAL staten, maar er is tevens de innerlijke verbrokkeling van de staten zčlf. Dat komt bijvoorbeeld voor de dag aan het grotere aantal POLITIEKE partijen. Over die ontwikkeling hebben wij ook gesproken toen wij het indertijd over het SOCIALISME hadden.
Voorzover het over de MENSHEID en de MENSEN gaat is het eind van de verbrokkeling dat er een TOTALITEIT van mensen is. Daarin is člke afzonderlijke mens voor de dag gekomen; die mens komt tot zijn recht, maar het op de achtergrond maatgevend geldende GEHEEL is verdwenen. Dat komt doordat, bij de afzonderlijke mens aangeland zijnde, het ONTLEDEN van de mensheid ten einde is. De mensheid immers is niet verder te ontleden dan tot en met het INDIVIDU ofwel de ŕfzonderlijke mens. Als die ontleding helemaal dóórgezet is, is het geheel wčg. Dan is daar de ONTWIKKELDE MODERNE MENS. Voor die mens is derhalve de STAAT čn de WET vervallen; bovendien ziet hij zijn wereld niet meer als STATISCH: de zaak is BEWEEGLIJK. Maar HET GEHEEL is nu wčrkelijk VERDWENEN, en dŕt is een belangrijk punt. Nu deze zaak voor ňns begonnen is zich waar te maken bemerken we al de eerste symptomen: onze wereld staat meer en meer in het teken van IEDER VOOR ZICH terwijl de relatie tot DE ANDER niet meer is dan een meer of minder goed functionerende SAMENWERKING en de idee van HET GEHEEL verworden is tot de gedachte een TEAM te vormen. We zien dus nu al dat iedereen er op uit is een SOLIST te zijn. En daaraan heft de STAAT zich op, maar daaraan ontwikkelt zich anderzijds de RECHTSGEDACHTE. Opvallend dan ook is dat meer en meer de mensen spreken over HUN RECHTEN - overigens zonder te weten waarover het wezenlijk gaat. Want HUN RECHTEN hangen nauw samen met hun BELANGEN. En dat kunnen we ook nu al bemerken aan de ontwikkeling van het BOVENNATIONALE.

Al eerder hebben wij gesproken over de z.g. MULTI-NATIONALS, de BOVEN NATIONALE ondernemingen. Het kenmerk van zo een onderneming is het SAMENWERKEN van een aantal mensen die ieder voor zich aanwezig zijn. De samenhang in een boven- nationale onderneming is een RECHTSSAMENHANG; hetgeen niet betekent - let wčl - dat het een RECHTVAARDIGE samenhang zou zijn. Die samenhang vertoont ŕl het negatieve en het positieve van een rechtsorde. De mensen mogen elkaar rustig naar het leven staan, mits dat geschiedt langs juridisch aanvaardbare wegen! Het samenwerken van mensen op grond van RECHTSBEGINSELEN doet in feite het begrip WET en het begrip STAAT vervallen; vanuit die rechtsbeginselen zčlf gaat het slechts om FACTOREN van de werkelijkheid (afzonderlijke mensen) en niet om een op de achtergrond geldend geheel. Gelet op het feit dat de begrippen WET en STAAT vervallen kunnen wij de ontwikkeling van de multi-nationals als POSITIEF beoordelen, maar vanuit het feit dat de rechtsorde het AFZONDERLIJK-ZIJN van de mensen vooronderstelt, en dus het begrip MENSHEID ontkent, moeten wij het er voorlopig op houden dat het CONTRACTUELE NAAR HET LEVEN STAAN van de mensen vrijwel ňnbeperkt doorgang kan vinden. De manipulaties van de huidige boven- nationale ondernemingen leveren aan schrijnende bevestiging van deze feiten.

Evenwel mogen wij niet stellen dat het de multi-nationals om een WERELDRIJK te doen is. Zij willen wčl de wereld binnen de rechtsorde BEHEERSEN, maar dat beheersen heeft betrekking op de ONDERLINGE VERHOUDINGEN tussen de mensen. Dat is dus een zaak van NUT, hetgeen, in groter verband gedacht, neerkomt op de begrippen MARKT en MARKTWAARDE. Het beheersen van déze begrippen betekent het beheersen van de mčnsen, en daarom gaat het in dit geval. De gedachte die echter het begrip WERELDRIJK staat is een geheel ŕndere: de zaak staat daarbij in het teken van het begrip WET en de bedoeling is van de gehele wereld één grote STAAT te maken, uiteraard onder een ABSOLUUT GEZAG. In Alexander de Grote liet die gedachte zich gelden, bij de Romeinen was dat het geval en ook voor de ROOMSE KERK was de gedachte aan een WERELDRIJK de drijvende kracht. Logisch is dat een dergelijk streven altijd gepaard gaat met een VERBINDENDE IDEE die aan de gewenste EENHEID de benodigde culturele achtergrond moet geven. Dat vinden wij ook duidelijk aanwezig in het NATIONAAL-SOCIALISME. Eigenlijk behoorde dŕt echter UIT DE TIJD te zijn, en dat komt dan ook voor de dag aan de belachelijke LEIDERS van die bewegingen, leiders die zichzelf dromen een CAESAR te zijn, heersend als een godheid over de gehele wereld.
De moderne ontwikkeling is er dus een van een RECHTSORDE, zňnder de achtergrond van HET GEHEEL zodat er ook geen BINDENDE IDEE is. De zaak betrekt zich op de mens als LAATSTE DING, zodat het niet behoeft te verwonderen dat er, ondanks alle UITBUITING, toch een VERBETERING van de levensstandaard optreedt. Die verbetering ontstaat door de RECHTSORDE, en vooral niet door een besef van VERANTWOORDELIJKHEID. Want dit laatste ONTBREEKT - door het niet meer gelden van HET GEHEEL.
Wij moeten er wčl op letten dat het geheel is wčggevallen voorzover de afzonderlijke mens zich beseft als een lid van de MENSHEID. Op andere terreinen van het menselijk leven is het geheel (als een maatgevende achtergrond) niet weggevallen. De verklaring hiervoor is eenvoudig: als dat geheel niet VOLLEDIG te ontleden is, dan kan het ook nimmer vervallen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het (te ontleden) geheel dat voor de WETENSCHAP object van ontleding is. Dat geheel is immers de werkelijkheid als VERSCHIJNSEL, die als een SAMENSTEL van VERSCHIJNSELEN ontleed wordt. Die ontleding vindt geen einde omdat de kosmos ONEINDIG is in zijn samenstellingen. In de wetenschap van de PSYCHOLOGIE bijvoorbeeld bereikt men nooit het punt dat de gehele materie effectief ontleed is. De samenhangen en structuren in de mensen zijn altijd weer anders Als ZUIVERE ONTLEDING komt de FILOSOFIE wčl aan een eind: als de ENKELVOUDIGHEDEN als bouwstenen van de werkelijkheid ontdekt zijn is de zuiver ontleding ŕfgelopen. Maar voor de filosofie begint het dŕn eigenlijk pas. Vanuit het BASISGEGEVEN wordt de werkelijkheid meer en meer GENUANCEERD. Dat kŕn in het geval van de filosofie juist omdŕt het beeld van de werkelijkheid nooit verloren is gegaan. Bovendien is dat beeld geen OBJECT van analyse, zoals het dat voor de WETENSCHAP wčl is.
Het karakter van de moderne mens is dus het IEDER VOOR ZICH in betrekking tot de MENSHEID, maar vanuit zijn WETENSCHAPPELIJK denken behoort hij bij allerlei en nu is het de vraag hoe déze mens tenslotte overgaat in de VOLWASSEN mens.

Naar bladwijzers  De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69   ;

No. 70.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

De mensheid als ontleedbaar verschijnsel
De mensheid is het enige verschijnsel dat VOLLEDIG ontleedbaar is. De factoren waaruit dat verschijnsel bestaat komen in de cultuurontwikkeling van de mensheid tenslotte OP ZICHZELF voor de dag. Dat zijn dan de AFZONDERLIJKE mensen. Die mensen gelden in alle opzichten als datgene dat zij zijn; zij zijn volledig ZICHZELF zonder dat er nog enig aspect van hun mens-zijn is dat op de een of andere manier in het verborgene gehouden moet worden. Dit zichzelf-zijn is voor de geschiedenis een HOOGTEPUNT, maar wij moeten hierbij wčl bedenken dat HET GEHEEL in strijd is met dit zichzelf-zijn, en daarom dan ook verloren is gegaan. Voor de dag is gekomen een TOTALITEIT, en dat is de OPTELSOM van de afzonderlijke mensen. Daarbij zijn die mensen gesteld alsof ze DINGEN waren, de HOOGST DENKBARE DINGEN weliswaar, maar toch dingen. Die hoogst denkbare dingen FUNCTIONEREN op de meest INGEWIKKELDE wijze; die “wijze waarop” blijkt in de meeste gevallen niet duidelijk te zijn, maar zóveel is in ieder geval zeker dŕt zij moeten kůnnen functioneren. Wij hebben er al op gewezen dat wij hier te doen hebben met DE MENS ALS RECHTSBEWUSTZIJN. Deze valt dus samen met de mens ALS ZICHZELF ZIJN. Dit is het EINDE van het ONTWIKKELINGSPROCES. De mens is nu inderdaad HET LAATSTE DING; het is niet meer zo dat hij zich als zodanig alleen maar DENKT - hetzij in goedkeurende, hetzij in afkeurende zin, maar het is nu zo dat hij zich WAARGEMAAKT heeft als laatste ding. En het is déze REALITEIT die voor de mensen de BASIS vormt voor hun volwassenheid. Het laatste ding als een realiteit (en niet als een gebrekkig ding dat geen realiteit mŕg zijn) is wčrkelijk DE KOSMOS ALS GRENS. En als zodanig is dat geval wčrkelijk MENS. Pas dŕn kunnen wij eens over FEITELIJKE MENSELIJKHEID gaan praten, pas dŕn hebben wij met BEHOORLIJKE MENSEN van doen.
De werkelijkheid als “nog niet de mens” is wčl VATBAAR voor ontleding, maar zij is nooit wčrkelijk te ontleden. Want die werkelijkheid blijft steken in het BEPAALDE. De kosmos echter is ONEINDIG in zijn bepaaldheden, en daarom komt er geen einde aan de analyse. Altijd zullen de mensen zich bezig blijven houden met het wetenschappelijke onderzoek. Maar voor het LAATSTE verschijnsel geldt het begrip ALGEMEENHEID en daarom kan dat tot de AFZONDERLIJKE FACTOR (de mens) teruggebracht worden.

De filosofie en het ontleden
Voorzover wij ook de werkelijkheid als een ALGEMEENHEID laten gelden (en dat kŕn omdat die werkelijkheid ALS BEELD in onszelf aanwezig is, namelijk als het bewustzijn) kunnen wij óók tot op de AFZONDERLIJKE FACTOR ontleden. Dat doet de FILOSOFIE als zij de werkelijkheid terugbrengt op de ENKELVOUDIGHEID. Dat geschiedt evenwel niet door analyse van de FEITELIJKE werkelijkheid, maar door analyse van de werkelijkheid ALS BEELD ( bewustzijn).
De filosofie begint met het doordenken van de werkelijkheid als ALGEMEENHEID en vindt daarmee tenslotte de BOUWSTEEN. Als die gevonden is, zoals de kunstenaar zijn materiaal vindt, kan het FILOSOFEREN čcht beginnen. Voordien is het een ZOEKEN naar het BASISGEGEVEN, en daarbij kwam een heleboel wijsheid vrij, maar die wijsheid kon nog niet LOGISCH GEVORMD worden. Er was nog niet het BEWUSTE VORMEN VAN WIJSHEID, zoals er in de primitieve kunst nog niet het bewuste vormen van SCHOONHEID was. Die schoonheid kwam als het ware TOEVALLIG vrij. Volwassen kunst achter vormt BEWUST schoonheid. En zo vormt volwassen filosofie BEWUST wijsheid.
De filosoof HEGEL heeft het EERSTE MOMENT van het basisbegrip geleverd toen hij de werkelijkheid als het begrip TWEE (het één en het ŕnder) herkende. Uitgaande van dit gegeven zag hij de filosofie als een WETENSCHAP omdat het EEN en het ANDER onmiddellijk de vraag naar de RELATIE tussen die twee doet rijzen. Dat EERSTE MOMENT is het “oude” moment het oude zoeken liep uit in datgene dat HEGEL vond. Hij was niet in staat werkelijk VOORUIT te zien omdat zijn gegeven nog geen VORMEN van wijsheid toeliet.

Daarom tast Hegel dan ook alleen maar HET VERLEDEN aan (met groot inzicht!), maar laat hij het BESTAANDE ongeschonden - men leze zijn rechtsfilosofie. Hij was ook niet in staat zich de volwassen mens te denken zonder daarbij met allerlei dwangmatigheden op tafel te komen. Wčl echter kwam er aan zijn filosofie veel WIJSHEID méé hij begreep de hele geschiedenis, ook die van de filosofie!
Als Hegel het begrip TWEE ontdekt heeft, heeft hij de LAATSTE SAMENSTELLING ontdekt. Die laatste samenstelling is tegelijk géén samenstelling meer. Het laten gelden dáárvan is het TWEEDE MOMENT van het basisbegrip.

Het tweede moment, de bouwsteen
Het tweede moment is niet geworteld in het oude, dat er echter wčl aan voorondersteld is. Voor dat tweede moment is het zoeken naar de bouwsteen ŕfgelopen: hij is gevonden. Het is de werkelijkheid als het begrip EEN, en dat begrip EEN is de ENKELVOUDIGHEID. Het werken met dit gegeven VOORONDERSTELT wetenschappelijkheid, maar het IS iets ŕnders. Het is LOGISCH VORMEN van een zo veel mogelijk genuanceerde werkelijkheid. De wetenschap bepaalt zich tot het LOGISCH CONSTRUEREN van de werkelijkheid, en dat zo gedetailleerd mogelijk. Hiervoor zijn altijd TWEE gegevens nodig. Voor het VORMEN is één gegeven nodig. Voorzover bekend was het de Nederlandse filosoof JAN BÖRGER die als eerste met het door hem ontdekte ENKELVOUDIGE GEGEVEN wist te werken. Zijn filosofie kenmerkt zich door een streng wetenschappelijke METHODE terwijl WIJSHEID, verbonden met een in sterke mate aanwezige SCHOONHEID, het RESULTAAT was. Op het denken van deze filosoof zullen wij bij gelegenheid nog eens terugkomen Als de OUDE weg van de filosofie is afgelegd kan de NIEUWE ingeslagen worden; die nieuwe weg is op zichzelf de ONTKENNING van de oude. Daarmee is de eenzijdige wetenschappelijkheid van de baan. Nu kan de filosofie wčl over de toekomst van de mens nadanken omdat zij nu de mens kan VORMEN. Daarmee is ook de feitelijk BESTAANDE mens “van alledag” voor het voetlicht gekomen.
Vanuit het enkelvoudige gegeven kan het filosofische denken volledig de werkelijkheid als BEWEEGLIJKHEID dóórrekenen, en dit heeft als resultaat dat ŕl het filosofische KENNEN onmiddellijk tot WIJSHEID wordt en daardoor van directe betekenis voor het DAGELIJKSE LEVEN is. De filosofie gaat mčt het inzicht in de werkelijkheid ook en vooral inzicht in HET LEVEN VAN DE MENSEN verschaffen. Dit verklaart onder andere het feit dat HEGEL de waarachtige filosofie is gaan spreken tot de “GEWONE MENSEN” en dat de sfeer van de UNIVERSITEIT er af is gegaan. De filosofie verliest haar status van UITZONDERLIJKHEID en eindelijk verliest zij haar exclusieve karakter.
Intussen is er nog steeds de “wetenschappelijke” filosofie; zij zal altijd blijven staan bij het begrip TWEE, vaak zelfs zonder in de gaten te hebben dŕt zij daarbij is blijven staan. Naarmate die filosofie zich verder ontwikkelt neemt de VERWARRING en de ONZEKERHEID toe omdat het de uitwikkeling is van een ONZEKER GEGEVEN. Want het is de uitwikkeling van TWEE FACTOREN mčt hun RELATIE tot elkaar. Die zaak blijkt steeds meer beweeglijk te zijn en dus steeds minder vatbaar voor ONMISKENBARE consequenties. Het wordt meer en meer een kwestie van RELATIVITEITEN en het kŕn geen zaak worden van een op genuanceerde wijze VORMEN van de werkelijkheid.
Juist omdŕt de waarachtige filosofie werkt met het BEWEEGLIJKE, ENKELVOUDIGE gegeven roept de beweeglijkheid geen RELATIVITEIT ňp maar een ZEKER WETEN dat OP ZICHZELF één en al beweeglijkheid is. Dat zekere weten is nčt zo zeker als het Griekse beeld van de AFRODITE zéker en onmiskenbaar is. Het zal dan ook duidelijk zijn dat deze filosofie eerder verwant is aan de KUNST dan aan de wetenschap. Van dat feit hebben enkele oude denkers al een vermoeden gehad.
Doordat de door ons bedoelde filosofie WIJSHEID wordt en INGAAT IN HET LEVEN heft de VRIJBLIJVENDHEID, die een kenmerk is van de wetenschappelijke filosofie, zich op. Dat betekent dat de ware filosoof in het leven een rol gaat spelen, en die rol is noodzakelijk gericht TEGEN AL HET GEVESTIGDE, en hij is gericht TEGEN HET MACHTIGE. En tegelijk tracht de filosoof een voorbeeld te zijn van VRIJHEID. Het gaat daarbij niet om de vraag in hoeverre dat hem gelukt, maar het gaat om de vraag of hij zijn UITGANGSPUNT trouw blijft. En van daaruit zal hij een GEVAAR zijn voor alles wat tégen de mens indruist en hij is daarin ZEKER van zijn zaak


DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

No. 71.

Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E

De mens als het begrip zelfmoord
Wij leven tegenwoordig in een wereld waarin wij betrekkelijk veilig zijn; aan de DIRECTE levensbehoeften is voldaan en er is ook voldaan aan de SOCIALE behoefte van de COMMUNICATIE. Toch wordt het steeds meer duidelijk dat er een schrijnende EENZAAMHEID onder de mensen is en bovendien neemt het aantal gevallen van ZELFMOORD angstwekkend toe. Opvallend is daarbij dat zoveel JONGE MENSEN een einde aan hun leven maken. Dat is eigenlijk merkwaardig want de vooruitzichten op een redelijk welvarend leven zijn in de westerse wereld toch goed te noemen. Vergeleken bij de rest van de wereld leeft de BESCHAAFDE MODERNE MENS als een VORST. Vanwaar dan die wanhoop die tot zelfmoord leidt?
De MODERNE MENS is op weg naar de mens die als een zelfstandige zaak geheel OP ZICHZELF staat. Die mens OP ZICHZELF gaat nčrgens meer in ňp; er is feitelijk NIETS en NIEMAND meer naast hem, hij denkt zichzelf LOS van ŕlles en iedereen. Dat betekent dat de MODERNE MENS zichzelf tenslotte heeft waargemaakt als het begrip DOOD. Omdat hij zčlf die ontwikkeling doorgemaakt heeft kunnen wij van hem zeggen dat hij DE MENS ALS HET BEGRIP ZELFMOORD is.
Een mens die sterft komt op het moment dat de dood intreedt LOS van ŕlles: van zijn BINDINGEN (met andere mensen), van zijn SAMENHANG (met de kosmos) en van zijn EENHEID MET HET GEHEEL. Het stervensmoment is een moment van volledige VRIJMAKING, en het is dus ook het moment van wčrkelijk OP ZICHZELF STAAN. Ieder mens STERFT IN VOLSLAGEN EENZAAMHEID ook al is hij of zij omringd door alleen maar geliefden. Die eenzaamheid is nog geen FEIT vóór het stervensmoment, maar als dŕt moment aanbreekt is die volslagen eenzaamheid wčl een feit - uiteraard voor een ONDEELBAAR MOMENT. Op dŕt moment is de mens werkelijk PARTICULIER. Hij kan op dat moment nimmer SAMEN met iemand ŕnders zijn, zelfs niet als die ander op dat moment óók sterft.
Voor het levende organisme is het feit van het LOS ZIJN VAN ALLES tevens onmiddellijk het feit van het DOOD ZIJN. Dit LOS ZIJN geldt voor de stervende individu; vanuit DE ANDEREN is er geen sprake van LOS ZIJN: voor hen leeft de dode nog een tijd voort, zij het niet in LIJFELIJKE aanwezigheid. Maar de stervende neemt afscheid van de gehele werkelijkheid. Voor hem houdt het BEWUSTZIJN op levend te zijn (= trillend te zijn = BEELD te zijn) en daarmee houdt VOOR HEM het GEHEEL op er te zijn.
Als de MODERNE MENS tenslotte uitkomt bij een situatie waarin hij LOS VAN ALLES is komen te staan, dan is hij uitgekomen bij de DOOD. Uiteraard gaat het hier om een aangelegenheid van het ZELFBEWUSTZIJN; het is namelijk ZIJN CULTUUR die de mens ZELFBEWUST naar het LOS ZIJN toe leidt. Van het feit dat hij eigenlijk nog steeds IN HET GEHEEL leeft heeft hij alleen maar LAST, en dat houdt in de praktijk in dat de zich ontwikkelende MODERNE MENS meer en meer een PSYCHISCH GESTOORD geval wordt. Een mens die steeds meer LAST VAN ZICHZELF heeft, in plaats van met zichzelf IN RUST te zijn.
De moderne cultuur loopt uit in de OP ZICHZELF STAANDE MENS; de optelsom van die mensen is de TOTALITEIT, die op zijn beurt VOORWAARDE is voor het GEHEEL. Het is de ONMIDDELLIJKE VOORWAARDE en het gaat dus direct aan het geheel vooraf, zodat hiermee duidelijk is waarom de moderne cultuur DE LAATSTE CULTUUR is. In die laatste cultuur vindt de mens DE DOOD; zijn dagelijkse leven zal het doodse afspiegelen, zijn geest zal KIL zijn als de dood, maar tevens zal zijn PSYCHE ňngehinderd kunnen doorbreken
Wij moeten bij dit alles wčl begrijpen dat we met een NOODZAKELIJKHEID te doen hebben; de mensheid kan niet een ŕndere weg gaan: deze “drinkbeker kan hem niet voorbijgaan” - zoals bij het sterven van de ZOON VAN DE MENS in het evangelie wordt opgemerkt. Doordat het alles NOODZAKELIJK is kan er geen OORDEEL over worden uitgesproken hoewel het voor de individuele mens toch altijd mogelijk is zich te bevrijden uit deze noodlottige situatie. Die mogelijkheid wordt echter (noodzakelijk !) door slechts weinigen benut, want slechts weinigen hebben de AANLEG om vrij te zijn van hun eigen cultuur. Die weinigen bemerken des te scherper de doodsheid van de moderne cultuur.

Het begrip dood en het evangelie
Het zich waarmaken als een zaak die geheel OP ZICHZELF staat is een proces dat wij kunnen benoemen met STERVEN. De moderne mensheid is dus de STERVENDE MENSHEID, en dat loopt uit in de DOOD.
Dat de mens de weg van het sterven heeft te volgen, en dat hij in de dood heeft te gaan is een zaak die reeds vroeg in de OUDHEID voor vele mensen duidelijk was. Uiteraard hebben zij niet begrepen waarňm de verhoudingen liggen zoals ze liggen, maar dat het zó MOEST gaan en niet ŕnders was vanzelfsprekend.
De mensen van de GNOSTIEK zagen de zaak als volgt: de mens moet sterven teneinde na de dood als de wčrkelijke mens tot een geheel nieuw leven te komen. Zonder het sterven - in de betekenis van het “op zichzelf komen te staan” en in de betekenis van “onthechting” - is het NIEUWE LEVEN ňnmogelijk. Ook het EVANGELIE tekent ons de mens die door de dood héén tot nieuw leven komt. In de Egyptische religie was het OSIRIS voor wie precies hetzelfde van kracht was; kortom, de cultuurverhalen over de stervende mens (of godheid) gaan terug tot in het verre verleden.
Het CHRISTENDOM heeft van het oude inzicht iets BANAALS gemaakt: de mens moest niet sterven om WERKELIJK MENS te kunnen zijn, maar hij moest sterven om BIJ GOD te kunnen komen. Zijn sterven was een ZICH ONTDOEN van het VERSCHIJNSEL om LOUTER GEEST te worden. In die zaak is het BESTAANDE niet alleen ONTKEND, maar ook en vooral AFGEKEURD. Maar in feite gaat het om de mens die zichzelf wčrkelijk ALS LAATSTE VERSCHIJNSEL stčlt; de mens dus die ALS LAATSTE DING inderdaad voor de dag gekomen is. Het is dus de BEVESTIGING VAN HET DING. En juist die bevestiging is voor de mens ňnmiddellijk HET WARE LEVEN.
Overigens is het ook weer noodzakelijk dat de christenen met de bedoelde BANALITEIT op tafel kwamen; en voor de MODERNE MENS is het al een vrijwel geheel WETENSCHAPPELIJKE en TECHNISCHE kwestie geworden. Daarmee is in ieder geval de IDEALITEIT verloren gegaan zodat het een concrete aangelegenheid voor “de gewone man” is geworden. Het DOODSPRINCIPE is dus geen resultaat van letterlijke “versterving” en “zich ŕfwenden”, maar het is resultaat van de BEVESTIGING, het TOT ZIJN RECHT laten komen van de werkelijkheid ALS VERSCHIJNSEL, als DING. En voor de levende mensen betekent dat het “zichzelf tot zijn recht laten komen als INDIVIDU”.

De volslagen  ňnverschilligheid
Als wij ons indenken wat het betekent om volslagen LOS te zijn van alles en iedereen, dan komen wij tot de conclusie dat wij te doen hebben met ONVERSCHILLIG-ZIJN. En dat is een onverschillig-zijn OP ZICHZELF (en dat geldt dus ook voor de individu zčlf), čn het is een onverschillig-zijn TEN OPZICHTE VAN ŕlles. Het maakt voor de onverschillige niets uit hoe alles is en hoe een ŕnder mens is. Dat betekent dat zowel de DINGEN als de andere MENSEN niet behoeven te zijn zoals IK WIL DAT ZE ZIJN. De dingen en de andere mensen zijn zoals ze zelf zijn zonder dat er VAN MIJ UIT zelfs maar de behoefte is ze ŕnders te willen hebben. Het “anders willen hebben” is natuurlijk MIJN BELANG - als dŕt er niet meer is VERVALT ELK BELANG. En dŕn kan een TAFEL werkelijk een TAFEL zijn en niet meer, zoals voorheen, een WINSTOBJECT of een LUSTOBJECT van iemand. Het BELANG dat die tafel voor iemand had is vervallen.
Het ONVERSCHILLIG-ZIJN is dus geen ONTKENNING van de ŕnder, zoals dat voor ňns nog steeds het gevel zou zijn, maar het is juist de ALGEHELE BEVESTIGING VAN DE ANDER, zoals het ook de bevestiging van MIJZELF is.
Als HET BELANG vervalt, verdwijnt ook de MACHT en daarmee verliest de mens het DWANGMATIGE dat hem gedurende zijn gehele ONVOLWASSENHEID gekenmerkt heeft. Hij kŕn dan alles zonder ook maar tot iets gedwongen te worden. Trouwens: wie zou hem dan moeten dwingen als het onverschillig-zijn voor IEDEREEN geldt!
Wij hebben dus nu (eindelijk) te doen met een mens die van de werkelijkheid zegt: ZO IS ZIJ en die daarmee wčrkelijk VREDE heeft. Voor de LAATSTE MODERNE MENS is dat weliswaar DE VREDE VAN DE DOOD, maar het is dan in ieder geval een REALITEIT. Er is in de mensen dan niet meer de WIL TOT VERANDEREN en de behoefte aan VERANDERING, want als de werkelijkheid is zoals ze is valt alles met de werkelijkheid samen en dan kan alles alleen maar GOED zijn.
De GEDACHTE van de ňnverschilligheid is al een oude gedachte; voor de laatste MODERNE mens is het geen GEDACHTE meer maar een REALITEIT die basis en uitgangspunt is voor een VOLWASSEN LEVEN.

 Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E

No. 72
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

De onverschilligheid en het verkeerde
Het volslagen ONVERSCHILLIG-ZIJN werkt uit naar twee kanten, die wij desnoods als positief en negatief kunnen waarderen voorzover wij voor een ogenblik de maat niet nemen in de werkelijkheid zčlf maar in het dagelijkse leven van de mensen. Het negatieve van het onverschillig-zijn is dan DE KILTE VAN DE DOOD die noodzakelijk bij de laatste MODERNE MENS behoort (op grond van zijn LOS-ZIJN van ŕlles en iedereen), en het positieve is het feit dat de mensen elkaar eindelijk VRIJ LATEN, hetgeen, zoals reeds opgemerkt, voordien niet mogelijk was. Het begrip ONVERSCHILLIGHEID had dan ook de betekenis van ELKAAR VERWAARLOZEN, een feit dat wij thans, nu wij nog de BEGINNENDE moderne mens zijn, duidelijk om ons heen kunnen waarnemen.
Als onverschillig-zijn laat de éne mens de ŕndere MET RUST, maar dat is wel de RUST VAN DE DOOD. In de dood laat de mens de werkelijkheid met rust, zoals de werkelijkheid zčlf de mens ook met rust laat. Zij is voor hem dan geen OPGAVE en geen UITDAGING en geen OBJECT meer. Zij werkt niet meer op hem in.
In de rust van de dood laat de mens de werkelijkheid (dus ook de ŕnder) MET RUST. Voordien was er steeds de WIL TOT VERANDEREN. Voor het besef van de mensen was er niets dat GOED was zoals het was. Toch is die wil tot veranderen niet te veroordelen: het is de werkelijkheid zčlf die deze gang van zaken in zich houdt en die voor de dag doet komen in de zich ontwikkelende mens. Het gaat die mens OM HET VERANDEREN en dat doet hij vanuit allerlei IDEEËN en INZICHTEN en VERBEELDINGEN. Bijvoorbeeld vanuit de ideeën van het communisme en het christendom zag de mens de bestaande werkelijkheid als een zaak die veranderd moest worden. En om die verandering GING HET. Maar de LAATSTE moderne mens houdt op met die WIL TOT VERANDERING, wat echter niet betekent dat er dŕn niets meer aan de werkelijkheid VERANDERT. Dat gebeurt dan evenwel als VANZELFSPREKEND en niet OM HET VERANDEREN. In het veranderen ligt ook de mogelijkheid van de MACHT in de onvolwassen wereld. Wij zien dat iedere HEERSER zijn wereld veranderd heeft, zodanig dat hij CENTRAAL kwam te staan. In een werkelijkheid die voor de mens IN RUST is kan de VERANDERING (ňm de verandering) niet zijn en dan kan er ook geen MACHT gelden.
De wil tot verandering berust in het OMZETTINGSPROCES: enerzijds zet de mens de planeet OM TOT ZICHZELF en anderzijds zet de mens zichzelf om TOT DE PLANEET. Dat proces is uiteraard NOODZAKELIJK omdat het zichzelf WAARMAKEN als mčns inhoudt dat de wereld van de verschijnselen TOT MENS moet worden. Als dŕt het geval is kan de mens pas čcht ONVERSCHILLIG zijn voor de dingen, precies zoals hij onverschillig is voor de in zijn lichaam functionerende organen. Voordien staat de mens TEGENOVER de dingen, aanvankelijk zelfs zodanig dat hij er geen raad mee weet en er zich aan UITGELEVERD weet (de oermens in de hem omringende natuur, bijvoorbeeld). Er is dan nog geen BEHEERSING en de mens kan gemakkelijk het SLACHTOFFER van de dingen (de natuur) worden.
De laatste moderne mens is zčlf - niet alleen maar in de IDEE maar vooral in de PRAKTIJK - de planeet geworden en daarmee is de planeet geen OBJECT meer voor hem maar een “vertrouwde zaak”.
Als de laatste moderne mens onverschillig is voor alles en iedereen richt zijn onverschilligheid zich wčl OP DE WERKELIJKHEID. Het betreft hier niet de één of ŕndere FICTIE niet de werkelijkheid zoals een mens zich kan VERBEELDEN dat die is, maar het betreft de FEITELIJKE WERKELIJKHEID, de REALITEIT. De maat voor alles ligt dus bij de REALITEIT. Dat is een ZAKELIJKE aangelegenheid. En het is voor die laatste moderne mens ONZAKELIJK om zich te richten op een IDEE of een INTELLECTUELE CONSTRUCTIE of een GODSDIENSTIGE wereldbeschouwing. Wat met rust gelaten wordt is de REALITEIT.
Maar wat ten opzichte van de realiteit VERKEERD is kan geenszins met rust gelaten worden. Want dat wat VERKEERD is is ten allen tijde iets WAT NIET KAN; het is iets dat NIET ZIJN GANG KAN GAAN.
In de werkelijkheid komt het VERKEERD-ZIJN op.

Dat gebeurt als de werkelijkheid als proces aan haar EINDE komt, haar eigen GRENS bereikt. Die grens is de mens, en dus is het in hčm dat het VERKEERDE voor de dag komt - hetgeen niet wil zeggen (een véél voorkomend misverstand!) dat de mens verkeerd is.
In de mens komt het verkeerde voor de dag omdat als mens de werkelijkheid TEN EINDE is. Dit ten einde zijn houdt namelijk in het DE WERKELIJKHEID NIET ZIJN, en dat kan voor de dag komen als het NIET SAMENVALLEN MET DE WERKELIJKHEID. En dáár hebben wij de VERKEERDHEID - althans de MOGELIJKHEID daartoe.
De mens is derhalve de enige op de planeet en in de kosmos die VERKEERD kŕn zijn. Dit is een zaak die noodzakelijk OOK VOOR DE VOLWASSEN MENS blijft gelden.

Het ONVERSCHILLIG-ZIJN van de laatste moderne mens richt zich derhalve op datgene dat OVEREENKOMSTIG de werkelijkheid is. Voor het VERKEERDE is hij in geen enkel opzicht onverschillig. Met dat verkeerde moet hij zien IN HET REINE te komen; het is dus voor hem een OPGAVE en het is de werkelijkheid die blijvend voor hem ALS OBJECT aanwezig is.
Het niet-onverschillig zijn voor het verkeerde in de mens komt vandaag al meer in de belangstelling te staan, maar in de grond van de zaak is het nog steeds zó dat de mensen juist voor het verkeerde ňnverschillig zijn. De mens voorzover hij verkeerd is wordt dan ook schandelijk VERWAARLOOSD. Maar de laatste moderne mens zal het verkeerde met volledige interesse benaderen, en dat blijft zo. In feite komt het niet onverschillig zijn voor de verkeerde mens hierin tot uiting dat men niet bereid is hem ZIJN GANG TE LATEN GAAN. Want dat betekent altijd een AANTASTEN van de werkelijkheid, juist omdat het verkeerde de realiteit noodzakelijk als een ONWERKELIJK OBJECT ziet en er zodoende toe komt de zaak te willen veranderen. Daarmee wordt de realiteit geweld aangedaan, en dat is nu juist iets dat voor de laatste moderne mens niet kan.
Je kunt iemand niet beletten zichzelf met een FICTIE tevreden te stellen, maar als hij die fictie GAAT LATEN GELDEN treedt AANTASTING van de realiteit op. Het VERKEERD-ZIJN wordt dus in de praktijk ŕfgewezen voorzover het de behoefte heeft zich te LATEN GELDEN.
Wij mogen de onverschilligheid dus niet opvatten als een SANCTIE op alles wat verkeerd is in de menselijke werkelijkheid. Het is daarentegen een scherpe KRITIEK van de laatste moderne mens op zichzelf en op de anderen. We kunnen zelfs zeggen dat de mens dan gekomen is tot DE KENNIS VAN GOED EN KWAAD. In verband met het feit dat de mensen elkaar MET RUST laten zal de TOEPASSING van bedoelde kennis van geval tot geval variëren: in een aantal gevallen zullen de mensen elkaar iets VERBIEDEN en in andere gevallen zal het er bij blijven dat men de ander op het verkeerde wijst.
De verhouding ligt voor de laatste moderne mens dus zó, dat zijn feitelijke toestand de ONVERSCHILLIGHEID is, maar IN die onverschilligheid kan hij niet voorbijgaan aan het verkeerde, overal waar dat zich gelden laat. Want onverschilligheid kan weldoordacht alleen maar gelden ten opzichte van de REALITEIT omdat die in zichzelf IN ORDE is. Die kŕn met rust gelaten worden.
Zolang en voorzover de werkelijkheid voor de mens OBJECT is, en dus TEGENOVER HEM staat, bestaat er SPANNING tussen dat object en de mens zčlf. Die spanning blijft gelden gedurende de gehele ONTWIKKELINGSWEG van de mens, maar tenslotte heft die spanning zichzelf op bij het vinden van de REALITEIT. Het VERKEERDE roept in de betreffende mens zčlf čn in de hem omringende ŕndere mensen eveneens een SPANNING op. De zaak is STOREND.
Het KWAAD (= het storende) wordt door de laatste moderne mens zo goed mogelijk opgeheven. Daarbij is de norm gelegen in de REALITEIT. Duidelijk is dat wij dan met een UNIVERSELE NORM te doen hebben. De particuliere MENINGEN van de verschillende mensen doen dan niet meer terzake, en dat betekent dat ook het COMPROMIS moet vervallen. Want van de realiteit is alleen maar te zeggen DAT HET ZO IS EN NIET ANDERS. Het KWAAD heeft zich derhalve dáárnaar te richten. Dat is heel iets ŕnders dan “het behoeden voor het kwaad” dat wij tot nu toe ten opzichte van elkaar gepleegd hebben. Daarbij was het immers de bedoeling de ander te behoeden voor DATGENE DAT IK ALS KWAAD ZAG. Dit kwam dus neer op het OMVORMEN van een ŕnder mens, en als dat geen succes had trok ik mijn handen van die ander ŕf. Hierbij was het PARTICULIERE de maat voor mij, maar als laatste moderne mens is het UNIVERSELE de maat voor mij, ňngeacht de vraag of ik de REALITEIT wčrkelijk reëel zie. Want ook daarin maakt de straks beginnende VOLWASSEN MENS een ontwikkeling door

No. 73.

Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Het bevrijdende
Voor de laatste moderne mens geldt het MOMENT VAN DE BEVRIJDING. Hij ziet zichzelf als LOS van al het andere en de anderen; hij heeft alle banden geslaakt. Zo is hij bevrijd van de DWANG VAN BUITENAF, die op welke wijze dan ook voorheen altijd op hem ingewerkt heeft. Hij is het EERSTE moment van de VRIJHEID, voorzover die vrijheid MAATSCHAPPELIJK en SOCIAAL tot uiting kan komen. Dit houdt dus ook in dat de maatschappelijke MACHTEN, zoals de STAATSMACHT voor hem vervallen zijn; zij hebben plaatsgemaakt voor de FUNCTIE, die geworteld is in het RECHTSBEGINSEL.
Niet alleen echter heeft de laatste moderne mens zich bevrijd van elke dwang van BUITENAF: hij heeft nu ook opgehouden ZICHZELF onder druk te zetten omdat hij ook voor zichzelf als aanwezig verschijnsel ONVERSCHILLIG geworden is. Zo is hij nu een mens ZONDER MORAAL geworden. Het spreekt vanzelf dat wij het begrip MORAAL hierbij in de GANGBARE zin moeten opvatten en niet in de ZEDELIJKE betekenis die het voor de individuele mens kan hebben. De moraal, die een consequentie is van het geldende cultuurbesef en die de levende mens onder voortdurende druk zet, is voor de laatste moderne mens niet meer mogelijk.
Ook bovenstaande aspecten van de BEVRIJDING zijn overeenkomstig de voor het DOODSMOMENT geldende verhoudingen. De mensen hebben terecht de dood, naast iets jammerlijks, ook als iets bevrijdends gevoeld. En de christelijke theologie heeft er zelfs een stukje “denkwerk” aan gewijd: de dood bevrijdt de mens van zijn aardse gebondenheid en geeft zo de ziel gelegenheid zich bij god te voegen om daar tot in eeuwigheid liederen te kunnen zingen.
Het DOODSMOMENT is het laatste moment van het praktisch levend-zijn; daarna houdt de zaak op en de bevrijding betekent tevens HET OPHOUDEN VAN ALLE BESTAAN. Voor de LAATSTE MODERNE MENS is er in zekere zin óók een ophouden van het BESTAAN: hij houdt op niet zijn eigen ONTWIKKELINGSPROCES, en dat betekent onder andere dat hij ophoudt ZICHZELF ALS BESTAAND DING uit te werken. Hij begint nu ZICHZELF ALS LEVEN waar te maken.
Nogmaals: het getuigt van een helder inzicht in het menselijk leven als de evangelisch-griekse denkers de DOOD en het NIEUWE LEVEN als één zaak dachten en deze zaak als NOODZAKELIJK voor de mens stelden.

De bevrijding en het psychische
Zoals wij al vaker hebben laten zien heeft het ZELFBEWUSTZIJN de mensen altijd in de weg gestaan. Weliswaar was het tevens het LICHT waar de mensen op ŕf gingen, maar de resultaten waren noodzakelijk REMMEND en VERVORMEND. Als de laatste moderne mens echter ONVERSCHILLIG voor de werkelijkheid is geworden, hetgeen betekent dat het hem om die werkelijkheid gáát en niet om een FICTIE, dan valt zijn denken SAMEN met de realiteit. Voordien was dat anders: hij zag de werkelijkheid door de gekleurde bril van zijn eigen cultuur en die niet-werkelijkheid zag hij aan voor DE werkelijkheid.
In dit verband is het zinvol even stil te staan bij het onderscheid dat er is tussen de REALITEIT en de menselijke NIET-WERKELIJKHEID. Het is de mens namelijk voorbehouden NIET-WERKELIJK te zijn. Dan IS hij er wčl en hij doet INDERDAAD wat hij doet, maar het is niet-werkelijk omdat het niet met de werkelijkheid samenvalt, d.w.z. met de WEZENLIJKE VERHOUDINGEN in de werkelijkheid. Op grond daarvan zijn er op de wereld allerlei verschijnselen die niet-werkelijk zijn; het zijn altijd door mensen veroorzaakte verschijnselen, zoals MOORD, DIEFSTAL, OORLOG enzovoort.
De laatste moderne mens heeft met deze niet-werkelijke verschijnselen niets meer te maken; hem gaat het om de REALITEIT. Dat is louter de VERSCHIJNENDE werkelijkheid, inclusief het LAATSTE verschijnsel (de mens). Juist omdŕt het hier om het VERSCHIJNSEL gaat moeten wij, als wij nadenken over de toekomstige VOLWASSEN mens, geen andere verhoudingen in ons denken betrekken. Dat heeft alleen maar als resultaat dat wij van de laatste moderne mens en de eerste volwassen mens niets kunnen begrijpen.

De laatste moderne mens is zichzelf ALLEEN MAAR wčrkelijk VERSCHIJNSEL - van člke IDEE is hij volledig gespeend. Hij is het WERKELIJK AANWEZIGE, FUNCTIONERENDE LAATSTE DING. En méér is hij niet. Voor hčm doet het al of niet kennen van het WEZENLIJKE en het al of niet begrijpen daarvan niets terzake. Dat zou trouwens weer het binnenhalen van een dwingend zelfbewustzijn betekenen - een zaak die juist voor de laatste moderne mens vervallen is.
Voor de laatste moderne mens (die tevens de eerste volwassen mens is) geldt alleen maar dat hij ZICHZELF is. Om de werkelijkheid te begrijpen moeten wij de enkelvoudigheid OP ZICHZELF kunnen denken; om volwassen mens te kunnen zijn moet de mens zichzelf OP ZICHZELF denken. Maar dat denken moet dan niet eenzijdig intellectueel zijn, maar werkelijkheid. Dat vindt in die bedoelde mens plaats. Die mens is de echte ZAKELIJKE mens, d.w.z. VOOR HEM IS DE ZAAK DE ZAAK en niet wat ŕnders.
Voor die ZAKELIJKE mens bestaat er uiteraard geen enkele behoefte meer enig verschijnsel te willen veranderen. Hij is er ook niet op uit ZICHZELF te veranderen; de laatste moderne mens laat ZICHZELF ALS VERSCHIJNSEL MET RUST.
Het zichzelf met rust laten heeft als onmiddellijk gevolg dat die mens PSYCHISCH kam zijn. Want de zaak die hij is, het DING dat hij is, kan ongehinderd meetrillen met het BEWUSTZIJN, juist omdŕt dit ding niet meer VERVORMD is. In de stencils 47, 48 en 49 hebben wij reeds uitvoerig over het psychische gesproken. De daar genoemde voorwaarde (het niet vervormd zijn van de zaak) is voor de laatste moderne mens in vervulling gegaan. Die mens is geworden zoals ŕlle levende verschijnselen in de werkelijkheid zijn: GEHEEL EN AL ZICHZELF.
Deze PSYCHISCHE MENS is de EERSTE VOLWASSEN MENS. Het psychisch kunnen zijn is ONMIDDELLIJKE consequentie van het ZAKELIJK zijn. Het volwassen-zijn is dus onmiddellijk gevolg van het laatste-moderne-mens zijn. Het “onmiddellijke” houdt in dat er niet IETS ANDERS nodig is om het één uit het ŕnder te laten volgen. Dit betekent op zijn beurt dat de ZAKELIJKE mens NOODZAKELIJK een PSYCHISCH mens is. Hij behoeft en hij kŕn op niets anders wachten, hij kŕn niets en niemand de schuld geven als er met hem persoonlijk iets mislukt. Als hij werkelijk de ZAKELIJKE MENS is, dŕn IS HIJ PSYCHISCH.
Wij kunnen spreken van de GEBOORTE VAN DE MENS. Die boreling is nčt als een echte baby ALLEEN MAAR PSYCHISCH, met dit verschil dat de nieuwe MENS op het moment van zijn geboorte VOLLEDIG ZELFBEWUST is. Hij heeft de weg DOOR DE DOOD achter de rug, precies zoals indertijd gezegd werd: “hij heeft de dood overwonnen”. Hopelijk is ons nu de inhoud van die oude uitspraak duidelijk geworden, en daarbij merken wij op dat DE DOOD een tweeledige betekenis heeft: enerzijds is er de werkelijke dood als LOS-ZIJN van ŕlles, en anderzijds is er de dood in de zin van ANALYSE.

Het zelfbewustzijn
Als het LAATSTE DING tenslotte PSYCHISCH geworden is, is ook de INHOUD van het ZELFBEWUSTZIJN psychisch geworden. Die inhoud gaat namelijk ook meetrillen, maar niet met het bewustzijn (zoals de psyche), maar met het trillende laatste DING. Die inhoud, die uit een aaneenschakeling van VASTE GEGEVENS bestaat, welke aaneenschakeling wij kennen als DE KENNIS, verliest zijn vastheid en wordt BEWEEGLIJK. Dit betekent dat de volwassen mens in zijn zelfbewustzijn niets meer ALS VASTSTAAND vasthoudt. Hij gaat de werkelijkheid en zichzelf zien als door en door BETREKKING, door en door VERHOUDING.
Voor de ňnvolwassen mens houdt het BETREKKELIJK-ZIJN in dat allerlei zaken net zo goed wčl als niet WAAR kunnen zijn, afhankelijk van het standpunt van degene die beoordeelt. In deze zienswijze is HET VASTE als de maat genomen: het is het (subjectieve) STANDPUNT dat bepalend is inzake WAAR of NIET WAAR. Maar werkelijke ZEKERHEID is er op die manier voor niemand. Wij kunnen dit bij ŕlle gesprekken van moderne mensen beluisteren. En dit is de oorzaak van de INTELLECTUELE LAFHEID van het moderne denken.
In feite betekent BETREKKELIJK-ZIJN dat alles gezien wordt als een NETWERK VAN VERHOUDINGEN. Het kennen van dat netwerk ontleent zijn WAARHEID niet aan het ingenomen STANDPUNT (zo er al van een “standpunt” gesproken kan worden) maar aan ZICHZELF. Want dat netwerk van verhoudingen zčlf is de waarheid. De waarheid is geen FORMULE, maar een NETWERK VAN BEWEEGLIJKE VERHOUDINGEN. Daarmee te leren rekenen is de OPGAVE VAN DE EERSTE VOLWASSEN MENS

 Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;

 

No. 74.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Bladwijzers: Overtuiging en overtuigingen ; Overtuiging-2  ;  Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

 

De volwassen mens
Het is opvallend dat alle denkers die hun gedachten hebben laten gaan over een mogelijke VOLWASSEN mens tot heel ingewikkelde constructies zijn gekomen - voorzover ze niet tot de overtuiging kwamen dat een mensheid, die uit volwassen individuen bestaat tot de onmogelijkheden behoort. Het is kennelijk ook voor de denkers nog steeds niet te doen de EENVOUDIGE FACTOR te vinden die voor de volwassen mens als basis dient.
Die EENVOUDIGE FACTOR is het PSYCHISCHE; er is verder geen enkel gegeven dat voor de mens inzake zijn volwassenheid van WEZENLIJK belang is. Tenslotte valt het denken van de laatste MODERNE mens samen met de werkelijkheid; het is een ZAKELIJK DENKEN geworden. Het gaat de laatste moderne mens om DE ZAAK en om niets ŕnders. Omdat die zaak de werkelijkheid zčlf is, is hij ook de mens zčlf, zodat ook de mens DE ZAAK geworden is.
Het feit dat de mens zčlf DE ZAAK geworden is betekent niet dat die betreffende mens tot in details op de hoogte is van de samenstelling en de structuur van zichzelf en van de werkelijkheid. Zo weinig als hij er tot nu toe vanuit een FOUT inzicht van heeft weten te zeggen, zo weinig weet hij er straks vanuit een GOED inzicht van te zeggen. Het verschil zit niet in de HOEVEELHEID kennis, maar in de KWALITEIT van de kennis. Op de goede wijze weinig weten levert een geheel ŕndere wereld op dan op een FOUTE wijze veel of weinig weten. Een van de grote FICTIES van onze tijd is de gedachte (?) dat het noodzakelijk is om VEEL te weten en om van VEEL DINGEN verstand te hebben. Dat hangt samen met ons CULTUURSTREVEN om de TOTALITEIT waar te maken - we zullen nog zien dat het de VOLWASSEN slechts te doen is om HET NODIGE TE WETEN.
Van VEEL WETEN en INTELLECTUELE KENNIS behoeven wij inzake de volwassenheid niets te verwachten.
Evenmin behoeven wij iets te verwachten van de (goede) WIL van de mensen. De wil in de mens is INTELLECTUEEL - zoals HEGEL al terecht opmerkte - en dat betekent dat hij CULTUURGEBONDEN is. Voor de laatste moderne mens is de wil dus gericht op het OP ZICHZELF ZIJN, op het LOS-ZIJN van alles en iedereen. Die wil zet zich door, maar er is geen sprake van dat er op de een of andere manier een wil in de mens zou zijn om volwassen te zijn. Een dergelijke wil komt alleen voor in die ENKELINGEN, die vanuit hun AANLEG volwassen zijn, temidden van een ňnvolwassen wereld.
Vele mensen van GOEDE WIL (enkelingen derhalve) hebben gehoopt de inzichten van de mensen te kunnen VERANDEREN. Die MENTALITEITSVERANDERING zou dan de wil in de mensen ANDERS RICHTEN. Maar hiervan is nooit iets terechtgekomen omdat het inzicht van de meeste mensen noodzakelijk CULTUURGEBONDEN is. Zelfs al wordt dit inzicht VERRUIMD, dan nog VERANDERT het niet. De richting van de WIL blijft bijgevolg ook hetzelfde.
Het doorbreken van de volwassenheid gaat DOMWEG; de mensen voor wie dit straks gelden zal HEBBEN GEEN KEUS. Er kŕn niet iets anders gebeuren dan dit, dat de LOSSTAANDE MENS automatisch de VOLWASSEN MENS zal zijn. Voor deze zaak is niets VAN BUITENAF nodig; geen enkele factor kan hierin invloed uitoefenen, zodat er, overdrachtelijk gesproken, geen enkel excuus meer is. De laatste moderne mens
KAN NIET ANDERS DAN OVERGAAN NAAR VOLWASSENHEID.
Nogmaals wijzen wij op het onderscheid tussen ňnze gedachtengang en de christelijke. De verhoudingen liggen zo: de mens ALS PSYCHE komt VRIJ als hij ophoudt VERKEERD over zichzelf te DENKEN. Het “lichaam” belemmert de psyche niet maar HET DENKEN doet dat. Er is dus geen reden om mčt de christenen te zeggen dat wij van het “lichamelijke” en het “natuurlijke” ŕf moeten; integendeel: de mens moet juist NATUURLIJK wórden.
Het is van groot belang ons hiervan bewust te zijn omdat wij allemaal tot de christelijke cultuur behoren (of wij nu godsdienstig zijn of niet). En vanuit de inhoud van die cultuur is begrip van het bovenstaande volledig uitgesloten; hetgeen blijkt uit het GEROMMEL van de denkers (godsdienstig of niet) als het over de toekomst van de mens gaat

Wij kunnen ons afvragen wat voor zin het heeft om over de volwassen mens na te denken, temeer daar het een toekomstbeeld is en gemakkelijk ook weer tot een IDEAAL kan worden, Heeft het niet veel meer zin ons strikt tot de mens in de moderne beschaving te bepalen en de mens van straks buiten beschouwing te laten?
Wat dit betreft moeten wij het volgende bedenken: als die volwassen mens IN ONS DENKEN tňch weer een ideaal wordt, en voorzover dat het geval is, hebben wij de zaak niet helemaal goed doordacht. De volwassen mens van straks is de LEVENDE ONTKENNING VAN ELKE VERHEVENHEID; hij ontkent iets verhevens bóven hemzčlf, čn hij is voor zichzelf vrij van verhevenheid. Het goed begrijpen van déze mens houdt het goed begrijpen van de REALITEIT in. Dat sluit člk IDEAAL uit, ook al is het zeker waar dat die toekomstige realiteit in zekere zin voor ons als een DOEL functioneert. Wanneer we het alleen maar houden op dat TOEKOMSTIGE DOEL, dan is het nauwelijks mogelijk aan het IDEALISME te ontsnappen.
Maar die volwassen mens heeft voor ons ook nog een ŕndere betekenis. Hij is niet een of andere toekomstige mens waarnaar wij min of meer verlangend uitzien. Hij is de mens DIE WIJ EIGENLIJK ZELF ZIJN.
Nadenken over de FEITELIJKE volwassen mens van straks betekent nadenken over het WEZEN VAN ONSZELF.
Dŕt maakt dit nadenken, zeker voor de moderne mens, tot een zaak van zeer groot belang. Juist omdat die moderne mens LOS van alles komt te staan en daardoor vrijwel volledig van zijn wezen VERVREEMDT. Om zichzelf, persoonlijk, te redden van de VERWARRING zal hij over zichzelf MOETEN nadenken.
Dit geldt natuurlijk alleen voor de mens PERSOONLIJK. De moderne cultuur als zodanig zal haar gang gaan en er is niemand die aan dat proces een andere wending zal kunnen geven. Voor de mensheid behoeven we dus geen redding te verwachten van het nadenken over de volwassen mens. Men zal dit ook niet gaan doen. Maar die mensheid, die die weg moet gaan bestaat uit een aantal INDIVIDUEN en daaronder bevinden zich enkelen die VOOR ZICHZELF de vervreemding zouden willen opheffen. Die mensen vinden geen redding bij oosterse religies, noch bij westerse nostalgie; zij vinden geen redding langs kunstmatige weg doormiddel van drugs en ook niet langs de weg van het wetenschappelijke denken. Zij vinden slechts redding door DENKEND hun eigen wezen te zoeken en dan zullen zij moeten beginnen MET HET VRIJMAKEN VAN DE PSYCHE.
Dat dit zo is wordt door veel mensen VERMOED; er is dan ook een toenemend GEROMMEL MET HET PSYCHISCHE gaande. Enerzijds in POSITIEVE zin (Erich Fromm, Wilhelm Reich, Jung en anderen) en vooral anderzijds in NEGATIEVE zin, zoals gebeurt bij de zogenaamde “taboeloze sex”. Behalve dit zijn er nog vele verschijnselen in onze wereld aan te wijzen die duiden op een bezig-zijn met het psychische met de bedoeling dit vrij te krijgen. Het negatieve is dat men de psyche ALS VRIJ STELT, terwijl de vrijheid alleen maar TE VOORSCHIJN KOMT als men zijn DENKEN zuivert. Het vrij STELLEN van de (vermeende) psyche levert alleen maar frustraties op, en ook daarvan zien wij de bewijzen zich opstapelen.
Wij moeten goed doordrongen zijn van het feit dat de laatste moderne mens slechts één enkele factor oplevert. Hij heeft geen enkele visie (want daarvoor is het geheel nodig) en voor hem is er niets dat WAARDE heeft. Dat laatste komt doordat alles een REALITEIT is. De werkelijkheid heeft geen waarde en kent geen waarde. Het is slechts de ONVOLWASSEN MENS die aan ŕlles waarde TOEKENT, zózeer zelfs dat hij zijn DENKEN weet te verkopen. Want het verkopen van “arbeidskracht” is het verkopen van denken. Maar voor de laatste moderne mens is dit alles WAARDELOOS geworden.
Er is het verhaal van de VOGEL PHOENIX, die uit zijn eigen AS verrijst. Precies zo ligt het voor de beginnende volwassen mens, en voor de laatste moderne mens is er ALLEEN MAAR DE AS. En daar is NIETS TE ZIEN, daar is in feite geen LEVEN en er is niets dat verbinding heeft met datgene dat wij in de filosofie als het WEZENLIJKE hebben leren herkennen.
Maar dat “nulpunt” is wčl het begin van het leven, zoals bij de vogel Phoenix. Het is de werkelijkheid, VOLLEDIG TOT NIETS TERUGGEBRACHT.
Dat proces moet zich ook in de mens PERSOONLIJK afspelen als hij als mens wil ontkomen aan de leegte. Een andere weg dan die van de VERBRANDING van de bestaande cultuurgebonden werkelijkheid is niet mogelijk

Overtuiging en overtuigingen ; Overtuiging-2 , Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

 

No. 75.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

De eerste consequenties
Voor de laatste moderne mens BLIJKT de werkelijkheid een PSYCHISCHE werkelijkheid te zijn. Hij BEHOORT tot de cultuur van het zelfbewustzijn; vanuit die wereld is hij op komen zetten, zonder de BEDOELING te hebben om psychisch te zijn en met als culturele “taak” voor ogen zich als een ZELFSTANDIG mens waar te maken. De taak is het ZAAK-ZIJN. De belangrijkste consequenties van deze gesteldheid hebben wij intussen besproken.
De eerste VOLWASSEN mens is door de OMSLAG hééngegaan; wat voor zijn voorganger onverwacht BLEEK is voor hem een VANZELFSPREKENDE zaak. Voor hem is het psychische geen CONSEQUENTIE, maar een noodzakelijk GEGEVEN.
De PSYCHE is de mens als LICHAAM, meetrillende met zichzelf als BEWUSTZIJN. Het PSYCHISCH-ZIJN van de volwassen mens is het ONBELEMMERD meetrillen met zichzelf als bewustzijn. De mens als lichaam is het LAATSTE VERSCHIJNSEL; als dŕt ňnbelemmerd is gaan meetrillen is eigenlijk DE GEHELE WERKELIJKHEID gaan meetrillen. Evenwel is feitelijk de werkelijkheid ONBEROERD door de ontwikkeling van de mens, op dčze planeet of op de andere planeten. Het is dan ook alleen maar VOOR DE MENS dat de werkelijkheid psyche geworden is. We kunnen inzake de objectieve werkelijkheid wčl zeggen dat zij IN PSYCHE UITGELOPEN is.
Voor člk van die volwassen mensen geldt INDIVIDUEEL het bovenstaande, en dat is niet alleen maar het gevel in bijvoorbeeld de westerse wereld. Het geldt voor ALLE mensen op de planeet, want de laatste MODERNE mens heeft zijn gesteldheid al OVER DE GEHELE WERELD waargemaakt. Omdat hij zich als op zichzelf staand geval heeft gerealiseerd heeft hij onmiddellijk het begrip HET TOTAAL gerealiseerd. Alle EENHEDEN uit dat totaal ZIJN ER nu, of het nu oosterlingen of westerlingen zijn (om maar twee onderscheidingen te noemen) en die eenheden gaan IEDER VOOR ZICH over in de volwassen mens. Voor člk van die mensen is de werkelijkheid nu psychisch.
De OMSLAG van de laatste moderne mens naar de eerste volwassen mens is voor ňns, als wij er over nadenken, een MOMENT, waarbij niet van tussenfasen gesproken kan worden. Die omslag is ONMIDDELLIJK. Maar in de praktijk heeft ook de omslag TIJD NODIG. De mensen gaan dus GELEIDELIJK naar hun volwassenheid over, vanwege het feit dat uiteraard hiervoor ook geldt dat het een PROCES is. In dŕt proces vertoont het RUSSISCHE VOLK als eerste de volwassenheid. Op de AANLEG van dit volk hebben wij al eerder gewezen.
Als voor de eerste volwassen mens geldt dat voor hem PERSOONLIJK zijn werkelijkheid PSYCHE is, dan zijn de mensen noodzakelijk weer één geheel. Want ieder trilt VOOR ZICH méé met de werkelijkheid zčlf, trillend ALS BEELD aanwezig in iedere mens. Een ieder trilt dus onbelemmerd mee met de werkelijkheid als ALGEMEENHEID en IS op grond daarvan die werkelijkheid. Dit is de eerste consequentie: DE MENSEN ZIJN MET ZIJN ALLEN. Wij kunnen dit eventueel WERKELIJK COMMUNISME noemen. Aan dit communisme valt niet te ontkomen; het is niet ontstaan vanuit GOEDE WIL, zoals vrijwel ŕlle denkers nog steeds ten onrechte menen, maar het is er omdat HET NIET ANDERS KAN. Het heeft met DE WIL van de mensen niets te maken.
Als de mensen weten MET ZIJN ALLEN te zijn, dan zijn zij ook aanwezig als SEXUALITEIT. Hierover zullen wij nog spreken; nu echter moeten wij eerst over het ZELFBEWUSTZIJN nadenken en uiteenzetten waarom het zelfbewustzijn VOORSTELLINGSLOOS geworden is.

Voorstellingsloos zelfbewustzijn
Wij hebben er steeds op gewezen dat de onvolwassen mens alles wat hij aan de werkelijkheid zag VASTLEGDE in zijn zelfbewustzijn. De werkelijkheid was voor hem een VASTSTAAND MODEL, afhankelijk van het ontwikkelingsmoment waartoe hij behoorde. De werkelijkheid was FORMULE; dat heeft hem in zijn ontwikkeling voortgeholpen, maar het heeft hem qua LEVEN steeds de das omgedaan. Voor de eerste volwassen mens echter valt het denken (zelfbewustzijn) SAMEN met de werkelijkheid.

Er is dan geen onderscheid meer tussen de inhoud ven zijn zelfbewustzijn en de werkelijkheid zčlf. Daardoor is de volwassen mens VRIJ; hij trilt onbelemmerd mee met zichzelf als bewustzijn. Wŕt er meetrilt is het LAATSTE VERSCHIJNSEL, dat, omdat het het 1áátste is, behalve VERSCHIJNSEL ook nog WAT ANDERS is, namelijk HELDERHEID. Het laatste verschijnsel als helderheid is ZELFBEWUSTZIJN. Het menselijk zelfbewustzijn derhalve geraakt in TRILLING omdat het verschijnsel in trilling is. Daarmee zijn de VASTE VOORSTELLINGEN gekomen in een trillende situatie; ze zijn BEELDEN geworden.
Die BEELDEN vóóronderstellen de VOORSTELLINGEN. Deze laatste zijn in de volwassen mens dus niet verdwenen; alleen zetten ze zich onmiddellijk om in BEELDEN, met als belangrijkste kenmerk DE ALGEMEENHEID. De VOORSTELLING is,
voor de volwassen mens, altijd MIJN VOORSTELLING. IK zie MIJN werkelijkheid, en die is bepaald door de tijd en de plaats van MIJN LEVEN. De voorstelling is dus PARTICULIER. Maar door het zich omzetten van die particuliere voorstelling in een BEELD wordt de zaak ALGEMEEN. Hij komt in samenhang met het geheel van de werkelijkheid en is daardoor, hoewel het nog steeds MIJN BEELD is, niet meer PARTICULIER. We mogen zelfs zeggen dat het IN ALLE SUBJECTIVITEIT IETS OBJECTIEFS GEWORDEN IS. Ook de KENNIS behoort tot de werkelijkheid als voorstelling; de kennis is daarvan de ABSTRACTIE en deze abstractie wordt nu dus ook objectief. Het wordt ook een ALGEMEENHEID, en dan kunnen wij de kennis benoemen met het begrip WIJSHEID.
Om het bovenstaande beter te kunnen begrijpen dient de beeldende kunstenaar als voorbeeld: als hij een kunstwerk schept zet hij een zekere voorstelling om tot een BEELD. Die voorstelling kan hij in zijn hoofd hebben, maar hij kan hem ook zien als hij “naar de natuur” zit te werken. Maar het is slechts dŕn schoonheid geworden als de voorstelling zijn BEPAALDHEID (aan RUIMTE en TIJD) te boven is gekomen en tot ALGEMEENHEID geworden is. Dit proces speelt zich straks af in de volwassen mens. Zolang de mens nog ňnvolwassen is besteedt hij geen aandacht aan dit proces; zijn zelfbewustzijn blijft STEKEN IN DE BEPAALDHEID. Voorzover het dan toch tot BEELDEN komt worden die VERDRONGEN omdat zij aan de onvolwassen mens geen HOUVAST bieden.
HEGEL zegt dat de werkelijkheid TOT BEGRIP WORDT. Maar dat is niet goed: de werkelijkheid wordt tot BEELD en dat beeld kan in sommige mensen als BEGRIP geaccentueerd zijn en in anderen als KLANK of KLEUR of BEWEGING. In de filosoof is het beeld geaccentueerd als BEGRIP, maar voor de MENSHEID is dit niet waarom het gaat. Het gast om het zich omzetten van de VOORSTELLINGEN tot een BEELD. Dat is wat wij qua AANLEG in het Russische volk aantreffen.

De volwassen mens en zijn wil
De WIL in de mens is steeds gebaseerd op het zelfbewustzijn en zijn inhoud. Dat geldt natuurlijk ook voor de volwassen mens, maar hij WIL niet de werkelijkheid omzetten tot zijn VOORSTELLING, zoals de ňnvolwassen mens, maar hij WIL zijn werkelijkheid tot zijn BEELD omzetten. Dat betekent dat hij de concrete “omstandigheden” steeds zo inricht dat zij dienstbaar zijn aan het geheel. Hij maakt dan geen ijskasten omdat hij rijk wil worden, maar omdat die dingen in de MENSHEID nňdig zijn. Hij verricht dan geen arbeid om zčlf in leven te blijven maar omdat de mensen MET ZIJN ALLEN in leven moeten blijven.
De WIL om de bestaande werkelijkheid ALGEMEENHEID te laten zijn is voor de volwassen mens een VANZELFSPREKENDE zaak. Hij kŕn niet wat ŕnders willen. Voorzover er in de ňnvolwassen wereld bij gelegenheid mensen voorkomen die een volwassen gesteldheid hebben treedt die wil duidelijk op de voorgrond. Wij noemen ze daarom IDEALISTEN en vooral ook DROMERS, omdat zij nooit ŕfleren dat te willen - TEGEN DE BESTAANDE VERHOUDINGEN IN. Oftewel: “tegen beter weten in”. Maar er is voor die mensen geen ŕndere mogelijkheid omdat de inhoud van hun zelfbewustzijn tot BEELD geworden is. Er is voor hen geen KEUZE. Hun “vrijheid” is niet door hen GEKOZEN; ES WAS GEEN ANDERE MOGELIJKHEID.
Natuurlijk is het voor de ňnvolwassen mensen zo, dat ook zijn geen ŕndere mogelijkheid hebben dan onvolwassen te zijn. Zij kunnen dus niet anders dan de omstandigheden naar hun VOORSTELLINGEN ombuigen, zodat eigenlijk iedereen voor iedereen een voortdurend GEVAAR oplevert. Er treedt bij die mensen pas dan enige rust op als zij tenslotte MOE zijn geworden van AL DAT WILLEN; als zij zo langzamerhand APATHISCH zijn geworden.

No. 76.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

De verhouding zelfbewustzijn-bewustzijn
Het zelfbewustzijn geraakt tenslotte in TRILLING. Maar dat is iets ŕnders dan het PSYCHISCHE TRILLEN dŕt voor de mens geldt. Dit laatste namelijk geldt voor het LICHAAM dat MEETRILT met het bewustzijn.
Het zčlfbewustzijn trilt niet mee met het bewustzijn en kŕn daarmee ook niet meetrillen omdat het géén LICHAAM is. Het zelfbewustzijn ligt VOORBIJ het ding, het lichamelijke. Want het is er op grond van het TEN EINDE ZIJN van de VERSCHIJNENDE werkelijkheid. In deze verhouding ligt de oorzaak van de voortdurende pressie die het zelfbewustzijn kŕn uitoefenen op de mens als LEVEND AANWEZIG DING. Zou het zelfbewustzijn DIRECT met het bewustzijn meetrillen, dŕn zou er van deze mogelijkheid tot onderdrukking van het lichaam geen sprake geweest zijn, omdat het dan ONMIDDELLIJK trillende WERKELIJKHEID was. Het zelfbewustzijn kŕn dan niet anders zijn dan SAMENVALLEND met de werkelijkheid zčlf. Nu is dat echter niet het geval. Het zelfbewustzijn komt in trilling DOORDAT HET LICHAAM IN TRILLING IS en eigenlijk moeten wij zeggen: het zelfbewustzijn WORDT ZELF TRILLING, zodat de inhoud ervan tot BEELD wordt.
Dit zčlf trilling worden VOORONDERSTELT dus het meetrillende LICHAAM; het is er derhalve ook van AFHANKELIJK. Wij kunnen gemakkelijk aan onszčlf vaststellen hoezeer ons zelfbewustzijn, of ons denken, beďnvloed wordt door de toestand of de omstandigheden waarin wij LICHAMELIJK verkeren. Men poogt wel altijd dit te ontkennen, maar zelfs een lichte koorts kan ons denken al dwangmatig maken. Angst voor de dood en angst voor het onzekere, angst voor eenzaamheid en verlies, zij zijn allemaal oorzaken van een dwangmatig denken.
Dat het zelfbewustzijn niet DIRECT verbonden is met het bewustzijn blijkt uit de VIJANDIGHEID die er in de meeste zelfbewuste mensen is tussen hun “denken” en hun “gevoel’. Vooral kunstzinnige mensen kennen dat verschijnsel maar al te goed, en ook gevoelige, gemoedelijke mensen hebben er last van.
Bijwijze van voorbeeld denken we nogmaals aan de viool: de trillende snaar is oorzaak van alles (dat is het BEWUSTZIJN); de klankkast gaat daardoor meetrillen (het LICHAAM) en dan ontstaat er een prachtige TOON of KLANK, en die is ONGRIJPBAAR en IJL en VLUCHTIG; hij gedraagt zich alsof hij zčlf TRILLING was en hij is aan člke BEPAALDHEID ontstegen (het ZELFBEWUSTZIJN).
Zňnder de klankkast was die toon er niet; de trillende snaar op zichzčlf is niet te horen. Bovendien bepaalt de kwaliteit van de klankkast de kwaliteit van de toon. Doormiddel van dit voorbeeld kunnen wij ons wellicht enigszins indenken hoe bij de mens de verhoudingen liggen ten aanzien van het bewustzijn, de psyche en het zelfbewustzijn.
Zoals de toon die de éne viool voortbrengt verschilt van die van de ŕndere viool (terwijl het toch in beide gevallen TOON is), zo verschilt de éne mens van de ŕndere qua zelfbewustzijn. Maar omdat dit zelfbewustzijn zich als TRILLING laat gelden (en dus BEELDEN tot inhoud heeft) gáát het om die beelden zodat het PARTICULIERE niet meer MAATGEVEND is. Maar het is er wčl: de éne mens is een meer HELDER mens dan de ŕndere mens. Letten wij op het particuliere, dan ligt hierin de mogelijkheid van een WAARDEOORDEEL; letten wij op het feit dat beiden HELDER zijn, dan is die mogelijkheid uitgesloten.

Het functionerende zelfbewustzijn
Een zelfbewustzijn dat de wetten voorschrijft FUNCTIONEERT NIET. Een zelfbewustzijn dat wčl functioneert maakt van het leven VLUCHTIGHEID. Het maakt het LICHT en ZONDER GEWICHT en ook ZONDER PROBLEMEN.
Het leven is PSYCHISCH (meetrillend ding) en het zelfbewustzijn is tenslotte LEVEND geworden. Als zodanig is het niet meer alleen maar een DENKBARE (via het denken geldende) werkelijkheid maar ook een ERVAARBARE, een VOELBARE. Het zelfbewustzijn VERTOONT zich ALS LEVEN en niet meer alleen maar doormiddel van WOORDEN. Het blijven woorden zolang en voorzover het zelfbewustzijn niet LEVEND en VLUCHTIG is. En daarbij dient bedacht te worden dat WARE woorden en INTELLIGENTE woorden óók WOORDEN zijn, die op zijn best TOEGEPAST kunnen worden.

Het begrip TOEPASSEN vooronderstelt een scheiding tussen de GEDACHTE (of de idee) en de PRAKTIJK. Het toepassen behoort dus bij de mens voor wie die scheiding inderdaad geldt, en dŕt is de ONVOLWASSEN mens. Het is de mens voor wie de inhoud van het zelfbewustzijn alsnog een VOORSTELLING is, al is het desnoods een in hoge mate ABSTRACTE voorstelling.
Als echter het zelfbewustzijn met het lichaam is méébeweeglijk geworden en zich in feite als TRILLING is gaan laten gelden, dan is die scheiding er voor de mens niet meer. Daarmee vervallen de EISEN die de mensen aan zichzelf stellen omdat er niet neer het besef is dat er iets TOEGEPAST moet worden.
Het zelfbewuste geldt dan automatisch alsof het een PSYCHISCHE zaak was - wat het in feite NIET is. Dat AUTOMATISCH gelden betekent in de praktijk dat de betreffende mens NIET KAN LATEN te doen overeenkomstig zijn inzicht, zijn denken en ook zijn voelen. Deze mens HEEFT GEEN KEUS; hij kŕn niet anders zijn. Voor de onvolwassen mens stond het zelfbewuste LOS VAN HET LICHAMELIJKE, en dat behoorde voor hem ook zo te zijn, maar voor de volwassen mens ligt de zaak zó dat hij zijn WETEN (het zelfbewuste) VOELT AAN EN IN ZIJN LICHAAM. Dat WETEN is voor hem dus volkomen ORIGINEEL (alleen maar bij hem behorend) geworden en het is voor hem een VOELBARE ZEKERHEID.
Mensen zeggen wel eens, naar aanleiding van slecht gezelschap waarin zij verkeerden, dat zij “er BEROERD van werden”. Dit is altijd overdrachtelijk bedoeld: zij werden niet čcht beroerd. Maar het geeft aan dat de mensen intuďtief begrijpen dat een “lichamelijke” reactie hier op zijn plaats is. Voor de volwassen mens gčldt die lichamelijke reactie - uiteraard tegelijk met de zelfbewuste reactie qua denken.
De bovenbeschreven lichamelijke reactie is in de alsnog ňnvolwassen mensheid waar te nemen bij de (werkelijke) kunstenaars. Hun zelfbewust geworden schoonheidsbeeld laat zich lijfelijk gelden zodat zij het niet kunnen laten om kunstenaar te zijn. Zij hebben duidelijk GEEN KEUS, en wij zeggen dan ook terecht dat HUN WERK HUN LEVEN IS en omgekeerd. Een mens als BEETHOVEN was ook LICHAMELIJK een en al muziek.
Een VOLWASSEN zelfbewustzijn SPIEGELT ZICH AF AAN HET LICHAAM en het is te begrijpen dat een mens voor wie dit geldt een KENBAAR mens is. Die mens blijkt niet in zijn hoofd ŕnders te zijn dan in zijn uiterlijk en in zijn gedoe. Hij is niet meer de mens die een MASKER draagt.
Wij hebben dus te doen met HELDER ZELFBEWUSTZIJN, SPONTAAN AANWEZIG. Deze situatie behoeven wij niet van het denken of de filosofie of wat dan ook te VERWACHTEN. Volwassen-zijn wordt IN DE PRAKTIJK een LICHAMELIJKE kwestie. Ten overvloede nog eenmaal op een rijtje gezet hebben wij te doen met: de werkelijkheid LEREN KENNEN, niet meer FOUT over de werkelijkheid denken, dus PSYCHISCH-ZIJN zodat het zelfbewustzijn TRILLING wordt waardoor de voorstelling tot BEELD wordt, en daarmee is het zelfbewustzijn LICHAAM geworden.
Hier vinden wij een aansluiting met de oorspronkelijke CHRISTELIJKE gedachte, namelijk DAT GOD MENS GEWORDEN IS.

Tijl Uilenspiegel
De mens voor wie het zelfbewustzijn lichamelijk geworden is, is door de omstandigheden of door het KWAAD niet klein te krijgen. Een voorbeeld daarvan is ons in de figuur van TIJL UILENSPIEGEL getekend. Deze figuur leefde in een ňnvolwassen wereld waarin het bovendien één en al RECHTELOOSHEID was. Maar onder alle omstandigheden was hij die zaak de baas, zó zelfs dat “de wereld” van hčm allerlei te duchten had. AAN HEM LIEP DE ONVOLWASSEN EN MISDADIGE WERELD VOOR GEK. Hij hield de mensen dan ook een “spiegel” voor en hij was uiteraard een toonbeeld van VRIJHEID. Prachtig is dit beschreven door CHARLES DE COSTER.
Vergelijk hiermee DON QUICHOTTE: deze bracht een IDEE in TOEPASSING en die idee behoort wellicht tot de schoonste ooit beschreven, maar de held liep volledig voor gek. DE TOEGEPASTE IDEE LOOPT VOOR GEK.
Bij DOSTOJEWSKI loopt de behoorlijke mens, VORST MYSJKIN, eveneens voor gek; hij is zelfs geestelijk gestoord - al betreft dat dan “de heilige ziekte”. Hetzelfde geldt voor de CLOWN, wiens TRAGIEK niet zonder reden de mensen ontroert. De behoorlijke IDEE kan in een onvolwassen wereld niet uit de voeten, maar MENS GEWORDEN ZELFBEWUSTZIJN beheerst člke situatie

No. 77.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Zelfbewustzijn en psyche
Uit het voorgaande moet duidelijk zijn geworden dat een VOLWASSEN zelfbewustzijn niet mogelijk is zňnder het PSYCHISCH-ZIJN van een mens. Die volwassenheid, waarvoor geldt dat de voorstelling BEELD is geworden, is er juist op grond van het werkelijke psychisch-zijn (= onbelemmerd mestrillen met zichzelf als bewustzijn). Bij de moderne mensen treffen we vaak een HELDER zelfbewustzijn aan terwijl we tňch met ňnvolwassenheid geconfronteerd worden als het gaat over die aspecten van het leven die in principe buiten het zelfbewuste vallen. En die onvolwassenheid laat zich door het heldere zelfbewustzijn niet opheffen. Het komt hoogstens tot een volwassen GEDRAG voorzover de betreffende mens de situatie IN DE HAND HEEFT.
Blijkbaar is het zelfbewustzijn VANUIT ZICHZELF niet in staat een mens volwassen te laten ZIJN. Dit klopt met de feiten die wij intussen hebben leren kennen. In de FILOSOFIE is steeds gedacht dat de mens qua zelfbewustzijn zichzelf en de werkelijkheid tenslotte tot NIETIGHEID zal denken, met welke nietigheid de OORSPRONKELIJKE WERKELIJKHEID (ondeelbare beweeglijkheden) weer terug zal zijn. Zodat daarmee de VERVORMING aan zijn einde gekomen is. En de mens daarmee ZICHZELF geworden is.
Deze gedachte is FOUT, want ook een tot NIETIGHEID doorgedacht zelfbewustzijn STELT ALLEEN MAAR VAST; stelt in dit geval de werkelijkheid vast ALS NIETIGHEID, zonder daarmee evenwel die nietigheid LEVEND te maken. En daarmee is de levende mens nňg niet terecht gekomen.
Het zelfbewustzijn wordt niet VANUIT ZICHZELF tot trilling. Dat komt doordat het zelfbewustzijn gegrond is in de werkelijkheid als HELDERHEID, en die werkelijkheid ligt VOORBIJ HET VERSCHIJNSEL. Op de GRENS, die de mens is, gaat deze helderheid gelden. Omdat deze helderheid niet meer tot de VERSCHIJNENDE werkelijkheid behoort kan hij VANUIT ZICHZELF niet verschijnen. De enige mogelijkheid is DAT HET VERSCHIJNENDE DE ZAAK GAAT AFSPIEGELEN. En dat afspiegelen vindt plaats VANUIT het verschijnsel dat PSYCHISCH is geworden.
Hoewel wij de laatste stap naar de volwassenheid niet van het zelfbewustzijn OP ZICHZELF kunnen verwachten, mogen wij het ook niet zo stellen dat de hele zaak ZONDER het denken gaat. De héle ontwikkeling is DENKWERK.

De volwassen mens en het bezit
Het volwassen zelfbewustzijn laat zich gelden ALSOF HET LOUTER TRILLING was. Daarmee vervalt het begrip BEZIT. Want bezit is de VASTGESTELDE verhouding tussen HET EEN (mij) en HET ANDER (het ding buiten mij).
Het bezit wordt niet GEMEENSCHAPPELIJK, want dit heft het begrip bezit niet op; het geeft er slechts een TOTALE betekenis aan. Voor de mens zčlf als trilling VERVALT het bezit. Daarvoor in de plaats komt het begrip NODIG-ZIJN. En dat is een PERSOONLIJK begrip. Het betekent de VOORWAARDE om psychisch te kůnnen zijn en dat houdt in de BEWEEGLIJKE VERHOUDING tussen het EEN en het ANDER. Die beweeglijke verhouding is voor de één anders dan voor de ander omdat beiden VERSCHILLENDE verschijnselen zijn. En een mens kan alleen maar VOOR ZICHZELF bepalen wat er voor hemzelf NODIG is. Van iets gemeenschappelijks is dus geen sprake; een paar schoenen bezitten we niet “gemeenschappelijk” en het brood dat wij eten is ook niet gemeenschappelijk. Dat BEHOORT BIJ MIJ, en voorzover ik méér heb dan dat ben ik aan het STELEN en als ik minder heb blijkt daaruit dat de wereld waarin ik leef nog niet in orde is. Omdat de zaak niet gemeenschappelijk is, kan er ook geen GELIJKE VERDELING bestaan; de gelijkheid zit dan ook niet in de QUANTITATIEVE VERDELING, maar in de KWALITATIEVE verdeling, Dit laatste is het NODIG-ZIJN. Daarbij zijn de dingen geen BEZITSARTIKELEN maar, maar GEBRUIKSARTIKELEN. Maar zij BEHOREN wel ňnlosmakelijk BIJ degene die ze gebruikt. Ze kunnen dus van hem niet VERVREEMD worden. De strijd om het bezit te behouden (zoals tot nu toe) is dan voorgoed achter de rug; het was trouwens een zinloze strijd want wat geen BEZIT is in wezen kan eigenlijk ook niet BEHOUDEN worden.

Het NODIG HEBBEN geldt dus voor de mens PERSOONLIJK. Behalve dat aspect van de mens is er ook nog het feit dat iedere mens mčt DE ANDEREN een totaliteit vormt, en dit aspect is DE MENS MAATSCHAPPELIJK. Deze mens neemt deel aan een FUNCTIONERENDE wereld doordat hij in een bepaalde GROEP samenwerkt met de andere mensen. In deze verhouding gáát het de mens om de MAATSCHAPPIJ. Het persoonlijke wordt hier opgeheven en de zaak wordt wčl GEMEENSCHAPPELIJK. En er is een BEPAALDE (niet trillende) verhouding tussen de individu en de groep. Die verhouding is wčl een BEZITSVERHOUDING. Hier ligt het gemeenschappelijke bezit dat bestaat uit de PRODUCTIEMIDDELEN.
Voor die productiemiddelen geldt altijd het begrip BEZIT omdat de machines en dergelijke DINGEN zijn die niet onmiddellijk bij de mens PERSOONLIJK behoren om PSYCHISCH te kůnnen zijn. Die dingen staan dus BUITEN de mens als PSYCHE, zij staan buiten zijn MILIEU. Door de UITWENDIGHEID van die verhouding is er noodzakelijk HET BEPAALDE en een bepaalde verhouding is onmiddellijk een BEZITSVERHOUDING. We zijn hier terechtgekomen bij een situatie die al lang geleden in het SOCIALISME tot bewustzijn is gekomen. Tot nu toe was deze situatie nog niet tot een REALITEIT te maken; zoals uit het bovenstaande duidelijk is kŕn dit pas gebeuren als DE PERSOONLIJKE MENS er is, en dus als de mens VOLWASSEN is geworden.
Het is ook te begrijpen dat de ARBEID voor een volwassen mens géén PARTICULIERE aangelegenheid meer is; het is een GROEPSAANGELEGENHEID. Omdat de mens werkelijk in staat is een groep te vormen is hij ook werkelijk in staat zijn arbeid ZINVOL te laten zijn. Het is dus ŕfgelopen met de VERVREEMDING van de arbeid zoals die in onze moderne wereld in zo sterke mate de werkende mensen verlamt.
Als de MODERNE mensen over het bovenstaande nadenken ontkomen zij er gewoonlijk niet aan het PERSOONLIJKE NODIG HEBBEN te zien als een WILLEKEURIGE zaak waarbij het van MIJN meer of minder REDELIJK zijn afhangt of ik vind dat ik VEEL OF WEINIG nodig heb. En dan is iedereen het er over eens dat IK dan van ŕlles TEVEEL wil hebben. Om dat onmogelijk te maken wordt er dan een CONTROLE ingedacht. Die zou dan bijvoorbeeld door een COMMISSIE moeten worden uitgevoerd en er zouden WETTELIJKE SANCTIES moeten worden gesteld om de misbruiken tegen te gaan.
Maar: zodra wij ook maar van een dergelijke kant uitdenken hebben wij de verhouding tussen MIJ en DATGENE DAT IK NODIG HEB als een BEPAALDE verhouding gesteld. Daarmee is de TRILLING er uitgedacht en bijgevolg moeten wij vaststellen dat we door zó te denken de PSYCHISCHE mens uitgeschakeld hebben. Voor de MODERNE mens zčlf (en voor ŕl die mensen daarvoor) is de psychische mens uitgeschakeld omdat hij nog niet aan bod kŕn komen. Logisch is dus dat dŕn het NODIG HEBBEN als BEZITTEN voor de dag komt, en dat begrip heeft in laatste instantie de inhoud: DE GEHELE WERELD BEZITTEN. Deze gesteldheid is natuurlijk nog steeds de gebruikelijke, zodat het ons niet behoeft te verwonderen dat het met het nadenken over het NODIG HEBBEN niet veel wordt.

Met het vervallen van de BEZITSVERHOUDING tussen de mens en het ding vervalt natuurlijk ook de HANDEL. De mensen halen wat zij nodig hebben en daarbij is er gén enkele UITERLIJKE NORM die bepaalt of dit al of niet terecht is. De afhankelijkheid van de VROUW ten opzichte van de man is vervallen, maar ook is zij geen verantwoording verschuldigd aan de GROEP. De zaak geldt voor ŕlle mensen zonder dat daarbij hun al of niet deelnemen aan het productieproces in het geding is.
Wij kunnen ons een dergelijke samenleving moeilijk voorstellen, vooral ook omdat wij helemaal niet weten welke verschijnselen in ňnze maatschappij voortkomen uit de SOCIALE ONVOLWASSENHEID. Daar is bijvoorbeeld de vraag hoe het zal vergaan met het begrip DIEFSTAL en het daaraan meekomende omvangrijke instituut van de rechterlijke macht. En hoe staat het dan met de AGRESSIE van de éne mens ten opzichte van de ŕndere en het daarop gerichte juridische systeem. Door onze onbekendheid met de verhoudingen om ons heen kunnen wij gewoonlijk geen beeld krijgen van een volwassen samenleving. Want wij blijven een groot aantal voor ňns vanzelfsprekende verhoudingen handhaven in ons beeld van de volwassen mensheid en daarmee wordt ons verhaal direct tot ONZIN. Daarom is het noodzakelijk bij het overdenken van deze materie ALLES los te laten wat wij van ňns leven kennen en een geheel nieuw beeld op te bouwen.

No. 78
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Denken in de ik-vorm
Nu wij ons het een en ander trachten in te denken omtrent de komende VOLWASSEN mens heeft het zin een enkele praktische aanwijzing te geven inzake de VORM die wij in ons denken het beste kunnen hanteren. En dat is de IK-VORM.
Dat betekent dat wij steeds ONSZELF als volwassen moeten indenken en dat wij bij alles consequent VAN ONSZELF moeten uitgaan. Het is immers zo dat de volwassen mens stoelt op de LAATSTE MODERNE MENS, en dat is een mens die zichzelf tenslotte als LOS VAN ALLES heeft leren denken. Die mens is inderdaad HET LAATSTE DING en dat houdt in dat hij een ZELFSTANDIGHEID is. Vanuit dit werkelijke ZICHZELF-ZIJN is er via het PSYCHISCHE ook het zelfbewustzijn als TRILLING. En met dit laatste ligt ook de gehele DENKBARE werkelijkheid op maat zodat de mens dan AF is.
Het bezit bijvoorbeeld is een verhouding tussen MIJ en de dingen. Die verhouding is BEWEEGLIJK voorzover die dingen onmiddellijk BIJ MIJN LEVEN BEHOREN, en dan kan er niet meer van BEZIT gesproken worden, en die verhouding is REDELIJK (via het denken vŕstgelegd) voorzover het over de dingen BUITEN mijn onmiddellijke leven gaat. Bijvoorbeeld de productiemiddelen. Dan moeten wij wčl van BEZIT spreken, en op grond van de redelijkheid is het GEMEENSCHAPPELIJK bezit omdat werkelijke redelijkheid HET GELDEN VAN DE ANDER inhoudt.
Bij het vernemen van het bovenstaande komt in vele mensen de gedachte op dat de volwassen mens eigenlijk als een EGOĎST gedacht wordt. Maar daarmee heeft dit alles niets te maken; de egoďst is NIET zelfstandig (hij kan de anderen niet missen om van hen gebruik te maken) en bovendien is zijn denken het tegendeel van redelijk. De VOLWASSEN mens evenwel leeft in het besef en het wéten dat hij ZICHZELF moet waarmaken ALS TRILLING en dat hij dat helemaal OP ZICHZELF moet doen. Als trilling is hij HELDER en ONMISKENBAAR, hij is wat hij is en hij DOET ZICH KENNEN en op deze wijze is hij ALLES voor de ŕnder: MEER DAN ZICHZELF KAN HIJ IMMERS NIET ZIJN…!
Zijn JA is zijn JA; hij VERBERGT zich niet achter een MASKER; hij maakt geen gebruik van andere mensen en hij is niet hebzuchtig kortom: hij is dat alles niet wat wij in onszelf en in anderen aan banden proberen te leggen.

Arbeid en psyche
De ARBEID is voor de volwassen mens een REDELIJKE zaak, waarbij het niet om het psychische gáát. Het gáát om het vervaardigen van datgene dat NODIG is. Het gaat dus om het vervaardigen van het psychisch noodzakelijke.
Het begrip ARBEID kwam op met de MODERNE mens. Voordien was er het AMBACHT, maar daarbij speelt het psychische wčl een belangrijke rol. Dat ambacht behoorde onmiddellijk bij het LEVEN van de betreffende mensen. Hun leven was hun ambacht en hun ambacht wŕs hun leven, precies zoals wij dat bij een werkelijke kunstenaar waar kunnen nemen.
Teruggaande in de geschiedenis zien wij het REDELIJKE op de achtergrond raken, en dus de ARBEID verdwijnen, en het psychische (zij het ňnvolwassen) op de voorgrond komen, met daarmee samenhangend het AMBACHT. En het is te begrijpen dat het ambachtelijke nooit zonder SCHOONHEID kan zijn. En ook dat het een PERSOONLIJKE zaak is.
De arbeid is op zichzelf géén persoonlijke aangelegenheid; zij geldt voorzover de mensheid een TOTAAL is en het laten gelden daarvan vooronderstelt het REDELIJKE, dat op zijn beurt DE ANDER inhoudt, terwijl die ander alleen maar dan voor de dag kan komen als de mens ZICHZELF herkend heeft. Hier zit natuurlijk wčl het persoonlijke, maar het geldt hier alleen maar als UITGANGSPUNT; de zaak zčlf, de ARBEID, is niet meer persoonlijk.
Die niet-persoonlijke arbeid levert voor de volwassen mens géén VERVREEMDING
op. Dat komt doordat voor die volwassen mens het persoonlijke het UITGANGSPUNT
is. Van daaruit kŕn die mens onpersoonlijk arbeiden. En dat KUNNEN levert omgekeerd weer een VERBAND op tussen de mens en zijn arbeid.

Het onpersoonlijk zijn van de volwassen arbeid heeft ook als consequentie dat de tot nu toe geldende MOTIVERING van de arbeid vervalt. Vrijwel altijd luidt die motivering: “ik werk om zo goed mogelijk te kunnen leven”, hetgeen inhoudt dat het er in laatste instantie om te doen is RIJK te worden. Het zoveel mogelijk willen verdienen beweegt zich tussen de polen NIETS en ALLES, en daarbij is het streven gericht op ALLES. Bij VOLWASSEN arbeid vervalt dit persoonlijke motief, zodat ook het motief “wie niet werkt zal niet eten” opgeheven wordt. Onze vrees dat dan niemand meer zal willen werken is ongegrond omdat hij gebaseerd is in de ONVOLWASSEN motivering tot de arbeid. Daarbij behoort ook het feit dat die ňnvolwassen mens het ONPERSOONLIJKE van de volwassen arbeid niet kan begrijpen; hij denkt de arbeid nog vanuit zijn EIGEN LEVEN, en dus ook vanuit zijn eigen (vervormde) PSYCHE.
De VOLWASSEN mens, voor wie het zó ligt dat hij of zij niet deel neemt aan het directe productie-proces, kan ook naar eigen behoefte leven. Zoals de MODERNE mens het ZELFBEWUSTE BESTAAN van de mens erkent, zo erkent de VOLWASSEN mens Het ZELFBEWUSTE LEVEN van de mensen.

Volwassen sexualiteit
De volwassen sexualiteit is eigenlijk niet te begrijpen zonder een uitvoerige analyse van het verschijnsel sexualiteit in zijn algemeenheid. Omdat wij in deze beschouwingen daaraan geen bijzondere aandacht hebben geschonken moeten wij ons bepalen tot enkele opmerkingen die helaas gemakkelijk misverstaan kunnen worden.
De menselijke sexualiteit heeft te maken met de DRIE ESSENTIES van de levende mens: zijn ZELFBEWUSTZIJN, zijn PSYCHE en zijn BEWUSTZIJN.
Het bewustzijn is voor alle mensen ZUIVER en het is ONAANTASTBAAR. Het laat zich altijd GEVOELEN, maar dat gevoelen kan pas dan zuiver zijn als de PSYCHE niet vervormd is. Die vervorming is er echter altijd als de mensen alsnog ONVOLWASSEN zijn - zoals we gezien hebben.
De SEXUALITEIT is, in tegenstelling tot wat de meeste mensen denken, geen TOESTAND, maar een WEG, een PROCES dat zich in de mens voltrekt. Dat zich voltrekken van dat proces gaat gepaard met een HANDELING, een DOEN, en dat DOEN is er MET en TEN OPZICHTE VAN een ŕnder mens.
De WEG, die de mens als sexualiteit in zichzelf aflegt, voert naar de mens als BEWUSTZIJN; tijdens het HOOGTEPUNT in de sexualiteit ONDERGAAT een mens zichzelf als BEWUSTZIJN. We kunnen zeggen: hij heeft dan een direct contact met het bewustzijn, een contact dat normaal INDIRECT is omdat het bewustzijn zich buiten de sexualiteit om alleen maar PSYCHISCH doet GEVOELEN. En dit laatste is in de ONVOLWASSEN mens VERVORMD.
De WEG naar het BEWUSTZIJN (de sexualiteit) is een LICHAMELIJKE weg die alleen maar begaan kan worden als een mens zich PSYCHISCH laat gelden. Dit betekent dat hij zich qua ZELFBEWUSTZIJN ook alleen maar als TRILLING kan laten gelden. Wanneer het zelfbewustzijn als WETEN bepaald is (en het dus alsnog ňnvolwassen is) kan het nimmer werkelijk trilling zijn en evenmin kan een mens zich als PSYCHISCH laten gelden (want die is door het zelfbewustzijn vervormd). Dit heeft als consequentie dat de sexualiteit GEBONDEN is en de bindende factoren zijn altijd te zoeken in het ZELFBEWUSTZIJN. Het zijn de geldende CULTUUR-OPVATTINGEN die de mens als sexualiteit binden. Dat betekent niet alleen dat er NORMEN zijn die bepalen wanneer er wčl of niet tussen twee mensen van sexualiteit sprake mag zijn, maar het betekent ook dat de individuele mens zich in zijn sexualiteit RICHT op bepaalde, voor hem of haar inspirerende, VOORSTELLINGEN. Hoezeer die bij gelegenheid ook stimulerend kunnen werken en zelfs de schijn geven dat zij de sexualiteit versterken, in feite BINDEN zij deze en maken het tot een AFHANKELIJKE (en dus ook VOORBIJGAANDE) zaak. Een verschijnsel dat de onvolwassen mensen maar al te goed kennen.
Voor de volwassen mens is de sexualiteit ONGEBONDEN omdat het zelfbewustzijn TRILLING is en het psychische VRIJ is. Deze ongebonden sexualiteit leidt noodzakelijk naar het BEWUSTZIJN zelf, zodat het sexuele HOOGTEPUNT werkelijk een RUSTPUNT is. De sexuele BEVREDIGING is het RUSTPUNT-ZIJN van het bewustzijn. Als de zaak gebonden is treedt dit rustpunt noodzakelijk niet op, zodat ook van een werkelijke BEVREDIGING niet gesproken kan worden. En ook dit kennen wij van de onvolwassen mens. Wij komen hierop de volgende keer terug.

No. 79

DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Psyche, onvolwassenen en volwassen
Het is gebleken dat het moeilijk te begrijpen is dat de LAATSTE MODERNE MENS overgaat in een volledig PSYCHISCH mens, welke we de eerste VOLWASSEN mens kunnen noemen. Want als wij ňnze samenleving en de ontwikkeling daarvan bezien, dan blijkt dat het PSYCHISCHE meer en meer verdwijnt. De moderne mensen onderdrukken het bij zichzelf en, bijwijze van wisselwerking, onderdrukt de maatschappij het bij de mensen. Het psychische, HET GEVOEL, is duidelijk in strijd met de zich ontwikkelende REDELIJKHEID, en daarbij delft het eerste het onderspit. Er is veel dat op gevoel LIJKT, maar dat wordt ZELFBEWUST, haast TECHNISCH, naar voren gebracht. Daarvan getuigen bijvoorbeeld de MUZIEK en het TONEEL. Hoe kan nu het psychische, dat uitgeschakeld was, op een zeker moment VOLLEDIG voor de dag komen, en hoe zit het met de OUDERWETSE mens van wie gezegd kan worden dat hij wčl in sterke mate psychisch was.
De zaken liggen als volgt: IEDER mens is in wezen ALTIJD psychisch. In ieder mens vindt het MEETRILLEN (van de mens als MATERIE met de mens als TRILLEND BEELD) plaats. Dat mee-trillen is weliswaar bij ieder mens ANDERS (omdat de materie gevarieerd is), maar het is toch in ieder mens in principe VOLLEDIG, laten wij zeggen 100%. Het meetrillen wordt echter AFGEREMD, met als gevolg een VERVORMDE psyche. Dat afremmen ontstaat door een TEGENKRACHT welke er is vanuit het ZELFBEWUSTZIJN. Zolang en voorzover dat tenminste ONVOLWASSEN is. Hoe minder de ňnvolwassen mens zelfbewust is, hoe zwakker het zelfbewustzijn als tegenkracht kan functioneren. En het functioneert des te sterker naarmate het zelfbewustzijn verder ontwikkeld is. Dat gaat - bij de laatste moderne mens - zelfs zó ver dat de tegenkracht tenslotte ook 100% is, zodat hij de kracht van het psychische opheft.
Bij de OUDERWETSE mens is de TEGENKRACHT zwakker naarmate we verder in de ontwikkeling teruggaan. Dus is het PSYCHISCHE naar verhouding sterker. Er waren hier en daar wel uitgesproken MANNELIJKE CULTUREN waarin op intuďtieve wijze het psychische onderdrukt werd, maar door het INTUĎTIEVE karakter ervan vond de psyche altijd nog wel een uitweg. Het was er dus wčl en de uitweg werd algemeen aanvaard, voornamelijk in de EXTATISCHE FEESTEN. Of bij de ouderwetse mens het psychische evenwel meer of minder voor de dag kwam, het was altijd een VERVORMDE zaak, want er was steeds van AFREMMEN sprake. Slechts de EERSTE OERMENS was theoretisch vrij van de vervorming, maar omdat mčt die mens de ONTWIKKELING inzet was er praktisch al wčl vervorming.
Bij de eerste oermens begint het dus met 100% psyche; daarna komt de tegenkracht tot ontwikkeling totdat tenslotte de zaken ňmgekeerd zijn: de tegenkracht is dan 100%. Tussen die twee polen is het psychische er wel, maar het mist zijn sterkte, het is zwak en het laat zich gemakkelijk wčgpraten. Tijdens de ontwikkeling van de MODERNE MENS leert de mens zichzelf werkelijk kennen. De wetenschap van de PSYCHOLOGIE is daarvan een uiting. Maar: hoe meer die moderne mens psychologisch van zichzelf aan de weet komt, hoe meer hij zichzelf VERWRINGT. De psychologie OP ZICHZELF maakt de mens niet VRIJ, maar bindt hem juist. Het maakt hem tot een BEHEERSER VAN HET PSYCHISCHE. Want het wordt tot een FORMULE, een vastgestelde zaak. En daarmee is tenslotte de zelfbewuste tegenkracht tot 100% sterkte ontwikkeld.
We moeten goed voor ogen houden dat we met TWEE KRACHTEN te maken hebben. Zodat bij het wegvallen van de zelfbewuste tegenkracht het psychische voorgoed voor 100% uit de voeten kan.
Het wegvallen van de remmende kracht begrijpen we als we die kracht nader beschouwen. Hij ontstaat door de ONVOLLEDIGHEID van het WETEN. De zelfbewuste inhoud van de mens beslaat maar een DEEL van de werkelijkheid en dat deel wordt voor de werkelijkheid zčlf gehouden. Dat DEEL van de werkelijkheid is bovendien DE VOORSTELLING. Hoe die voorstelling zich tenslotte opheft en tot ZAAK wordt hebben wij besproken. Omdat die ZAAK een REALITEIT is wordt er niet meer VERKEERD over de werkelijkheid gedacht en daarmee vervalt de REMMENDE WERKING.

Sexualiteit en psyche
Het zichzelf PSYCHISCH laten gelden, dat voor de sexualiteit noodzakelijk is, kan bij een mens met ONVOLWASSEN zelfbewustzijn nooit veel bijzonders zijn. We zien in de sexualiteit dan ook een voortdurende BEPERKING die de mens zichzelf oplegt - steeds op grond van motieven die wij in het algemene CULTURELE DENKEN terugvinden. In de tijd van het PATRIARCHALE HUWELIJK zien wij het BEZITSMOTIEF sterk op de voorgrond liggen; in de tijd van het MATRIARCHAAT is de idee van de CONTINUĎTEIT VAN HET VROUWELIJKE maatgevend. Deze en dergelijke beperkende ideeën werken langs twee wegen op de mensen in: enerzijds vinden de mensen zčlf dat zij zich aan de ZEDEN hebben te houden zodat zij zichzelf DWINGEN dienovereenkomstig te leven, en anderzijds worden de mensen GEDWONGEN door de samenleving tot een gedrag overeenkomstig de normen. De DWANG is dus zowel INWENDIG als UITWENDIG zodat conflicten niet uit kinnen blijven. En dat geldt voor ŕlle culturen, met dien verstande dat die van de OUDHEID voor het conflict begrip hadden en bij voorbaat al ruimte lieten tot ŕfreageren.
Zoals wij de vorige, keer al hebben gezegd is de onvolwassen mens noodzakelijk GEBONDEN aan de voorstellingen, opgedrongen van BUITENAF enerzijds en aanwezig binnen de mens zčlf anderzijds.
De innerlijke voorstellingen zijn maatgevend voor de sexualiteit van de onvolwassen mens. Die mens heeft dan ook de behoefte aan de PRIKKELS die van die voorstellingen uitgaan. De PORNOGRAFIE bijvoorbeeld voldoet aan die behoefte tot prikkeling. Het is dan ook opmerkelijk dat VRIJWEL IEDEREEN op de pornografie reageert en ieders persoonlijke reactie is tekenend voor de aard van de sexuele voorstelling. Daarbij is het nauwelijks van belang of iemand positief of negatief op de pornografie reageert. Want duidelijk is dat de sexualiteit met de voorstelling samenhangt. Ook de aard van de VERLIEFDHEID van de cultureel ňnvolwassen mensen duidt op de voorstellingen: na enige tijd verdwijnt onveranderlijk die verliefdheid omdat dan de partner niet meer beantwoordt aan de prikkelende voorstelling. Die partner wordt namelijk op den duur een REALITElT; men leert die kčnnen en daarmee is het plezier er af. Eigenlijk valt de partner niet tegen op den duur (zoals de mensen gewoonlijk zeggen), maar blijkt de FICTIE niet houdbaar. Dan gaan we op zoek naar een nieuwe partner, want de onvolwassen mens KAN ZIJN VOORSTELLINGEN NIET MISSEN. De FICTIE moet gehandhaafd blijven - bij de REALITEIT voelt de onvolwassen mens zich niet thuis. De nieuwe VERGISSING levert een nieuwe SEXUELE ENERGIE op en een tijdlang is alles weer geweldig totdat de realiteit weer te sterk wordt, enzovoort. Zonder de VERGISSING kŕn de onvolwassen mens eigenlijk niet tot sexualiteit komen; vanuit EIGEN PSYCHISCH ZIJN komt er niets tot stand, BEHALVE BEVREDIGING VAN BEHOEFTEN. Die bevrediging is mogelijk omdat de sexualiteit een LICHAMELIJKE weg volgt. Maar die BEVREDIGING geeft nog geen VREDE en ook geen RUST, en hij geeft de mens geen NIEUWE ENERGIE - wat wčrkelijke sexualiteit wel opwekt in een mens. Want het ONDERGAAN VAN ZICHZELF ALS BEWUSTZIJN levert de werkelijke LEVENSKRACHT op. Te beginnen met FREUD is het de onderzoekers van de menselijke PSYCHE al lang duidelijk geworden dat de sexualiteit de LEVENSKRACHT oplevert; vandaar dat men de gedachte toegedaan is dat “de mens door en door sexueel is”.

Volwassen sexualiteit
Bij de volwassen mens is de voorstelling onmiddellijk BEELD geworden. Daarmee is niet alleen de REM op de sexualiteit vervallen, maar de REACTIE op de partner is nu een ALGEMENE reactie geworden. Die algemeenheid is een REALITEIT zodat de betrekking tussen de twee geliefden niet meer FICTIEF is. Op grond daarvan is zo’n betrekking BLIJVEND. Dit betekent niet dat hij in de praktijk altijd maar voortduurt. Want ŕllerlei andere factoren zijn daarin bepalend: de gelegenheid om elkaar te ontmoeten en de richting waarin ieder zich ontwikkelt. Het BLIJVENDE is het KARAKTER van de verhouding, niet de TIJDSDUUR. Bovendien houdt het ALGEMENE in dat het MONAGAME verdwenen is. De mensen gaan met elkaar om op grond van de REALITEIT die beiden voor elkaar zijn. Daarbij is niet te BEPALEN of een mens met één of met méér mensen een liefdesverhouding heeft, maar wčl geldt de VOORKEUR en ook gelden de KUISHEID en de ONTHOUDING, waarover wij al eerder gesproken hebben. Dat zijn trouwens PSYCHISCHE grootheden. Wat betreft de VRIJHEID van de volwassen sexualiteit: die moeten wij zoeken IN DE INDIVIDU zčlf. Er staat niets meer aan de sexualiteit in de weg.

No. 80.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

Bezit en sexualiteit
We zijn op het ogenblik bezig in grote lijnen aan te geven hoe het zit met de VOLWASSEN mens. Daarbij is als eerste ter sprake gekomen de verhouding BEZIT en de gesteldheid daarvan bij volwassen mensen. Als tweede thema hebben wij de SEXUALITEIT er uit gelicht.
Dat juist die twee thema’s in ons denken over de volwassen mens de aandacht verdienen is niet toevallig. Want beide zijn gegrond op wezenlijke situaties waarin de werkelijkheid ALS MENS is komen te verkeren.
Wat betreft het BEZIT: dat is de verhouding tussen MIJ en HET ANDERE, welk laatste van ŕlles ken zijn. De DINGEN, maar ook de andere MENSEN. Voorzover HET ANDERE op directe en psychische wijze BEHOORT tot MIJN LEVEN, valt het onder datgene dat IK NODIG HEB (om te kunnen leven). Voorzover HET ANDERE op INDIRECTE en REDELIJKE wijze bij ONS ALLER LEVEN behoort valt het onder datgene dat WIJ GEMEENSCHAPPELIJK BEZITTEN. Zó ligt het voor de VOLWASSEN mens. De verhouding tussen MIJ en HET ANDERE, of die verhouding nu volwassen of onvolwassen is, kan evenwel alleen dŕn bestaan als het tot mij doorgedrongen is dat HET ANDERE er op de een of andere manier IS. Dat betekent dat wij te doen hebben met een zaak van het ZELFBEWUSTZIJN. Deze zaak maakt in de loop der geschiedenis een hele ontwikkeling door: de ontwikkeling van de verhouding tussen de ZELFBEWUSTE MENS en HET ANDERE.
Als wij dus als eerste over de BEZITSVERHOUDINGEN, en dus over de verhouding tussen MIJ en HET ANDERE, nadenken, dan komt dat doordat deze zaak een eerste consequentie van het ZELFBEWUSTZIJN is. Het zelfbewustzijn levert de ONDERSCHEIDING tussen HET EEN en HET ANDER op, en daaruit volgt de BEPALING van het EEN ten opzichte van het ANDER. Dat is het wezen van de BEZITSVERHOUDING. Deze verhouding speelt een dominerende rol omdat hij de EERSTE consequentie van het zelfbewustzijn is. En het ZELFBEWUSTZIJN is één van de twee BASISSITUATIES, die de werkelijkheid als mens is.
Wat betreft de SEXUALITEIT: deze heeft direct te maken met het BEWUSTZIJN, zoals dat in de werkelijkheid als mens de andere BASISSITUATIE vormt. De sexualiteit is geen zaak VAN het bewustzijn; het is een zaak VAN HET LICHAAM, maar die zaak is er als consequentie van het BEWUSTZIJN. In de verhouding BEWUSTZIJN (trillend beeld) en LICHAAM zit de consequentie dat het MEETRILLENDE lichaam zichzelf als MEETRILLEN kan ONDERGAAN en daarbij voor een moment zijn lichamelijkheid (oftewel zijn BEPAALDHEID) verliest. Dat MOMENT is het HOOGTEPUNT waarin de sexualiteit uitloopt; die sexualiteit zčlf is de WEG naar dat moment.
Als SEXUEEL HOOGTEPUNT is er voor de mens de enig mogelijke situatie waarin hij direct in contact is met zijn bewustzijn. Buiten dat hoogtepunt om is het contact altijd een PSYCHISCHE aangelegenheid. Als zodanig MANIFESTEERT zich aan en in de mens het bewustzijn. Dat geschiedt dus VIA IETS ANDERS, het lichaam. Maar als sexueel hoogtepunt is er het DIRECTE ONDERGAAN. En dat is een unieke situatie, die als zodanig dan ook door ŕlle mensen aangevoeld wordt.
Als wij de wereldgeschiedenis de revue laten passeren en ons afvragen waarom het in feite altijd gedraaid heeft, dan zien wij ook als eerste het gedoe rond HET BEZIT, en als tweede het gedoe rond de SEXUALITEIT. Andere menselijke zaken, zoals de religies en de godsdiensten spelen wel een belangrijke rol, maar die rol is CULTUREEL en hangt zodoende nauw samen met MACHTSVERHOUDINGEN die er zijn omdat de verhouding tussen HET EEN en HET ANDER vastgesteld IS, en dat in het licht van HET GEHEEL dat op zijn beurt weer beseft wordt door de ZELFBEWUSTE AANSCHOUWING van het bewustzijn. De mens bouwt zijn MACHTSSTELSEL op overeenkomstig zijn zelfbewuste visie op zichzelf als BEWUSTZIJN. Deze zaak is géén DIRECTE consequentie van het zelfbewustzijn of het bewustzijn. Maar dat zijn bezit en sexualiteit wčl, en daarom spelen die in de PRAKTIJK van het menselijke leven een dominerende rol. We kunnen dit gemakkelijk aan onszelf en aan onze medemensen constateren.

Bij het beschouwen van de geschiedenis ligt het gedoe rond het BEZIT op de voorgrond. De geschiedenis zčlf is daarvan in belangrijke mate de afspiegeling. Dat behoeft ons niet te verbazen als wij ons realiseren dat het wezenlijke streven in de geschiedenis de ONTWIKKELING VAN HET ZELFBEWUSTZIJN is; die ontwikkeling levert een groot aantal GEBEURTENISSEN op, dat wil zeggen:
VERANDERINGEN IN DE VERHOUDING TUSSEN MIJ EN HET ANDERE.
De sexualiteit OP ZICHZELF is nauwelijks een gebeurtenis te noemen. Die zaak gaat dus ook niet de geschiedenis in. Maar ondanks dit op de achtergrond liggen van de sexualiteit kunnen wij niet stellen dat deze zaak minder belangrijk zou zijn.

Sexualiteit als volwassen belang
Omdat de sexualiteit OP ZICHZELF niet tot de werkelijkheid der GEBEURTENISSEN behoort zal ook de geschiedenis van de VOLWASSEN mensheid niet verhalen over de sexualiteit. Maar in het DAGELIJKSE LEVEN van de mensen zal het sexuele de belangrijkste plaats gaan innemen. Daarmee is niet bedoeld te zeggen dat de volwassen mensen zich daarmee het meest zullen BEZIGHOUDEN, maar dat zij van alles het meest dááraan belang hechten.
Als de mensen volwassen zijn, zijn zij met de ontwikkeling van hun zelfbewustzijn klaar. De mensen ZIJN dan zelfbewust; zij zijn dat nooit NIET. Dit feit komt dus de gehele dag ononderbroken naar voren, als een VANZELFSPREKENDE zaak waarop niemand meer behoeft te letten. Het BELANG hierbij is dan ook verloren gegaan. Niemand behoeft zich dáárover meer druk te maken.
Zoals wij al gezien hebben is het volwassen zelfbewustzijn zelf TRILLING geworden. Daarmee is het LEVEND geworden, en dat is het VANZELFSPREKENDE. Dit vanzelfsprekende is de ONTKENNING van člke DWANG en het is ook de ontkenning van het begrip BELANG.
De sexualiteit evenwel heeft voor de volwassen mens ŕlle BELANG, juist omdat hij ER TOE MOET KOMEN om in zichzelf telkens deze weg te gaan. En hij moet er toe komen omdat het einde van die weg een MOMENT (het hoogtepunt) is. Het einde is géén SITUATIE, want dan behoefde men zich slechts éénmaal daartoe te brengen en men kon er mee volstaan er te BLIJVEN. Maar dat MOMENT moet steeds weer OPGEROEPEN worden. Dat de volwassen mens dat moment steeds weer OPROEPT is voor hem vanzelfsprekend (want hij denkt niet meer verkeerd over zichzelf), maar het moment zčlf is niet vanzelfsprekend. Als hij het niet oproept is het er niet. Dus heeft hij er BELANG bij het op te roepen.
Dat belang is een ZUIVER MENSELIJK BELANG; de vraag is nu wat het belang van het sexuele hoogtepunt is. Ofwel: wat is het belang voor de levende mens om zichzelf als BEWUSTZIJN TE ONDERGAAN.

Het belang van de sexualiteit
Wilhelm Reich heeft in zijn psycho-analytische praktijk ontdekt dat een gezond en bevredigend sexueel leven de mens ENERGIE verschaft. Het geeft hem LEVENSKRACHT, ARBEIDSVREUGDE, STABILITEIT, RUST en VREDE.
Het ONDERGAAN van het bewustzijn betekent het ondergaan van het GEHEEL en dat houdt in HET OPGENOMEN ZIJN IN DE “KOSMISCHE ENERGIE”. Die energie is als bewustzijn in de mens aanwezig omdat het TRILLENDE BEELD in zichzelf de VOLLEDIGE trilling is. In het hoogtepunt ONDERGAAT de mens deze volledige trilling. En dat geeft hem die VITALITEIT. Rust en vrede ondergaat hij ook omdat de werkelijk ALS GEHEEL natuurlijk IN RUST is.
Het is de mens mogelijk CONTACT te krijgen met zijn bewustzijn. Dat behoeft echter nog geen ONDERGAAN in te houden. Het contact kan gelegd worden door het IN ZICHZELF SCHOUWEN, men komt dan tot AANSCHOUWING van het bewustzijn en langs deze weg leert men de werkelijkheid en zichzelf KENNEN. Het resultaat is dan derhalve ZELFBEWUST. Het kan zich bijvoorbeeld als FILOSOFIE sublimeren. Bij dit AANSCHOUWEN is de aanwezigheid van het zelfbewustzijn voorondersteld en het resultaat wordt ook GEKEND.
In de sexualiteit is hiervan allemaal geen sprake; er is geen zelfbewust resultaat, er wordt niets gekend en er is geen beschouwen. Er is in wezen helemaal NIETS van te zeggen behalve dit dŕt het VERKWIKKEND is. Het is een VERZINKEN, niet in de ŕnder, zoals men vaak romantisch meent, maar IN HET GEHEEL en dat is een op ENERGIEKE WIJZE TOT RUST KOMEN.

 Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,

 

No. 81.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING

Tot besluit
Een volwassen sexualiteit levert de mens niet alleen VITALITEIT op, maar ook zoiets als GEMOEDELIJKHEID. Dat betekent dat de AGRESSIVITEIT van de mens verdwenen is, en dat heeft weer als gevolg dat de mens als REDELIJK WEZEN uit de voeten kan.
Gewoonlijk menen wij dat het al of niet redelijk-zijn van iemand een kwestie van ZELFBEWUSTZIJN is. Dat de redelijkheid afhangt van het INTELLECTUELE VERMOGEN van een mens. Niets is echter minder waar: de redelijkheid zčlf is inderdaad een zaak van het INTELLECT, maar het PRAKTISCH voor iemand GELDEN ervan staat of valt met de kwaliteit van de SEXUALITEIT.
In de PSYCHIATRIE heeft men al geruime tijd begrepen dat vele op zichzelf ňnredelijke uitingen van de mens onveranderlijk zijn terug te voeren tot een onvolkomen sexueliteit. De AGRESSIVITEIT vindt hierin ook zijn oorsprong. De sexualiteit ligt aan de wortel van het hele leven. In die richting heeft FREUD zich indertijd ook uitgelaten, maar het is de vraag of hij de zaak ook werkelijk BEGREEP. Er zijn namelijk tal van elementen in zijn theorie aan te wijzen die op een meer of minder AFKEUREN van de sexualiteit duiden. En tekenend is wat dit betreft het feit dat FREUD in zijn latere leven meende voor zichzelf de sexualiteit te moeten ŕfschaffen. Iemand die dáár heeft hoe het zit doet dat niet; zo iemand INTENSIVEERT juist zijn of haar sexuele leven. Een grote denkfout van FREUD was deze, dat hij dacht dat de sexualiteit zich moest SUBLIMEREN tot iets HOGERS, tot hogere opgaven die een mens zich stellen gaat. Daarbij zet de sexualiteit zich ňm tot iets anders, dat van GEESTELIJKE WAARDE heet te zijn. Maar hierin zitten twee verdachte punten: ten eerste het “zich omzetten” en ten tweede de “geestelijke waarde”. Beide factoren wijzen in de richting van een MANNELIJK DENKEN, een PATRIARCHALE gesteldheid, en zo’n gesteldheid is een garantie voor het niet-begrijpen van liefde en sexualitejt.
Het is duidelijk hoe FREUD op dat idee van het “sublimeren” kwam: niet de sexualiteit zet zich m tot wat hogers, maar de “geestelijke” VERMOGENS van de mens komen tot een grotere ontplooiing DANK ZIJ de sexualiteit. Dit vooronderstelt dus een BLIJVEND GEZONDE sexualiteit. Het zijn echter niet alleen de “geestelijke vermogens” die meer uit de voeten kunnen. Het GEHELE LEVEN krijgt bredere mogelijkheden. Daarin speelt de KOSMISCHE ENERGIE een belangrijke rol. Daardoor krijgt ŕlles KWALITEIT.
FREUD (en mčt hem vele anderen) heeft dit aangezien voor een sublimeren van de sexualiteit zčlf. Maar daarmee gebeurt hoegenaamd niets, afgezien even van het proces van de ZUIVERING, dat voor elk ouder wordend mens geldt. Onder “zuivering” verstaan wij niet langs een omweg wéér een wčgwerken, maar juist dit, dat het meer en meer OM DE SEXUALITEIT ZELF gaat en dat allerlei er aan MEEKOMENDE aangelegenheden op de achtergrond geraken.
Dat de sexualiteit een zaak van BELANG is voor de volwassen mens hangt samen met het feit dat een mens het sexuele ook achterwege KAN laten. Niet dat hij daarvan ňpknapt (denk aan de vitale krachten), maar hij gaat er ook niet dood van, wat wčl het geval is als hij ophoudt te eten of te drinken. Een mens kan ook door allerlei IN BESLAG GENOMEN worden zodat hij er niet toe komt zich sexueel te laten gelden. In dergelijke gevallen is het duidelijk dat een mens er op moet letten niet sexueel te verdorren. Hier ligt zijn BELANG. De volwassen mens vindt dat belang een VANZELFSPREKENDE zaak omdat hij niet meer VERKEERD over zichzelf denkt, met alle gevolgen van dien.
Overigens voelen ook de ňnvolwassen mensen het belang van de sexualiteit aan, alleen ligt het in de aard der CULTUREN dit belang te ONTKENNEN. Ook in de “sexueel-vriendelijke” culturen werd dit belang maar GEDEELTELIJK erkend, bijvoorbeeld dat de sexualiteit voor het opgroeiende kind belangrijk is voor een harmonische ontwikkeling van de persoonlijkheid. Maar als het kind volwassen was geworden kwamen in volle sterkte de TABOES voor de dag

Hoe dan ook, in onvolwassen culturen is er steeds wat ŕnders dat voor belangrijk gehouden wordt, en dat is onveranderlijk een zaak die behoort tot het zelfbewustzijn. Dat zelfbewustzijn, alsnog bevangen in het VASTLEGGEN en dus in de werkelijkheid als VOORSTELLING, is STRIJDIG met de sexualiteit. Daarmee is de mogelijkheid voor werkelijke VITALITEIT uitgesloten. De vitaliteit die dŕn optreedt is er een van een GEFORCEERD karakter - vandaar dat deze op den duur de mensen sloopt. Dat is in de MODERNE WERELD goed waar te nemen: de mensen putten zichzelf uit in een jachtig en nerveus leven. Juist de moderne wereld is een duidelijk voorbeeld van een GEFORCEERDE VITALITEIT omdat in die cultuur ALLES tot object van het ZELFBEWUSTZIJN is geworden. Het kan dan ook niet anders of alles is NERVEUS, in plaats van VITAAL.
Wij hebben als besluit van deze beschouwingen over “de mens in de moderne beschaving” een globaal beeld geschetst van de volwassen mens Deze mens is in het algemeen moeilijk te denken, maar voor ňns, moderne mensen komt er nog een hindernis bij: het feit dat wij het gehele leven zien als een vanuit het zelfbewustzijn GEREGELDE zaak. Daardoor kunnen wij er bijna niet achter komen wat het betekent dat het leven VANZELF gaat en dat ook de werkelijkheid als zelfbewustzijn tenslotte VANZELFSPREKEND voor de mensen geldt.
De DENKERS uit vroegere culturen (behalve die uit de oudheid) zijn onveranderlijk op het bovenstaande vastgelopen. Zij dachten zich de zaak als ALLEEN MAAR ZELFBEWUST, en zij dachten zich de volwassen mens als een DENKEND WEZEN dat VANUIT zijn denken de gehele “lagere” werkelijkheid, inclusief zichzelf, kon dwingen behoorlijk te zijn. Nadrukkelijk hebben wij er op gewezen dat op die wijze een LEVEND mens tot de onmogelijkheden behoort.
Het leren begrijpen van de werkelijke mens is het leren begrijpen van de werkelijkheid die tot LEVEN gekomen is. Dŕt betekent dat we ook de werkelijkheid als ZELFBEWUSTZIJN als LEVEND moeten leren begrijpen. Als ons dat gelukt wordt ons de betekenis van ňns leven in deze moderne wereld duidelijk

Aangezien de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit  mijn werk zonder meer toegestaan. Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis, creatief filosoof)

 

Eerste gedeelte(geplaatst in november 2009)(Pag.1 t/m 40)     en     Deel 2(geplaatst in december 2008)(pag. 41 t/m 81)

 

 

Naar bladwijzers:  Het begin, de GEBOORTE van EUROPA ligt bij de GERMAANSE STAMMEN – Deel 1/pag. 1 ; De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14, { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69  ;  Belangengroep ; De Russische mens naar zijn aanleg-zie nrs. 37 t/m 40  ; De ontwikkeling v/d GroepsideeSlavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ; De vrijheid van de mens(nrs, 23, 24 en 25 ; Plunderen-Economie; Koloniseren-Ontwikkelingshulp ; Recht-Ontduiken ; Christelijke-Godsdienst / werkelijke christenen zie o.a. nrs. 3, 4 en 5 ; Het KRUIS ; Evangelische Begrippen nrs.42 en43  ; Zandkorrels/De Mensheid ; Religie en Kunst als waardemeters ; HET ONTSTAAN van de ROOMSE KERK-lees vanaf no.1 ; ; Heilige Geest zie: 04 , 21 , 40B – HET KIND , 43 ; Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63 ; LIEFDE / SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30 ;  Visie; zie: A , B , C , D , E, F ,  G , H , I ,  Levensbeginsel ; De moderne beschaving en wat er aan vooraf ging – Deel 1/pag. 1 ; REFORMATIE – zie nrs. 03  en  07 ; De geboorte van het kind  ;  De Zoon van GOD  ;  Moderne filosofen  ;  De Zoon van de Mens-zie A, B, C, D, E MARIA(1) uit het EVANGELIE ; LOF DER ZOTHEID ; MARIA(2) uit het EVANGELIE ; privacy-1 en Privacy-2 ; HOMOFIEL ; YOGA ; Rechters-zie nrs. 67 en 68  ;  Ziener-zie nr.43  ; DE ELITE ; Rechterlijke macht ; Ik ben de waarheid en ik zeg de waarheid ; Een werkelijke DEMOCRATIE ; Naastenliefde ; Zelfmoord ; Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2 ; Beschermings-(recht) ; Rassendiscriminatie ; Overtuiging en overtuigingen ; Overtuiging-2 ; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ; CHRISTENDOM - het begrip christendom vindt u door het gehele verslag heen ; ; Het OUDE en het MODERNE EUROPA – [Cultuurkenmerken] ; Het Oude Europa ;  MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;

 

 

Naar andere artikelen: Het toenemend belang van het Atheďsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof ; Evolutie of Creatie ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst ; God bestaat niet ; Bedreiging van het vrijdenken en het atheďsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse Wereld..? zie no. 27. ; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ;  Ongewenst atheďsme- zie afl. 32 ;  Een grens te ver (Israël) ; Verbieden van de godsdienst..?-zie afl. 21 ; Discrimineert / onderdrukt de Westerse Cultuur..? zie aflevering 60 / 61 ; Kunnen moslims zich invoegen in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37 ; De Islam ; Het staat in de Koran- zie aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer ; Is er dan toch een GOD..? Hoe zit dat..?  Briewisseling- Geweld- Godsdienst- Geloof ; Vrijheid van Godsdienst ; Kan alles maar..!-zie bladwijzers Cultuurfilosofische Opmerkingen-o.a. Verveling, verlies van houvast, Islam’s succes ; de kunst; het schone verschijnsel ; Samenleving, Maatschappij en Gezin ; Filosofie van de kunst ; Hoe zit het nou met god ; Ziener, visionair_zie A , B , C , D , E , F , G , H , K, L , M , N (gebruik in het zoekprogramma4 het trefwoord “Ziener “ ) ; De ISLAM rukt op… ;

 

Terug naar: de Startpagina

 

 

Eerste gedeelte(geplaatst in november 2009)(Pag.1 t/m 40)     en     Deel 2(geplaatst in december 2008)(pag. 41 t/m 81)

Gescand en geplaatst nrs. 41 t/m 81(december 2008)

Aangezien de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit  mijn werk zonder meer toegestaan. Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis, creatief filosoof)