DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
Voordrachten, gehouden in 1974, 1975 te Rotterdam en Gouda
door Jan Vis, creatief
filosoof
Eerste
gedeelte(geplaatst
in november 2009)(Pag.1 t/m 40) en
Deel 2(geplaatst
in december 2008)(pag. 41 t/m 81)
Naar bladwijzers:
Het begin, de GEBOORTE van EUROPA ligt bij de GERMAANSE STAMMEN – Deel 1/pag. 1 ; De moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14, { 35 t/m 37(Multinationals –
Democratie) } en 69 ; Belangengroep ;
De Russische mens
naar zijn aanleg-zie nrs. 37 t/m 40 ; De ontwikkeling
v/d Groepsidee – Slavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ; De vrijheid van de mens(nrs, 23, 24 en 25 ; Plunderen-Economie;
Koloniseren-Ontwikkelingshulp ; Recht-Ontduiken ; Christelijke-Godsdienst
/ werkelijke christenen zie o.a. nrs. 3, 4 en 5 ; Het KRUIS ; Evangelische
Begrippen nrs.42 en43 ; Zandkorrels/De
Mensheid ; Religie en Kunst als waardemeters ;
HET ONTSTAAN van de ROOMSE KERK-lees
vanaf no.1 ; ; Heilige Geest zie: 04 ,
21 ,
40B – HET KIND ,
43 ; Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61,
62, 63
; LIEFDE
/ SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30 ;
Visie; zie: A ,
B , C ,
D , E, F
, G ,
H , I ,
Levensbeginsel ; De moderne beschaving en wat er aan vooraf ging – Deel 1/pag. 1 ;
REFORMATIE – zie nrs. 03
en 07 ; De geboorte van het kind ; DE GROTE BEGRIPPEN ;
De Zoon
van GOD ; Moderne filosofen
; De Zoon van de Mens-zie A, B, C, D, E MARIA(1) uit
het EVANGELIE ; LOF DER ZOTHEID ;
MARIA(2) uit
het EVANGELIE ; privacy-1 en Privacy-2 ; HOMOFIEL ; YOGA ; Rechters-zie
nrs. 67 en 68
; Ziener-zie nr.43 ; DE ELITE
; Rechterlijke macht ;
Ik ben de waarheid en ik zeg
de waarheid ; Een werkelijke
DEMOCRATIE ; Naastenliefde ; Zelfmoord ; Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2 ; Beschermings-(recht)
; Rassendiscriminatie ; Overtuiging en
overtuigingen
; Overtuiging-2 ; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ; CHRISTENDOM - het begrip christendom vindt u door het
gehele verslag heen ; ; Het OUDE en het MODERNE EUROPA – [Cultuurkenmerken] ;
Het Oude Europa
; MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;
Naar andere
artikelen: Het toenemend belang van het Atheďsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof
; Evolutie of Creatie ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst
; God bestaat niet ; Bedreiging van het
vrijdenken en het atheďsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse Wereld..? zie no. 27.
; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ;
Ongewenst atheďsme- zie afl. 32 ; Een grens te ver
(Israël) ; Verbieden van de godsdienst..?-zie afl. 21
; Discrimineert / onderdrukt de Westerse Cultuur..?
zie aflevering 60 / 61 ; Kunnen moslims zich invoegen
in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37 ; De
Islam ; Het staat in de Koran- zie
aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer
; Is
er dan toch een GOD..? Hoe zit dat..? Briewisseling- Geweld- Godsdienst- Geloof ;
Vrijheid
van Godsdienst ; Kan alles maar..!-zie
bladwijzers ● Cultuurfilosofische
Opmerkingen-o.a. Verveling, verlies van houvast, Islam’s succes ; de
kunst; het schone verschijnsel ; Samenleving,
Maatschappij en Gezin ; Filosofie van de kunst ; Hoe zit het nou
met god ; Ziener,
visionair_zie A , B , C
, D
, E
, F
, G
, H
, K,
L
, M
, N
(gebruik in het zoekprogramma4 het trefwoord “Ziener “ ) ; De
ISLAM rukt op… ;
Terug naar: de
Startpagina
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
Voordrachten, gehouden in 1974, 1975 te Rotterdam en Gouda
door Jan Vis, creatief
filosoof
Aangezien de filosofie er niet is voor
enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit mijn werk zonder meer toegestaan. Wel echter
zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een duidelijke
bronvermelding! (Jan Vis, creatief filosoof)
Eerste
gedeelte(geplaatst
in november 2009)(Pag.1 t/m 40) en
Deel 2(geplaatst
in december 2008)(pag. 41 t/m 81)
No. 1
De filosofie, een zaak voor weinigen
De meeste mensen kijken tegen de filosofie aan als tegen een zaak die erg
moeilijk is. Zij denken dat men er erg veel voor heeft moeten studeren en dat
die studie op zichzelf ook een grote intelligentie vereist. Dit idee over de
filosofie is ONJUIST, hoewel deze misvatting wel te verklaren is. De grote filosofen
immers, van wie de meesten van ons toch wel eens iets gehoord hebben, blonken
uit in een DUISTER TAALGEBRUIK en vaak bewandelden zij in hun denken ook nogal
onnavolgbare wegen. De MODERNE
filosofen - we zien er wel eens een voor de televisie - hebben de
duistere taal wat meer laten varen, maar daarvoor in de plaats is een
wetenschappelijk "jargon" gebruikelijk geworden, dat ook niet bepaald
HELDER en VERSTAANBAAR is.
Voor de MODERNE filosofen komt daar nog bij dat zij doorgaans een zeer
ONZEKER denken op tafel leggen. We zullen nog zien wat hiervan de reden is. Een
GEVOLG hiervan is in elk geval dat er bij de niet filosofisch
"geschoolde" mensen weinig behoefte is zich te richten op zulk een
ONZEKERE zaak.
Die DUISTERNIS van de TAAL, dat JARGON en die ONZEKERHEID doen aan het
"image" van de filosofie géén goed. Weinig mensen voelen zich er toe
aangetrokken.
Behalve de bovengenoemde PRAKTISCHE oorzaken is er nog een reden te noemen
voor het feit dat de filosofie niet populair is. En dŕt zit in de filosofie
zčlf.
Op dit aspect van het denken komen wij straks nog terug.
De filosofie, een zaak voor iedereen
Als wij even voorbijgaan aan het feit dat de FILOSOFIE voor sommige mensen
een VAK is, of beter zelfs een KUNST, dan zien wij dat het in de filosofie
eigenlijk alleen maar om het DENKEN gaat. En als wij ons afvragen wat dat
denken dan wel is, dan valt ons al onmiddellijk op dat het iets is dat IN ONSZELF
plaats vindt.
Langs de weg van dat gebeuren IN ONSZELF komen wij er op den duur achter
HOE HET ZIT, d.w.z. hoe de werkelijkheid en
dus ook hoe wijzčlf IN ELKAAR ZITTEN. Dit gaat niet over een leren kennen van
de ONDERDELEN van onszelf en van de werkelijkheid, want daarvoor hebben wij de
WETENSCHAP nodig. De
wetenschap die door ONDERZOEKINGEN en met behulp van INSTRUMENTEN de onderdelen
blootlegt, kan géén antwoord geven op de vraag HOE ZIT HET.
Wij zullen hierover nog
uitvoerig spreken, maar voorlopig stellen wij dat de wetenschap ons juist VAN ONSZELF AF voert. De rampzalige gevolgen
hiervan komen tegenwoordig steeds meer naar voren.
Voor ieder mens geldt dat het denken IN ONSZELF voert tot de oplossing van
de vraag HOE ZIT HET. Dit betekent niet dat iedereen dit even genuanceerd te
weten komt, maar wel dŕt men het te weten komt.
Voor de mensen die in deze wereld leven is er een opeenstapeling van
PROBLEMEN en de meesten hebben het al lang opgegeven om te proberen er enige
slagorde in te krijgen. Op zijn best proberen enkele mensen langs MYSTIEKE weg
contact te krijgen met datgene dat zij WEZENLIJK zijn. Dat is een
voortreffelijk streven waarvan de betekenis niet onderschat mag worden, maar
voor diegenen die willen weten HOE HET ZIT is dit uiteindelijk niet de weg.
Juist in deze BESCHAAFDE periode van de mensheid zou men een sterke reactie
op de filosofie verwachten, maar het tegendeel is nog steeds waar. De oorzaak
hiervan ligt, zoals hierboven opgemerkt, dieper en wel in de filosofie zčlf.
De anarchie in het denken
Wanneer en voorzover wij onszelf ertoe zetten door denken "achter de
dingen" te komen moeten wij het denken in onszelf ZIJN GANG LATEN GAAN. En
dit betekent dat wij voor dat denken alleen die normen aanleggen die in het
denken zčlf besloten liggen. Zo is er dus om te beginnen al geen enkele
AUTORITEIT die het denken voorschrijft hoe het gaan moet. En dit nu is de
ANARCHIE van het denken: HET REGEERT ZICHZELF. Zonder deze gesteldheid kŕn het
nooit wat worden met ons denken.
U moet het BEGRIP ANARCHIE niet verwarren met de term ANARCHISME. Dit
laatste duidt op een maatschappelijke of culturele STROMING onder de mensen en
dat vooronderstelt voor de mens PERSOONLIJK nog geen anarchie in het denken.
Als het denken ZICHZELF REGEERT laat het niets INTACT, d.w.z. ŕlles dat er is OP GROND VAN IETS ANDERS wordt stuk gedacht.
Wij kunnen een FABRIEK hiervoor als voorbeeld nemen: in onze beschaving
hebben wij fabrieken ontwikkeld die tal van NOODZAKELIJKE DINGEN maken. Onder
andere dank zij dergelijke DINGEN is het ons mogelijk betrekkelijk VEILIG te
leven. Vanuit dit gezichtspunt ligt de fabriek "in het denken"; het
is goed dat hij er is en hij is er terecht niet uit te denken.
Maar: die fabrieken zijn er gekomen VANUIT IETS ANDERS. Er lagen allerlei
doorgaans minder fraaie BEDOELINGEN aan ten grondslag en die bedoelingen
behoren wezenlijk niet bij de fabriek. Zoiets als RIJK willen worden en MACHT
willen bezitten en DE ENIGE te willen zijn die TELT, zoiets maakt de fabriek
tot een AANFLUITING van datgene waarom het in wezen gaat.
En daarom blijft in het denken DEZE fabriek (zoals wij die kennen) niet
INTACT.
Met de ANARCHIE in het denken zullen wij in onze overdenkingen voortdurend
geconfronteerd worden. Thans gaat het echter hierom: als het denken het
karakter heeft zoals hierboven ruwweg omschreven, dan vervalt er voor ňns, als
wij gaan denken HEEL VEEL. Eigenlijk alles dat in onze BESCHAVING geworteld is
komt in aanmerking om te sneuvelen en er blijft iets over dat alleen maar IN
ZICHZELF recht van bestaan heeft.
Voorzover de mensen dit in de filosofie aanvoelen zijn zij er BANG voor;
hen bekruipt de angst MET LEGE HANDEN te komen staan. En waar moeten zij heen,
zonder concreet DOEL en vooral ZONDER HOUVAST….?
Het in onszelf nadenken
Het denken is een zaak die in onszelf plaatsvindt en die zaak moeten wij
zijn eigen gang laten gaan. Dan kan het denken zichzelf regeren.
Als wij hierover even nadenken dan wordt het ons duidelijk dat wij om te
kunnen filosoferen NIETS NODIG hebben. We moeten alleen maar onszelf ervoor
OPENSTELLEN. De belemmeringen van het AUTORITAIRE, namelijk dat wat ons
opgedrongen of aangepraat is, uit de weg ruimen.
Dit betekent dat wij ook de autoriteit van "de grote filosofen"
laten voor wat hij is. De kennis van deze mensen werkt eerder belemmerend dan
bevorderend in ons denken. Wij zijn allemaal (dat zit in onze cultuur) geneigd
om iets voor waar aan te nemen als het zich als wetenschappelijk voordoet. Maar
door daaraan toe te geven leggen wij ons eigen denken een NORM op die in dat
denken zčlf niet aanwezig was. We dwingen ons denken een kant uit…!
Om te kunnen denken hebben wij niets nodig en als dat zo voor ons is, dan
blijkt dat ons denken EENVOUDIG is.
De INGEWIKKELDHEID is één van de dingen die aan een BESCHAAFDE wereld
meekomen; dit is des te sterker in ňnze wereld (zoals wij binnenkort zullen
bespreken) omdat onze wereld op HET INTELLECT afgestemd is.
Het bovenstaande houdt ook in dat wij niet alleen de autoriteit van onze
filosofische voorgangers en leermeesters niet aanvaarden, maar zelfs tot geen
enkele RICHTING of STROMING behoren. Het denkstelsel van KANT, HEGEL of SARTRE
of wie dan ook is ons niet de maat - wat niet betekent dat we voor deze mensen
geen respect kunnen hebben.
Het thema waarover wij zullen
nadenken
De mens in de moderne beschaving is een mens die VAN ZICHZELF VERVREEMD is
en dat is in veel grotere mate het geval dan wij gewoonlijk denken. Want wij
komen steeds meer aan de weet over de werkelijkheid en de PSYCHOLOGIE heeft de
kennis omtrent ONSZELF enorm uitgebreid. Maar tevens verkeren wij meer dan ooit
in onzekerheid over onszelf en die onzekerheid neemt toe (het klinkt
paradoxaal) naarmate wij méér wetenschappelijke kennis verwerven.
Over de WANHOOP van de moderne mens en over het probleem van zijn
VEREENZAMING willen wij in deze voordrachten nadenken. Meer dan er achter komen
hoe het met deze zaak zit kunnen wij niet. In hoeverre een verhelderd inzicht
ook in het praktische leven vruchten afwerpt is door de filosofie niet te
zeggen. Dat is iets dat voor een ieder PERSOONLIJK geldt.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 2
De drie aspecten van ons thema
Ons thema valt uiteen in drie
elementen, te weten DE MENS, de MODERNE BESCHAVING en de VERHOUDING tussen die
twee, uitgedrukt door het woordje IN.
Als wij over DE MENS spreken gaat het
over de mens zoals hij WEZENLIJK is. Dit vereist echter enige toelichting: we
kunnen namelijk de WEZENLIJKE mens zien als een TOEKOMSTFANTASIE die vandaag
geen realiteit heeft en die volgens sommigen wel nooit realiteit zal krijgen.
We kunnen hem ook zien als een soort PROTOTYPE, een diepliggende OERVORM, die
eveneens nooit aan de oppervlakte komt. Maar geen van deze beide mogelijkheden
komt hier in aanmerking. Het gaat ons om de COMPLETE LEVENDE MENS die zowel
zijn eigen CULTUURKENMERKEN vertoont als de kenmerken van zijn wezenlijk
mens-zijn.
Het tweede element is de BESCHAVING
van de mens. Hiermee zullen wij onze voordrachten beginnen omdat het in de
eerste plaats noodzakelijk is dat wij de concrete voedingsbodem van de thans levende mens leren kennen.
Daarna, als wij ons ook nog in de
complete mens verdiept hebben, kunnen wij zien hoe hij IN de beschaving staat - of NIET in de huidige beschaving
staat. Als het zover is zullen wij begrijpen dat de huidige mens eigenlijk niet
IN zijn eigen beschaving staat, maar er als het ware mee SPEELT….
De moderne beschaving en wat er aan
vooraf ging
Gewoonlijk, bijvoorbeeld in de
wetenschap, wordt het onderscheid dat wij nu gaan aanleggen niet gemaakt. Wij denken doorgaans dat onze tijd een
normale voortzetting is van de beschaving van HET OUDE EUROPA oftewel
WEST-EUROPA, maar deze gedachte
is niet juist. Onze tijd, die wij voortaan kortweg DE MODERNE TIJD of
BESCHAVING zullen noemen, is wezenlijk ANDERS dan die van HET OUDE EUROPA. Het
cultuurthema dat in de moderne tijd gesteld is, verschilt van dat van voorheen,
hoewel het daaruit wčl voortgekomen is.
In het oude europa is de mens als
INDIVIDU, de mens als EENLING, voor de dag gekomen. Het is een mens die
zichzelf als het CENTRUM VAN DE KOSMOS ziet.
Deze INDIVIDU, als hij eenmaal een
REALITEIT is geworden, doet de ontdekking dat mčt hem nog vele anderen individu
zijn geworden. En voor hem doet het vervelende feit zich voor dat die VELE
ANDEREN zich ook wensen te laten gelden.
Dit roept de PRAKTISCHE NOODZAAK op om
met elkaar een REGELING te gaan treffen, een soort van GEWAPENDE VREDE in te
stellen. En dáár begint de MODERNE MENS; hij is doordrongen van de WIL om met
de anderen een regeling te treffen
omdat die anderen ER OOK BLIJKEN TE ZIJN.
Die WIL om een regeling te treffen is
eenzijdig, want alleen diegenen die van de BESTAANDE CULTUURSITUATIE de DUPE
zijn willen een regeling afdwingen. De anderen, die "wel lekker zitten" voelen hiertoe
niet de minste behoefte,
hoewel zij wčl inzien dat zij niet aan een regeling zullen ONTKOMEN. Er is dus
eigenlijk van een PRAKTISCHE NOODZAAK sprake en het is hierom zo belangrijk
dit te weten omdat in
werkelijkheid niemand het čcht WIL. Ieder ruimt wat plaats in omdat het NU
EENMAAL NIET ANDERS KAN.
Dit is voor de dag gekomen met de
STRIJD VAN HET SOCIALISME. Deze strijd is in feite niets anders dan de WENS van
een groot aantal mensen, die óók voor zichzelf INDIVIDU zijn, om MEE TE GAAN
TELLEN en niet langer de "verworpenen " te zijn. De strijd van het
socialisme, die eigenlijk nog in volle gang is, is de eerste wčrkelijke uiting
van DE MODERNE MENS.
De MODERNE BESCHAVING begint dus
omstreeks 1900 als het socialistische streven van de mensen niet meer TEGEN TE
HOUDEN blijkt te zijn.
Het oude europa
Zoals met elke beschaving kunnen we ook die van EUROPA in drie
tijdvakken verdelen. Het eerste tijdvak is dat van de GEBOORTE van europa en wij kunnen dat
ruwweg dateren als zijnde de MIDDELEEUWEN. Dat is een lange tijd geweest; wij
zullen nog zien waarom dat het geval was. Het tweede tijdvak, dat van de JEUGD
van europa, is de REFORMATORISCHE
TIJD. Dat duurt tot aan de FRANSE REVOLUTIE, die een nieuw tijdperk inluidt:
de VOLWASSENHEID van europa: de tijd van de BOURGEOISIE en tenslotte van het
KAPITALISME.
Het begin, de geboorte van europa, ligt bij de
GERMAANSE STAMMEN. Omdat dit zo is moeten wij de belangrijkste culturele
kenmerken van die stammen aan een nader onderzoek onderwerpen. Want die
kenmerken blijven steeds in de Europese geschiedenis meelopen en hun rol
spelen.
De GERMANEN hadden namelijk een
GESTELDHEID die voordien in de wereld nog niet vertoond was. Hun DENKEN, hun
LEVENSBESCHOUWING - hoe primitief ook - was in lijnrechte tegenstelling met die
van de ROMEINEN, waarmee die Germanen in hoofdzaak te maken kregen.
Wij lezen bijvoorbeeld bij de Romeinse
geschiedschrijver TACITUS dat hij zich er over verbaast hoe de Germanen met hun
GODEN omsprongen. Zij stuurden die bij gelegenheid namelijk gewoon DE LAAN UIT,
vooral als die goden niet gedaan hadden wat van hen verwacht werd. Desondanks
werden die goden wel als HOGERE MACHTEN beschouwd en ook was het
vanzelfsprekend dat de mensen aan die goden DIENSTBAAR waren.
Dit nu was voor de ROMEIN niet te
begrijpen, geworteld als die romein nog was in het religieuze BESEF van de
OUDHEID. Volgens dat besef was de mens EEN met het HOGERE, was het ZIJN EIGEN
WERKELIJKHEID - in die zin dat de levende mens in die HOGERE WERKELIJKHEID
UITLIEP. In deze verhouding ligt géén DIENSTBAARHEID aan het hogere; het is
meer een OPGAVE voor de levende mens. Van dit HOGERE kon de mens van de
oudheid ZICH NIET LOSMAKEN en dat is te begrijpen, want hij was dit hogere
immers zčlf. Zijn eigen goden de laan uitsturen was voor de mens uit de oudheid
een onbegrijpelijke ABSURDITEIT.
Dat de GODEN uit de oudheid de hogere
MENSELIJKE werkelijkheid vertegenwoordigden blijkt uit het feit dat člke
godheid uit de oudheid een wezenlijke menselijke verhouding gestalte gaf:
AFRODITE was de godin van de LIEFDE en de god APOLLO vertegenwoordigde het
menselijke INTELLECT, mannelijk gedacht. Het is opmerkelijk dat HOMERUS hem
"DE TREFFER VAN VERRE" noemde, daarbij doelende op de PIJLEN die
APOLLO schoot. Zijn schot was altijd DODELIJK en het miste nooit zijn doel. Het
(mannelijke) INTELLECT benadert VAN BUITEN AF de dingen en doordringt ze met
absolute TREFZEKERHEID, terwijl daarbij de dingen UITEENVALLEN, hetgeen voor de
oudheid betekent dat ze GEDOOD worden.
De MYTEN uit de oudheid hebben
allemaal BETEKENIS; zij verwijzen allemaal naar wezenlijke MENSELIJKE
verhoudingen, zoals daar zijn: liefde, schoonheid, intellect, eenheid,
vrouwelijkheid en mannelijkheid, de moeder en het kind en de eeuwige cyclus van
het leven (DIONYSOS).
De SAGEN van de oude GERMANEN vertonen niets van dit alles. Bij
het lezen ervan vraagt men zich af wanneer het nu toch eindelijk eens ergens
over gáán zal. Het gaat doorgaans over min of meer VERGODDELIJKTE
GEBEURTENISSEN. Wij zullen dit later bij het Europese CHRISTENDOM ook
tegenkomen.
Wij mogen niet stellen dat de
GERMANEN, zoals de GRIEKEN zeiden, BARBAREN waren. Zij zijn niet MINDER WAARD
dan de mensen van de oudheid. Maar hun gesteldheid was GEHEEL NIEUW. Voor hen
liep de zaak niet in het hogere uit: voor hen was er een APARTE HOGERE
WERKELIJKHEID die VAN BOVEN AF zijn dwang op de mensen liet inwerken. Vanwege
de MACHT van dit hogere was de mens DIENSTBAAR, maar tevens konden die goden
voor de mensen wel het een en ander "prettig regelen". Bovendien
stond de Germaan er LOS van: hij kon ook een andere BAAS zoeken als deze hem
niet meer beviel.
De cultuurhistorische lijn
De cultuur heeft zich van de OERMENS
tot de MODERNE MENS langs een bepaalde lijn ontwikkeld. De verschillende
CULTUURASPECTEN zijn achtereenvolgens voor de dag gekomen: het OUDE staat ten
voeten uit (volwassen) en draagt in zich de KIEM voor het NIEUWE; die KIEM
ontwikkelt zich IN het OUDE en komt tenslotte voor de dag; het NIEUWE gaat zich
uitwikkelen en daarin VERZINKT het OUDE.
In EUROPA is het ROMEINSE RIJK
verzonken; dat was voor europa het OUDE. Maar het Romeinse rijk in zijn
AFTAKELING is zčlf ook nog iets geworden en het heeft zich groot gemaakt als de
ROOMSE KERK. Deze
zaak, het AFTAKELENDE ROMEINSE RIJK, zou dus eigenlijk in de Europese cultuur
moeten verdwijnen, maar dat is in dit geval niet gebeurd. Als een GEHEEL
ZELFSTANDIGE ZAAK heeft hij zich OVER het beginnende europa gelegd, zonder er
werkelijk mee VERBONDEN te zijn. Dus: in het beginnende europa VERZINKT
het ROMEINSE RIJK en OVER europa heen legt zich het AFGETAKELDE ROMEINSE RIJK
als ROOMSE KERK.
Deze ONGEWONE situatie moeten wij
grondig bekijken.
DE MENS
IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 3
Naar aanleiding van een opmerking
We zouden kunnen denken dat de OMKERING
van de WAARDEN, zoals die bij de GERMANEN voor de dag kwam een typisch Germaans
RASKENMERK was. Het zo te denken is echter te BEPERKT. Dan zou in wezen de
voortgang van de mensheid te danken zijn aan het toevallig samengaan of botsen
van EIGENSCHAPPEN. Maar de voortgang gaat langs LOGISCH OP ELKAAR VOLGENDE
CULTUURMOMENTEN en člk van die momenten komt in een nieuwe situatie voor de
dag: op een andere PLAATS, onder andere OMSTANDIGHEDEN, bij andere MENSEN.
Als het afgelopen is met de OUDHEID is
het afgelopen met het BESEF dat de werkelijkheid één GEHEEL is waarin de
BESTAANDE werkelijkheid IN de HOGERE uitloopt. De HOGERE werkelijkheid is nu
LOS van de BESTAANDE gekomen; het is niet meer een EENHEID, maar een
GEBROKENHEID. Het HOGERE beheerst nu het BESTAANDE en dat laatste DIENT nu in
het beste geval het HOGERE.
De Germaanse HELDENSAGE laat dit zien:
we ervaren BEPAALDE GEBEURTENISSEN die een BEPAALD MENS overkomen en naar
aanleiding daarvan de VERHEVEN DADEN van die bepaalde mens , die door zijn eigen
verheven gedoe een HELD wordt. Een GOD wordt die held nooit, slechts zijn DADEN
kunnen GODDELIJK genoemd worden. Het is duidelijk dat de GROND van deze sagen
nooit een WEZENLIJK INZICHT in de werkelijkheid kan zijn: de grond ervan is
een DAAD die in een bepaald LICHT gesteld wordt. Bij ŕlle MYTHEN uit de OUDHEID
daarentegen is de GROND van het verhaal een WEZENLIJK INZICHT en dŕt wordt aan
allerlei gebeurtenissen duidelijk gemaakt. Het moet te begrijpen zijn dat hier
van een OMKERING sprake is.
Enerzijds in de oudheid de GOD die
door (menselijke) DADEN aan een IDEE gestalte geeft en anderzijds in het
beginnende europa de MENS die door een IDEE zijn DADEN in het GODDELIJKE LICHT
stelt.
Wij moeten niet denken dat deze beide
inzichten geen verschil maken; inderdaad is de ZAAK, waarover het gaat, in
principe DEZELFDE, maar de RESULTATEN zijn geheel verschillend.
Tweemaal Rome
Het is een normale gang van zaken dat
vanaf een zeker moment de ROMEINSE CULTUUR ging VERZINKEN in de opkomende
cultuur van europa. Onder deze Romeinse cultuur moeten wij verstaan al datgene
dat de Romeinse mensheid wčrkelijk opgeleverd heeft. Een voorbeeld hiervan is
het ROMEINSE RECHT dat heden ten dage nňg bestudeerd wordt. Het wegzinken van
de Romeinse cultuur in het beginnende europa is een "normaal"
verschijnsel: gedurende de gehele oudheid was het niet ŕnders gegaan.
Griekenland is na zijn HOOGTEPUNT weggevloeid in het Romeinse rijk en de
restanten van de Griekse cultuur hadden nog slechts PLAATSELIJKE betekenis. Ook
met de voorgaande culturen ging het zo.
De RESTANTEN echter van de ROMEINSE
CULTUUR, die eigenlijk nog slechts plaatselijke betekenis kenden hebben, zijn
ZELF de ROOMSE KERK
geworden. En dit is op het eerste gezicht geen LOGISCHE gang van zaken.
Het is dan ook geen wonder dat de ROOMSE KERK als een
VREEMDE OVERHEERSER in europa huis gehouden heeft; eigenlijk behoorde die zaak
er niet meer te zijn en zeker niet als een OVERHEERSER die zijn macht OPLEGT.
Maar het is anders gegaan: de ROOMSE KERK heeft zich
groot gemaakt in europa en nog heden is de invloed ervan groter dan wij
doorgaans denken. De POLITIEKE MACHT mag dan flink zijn teruggelopen, maar de
INTELLECTUELE MACHT telt nog steeds mee. Als de PAUS een paar gewoonlijk
onnozele woorden heeft gesproken komt het in de wereldpers alsof er iets
gezčgd zou zijn…! En met zijn mening wordt nog steeds
rekening gehouden. Een groot deel van de wereld valt nog DIRECT onder het roomse machtgebied en de ONMENSELIJKE
wetten van de INQUSITIE, de JEZUIETEN en
het KERKELIJK "RECHT" zijn nog steeds niet herroepen, evenmin als
zelfs meer spijt betuigd is
voor de vele MOORDEN.
De MACHT van de roomse kerk ligt nňg over europa. Het is duidelijk
dat er in de Europese mens
iets aanwezig moet zijn dat deze merkwaardige
situatie mogelijk maakt. Immers: geen enkele macht kan zich (blijvend) over de mensen uitleggen
als die macht op de een of andere manier niet aansluit bij een structuur
IN die mensen zčlf.
De slaven in het Romeinse rijk
De CHRISTELIJKE GODSDIENST is
opgekomen onder de SLAVEN in het Romeinse rijk; het waren er velen en van
allerlei volkeren. Maar tenslotte waren het voornamelijk GERMANEN. Deze slaven
hadden in principe geen MENSELIJKE waarde en zij hadden dus ook geen deel aan
de Romeinse beschaving. Dit geeft aan iets NIEUWS de PRAKTISCHE mogelijkheid om
in de mensen door te dringen. Wij zullen dit later in europa nog vele malen
zien.
Onder de slaven in het Romeinse rijk
nam de christelijke godsdienst snel in kracht toe, totdat tenslotte het
Romeinse rijk zčlf christelijk werd. Het PRAKTISCHE feit van het SLAAF-ZIJN čn
het CULTURELE feit dat de nieuwe (Germaanse) gesteldheid een VERBROKEN
WERKELIJKHEID in het bewustzijn van de mensen opriep is er de oorzaak van dat
de ROOMSE KERK kon
ontstaan.
Zoals we gezien hebben was voor de
Europese mens het HOGERE een APARTE werkelijkheid,
die de LEVENDE mensen BEHEERSTE.
Deze levende mensen waren dus eigenlijk de SLAVEN van het
HOGERE en juist dit inzicht kreeg realiteit aan en in de KERK. Deze wierp zich op als VERTEGENWOORDIGER van het absolute
HOGERE en ontleende ook zijn MACHT er aan. En dit kwam dus precies overeen met
de culturele structuur van de Europese mens.
Dit was evenwel niet VOLLEDIG het
geval. Ten eerste omdat de CULTURELE structuur voor het DAGELIJKSE LEVEN van
de mensen niet maatgevend is en ten tweede omdat Rome enkel beslag legde op
EENZIJDIG HET HOGERE.
De culturele structuur komt meestal in
de mensen nauwelijks tot bewustzijn; het komt hooguit tot VAGE GEVOELENS die op
de een of andere manier steeds wakker gehouden moeten worden - hetgeen Rome dan
ook voortdurend heeft gedaan.
Het HOGERE is er voor de mensen
natuurlijk niet ZONDER MEER, omdat zij het uiteindelijk zčlf zijn die op de
gedachte zijn gekomen dat er "iets hogers" moet zijn en dŕt geeft,
desnoods ONBEWUST, toch een zekere RELATIE tot het hogere. Deze dingen komen duidelijk voor de dag als wij de WERKELIJKE
ONTWIKKELING VAN HET CHRISTENDOM eens nader gaan beschouwen.
Die ontwikkeling heeft zich als het
ware ONDERGRONDS in de Europese mens doorgezet en telkens als de resultaten te
duidelijk aan de oppervlakte kwamen greep de ROOMSE KERK, die dat gevaar onderkende,
meedogenloos in….
Het ondergrondse christendom
De "normale" ontwikkeling van
de Europese cultuur heeft zich doorgezet ONDER de druk van ROME door. In deze
normale ontwikkeling speelt natuurlijk de gedachte van het CHRISTENDOM een
grote rol. Die ontwikkeling is gewoon zijn gang gegaan ondanks het feit dat
ROME die zaak voor zich opgeëist had.
Omdat deze ontwikkeling ook voor ROME
een VREEMDE zaak was heeft Rome er fel tegen gestreden. Dat was de strijd tegen
de KETTERIJ. De KETTERS waren altijd “vooruitstrevende” mensen in wie de
EUROPESE CULTUUR tot bewustzijn was gekomen. Zij waren WERKELIJKE CHRISTENEN.
Een andere belangrijke UITING van de
Europese cultuur was de HEKSENWAAN en ook daartegen trok Rome van leer. Evenwel
niet omdat het geloof in heksen volgens Rome een DWALING was, maar omdat de
HEKSERIJ voor Rome LEVENSGEVAARLIJK was. Het was een UITING omtrent het besef
van het OERVROUWELIJKE. Het VROUWELIJKE vooronderstelt altijd een ONGEBROKEN
GEHEEL dat LEVEND aanwezig is en als zodanig is het STRIJDIG met het roomse streven.
De strijd tegen de KETTERIJ en tegen
de HEKSERIJ vormt voor Rome één zaak en we zien dan ook dat een en ander door
elkaar heen loopt. In de roomse kerkelijke voorschriften worden beide in één
adem genoemd.
De INTELLECTUELE strijd tegen het
HEKSENGELOOF is betrekkelijk laat op gang gekomen en hierin hebben de
NEDERLANDEN geen onbelangrijke rol gespeeld en dat zowel op LEVENSBESCHOUWELIJK
als op JURIDISCH gebied. Nederlandse rechters waren de eersten in de wereld
die de BEWIJSLAST bij de AANKLAGER legden; de INQUISITIE was van mening dat de
heksen zčlf maar aan moesten tonen dat zij onschuldig waren - hetgeen meestal
niet mogelijk is.
De door ons bedoelde KETTERIJ mag niet
over één kam geschoren worden met de latere REFORMATIE. De REFORMATIE veranderde de POSITIE van de ROOMSE KERK in de Europese wereld. Maar de
KETTERS waren mensen die op hun wijze WERKELIJK CHRISTENEN waren en die niet de
bedoeling hadden enig MACHTSSTELSEL in het leven te roepen - hetgeen de REFORMATIE wčl beoogd
heeft.
De achtergronden van de HEKSERIJ zullen wij nu bespreken.
Naar bladwijzers: REFORMATIE – zie nrs. 03 en
07 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Naar bladwijzers: MORAAL – zie de
nrs. 04
, 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; Heilige geest zie: 04
, 21 , 40B
, 43 ,
No. 4
De ketters als
individualisten
De vorige keer hebben wij de KETTERS
de enige WERKELIJKE CHRISTENEN genoemd, die in de Europese wereld voor de dag
gekomen zijn. Deze christenen kunnen wij INDIVIDUALISTEN noemen, maar dan
moeten wij dit woord wčl in zijn GOEDE betekenis nemen. Deze goede betekenis houdt in: ieder mens staat PERSOONLIJK
voor de taak zijn eigen leven overeenkomstig de WAARHEID te laten zijn. Als het
er om gaat zichzelf ALS MENS waar te maken heeft een ieder alleen maar met
ZICHZELF te maken; ieder is ALLEEN in deze wereld. Hij is INDIVIDU.
Het latere INDIVIDUALISME levert
eveneens een mens op die er voor zichzelf ALLEEN is, evenwel met dit
belangrijke verschil dat het hierbij om de mens als concreet AANWEZIG GEVAL
gaat. We kunnen zeggen: het gaat om de mens als DING. In dit laatste geval hebben
wij te maken met de mens die zichzelf als BEGRENSD laat gelden en in het eerste
geval met een mens die ZICHZELF als RUIMTE en HELDERHEID waar maakt. Nu waren
de ketters van het ontwakende europa mensen van de laatste soort.
Deze mensen hadden DE ANDER niet NODIG om waarachtig te leven,
maar hun ONBEGRENSD zijn hield natuurlijk in de praktijk wčl in dat zij
GEMEENSCHAPPEN vormden - voorzover zij al niet vanuit stamverwantschappen bij
elkaar waren, zoals bijvoorbeeld de ALBIGENZEN in ZUID-FRANKRIJK, die in 1209
de pauselijke KRUISVAARDERS op hun dak kregen
en in 1229 vrijwel UITGEROEID waren.
De KETTERS vormden, waar mogelijk,
GEMEENSCHAPPEN; de latere INDIVIDUALIST onderscheidt zich hiervan door
zichzelf als EENLING te stellen en op zijn best tot een GROEP of een TEAM te
komen. Wij zien dat in ňnze tijd duidelijk.
Wat van de heksen verteld werd
Het is belangwekkend te vernemen wat
de mensen indertijd van de HEKSEN wisten te vertellen. Want het beeld dat door
die vehalen in U opgeroepen wordt is eigenlijk, cultureel gesproken, een
heel VERTROUWD beeld. U hoort van VROUWEN die de NATUURKRACHTEN konden beheersen
zodat zij de mensen voorspoed konden
brengen. Zij konden alle mogelijke ZIEKTEN genezen, al of niet met behulp van
KRUIDEN waarvan zij een grondige kennis bezaten. Maar ook konden zij U rampen
bezorgen: misoogsten, ziekten, dood en verderf.
Verder werd verteld dat de heksen DOOR
DE LUCHT konden VLIEGEN en dat
zij konden TOVEREN: zij vlogen door de lucht naar hun bijeenkomsten, de
HEKSENSABBATHS en daar troffen zij hun geliefde, de DUIVEL. Want met de DUIVEL
hielden zij het allemaal en het spreekt welhaast vanzelf dat die stoeipartijen
met de duivel nogal OBSCEEN waren - een rijke bron voor schunnige verhalen die
vooral door de toenmalige INTELLECTUELEN met kwistige hand rondgestrooid
werden.
De GESCHIEDENIS leert ons dat het
doorgaans vrouwen waren die van het gewone patroon afweken: zij waren niet
getrouwd en zij oefenden vaak een BEROEP uit, terwijl zij over het leven
merkwaardige opvattingen hadden die lang niet altijd met de geldende moraal strookten. Deze vrouwen stonden BUITEN de maatschappij van toen.
De vrouwen - en mannen - die bij de
regelmatig weerkerende HEKSENJACHTEN het leven lieten behoorden in de meeste
gevallen niet tot het bovengenoemde type mens. Zij waren het slachtoffer van
AFGUNST, HEBZUCHT en PSYCHOLOGISCHE OPHITSERIJ. Immers, een belangrijk deel van
de bezittingen van de veroordeelden ging naar de AANBRENGER terwijl KERK en
STAAT er ook niet bepaald op achteruit gingen.
Het beeld is hier dus VERTEKEND: van
de meeste veroordeelden viel niets bijzonders te vertellen, of het zou dit
moeten zijn dat zij vaak leden aan een gevaarlijke MASSAPSYCHOSE.
Het gaat ňns om die BIJZONDERE
VROUWEN, die natuurlijk in strikte zin geen HEKSEN waren en die natuurlijk niet
konden TOVEREN en door de lucht VLIEGEN, maar die wel degelijk iets
merkwaardigs vertoonden dat voor de opbouw van ons thema van het grootste
belang is.
En dat merkwaardige roept in ons
herinneringen op aan de OUDHEID: daar waren VRUCHTBAARHEIDSGODINNEN,
LIEFDESGODINNEN, MOEDERGODINNEN en ňm die figuren heen waren daar SATIRS en
andere DUIVELACHTIGE mannelijke verschijnselen die het -naar ňns oordeel - met
de ZEDELIJKHEID niet zo erg nauw namen….
Het oervrouwelijke
De werkelijkheid is in wezen een
GEHEEL en dat geheel is ONGEBROKEN omdat er niets is dat het van buitenaf
VERBREKEN KAN. Als wij over de werkelijkheid-zčlf nadenken, dan blijkt het
begrip "verbreken" voor te komen en dit begrip houdt altijd in dat er
VAN BUITENAF een factor werkzaam is. Buiten de werkelijkheid is niets te denken
(wčl te fantaseren…!) en dus is er ook geen
VERBREKENDE FACTOR aan te wijzen.
Het ONGEBROKEN GEHEEL, dat de
werkelijkheid is, komt voor de dag als het VROUWELIJKE en de VROUW in levende
lijve VERTEGENWOORDIGT die zaak. Dat betekent dat in het vrouwelijke AL HET
BESTAANDE als INHOUD aanwezig is zonder dat er iets is dat daarbuiten vallen
kan.
AL HET BESTAANDE, dat in het
vrouwelijke aanwezig is, behoeft niet MET NAAM EN TOENAAM aanwezig te zijn. Het
kan er zijn als een DUISTERE WERELD waarop het licht van de
ONDERSCHEIDING nog niet gevallen is. Een wereld die nog niet BENOEMD is en die
zijn GEHEIMEN nog niet prijsgegeven heeft.
Als het tot de mens doorgedrongen is
dat die GEHEIMEN wčl ontsluierd moeten worden en als hij dus aanvoelt dat het
bestaande ONDERSCHEIDEN moet gaan worden in DITTEN en DATTEN, dŕn ziet hij de
INHOUD van het ONGEBROKEN GEHEEL, het VROUWELIJKE, als een DUISTERE en VERKEERDE en GEVAARLIJKE werkelijkheid. Hij
ziet dan het OERVROUWELIJKE als iets dat hčm VREEMD en VIJANDIG is. Dit geldt
voor de EUROPESE MENS.
Als de mens nog niet aanvoelt dat hij
moet gaan ONDERSCHEIDEN (al doet hij dat in de praktijk al wčl) is voor hem die
inhoud van het VROUWELIJKE niet VREEMD en VIJANDIG; die inhoud is voor hem
tenslotte LICHT EN HELDER en hij typeert hem door hem GEEST en MANNELIJK te
noemen. Zo doet de mens uit de OUDHEID. Voor die mens is de INHOUD van het
vrouwelijke het ONBEPAALDE MANNELIJKE, de NAAMLOZE BESTAANDE WERKELIJKHEID die
OPGAAT in het VROUWELIJKE.
De Europeanen hebben aan het
OERVROUWELIJKE, dat in de HEKS voor de dag kwam, een BEHEERSING
van de DUISTERE NATUUR toegeschreven en dat is te begrijpen want
HET BESTAANDE was in ŕl zijn geledingen en samenhang op een DUISTERE wijze in
het vrouwelijke aanwezig. Het was ONBEGRIJPELIJK aanwezig.
De heks had de DUIVEL als GELIEFDE en
ook dat is duidelijk: de MANNELIJKE GEEST, geheel ONBEPAALD en dus NIET TE
VATTEN, was het die het vrouwelijke doortrok, het was er "zwanger"
van.
Het Europese begrip DUIVEL was - maar
dan NEGATIEF GESTELD - een voortzetting
van het GEESTELIJK MANNELIJKE van de Oudheid en dat kwam destijds voor de dag
als enerzijds het ALLESBEVRUCHTENDE mannelijke (de Satir o.a.) en anderzijds als de ABSOLUTE GEEST oftewel de HEILIGE GEEST.
Dit GEESTELIJK MANNELIJKE is nog niet
door de ONDERSCHEIDING uiteengelegd in DIT of DAT, het is NAAMLOOS en het is
als zodanig door en door INHOUD van het vrouwelijke. In deze situatie is het
ONMOGELIJK ons het HUWELIJK in te denken, want het huwelijk is gebaseerd op de BEPAALDE MAN, de MET NAME GENOEMDE.
En hij is in het huwelijk niet gesteld als INHOUD van het vrouwelijke, maar als
BEHEERSER van het vrouwelijke. Vandaar dat hij "hoofd van het gezin"
is.
Het OERVROUWELIJKE gaat in de Europese
cultuur verloren. Want de NAAMLOZE inhoud wordt ONDERSCHEIDEN, krijgt een NAAM
en wordt daarmee BEKEND. Het vrouwelijke dat dŕn ontstaat is eigenlijk RIJKER
omdat het nu een WERKELIJKE INHOUD krijgt, immers: de werkelijkheid-zčlf
BESTAAT toch uit DITTEN en DATTEN die duidelijk van elkaar ONDERSCHEIDEN zijn.
Maar tevens verdwijnt in europa het
VROUWELIJKE omdat het ONGEBROKEN GEHEEL verloren gaat. In onze dagen zien wij een vrouwelijkheid die met zichzelf in CONFLICT is en dat
conflict wordt alleen maar ERGER naarmate de vrouw zich IN DE MAATSCHAPPIJ een
WEG zoekt.
Maar anderzijds KAN het vrouwelijke
niet verloren gaan, zodat het zich bij gelegenheid op PSYCHISCHE WIJZE naar
buiten werkt. Hiervan is de HEKSERIJ en vooral de HEKSENWAAN met de daarbij
behorende HYSTERIE een uiting.
Deze UITING moet onderscheiden worden van de GEDACHTE of het GELOOF zčlf.
Zo ongeveer iedereen in europa geloofde in HEKSERIJ omdat iedereen tegen dat
duistere natuurlijke geheel áánkeek en daarin allerlei KRACHTEN vermoedde. Met
het effectiever worden van het INTELLECT is dat geloof langzamerhand
teruggedrongen, maar daarbij is ook de BETEKENIS van die zaak verloren gegaan.
Thans weet iedereen dat er GEEN heksen bestaan, maarr tevens weet niemand meer
van die wereld van het vrouwelijke en wat daarvoor gold.
Naar bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11
, 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; Heilige geest zie: 04 , 21
, 40B
, 43 ,
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 5
Enkele opmerkingen over het
oervrouwelijke
De INHOUD van het vrouwelijke is voor
de mens uit de OUDHEID tenslotte LICHT en HELDER. Wij schrijven hier
"tenslotte" omdat deze lichte situatie niet onmiddellijk aanwezig
was. Het is de mens vanaf de oermens wčl om het LICHT gegaan, maar om te
beginnen zag hij de bestaande werkelijkheid nog niet in licht UITLOPEN.
Aanvankelijk was het HOGERE voor hem aanwezig in ruwe natuurverschijnselen:
een BOOM, een STEEN, een BERG. Zo'n verschijnsel was voor hem de WOONPLAATS
van het LICHT. In de loop der ontwikkeling heeft de mens het LICHT steeds meer in
VLUCHTIGE verschijnselen gezocht: het WATER, het ZONLICHT; en daarna de DAG en
de ZOMER. Tenslotte kwam het HOGERE te voorschijn als ZUIVER GEEST in de
benaming JAHWE bij de JODEN.
Vanaf dŕt moment is de GEEST het ALLESBEHEERSENDE
geworden en de geest is BOVEN het BESTAANDE komen te staan. Dat werd daarmee
tevens onmiddellijk HET LAGERE. Als zodanig is het bestaande DUISTER en
VERKEERD en dat geldt dan ook voor het GEHEEL, dat OP ZICHZELF een VROUWELIJKE
ZAAK is.
Het VROUWELIJKE is nu het VERKEERD
NATUURLIJKE en dat BEHEERST op NIET HELDERE WIJZE het bestaande: het begrip
TOVEREN.
De ZUIVERE GEEST is dus te voorschijn
gekomen als ESSENTIE van het BESTAANDE en als zodanig is hij INHOUD van het
bestaande, c.q. het
vrouwelijke. Voorzover dit inzicht in de mensen is blijven leven is de ZUIVERE
GEEST geworden tot de SATAN of de
DUIVEL. En natuurlijk werd deze in verbinding gedacht met GOD omdat deze
DIEZELFDE ZUIVERE GEEST is, maar nu BOVEN HET BESTAANDE GESTELD.
In dit laatste geval is het
vrouwelijke ONTKEND omdat HET GEHEEL ontkend is.
Ter overdenking: Het VROUWELIJKE
kennen wij PRAKTISCH niet omdat het er nog nooit geweest is: in de oudheid was
het er wel, maar het had geen CONCRETE INHOUD (wel een
ABSTRACTE) en in europa was - en IS - het ONTKEND terwijl er wčl concrete
inhoud gerealiseerd wordt, welke inhoud evenwel niet als INHOUD maar als zaak
OP ZICHZELF wordt gezien.
Religie en kunst als waardemeters
Als wij willen nagaan of en in
hoeverre een uiting als de HEKSERIJ verband houdt met het CHRISTENDOM dan
moeten wij wčl beseffen dat het ňns in het geheel niet om het christendom gáát.
Het is ONZIN om te menen dat de cultuurgeschiedenis van het oude europa en het
probleem van de moderne beschaving uit het christendom te verklaren zouden
zijn. Het christendom is een UITING van een CULTUURTOESTAND waarin zich de mens
op een zeker moment bevindt. En dat geldt voor ŕlle religies.
Uit een zodanige UITING kunnen wij allerlei AFLEZEN en dat is ook het geval bij
de KUNST van een volk of een tijdperk.
Beide zijn namelijk aangelegenheden
van het BEWUSTZIJN en beide zijn niet te MANIPULEREN vanuit een of andere
BEREKENING. Voorzover beide tot ZELF-BEWUSTZIJN komen is er wčl de
mogelijkheid te manipuleren: de christelijke KERKEN en de MODERNE KUNST -
waarover later meer….
De WETENSCHAP is geen UITING van een
CULTUURTOESTAND, maar een GEVOLG ervan en zij is dan ook volkomen ZELFBEWUST;
zij is BEREKENING en MANIPULATIE.
Als WAARDEMETER voor een
CULTUURTOESTAND komen dus de RELIGIE en de KUNST in aanmerking en het is hierom
dat wij ons thans eerst in het WERKELIJKE christendom gaan verdiepen. Met
GELOVEN heeft dit alles niets te maken.
Dat de wetenschap in dit geval voor
ons geen waardemeter kan zijn is gelegen in het feit dat zij als GEVOLG VAN EEN
CULTUUR op zichzelf BUITEN de cultuur staat. Zij staat BUITEN het LEVEN. Dat
blijkt enerzijds als de wetenschapsman zegt dat HIJZELF NIET MEEDOET in de
wetenschap (hij noemt dit o.a. WAARDEVRIJ) en anderzijds uit het feit dat alle
wetenschap hem niet belet allerlei ONHOUDBAARS te GELOVEN - zoals kerkelijke
leerstellingen. De wetenschap geeft geen werkelijke KIJK op de werkelijkheid en
het leven; zij geeft slechts FEITEN die bij ANALYSE van de werkelijkheid voor
de dag komen. De wetenschap voert van het leven ŕf en dat is
goed voorzover wij ons ZAKELIJK met de werkelijkheid bezig houden: bruggen
bouwen, machines maken, een bestaansmogelijkheid scheppen. Maar het LEVEN is
geen ZAAK en daarom moeten wij hier met een INZICHT, een KIJK, een ONGEBROKEN
BEELD komen.
Christendom en hekserij
Het klinkt ons merkwaardig in de oren
als wij stellen dat het werkelijke christendom en de hekserij zeer nauw bij
elkaar betrokken zijn. Wij kennen beide verschijnselen als TEGENGESTELD: het
christendom heeft met GOD te maken en de hekserij met de DUIVEL.
En als TEGENSTELLINGEN behoren ze bij
elkaar. Wij echter betogen dat beide geen tegenstellingen zijn, maar
verschillende uitingen van HET ZELFDE.
Dit kunnen wij begrijpen als de mens
NAAR ZIJN BEWUSTZIJN nemen en dan eens zien welke situatie hier aan de orde is:
De mens is een GEHEEL. Dat geheel zčlf
is VROUWELIJK en de inhoud daarvan is het BESTAANDE en dat is MANNELIJK. In de
loop der tijden is het BESTAANDE gesublimeerd tot ABSTRACTIE, tot ZUIVER
GEEST. Deze abstractie is nu datgene waarom het gaat. BINNEN HET GEHEEL is een
ONDERSCHEID ontstaan: enerzijds het hogere ABSTRACTE en anderzijds het lagere
BESTAANDE. Tussen deze twee is OP ZICHZELF een SCHEIDING, maar de VERHOUDING
tussen deze twee is als volgt: het ABSTRACTE gaat het BESTAANDE dóórlichten;
het ontdoen van haar DUISTERNIS en het als DIT en DAT benoemen en tot
werkelijke REALITEIT brengen. Het ABSTRACTE (god) brengt zijn LICHT (christus)
in het BESTAANDE (de wereld) zodat alles tot werkelijk LEVEN komt. Zoals uit
het tussen haakjes geplaatste blijkt is dit de werkelijke CHRISTELIJKE
GEDACHTE. Christus is in dit verband HET MIDDEL; hij werd dan ook de
"middelaar" genoemd. Hij VERZOENT van BOVENAF het een met het ander.
Als wij het bovenstaande echter
VERTALEN in de taal van het ZELFBEWUSTE CHRISTENDOM, dan krijgen wij het
volgende verhaal: GOD staat BUITEN en BOVEN het GEHEEL en in dat geheel is de
DUIVEL, die het BESTAANDE doorlicht, d.w.z. BETOVERT. Het geheel, het
vrouwelijke is dan duivels.
Deze laatste "vertaling" is
de zelfbewuste lezing van de zaak.
Voorzover in LEVENDE MENSEN,
voornamelijk VROUWEN omdat zij HET GEHEEL VERTEGENWOORDIGEN, deze zaak zich
QUA GEVOEL - dus PSYCHISCH - laat gelden, krijgen wij een VERHAAL te horen dat
ZELFBEWUST is en dus over de DUIVEL rept, terwijl de zaak zčlf zuiver de
CHRISTELIJKE GEDACHTE is. En die christelijke gedachte leeft dus BINNEN HET GEHEEL;
god is niet wčrkelijk boven en buiten de werkelijkheid geplaatst. Het is dus
nog steeds een VROUWELIJKE aangelegenheid en BINNEN die vrouwelijke zaak komt
het bestaande tot licht. Het legt zich uiteen in DIT en DAT.
En omdat de werkelijkheid inderdaad
uit DIT en DAT bestáát krijgt het vrouwelijke nu werkelijk INHOUD.
Maar helaas kan die inhoud nergens
terecht….
Wat werkelijk leeft in de mens
Wij hebben hierboven getracht te
schetsen wat er in de Europese mens om te beginnen leefde. En wij hebben dat
CHRISTENDOM genoemd.
Van dit alles echter komt maar weinig tot
ZELFBEWUSTZIJN. En datgene dat zover komt is een VERTEKENING van de
werkelijkheid, welke bovendien nog VERBROKEN is doordat de GEEST er buiten en
er boven is komen te liggen.
De mens tracht naar het ZELFBEWUSTE te
leven en te handelen omdat het zelfbewuste DWINGEND is. Waarom dit zo is
zullen wij later bespreken. In ieder geval is het nu voor ons van belang te
weten dat er een TWEESPALT is tussen het leven zčlf en het DENKEN over het
leven.
Het GEHEEL, het VROUWELIJKE, is nooit
te BEREKENEN. Wij kunnen er wel over NADENKEN en er langs die weg achter komen
HOE HET ZIT, maar vanuit dŕt weten kunnen wij niet BEREKENEN wat te doen en wat
te laten.
Een KUNSTENAAR kan er achter komen hoe
het zit met de SCHOONHEID, maar hij kan geen BEREKENING van de schoonheid maken
en aan de hand daarvan een kunstwerk maken. Zijn weten omtrent de schoonheid
blijft BINNEN HET GEHEEL; het komt er niet OBJECTIEF buiten te staan.
Met europa begint de mens die
OBJECTIEF BUITEN ZICHZELF gaat staan en dat is de mens die zichzelf ziet zoals
hij ZICHZELF ZELFBEWUST ziet. Aan deze mens ontsnapt HET GEHEEL en het
VROUWELIJKE.
Hij brengt HET BESTAANDE tot licht,
d.w.z. voor hem worden DIT en DAT realiteiten, maar dat die twee IN HEMZELF de
inhoud van het vrouwelijke vormen kan hij niet weten. Hij zal dat vanuit zijn
ZELFBEWUSTZIJN ook nooit weten. Tenslotte ontdekt de mens DE PLAATS van het
zelfbewustzijn en dan komt alles inderdaad terecht. Zover is het echter nog
lang niet….
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No.6
De
situatie als europa begint
We
zullen nu in het kort recapituleren welke twee situaties we in de Europese mens
hebben aangetroffen en dan zullen we uit beide de consequenties afleiden. Als
eerste hebben wij het WERKELIJKE CHRISTENDOM: dit is de BENAMING voor een
menselijke situatie waarbij het GEHEEL niet gebroken is, maar wel in zichzelf
het begin van ONDERSCHEID vertoont. Dit onderscheid levert een GEESTELIJKE
werkelijkheid op en ook een CONCRETE werkelijkheid. Vanuit die geestelijke
sfeer wordt het concrete DOORLICHT; het wordt tot LEVEN gebracht en zodoende
wordt het inderdaad een REALITEIT.
Dit
alles heeft plaats BINNEN HET GEHEEL en dus heeft het plaats binnen het
VROUWELIJKE. Dit laatste wordt door de mensen dan ook gezien als het
OMHULLENDE, het principe waarin alles ZIJN RUST VINDT.
Tussen
de GEESTELIJKE en de CONCRETE werkelijkheid binnen het vrouwelijke is voor de
hier bedoelde mens een SCHEIDING. Maar deze scheiding wordt OVERBRUGD door het
LICHT dat vanuit het geestelijke het concrete doorstraalt. Dit is voorgesteld
door de CHRISTUSGEDACHTE. Christus is het “Licht der wereld”. Deze situatie is
de wezenlijke.
ONWEZENLIJK
is de situatie die door het ZELFBEWUSTZIJN van de mensen opgeroepen wordt. Wij
hebben al gewezen op het ABSOLUUT HOGERE, dat GOD genoemd werd en ook op het
feit dat de werkelijkheid VERBROKEN is. Het BESTAANDE is nu het LAGERE en het
SLECHTE.
Het
is van belang dat wij goed begrijpen dat BEIDE situaties TEGELIJK in dezelfde
mensen voorkomen en dat die mensen de AANLEG hebben om tenslotte de LAATSTE
situatie als de WERKELIJKE te gaan beschouwen. Dit komt door de rol die voor
europa het ZELFBEWUSTZIJN speelt.
Voorts
wijzen wij er op dat de zelfbewuste situatie een BIJZONDER BOTTE INHOUD heeft:
er is god en er is de slechte mens en god stuurt zijn zoon om die mens te
redden. Hij kan pas NA ZIJN DOOD gered worden omdat de binding met het CONCRETE
(het "natuurlijke", het "lichaam")
eerst opgeheven moet
worden . Tijdens zijn leven kan hij trachten die binding zoveel mogelijk te
ONTKENNEN.
Dit
laatste kan op allerlei manieren; het kan ook heel best door AFLATEN van de
KERK te kopen en door MISSEN te laten lezen. Het uitroeien van mensen met een
andere levensbeschouwing is ook een zéér goed werk.
Als
wij de ONTWIKKELING van de Europese mens bekijken moeten wij dus letten op TWEE
LIJNEN: ten eerste die van de ontwikkeling van HET WEZENLIJKE en ten tweede
die van de ontwikkeling van het ZELFBEWUSTE. Het tweede is GEBASEERD in het
eerste. Het tweede gaat in STIJGENDE LIJN: het wordt steeds meer DE MAAT voor alles. Het eerste
vertoont een DALENDE LIJN. Het zakt steeds meer in de mens wčg en wordt
tenslotte tot een VERDRONGEN ZAAK. Als het eenmaal zover is lijkt het erop of
er ALLEEN MAAR ZELFBEWUSTZIJN is; er is dan vanuit het LEVEN geen CORRECTIE
meer mogelijk: het zelfbewuste gaat een EIGEN LEVEN leiden.
Te
begrijpen is dat dit op den duur tot een PSYCHISCH CONFLICT voert.
De
dalende lijn
De
WEZENLIJKE ontwikkeling van de Europese mens vertoont een DALENDE LIJN; dit
betekent niet dat het steeds slechter gaat met die ontwikkeling, maar het
betekent dat die zaak steeds meer ONDERGRONDS (zo U wilt: ONBEWUST) plaatsvindt.
Tenslotte is deze dalende lijn nauwelijks meer zichtbaar te maken….! Wij kunnen
dit waarnemen aan de EUROPESE KUNST en daarom zullen wij nu even stilstaan bij
dit verschijnsel. De GROTE LIJN is als volgt:
a) DE MADONNA: het concrete wordt gezien als VROUWELIJK en dŕt in het LICHT van
het GODDELIJKE. De INHOUD ervan is aanwezig (het kind), maar nog niet UITGEWIKKELD.
b) DE NATUUR: de INHOUD van het vrouwelijke gaat voor de dag komen. Het is te
begrijpen dat die inhoud in het LICHT van het goddelijke staat: de NATUUR (het
landschap) wordt BOVEN ZICHZELF UITGEHEVEN. En dit gebeurt niet door haar tot
een of andere ESSENTIE terug te brengen (de moderne kunst), maar door haar ZO
HELDER HOGELIJK te laten zien. Wij denken aan PIETER BREUGHEL.
c) DE MENS: in het grote geheel van de natuur komt vervolgens de MENS naar voren.
De natuur CULMINEERT in de mens voorzover we deze laatste zien als een concreet
aanwezig levend geval dat zich op allerlei manieren kan vertonen en dat in
allerlei GEBEURTENISSEN verwikkeld is. Kunstenaars als JAN STEEN en FRANS HALS
kunnen hier als voorbeeld dienen.
d) DE PSYCHE: als de wezenlijke ontwikkeling eenmaal bij de mens aangeland is,
betekent het nog maar een kleine stap van de CONCRETE GEBEURTENIS naar de
INNERLIJKE GEBEURTENIS. Dan komt de mens voor de dag ALS PSYCHE en daarvan is REMBRANDT het grote voorbeeld .
e) DE HELDERHEID: is het bij de mens als psyche nog zo dat er eigenlijk nog van
iets BEPAALDS gesproken kan worden, bij de mens als HELDERHEID is ook dŕt
volledig verdwenen. De gebeurtenis is van de mens ŕfgedacht en ook de bepaalde
psychische gesteldheid; er is slechts het allerlaatste overgebleven en dat is
tevens datgene waarom het wčrkelijk gaat. Wij zullen in het verdere verloop van
onze uiteenzetting nog nader op de mens als helderheid terugkomen.
Wij
plaatsen de volgende kanttekening bij het bovenstaande: het spreekt vanzelf dat de kunst niet alleen maar uit de
BEELDENDE KUNST bestaat. Wij hebben hierom de beeldende kunst als voorbeeld
genomen - of beter: als WAARDEMETER - juist omdŕt we hier met een BEELD te doen
hebben. Hierbij kunnen we speculeren op ons ONMIDDELLIJKE ZIEN.
Verder
wijzen wij er op dat we een GROTE LIJN getoond hebben. Deze is nog veel meer te
nuanceren, terwijl wij bepaalde uitingen zoals bijv. de Italiaanse RENAISSANCE
volledig overgeslagen hebben. Overigens niet zonder reden….
Behalve
de
KUNST
laat ook de ontwikkeling van de CHRISTELIJKE GEDACHTE zien dat het wezenlijke
steeds meer wčgzinkt in de Europese mensen. Maar wij kunnen op
dit punt weinig exacte voorbeelden geven omdat de religie iets is dat in het
DAGELIJKSE LEVEN van de mensen een rol speelt. En zoals met alles van het
dagelijkse leven: het laat vrijwel geen sporen na. De kunst levert onloochenbare
RESULTATEN op, maar dat doet het dagelijkse leven niet; het leven is door de
mensen GELEEFD en samen met dat leven ook VERVLUCHTIGD.
Toch
kunnen we wijzen op MEISTER ECKHART, op ERASMUS en op CERVANTES, maar wij
moeten onze gegevens uit hun nagelaten werk AFLEIDEN. Directe gegevens zijn er
eigenlijk niet.
De
stijgende lijn
We
hebben al laten zien dat de ABSTRACTIE door ROME opgeëist werd en dat dit ook
kňn gebeuren omdat het in de toenmalige Europese mens klaar lag om het
abstracte als een boven en buiten deze wereld staande HOGERE werkelijkheid te
gaan zien. Deze situatie
is een ZELFBEWUSTE situatie.
Voor
het DENKEN van de mensen was het natuurlijke het VERKEERDE en dat moest niet
DOORLICHT worden, maar het moest ONTKEND worden. En dit had tot gevolg dat er
vanuit dit denken met het natuurlijke NIETS gebeurde. De toestand was STATISCH;
het gehele kerkelijke denken, de THEOLOGIE, de DOGMATIEK, heeft in ŕl die
eeuwen niets anders opgeleverd dan een steeds SCHERPERE VEROORDELING van het
bestaande. Dit betreft evenwel het roomse denken.
Behalve
het roomse denken echter ontwikkelde zich in de mensen ook hun eigen
zelfbewustzijn. Vanuit de "diepte" van de wezenlijke mens kwamen
allerlei dingen aan het licht en die dingen waren van WETENSCHAPPELIJKE aard.
Het
KENNEN en de KENNIS zijn de RAAKPUNTEN van de wezenlijke mens en de zelfbewuste
mens. Dit KENNEN maakte de volgende ontwikkeling door:
a) TOVENARIJ: het ONVERKLAARBAAR BEGRIJPEN van de werkelijkheid en haar samenhang.
De tovenarij bestond niet čcht, maar men DACHT zich het KENNEN zó.
b)ALCHEMIE: het INTUITlEF BEGRIJPEN van de werkelijkheid door de ENKELING.
c)WETENSCHAP: het ZELFBEWUST BEGRIJPEN van de zaak.
Bij
dit laatste aangeland is het RAAKPUNT met de zelfbewuste mens een REALITEIT
geworden. En in de loop der tijd gaat deze zaak DWINGEND worden en ŕl het
andere VERDRINGEN.
In
feite is deze KENNIS en WETENSCHAP een GEVOLG van de zich ontwikkelende
WEZENLIJKE mens. Op grond hiervan behoeft het niet te verwonderen dat de roomse kerk bij
voortduring getracht heeft deze GEVOLGEN te ONTKENNEN. De KENNIS mocht niet
OPENBAAR gemaakt worden. Maar natuurlijk was deze ontwikkeling niet tegen te
houden. Thans wordt in onze wereld het gehele wereldbeeld door KENNIS en
WETENSCHAP beheerst.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 7
Het raakpunt tussen het wezenlijke en
het zelfbewuste
Het WEZENLIJKE zich ontwikkelen van de
mensheid heeft in de mensen plaats zonder dat iets of iemand daarop invloed kan
uitoefenen. Die ontwikkeling zčlf komt dan ook eigenlijk niet aan de
oppervlakte; het zijn slechts de UITINGEN van het proces en de GEVOLGEN van het
proces die direct of indirect zichtbaar worden.
Zoals wij reeds besproken hebben
blijven de UITINGEN van het ontwikkelingsproces BINNEN HET GEHEEL dat de mens
is. Zij vertonen zich dan ook PSYCHISCH, voorzover het over het LEVEN gaat en
zij vertonen zich KUNSTZINNIG voorzover van een zeker moment in de ontwikkeling
een BEELD te geven valt.
De GEVOLGEN van een zeker moment in de
ontwikkeling komen altijd tot ZELFBEWUSTZIJN; zij worden tot datgene dat wij
gewend zijn KENNIS te noemen.
Als de mens in zijn WEZENLIJKE
ONTWIKKELING zover gekomen is dat hij zichzelf als ZELFBEWUSTZIJN heeft ontdekt
gaat hij vanzelfsprekend zijn aandacht richten op datgene dat IN dat
zelfbewustzijn aanwezig is en dat is zijn KENNIS. Voor die mens is voortaan de
werkelijkheid samenvallend met zijn eigen kennis en daarmee is zijn WERKELIJKE
ZIJN gedoemd in de vergetelheid te geraken. De uitingen van dit werkelijke zijn
čn de gevolgen van dit werkelijke zijn, die natuurlijk niet wčg te werken zijn,
komen daarmee IN EEN LEEGTE te hangen: niemand begrijpt ze meer en niemand
durft meer dáárnaar te leven.
Als de GEVOLGEN van de wezenlijke
ontwikkeling tot zelfbewustzijn komen, is het juist dáár dat wij een RAAKPUNT
herkennen tussen het zelfbewuste en het wezenlijke. En het ligt voor de hand
dat wij dit raakpunt ook in de feitelijke GESCHIEDENIS van de mensen moeten
aantreffen.
De tijd van de reformatie
Het voorbeeld uit de kunstgeschiedenis
gaf te zien dat na de ontdekking van de NATUUR de ontdekking van DE MENS, als
CONCREET BESTAAND GEVAL, aan de beurt was. De mens ontdekte nu ZICHZELF, hij
was voor de dag gekomen. Met dat voor de dag komen van de mens kwam uiteraard
het ZELFBEWUSTZIJN voor de dag. We staan aan het begin van de ontwikkeling van
een ZELFBEWUSTE MENS en deze mens was zich van zichzelf bewust als AANWEZIG,
als BESTAAND. Hij was zich bewust IETS te zijn in de werkelijkheid en in de
wereld.
Het doorbreken van deze nieuwe gesteldheid kwam voor de dag in de REFORMATIE, die, zoals
iedereen op school geleerd heeft, feitelijk inzette in 1517 toen LUTHER zijn 95
STELLINGEN aan de deur van de Slot kerk te Wittenberg nagelde. De reformatie OP ZICHZELF is
voor ons niet zo belangrijk, de BETEKENIS ervan kan moeilijk overschat worden.
Feitelijk kon de mens nu voor het eerst zeggen:
HIER BEN IK. Om te beginnen was dat
natuurlijk een vrijwel uitsluitend UITWENDIGE zaak, hetgeen uit de
geschiedenis duidelijk blijkt. Maar op den duur kreeg dat IK veel meer
betekenis. We hebben reeds op REMBRANDT gewezen, die aan de mens als PSYCHE
gestalte gaf.
Het begin van de 16e eeuw laat ons het RAAKPUNT en ook de OMMEKEER van de
Europese mens zien. Vanaf dit moment gaat het hem alleen nog maar om datgene
dat hem als INHOUD van zijn ZELFBEWUSTZIJN bekend is. En hiermede is de AANLEG
van de Europese mens als een werkelijk KUNNEN voor de dag gekomen.
Het behoeft geen verwondering te
wekken dat vanaf dit moment de OVERHEERSING van de ROOMSE KERK in beginsel vernietigd was: die
overheersing berustte op de AANLEG van de mensen. Maar die was nu verdwenen en
omgezet tot een KUNNEN. De ROOMSE
KERK kon nu alleen nog maar INTRIGEREN. Dat blijkt uit de oprichting in
1540 van de JEZUIETEN-ORDE. De JEZUIETEN waren en zijn INTELLECTUELE
INTRIGANTEN. Een ieder die kennis neemt van hun regels en voorschriften ziet
dit onmiddellijk in.
Het feit dat het om de KENNIS als
INHOUD van het ZELFBEWUSTE gaat heeft niet alleen tengevolge dat de mens zich
WETENSCHAPPELIJK gaat opstellen. Hij begint namelijk ook de MAATSCHAPPIJ te
ordenen. Hij gaat op alle gebieden van het leven en werken de WILLEKEUR
uitsluiten. Er wordt een begin gemaakt met het ontwerpen en uitwerken van het
RECHT.
Wat echter bovenal belangrijk is, is
het groeiend besef van VRIJHEID.
Zoals bekend kwam het besef van vrijheid tot uitdrukking
in de opstand van de NEDERLANDEN tegen SPANJE: in 1568 begon de tachtigjarige oorlog.
De filosofie
Omdat de FILOSOFIE zich BEDIENT van de
wetenschappelijke METHODE ligt de vergissing voor de hand haar te zien als een
GEVOLG van de wezenlijke menselijke ontwikkeling. In feite echter is de
filosofie een UITING van het wezenlijke, evenals de kUNST en de RELIGIE dat
zijn.
Omdat de filosofie voor haar METHODE
de wetenschappelijke GESTELDHEID van de mens nodig heeft is het begrijpelijk
dat zij in EUROPA tot volle ontplooiing kon komen en wel EFFECTIEF nŕ de reformatie. Dat moet uit
het bovenstaande duidelijk zijn.
In haar UITING van het wezenlijke
geeft de filosofie een GENUANCEERD BEELD van de werkelijkheid, terwijl zij in
haar METHODE en dus ook in haar RESULTATEN, wetenschappelijk genoemd moet
worden. Het resultaat van het filosofische denken is een zekere KENN1S, die
wetenschappelijk gerangschikt kan worden en die op deze wijze in een STELSEL onder te brengen is.
Wij herkennen dus twee grootheden:
a) het FILOSOFEREN
ZELF, dat een UITING is en dat een BEELD geeft van de werkelijkheid. Het is te
begrijpen dat de filosofie hierbij blijk geeft van een ZEKER WETEN, dat
zichzčlf niet wetenschappelijk bevestigt al werkt het zichzelf wčl
wetenschappelijk uit. Deze zaak kwam tot wasdom in HEGEL (1770-1831) en hij deed de
uitspraak: "Ik ben de
waarheid en ik zeg de waarheid".
b) de FILOSOFIE ALS
KENNIS, die een filosofie is die juist ňm de vraag naar de kennis en de
kwaliteiten van de kennis heen cirkelt. Zij vraagt zich af HOE tot KENNIS te
geraken en dus vraagt zij vooral naar de METHODE. Wij zien deze lijn effectief worden in KANT (1724-1804) en hij
vroeg naar: "Das Ding an sich".
Als wij beide grootheden vergelijken
valt ons op dat de Hegelse filosofie in wezen een VOORTGANG is. Zij richt zich
op het DENKEN ZELF. Deze lijn is de lijn van de WEZENLIJKE FILOSOFIE en dit is
een DALENDE LIJN. Dit denken verdwijnt naarmate de moderne mens opkomt. Het
wordt dan ook algemeen met een paar woorden ŕfgedaan - behalve in moderne
progressieve stromingen.
Het denken van KANT is de feitelijke
BASIS voor het gehele MODERNE DENKEN. Dit immers heeft de KENNIS centraal
gesteld en niet het denken zčlf. Het ligt voor de hand dat wij hier met iets
STATISCH te doen hebben. Eigenlijk komen KANT en zijn navolgers met een
TECHNISCH FILOSOFISCHE PROBLEEMSTELLING. Zij vragen zich ook af wat het denken
eigenlijk kŕn denken. En dan komen de verschillende DENKGROOTHEDEN: de CATEGORIEEN.
Een andere conclusie die wij kunnen
trekken - en die ook door de geschiedenis van de filosofie bevestigd wordt - is
deze: de WEZENLIJKE LIJN in de
filosofie, die bij HEGEL effectief geworden is, is een VOORTZETTING van het
werkelijke CHRISTENDOM. De filosofie heeft zich DOOR HET CHRISTENDOM
HEENGEDACHT; zij heeft DEZELFDE ZAAk verder dóórgedacht en daarbij ŕl het
wezenlijk menselijke behouden. Op den duur zal déze filosofie dan ook weer bij
de mensen terugkeren en inderdaad iets te zeggen hebben.
De ŕndere lijn, de STIJGENDE, die door
KANT effectief gemaakt is, heeft zich van het wezenlijke AFGEWEND. Hierbij
wordt het wezenlijke niet meer doordacht zodat het BRAAK BLIJFT LIGGEN. Daarom
kunnen moderne filosofen gemakkelijk GELOVIG zijn. Hun denken staat BUITEN dit
thema. Voor de mensen is hiervan uiteindelijk weinig te verwachten; voor de
WETENSCHAP echter wčl, vooral inzake de KENTHEORIE.
In de WEZENLIJKE Europese mens ligt
deze situatie besloten dat vanuit het HELDERE, LICHTE, de bestaande
werkelijkheid DOORLICHT wordt. Dit betekent dat DIT EN DAT tot realiteit gaan
komen en opgeheven worden tot een MENSELIJKE WERKELIJKHEID. Deze zaak uit zich
ook in de PRAKTIJK van het leven van de Europese mens: hij gaat over tot de ARBEID.
Het begrip ARBEID houdt in dat de
bestaande werkelijkheid LICHT gemaakt wordt en daardoor komt de werkende mens
in een heel andere verhouding tot de materie te staan dan voordien het geval
was. De belangrijkste consequentie is wel deze dat het PERSOONLIJKE DOEL van
het werk gaat verdwijnen en plaats maakt voor iets algemeens: men gaat in wezen werken voor ALLE
MENSEN.
Wij zullen zien wat dáárvan terecht
komt….
Naar bladwijzers: REFORMATIE – zie nrs. 03 en
07 ;
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No. 8
De uitwikkeling van het begrip arbeid
In de werkelijkheid komt tenslotte het
LEVEN voor de dag. Dit gebeurt op het hemellichaam dat wij gewend zijn de
PLANEET AARDE te noemen. Op deze planeet AARDE ontstaat na een lange
voorgeschiedenis HET LEVEN en dat leven loopt uit in DE MENS. Hij is qua leven
de laatste mogelijkheid.
In de bovenstaande zinsneden spraken
wij van het leven dat OP de planeet aarde verschijnt. Dit deden wij met opzet
omdat het volgens het GANGBARE DENKEN van de mensen zó is dat er op de planeet
door de een of andere (uitwendige) oorzaak leven ontstond. En dat dit leven
eigenlijk een aan de planeet als zodanig VREEMDE ZAAK is. Weliswaar gelukt het
aan het leven - door de gunstige omstandigheden - zich in stand te houden en
zelfs uit te breiden, maar toch is het iets vreemds, iets dat onverklaarbaar
is, iets dat aan ons voorstellings- en denkvermogen ontsnapt. En dat op grond
daarvan dan maar een HOGERE OORSPRONG moet hebben….
Deze gedachtengang nu is FOUT. Er
ontstaat OP de planeet geen leven, het is de planeet ZELF die ZICH OMZET TOT
LEVEN en als de planeet dat doet is het dus in feite de WERKELIJKHEID die zich
tenslotte tot leven OMZET. De laatste mogelijkheid van de werkelijkheid zčlf
is het LEVEN. Dit betekent o.a. dat het LEVEN ŕlle voorgaande mogelijkheden
INHOUDT. En dit betekent op zijn beurt dat die voorgaande mogelijkheden IN DE
PRAKTIJK tot inhoud van het leven gemaakt worden.
Dit tot INHOUD VAN HET LEVEN MAKEN is
uiteindelijk datgene dat wij bij de mens als zijn WERK leren kennen, maar het spreekt
vanzelf dat in dit thema wel enkele onderscheidingen zijn aan te brengen.
Om te beginnen bestaat het werk van de
mens uit nauwelijks méér dan het zorgen voor VOEDSEL. Daarmee wordt op de meest
eenvoudige manier het VOORGAANDE tot INHOUD van het LEVEN gemaakt. Omdat dit de
"meest eenvoudige" manier is, is het ook het WEZENLIJKE. De gehele
levende werkelijkheid, tot en met de mens, is hiervan doortrokken en het is ook
de enige werkelijke VOORWAARDE tot het leven. Alles KAN van het leven ŕf, maar
dat niet….
Inderdaad kan ook de VOORTPLANTING
niet van het leven ŕfgedacht worden, maar hierbij hebben wij niet te doen met
OMZETTING tot leven, doch met VOORTZETTING van het leven - en dat is een geheel
ŕnder thema.
Het blijft niet bij genoemde
EENVOUDIGE manier. Want de GEHELE WERKELIJKHEID zet zich tot leven om. En bij
die werkelijkheid behoren ook DE DINGEN. Uitsluitend DE MENS vertoont de
eigenschap ook de DINGEN tot leven om te zetten: hij maakt ze TOT INHOUD VAN
ZIJN LEVEN. Dit TOT INHOUD MAKEN zullen wij apart bespreken omdat dit een thema
is dat vooral voor de MODERNE MENS een grote betekenis heeft….
Voorlopig bepalen wij ons tot het
OMZETTEN zčlf en in dat proces herkennen wij de volgende PERIODEN:
Het opnemen in het geheel
In de OUDHEID lag de situatie zó, dat
het bestaande zonder meer IN HET GEHEEL werd OPGENOMEN. Het bestaande kreeg dus
min of meer VANZELF een functie in het leven. Het werd niet welbewust OMGEZET
tot een werkelijke en zinvolle INHOUD, want de nadruk lag in die tijden bij HET
GEHEEL zčlf en - in de praktijk - bij het LEVEN. Opvallend was dan ook in de
oudheid de sterke verbinding tussen het werk van de mensen (als we dat zo
willen noemen) en de SEXUALITEIT en de RELIGIE. Helaas voert het uitwerken van
dit thema ons thans te ver van ons onderwerp; wij moeten het laten rusten.
Als inhoud opnemen in het geheel
Na de oudheid, als de JEUGD van europa
gaat doorbreken, is er deze situatie ontstaan: de mens heeft het bestaande
herkend als INHOUD van het geheel en die INHOUD valt voor hem in twee
grootheden uiteen (denk aan het wezenlijke christendom…!), namelijk enerzijds NATUUR en
anderzijds GEEST. Het eerste kwam voor de dag in het BOERTIGE, het tweede in de
KATHEDRAAL en beide in het HUMANISME.
De uitwikkeling van het ALS INHOUD
opnemen in het GEHEEL loopt uit in het zichzelf ZELFBEWUST kennen als NATUUR
čn als GEEST. En op dit punt treedt een volgende periode in.
Omzetten tot inhoud
Vanaf het moment dat de mens de
werkelijkheid is gaan zien als NATUUR en GEEST gaat hij zich VANUIT DE GEEST
richten op het bestaande, het natuurlijke. Hij gaat zich richten op de INHOUD
ZELF, op DIT en DAT en daarbij raakt het feit dat die inhoud de INHOUD VAN HET
GEHEEL is op de achtergrond. Het gaat alleen nog maar om DIT en DAT. En deze
zaak wordt dan OMGEZET tot GEEST, tot de MENS ZELF naar zijn LAATSTE
MOGELIJKHEID.
Dit nu is het begrip ARBEID. De
ontwikkeling hiervan is als volgt:
1500 De mens
is zelfbewust als NATUUR EN GEEST.
In zijn BEWUSTZIJN ligt klaar de mens
als AANWEZIGE IK. Deze KIEM van het ER ZIJN van de mens als IK werkt zichzelf
uit tot zelfbewustzijn en levert dan op het WERKELIJK ER ZIJN VAN IK en dat
betekent dat de mens als BESTAANDE IK zelfbewust voor de dag gekomen is. Het
zichzelf uitwerken van BEWUSTE IK als KIEM tot ZELFBEWUSTE IK kunnen wij noemen
HET OMZETTEN VAN HET BESTAANDE TOT KARAKTER.
Dit kwam in de geschiedenis voor de
dag als het GILDEWEZEN.
1800 De mens
is zelfbewust als BESTAANDE IK.
In zijn BEWUSTZIJN ligt alweer de KIEM
voor het volgende klaar: de mens als INTELLECTUELE IK. Dit laatste werkt zich
uit en komt tot zelfbewustzijn in de INDIVIDU. De uitwerking zčlf kunnen wij
noemen de OMZETTING TOT RATIO. Het is de tijd van het RATIONALISME, de tijd
waarin ŕlles van de kennis verwacht werd.
Het AMBACHT maakt hier plaats voor een
intellectueel HOGERE zaak: DE FABRIEK.
1900 De mens
is zelfbewust als INDIVIDU.
De kiem, die klaar ligt in zijn bewustzijn
om tot zčlfbewustzijn te geraken is nu DE MENS ALS GROEP of TOTALITEIT. Dit
maakt zich waar via de OMZETTING TOT WETENSCHAP en het loopt uit in een mens
die ZELFBEWUST is van zichzelf als ORGANISATIE. In ňnze tijd is alleen dŕt WAAR
wat zichzelf op de een of andere manier wetenschappelijk waar kan maken.
Buiten de wetenschappelijke NORM ňm is er geen waarheid.
Intussen is de fabriek gesublimeerd
tot HET CONCERN.
???? De mens is zelfbewust als ORGANISATIE.
In zijn bewustzijn ligt de kiem voor
het volgende klaar om tot ontwikkeling te komen: HET GEHEEL.
De UITWERKING hiervan noemen wij de
OMZETTING TOT PSYCHE en dit levert de mens ZELFBEWUST ALS ORGANISME op. Het
concern is intussen uitgegroeid tot een WERELDEBESTUUR.
???? De mens is zelfbewust als ORGANISME.
In het bewustzijn van deze mens ligt
ook een zaak die uitgewikkeld moet worden: DE MENS ALS LEVEN. Deze uitwikkeling
noemen wij de OMZETTING TOT SAMENLEVING.
Op dit punt gekomen kunnen wij in ons
denken niet verder. Als ALLES door de mensen tot SAMENLEVING wordt omgezet
is uiteindelijk de GEHELE WERKELIJKHEID tot LEVEN omgezet.
Dit betekent niet dat de menselijke
ARBEID hier ophoudt, maar dit betekent dat de zaak niet meer in een hoger
STADIUM gebracht kan worden.
Bovendien betekent het dat HET GEHEEL,
dat de werkelijkheid is, weer TERUG is omdat ALLES tot samenleving omgezet
wordt. Alles wordt omgezet tot WERKELIJKE INHOUD en als de inhoud van een zaak
wčrkelijk een REALITEIT is, is de zaak zčlf
dat ook.
Het betrokken-zijn bij de arbeid
Uiteraard zullen het bovenstaande
beknopte overzicht punt voor punt uitvoerig bespreken. Maar nu reeds willen wij
wijzen op het feit dat de mensen in de loop van bovenstaande ontwikkeling
steeds meer het contact met hun werk VERLIEZEN.
Aanvankelijk, bijvoorbeeld bij het
GILDEWEZEN, was men BETROKKEN bij het werk, maar dat was voornamelijk door het
EIGEN KARAKTER dat de handwerksman in zijn werk kon leggen. Het PRAKTISCHE NUT
(hoewel niet vergeten…!) lag in feite op de achtergrond en het KARAKTER op de
voorgrond. Toen in de loop der tijd de gildevoorschriften ook het karakter van
het werkstuk gingen vastleggen was de verbondenheid met het werk snel
verdwenen. Het gildewezen trouwens ook.
Later werd de arbeid steeds meer INTELLECTUEEL BEPAALD en dat houdt in dat het
PERSOONLIJKE uitgeschakeld werd. De zaak ging BOVEN het persoonlijke uit en men
verloor het ZICHT er op.
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No.
9
Een
schema ter verduidelijking
Wij
hebben een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het begrip ARBEID, en
daarbij hebben wij als bijlage een schema gevoegd. Dit schema maakt het gemakkelijk
de ontwikkeling in vogelvlucht te leren overzien, en bovendien maakt het
veelvuldige herhalingen van woorden en begrippen overbodig.
Als
waarschuwing echter dit: een schema geeft wčl de opeenvolgende perioden en
momenten aan, maar de OVERGANG tussen het een en het ander kan er niet in
duidelijk gemaakt worden. Meer dan een hulpmiddel ten dienste van ons voorstellingsvermogen
is het schema niet.
Anderzijds
is het evenzeer een feit dat allerlei VERBANDEN en SAMENHANGEN onmiddellijk
duidelijk worden.
Om
een zo volledig mogelijk contact met de feitelijke geschiedenis van europa te
verkrijgen geven wij van de verschillende perioden een globaal tijdsbeeld, en
wijzen wij op enkele belangrijke lijnen.
De
omzetting tot karakter
De
mens van omstreeks 1500 was zich van zichzelf bewust als NATUUR en GEEST;
weliswaar was er voor hem een SCHEIDING tussen beide grootheden, maar toch besefte
hij tevens dat NATUUR en GEEST bij elkaar behoren. We zien dan ook dat er DRIE
verschillende mogelijkheden voor de dag komen: ten eerste de mens als NATUUR,
die zich liet herkennen aan het BOERTIGE. Uit die tijd dateren tal van verhalen
die hierop betrekking hebben: het verhaal van TIJL UILENSPIEGEL bijvoorbeeld
vertelt van de streken die de meer geestelijk ingestelde mensen (de studenten
van de grote universiteiten) uithaalden met de domme BOEREN. In de kunst
proeven wij een sterke verbondenheid van het boerenleven met de natuur:
PIETER
BREUGHEL geeft hiervan goede voorbeelden.
Ten
tweede de mens als geest, die uitdrukking gaf aan zichzelf als het HOGERE door
KATHEDRALEN te bouwen. De GOTHIEK is hiervan de mooiste uiting.
Ten
derde de COMBINATIE van beide: het HUMANISME, zoals dat in
mensen als THOMAS MOORE en ERASMUS voor de dag kwam. In dit humanisme lag de
nadruk op de LEVENDE NATUURLIJK-GEESTELIJKE MENS.
Als
het bovenstaande was zich de mens van omstreeks 1500 zelfbewust. Dat was dus
duidelijk en beredeneerbaar - in tegenstelling tot datgene dat nog in het
bewustzijn van de mensen lag te BROEIEN: de mens als AANWEZIGE IK.
Die
aanwezigheid van IK hield in feite niets méér in dan HET ZOMAAR AANWEZIG ZIJN,
een besef dat vanuit het ZELFBEWUSTE gesterkt werd: het natuurlijke en het geestelijke WAREN ER.
Bij
het tot ZELFBEWUSTZIJN komen hiervan verandert het ZOMAAR aanwezig zijn in MIJN
AANWEZIGHEID, en deze ontwikkeling hebben wij de omzetting tot KARAKTER
genoemd. Wij zien het bijvoorbeeld voortgaan van POORTER naar BOURGEOIS. Toen
deze laatste tenslotte bij de FRANSE REVOLUTIE met geweld zijn rechten opeiste
was hij nog niet die bourgeois, die tijdens de latere ontwikkeling tot INDIVIDU
zo'n onaangename bekrompen indruk op ons maakt. Hij was omstreeks 1800 de VRIJE BURGER, en hij was opgekomen
uit de POORTER. Deze laatste
KOCHT ZICH VRIJ: hij dwong van zijn HEER de bekende PRIVILEGIEN ŕf, hetgeen er
op duidt dat hij zichzelf nog niet VANZELFSPREKEND als VRIJE MENS beschouwde.
Het was voor hem nog een VOORRECHT.
De
omzetting tot karakter blijkt ook uit het GILDEWEZEN, dat in die dagen feitelijk
reeds aan het aftakelen was. Juist omdŕt het allemaal zo KARAKTERISTIEK moest
zijn kreeg HET VOORSCHRIFT zo een sterke nadruk. Daarmee vervalt o.a. de
betrekkelijke SCHOONHEID van het werkstuk en de ORGANISCHE FUNCTIE van het werk
- die bij het ALS INHOUD OPNEMEN, vóór 1500, nog redelijk intact was wordt een BEREKENBARE
FUNCTIE. Reden waarom er in het gildewezen zoveel WANTOESTANDEN ontstonden. De
franse revolutie maakte hieraan een einde.
Ook
een gevolg van het KARAKTERISTIEKE is de grote WILLEKEUR: bekend is van de FRANSE KONINGEN en van de GEESTELIJKHEID dat zij
alles aan hun eigen karakter ondergeschikt maakten.
In
de KUNST, die wij aan de "bewuste kant" van ons schema moeten zoeken,
levert de overgang tussen de AAWEZIGE IK en de
INTELLECTUELE IK (dus ca. 1650) de mens als PSYCHE op: het karakter AANWEZIG čn INTELLECTUEEL (Rembrandt).
Een
opmerking
Zoals
wij reeds hebben gezegd is de ARBEID wezenlijk het OMZETTEN van het BESTAANDE (= de planeet) tot het
MENSELIJKE (=geest, licht). Dit geldt onder ŕlle omstandigheden voor de op
aarde levende mens.
Maar
pas omstreeks 1500 krijgt dit OMZETTEN een andere BETEKENIS, zodat wij van
ARBEID kunnen gaan spreken. De uitwikkeling van dit begrip doorloopt een aantal
PERIODEN. In člk van die PERIODEN ziet de werkende mens ANDERS aan tegen
zichzelf voorzover hij arbeidt. De centrale lijn in ons schema geeft dit aan:
achtereenvolgens beleeft de mens zijn arbeid als “omzetten tot karakter”,
als "omzetten tot ratio", als "omzetten tot wetenschap",
als "omzetten tot psyche" en tenslotte als "omzetten tot
helderheid". Voor dit laatste begrip kunnen wij ook in de plaats zetten:
"omzetten tot samenleving".
Deze opeenvolgende
belevingen vertonen een VOORTGANG: het gaat van de ONMIDDELLIJKE MENS
naar de UITEINDELIJKE MENS, die wij zullen leren kennen als de mens ALS
HELDERHEID.
De
omzetting tot ratio
Het
is de mens als BESTAANDE IK, die wij omstreeks 1800 zelfbewust aantreffen; hij
is de mens die tijdens zijn ontwikkeling duidelijk zal maken dat hij een
BURGERMAN is: de BOURGEOIS. Voor hem draait alles namelijk om het GEZOND VERSTAND
en voor hem is de KENNIS - welke kennis dit dan ook zijn moge - de MAAT in alle
dingen. Vanuit zijn BEWUSTTZIJN, waarin zich de mens als INTELLECTUELE IK naar
de oppervlakte werkt, heeft hij aan die kennis behoefte. Hij wil een verstandelijke verklaring voor de
dingen en voor zijn eigen gedrag, maar die verklaring is geworteld in zijn
KARAKTER, als hoedanig hij zichzelf in de vorige periode waargemaakt heeft, en
tevens heeft die verklaring de SFEER van het WETENSCHAPPELIJKE,
waarheen hij op weg is.
De
bourgeois BEGON met het slaken van de kreet: "VRIJHEID, GELIJKHEID en BROEDERSCHAP",
maar méér dan een begin is het niet geworden. Er kwam in feite niets van
terecht. Het meest gelukte nog de VRIJHEID (betrekkelijkerwijs gesproken), want
die lag zelfbewust in hen: de
BESTAANDE IK. Maar de gelijkheid en de broederschap, die hij in zichzelf als
BEWUSTZIJN aanvoelde, kon onmogelijk gerealiseerd worden. Hij moest zichzelf
als INTELLECT nog helemaal waarmaken…!
Als
hij dat tenslotte gedaan heeft en de INDIVIDU geworden is, omstreeks 1900,
blijkt het enige resultaat geweest te zijn: het KAPITALISME. En de wereld is in
zijn macht gekomen, volledig onderworpen en UITGEBUIT. Het HANDWERK heeft
zich
tot de FABRIEK ontwikkeld, en daarin zwoegen de mannen, vrouwen en kinderen
die door hem VERDRONGEN zijn. Europa is één wanhopige menigte van ELLENDIGEN,
de PROLETARIERS.
Evenzeer
echter als de enkeling, de BEZITTER, zich waar gemaakt heeft
en zo het begrip KAPITALISME ALS INDIVIDU gestalte geeft, hebben zich de
ELLENDIGEN waargemaakt en zijn INDIVIDU geworden. Ook zij zijn RATIONALISTEN
en zij hebben zich op de kennis geworpen, beseffende dat kennis MACHT betekent.
Zij zullen het SOCIALISME in de wereld brengen.
De socialisten
zijn RATIONALISTEN, mensen van de kennis en het gezonde verstand, en ook zijn
zij typisch BOURGEOIS-MENSEN, hoewel zij zich tegen deze laatste typering tot
op de dag van vandaag zullen verzetten. De PRAKTIJK echter
van het socialisme heeft ondanks een schijnbare vooruitstrevendheid niets opgeleverd dat
MEER RUIMTE heeft dan datgene waarmee de BURGERMAN pleegt te komen. Maar het
socialisme heeft DE SCHIJN MEE: tegen de verderfelijke kapitalist en BROOD
VOOR ALLEN.
Het
RATIONALISME van de 19e eeuw heeft de BASIS gelegd voor de
wetenschappelijke ontwikkeling van de 20ste eeuw . Het "gezonde verstand"
is de eerste VOORWAARDE
voor de wetenschap; evenwel dient dit zich wčl te ontwikkelen van MIJN gezonde
verstand (individu) naar dat van de GROEP of het TEAM, zodat het willekeurige,
het AAN-MIJ-GEBONDENE verdwijnt. Want čchte wetenschap is NIET-PERSOONLIJK. Ik
sta daar zčlf buiten.
Deze
eis hebben HEGEL en KANT al aan het begin van de 19e eeuw aan het denken gesteld, maar ten onrechte hebben
zij de FILOSOFIE tot de wetenschap gerekend.
Over
de OMZETTING TOT WETENSCHAP, in de 20ste eeuw, zullen wij apart spreken, omdat
dit thema besloten ligt in ons eigenlijke thema: de MODERNE MENS. Wij zullen
zien hoe voor de moderne mens de ARBEID in het teken van de ORGANISATIE komt te
staan en hoe dit de genadeslag zal geven aan de BETROKKENHEID van de werkende
mens met zijn werk….
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No. 10
Naar
bladwijzers De moderne
wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10
t/m 14 ; { 35 t/m
37(Multinationals – Democratie) } en 69
;
De
ontwikkeling v/d Groepsidee – Slavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;
Naar bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;
Het oude en het moderne europa
In het tweede
stencil-(No. 2) –[cultuurkenmerken](het
religieuze besef van de OUDHEID) hebben wij
betoogd, dat er omstreeks 1900 een nieuwe cultuur doorgebroken is. Een cultuur
die op een ANDERE BASIS zal volgroeien dan met het oude europa het geval was.
Weliswaar is die basis door de Europese cultuur opgeleverd, maar toen dŕt
eenmaal een feit was bleek die nieuwe cultuur in menig opzicht de oude te
weerspreken - zoals overigens gebruikelijk is met nieuwe culturen.
Nu wij met de aanloop tot ons thema vrijwel
gereed zijn, en wij bovendien ons schema ter beschikking hebben, kunnen wij
gemakkelijk begrijpen wŕt het verschil tussen het oude en het MODERNE is. Wij
zien dat de ontwikkeling van europa TOT ca. 1900 draaide om de
zelfbewustwording van de mens als IK, en dat leverde de mens als INDIVIDU op.
Maar daarna geraakt IK op de achtergrond; hij komt alleen nog maar ter sprake
voorzover hij een EENHEID IN DE TOTALITEIT is. Omstreeks 1900 ligt in het
bewustzijn van de mensen de GROEPSIDEE klaar te broeien.
De mens als IK kŕn niet verder komen
dan tot de INDIVIDU, want deze is de BESTAANDE MENS die zichzelf via KARAKTER
en RATIO heeft leren kennen als een BESTAAND INTELLECT. En dit begrip
"intellect" kan nu van ŕlles betekenen, maar in ŕlle gevallen
betekent het méér dan datgene dat door de werkelijkheid DOMWEG is opgeleverd.
Wij kunnen de INDIVIDU van zichzelf laten zeggen: "Hier ben ik,
werkelijkheid geworden als GEEST, die als inhoud door en door NATUUR (BESTAAN)
is en die op grond daarvan het bestaande volledig BEZIT."
Hiermede houdt voor de mens ALS IK
ŕlles op….
De individu en de groep
De BASIS voor de mens die zich tot
INDIVIDU ontwikkeld heeft is gelegen in het meest NEGATIEVE beginsel dat voor de werkelijkheid van kracht is: DAAR, WAAR HET EEN IS KAN
HET ANDER NIET ZIJN.
Het ANDER (of: DE ANDER) is voor het
EEN (of: DE EEN) onder geen enkele omstandigheid aanwezig; het is ONTKEND. En
voorzover zich dit in de praktijk laat gelden kunnen we zeggen dat het VERMOORD
wordt.
Met de mens als werkelijk en
uitsluitend INDIVIDU is niet te leven; hij is de ONTKENNING van člk ander
leven; hij staat alles en iedereen naar het leven. Het voor de dag komen van
dit NEGATIEVE BEGINSEL mogen wij nimmer beschouwen als een VERGISSING
van de mensheid, noch mogen wij er uit afleiden dat de mens in wezen SLECHT is,
en nog minder recht hebben wij vast te stellen dat de mens gelijk DE DIEREN is…. een veel gehoorde DOMME GEDACHTE.
Het NEGATIEVE BEGINSEL moet voor de dag
komen op een zeker moment in de ontwikkeling en natuurlijk zijn er dan ook
mensen die dat beginsel in sterke mate AFSPIEGELEN: de čchte KAPITALIST van
1900 is daar een voorbeeld van - zie hierboven wat de INDIVIDU van
zichzelf zeggen kan.
Het negatieve beginsel van de
werkelijkheid HEFT ZICHZELF OP doordat HET EEN nooit zonder HET ANDER gedacht
kan worden. Denkende aan HET EEN komt onmiddellijk HET ANDER opzetten - en ook
dŕt is een beginsel van de werkelijkheid zčlf (waarop wij thans niet kunnen
ingaan).
Dus: wanneer HET EEN er is, komt het
ANDER naar voren, en precies zó vergaat het de INDIVIDU ook. Hij doet de
verbijsterende ontdekking dat DE ANDER er ook is, en hij ontdekt dat niet
vanuit EIGEN menselijkheid, maar vanuit DE ANDER. Die ANDER is overigens
precies zo als hij, en nu ontstaat er een
strijd OP LEVEN EN DOOD - in principe,
want in de praktijk is het een kwestie van GEZOND VERSTAND, van RATIONALISME, om tot een REGELING
te komen. Een regeling uiteraard op grond van het COMPROMIS. Een ieder kan vaststellen
dat de moderne tijd hiervan geheel en al doortrokken is.
Die REGELING betekent tevens dat de
mensen er toe overgaan GROEPEN te vormen; altijd zolang en
voorzover bepaalde BELANGEN (denk aan de “ratio" waartoe alles omgezet
is….!) dit redelijk en NOODZAKELIJK maken.
Opgemerkt moet worden dat het
bovenstaande een KILLE BEDOENING is; het is allemaal BEREKENING en
VERSTANDELIJKHEID. Warmte komt er niet aan te pas en čchte MENSELIJKE, GEZELLIGHEID, is ver te zoeken.
Een opmerking over de wetenschap
De omzetting tot wetenschap is een
proces dat in de MODERNE TIJD, dus nŕ 1900, van de grond komt. Natuurlijk was er voor die tijd ook
wetenschap, maar die wetenschap was van PERSOONLIJKE aard; zij was gebonden aan
de ontdekkingen en de bekwaamheden van de ENKELING. De grote ONTDEKKERS van
stelsels, de mensen die met wereldwijde concepties voor het voetlicht kwamen,
zij behoorden allemaal bij de tijd van vóór 1900. Met de resultaten van hun denken en hun onderzoek was in
feite weinig aan te vangen: het TOEPASSEN van hun wetenschap wachtte nog op één
factor in de menselijke ontwikkeling, namelijk de gesteldheid om ALS TEAM, als
SAMENWERKENDE GROEP, te gaan gelden.
De moderne wetenschap is waardeloos
als er niet in een grote organisatie gewerkt kan worden; de resultaten van die
wetenschap kunnen niet ten nutte van de mensheid komen als er niet groepsgewijs
gewerkt wordt. En de unieke kwaliteiten van de enkeling komen, wat de
wetenschap betreft, in principe niet meer naar voren. De enkeling geraakt niet
meer los van de groep waarin hij zijn wetenschap beoefent.
De ontwikkeling van de groepsidee
De werkelijkheid is in wezen niets
anders dan PROCES. Alles maakt een proces door, en dus geldt dit ook voor de
idee van de GROEP, zoals die in de mens van
Als wij de gang van zaken in HET
PROCES kennen, kunnen wij ook nagaan hoe de ontwikkeling van de groepsidee moet
zijn. De opeenvolgende perioden zijn:
a) de individu als
groep:
wij hebben in het voorgaande reeds
laten zien hoe de INDIVIDU, tot werkelijkheid geworden zijnde, noodzakelijk DE
ANDER ontdekt en hem ziet als TEGENSTANDER die tot op zekere hoogte en op grond
van zekere NATUURLIJKE BELANGEN zich ook als MEDESTANDER kŕn laten gelden.
De eerste - en meest WEZENLIJKE -
manifestatie van de groepsidee is het SOCIALISME geweest. Het resultaat van
deze ontwikkeling is logischerwijs dat een BETREKKELIJKE TOTALITEIT (= een groep) van individuen
werkelijkheid is geworden: de "verkapitalisering" van ŕlle mensen.
Wij moeten voor ogen houden dat de
BASISGEDACHTE van člke groepsvorming DE INDIVIDU ALS GROEP is. De basis is dus
het SOCIALISME.
b) de groep als
individu:
als de groep zich eenmaal FEITELIJK
gemanifesteerd heeft (en daarvoor behoeft hij nog lang niet tot volle
ontplooiing te zijn gekomen) gaat de idee werken VANUIT DE GROEP, en dan is de
eerste mogelijkheid die voor de dag komt de groep, die zich ALS INDIVIDU gaat
stellen. We hebben thans te doen met het FASCISME. De leden van zo'n BUNDELING doen zich
kennen als AAN ELKAAR GELIJK (de UNIEKE individu) en zij zien zichzelf GESTALTE
krijgen aan en in DE LEIDER. De voorbeelden zijn bekend….
Van belang is om in te zien dat het FASCISME stoelt op het
socialisme (in Duitsland heette het "nationaal socialisme"), terwijl het door zijn
MISDADIGHEID ervan ŕfwijkt. Deze misdadigheid is gelegen in het feit dat het
fascisme terugvalt op het begrip INDIVIDU, in welk begrip de ANDER ontkend is.
In de MODERNE WERELD zien wij
welbeschouwd OVERAL fascisme
want het zich als individu laten gelden van groepen kan voorlopig niet
uitblijven; de politieke partijen als zij de macht
hebben, de grote CONCERNS en de moderne MULTINATIONALS zijn er voorbeelden
van. Op zichzelf zijn dergelijke groepen niet fascistisch en misdadig, maar in
hun UITWERKING zijn zij het wčl. En hierin liggen voor de mensen grote
gevaren, temeer daar die uitwerking zich bedient van en zich rechtvaardigt door
de WETENSCHAP.
c) de groep als
bepaalde totaliteit:
de individu als hoedanig zich de groep
in het fascisme
laat gelden, is op zichzelf ook weer als een groep op te vatten, en omdat het
een uitwikkeling van het begrip INDIVIDU is blijven in principe de kenmerken
daarvan gelden, dus: een zekere misdadigheid door het ontkennen van de ANDEREN
en een zekere UNIFORMITEIT. In de praktijk van onze wereld zien wij dit
verschijnsel ten voeten uit in de SOVJET-UNIE. Het gedrag van de Russische
staat tegenover de SCHRIJVERS en het gebruik maken van CONCENTRATIEKAMPEN
tonen voldoende die misdadigheid aan, terwijl de uniformiteit aan de
BURGERLIJKHEID en het BUREAUCRATISCHE uitkomt. We hebben hier te doen met de
DICTATUUR VAN DE PARTIJ.
d) de groep als
werkelijke totaliteit:
nog steeds als uitwerking van de
individu komen we tot de TOTALITEIT, met in grote trekken hetzelfde als bij c), met dit verschil dat het nu om
IEDEREEN gaat. We denken aan CHINA.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Naar bladwijzers : ; MORAAL – zie de nrs. 04 , 11
, 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;
No. 11
Het proces en het begrip reactie
Als omstreeks 1900 duidelijk blijkt
dat het KAPITALISME zijn doodsvijand in het SOCIALISME gevonden heeft is er een
nieuwe ontwikkelingsfase voor de mensheid aangebroken. Juist door het zich
stellen van de individu als DE EEN, en dus ook DE ENIGE, voor wie DE ANDER
ontkend aanwezig is, komt die ANDER naar voren. Hij is nu ontdekt en hij kan nu
niet meer wegblijven. Dit betekent enerzijds de ONTKENNING VAN DE ENIGE (de
mens als IK voor wie de ander er niet kan zijn) en anderzijds het ontwaken van
het GROEPSBESEF.
Dit nieuw ontwaakte besef komt LOGISCH
naar voren uit de BESTAANDE situatie; de UITGEWIKKELDE IDEE (= de individu) roept IN ZICHZELF de
VOLGENDE idee tot leven, en deze volgende idee WEERSPREEKT de UITGEWIKKELDE
IDEE waaruit ze geboren is. Dit is de gang van het PROCES dat wij als de
ONTWIKKELINGS-GESCHIEDENIS van de mensheid leren kennen. De FASEN in dit
proces volgen elkaar LOGISCH op - van TOEVAL is hier nimmer sprake.
Als wij de GEBEURTENISSEN gadeslaan,
en wij zien de strijd tussen het kapitalisme en het socialisme, dan zouden wij
mčt vele denkers kunnen menen dat het socialisme ontstaan is ALS REACTIE op het
kapitalisme. Deze mening is juist voorzover wij letten op de PRAKTISCHE
ARGUMENTEN van de in de strijd betrokken mensen. Maar als verklaring voor het
werkelijke gebeuren in de mensheid deugt deze gedachte niet. De werkelijke
verklaring hebben wij hierboven gegeven; zoals HET KIND voortkomt uit de
ouders en daarbij geen REACTIE op de ouders is, hoewel het de ouders
WEERSPREEKT, zó komt de VOLGENDE idee op uit de VORIGE. Als wij alléén letten
op het UITWENDIGE, de gebeurtenissen, en daarbij constateren dat het een een
reactie op het ander is, dan denken wij RATIONALISTISCH.
Het socialisme
Het proces waarbij zich DE EEN en de
ANDER ňmzet tot GROEP, tot TOTALITEIT, is datgene dat wij SOCIALISME noemen.
Het gaat hier dus altijd over het OMZETTEN TOT TOTALITEIT.
Wij moeten hierbij letten op het feit
dat het gáát om het OMZETTEN; dat er dus van een PROCES sprake is.
Bovendien blijkt uit het bovenstaande
dat het socialisme BLIJVEND is, want blijvend zullen de APARTE MENSEN zichzelf
čn de ander moeten omzetten tot het TOTAAL. Immers, iedereen moet ER ZIJN om
een mensheid te kůnnen realiseren die een GEHEEL, een ORGANISME, is.
Het socialisme is dan ook
ALLESOMVATTEND, het is UNIVERSEEL en BLIJVEND.
Wat wij heden ten dage in onze
westerse wereld tegenkomen als socialisme is eigenlijk een VERWORDING; de
aandacht is niet gericht op het PROCES, maar op de RESULTATEN: de GROEPEN. We
hebben hierbij te doen met het POLITIEKE socialisme en dat is de zaak van
een BELANGENGROEP
die in het verleden enorm veel misstanden heeft opgeruimd, die de DEMOCRATIE een REDELIJKE
INHOUD heeft gegeven en daarbij veel MACHT aan banden heeft gelegd, maar die
desondanks als socialisme gefaald heeft. Hiervan geeft onze kapitalistische
gesteldheid ten aanzien van de rest van de wereld duidelijk blijk….
De partij-dictatuur
In ons vorig stencil hebben wij reeds
aandacht besteed aan het FASCISME
als de dictatuur van de ENIGE INDIVIDU. Thans staan wij stil bij de GROEP, die
zichzelf als ENIGE GROEP ziet en die van daaruit voor zichzelf als enige het
recht van bestaan opeist. In onze moderne wereld zien wij dit verschijnsel in
de SOVJET-UNIE waar het de PARTIJ is die alles bepaalt.
In wezen draait het in de SOVJET-UNIE
dus op de BEPAALDE TOTALITEIT, en dit is een zaak die in zichzelf HET PROCES
heeft teniet gedaan. Het is het RESULTAAT van het proces dat slechts belangrijk
is.
Op grond van het BEPAALDE zien wij een
BURGERMANS-MAATSCHAPPIJ en op grond van het afwijzen van het PROCES een
BEHOUDENDE-MAATSCHAPPIJ. Omdat we te doen hebben met een EXCLUSIEVE GROEP is het
de ENKELING die niet geduld kan worden, hetgeen uit de vervolging van
KUNSTENAARS - vooral SCHRIJVERS - blijkt. De UITSLUITING, die noodzakelijk
verbonden is met elk systeem dat, hetzij als enkele individu, hetzij als
exclusieve groep van individuen, geworteld is in het RESULTAAT van het
OMZETTEN tot totaliteit, richt zich in het fascisme op andere groepen, terwijl die
uitsluiting zich in de SOVJET-UNIE op andere PERSONEN richt. Dit laatste is pas
sinds enkele jaren duidelijk waar te nemen; in de tijd van STALIN was er in de
SOVJET-UNIE een zuiver FASCISTISCHE dictatuur, waarbij
ook grote GROEPEN van mensen vervolgd werden.
De dictatuur van de totaliteit
Als wij naar het huidige CHINA kijken
kunnen wij constateren dat het de TOTALITEIT is waarin de maat genomen wordt. Deze totaliteit omsluit ALLE mensen, maar dit betekent
voorlopig in de praktijk ALLE CHINESE MENSEN.
Het ligt in de OUDE CULTUUR van China
dat de totaliteit een CHINESE totaliteit is. Omdat China voor de oude chinees
namelijk HET GEHEEL is, is er BUITEN CHINA niets te denken. Op grond hiervan is
China altijd AFGESLOTEN geweest; er bestond geen "buiten" en er kon
dus ook niets van buitenaf binnenkomen. Als de Chinees nu ontdekt dat er een
totaliteit van mensen is, zijn dit om te beginnen allemaal Chinezen.
Binnen die totaliteit kan geen APARTE
GROEP of PARTIJ bestaan, maar die totaliteit zčlf is wel de PARTIJ. Deze
partij stelt als de maat hetgeen de TOTALITEIT wil, en dit zien wij in de
praktijk als de mensen in de dorpen in vergaderingen uitzoeken hoe de dingen
gedaan moeten worden, het daarna doorgeven naar boven naar de partijleiding die
het dan op zijn beurt als maatregel afkondigt.
Al is de GROEP nu gesteld als de
TOTALITEIT, tňch is er nog steeds van een groep te spreken. Weliswaar is het
BENAUWDE er nu ŕf omdat IEDEREEN meetelt, en weliswaar is er NAAR BUITEN géén
AGRESSIE (omdat er buiten de totaliteit niets bestaat), en ook is er NAAR
BINNEN geen UITSLUITING, maar tňch is er een INSTITUUT, een LICHAAM, dat voor
de afzonderlijke mensen bepalend is. Een ieder heeft te buigen voor de WIL VAN
DE TOTALITEIT.
Uitgaande van de gedachte dat wij nog
steeds met DE GROEP te maken hebben moeten we wčl vaststellen dat China het
meest vergevorderd is. In de Sovjet-Unie is het een betrekkelijk kleine groep
die zonder meer zijn wil aan de mensen oplegt terwijl wij in de westerse DEMOCRATIEËN de hele zaak
zien verzanden in onderling gekrakeel van groepen die met elkaar om de macht
strijden. Maar ondanks de grote hoogte van China mogen wij toch niet van
werkelijk SOCIALISME spreken. In wezen is ook daar de maatschappij STATISCH
omdat de OMZETTING zčlf niet aan bod komt. En dat statische uit zich in de
eerste plaats in het feit dat DE MACHT en de OVERHEID in China niet afgeschaft
zijn.
Een maatschappij-structuur die de
GROEP als BASIS heeft kŕn nooit anders dan een OVERHEID met de daarbij
behorende MACHT opleveren. Dat die overheid tenslotte in het teken van de
ORGANISATIE komt te staan doet aan het machtsprincipe niets ŕf. Er blijft een
INSTITUUT bestaan dat de wil van de totaliteit dwingend ten uitvoer legt en
daaraan blijven de mensen ondergeschikt.
De totaliteit van het socialisme
De totaliteit die voor China geldt is
een wezenlijk ŕndere dan die waarin het SOCIALISME uitloopt. Omdat het namelijk
in het socialisme om het UITLOPEN IN (= het omzetten tot) totaliteit gaat, is het ONVERSCHILLIG
voor het RESULTAAT. De GROEP is van geen belang voor het socialisme, juist
ňmdat die groep tenslotte een wčrkelijk TOTAAL is. En in dat TOTAAL, dat een
optelsom van EXCLUSIVITEITEN is, is geen enkele exclusiviteit meer de maat. Er
is dan ook geen WIL VAN HET TOTAAL meer denkbaar, en dus ook geen OVERHEID en
geen MACHT. En pas dŕn kunnen we van een werkelijke ORGANISATIE gaan spreken.
De groep, die in China als totaliteit
geldt, kan er bovendien alleen maar zijn als de INDIVIDU nog niet geheel als
zodanig waargemaakt is. De ontwikkeling van de mensheid mag dan wel het punt
bereikt hebben waar de mens zichzelf als individu bewust is, evenzeer is het
feit dat dit IN DE PRAKTIJK nog bijna nergens čcht het geval is. Individu-zijn
houdt namelijk ook in het BEZITTER ZIJN van het bestaande, en dit is in het
grootste deel van de wereld nog lang niet gerealiseerd. Voor de meeste mensen
is er nog nauwelijks enig BEZIT, laat staan dat zij voor hun BESTAAN voldoende
hebben.
Voorts is het evenzeer een feit dat de
mensen vanuit de groepsidee noodzakelijk een GROEPSMORAAL opgelegd krijgen en dat betekent dat
de mensen zich niet volledig naar hun eigen aard en persoonlijkheid kunnen
gedragen. Ook in China, waar geen UITSLUITING is, is er geen mogelijkheid
werkelijk ZICHZELF te zijn, en dat houdt in dat DE ANDER ten opzichte van DE
EEN ook niet tot zijn recht kan komen. Slechts het volledig ZICHZELF OMZETTEN
geeft uitkomst.
Naar bladwijzers : MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No. 12
Nog een opmerking over China
Het is van belang er nog even
nadrukkelijk op te wijzen dat het in CHINA werkelijk om ALLE mensen gaat. Het
is voor het moderne denken niet gemakkelijk te verstaan dat men het enerzijds
over ŕlle mensen heeft om daarmee anderzijds toch alleen maar de CHINEZEN te
bedoelen. Voor het moderne denken wordt het dan al spoedig zó dat men in de
Chinese cultuur op onderwerping van de gehele wereld uit is zodat de gehele
wereld China wordt. Maar deze interpretatie van de Chinese cultuur is fout: ten
eerste is China niet op onderwerping uit omdat daarvoor het KENNEN, en
bijgevolg het ONTKENNEN, van de ANDER nodig is, en ten tweede omdat er
CULTUREEL voor de chinees BUITEN China niets bestaat. Deze gedachte is gegrond
in de OUDE cultuur van China; deze cultuur was het EERSTE ontwikkelingsmoment
van de mensheid, en dat betekent dat ŕlles nog in het teken van het ongebroken
en (nog) niet geanalyseerde GEHEEL stond. Dit eerste cultuurmoment is BLIJVEND,
juist op grond van het ongebroken GEHEEL, en ondanks het feit dat in de verdere
ontwikkeling het geheel toch gebroken en geanalyseerd wordt.
Dit cultuur-inzicht, dat is blijven
liggen omdat het begrip ONTWIKKELING ervoor niet van kracht is, is nog steeds
bepalend voor het Chinese culturele gedrag. En het is dan ook niet voor niets
dat de chinezen juist met het TOTAAL van ŕlle mensen komen, want het is dit
totaal dat onmiddellijk INHOUD van het GEHEEL is. Het STELLEN echter van de
TOTALITEIT is een stellen van een RESULTAAT van een proces en het is dus in
wezen DE GROEP, die zich in China waar maakt. En dit is een STATISCHE
aangelegenheid, een zaak die op HET BEHOUD van het BESTAANDE is gericht. Dit
betekent niet dat er geen VOORUITGANG in China mag zijn, het betekent alleen
dat alles zich BINNEN DE ZAAK moet afspelen. De VOORUITGANG is een van de
zekerste waarborgen voor het BEHOUD VAN DE ZAAK, i.c. de CHINESE STAAT.
Overigens geldt dit laatste voor ŕlles dat op een RESULTAAT gericht is: in onze
bedrijven gaat het óók om het BEHOUD van de zaak en daartoe is ook de vooruitgang,
de uitbreiding, de modernisering, enz. nodig. Hoe vreemd het ook mag klinken:
de “progressiviteit”, het gericht zijn op vooruitgang, werkt in wezen meer
BEHOUDEND dan VERANDEREND. Dit feit kunnen wij in onze westerse maatschappij
gemakkelijk zelf waarnemen….
De ontwikkeling van de groepsidee in
het westen
In ons overzicht van de
groepsontwikkeling ontbreekt een beschouwing over het westen. Weliswaar is het FASCISME een typisch
WESTERS verschijnsel te noemen, maar het ALGEMENE WERELDBEELD van de westerse
moderne cultuur is toch niet daarbij gelegen. Een PARTIJDICTATUUR als in
Rusland kennen wij praktisch niet en de Chinese gedachte is ons al helemaal
vreemd. Wat wij wčl kennen is de PERSOONLIJKE DICTATUUR - Portugal, Spanje,
Griekenland - maar die heeft in wezen niet met de GROEPSIDEE te maken. Wij
spreken hierover nader.
Wij hebben van het werkelijke
SOCIALISME gezegd: het is een BLIJVEND PROCES, waarbij de INDIVIDU (die er voor
zichzelf ALLEEN MAAR is en die zichzelf als ENIGE BEZITTER van het bestaande
kent) zichzelf OMZET TOT TOTALITEIT.
Dit betekent dat de INDIVIDU voor
zichzelf laat GELDEN dat HET ANDER en DE ANDER ER IS. Wij spreken hier
nadrukkelijk van LATEN GELDEN omdat dit zuiver een kwestie van ZELFBEWUSTZIJN
is. Het is een kwestie van BEWUST WETEN. Want het IK is bij de individu
ZELFBEWUST en juist dááraan komt DE ANDER ňpzetten.
In de praktijk van het dagelijkse
leven weten wij dit allemaal wel: wij spreken bijvoorbeeld van "rekening
houden met de ander", en dit is een zaak van BEREKENING, van OVERLEG, van
ZELFBEWUSTZIJN. En het is daarom ook een betrekkelijk KILLE en ONGEZELLIGE
aangelegenheid waarover we PRATEN, SCHRIJVEN en VERGADEREN. Dus: het werkelijke
socialisme is een ZELFBEWUSTE zaak, die we vanuit het IK moeten LATEN GELDEN.
Mčt het laten gelden van DE ANDER stellen wij de TOTALITEIT, omdat voor onszelf
de ŕnder letterlijk IEDEREEN kan zijn.
Het SOCIALISME is uitsluitend denkbaar
VANUIT DE INDIVIDU omdat de mens ZICHZELF alleen maar dŕn kan omzetten ALS HIJ
ER ZELF IS. En dit laatste heeft een grotere inhoud dan wij gewoonlijk menen:
het ER ZELF ZIJN betekent ook het er zijn ALS BEZITTER VAN HET BESTAANDE. En
deze gedachte vervult ons met schrik, omdat wij ten eerste met de
"bezitters" niet zulke beste ervaringen hebben, en ten tweede omdat
wij nog altijd zitten met een niet geringe CHRISTELIJKE ERFENIS, die ons leert
dat het BEZIT tot de verwerpelijke zaken behoort.
Bij de
"aardse goederen" zullen wij niet leven, en dus vinden wij het op
zijn minst een beetje beschamend dat het BEZIT een van de VOORWAARDEN voor
uitgerekend het SOCIALISME is. Maar intussen doen wij allemaal aan
BEZITSVORMING…! Het PROCES van het OMZETTEN TOT
TOTALITEIT levert, zoals wij al gezegd hebben, een RESULTAAT op: de totaliteit
van ALLE mensen.
Denken wij echter VANUIT deze
totaliteit, dan denken wij ons een GROEP - bestaande uit ŕlle mensen - waarvoor
uiteraard geldt dat de GROEP bepalend is voor het LEVEN VAN DE LEDEN. Hoe RUIM
we dit bepalend-zijn desnoods ook interpreteren, ALTIJD wordt de mensen de les
gelezen en altijd geldt voor ieder mens dat hij maar voor een klein gedeelte
met de groep SAMENVALT. Volledige ontplooiing is derhalve niet denkbaar.
Bovendien moet die totaliteit VERTEGENWOORDIGD worden, en dŕt levert een
OVERHEID op. Dat deze OVERHEID, volgens ons schema, de vorm van een BESTUUR
aanneemt doet aan de MACHTSPOSITIE niets ŕf. De groep als INSTITUUT is een
DWINGENDE zaak.
Het gericht-zijn op het RESULTAAT
levert dus een ONHOUDBARE situatie op.
Doordenkende kunnen voor het
SOCIALISME slechts één mogelijkheid vinden: de individuele mens stelt ZICHZELF
zo zuiver mogelijk als de BEPAALDE MENS, die hij FEITELIJK is, met zijn eigen
karakter, zijn eigen aanleg, vermogens, intelligentie, enzovoort. En dŕt
betekent dan onmiddellijk dat DAARAAN de ANDER voor hem zo zuiver mogelijk komt
OPZETTEN. Het zelfbewust laten gelden van het NAAR VOREN KOMEN van de ŕnder is
het blijvende OMZETTEN TOT TOTALITEIT.
De mens, voor wie dit geldt is de mens
als PERSOON; aan zijn ZO HELDER MOGELIJK ZICHZELF STELLEN is de ander in staat
hem te KENNEN. De ander kent hem dan niet naar de VOORSTELLING die hij van
zichzelf geeft, en dus naar zijn STATUS, zijn IMAGE, maar naar het HELDERE
BEELD dat hij van zichzelf geeft.
Dit is geen kwestie van ZICHZELF
DOORDRIJVEN, zoals voor de mensen tot nu toe gebruikelijk is, maar het is een
kwestie van REDELIJKHEID ten opzichte van de ander voor wie het NOODZAKELIJK is
dat hij mij kent zoals ik ben en niet zoals ik mij, terwille van allerlei
BELANGEN, vóórdoe….
Gewoonlijk wordt het zó gedacht dat
wij eerst dan SOCIAAL zijn als wij ons AANGEPAST hebben aan de anderen.
Evenwel is het resultaat hiervan een LEUGEN. Pas als wij het hierboven gezegde
doen zijn wij wčrkelijk SOCIAAL; wij vallen dan samen met de REALITEIT en dus
ook met de werkelijke verhoudingen.
En tot méér dan dat kan de
werkelijkheid niet komen.
Als wij het bovenstaande tot ons door
laten dringen en wij richten onze aandacht eens even op de "westerse
wereld", dan ontdekken wij dat juist dáár met het meeste recht van
SOCIALISME gesproken kan worden. Uiteraard klinkt dit absurd: de westerse
wereld staat bekend als een "kapitalistische", als een wereld van
"eigenbelang", waarin het socialisme een slechte voedingsbodem vindt.
Tot voorbeeld inzake het socialisme strekken juist de niet-westerse landen….
Zonder echter te stellen dat de
westerse wereld een voorbeeldige wereld is waarin het alles behoorlijk toegaat,
moeten wij ons tňch realiseren dat het juist in de westerse mens is dat het
sociale proces het meest zuiver voortgaat, een zaak overigens die door de
mensen zčlf nauwelijks herkend wordt en die dus ook weinig zelfbewust wordt
beleefd.
Dit neemt niet weg dat er tal van
verschijnselen zijn aan te wijzen die op het door ons bedoelde proces duiden:
de groeps- en partijvorming, die terwille van de (politieke) RESULTATEN alsmaar
nagestreefd wordt, blijkt onveranderlijk op een mislukking uit te lopen. Wij
vinden dan dat het ons
aan "solidariteit" ontbreekt en nemen dat onszelf kwalijk. De partijen
en groepen brokkelen
telkens weer ŕf door de innerlijke
TEGENSTELLINGEN.
Maar dat afbrokkelen en verdeeld-zijn
is niets anders dan het gevolg van het feit dat het de INDIVIDU OP ZICHZELF is
die de totaliteit wáár kan maken, en dat het WILLEN vormen van groepen in
strijd is met de IDEE die zich in de westerse mensen aan het realiseren is.
Feitelijk moeten wij de verbrokkelingverschijnselen dus POSITIEF beoordelen. En
dit temeer omdat voor onze westerse gesteldheid en de ontwikkeling daarvan
tenslotte DE OVERHEID, en dus ook de MACHT, gaat vervallen. Want, zoals wij al
gezien hebben: de overheid en de daarbij behorende macht zijn geworteld in de
GROEP. De overheid VERTEGENWOORDIGT de groep of een aantal
groepen. Maar DE PERSOON gaat niet op in de groep terwijl juist hij de
totaliteit van ŕlle mensen stelt. Hij REGEERT dus ZICHZELF, en hier ligt de
bodem van de ANARCHISTISCHE GEDACHTE.
Naar bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 13
Enkele opmerkingen
Het werkelijke socialisme komt in de
MODERNE westerse mens het zuiverst voor de dag. Dit betekent niet dat het de
socialistische BEWEGINGEN of PARTIJEN zijn die zich zo zuiver manifesteren.
Dit geldt alleen maar voor de
AFZONDERLIJKE INDIVIDU, oftewel de mens als PERSOON - voorzover die zich al
gerealiseerd heeft en voorzover die zich realiseren kŕn tot op dit ogenblik. In
de BEWEGINGEN en PARTIJEN komen wij eigenlijk een VERWORDEN socialisme tegen;
het heeft zich POLITIEK opgesteld. Dit betekent in de grond van de zaak dat het
zich WETENSCHAPPELIJK opgesteld heeft, en dat behoeft ons in deze periode van
de menselijke ontwikkeling niet te verwonderen:
ALLES WORDT TOT WETENSCHAP OMGEZET.
In de politiek wordt datgene dat voor
de zelfbewuste IK geldt tot ALGEMEEN GELDEND verheven. Het VERHEFFEN TOT
ALGEMEENHEID van de DINGEN is datgene dat wij als WETENSCHAP kennen. In deze
zin is het POLITIEKE socialisme tevens het WETENSCHAPPELIJKE socialisme.
Het VERHEFFEN TOT ALGEMEENHEID is in
feite het OPNEMEN IN EEN GROEP. Van hieruit gaat het in het politieke
socialisme vanzelf om een GROEP draaien. Met ŕlle beperkingen en, voor de
moderne individu, ŕlle ONMOGELIJKHEDEN van dien.
Die onmogelijkheden komen er
betrekkelijk snel uit: de partijen versnipperen en zij brokkelen ŕf. Zoals
gezegd komt dit doordat voor het socialisme geldt dat de INDIVIDU zelf zich
moet omzetten tot totaliteit. Hij moet ZICHZELF stellen als PERSOON - hij kan
(en mŕg) dat de ander niet ŕfdwingen.
Voor de mens ALS PERSOON geldt dat hij
werkelijk IN RELATIE STAAT tot de ander. Deze RELATIE is volledig ZELFBEWUST,
maar hij kan er pas zijn als de INDIVIDU er óók in MATERIEEL OPZICHT is. Dit is
in de MODERNE WERELD nog slechts in
PRINCIPE het geval; de mensen zijn nog volop bezig hun
MATERIEEL-ER-ZIJN te verwerkelijken, een zaak die voorlopig niet klaar is:
drie-kwart van de mensheid is er materieel nog niet. Deze mensen zijn nog AFHANKELIJK en ONZELFSTANDIG en zij
kunnen, voorzover zij zich wčl van hun individu-zijn bewust zijn, slechts
komen tot het vormen van GROEPEN en zich in die groepen richten op de
MATERIËLE verbetering van hun leven. De RELATIE tussen de één en de ŕnder is
dan bepaald door datgene dat de groep toelaat. Hij is dus bepaald door een
ONVOLLEDIGE individu.
Deze
situatie is in de MODERNE (westerse)
WERELD in principe opgeheven.
Voor de MODERNE mensen uit de westerse
wereld geldt dat zij IN PRINCIPE onafhankelijk zijn geworden, en dat zij IN
PRINCIPE op zichzelf staan. Van hieruit KUNNEN zij zich niet tot groepen
samenvoegen. Maar vanuit het feit dat de PRAKTIJK van hun zelfstandigheid nog
bijna ŕlles te wensen overlaat willen zij "ergens bij behoren". Het
OP ZICHZELF STAAN boezemt hun ANGST in, want zij kunnen zich op niets ANDERS
beroepen. Dit dubbele patroon verklaart veel van de problemen van de moderne
tijd. Onder andere verklaart dit dat vele moderne mensen wel met
hun relaties overhoop moeten liggen: er is een zoeken naar ECHTHEID en tevens
een steeds weer FALEN ten opzichte van de ANDER.
Het OP ZICHZELF STAAN, dat voor de
werkelijke individu geldt, houdt geen EENZAAMHEID in. Voorlopig dčnken de
moderne mensen dit wel. Maar de feiten liggen immers zo dat DE ANDER juist naar
voren komt als IK OP MEZELF STA. Evenwel is die ander in dit laatste geval ECHT
DE ANDER, zoals ikzelf ook ECHT ben. De relaties van vroeger - waarnaar velen
van ons terugverlangen -waren ONECHT; iedereen was verscholen achter zijn
MASKER. Die relaties waren ook AFHANKELIJK, en wij waren ervan afhankelijk. En
door de ONECHTHEID van het geheel waren wij FEITELIJK allemaal werkelijk
EENZAAM, want er was niemand die DE ANDER ontmoette. Ook als wij onszelf
WEGCIJFERDEN terwille van de ander was er geen sprake van een ONTMOETING, laat
staan een RELATIE. Er was een OPZUIGEN van elkaar in een psychisch zéér
ONZINDELIJKE GEVOELSVERHOUDING. Het ZICHZELF OPOFFEREN wordt tot op heden hoog
aangeslagen omdat het de individu ONTKENT; de werkelijke betekenis van dit
ontkennen wordt nog nauwelijks gezien. Jan FOUDRAINE vertelt in "Wie is van hout" hoe door de medische en
verplegende zorg de weg naar genezing, of althans verbetering, wordt ŕfgesloten
JUIST OMDAT de individu ONTKEND wordt door de opofferende verzorging. En ook
het verplegend personeel blijkt niet in staat ZICHZELF te zijn: het MASKER van
de witte jas geeft hun een veilig gevoel van ECHTHEID.
Twee psychische verhoudingen
Wij hebben tot nu toe steeds gesproken
over de RELATIE tussen de éne mens en de ŕndere mens. Deze relatie is gebaseerd op de mens, uitgewikkeld als
IK. Het gaat dan ook over de verhouding tussen twee BEPAALDE mensen die zich
zelf en elkaar laten gelden als EENHEDEN IN HET TOTAAL. Dus als afzonderlijke
mensen in de totaliteit van de mensheid. Het zijn de mensen voorzover zij
MAATSCHAPPELIJK met elkaar omgaan: op het werk , op straat, in het verkeer, bij
hun gezamenlijke ontspanning, enzovoort. Het zijn de mensen voor zover zij
BURGERS van een land of van de wereld zijn.
Twee VERHOUDINGEN evenwel vallen
hierbuiten: de verhouding tussen twee mensen welke we LIEFDE noemen, en de
verhouding tussen MOEDER EN KIND welke we kunnen samenvatten onder het begrip
HET GEZIN.
Dat deze verhoudingen buiten het
terrein van de RELATIE vallen blijkt hier uit dat zij door de eeuwen heen voor
de ontwikkeling van het ZELFBEWUSTE ontoegankelijk zijn gebleken. Naar de VORM
zijn deze verhoudingen wčl gewijzigd, maar die opeenvolgende wijzigingen
vertonen geen enkele ONTWIKKELINGSLIJN; de zaak heeft zich niet naar HOGERE
VORMEN of REDELIJKER VORMEN toe ontwikkeld. De voortgang van de geschiedenis
leverde inzake de LIEFDE en het GEZIN slechts ANDERE vormen op. De zaak zčlf
is steeds gebleven wat hij was: niet te beredeneren, niet redelijk te
beďnvloeden, en dus: NIET-ZELFBEWUST.
Dat het in de LIEFDE en in het GEZIN
niet-zelfbewust toegaat wil niet zeggen dat de redelijkheid, zoals die in de
RELATIE van kracht is, er dan maar uitgedacht moet worden. Het wil alleen maar
zeggen dat wij te doen hebben met een BEWUST-
ZIJNSVERHOUDING, die door zijn primair
LEVEND-ZIJN aan člke BEREKENING en aan člke BEPALING ontsnapt. En die daaraan
BLIJFT ontsnappen.
Maar dat wil niet zeggen dat die
BEWUSTZIJNSVERHOUDING in zichzelf niet redelijk zou zijn.
De ANDER, zoals die vanuit het
ZELFBEWUSTZIJN kennen en tot hem IN RELATIE staan, komt als zodanig in het
BEWUSTZIJN niet voor. Uit de geschiedenis blijkt dan ook dat er ten opzichte
van DE ANDER allerlei mogelijk is zonder dat het BEWUSTZIJN zich ertegen
verzet. Ten tijde van de NEGERSLAVERNIJ
was er in de mensen géén verzet want voor hun BEWUSTZIJN was die slaaf er niet
als DE ANDER. Toen er eindelijk wčl verzet kwam was dat bij mensen die zich VAN
ZICHZELF bewust waren als INDIVIDU en die van daaruit ZELFBEWUST de ANDER
ontdekt hadden. Het waren dus ENKELINGEN die zich verzetten.
Tot die ENKELINGEN behoorden ook de
DENKERS die zich alsmaar afgevraagd hebben hoe het tussen de mensen onderling
ooit terecht moest komen. Maar zij konden nog niet anders dan DE ANDER vanuit
het BEWUSTZIJN denken en daarom kwamen zij onveranderlijk met de eis van LIEFDE
en BROEDERSCHAP terwijl zij tevens beseften hoe ONMOGELIJK die eis was. Daarom stelde KANT het beroemde "Du
sollst": hij zag de DWANG als enige mogelijkheid. En altijd was het het
INDIVIDUELE dat diende te vervallen; het ging er dus om dat IEDERE MENS zich
als ALGEMEENHEID zou laten gelden. Zijn redding lag in het TRANSCENDENTE.
De ANDER is in het BEWUSTZIJN aanwezig
als ALGEMEENHEID; het bewustzijn weet dat hij er is en ook dat hij BEPAALD is,
maar hij is niet ALS BEPAALDHEID aanwezig. Als voorbeeld kunnen wij denken aan
een ROMANFIGUUR: Dmitri Karamazoff is in de roman van DOSTOJEWSKI voor ons
volkomen aanvaardbaar…. maar hij is in het KUNSTWERK als ALGEMEENHEID (gestalte
van een IDEE) gesteld. Dmitri wordt voor ons onmiddellijk een groot PROBLEEM
als hij in onze huiskamer concreet binnenstormt (want hij was niet erg
bedeesd…!).
Evenzo is DE ANDER voor ons als
algemeenheid aanvaardbaar, en evenzeer ONAANVAARDBAAR, maar als concrete mens
is hij een probleem.
Dus: het BEWUSTZIJN kčnt DE ANDER
(zoals wij hem nu steeds bedoelen) helemaal niet, en bijgevolg is ten opzichte
van hem ALLES MOGELIJK.
In de loop der geschiedenis is het
BEWUSTZIJN voortdurend als NEGATIEF beoordeeld; het was de bron van allerlei
kwaad, van willekeur en van driften. Wij begrijpen nu waarom. Maar het
BEWUSTZIJN is niet negatief, het is bij iedere mens PUNTGAAF. De LEVENDE mens
is echter niet tot deze puntgave algemeenheid terug te brengen - wat bijvoorbeeld
tegenwoordig wel met YOGA
en ook met DRUGS geprobeerd wordt - en ook kan hij niet WETENSCHAPPELIJK als
algemeenheid gesteld worden zonder GROEPSMENS te zijn. Hij kan er slechts
werkelijk als PERSOON zijn en zo VANZELF de ŕnder laten gelden.
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No. 14
De uitwikkeling van het zelfbewustzijn
Wij hebben intussen begrepen dat omstreeks
1900 de mens als INDIVIDU voor de dag is gekomen. Dit betekent dat vanaf dat
moment de UITWIKKELING oftewel "het zich waarmaken" aan de gang gaat.
En het is vooral met deze uitwikkeling dat wij ons bezig zullen houden.
Wellicht ten overvloede wijzen wij er
op dat de gang van zaken tijdens die UITWIKKELING van de individu er een is
zonder enige romantiek, zonder verhevenheid en zonder emotie. Want het is een
zelfbewuste aangelegenheid, een zaak die WETENSCHAPPELIJK DENKEND waargemaakt
wordt. Het gaat werkelijk over een ZAAK en daarover wordt gedacht alsof het
over DE DINGEN gaat. Het is een PRAKTISCHE onderneming die alle kenmerken
daarvan vertoont, o.a. dit belangrijke kenmerk dat de MISLUKKING steeds aan het
GELUKKEN voorafgaat. Wij kunnen dit aan ňnze maatschappelijke ontwikkeling
gemakkelijk waarnemen: het zijn onveranderlijk de mislukkingen die de mensen
op het spoor van de juiste weg zetten. En daarbij moet dan nog aangetekend
worden dat die "juiste weg" voorlopig alleen maar een BETERE WEG is.
Tijdens het zich waarmaken als
INDIVIDU leven de mensen in een KILLE WERELD en in deze kille wereld liggen
vele SPANNINGEN die hun oorsprong vinden in het feit dat de mens eigenlijk niet
in een BEREKENING ňpgaat en dat hij niet kan LEVEN in een wereld die ALLEEN
MAAR MAATSCHAPPIJ is. Dat wil zeggen: een wereld die zichzelf alleen maar kent
als een samenstel van RELATIES.
Daarom verlangt de MODERNE MENS terug
naar zijn JEUGD toen daar nog de GROTE IDEEEN waren: de hoopvolle idee van het
SOCIALISME en, daarvoor, die van de grote FRANSE REVOLUTIE. De grote ideeën van
de filosofen en kunstenaars die in de mensen een ROMANTIEK opriepen welke
gericht was op een verheven doel. Dit terugverlangen komt tegenwoordig in
sterke mate naar voren als een NOSTALGIE, die zich richt op de oude dingen:
kleding, huizen en huisraad, muziek. En ook voor de mensen PERSOONLIJK een
verlangen naar JEUGD, naar onberedeneerde GEVOELENS en naar LIEFDE.
Maar ŕl het GROOTSE is voor de MODERNE
MENS in feite voorbij en het komt nooit meer terug. Waren vroeger de
kunstenaars in staat GROTE COMPOSITIES te maken, composities die een GROOT
GEHEEL te zien gaven, thans gelukt het hen nauwelijks een ADEMTOCHT vast te
houden. Op zijn best één bladzijde muziek, op zijn best een zéér korte
novelle…. terwijl de denkers nauwelijks meer in staat zijn zich tot een thema
te bepalen en dat uit te werken tot een groot evenwichtig geheel.
De ontwikkeling is echter niet
omkeerbaar; de INDIVIDU moet zichzelf realiseren en dat is de enige weg die tot
een wereld leidt die DEUGT. Het wordt trouwens hoog tijd dat de moderne mensen
zich er eens van bewust worden dat ŕlle levensmogelijkheden, die thans voor
hen gelden, te danken zijn NIET AAN DE GROTE IDEEEN , niet aan de EMOTIES, de
LIEFDE, de SCHOONHEID, maar héél zakelijk aan de UITWIKKELING VAN DE INDIVIDU.
Daaraan danken wij, in het westen onze grote VRIJHEID (vergeleken bij de rest
van de wereld); daaraan danken wij dat wij bijvoorbeeld zonder levensgevaar
kunnen filosoferen, en - als wij daartoe de moed en de aanleg hebben - dat wij
zonder levensgevaar ons EIGEN LEVEN kunnen laten zijn wat het voor ons zijn
moet.
Wij danken deze dingen niet aan een
eventuele RUIMDENKENDHEID van de mensen, en nog minder aan een regering of iets
dergelijks: wij danken ŕlles dat in de praktijk van ons DAGELIJKSE LEVEN
mogelijk is aan ONSZELF voorzover wij allen IN PRINCIPE INDIVIDU ZIJN.
Gemakkelijk is vast te stellen dat
overal waar het accent van de samenleving nog in sterke mate op het BEWUSTZIJN
ligt, en dus een EMOTIONELE SFEER teweegbrengt, dat daar overal het DAGELIJKSE
LEVEN erg ONVEILIG is. Dat men daar nauwelijks ZICHZELF kan zijn en dat men
daar voor een GEDACHTE gestraft wordt.
Het is dan ook lRREEEL om terug te
verlangen en te dromen van het GROOTSE want geen enkele GROTE CONCEPTIE is in
staat om de mens ALS DAGELIJKS LEVEN terecht te brengen. Sterker nog: de GROTE
GEDACHTEN zijn in wezen AFGEWEND van het dagelijkse leven en leveren daarin
dan ook onveranderlijk EEN BREUK op.
Om dit te begrijpen richten wij onze
aandacht nog even op het BEWUSTZIJN en de rol die dit in de geschiedenis
gespeeld heeft.
Het bewustzijn
In člke mens ligt een BEWEEGLIJK BEELD
van de gehele werkelijkheid; dat beeld is in elke mens GAAF. De mens ZIET IN
ZICHZELF dat beeld. We zouden kunnen zeggen dat de werkelijkheid ZICHZELF IN
DE MENS SPIEGELT - vandaar dat vele oudere denkers getracht hebben het
BEWUSTZIJN te typeren als SPIEGELING.
Waarom dit zo is kunnen wij nu niet
bespreken en ook kunnen wij nu niet uiteenzetten waarom IN de mens HET ZICHT
op dat BEELD om te beginnen VERTROEBELD is en waarom tijdens de VOORTGANG DER
GESLACHTEN deze VERTROEBELING zich opheft - zonder evenwel ooit geheel
opgeheven te worden.
Als wij spreken over het "zich
ontwikkelen" van de mensheid, welke ontwikkeling als RESULTAAT de
"geschiedenis" oplevert, dan hebben wij het feitelijk over het zich
OPHEFFEN VAN DE VERTROEBELING. Dit zich opheffen levert voor de mens ZELFBEWUSTZIJN
op: alles wat hij hoe dan ook aan de weet is gekomen is ZELFBEWUSTZIJN
geworden.
Het is te begrijpen dat aanvankelijk
HET BEELD - hoe vertroebeld ook - domineerde in de mensen. Weliswaar kwamen
zij allerlei aan de weet, maar dat stond niet in het teken van de KENNIS op
zichzelf, maar in het teken van dat BEELD. Aangezien in dat BEELD ŕlles
aanwezig is, maar dan niet als BEPAALDHEID doch als ALGEMEENHEID, was alle
KENNIS, en dus alle ZELFBEWUSTZIJN, door het ALGEMENE gekenmerkt. Dit zijn de
GROTE GEDACHTEN die een ALLESOMVATTEND karakter hebben en die voor ŕlle mensen
gelijkelijk geldend zijn.
Maar die tevens voor de mens als JIJ
EN IK, de DAGELIJKS LEVENDE MENS, geen redding konden brengen. Want die LEVENDE
MENS is in het BEWUSTZIJN niet aanwezig; hij is er slechts als ALGEMEENHEID,
en dus feitelijk als FICTIE. En dat blijft in deze situatie zo, want het
bewustzijn (het BEELD) ontwikkelt zich niet: het is al de GEHELE WERKELIJKHEID.
Naarmate evenwel de mens meer aan de
weet komt verliest het BEWUSTZIJN zijn DOMINERENDE KARAKTER; het gaat steeds
meer om de KENNIS en voor de MODERNE MENS vanaf ca. 1900
gaat het om het OPHEFFEN VAN DE VERTROEBELING.
Wat hij bij dat OPHEFFEN te zien krijgt in zichzelf ONTGAAT de moderne mens:
het BEELD heeft zijn belangstelling niet. En daarmee heeft voor hem het
ALGEMENE ŕgedaan, d.w.z. het algemene voorzover dat een GEHEEL is. Dan komt de
MODERNE mens terecht bij ZICHZELF, lévend, NU EN HIER.
Voordat het zóver was, dus vóór de
MODERNE MENS, was er ALLES mogelijk ten opzichte van DE ANDER.
Voorzover die ander IDEE was (dus
algemeenheid) was hij uiteraard ONZE BROEDER en hadden wij hem LIEF, maar in de
PRAKTIJK deden wij ŕlles met hem: op het
SLAGVE LD gingen hem zonder gewetensbezwaar te lijf, mits wij daartoe
GEMOTIVEERD waren. Dat wil zeggen: hij moest voor ons een ALGEMEEN KWAAD
voorstellen. De ANDER ALS ALGEMEEN KWAAD. De čchte ANDER mocht hij voor ons
nooit worden, want dŕn gingen wij zijn wonden verzorgen en wij weigerden hem
verder kwaad te doen. Het is te begrijpen dat het "gemotiveerd zijn"
om de ander te doden in feite een toestand van VERLAAGD ZELFBEWUSTZIJN is. Een
dergelijke toestand is voor de zelfbewuste moderne mens MISDADIG.
In de LITERATUUR van vóór 1900
komen wij veel verhalen over de LIEFDE tegen,
en onveranderlijk lopen die liefdes in niets uit: de DOOD. Het beroemde verhaal
van TRISTAN EN ISOLDE is hiervan een goed voorbeeld: de LIEFDE tussen beiden
was ALLESOMVATTEND; zij was SCHOONHEID, KLEUR, WARMTE en HELDENDOM.
Dit is de liefde als ALGEMEENHEID, en
die liefde sneuvelt ONMIDDELLIJK aan het DAGELIJKSE LEVEN: het andere en de
ander, praktisch aanwezig, maakten die algemeenheid onmogelijk. Vrijwel ŕlle
mensen maken dit zčlf ook mee: in hun VERLIEFDHEID kan alles en is alles schoon
en verheven: de geliefden zijn elkaar ALGEMEENHEID. Maar die algemeenheid houdt
spoedig op; zij leren elkaar kennen als BIJZONDERHEID en die zaak ONTKENT het
algemene. Daarmee is die grote LIEFDE wčg: zij is DOOD. Voor de BIJZONDERHEID
is geen plaats.
De MODERNE MENS, in al zijn
ZAKELIJKHEID, is de EERSTE MENS op deze wereld voor wie
VOORLOPIG IN PRINCIPE de weg naar "čchte liefde" geopend is. Hij kan VANUIT ZICHZELF de
ANDER kčnnen en met dit gegeven uit het DAGELIJKSE LEVEN, en GEBASEERD OP DAT
LEVEN, de liefde waarmaken. En dat kan hij als hij in staat is zich naar HET
BEELD (het bewustzijn) te richten. Maar hij kan het niet als hij zich richt op
het OPHEFFEN van de VERTROEBELING (zie boven). Dan komt hij hoogstens tot
kortstondige VERLIEFDHEDEN waarin niet eens meer getrŕcht wordt van het leven
iets te maken - wat de ouderwetse mens vanuit zijn algemeenheid nog wčl deed. Hij vond dat je van
bijvoorbeeld het huwelijk “iets moest maken”.
Naar
bladwijzers De moderne
wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10
t/m 14 ; { 35 t/m
37(Multinationals – Democratie) } en 69
;
De
ontwikkeling v/d Groepsidee – Slavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11
, 15
, 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;
No. 15
Het opheffen van de vertroebeling
Voor de MODERNE MENS geldt dat hij
gericht is op het OPHEFFEN van de vertroebeling die hem in zichzelf belet een
helder ZICHT te hebben op het BEELD van de werkelijkheid, zoals dat in elke
mens aanwezig is. Het gaat de moderne mens niet om het BEELD zelf, zodat het
hem dus niet om het BEWUSTZIJN gaat. Hij wil louter en alleen de vertroebeling
OPHEFFEN. Dit opheffen is een zaak van LOGICA; hij moet WETENSCHAPPELIJK tewerk
gaan. En ŕls hij dat doet, en voorzover hij dat in een bepaald geval gedaan
heeft, is voor hem de kous ŕf.
Het is opvallend dat de moderne mens,
die wij allemaal zčlf ook zijn en die wij dus ook voortdurend om ons heen zien,
eigenlijk niet geďnteresseerd is bij de KENNIS, die hij verwerft. En ook valt
op dat hij geen wezenlijke belangstelling heeft voor de DINGEN: hij
VERWAARLOOST zijn KENNIS en de DINGEN komen bij hem in een LUCHTLEDIG te
hangen. Het toepassen van zijn kennis in BELANGENAANGELEGENHEDEN en nooit ten
gerieve van IEDEREEN (belangeloos) en het vervaardigen en bezitten van de
DINGEN ook om het EIGEN BELANG, zijn verschijnselen die een gevolg zijn van het
feit dat het de moderne mens niet om de dingen en de kennis gáát. Het gaat hem
om het OPHEFFEN, en dat dááraan KENNIS en DINGEN meekomen is vanzelfsprekend.
De uitwikkeling van de moderne mens
tot ZELFBEWUSTZIJN is een proces waarbij die mens niet zelfbewust IS, maar
zelfbewust WORDT. En in dit "worden" zit de verklaring voor de
menselijke wanorde. Interesse voor het zelfbewuste zčlf is er niet (al lijkt
dit vaak ŕnders) en ten aanzien van het BEWUSTZIJN is de moderne mens wel
helemaal een BARBAAR.
Deze barbaar komt er inderdaad toe
zichzelf als bewustzijn te ONDERZOEKEN en te ANALYSEREN en, zoals we straks
zullen zien, zichzelf te VERWILDEREN, maar dat geschiedt allemaal vanuit het
OPHEFFEN. Het is dus een WETENSCHAPPELIJKE zaak die in zichzelf géén WAARHEID
vindt. Daarom blijft het een slag in de lucht, die vaak zelfs een duidelijk
MISDADIG karakter aanneemt. Wat bijvoorbeeld te denken van
"geleerden" die de menselijke geest onderzoeken op zijn manipuleerbaarheid,
in de hoop eventueel tot een mensenras te komen dat langs wetenschappelijke
methoden "afgesteld" is om het voorgeschreven "gelukkige"
leven zonder problemen te kunnen leven.? Zo’n geleerde bemerkt niet dat hij,
hoewel strikt WETENSCHAPPELIJK doende, bezig is met een ONMENSELIJKE, zelfs
MISDADIGE, zaak. Het gaat ons nu niet om de vraag of die geleerden deze
SCIENCE-FICTION zullen kunnen doorzetten in de praktijk, het gaat ons er om dat
zij hun onmenselijkheid niet bemerken.
Het ZELFBEWUSTE (de kennis, de dingen)
wordt door de moderne mens VERWAARLOOSD: hij brengt het wčl te voorschijn, maar
als het zover is laat hij het achteloos slingeren. Zoals een fiets langs de
straat….
Het BEWUSTE wordt door hem VERSCHEURD,
uit haar verband gerukt, met voor de moderne mens als onmiddellijk gevolg:
VERWILDERING. Deze verwildering heeft op zichzelf niets met de MORAAL te maken, maar de
oude en de heersende moraal
zijn wčl aan die verwildering ONDERHEVIG. Een verschijnsel dat wij zčlf kunnen
constateren….
Vertroebeling en verwildering
Wij hebben gesproken over de
VERTROEBELING van het ZICHT op het BEELD. Deze vertroebeling is een
ONTWIKKELINGSKWESTIE: naarmate de ontwikkeling vordert heft vanzelf de
vertroebeling zich op. Een WAZIG zichtbaar beeld is niet VERTEKEND. Een
schilderij in het halfduister is nog steeds een mooi schilderij; de EENHEID is
er niet uit al is er weinig genuanceerd te zien.
De VERWILDERING is een CULTUURKWESTIE
die in onze moderne cultuur speelt: er is al erg veel genuanceerd te zien, maar
wat er te zien is wordt als een DETAIL uit het schilderij APART GEZET en
daarmee ontdaan van elke harmonische samenhang. Daarmee is het bewuste
VERSCHEURD, het lijdt nu een ONSAMENHANGEND leven dat nergens rust vindt, dat
nergens vorm vindt (moraal
in de goede betekenis van het woord), dat nergens schoonheid vindt (moderne
kunst) en dat nergens liefde vindt (maar wčl "sex"). Dat betekent VERWILDERING.
De Spielerei van de moderne mens
De moderne mens weet geen raad met het
BEELD dat in hem aanwezig is; vanuit zijn cultuur kan hij geen aansluiting
vinden bij zijn BEWUSTZIJN en het is hem zózeer een RAADSEL dat hij in de
PSYCHOLOGIE gewoonlijk over zijn ONDERBEWUSTZIJN rept. Zonder dat hij in de
gaten heeft dat, zo er al zoiets als een "onderbewustzijn" bestaat,
dit in geen geval een situatie van het BEWUSTZIJN kan zijn, omdat met het BEELD
zčlf geen duisternissen, verdrongenheden of zelfs afwijkingen zijn te rijmen.
Het BEWUSTZIJN is in de moderne mens
weggeëbd, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat het er niet meer is. Het is
er wel voor de moderne mens, maar het is er als iets ŕnders: als een
DRIFTLEVEN, een INSTINCTLEVEN, een ZIELELEVEN…. en
wat er nog meer aan termen gehoord
wordt.
Intussen laat het bewustzijn zich
natuurlijk toch gelden, is het niet als een onmiddellijk BEELD of een FLARD van
een beeld, dan toch via de PSYCHE. En zo roept het bewustzijn een GEMIS in de
mensen op, een gevoel van LEEGTE en een VERLANGEN naar iets overweldigends dat
MOOI en EDEL en GROOTS is. Wij wezen reeds op enkele verschijnselen, zoals de
NOSTALGIE.
Als wij die moderne mens gadeslaan
valt ons op dat hij eigenlijk een erg KINDERACHTIG mens is. Hij stelt zichzelf
dan ook zo: volgens de televisie-reclame is de vrouw een MOOIE WEZENLOZE die
blij is met de nieuwste WASMIDDELEN, terwijl de man een LUMMEL is, die uit de
pot met jam snoept. Elke reclame haakt in op een mens die zichzelf als iets
BELACHELIJKS ziet, zonder dat zčlf belachelijk te vinden.
De moderne mens heeft LIEFHEBBERIJEN,
die niets anders dan een OPVULLING van de LEEGTE zijn; hij houdt van SPELEN en
SPORT zonder het čcht te doen, want het gaat hem om PRESTATIES en doorgaans ook
om GELD; hij houdt ervan NAAR BUITEN te gaan, maar hij DOET HET NIET: hij gaat
met zijn MOBIELE HUIS ergens staan waar IEDEREEN staat en het komt niet in hem
op om zijn eigen weg te gaan en werkelijk de natuur op te zoeken.
Op ŕlle terreinen van het LEVEN - dus
niet als het over HET WERK gaat - zien wij het BELACHELIJKE: de moderne mens is
bezig met SPIELEREI, en dat wil zeggen dat MEN SPEELT ALSOF MEN SPEELT. En dat
men SPEELT ALSOF MEN LEEFT…. Voor al het LEVENSGEDOE van de moderne mens geldt
dit: hij speelt alsof hij sexualiteit is, alsof hij kunstzinnig is, alsof hij
kunstenaar is, alsof hij een ruimdenkend mens is, alsof hij een hobby heeft,
alsof hij gelooft in idealen, enzovoort….
Het BELACHELIJKE van deze mens is
gegrond in DE VERKLEINING VAN HET BEELD.
Wij hebben er al op gewezen dat HET
BEWUSTE altijd in de mens een ALGEMEENHEID is. Het LEVENSGEDOE cirkelt dus om
ALGEMEENHEDEN: werken voor het werk (hobby), naar buiten om buiten te zijn, de
mooie dingen omdat zij mooi zijn, enzovoort. Maar de moderne mens stelt deze
algemeenheden als BIJZONDERHEDEN, en daarmee komen zij los te staan van het
BEWUSTZIJN. Zij zijn plotseling KLEIN geworden en daarmee zijn zij BELACHELIJK.
In de HUMOR wordt de "verkleining van het beeld" welbewust
TOEGEPAST. Men moet er om lachen.
Als een mens bijvoorbeeld zijn
VERDRIET, om een verloren kind of geliefde, laat gelden als IETS BIJZONDERS,
dan ervaren wij die mens als ZIELIG en daarmee bedoelen wij dat hij
BELACHELIJK is. Laat hij het gelden als een ALGEMEENHEID, dan vinden wij hem
een WIJS MENS. Hij laat het ALGEMENE blijven wat het is en daarmee blijft hij
zčlf RUIMTE en EVENWICHT. En dergelijk mens valt niet ten prooi aan de
VERWILDERING.
In de SEXUALITEIT bijvoorbeeld heft de
moderne mens de TABOES op, maar dat is niet zo: hij STELT ze juist, maar dan
als GEEN TABOE. Daarmee denkt hij de zaak te VERRUIMEN, maar in feite VERKLEINT
hij alles. Het is SPIELEREI, hetgeen dan ook duidelijk uit de
"sex-lectuur" blijkt.
De verhoudingen uit het BEWUSTZIJN
worden als ZELFBEWUSTE VERHOUDINGEN gesteld en daarmee VERKLEINEN, VERENGEN,
zij zich tot een METHODE: de methode om te leven. Deze methode is de mensen AAN
TE PRATEN (vanwege het zelfbewuste) en zo ontstaat er een CONFECTIE-LEVEN: een
GEPROGRAMMEERD UNIFORM GEDOE waarbij iedereen dčnkt het zelf te doen en
zichzelf te zijn. Maar na korte tijd is er weer een ander GEDOE in de mode en
dan denkt iedereen wéér zichzelf te zijn, zodat wij tenslotte kunnen vragen:
zit er in de moderne mens wel WAARHEID..? Hij kčnt een heleboel WAARHEDEN,
samen te vatten onder de term 1+1=2, maar die leveren geen WAAR leven op….
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19
, 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 16
Bladwijzers: De ontwikkeling v/d Groepsidee – Slavernij-nr.
13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;
Nogmaals het
ontwikkelingsproces
Al bij verschillende
gelegenheden hebben wij het ONTWIKKELINGSPROCES ter sprake gebracht. Daarbij
hebben wij er steeds op gewezen dat het om een PROCES gaat, en dat er voor de
mensen geen mogelijkheid is om in te grijpen in de gang van zaken. De ontwikkeling
van de mensheid zet zich door via de OPEENVOLGENDE GESLACHTEN.
En tijdens dat proces heft
de VERTROEBELING, waarover wij de vorige keren gesproken hebben, zich op: de
zaak wordt meer en meer HELDER. Wanneer wij nu hebben gesteld dat het de
cultuur van de MODERNE MENS is om zich bezig te houden met dat OPHEFFEN zčlf,
dan mogen wij daaronder niet verstaan dat hij wčl in staat zou zijn het proces
te beďnvloeden. Maar ook de moderne mens kan het proces niet versnellen of
vertragen; hij heeft slechts ontdekt DAT de zaak zich opheft, en nu gaat hij de
gehele hem bekende werkelijkheid DOORLICHTEN. Hij gaat ALLES zo volledig
mogelijk in het licht van die opheffing stellen.
Het opheffen van de
vertroebeling levert in feite de WERKELIJKE SITUATIE op waarin zich de mens in de
kosmos bevindt. Maar dŕt resultaat komt pas voor de dag als de mens tenslotte
VOLWASSEN geworden is.
De WERKELIJKE SITUATIE voor
de mens is deze dat HIJ ER EIGENLIJK ALLEEN MAAR ZELF IS. Hij ontdekt derhalve
tenslotte ZICHZELF. Deze gedachte is niet nieuw: reeds de GRIEKEN hielden zich
het "KEN UZELF" voor. Hierbij dient opgemerkt te worden dat die
Grieken iets ŕnders bedoelden dan wij. Voor de Grieken was het LAATSTE STATION
het “zichzelf kennen”, en dat hield tevens een kennen van de werkelijkheid in.
Dat bedoelen wij nu, in het verband van onze overdenkingen, ook. Maar
gewoonlijk bedoelt de moderne mens zichzelf, als BESTAAND GEVAL, als
UITGANGSPUNT te nemen en via ANALYSE zijn eigen STRUCTUUR te ontdekken. Dit is
in zekere zin een PSYCHOLOGISCH onderzoek dat tenslotte antwoord geeft op de
vraag WAARUIT DE MENS BESTAAT.
De mens KAN alleen maar
ZICHZELF ontdekken. Hij ontdekt WAT IK BEN. De drie grote mijlpalen op de weg
naar zich zelf hebben wij reeds via een ŕndere gedachtengang aangegeven (zie
de eerste stencils), maar thans kunnen wij zeggen:
a)al in de OUDHEID was IK
alsnog IN DE ALGEMEENHEID (van het bewustzijn) opgenomen. Voorzover IK me liet
gelden was dat altijd als zuivere ALGEMEENHEID.
Wij kunnen dit duidelijk
vaststellen aan het MOEDERRECHT en aan de RELIGIEUZE PROSTITUTIE.
b) in EUROPA ben IK TEMIDDEN
VAN HET ALGEMENE; het is een feit dat IK BESTA en ik ben van daaruit bezig
MEZELF WAAR TE MAKEN als dat enige geval dat bestaat. Als zodanig máák ik me
dan ook waar: het eindigt met mezelf ALS INDIVIDU.
c) als MODERN MENS tref ik
mezelf aan TEGENOVER DE ALGEMEENHEID. Ik ben nu van het ALGEMENE vrijgekomen en
kan het OBJECTIEF beschouwen. Dat daarbij dit algemene door mij niet meer als
MIJN EIGEN BEWUSTZIJN wordt gezien, maar als een werkelijkheid BUITEN MIJ, is
een voor de hand liggende consequentie.
Zoals wij reeds uiteengezet
hebben is het BEELD van de werkelijkheid in zichzelf door en door
ALGEMEENHEID. Er is niets dat als BIJZONDERHEID in het BEELD naar voren komt.
In deze gedachtengang hebben wij één factor buiten beschouwing gelaten. Het
feit namelijk dat het BEELD zich IN MIJ bevindt heeft als consequentie dat IK
voor het bewustzijn wčl als bijzonderheid bekend ben. Weliswaar belet het
VERTROEBELD-ZIJN mij dat BEKEND-ZIJN te herkennen, maar dát neemt niet weg dat
het feit er toch is.
Op dit punt gekomen moeten
wij goed opletten: het BEELD (= het bewustzijn) is IN MIJ aanwezig , maar het
is niet AAN en DOOR mij bepaald. Het is voor iedere mens HETZELFDE VOLLEDIGE
BEELD. En ook het feit dat IK aan mijn eigen BEWUST-ZIJN bekend ben is niet aan
en door mij bepaald. Aan en door mij bepaald is slechtsde MATE VAN
VERTROEBELING, enerzijds door het
ONTWIKKELINGSMOMENT waarin
ik leef, en anderzijds door mijn PERSOONLIJKE GESTELDHEID.
De enige ZEKERE
BIJZONDERHEID, die er voor MIJ is, ben IKZELF. AL HET ANDERE en DE ANDEREN leer
ik kennen VIA IETS ANDERS. Hier spelen waarneming, ervaring en informatie een
rol. Buiten het KENNEN VAN MEZELF is er voor mij géén DIRECT kennen mogelijk.
Ik kan dus alleen maar MEZELF leren kennen in feite.
Niet alleen dat ik
uiteindelijk slechts MEZELF kan leren kennen, het is ook zo dat er maar één
LEVEN werkelijk bestaat, en dat is altijd HET MIJNE. Wat ik ook voor anderen
beteken, en wat ik voor anderen doe, hoezeer ik me ook opoffer voor anderen,
altijd is het MIJN EIGEN LEVEN en nooit dat van een ander. Bij de beginnende
MODERNE MENS is het dit feit dat tot hem door gaat dringen, en dat heeft
natuurlijk gevolgen: ten eerste is die mens bijna bezeten van zijn eigen PRIVACY. Hij voelt zich
direct BELAAGD door de ander in ŕlle menselijke verhoudingen die méér zijn dan
een RELATIE. Zelfs de simpele AANWEZIGHEID van de ŕnder benauwt hem. Want hij
is bang ook maar iets van zichzelf te verliezen. Het NATIONALISME, dat in de
beginnende moderne mensheid overal de kop op steekt is ook een vorm van
BENAUWDHEID, die voorlopig de samenwerking tussen de verschillende staten danig
in de weg staat.
In feite kan geen enkel
mens, onder wčlke omstandigheden dan ook, de schuld van allerlei tegenslagen
geven aan ŕnderen, wŕt die ook voor streken uitgehaald hebben eventueel. Het
is altijd ONS EIGEN LEVEN.
Ten tweede dringt ook tot de
beginnende moderne mens door dat hij eigenlijk ONAANTASTBAAR is. Juist het feit
dat het allemaal zijn eigen leven is, maakt hem, wŕt er ook gebeurt,
ONBEREIKBAAR voor de ander. Op deze gedachte speculeerde indertijd KARL MARX
toen hij het SOCIALISME voor de wereld formuleerde. De onaantastbaarheid van de
mens uit zich voorlopig nog niet erg sterk in de praktijk van het DAGELIJKSE
LEVEN. Daarvoor is ňns leven VOOR ONSZELF nog te belangrijk. JURIDISCH is er al
wel wat van de grond gekomen: het RECHT gaat al tamelijk ver op dit punt en wij
kennen ook al "De rechten van de mens".
Het zelfbewustzijn en het
begrip sfeer
In de MODERNE WERELD, waarin
het zelfbewustzijn de eigenlijke drijfveer voor het doen en laten van de mensen
is, is het begrip SFEER niet aanwezig. Omdat dit zo is MAKEN de mensen bij alle
mogelijke gelegenheden een SFEER en zij hebben gewoonlijk niet in de gaten dat
een GEMAAKTE SFEER géén sfeer is.
Het begrip SFEER
vooronderstelt BEWUSTZIJN; het is HET GENUANCEERD AANWEZIG ZIJN VAN HET GEHEEL.
Daarom bedenken wij terecht aan de tijd van vóór ongeveer 1900 allerlei
sfeervols, ongeacht de kommervolle omstandigheden waaronder verreweg de meeste
mensen leven moesten.
In het oude Griekenland
leefde de SFEER VAN SCHOONHEID (zonder dat nu iedereen zich met schoonheid
bezig hield); in Egypte de SFEER VAN HET UNIVERSELE VROUWELIJKE en
bijvoorbeeld in India de sfeer van het VERZINKEN IN HELDERHEID.
In de moderne wereld kŕn er
geen enkele GENUANCEERDE AANWEZIGHEID zijn; er is een GEDETAILLEERDE
AANWEZIGHEID, en dat betekent een KLEURLOOS GEMIDDELDE. De hele moderne
maatschappij getuigt hiervan.
Het moderne verovert de
gehele wereld
De oude culturen zijn
vrijwel allemaal opgekomen en weer vergaan. De ontwikkeling is langs een
BEPAALDE LIJN over de wereld gegaan, en deze lijn was GEOGRAFISCH en
KLIMATOLOGISCH bepaald. De EERSTE MOMENTEN van die lijn zijn blijven liggen: de
CHINESE CULTUUR en de CULTUUR VAN INDIA. Deze culturen zijn door geen enkele
andere cultuur te vernietigen geweest, zelfs niet als zij een tijdlang door een
andere cultuur OVERHEERST werden (India).
Maar de moderne CULTUUR (let
wel: voorzover en zolang ze CULTUUR is) dringt in ŕlles door en legt zich over
de GEHELE WERELD uit. De wereld heeft als het ware gewŕcht op de moderne
cultuur - niet op het moderne imperialisme, de moderne arrogante bedilzucht en
winstmakerij.
Waarom is dit zo? Omdat ŕlle
culturen vóór de MODERNE niet in staat waren (voorlopig in principe) de ANDER
te KENNEN, konden zij hem slechts ONTKENNEN, zodat in de praktijk alleen de
mogelijkheid tot OVERHEERSING overbleef. Wezenlijk iets voor die ANDER
betekenen was er niet bij. Het was SLAVERNIJ of
VERNIETIGING.
Eerst de MODERNE CULTUUR kan
iets BETEKENEN voor welke andere cultuur dan ook omdat de moderne mens door
ZICHZELF te ontdekken ook DE ANDER ontdekt heeft. Contact met de moderne
cultuur levert voor die ŕnder ook DE ANDER op, en daar is de brug geslagen. Deze
gang van zaken is niet tegen te houden indien het wčrkelijk om DE ANDER gáát….
komen de moderne mensen met WAPENGEWELD, dan blijkt er tegenwoordig zelfs geen
mogelijkheid tot OVERHEERSING meer te bestaan. De Amerikaanse NEDERLAAG in
VIETNAM geeft hiervan duidelijk blijk.
Naar
bladwijzers privacy-1 en Privacy-2 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Naar bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;
No. 17
De geschiedenis
Als wij ons met de geschiedenis van de mensheid bezig
houden zien wij een OPEENVOLGING van culturen die opgekomen en weer vergaan
zijn. En ook zien wij dat die culturen elkaar bij het VERGAAN een stevig handje
geholpen hebben. Anderzijds blijkt uit beschavingen zoals die van CHINA en die
van INDIA dat er ook culturen zijn die zich op de een of andere manier weten te
handhaven. Maar deze culturen verdwijnen ook zodra ze met de MODERNE CULTUUR
hebben kennisgemaakt. Met dit verschil ten aanzien van de andere vernietigde
culturen dat zij niet verdwijnen ZONDER EEN SPOOR NA TE LATEN.
Er zijn in feite twee factoren die de ONDERGANG van een
cultuur bepalen: ten eerste is er een factor IN de betreffende cultuur zčlf, en
ten tweede is er een UITWENDIGE factor. Deze twee factoren zijn bepaald niet
zňnder SAMENHANG, want beide zijn de PRAKTISCHE uitingen van het feit dat er
voor het ZELFBEWUSTZIJN van de mensen een nieuw moment is aangebroken.
Dat nieuwe moment uit zich IN de bestaande cultuur door die
cultuur IN ZICHZELF TE ONTKENNEN (het innerlijke moment) en het uit zich BUITEN
die bestaande cultuur in ANDERE MENSEN die er toe gekomen zijn een GEMEENSCHAP
te vormen. Dat is het uiterlijke moment.
Altijd zijn er deze twee factoren, maar zij kunnen slechts
tot hun recht komen als er CONTACT is tussen die twee. Het is te begrijpen dat
de GEOGRAFISCHE gesteldheid van de landstreken waarin die mensen wonen hierin
een belangrijke rol speelt: een RIVIER werkt contact-bevorderend vanwege zijn
transportmogelijkheden, maar een OCEAAN is voorlopig een onoverkomelijke
hindernis. Ook het KLIMAAT speelt een belangrijke rol, o.a. in verband met de
LEVENSMOGELIJKHEDEN. Wanneer de mensen van de BESTAANDE CULTUUR met de mensen
van de VOLGENDE CULTUUR contact hebben vormen zij een IN ZICHZELF
ONDERSCHEIDEN EENHEID waarin zij als HET EEN en HET ANDER ten opzichte van
elkaar gaan functioneren. Dan komt HET ANDER (de VOLGENDE cultuur) voor de dag.
Maar het is tot KIEM gerijpt in HET EEN (de BESTAANDE cultuur).
Beide factoren, de UITWENDIGE voor wie "het
ander" realiteit is, en de INWENDIGE voor wie "het een"
realiteit is bewerken nu de ONDERGANG van de BESTAANDE cultuur. Het nieuwe
vernietigt het oude.
Dit begrip VERNIETIGING zit er ALTIJD in; člke cultuur
houdt dit begrip in omdat een cultuur ZICHZELF BEPAALT in strijd met de
werkelijkheid die LEVEND is en van daaruit zichzelf niet bepalen láát.
In CHINA en in INDIA was de VERNIETIGING een wezenlijk
kenmerk van de cultuur zčlf zodat een ŕndere cultuur hierop geen greep kon
krijgen.
Maar merkwaardig was de situatie voor RUSLAND: de Russische
mensen namen alle culturen in zich op onder gelijktijdige vernietiging ervan.
Hierop komen wij nog uitvoerig terug. Rusland is namelijk QUA AANLEG de
OVERGANG naar volwassenheid en dit houdt op zichzelf ook de vernietiging van
het CULTUREEL BEPAALDE in.
De MODERNE CULTUUR is de meest vernietigende van ŕlle, maar
omdat die cultuur IN HET TEKEN van vernietiging staat (het voor de dag brengen
van de samenstellende DELEN van de werkelijkheid) gaat deze cultuur niet
feitelijk OVERHEERSEN maar DOORDRINGEN. En daarbij blijft het oude qua
STRUCTUUR bewaard.
Voordat de moderne mens op de planeet verscheen ging de
"vorige cultuur" steeds aan de "volgende" ten onder. Er
bleef praktisch niets van over. Van de weg die de cultuurontwikkeling gegaan is
resten ons nu nog wat brokken steen en enkele kunstwerken. Terwijl die gebieden
zčlf tot grote ARMOEDE zijn vervallen.
Wat wčl is blijven voortbestaan is de ABSTRACTIE van die
culturen, maar juist die is weer voor de MODERNE MENS onbegrijpelijk. Tot op de
dag van vandaag is het voor de moderne geleerden onmogelijk er achter te komen
wat allerlei SYMBOLEN en BEGRIPPEN uit de OUDHEID te betekenen hadden. Slechts
enkele intuďtieve mensen, zoals BACHOFEN, hebben er iets van begrepen…. maar de
wetenschap van vandaag maakt deze mensen belachelijk.
Voor de moderne mens is het dus zo dat hij hoegenaamd niets
begrijpt van de vreemde culturen, maar ze zijn er voor hem wčl en hij
DOORDRINGT ze en brengt hun STRUCTUUR aan het licht.
De ondergang van culturen
Wij hebben er reeds uitvoerig over
gesproken dat DE ANDER voor MIJ als een REALITEIT ontkend is zolang ik MEZELF
nog niet heb ontdekt. Hij is er als ALGEMEENHEID en bijgevolg als IDEE wčl,
maar daarmee laat ik hem niet praktisch in leven. Ik wil hem OMBUIGEN tot
MIJZELF, want zó KEN ik hem. Maar als DE ANDER is hij mij vreemd en dat
betekent voor hem uiteindelijk DE DOOD.
Dit geldt voor de mensen persoonlijk,
maar het geldt ook voor de opeenvolgende culturen voorzover en zolang de
MODERNE MENS, met zijn mogelijkheid tot KENNEN, nog niet verschenen is.
In de OUDHEID was het zo dat de
VOLGENDE cultuur de IDEE van de vorige vanzelfsprekend in zich opnam: in
bijvoorbeeld de GRIEKSE cultuur leefden nog werkelijk ideeën uit een ver
verleden. Goden en godinnen (begrippen) uit INDIA, uit KLEIN-AZIE en uit het
oude EGYPTE leefden onder ŕndere NAMEN vrijwel ongeschonden voort. Alleen
hadden zij de VORM van het nieuwe Griekenland gekregen.
Maar de PRAKTIJK zag er geheel ŕnders
uit: een volgende cultuur overweldigde de vorige en roeide ŕlles uit.
Na hetgeen wij over IK en de ANDER
gezegd hebben kunnen wij dit gemakkelijk begrijpen: het ANDERE en de ANDER
bestňnden eenvoudig niet.
Het is niet toevallig dat de EXISTENTIE-FILOSOFIE
in de moderne mens opkomt en dat een filosoof als SARTRE het steeds weer IN DE
PRAKTIJK ňpneemt voor mensen die voor ons niet als DE ANDER kunnen gelden. De
strijd in het grootste deel van onze wereld is een strijd van mensen die zich
van zichzelf bewust zijn geworden; daarmee ook DE ANDER hebben ontdekt en
tevens moesten vaststellen dat die ŕnder zich ten opzichte van hčn niet zo erg
best gedraagt. Hier is dus geen sprake meer van werkelijk ONTKEND-ZIJN, maar
van MISDADIGHEID: de ERKENDE zelfbewust ONTKENNEN. Kunnen we van de vroegere SLAVERNIJ nog zeggen dat
de mensen niet WISTEN wŕt ze deden en dat ze daardoor niet werkelijk SCHULDIG waren,
van ons, moderne mensen moet gezegd worden dat wij MISDADIG en SCHULDIG zijn
omdat DE ANDER er voor ons wčl is in de praktijk.
Wij weten dit dan ook erg goed en
daarom VERDOEZELEN wij de PRAKTIJK; komt er bij gelegenheid iets aan het licht
dan reageert de gehele moderne wereld in afkeurende zin. Waarbij opgemerkt
moet worden dat de LEIDENDE FIGUREN voor de vorm protesteren en er onmiddellijk
zorg voor dragen dat zoiets voortaan niet meer AAN HET LICHT komt.
Deze vorm van misdadigheid zal
betrekkelijk snel uit de wereld verdwijnen; het zelfbewust-worden van de mensen
berust, praktisch gesproken voor de mensen van nů, eigenlijk alleen maar op een
ONTDEKKING. Wanneer die ontdekking eenmaal gedaan is, is de basis voor de
omwenteling al gegeven.
De omwenteling
Hoewel de meeste mensen - en ook
denkers - zich hiervan niet bewust zijn, is er omstreeks 1900 een OMWENTELING
in de cultuur gekomen. De mensen hebben de REALITEIT ontdekt en daarmee zijn
zij komen te staan tegenover een werkelijkheid waar zij niet meer OMHEEN
kunnen. En dit geldt ook voor de werkelijkheid die zij zelf IN PERSOON zijn.
Zoals wij gezien hebben SPELEN de mensen voorlopig nog met die werkelijkheid.
Maar al spelende doen zij toch ontdekkingen die van levensbelang zijn - al zien
zij dŕt voorlopig nog niet in. Voorlopig raken zij steeds meer in verwarring.
Een van de belangrijkste ontdekkingen die de moderne mensen
doen is de ontdekking van DE VROUW. Gedurende de gehele geschiedenis, tot aan
de moderne mens, is de vrouw iemand feitelijk NIET GEWEEST. Er was wel iemand
die "vrouw" genoemd werd, en die werd afwisselend verguisd en
verheerlijkt en ook was het zo dat die "vrouw" zich bčst wist te
REDDEN in de wereld, maar OP ZICHZELF was zij er niet. Zij was er steeds VOOR
DE MAN en overeenkomstig zijn wisselende inzichten kwam zij al of niet redelijk
goed terecht.
Hier moeten wij goed opletten: de vrouw was géén
ONDERWORPENE, zoals veel feministen ons voorhouden. Zčlf vonden de vrouwen ook
dat zij er VOOR DE MAN waren, en dit besef komen wij nog dagelijks tegen. Het
blijkt uit de SEXUALITEIT, uit de MODE, uit de RECLAME, uit het HUWELIJK,
enzovoort. De enorme invloed die de vrouwen op de geschiedenis uitgeoefend
hebben is juist mogelijk geweest doordŕt zowel vrouwen als mannen dezelfde
gedachte hadden: zij is er VOOR DE MAN.
Voor de moderne mens komt de vrouw OP ZICHZELF te staan,
maar wij moeten ons nu wčl af gaan vragen wŕt er dan voorlopig staat.
Naar
bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12
; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17
; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b
; De ontwikkeling v/d Groepsidee – Slavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 18
De ontdekking van de vrouw
Als de MODERNE MENS tot de
ontdekking komt dat DE ANDER er is, is logischerwijs de ontdekking van DE
VROUW de eerste mogelijkheid. Om te beginnen is namelijk DE ANDER nog zonder
enige CONCRETE INHOUD, en dat betekent dat de mens als eerste EIGEN INHOUD als
DE ANDER ontmoet en herkent.
Zo herkent de moderne mens
om te beginnen de vrouw. En de vrouw, die natuurlijk ook de moderne mens is,
herkent ZICHZELF - naar een bepaald aspect. We zien dan ook dat allerlei
VROUWEN-BEVRIJDINGSBEWEGINGEN zich gaan doorzetten, min of meer gelijktijdig met
de SOCIALISTISCHE bewegingen.
Daarbij worden allerlei
uitgangspunten naar voren gebracht: de vrouwen zouden tot nu toe ONDERGESCHIKT
zijn geweest aan de mannen; er zou sprake zijn van DISCRIMINATIE en
ONDERDRUKKING, en daarmee samenhangend zou het typerende van het
vrouwen-bestaan de AFHANKELIJKHEID-VAN-DE-MAN zijn.
Bekijken we deze
uitgangspunten nuchter dan blijkt er niet zo erg veel houdbaars in te zitten:
het leven van de mannen is meestal ook niet zo vreugdevol als zij vrijwel alle
dagen van hun leven in FABRIEKEN, WERKPLAATSEN en KANTOREN moeten doorbrengen.
En dat onder omstandigheden die nu ook niet zo erg aanlokkelijk zijn. Bovendien
is het nog maar de vraag wie het meest AFHANKELIJK van wie is: de MAN is in elk
geval ook terdege afhankelijk van de vrouw, zij het dan niet zozeer inzake het
GELDVERDIENEN. Afgezien van het feit dat de vrouwen tot nu toe de mannen
VERZORGD hebben, zijn die vrouwen voor ŕlle mannen toch van véél meer
betekenis dan die de FEMINISTEN er aan geven: verzorging en SEXUELE
BEVREDIGING.
De ARMOEDIGE SFEER waarin
het MODERNE DENKEN de tot op heden gangbare verhouding tussen de vrouw en de
man stelt, is kenmerkend voor dat denken. De resultaten ervan zijn dan ook
doorgaans FICTIES, die met de wezenlijke ontdekking van de vrouw weinig
uitstaande hebben….
Ook voor een alsnog
ONVOLWASSEN MENSHEID geldt dat er een afhankelijke verhouding is tussen de
vrouw en de man: de MAN is van de VROUW afhankelijk wat betreft zijn LEVEN, en
de VROUW is van de MAN afhankelijk wat betreft haar BESTAAN. Hoe deze
verhouding tenslotte ONDER VRIJE MENSEN voor de dag moet komen zullen wij nog
behandelen. Maar genoemde verhouding MISBRUIKEN als argument voor de
vrouwenbevrijding is ONJUIST.
Toch is het een feit dat
eerst de MODERNE MENS de vrouw ontdekt en hij ontdekt haar als DE EERSTE voor
wie het begrip DE ANDER geldt. Nu moeten wij goed opletten: niet DE MAN
ontdekt de vrouw en niet de vrouw ontdekt ZICHZELF, maar TEGELIJK doen beiden
dezelfde ontdekking. Wij moeten vermijden een dergelijke gedachte EENZIJDIG
vanuit het één of het ŕnder te denken; deze gedachte moet ZOWEL vanuit het één
als vanuit het ŕnder gedacht worden.
Evenzo met de situatie die
er was VOORDAT de bedoelde ontdekking gedaan werd; wat het moderne denken thŕns
ziet als een ONDERDRUKKING, enzovoort, van de vrouw dóór de man, was een zaak
die door BEIDEN, zowel man als vrouw, PRECIES EENDER gedacht werd. Daarom is
het verhaal van de DISCRIMINATIE een ONWAAR verhaal. Maar voorzover
PATRIARCHALE toestanden ten aanzien van de vrouw in de MODERNE wereld nog
voorkomen (beloning voor arbeid, mogelijkheden om vooruit te komen, etc.)
kunnen wij van discriminatie spreken.
De vrouw in een
onvolwassen wereld
Zolang de mensheid nog
onvolwassen is, IS DE VROUW ER NIET omdat het VROUWELIJKE nog niet door de
mensen tot REALITEIT gebracht is. Voorzover de vrouw er in zo’n mensheid toch
is, is zij dat ALS ENKELING - in het WERELDBEELD
telt zij als zodanig niet
mee. En de vrouw IS ER NIET omdat zij er is VOOR DE MAN. Dit betekent dat zij
aanwezig is in het ONVOLWASSEN MANNELIJK ZELFBEWUSTZIJN. En dat houdt in het
ONDERSCHEID tussen de DINGEN, het BESTAAN, met als basis het begrip EEN. Het
VROUWELIJKE is echter: HET GEHEEL, het LEVEN en als basis het begrip TWEE. Wij
moeten van het vrouwelijke zeggen: HET IS EEN ZIJN, terwijl het mannelijke een
FUNCTIE is. Bij het mannelijke GEBEURT er iets (onderscheiden), er ONTSTAAT
iets (bestaan) als functie van IETS (één). Als de vrouw er is VOOR DE MAN wil dit zeggen dat zij op de een of andere
wijze FUNCTIONEERT ALS IETS, en nogmaals: dat is dan voor haarzčlf zo en het is
voor de man zo. Zij kan functioneren als de MEEST VERHEVEN VROUWELIJKHEID,
zoals dat voor de TROUBADOURS indertijd het geval was, en zij kan functioneren
als de ENIGE WERKELIJKE WAARHEID (in de oudheid), en als BESTAANDE WAARHEID
(moederrecht), maar steeds is het een FUNCTIE.
Mensen met een GOEDE
INTUITIE zijn gevoelig voor het vrouwelijke, en daarom staan zij sympathiek
tegenover een MOEDERRECHTERLIJKE CULTUUR, en tegenover de IDEALEN van de
TROUBADOURS, maar zij vergeten dat ook in die culturen de vrouw er NIET was.
In de MODERNE CULTUUR, die
ook nog tot de ONVOLWASSENHEID behoort, is de vrouw wčl OP ZICHZELF komen te
staan, maar dit houdt nog niet in dat zij er dan ook VOOR zichzelf is. Dat wil
zeggen: zij is er wel, in principe VRIJ en ONAFHANKELIJK, maar zij is er niet
zoals zij er zou moeten zijn. Zij zou er moeten zijn als WERKELIJK VROUW.
De vrouw en de
ontwikkeling
Tijdens de ontwikkeling van
de mensen tot VOLWASSENHEID is het zelfbewustzijn steeds MANNELIJK
geaccentueerd. Het gaat om het LEREN KENNEN van de dingen, het gaat om het
ONDERSCHEIDEN van het EEN en het ANDER. Dit onderscheiden kŕn er zijn OMDAT
voor het mannelijke geldt dat het HET EEN op zichzčlf is.
Omdat het
ontwikkelingsproces MANNELIJK is voelt DE MAN zich vanaf het begin THUIS in
zijn wereld. Hij IS onderscheiding en voor hem is alles FUNCTIE. Maar datgene
waarmee hij KOMT, dat wat hij door zijn onderscheiden OPLEVERT en ook ZICHZELF
voorzover hij zich heeft leren kennen KAN HIJ NIET THUISBRENGEN. Hijzčlf en de
dingen komen in een leegte terecht en verdwijnen daar spoorloos. Voor de vrouw
- en dit is voor de moderne mens een explosieve opmerking - geldt het begrip
ONTWIKKELING helemaal niet. Want zij staat niet in het teken van het
ONDERSCHEIDEN. Haar teken is juist dat van het GEHEEL.
Dit wil niet zeggen dat
zij zich niet ontwikkelt, want dat geldt voor DE MENS en dus voor haar ook,
maar de ontwikkeling is haar THEMA niet. Daarom kunnen wij zeggen DAT ZIJ ZICH
MEE-ONTWIKKELT. Voor de vrouw geldt het begrip ZIJN,
en dŕt krijgt tijdens de
ontwikkeling een CONCRETE INHOUD. Omdat die concrete inhoud VERWERKELIJKT moet
worden (de mannelijke ontwikkeling) kŕn de werkelijke vrouw eerst dan als
REALITEIT optreden als de mensheid VOLWASSEN geworden is. Alweer: ŕfgezien van
de vrouw als ENKELING die zich ten allen tijde als werkelijk vrouw kan laten
gelden, en daarmee als regel haar gehele omgeving tégen krijgt, zodat zij het
vroeger vaak net de decd moest bekopen….
Zolang en voorzover die
CONCRETE INHOUD nog geen TOTALITEIT is (waar niets is buitengesloten), is er
feitelijk GEEN inhoud en dŕt is er de reden van dat alles wat de mensheid
OPLEVERT geruisloos in het vrouwelijke verdwijnt. In de moderne consumptiewereld
blijkt dit overduidelijk.
De man in een ONVOLWASSEN
mensheid voelt zich thuis in zijn wereld voorzover die FUNCTIONEERT. Dus,
voorzover de ONDERSCHEIDING gaande is. Daarbuiten kan hij zich NERGENS
terechtbrengen, tenzij hij er ook een FUNCTIE van maakt: het huwelijk, het
gezin als ZIJN GEZIN, het samenleven als ZIJN SAMENLEVEN.
De vrouw in een
onvolwassen mensheid kŕn zich niet thuisvoelen; zij gaat in wezen BOVEN boven
die wereld uit. Pas in een VOLWASSEN wereld is zij THUIS. Het enige terrein
waarop haar wezenlijk vrouw-zijn tot nu toe nog voor de dag moest komen was het
terrein van haar PRAKTISCHE MOEDERSCHAP
en daarmee samenhangend HET GEZIN. Het is dan ook niet verwonderlijk dat voor
deze terreinen de ONTWIKKELING niet van kracht is.
Maar voor de MODERNE VROUW
zijn deze PSYCHISCHE REALITEITEN ook al vervangen door een FICTIE, die
noodzakelijk meekomt aan het zich OP ZICHZELF stellen van de vrouw.
Als de moderne mens de
vrouw OP ZICHZELF stelt doet hij dit nog steeds VANUIT HET MANNELIJKE. Zij is
er dus nog steeds VOOR DE MAN, maar juist als zodanig stelt de vrouw zich
ZELFSTANDIG. Vandaar dat zij niet zoekt naar haar VROUWZIJN, maar naar haar
VROUWELIJKE FUNCTIE. En vanuit dit denken voelt zij zich niet alleen
GELIJKWAARDIG aan de man, maar zij ontkent zelfs člk VERSCHIL tussen de vrouw
en de man. En weer: zó denken BEIDEN, man čn vrouw. De moderne VROUW komt voor
de dag “op de wijze van de man”.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19
, 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;
No. 19
Een opmerking over de
dingen
Het is het thema van de
mens voorzover hij MAN is om zich te laten gelden als ONDERSCHEIDING. Deze
onderscheiding levert o.a. de DINGEN op, maar deze dingen BLIJVEN NIET BIJ DE
MAN. In feite blijft er niets BIJ de man; we kunnen dit onder andere vaststellen
in de sexualiteit. De gedachte dat een man de dingen BIJ ZICH zou kunnen houden
(bezit) is een FOUTE gedachte: de dingen gaan onmiddellijk VAN HEM AF en
worden tot INHOUD van het vrouwelijke. Voorzover de man BEZIT vormt stelt hij
de dingen als een dergelijke inhoud, maar er komt in de praktijk niets van
terecht omdat de dingen zich niet als INHOUD stellen lŕten. De dingen laten
zich door de man alleen maar als FUNCTIONEEL stellen, en als hij dat KAN, dan
zijn zij vanzelf INHOUD. Een bijeengegraaide HOEVEELHEID dingen, waarbij het
niet om het FUNCTIONEREN, maar om het HEBBEN gaat, kŕn nimmer van het
vrouwelijke INHOUD zijn.
Anderzijds: voor het
vrouwelijke zčlf is er óók geen INHOUD en het vrouwelijke BLIJFT LEEG. Reden
waarom het zich tracht OP TE VULLEN. Dat is de "bodemloze put", die
de vrouw vaak genoemd wordt.
In de MODERNE MAATSCHAPPIJ
functioneren de dingen niet, hoewel wij toch daarvan de mond vol hebben, en wij
brengen ze BINNEN het VROUWELIJKE (consumptie). Dan VERDWIJNEN ze spoorloos
zonder eigenlijk een BESTAAN geleid te hebben, en ALLES gaat op: onze voorraden,
energie, enzovoort. En het gáát op aan ZINLOZE en NUTTELOZE ROMMEL.
De vrouw op de wijze van
de vrouw
Wij hebben er al op gewezen
dat in een ONVOLWASSEN WERELD de vrouw er al tijd VOOR DE MAN is omdat zij er
is voor het ZELFBEWUSTZIJN. Zij kan voor dat zelfbewustzijn allerlei BETEKENEN
en zij kan op velerlei wijzen FUNCTIONEREN, maar nooit IS ZIJ ER ZELF.
Omdat, ten aanzien van het
zelfbewuste, de vrouw DE ANDER is, kunnen wij weer twee mogelijkheden
onderscheiden: ten eerste de mogelijkheid dat de ander nog een ALGEMEENHEID is
en de gehele zaak nog IN HET BEWUSTZIJN ligt. Dan is de vrouw er "voor de
man", maar OP DE WIJZE VAN DE VROUW. Het spreekt vanzelf dat dit het geval
was in de tijd vóór de MODERNE MENS. De tweede mogelijkheid is deze, dat de
vrouw er is "voor de man", maar OP DE WIJZE VAN DE MAN, en dit zien
wij in de MODERNE TIJD.
Over de EERSTE
MOGELIJKHEID het volgende: voor de ouderwetse vrouw lag de nadruk in het leven
op HET GEZIN. Haar leven stond in het teken van de VERZORGING van zowel de man
als, vooral, de kinderen. En dat alles vond plaats binnen HET OMHULLENDE en
dat was voor haar HET HUIS.
Het begrip VERZORGING is
een typisch vrouwelijk begrip; het is het IN LEVEN HOUDEN van de inhoud van het
vrouwelijke. Hierbij is er geen sprake van ONDERSCHEIDEN, maar daarentegen van
het zich laten gelden als HET GEHEEL. Omdat hier geen ONDERSCHEIDING geldt is
ŕlles er BLIJVEND TERECHT.
De (huwelijksmoraal) van de
ouderwetse vrouw was er een die van grote zin voor REALITEIT getuigde; dat was
de realiteit van het BEWUSTZIJN, en die kwam PSYCHISCH voor de dag. Bij het
overdenken hiervan moeten wij er goed op letten dat wij denken VANUIT DE VROUW,
en dan kunnen wij begrijpen dat er ook een begrip als KUISHEID gold. Thans
lachen wij hierom omdat wij slechts DE FICTIE kennen: EEN UIT ZIJN WAARHEID
GELICHTE WAARHEID. Maar de wčrkelijke KUISHUID is een PSYCHISCH BEGRIP hetwelk
met AFGESLOTEN-ZIJN niets te maken heeft. Deze laatste betekenis is MANNELIJK,
zelfbewust en fictief.
Van de OUDERWETSE VROUW,
die wij thans allemaal belachelijk en “onderontwikkeld” vinden, moet gezegd
worden dat zij heel dicht bij het werkelijke vrouwelijke leefde. Zij voelde
zich niet thuis in "de wereld" en zij wŕs niet in de wereld: ZIJ WAS
THUIS. En dáár was haar LEVEN…. maar het was wčl allemaal VOORWAARDELIJK. Zij
WAS ER niet POSITIEF, maar NEGATIEF: er was voor haar in de wereld GEEN PLAATS,
er kňn voor haar niets. Zij FUNCTIONEERDE NIET. En op dit functioneren komt het
volle licht te vallen als de MODERNE VROUW op gaat treden. Met uiteraard alle
gevolgen daarvan.
De vrouw op de wijze van
de man
Omdat de MODERNE MENS
zichzelf als ZELFBEWUSTZIJN ontdekt heeft is het ook als zodanig dat de moderne
vrouw zichzelf ontdekt. Het zelfbewustzijn is voor de ONVOLWASSEN mens een
MANNELIJKE zaak; zodoende ontdekt de moderne vrouw zichzelf - en de moderne man
ontdekt háár - als een
mannelijke zaak. De
moderne vrouw is er dus "voor de man" en "op de
wijze van de man".
Dit kan heel gemakkelijk
aangetoond worden aan het feit dat de moderne mensen allemaal van mening zijn
dat ER GEEN VERSCHIL is tussen de vrouw en de man, en dat het slechts een kwestie van VERWAARLOOSDE OPVOEDING is dat de vrouw
in allerlei opzichten bij de man ten achter is. Zelfs al moet het feit
toegegeven worden dat tot voor kort de opvoeding van de meisjes als
betrekkelijk ZINLOOS werd gezien en er dus terecht verandering in wordt
gebracht, zelfs dŕn bewijst de mening-dat er "geen verschil" zou
zijn dat de moderne mens geen kijk meer heeft op de werkelijkheid.
Het VROUW-ZIJN gaat uit
van een héél andere grootheid dan het man-zijn; er is KWALITATIEVE GELIJKHEID
tussen beiden; er is een gelijke MOGELIJKHEID tot FUNCTIONEREN, maar HET ZIJN
van beiden is niet hetzelfde.
Het probleem van de
moderne vrouw is het probleem van haar FUNCTIE, en het valt dan ook op dat ŕlle
vraagstukken zich bevinden op het MAATSCHAPPELIJKE TERREIN. Vaak LIJKEN het
vrouwenproblemen ("baas in eigen buik"), maar het zijn maatschappij-problemen.
Denk aan het gedoe rond de voorbehoedsmiddelen, rond de abortus en rond de
beloning voor arbeid.
Voor de moderne vrouw is
HET HUIS er niet meer: het OMHULLENDE is een vrouwelijk begrip. Het begrip
VERZORGING is om dezelfde reden komen te vervallen, terwijl het GEZIN is
vervangen door HET TEAM waarin taken en functies onderling VERWISELBAAR zijn
geworden. Men IS nu niet meer iets in het gezin, maar men SPEELT EEN ROL in het
gezin, en het hangt van de AFSPRAAK af wčlke rol.
Het spreekt vanzelf dat
HET MOEDERSCHAP een ouderwets en overwonnen standpunt is: men NEEMT EEN
KIND als dat zo uitkomt…! En zo denken niet alleen
de moderne vrouwen, de mannen denken zich deze dingen nčt zo.
Opvallend is de
HARDHEID·van de moderne vrouw - van de amerikaanse vrouw ZlJn hierover zelfs
(psychiatrische) gegevens bekend. Het begrip HARDHEID betekent SUBJECTIEVE
REDELIJKHEID en deze ontstaat uit een wezenlijk ONVERMOGEN TOT OBJECTIVITEIT.
Voor de vrouw geldt namelijk het begrip OBJECTIEF niet, omdat zij, als
vertegenwoordigster van HET GEHEEL eigenlijk ALLES BINNEN ZICH HEEFT. Daardoor
bekijkt zij nooit iets VAN BUITENAF. Maar de moderne vrouw DENKT wčl dat zij
dit doet en daardoor dčnkt zij dat zij redelijk is en DENDERT DOOR…. Hiermee
willen wij niet zeggen dat zij ONREDELIJK is, maar haar redelijkheid is BINNEN
HAAR, terwijl die van de man VAN ZICHZELF AF is. Daaraan is de man niet BETER,
maar zijn - meestal zwak aanwezige - redelijkheid ligt op het JUISTE TERREIN,
namelijk als VERHOUDING tussen het EEN en het ANDER.
Evenzo met het begrip
VERANTWOORDING. Ook dit is een verhouding tussen het een en het ander, en het
ligt dus op het mannelijke terrein. De moderne vrouw dčnkt zich dit begrip wel,
maar zij IS het niet. Voor háár geldt het begrip ZORGZAAMHEID. Alweer: zij is
dus niet ONverantwoordelijk, maar
zij is in wezen ZORGZAAM.
Van de OBJECTIEVE
REDELIJKHEID van de man zeggen de mensen bij vele gelegenheden dat die HARD
kan zijn. Deze
hardheid is echter de
HARDHEID VAN DE LOGICA, ongeacht het feit of het nu zo erg logisch is of niet.
De hardheid van de moderne vrouw ligt in het menselijk gemis aan ZELFKENNIS,
waardoor de moderne mensen met levensgrote FICTIES leven.
De ontwikkeling van de
moderne mens levert tenslotte de REALITEIT op; hij levert ook de realiteit van
de VROUW op zodat zij tenslotte in haar LEVEN ook volledig zal kunnen
FUNCTIONEREN, maar die ontwikkeling zčlf is met recht een LIJDENSWEG te noemen.
De mensen ONDERGAAN de realiteiten, maar omdat die realiteiten
de één na de ŕnder FICTIES zijn wordt dit "ondergaan'! tot LIJDEN en dit
lijden kan zich niet anders dan in de GEEST van de mensen uiten omdat zich dáár
de hele zaak afspeelt. Alle denkers wijzen tegenwoordig dan ook op de
GEESTELIJKE VERSTORING van de mensen en de statistieken geven een onmiskenbaar
toenemen van de NEUROSEN aan.
Toch mogen we niet denken
dat deze fase overgeslagen had kunnen worden of dat het een zwakheid van juist
ňnze mensheid is. De worsteling tot realiteit te komen is voor de mens
persoonlijk en voor de mensheid de zwaarste….
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25
, 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 20
Het bewustzijn en je omgang tussen de mensen
Ook voor de OUDERWETSE mens
gold dat hij DE ANDER wilde leren kennen voorzover hij met de ander te maken
had. Dit speelde vooral een rol in de verhouding tussen VROUW en MAN - en
eigenlijk speelde het uitsluitend op dit terrein een rol. Het KENNEN VANUIT HET
BEWUSTZIJN echter is en blijft een zaak die ALGEMEEN is en die op de
FEITELIJKHEDEN van het praktische dagelijkse leven geen antwoord geeft. En dit
is geen tekortkoming van het bewustzijn. Maar het bewustzijn is de RUIMTE, de
werkelijkheid zčlf, IN ONS, en die zaak komt pas terecht als de mensen
VOLWASSEN geworden zijn. Intussen laat het bewustzijn zich wčl steeds GELDEN
juist omdŕt het de werkelijkheid zelf is.
In de zin van TASTBAAR of
MEETBAAR FEIT is ons bewustzijn geen REALITEIT, maar anderzijds moeten wij
zeggen dat juist het bewustzijn WERKELIJK is. Iets dat door de moderne mensen
helemaal niet meer gezien wordt voorlopig.
Voor de OUDERWETSE vrouw
was het bewustzijn werkelijkheid omdat zij zichzelf "Op de wijze van de vrouw" liet
gelden. Maar deze werkelijkheid was een VOORWAARDELIJKE omdat die er was DANK
ZIJ IETS ANDERS, namelijk het MANNELIJKE denken. Daarom kňn het ook gebeuren
dat deze vrouwelijkheid verdween met het inzetten van een nieuwe cultuurfase,
die van de moderne mens.
In het BEWUSTZIJN kunnen
twee mensen alleen maar MIN OF MEER SAMENVALLEN; de omgang en de liefde tussen
de mensen was dan ook hierdoor bepaald. Wat buiten dit "min of meer
samenvallen" lag was een bron van allerlei wrijvingen, die zoveel mogelijk
VERMEDEN werden door het INPERKEN VAN JEZELF. Beschaving, omgangsvormen,
beleefdheid, en dergelijke begrippen, liggen allemaal op het terrein van het
INPERKEN, het JEZELF AANPASSEN.
De ouderwetse vrouw perkte
zichzelf in en paste zichzelf aan bij de man en zijn wereld; dat deed zij ten
opzichte van hčm en niet andersom omdat de hele zaak gold voor het mannelijke
denken. Omdat zij dit deed op de wijze van de vrouw bleef zij voor de man
RAADSELACHTIG: hij bemerkte dat hij er nooit goed hoogte van kon krijgen. En
dat is vanuit het niet te analyseren GEHEEL, dat zij vertegenwoordigt, te
begrijpen.
Kenmerkend voor de
ouderwetse omgang en liefde tussen vrouw en man is de WEDERZIJDSE
AFHANKELIJKHEID. En wij bedoelen dit nu niet MATERIEEL, maar PSYCHISCH. Want
het GELUKKEN van de verhouding hing af van het SAMENVALLEN en de inhoud daarvan
moest door beiden blijvend in de ander opgeroepen worden. Buiten dit
samenvallen ging feitelijk ALLES VERKEERD, en we zien dan ook bij het
ouderwetse HUWELIJK de voortdurende poging het NIET-GAAN van de verhouding
zoveel mogelijk binnen de perken te houden. De grondtoon blijft steeds het
NIET-GAAN en dat wordt zoveel mogelijk opgeheven door het “proberen er iets van
te maken”.
In deze zaak is geen
ONTWIKKELING mogelijk (die is er dan ook niet geweest: in de middeleeuwen was
het huwelijk nčt zo armoedig als in de 19e eeuw!) omdat het BEWUSTZIJN is. Onveranderlijk leggen
de mensen zich tenslotte bij de situatie neer en de omgang wordt tot een
SLEUR, een kale aangelegenheid waaraan de mensen tenslotte alleen nog maar
kunnen WENNEN.
Het KENNEN binnen het
BEWUSTZIJN is eigenlijk geen kennen, het is een HERKENNEN, en wel het
HERKENNEN VAN JEZELF IN DE ANDER. Dit gaat derhalve niet verder dan je zčlf
gaat en voor het overige is er geen oplossing. Dit uitgangspunt mag voor de
IDEALE LIEFDE en voor de GEESTELIJKE LIEFDE (waarmee wij zo graag dwepen..!)
een prachtig en ontroerend uitgangspunt zijn, voor de čchte liefde, die in de
praktijk van het leven moet gelukken, is het eerder een onoverkomelijke
HINDERNIS dan een uitgangspunt om op voort te gaan….
De omgang
modern-zelfbewust
De moderne mens denkt zich
de vrouw “Op de wijze van de man", en dit komt er op neer dat zij ook moet
gaan FUNCTIONEREN als een zelfstandig onderdeel van de samenleving: op eigen
kracht, vrij van de man en onafhankelijk .
Het is natuurlijk ook de
bedoeling dat de moderne vrouw SEXUEEL vrij komt van de man en daartoe levert
de wetenschap haar de hulpmiddelen, o.a. DE PIL.
Maar het valt slechts
weinig mensen op dat die sexuele vrijheid, en die maatschappelijke vrijheid
gedacht worden TEN OPZICHTE VAN DE MAN. De vrijheid, die bijvoorbeeld DE PIL
schenkt aan de moderne vrouw, is er een die de mŕn onaangetast laat, terwijl
de vrouw zichzelf op de een of andere manier verandert om zodoende van hem vrij
te kunnen blijven. Het is een VRIJ-ZIJN-VAN, en daartoe maakt ze zichzelf
ONKWETSBAAR met HULPMIDDELEN zňnder van hem te eisen dat hij zich eindelijk
eens instelt op haar vrouwelijkheid. Zij kŕn van hem niets verlangen omdat zij
DENKT dat hij zó IN ORDE is en omdat zij zčlf ook naar een dergelijke
onafhankelijke situatie toe wil. De moderne vrouw uit dus alleen kritiek op de
man voorzover hij haar belemmert ONAFHANKELIJK te zijn en haar als een
HUISVROUW stelt, maar niet voorzover hij de MODERNE MAN is. Zij wil zó immers
ook zijn. En dat moet langs KUNSTMATIGE WEG verwezenlijkt worden omdat haar
VROUWELIJKE NATUUR haar daartoe geen mogelijkheid biedt.
Dat de SEXUALITEIT voor de
moderne mens een FUNCTIE is blijkt zowel uit de wetenschappelijke als uit de
"sex" lectuur. In de LITERATUUR (Hemmingway, Frank Harris etc,) is de
liefde tot een TECHNIEK geworden - vandaar dat de zaak als een HANDELING, een
GEDOE, beschreven wordt. De Engelse taal gebruikt hier de uitdrukking "to
make love" en hieraan komt duidelijk uit dat de mensen elkaar
FUNCTIONERENDE DINGEN zijn - FIJNGEVOELIGE MACHINES eigenlijk. En die machines
werken - zoals ŕlle machines - volgens VOORSPELBARE WETTEN. Dat klinkt dan ook
door in het gepraat van de moderne mensen als zij het over de liefde hebben….
De psyche
Wat wij de PSYCHE van de
mens noemen is het MEETRILLEN van het BROK MATERIE, dat wij zijn, met de
materie voorzover die als BEWUSTZIJN in ons aanwezig is. Het MEETRILLEN
ontstaat door het feit dat het bewustzijn een TRILLEND BEELD is. Het bewustzijn
van een mens is niet uit te schakelen en zelfs niet te beďnvloeden; het
meetrillen hiermee is derhalve ook niet tegen te houden. Met andere woorden: de
menselijke PSYCHE laat zich niet wčgdrukken. Wčl echter kan die trilling, dat
meetrillen; GESTOORD worden, en dat gebeurt dan vanuit het ZELFBEWUSTZIJN. Dat
gestoorde meetrillen komt voor de dag als de in de psychiatrie bekende
“frustraties”. De moderne mens zit hiermee vol omdat voor hem ŕl het
zelfbewuste een FICTIE wordt en bijgevolg TEGEN het wčrkelijke ingaat. Het psychische
is natuurlijk in wezen (als het niet gestoord wordt) werkelijkheid. Een
VOLWASSEN zelfbewustzijn kčnt deze werkelijkheid en stoort dus niet, maar het
ňnvolwassen kan niet anders dan VERVORMEN.
Het spreekt vanzelf dat de
ontwikkeling van de moderne mens hem steeds meer VAN-ZICHZELF-AF voert. De zaak
komt LOS van eigen waarheid en verliest daarmee elke betekenis en inhoud. Dat
blijkt wanneer moderne mensen tot het inzicht zijn gekomen - dank zij de
wetenschap - dat zij zichzelf als PSYCHE beter niet kunnen verstoren en dan hun
“gevoelens” de vrije loop laten. Wat er dan voor de dag komt
blijkt niet veel waard te zijn; de zaak is VERWILDERD en VERVREEMD.
Een vergelijking
Als wij het zelfstandig-worden
van de moderne vrouw vergelijken met dat van de volkeren die wij
"onderontwikkeld" plegen te noemen, dan vallen ons een paar dingen
op: de “onderontwikkelde mensen” moeten zichzelf eigenlijk BIJWERKEN. Hun
zelfbewustzijn, dat net zo ver ontwikkeld is als dat van de zogenaamde
ontwikkelde of beschaafde mensen, moet zijn eigen INHOUD tot zich nemen, en
meer is er niet aan de hand. Hiervoor is nodig dat die mensen als DE ANDER
erkend zijn, en dat er, op grond daarvan, CONTACT is. Het is een bekend feit
dat dan het bijwerken betrekkelijk vlug plaats vindt. Toch kunnen we hier van
een VOORTGAANDE ONTWIKKELING spreken, al komt er dan wčl het “nieuwe moment”,
namelijk dat van het ”ontdekken van de ander”;
De MODERN VROUW behoeft
niet “bijgewerkt” te worden; zij heeft zich al meeontwikkeld, en dus heeft
haar zelfbewustzijn al inhoud. Er is evenwel een KEERPUNT aan te wijzen omdat
zij zich eerst liet gelden “als was zij een vrouw”, en thans voor de dag komt "als was
zij een man".
De VERVREEMDING is nu bij
haar volkomen omdat er nu eigenlijk niets meer is dat hoe dan ook met het
vrouwelijke te maken heeft. Zij is nu zelfstandig op voorwaarde van het leveren
van een prestatie, en deze praktische zaak is niet vrouwelijk omdat HET GEHEEL
nooit een prestatie léveren kan.
DE
MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Naar
bladwijzers: De
zoon van de mens-zie A,
B, C, D, E ; Heilige geest zie: 04 , 21
, 40B
, 43 ,
No. 21
De vrouw en haar mogelijkheid
Zoals wij hebben vastgesteld is voor
de moderne mensen alles komen te vervallen dat op de een of andere manier
behoort tot de werkelijkheid van het vrouwelijke. Voor de MODERNE VROUW zčlf
is dit in feite ernstiger dan voor de moderne man. Want hoewel van beiden
gezegd moet worden dat zij VERVREEMD zijn van zichzelf, is het voor de MAN
toch nog altijd zo dat hij zich op een TERREIN beweegt dat het zijne is: DE
ARBEID. Dat hij zčlf allerlei ONZINNIGS over zijn eigen werk bedenkt, en dat
hij zich zo ongeveer ŕlles op de mouw laat spelden en vrijwel nooit VOOR
ZICHZELF een NORM in zijn werk zoekt, doet niets ŕf aan het feit dat hij toch
op ZIJN EIGEN TERREIN doende is.
De VERVREEMDING voor de moderne man
geldt dan ook voorzover hij ook nog - en eigenlijk in de eerste plaats - het
begrip LEVEN is. Dat is trouwens niet verwonderlijk want de
"vervreemding" is een begrip dat geldt ten aanzien van het LEVEN
omdat het vervreemding VAN EIGEN BEWUSTZIJN is.
Ook voor de vrouw geldt naast het
begrip LEVEN het begrip TERREIN. Zoals met ŕlle LEVENDE VERSCHIJNSELEN het
geval is, is het ook met de mens zo dat hij TEMIDDEN VAN IETS lééft. Dat is
zijn MILIEU - een begrip dat tegenwoordig niet onbekend is. Het milieu, het
TERREIN, van de man is zijn ARBEID; het terrein van de vrouw is het VERZORGEN.
En van dit terrein is de moderne vrouw ŕfgestapt om zich te gaan richten op de
ARBEID. Zelfs als zij nog met VERZORGING bezig is (huisgezin, kinderen, zieken,
enzovoort) beschouwt zij dat tegenwoordig vanuit de gezichtshoek van DE ARBEID
en zij laat er dezelfde normen voor gelden. Ze heeft zich dus geheel en al VAN
ZICHZELF VERWIJDERD, en er is geen enkele VROUWELIJKE FACTOR overgebleven op
grond waarvan wij zouden kunnen zeggen dat de zaak zich op den duur redden zal.
Hoe tragisch dit er ook uitziet, in
feite behoeven wij er ons niet over te verwonderen dat er voor de vrouw GEEN
MOGELIJKHEDEN blijken te bestaan. Dat wil zeggen: GEEN MOGELIJKHEDEN IN
HAARZELF. Wat in de moderne vrouw voor de dag komt (als iets dat niets met
vrouwelijkheid te maken heeft) is een logisch gevolg van het feit dat zij HET
GEHEEL vertegenwoordigt. Want van hieruit kan zij geen stap NAAR IETS ANDERS
TOE doen zonder van zichzelf ŕf te gaan. Alles is BINNEN IN HAAR en daaruit kan
niets NAAR VOREN komen dat zich ten opzichte van IETS ANDERS ontwikkelt naar
een volgend en verder stadium. Er is dus geen MOGELIJKHEID IN HAAR en dat komt
bij de moderne vrouw als totale vervreemding voor de dag.
Het MODERNE DENKEN kan het
bovenstaande vrijwel niet vatten; dat denken is een denken in MOGELIJKHEDEN,
het denkt zich de stap die van het EEN naar het ANDER gezet kan worden. Alles
wat hieraan niet beantwoordt is voor het moderne denken ONWAARDIG en ONVOLWAARDIG,
en zo wijst de moderne mens de bovenstaande gedachten ŕf omdat hij vindt dat
de vrouw daaraan ONVOLWAARDIG gesteld wordt. Dat hij zčlf letterlijk ALLES
onvolwaardig stelt dringt niet tot hem door….
Hoe ligt de zaak eigenlijk?
Binnen het geheel, dat de
werkelijkheid is, bevinden zich een oneindig groot aantal VERSCHIJNSELEN. Deze
verschijnselen staan allemaal onderling met elkaar in verband. Dat verband
tussen de verschijnselen - dat een BEWEEGLIJK verband
is - ligt uiteraard overal precies op
maat en de verschijnselen zčlf zijn precies wat ze zijn. Ze ZIJN ER en ze
VERHOUDEN ZICH op de JUISTE WIJZE tot elkaar. Het is duidelijk dat dit niet
eens ŕnders zou kunnen; het is een voor de hand liggende zaak. Behalve voor de
zich ontwikkelende mensen….
De mens, als hoogtepunt, als APOTHEOSE
van de kosmos, is de KOSMOS DIE ZICH VAN ZICHZELF BEWUST IS. Omdat dit geldt
brengt de LEVENDE MENS de verschijnselen čn hun onderlinge verhouding tot
BEWUSTZIJN. Daartoe moet hij de verschijnselen LEREN KENNEN en ook hun
verhouding, om ze dan OM TE ZETTEN TOT ZICHZELF. Daarmee is de KOSMOS dan
WERKELIJK VAN ZICHZELF' BEWUST.
Het gaat er dus om te ONDERSCHEIDEN,
te LEREN KENNEN en IN HET JUISTE VERBAND te plaatsen. Meer is er niet te doen
voor de mens en meer d6et hij ook niet. Als de verschijnselen, de DINGEN, er
zijn voor de mens, čn ze staan tot elkaar in de juiste verhouding, dŕn
FUNCTIONEREN ze.
Ze zijn dan automatisch INHOUD van de mens, en dus INHOUD VAN HET GEHEEL. Als dat
eenmaal zover is, is het GEHEEL er voor de mens INDERDAAD - omdat hij het nu immers zčlf
geworden is. Dan zijn de mensen VOLWASSEN geworden. In principe kunnen we van
de MODERNE MENS zeggen dat de dingen ER ZIJN voor hem. Maar die dingen zijn
voor hem niet ZOALS ZE ZIJN, voor hem DIENEN ze ergens toe, en daarvan moet de
moderne mens zien ŕf te komen. Hij is met dat thema bezig, zoals blijkt uit het
feit dat hij tegenwoordig bij alles naar de FUNCTIE vraagt. Voorlopig echter is
die functie nog slechts een FUNCTIE-VOOR-HEM, zodat de dingen IN ZIJN BELANG
ergens toe moeten DIENEN.
Het is te begrijpen dat wij nog lang
niet van čcht functioneren kunnen spreken; dat kan pas als de dingen er niet
meer VOOR MIJ zijn, maar VOOR ZICHZELF, en het functioneren dus ook een
functioneren voor zichzelf is geworden.
In de moderne wereld DOEN wij alsof de
dingen er zijn en dit houdt twee factoren in: ten eerste KENNEN wij de dingen
en ten tweede DIENEN zij VOOR ONS ergens toe. En door dit laatste worden de
dingen tot PRULLEN die geen enkele werkelijke betekenis hebben omdat ze niet
functioneren. Als de mens VOLWASSEN is geworden functioneren de dingen wčl;
omdat ze er dan IN HET JUISTE VERBAND ZIJN, zijn ze inderdaad INHOUD van de
werkelijkheid.
Dit betekent dat dan HET GEHEEL er is,
en als dŕt er is, IS VANZELF DE VROUW ER OOK. Want een FUNCTIONERENDE
WERKELIJKHEID (door de man waargemaakt) is voor het vrouwelijke een LEVENDE
INHOUD, en daarmee is de vrouw wat zij zijn moet. Haar TERECHTKOMEN speelt zich dus af langs
de MANNELIJKE lijn. Gewoonlijk wordt gedacht dat de vrouw en de man zich als
twee POLARITEITEN ieder-voor-zich naar elkaar toe ontwikkelen om tenslotte
elkaar te vinden. Niets is echter minder waar: de vrouw ontwikkelt MEE, en als
de ontwikkeling klaar is, DAN IS ZIJ ER. En van de man moeten wij dan zeggen
dat hij eindelijk TERECHT is, HIJ IS THUIS.
Er zijn mensen die op grond van het
bovenstaande denken dat de vrouw dus toch AFHANKELIJK van de man is. Maar dit
is een misvatting, want de vrouw is dan ZICHZELF en dus onafhankelijk. De
vermeende "zelfstandigheid" van de moderne vrouw is daarentegen juist
het toppunt van afhankelijkheid. Omdat alles wat de moderne mensen over haar
bedenken BUITEN HAAR ligt.
In wezen kunnen wij van de vrouw
zeggen dat zij nooit afhankelijk kŕn zijn, want in wezen IS ZIJ ALTIJD WAAR ZIJ
IS; het ERGENS ANDERS geldt voor haar niet - in tegenstelling tot de man voor wie geldt dat
hij OP WEG is.
Het is opmerkelijk dat de mensen in de
oudheid een duidelijk zicht op de situatie hadden. Weliswaar wisten zij aan de
zaak geen CONCRETE INHOUD te geven (wat ook onmogelijk is), en dus werd het
een CULTURELE inhoud, maar intussen klopte dat verhaal toch nauwkeurig.
De Egyptische godin NEITH bijvoorbeeld
voerde de spreuk: “Ik ben die ik ben, ik zal zijn die ik zijn zal, niemand
heeft mijn hemd opgelicht, ik heb uit mezelf voortgebracht”.
Hier maken wij kennis met het
ONVERANDERLIJKE dat tevens een eigen LEVENDE INHOUD heeft en waarvoor HET
ANDERE, het van-buiten-komende niet bestaat.
Dit beeld vinden wij overal in de
oudheid terug: de MAAGD MET HET KIND is er ook een voorbeeld van. Bekend is het
verhaal van MARIA
uit het EVANGELIE, en hoewel die teksten vrijwel helemaal corrupt zijn, kunnen
we er toch het volgende uit leren: Maria was zwanger "van de heilige geest" en
tevens was zij (nog) niet getrouwd met JOZEF. Deze Jozef is voor ňns een
TIMMERMAN, maar in feite werd niet zijn VAK aangegeven, maar zijn (culturele)
FUNCTIE. Hij werd genoemd DE WERELDBOUWER. En als zodanig was hij niet de
geliefde van Maria; hij had het kind dan ook niet verwekt. Als WERELBOUWER is
hij namelijk het MANNELIJKE DAT OP WEG IS en dat nog niet THUIS is. Maar als
GELIEFDE van de vrouw moet hij THUIS zijn en dat wil zeggen dat hij de
WERELDBOUWER TEN EINDE moet zijn. En deze figuur wordt in DE ZOON VAN DE MENS (bij
ons bekend als JEZUS) getekend. Als KIND van Maria is hij haar werkelijke
INHOUD en dus haar GELIEFDE en hij is VOORBIJ de wereldbouwer. Daarom vertelt
het verhaal dat hij NIET ARBEIDT. Wij denken dat hij er TE DEFTIG voor was, dat
hij AFGEWEND was van de arbeid en wij begrijpen niet dat de arbeid aan hem
VOORONDERSTELD was. Maar wij willen altijd AFGEWEND zijn van de realiteit; voor
ons moet nog steeds alles naar iets GEESTELIJKS rieken wil het goed zijn. En
vanuit dat geestelijke proberen wij dan inhoud aan de zaak te geven – hetgeen
mislukken mňet.
Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E
; MARIA(1) uit het EVANGELIE
; MARIA(2) uit het EVANGELIE ; Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B
, 43 ,
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 22
Het voor-zich-zijn van de dingen
De norm voor het functioneren van de
dingen, waaronder ook het LAATSTE DING, de MENS, is begrepen, is het
VOOR-ZICH-ZIJN ervan. Zoals wij in het vorige stencil reeds opmerkten komt
hiervan bij de moderne mens niet veel terecht omdat de norm bij deze mens
gelegen is in het ERGENS TOE DIENEN, en dat is altijd een dienen IN HET BELANG
van de mens. Het is op zijn best een FUNCTIONEREN-VOOR-MIJ. En hiermee zijn de
dingen AAN MIJ gekoppeld, evenzeer als ik aan de dingen gekoppeld ben.
Nu kan men terecht opmerken dat ŕlles
wat door de mens gemaakt wordt er op de een of andere manier VOOR DE MENS is.
De planeet wordt omgezet tot een menselijke werkelijkheid: de KOFFIEMOLEN is
een verschijnsel dat door de kosmos als zodanig niet opgeleverd wordt. Hij komt
pas voor de dag als de mens er is. En hij is er ten dienste van de mens.
Wat betekent nu het VOOR-ZICH-ZIJN van
de koffiemolen? Dit betekent dat de koffiemolen ALLEEN MAAR koffiemolen moet
zijn, en niet - zoals tot nu toe gebruikelijk - een WINSTOBJECT. Onder deze
term kunnen wij ŕlle BELANGEN van de mensen vangen; hij sluit in feite het
hele scala van zelfzuchtigheden in.
Als alleen-maar-koffiemolen valt hij
samen met alle andere verschijnselen, inclusief de mens, en dus valt hij dan
samen met de werkelijkheid zelf.
Omdat de mens HET LAATSTE VERSCHIJNSEL
is, en dus in zichzelf de GEHELE WERKELIJKHEID vertegenwoordigt, is er van
onze koffiemolen te zeggen: de norm is de werkelijkheid, dus de norm is ook het
laatste verschijnsel, en dus is de norm de mens zčlf. Maar nu gaat het wčl over
de mens, die SAMENVALT MET DE WERKELIJKHEID. De mens derhalve die WERKELIJK
MENS is.
Het voor-de-mens-zijn van de dingen is
dan ook het voor-zichzelf-zijn van de dingen. En we zien dat de menselijke
werkelijkheid pas dŕn terecht is als de mensen juist inzake de dingen člk
BELANG vergeten zijn. Dan heeft hij pas iets aan de dingen.
Gezien vanuit de MANNELIJKE LIJN
functioneren de dingen, terwijl zij, gezien vanuit het VROUWELIJK ZIJN, de
LEVENDE INHOUD van de vrouw betekenen. En nu is op deze planeet de vrouw
werkelijk aanwezig. Maar de man is nu ook THUISGEKOMEN: hij is de WERELDBOUWER
TEN EINDE en hij is nu DE GELIEFDE van de vrouw. De betekenis van het begrip
GELIEFDE is, zeker voor de moderne mensen, een volslagen ONBEKENDE grootheid.
Dit begrip duidelijk te maken is een vrijwel onbegonnen werk….
Hoe is de praktiik voor de volwassen
vrouw
De moderne mensen denken zich de vrouw
aldus: zij is een zelfstandig mens en zij werkt voor haar levensonderhoud,
zodat zij tevens onafhankelijk is. Als zij, ondanks haar dagelijkse werk, toch
nog kinderen wil hebben moeten daarvoor regelingen getroffen worden. Want die
kinderen hebben hun verzorging en opvoeding nodig. Dus richten we daarvoor
centra op.
Teveel kinderen mag zij niet krijgen;
dat is te moeilijk voor iedereen en bovendien wordt de wereld te vol. De moderne
vrouw stelt zich ten opzichte van de man uiteraard VRIJBLIJVEND op en dat
gebeurt in de sfeer van KAMERAADSCHAP. In het kort: de vrouw čn de man zijn
voor zichzelf en voor elkaar DINGEN, en zij denken in termen als
"hebben" en in plaatsbepalingen. Zij willen eigenlijk ALLES HEBBEN -
ook elkaar - en zij stellen nauwkeurig HUN PLAATS en die van de ander vast. Als
bij echte HANDELAARS gebeurt er niets zňnder TEGENPRESTATIE, terwijl in feite
ALLES EN IEDEREEN TE KOOP IS.
Het beeld van de VOLWASSEN VROUW staat
tot het bovenstaande in lijnrechte tegenstelling. Ten eerste wat betreft de
kinderen: de volwassen vrouw HEEFT geen kinderen, maar zij doet het feit gelden
dat ZIJZELF OP ANDERE WIJZE DE KINDEREN IS. Vanwege dit feit is ELKE DISCUSSIE omtrent ja of nee
kinderen en het aantal kinderen VOLLEDIG UITGESLOTEN. In de vrouw zčlf is
bepaald - omdat zij tot ZELFKENNIS is gekomen - hoe haar feitelijke MOEDERSCHAP gesteld is.
Ten tweede de kwestie van het
LEVENSONDERHOUD: omdat ALLES binnen haar vrouwelijkheid leeft, is alles er
VANZELFSPREKEND voor haar. Er is dus voor haar wat zij NODIG heeft en dat niet
omdat zij er RECHT op zou hebben, maar omdat het zonder meer haar VANZELFSPREKENDE
INHOUD is.
Van enige TEGENFRESTATIE kan al
helemaal geen sprake zijn omdat er voor haar niet IETS ANDERS is waartoe zij in
een afhankelijke verhouding staat.
Overigens geldt voor de VOLWASSEN MAN
ook dat alles er voor hem is, maar dan niet omdat het zijn INHOUD zou zijn,
maar omdat hij het zčlf is die de dingen FUNCTIONEREND stelt.
In een volwassen wereld is niets en
niemand meer te koop en voor een ieder is er WAT ER VOOR HEM OF HAAR NODIG IS.
Ook het begrip NODIG-ZIJN kennen wij niet; het houdt voor ons in dat wij
eigenlijk ALLES nodig hebben. Hierbij ligt de grens bij ALLES - en dan maar
zien hoever we komen. En alles wat wij te pakken hebben gekregen is dan VAN
ONS; wij kunnen er naar willekeur over beschikken. Het NODIG-ZIJN is een vorm
van het begrip “ZIJN” en het is de OMGEVING waarin en waaruit wij LEVEN. Voor
de plant is dat het stukje grond, voor het dier zijn jacht- of weidegebied, en
voor de volwassen mens is dat zijn EIGEN TERREIN: zijn huis, de dingen die
daarin zijn, een aantal andere mensen….
Voor de mens zijn al deze dingen niet
zijn BEZIT, maar zijn MILIEU, en als zodanig de ONDERGROND VOOR ZIJN LEVEN.
Zoals ieder mens ŕnders is, is ook voor ieder mens het MILIEU anders. Als
ONVERVREEMDBAAR van zijn LEVEN is voor ieder zijn MILIEU er en het is vanwege
deze VANZELFSPREKENDHEID dat de zaak ONAANTASTBAAR is. Een ieder zal er dus
ŕblijven. Maar ook zal niemand méér kunnen hebben dan NODIG IS voor hemzelf
omdat het dan in feite BUITEN ZIJN LEVEN valt en daarmee niet meer
FUNCTIONEERT.
Het spreekt vanzelf dat de volwassen
vrouw van niemand meer PERSOONLIJK afhankelijk zal zijn inzake de dingen. En
ook dat de volwassen man voor niemand meer aan het werk is; hij werkt omdat hij
als man ARBEID is. De resultaten van die arbeid zijn er vanzelfsprekend voor
ALLE mensen.
Een
vergelijking met de ouderwetse wereld
Het is een ieder bekend dat het in de
wereld van vóór 1900 bepaald
niet alles koek en ei was, en wij hebben in deze voordrachten al meerdere malen
gewezen op het feit dat er eigenlijk geen PRAKTISCHE mogelijkheden voor ŕlle
mensen waren. Maar toch waren er in die tijd vele dingen die wij herkennen als
wij over de VOLWASSEN MENS nadenken. Die dingen waren natuurlijk BEVANGEN in de
BENAUWDHEID van de mens die met zijn BESTAAN bezig is: alles was aan hem als IK
bepaald en daarbuiten bestond er eigenlijk niets.
We zagen dat de man aan de ARBEID was
en dat het resultaat van die arbeid (in de vorm van het beroemde “loonzakje”
naar de vrouw toeging. Zij verzorgde met dat geld in feite het gehele leven.
Ook de DINGEN speelden hun rol in dat leven. Die rol was FUNCTIONEEL: de
dingen waren er omdat zij NODIG waren - althans bij de GEWONE MENSEN, maar die
zijn het ook altijd waarop we moeten letten. Natuurlijk was deze zaak VOORWAARDELIJK,
want de mensen hadden niet eens de kans om méér te hebben dan het NODIGE, en doorgaans
kwamen zij daaraan niet eens toe. Maar dat neemt niet weg dat het gedrag van
die mensen-van-toen toch in menig opzicht tekenend was.
Hun HUWELIJK was eigenlijk, op
benauwde wijze, een AFSPIEGELING van de werkelijke verhouding qua ARBEID EN
VERZORGING die wij hierboven aangegeven hebben. Afgezien van de JURIDISCHE
CONSTRUCTIE, die het huwelijk-op-zich in feite is, zochten de vrouw en de man
elkaar, en zij waren ten opzichte van elkaar NIET VRIJBLIJVEND en ook was hun
toenadering niet zonder de achtergrond van arbeid en verzorging. Eigenlijk
speelden in dit leven ŕlle factoren een rol, die wij bij de volwassen mens ook
tegenkomen. Dit vindt natuurlijk zijn oorzaak in het feit, dat de mensen VANUIT
HUN BEWUSTZIJN leefden. En het brengt onmiddellijk de ONMOGELIJKHEID - waarover
we al gesproken hebben - met zich mee.
Voor de volwassen mens is die
onmogelijkheid opgeheven omdat hij de dingen, inclusief ZICHZELF, tot
WERKELIJKHEDEN heeft weten te maken en daarmee het AANZICHZELF-BEPAALD-ZIJN
doorbroken heeft. Dan is de BENAUWDHEID voorbij, en de VERVREEMDING van de
moderne mens is voorbij, en er is dan RUIMTE.
Het HUWELIJK is voor de volwassen mens
uiteraard vervallen, maar dat wil niet zeggen dat er dan een situatie is zoals
de MODERNE MENS zich die denkt. Voor deze laatste loopt alles in APARTHEDEN
uit, die VRIJBLIJVEND met elkaar omgaan, om zich buiten die omgang in hun PRIVACY terug te trekken.
Voor een volwassen mens bestaat er géén privacy, hij trekt zich niet terug, maar HIJ STELT
ZICHZELF HELDER EN DOORZICHTIG en is in niets VRIJBLIJVEND, terwijl hij wel BUITEN de andere
levens blijft: hij laat die MET RUST.
Naar
bladwijzers privacy-1 en Privacy-2 ; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 23
Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2
De planeet en het menselijke
In de mens voltrekt zich een
OMZETTINGSPROCES; tijdens dat proces wordt de planeet OMGEZET tot een
menselijke werkelijkheid: alles komt in het teken van de mens te staan. Dit
omzetten van de planeet is datgene dat wij als het begrip ARBEID kennen, maar
doorgaans is zich nauwelijks iemand hiervan bewust. Zoals wij gezien hebben
moeten de DINGEN, die ontstaan, gemaakt worden volgens normen die voor die
dingen zčlf gelden en bovendien moeten zij dáár terechtkomen waar zij NODIG
zijn. Als dit het geval is kunnen wij zeggen dat de dingen FUNCTIONEREN. Voor
het VROUWELIJKE zijn de functionerende dingen dan de LEVENDE INHOUD.
Voor het omzettingsproces geldt net
zoiets als voor ademhalen: wij kunnen dat proces niet naar willekeur in- of
uitschakelen, het geldt altijd voor de mensen, of zij nu wel of niet vinden dat
er gewerkt moet worden. Het zou goed zijn als vooral de MODERNE MENSEN tot het
inzicht kwamen dat het arbeidsproces (in de zin zoals wij bedoelen) een
NATUURLIJK proces is. Zij zouden er dan veel vlugger toe komen hun arbeid zo
in te richten dat hij voor hun LEVEN betekenis kreeg. Nu echter zien wij de
arbeid steeds meer als een NOODZAKELIJK KWAAD, en wij streven er naar zo vlug
mogelijk van dit kwaad verlost te worden. Hiertoe richten wij ons op LOTERIJEN
e.d., en wij LOEREN op de "kans van ons leven" om in één slag RIJK te
worden. Dan voelen wij ons een VRIJ mens.
De moderne mensen hebben niet helemaal
ongelijk als zij er een dergelijke gedachtengang op na houden. Het is immers
een feit dat zij geheel en al van hun arbeid VERVREEMD zijn geraakt, en dat
niet in de laatste plaats door de dwaling van de werkgevers die in hun
personeel MACHINES zien. Machines die alleen hierom nog geen čchte machines
zijn omdat die nog uitgevonden moeten worden.
Er is geen mens, hoe vervreemd ook,
denkbaar die geheel van de werkelijkheid verlaten is. Ook de moderne mens voelt
dat het niet goed zit met zijn werk en hij is terecht blij als hij dŕt niet
meer behoeft te doen. Al met al heeft hij ook zčlf een FOUTE KIJK op de arbeid
- was dit niet het geval, dan zou hij nimmer de situatie van vandaag de dag
accepteren….
In feite is de arbeid een natuurlijk
proces in de mens, en dat proces verschaft hem de ONDERGROND voor zijn leven.
Het is DE WORTEL VAN HET LEVEN. De volwassen mensen van straks zullen dit
inzien; zij zullen werken omdat zij zčlf, persoonlijk ARBEID zijn, en de
resultaten van die arbeid zijn bestemd voor de gehele wereld, Voorzover de
mensen aldus bezig zijn kunnen wij spreken van het begrip MAATSCHAPPIJ: de
VEELHEID van mensen en milieu's. En de BEHOEFTEN van die maatschappij (het
NODIG-ZIJN) zullen door deskundigen vastgesteld moeten worden. Dan zullen wij
de WERKELIJKE ECONOOM aantreffen.
Wanneer de dingen ER ZIJN, en
FUNCTIONEREN, is de mens eindelijk VRIJ.
De vrijheid van de mens
Uit datgene dat wij hebben gezegd over
het FUNCTIONEREN van de dingen kunnen wij gemakkelijk afleiden wat de betekenis
van het begrip VRIJHEID moet zijn: het is het SAMENVALLEN MET DE WERKELIJKHEID.
Dit samenvallen met de werkelijkheid is in wezen een zaak die de
VERSCHIJNSELEN, en dus DE DINGEN, aangaat; er zit dus eigenlijk niet veel
"geestelijks" of "Ideëels" in. Dit klopt met de feiten: de
graag door ons gebezigde term GEESTELIJKE VRIJHEID is in wezen een LOZE KREET.
Voorzover er van de mens te zeggen is dat hij "geest" is, geldt voor
hem ALTIJD vrijheid, Het DENKEN bijvoorbeeld kŕn niet eens GEBONDEN worden, en
dat wij dit gewoonlijk wčl denken komt voort uit het slordige hanteren van
begrippen. Dit laatste verschijnsel komt vooral bij de moderne mens algemeen
voor en het is zelfs een van de belangrijkste redenen van het feit dat de
moderne mensen zo verward over zichzelf denken.
Het begrip VRIJHEID slaat dus op HET
DING, en wel, in het geval van de mens, op HET LAATSTE DING. Vanuit zijn
"geest" kan dit laatste ding zich allerlei denken: dat hij zou kunnen
vliegen op eigen kracht, dat hij zich door de kosnos zou kunnen bewegen, dat
hij op de maan kan gaan wonen, enzovoort. En vooral inzake het LEVEN denkt de
mens zich veel, en hij vindt dan dat al zijn bedenksels in de praktijk
"moeten kunnen".
Waarna hij zich inspant om het waar te gaan maken…. en dan stuit op de onmogelijkheid van het
geval. Steevast is dan de verklaring voor het mislukken dat "de mens
alsnog niet ver genoeg ontwikkeld is en dat hij nog niet vrij is".
Vrij is de mens als hij SAMENVALT met
de WERKELIJKHEID; niet met VOORBIJ DE WERKELIJKHEID (het begrip
"geest") en ook niet met NOG NIET DE WERKELIJKHEID (het begrip
"natuur"), maar met precies het moment in de kosmos dat DE MENS is.
In een ander verband zullen wij nauwkeurig aantonen waarom juist dáár vrijheid
ligt. In ieder geval is uit het bovenstaande duidelijk dat de VOORWAARDE voor
de vrije mens de ZELFKENNIS is. De zelfkennis die het gevolg is van het
zichzelf uitwikkelen ALS INDIVIDU. Het GEVOLG van die zelfkennis is dat een
mens voor zichzelf de eis stelt er HELDER EN DOORZICHTIG te zijn. En meer is er
niet te doen.
De moderne denkers - vooral sociologen
- menen dat het SOCIALE GEVOEL in de mensen aangekweekt moet worden om een betere wereld te krijgen.
Maar het sociale gevoel is een GEVOLG van ZELFKENNIS. Derhalve is het OP
ZICHZELF niet te beoefenen; gebeurt dit toch, dan wordt het onherroepelijk een
CODE, zoals de omgangsvormen en de wellevendheid ook een code zijn. Inzake de
LIEFDE is het ook zinloos om zich - zoals sommigen proberen - op "het
vrouwelijke" te richten. De mens van zelfkennis is VANZELFSPREKEND op het
vrouwelijke gericht, zoals de werkelijke KUNSTENAAR - een zeldzaamheid in deze
moderne wereld - op de schoonheid gericht is als voor hem ZELFKENNIS geldt.
De mens houdt zich ook niet met ARBEID
bezig, hij is VANZELF arbeid. Zo zijn er talloze voorbeelden te geven van
RESULTATEN, die door de moderne mensen voor ZAKEN-OP-ZICHZELF worden aangezien,
en die daardoor tot REGLEMENTEN worden. Ook in de LIEFDE ligt het begrip
vrijheid, en alweer: het is er alleen maar als de mensen werkelijk ZICHZELF
zijn. Vrijheid STELLEN, of "elkaar vrij laten" heeft geen enkele zin.
Deze zaken vallen niet samen met de werkelijkheid zčlf. De vrijheid die de
mensen zich gewoonlijk denken is in feite BANDELOOSHEID; het VERBAND, dat voor
de werkelijkheid geldt, is er VERBROKEN. Hierop heeft onze opmerking in het
vorige stencil, namelijk dat de volwassen mensen in geen geval VRIJBLIJVEND met
elkaar omgaan, betrekking. Vrijheid betekent het verband in de werkelijkheid
laten gelden.
Als de mensen dus zeggen dat
"alles moet kunnen", bedoelen zij gewoonlijk ONZIN, en zij beseffen
niet dat er in feite NIETS KAN. Er is in de werkelijkheid - en ook in het
denken - altijd maar één mogelijkheid; nimmer is er een KEUZE, zoals SARTRE ons
wilde doen geloven. De "tweesprong van wegen" waarop wij zowel links
als rechts zouden kunnen gaan BESTAAT NIET. Als we in het leven op een tweesprong
stuiten hebben we iets niet goed gedaan, d.w.z. we kennen onszelf niet
voldoende en we zijn daardoor niet ZO HELDER MOGELIJK geweest. Door de gehele
werkelijkheid heen loopt deze structuur: ER KAN NIETS, er is maar EEN MOGELIJKHEID,
en die mogelijkheid verwerkelijkt zich.
De drie grondpijlers van het leven
Wij hebben intussen een drietal
begrippen min of meer uitvoerig besproken; zij vormen tezamen de drie
grondpijlers van het leven. Als eerste is daar de ONDERGROND, het MILIEU, en
wij kunnen dit typeren met
de term "het ER-ZIJN van de dingen". Dan is daar als tweede de
ACTIVITEIT, het HANDELEND LEVEN, van de mensen, en dit valt uiteen in twee
factoren: voor de man DE ARBEID en voor de vrouw DE VERZORGING. Als derde
datgene waarin de hele zaak UITLOOPT; wij zullen dat DE LIEFDE noemen.
Geen van deze drie factoren staat op
zichzelf; het MILIEU kan niet in orde zijn als de ARBEID
er niet is of niet op maat ligt. Omgekeerd kan de arbeid voor de mensen nimmer
betekenis hebben als het milieu niet goed is. De LIEFDE, die voor de mensen een
LEVENDE REALITEIT zal zijn, is niet denkbaar zonder zowel het MILIEU als de
ACTIVITEIT (arbeid en verzorging). En de hele zaak is zinloos als hij niet
ergens in uitloopt. Want de werkelijkheid zčlf loopt ergens in uit, en dat
maken de mensen wáár.
Van de drie factoren is er één een
ACTIVITEIT, de andere twee (het milieu en de liefde) behoren tot het begrip
ZIJN. We kunnen ze TOESTANDEN noemen. In de praktijk van het leven is de
ACTIVITEIT de factor waarmee we TE MAKEN hebben, en die factor is dus PRAKTISCH
BEPALEND. Voor de man is het leven dus in feite WERKEN en voor de vrouw is het
VERZORGEN. En deze gedachte gaat lijnrecht in tegen het moderne denken. Toch
moeten wij vragen: wat zouden de mensen ŕnders moeten doen? De hele dag
doorbrengen met SPELEN, zoals vele denkers willen?
Werken en verzorgen is iets dat KAN,
niet iets dat “zou moeten kunnen”.
Betere Wereld-1
; Betere Wereld-2
DE MENS
IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladdwijzers: LIEFDE /
SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30 ;
No. 24
Vrijheid en bandeloosheid
Wij hebben in een vorig stencil opgemerkt
dat de VRIJHEID voor de moderne mensen in de grond van de zaak niet verder
gaat dan het "niets met elkaar te maken hebben", en wij hebben dit
BANDELOOSHEID genoemd. Dit begrip behoeft niet te betekenen dat de moderne
mensen een wat wij noemen "bandeloos leven" lijden. Het betekent dat
er in wezen GEEN BAND is tussen de mensen.
Vroeger was die band er wčl: de
onvolwassen mensen die nog in het teken van het BEWUSTZIJN stonden, beseften
automatisch een VERBAND tussen elkaar. Dit verband was er niet ZELFBEWUST,
zodat het zich manifesteerde in allerlei voor de betrokken personen TOEVALLIGE
dingen: stamverband, familieverband, huwelijksverband. Later ook het
klasseverband, arbeidsverband, enzovoort. Steeds was er iets SAAMHORIGS en
steeds was dit op iets UITERLIJKS gericht. Het was dan ook altijd een BENAUWDE
en VASTGELEGDE zaak. Maar de BASIS ervan was het verband zoals dat ook in de
werkelijkheid aanwezig is.
De basis van de moderne mens is de
INDIVIDU: als modern mens WIKKELT hij die basis UIT en verandert daarmee zijn
eigen "individu-zijn".
Als die BASIS er is, is er ook DE
ANDER. Maar nog lang niet "menselijk volwaardig", maar als iets DAT
ER OOK IS. En met dat vreemde aanwezige IETS houdt de moderne individu geen
verband. Dat vreemde iets is voor hem EEN DING. En met dat ding bouwt hij een
VERSTANDHOUDING op.
De situatie is dan deze: IK ben van
JOU gescheiden, wij zijn
APARTE DINGEN, en TUSSEN ONS is wellicht een meer of minder begripsvolle
RELATIE mogelijk. Maar IN PRINCIPE is die relatie er niet; er is tussen ons
geen verband. Wij zijn ten opzichte van elkaar BANDELOOS.
Het verband tussen MIJ en de ANDER
wordt ONTKEND, en dat kŕn omdat de ander ER IS en dus EIGENLIJK het verband er
ook is. Een zaak kan pas dŕn door de mens ontkend worden als die zaak ER IS.
Een moord is pas een moord als de dader čn het slachtoffer er voor elkaar ZIJN.
Dit principe wordt in de STRAFRECHTSPRAAK dan ook toegepast. Het ONTKENNEN is
zelfbewust; in de OUDERWETSE MENS was het verband niet zelfbewust zodat het
dan ook niet ontkend werd. Maar de zaak lag wčl IN MIJ en was dus in zekere zin
MIJN BEZIT. De ander en het verband met hem lag IN de ouderwetse mens. De ander
was op de een of andere wijze INGESLOTEN in MIJN leven; hij was er dus ook aan
GEBONDEN: hij was AAN MIJ GETROUWD.
Als er tenslotte voor de mensen
VRIJHEID gaat gelden is HET VERBAND in de werkelijkheid terug: ALLE LEVEN IS
DAN OP ANDERE WIJZE MIJN LEVEN. In deze situatie is niet ALLE LEVEN IN MIJ
terechtgekomen, maar ben ik zčlf BUITEN EIGEN GRENS getreden. Ik heb dan mijn
leven als ALLE LEVEN herkend. Dan is er ook in mij de WENS om met dat ALLE
LEVEN samen te vallen en dat betekent geen VERVLAKKING, zoals ondoordacht
verondersteld wordt, maar het betekent juist de ZUIVERE INDIVIDUALITEIT: MIJN
leven is op eigen wijze ALLE LEVEN.
Voor de moderne mensen is het
bovenstaande een vrijwel niet op te lossen probleem. Zozeer is in hen het
verband primair ontkend en het APART-ZIJN is zozeer bevestigd dat zelfs de
gedachte aan een omkering hiervan hen tot wanhoop brengt. Zij voelen zich in
hun situatie juist ZEKER: zijn zij immers geen UNIEKE ZELFSTANDIGHEDEN die op
eigen kracht leven en niemand nodig hebben?
In feite echter is juist de moderne
mens door en door AFHANKELIJK: hij heeft de behoefte om MEE TE TELLEN en hij
kan niet buiten de VERSTANDHOUDING met de ander. Want zňnder dat is juist hij
NIETS omdat een APARTHEID in de werkelijkheid samenvalt met het begrip NIETS.
De moderne mensen zijn dan ook radeloos als zij niet ergens bij behoren en zij
doen alle mogelijke moeite tot verstandhoudingen te komen. Dat noemen zij dan
"mensen ontmoeten" en daarbij is niet de norm gelegen in het
PSYCHISCHE (iets voor elkaar voelen), maar in het aparte. De
"ontmoeting" is gebaseerd in het BIJZONDERE van de ander. Men spreekt
daarom gewoonlijk van "interessante mensen ontmoeten". Zonder die
ontmoetingen is het leven voor de moderne mens ZONDER FLEUR, het is
"allemaal hetzelfde", het is een "sleur".
De VRIJBLIJVENDE OMGANG met de ander
is in feite het TEGENGESTELDE: het is de vrijblijvendheid van ZAKENMENSEN die
allemaal van elkaar AFHANKELIJK zijn.
Het milieu
Wij hebben de vorige keer de drie
"grondpijlers" van het leven genoemd, en daarbij HET MILIEU aangeduid
als de ondergrond van het leven. Deze ondergrond behoort tot het begrip ZIJN,
maar dat betekent niet dat wij met een onveranderlijke grootheid te maken
hebben. Want het milieu wordt volledig bepaald door de CULTUUR waarin de mensen
leven. Het is de PLANEET voorzover die inderdaad tot MENS geworden is, en
daarom is het dan ook een werkelijkheid van DINGEN. Deze DINGEN zijn niet HET
BEZIT of het EIGENDOM van een mens, maar ze zijn wčl onverbreekbaar met hem
verbonden. Ze zijn namelijk ZIJN LEVEN en daarom kunnen we zeggen dat zij DE
MENS ALS PLANEET zijn. En voor deze zaak geldt het begrip NODIG-ZIJN, dat wij
al eerder ter sprake gebracht hebben.
Tot op de dag van vandaag hebben de
mensen HET MILIEU misbruikt en verwaarloosd: ten eerste omdat zij zichzelf als
LOS van de planeet gezien hebben, en ten tweede omdat die planeet voor hen tot
een BEZIT is geworden.
Om ons enigszins te kunnen indenken
hoe de verhouding tussen de mens en het milieu is kunnen wij de plant als
voorbeeld nemen. De grond waarin hij groeit is niet zijn EIGENDOM, maar tevens
is die grond niet van hem te vervreemden zonder zijn leven te vernietigen. En
de kwaliteit van die grond is bepalend voor zijn welzijn.
De activiteit
Het leven van de mensen is een
VOORTGANG en dit betekent dat het uit twee componenten bestaat: de TIJD en de
BEWEGING. Deze twee hangen uiteraard nauw met elkaar samen. Voor de levende
mens valt het begrip VOORTGANG uiteen in een mannelijk en een vrouwelijk
aspect: de ARBEID en de VERZORGING. Behalve deze twee is er nog een aspect, dat
wij binnenkort zullen bespreken: de SEXUALITEIT.
De liefde
De werkelijkheid loopt in iets uit: de
LIEFDE. Dit is een zwaarbeladen begrip dat door de mensen van toepassing wordt
gebracht op allerlei situaties en verhoudingen. Meestal heeft het niet veel met
liefde uit te staan, maar altijd beseffen de mensen er iets aan van HET
LAATSTE, van een werkelijkheid waar niets meer bovenuit kan gaan. En juist om
dŕt besef willen wij dit beladen begrip handhaven. Termen als INEEN-ZIJN čn
EENHEID geven wellicht beter de stand van zaken aan, maar zij raken ons verder
niet terwijl juist de SFEER die het begrip LIEFDE in ons oproept belangrijk
voor ons denken is.
Wij hebben de drie grondpijlers nog
even opgesomd omdat het van groot belang is om in te zien dat zij
onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. Juist de moderne mensen zien deze
verbinding niet; zij beschouwen het een als los van het ander zonder te beseffen
dat zij daarmee aan hun leven člke mogelijkheid ontnemen.
Zij zien hun liefde, in de omgang
vrouw-man, als iets dat los staat van hun overige praktijken, in hun werk en
bij het bijeengaren van bezittingen. De moderne mensen menen dat zij tot
liefhebben in staat zijn terwijl zij tegelijk de planeet misbruiken en hun
arbeid zien als een noodzakelijk kwaad dat eigenlijk afgeschaft zou moeten
worden.
En in hun liefde zijn zij er op
ingesteld dat het allemaal VOORBIJ GAAT en in SLEUR en VERVELING verzandt.
Hetgeen dan aanleiding is om het opnieuw te gaan proberen, op dezelfde manier
en met hetzelfde resultaat. Aan en in zo'n liefde komt niets TERECHT en zčlf
blijft zo'n liefde zonder LEVENDE INHOUD. Dit laatste veroorzaakt de VERVELING;
op zijn best komen de moderne mensen tot een eindeloze HERHALING van steeds
precies HETZELFDE.
Als het leven echter een LEVENDE
EENHEID is van MILIEU, ACTIVITEIT en LIEFDE, waarbij het één niet alleen niet
ZONDER het ŕnder is, maar zelfs op zijn wijze DEZELFDE WERKELIJKHEID als het
ŕnder is, dŕn kan het zichzelf nooit HERHALEN. Het kan dan alleen maar
VOORTGAAN en van hieruit steeds NIEUW zijn. Doorgaans zoeken de mensen de
voortgang, en dus het doorbreken van de sleur, in het bijeengaren van zoveel
mogelijk NIEUWIGHEDEN: andere mensen, andere liefdes, andere dingen. Maar dit
VERGROOT alleen maar de sleur en de verveling, omdat het allemaal HERHALING is.
De herhaling is echter vreemd aan het
leven; het is één levende zaak die steeds ZICHZELF blijft en zich TEGELIJK
steeds vernieuwt, en die nooit een optelsom van aparte situaties is….
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25
, 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;
No. 25
Naar aanleiding van een opmerking
Als wij nadenken over de MODERNE
mensen moeten wij een onderscheid maken tussen datgene dat die mensen van
zichzelf DENKEN, en datgene dat zij wezenlijk ZIJN. De begrippen ARBEID en
VERZORGING hebben voor de moderne mensen een ongunstige klank. Zij vinden dat
de arbeid een "noodzakelijk kwaad" is en wat de verzorging betreft:
de moderne vrouw denkt daarbij automatisch aan de kinderluiers en de
bloempotten. En dŕt is een wereldje waarin zij in geen geval terug wil. Toch
zien wij beiden, zowel vrouw als man, in de PRAKTIJK van het leven doen wat er
voor člk van hen te doen valt. Dat wat zij over zichzelf DENKEN blijkt
voornamelijk een RATIONALISATIE, een VERREDELIJKING, te zijn. Deze VERREDELIJKING
valt bij de moderne VROUW het meest op: bij haar is het onderscheid tussen HET
VERHAAL en de REALITEIT het scherpst.
Dit komt door de GESTELDHEID van de
vrouw, en die van de man. Bij deze laatste ligt de verhouding zo, dat het
VERREDELIJKEN eigenlijk tot zijn terrein behoort. Zijn ARBEID, die een
OMZETTEN van de PLANEET tot een MENSELIJKE WERKELIJKHEID is, is eigenlijk een
“verredelijken van de planeet” of - zo men wil - van de NATUUR. De neiging om
ook zijn LEVEN te verredelijken is dus OP ZICHZELF bij de man niet zo
opvallend.
Tot het WEZEN van de vrouw behoort de
verredelijking echter niet en daarom valt, vooral bij de moderne vrouw die zich
“op de wijze van de man” laat gelden, de TWEESLACHTIGHEID in sterke mate op.
Haar VERHAAL is héél anders dan haar PRAKTIJK, ŕls die praktijk zich maar sterk
genoeg aan haar opdringt en haar zelfbewuste denken over zichzelf op een
zijspoor zet. In zo'n geval blijkt voor haar wel degelijk VERZORGING te gelden,
en dan verredelijkt zij de werkelijkheid niet, maar zij VERINNIGT haar. In dit
verband heeft het zin ons stencil no: 19
nog eens na te lezen.
Op het begrip VERINNIGING komen wij
nog terug.
Wat betekent het begrip liefde
In de ONEINDIGHEID van de
werkelijkheid is ALLES WAT ER IS ingebed in dat oneindige en eeuwige. Dat wil
echter niet zeggen dat alles IN HET TEKEN van het oneindige en eeuwige staat.
In de ruimte komen ZONNESTELSELS op en
die bestaan uit allerlei VERSCHIJNSELEN: hemellichamen, brokken steen,
enzovoort. Al die verschijnselen, die tijdens het WORDINGSPROCES van zo'n
zonnestelsel voor de dag komen, liggen wel in het oneindige, maar zij staan IN
HET TEKEN van het EINDIGE, het BEPAALDE, het MEETBARE.
Zij staan in het teken van DAT
WORDINGSMOMENT: een stuk oergesteente, een leeuw, en, verderop in het
zonnestelsel: een magnetisch veld, een nevelvlek of een sterrenhoop. Die
verschijnselen, ontstaan IN het proces, zijn getekend door hun eigen
WORDINGSMOMENT; zij zijn ALLEEN MAAR DAT MOMENT.
Van ŕlle verschijnselen maken er TWEE
hierop een uitzondering: het EERSTE verschijnsel en het LAATSTE. Het eerste
verschijnsel laten wij nu even rusten en wij zeggen van het laatste: dit is
evenzeer IN het proces (het is ŕls proces ontstaan) als NIET MEER IN HET
PROCES. Op grond van dit laatste staat het niet meer in het teken van het
BEPAALDE, maar van het ONEINDIGE EN HET EEUWIGE.
Dit laatste oneindige en eeuwige
verschijnsel is DE MENS.
Als ik de mens bekijk moet ik hem dan
ook niet als ZONNESTELSEL bekijken, maar als DE WERKELIJKHEID ZELF. Want dŕt is
zijn ESSENTIE. En als ik dat dan bezie, dan is de mens een EEUWIG en ONEINDIG
GEHEEL en člk ZIJNSMOMENT is op zijn wijze HET ANDERE ZIJNSMOMENT. De mens is
dan een zaak waarvoor niets APART is en waarvoor nooit HET EEN BUITEN HET ANDER
staat. Het één is op zijn wijze het ŕnder, en
omgekeerd.
Deze gedachte is voor het moderne
denken vrijwel niet te vatten….
Want voor het moderne denken betekent
dit VERVLAKKING, het betekent CONFECTIE; het betekent het EENDER-ZIJN van het
één en het ŕnder. Maar in feite betekent het HET ZICHZELF-ZIJN van beide.
Als het éne ZIJNSMOMENT op zijn eigen
wijze het ŕndere ZIJNSMOMENT is, dŕn spreken wij van LIEFDE. Het is beter hier niet van INEEN-ZIJN te
spreken omdat men dan kan denken dat het één IN het ŕnder is overgegaan. Dat
is onjuist.
Het spreekt vanzelf dat het begrip
LIEFDE een MENSELIJK begrip is ; daarom kunnen wij
van de mens zeggen dat voor hem liefde geldt ALS HIJ SAMENVALT MET DE
WEZENLIJKE WERKELIJKHEID. En dan is voor hem het éne ZIJNSMOMENT op zijn wijze
het ŕndere ZIJNSMOMENT.
Die ZIJNSMOMENTEN moeten wij wel
degelijk denken als UNIEKE GEVALLEN; er is er van člk moment maar één en een
ŕnder moment is toch weer iets anders. En juist voor die UNIEKE gevallen geldt
het bovenstaande. Die gevallen VERSMELTEN niet met elkaar - om tot één nieuwe
zaak te worden - maar zij blijven helemaal ZICHZELF…. Het is van belang
hieraan goede aandacht te besteden; dit voorkomt een groot aantal misverstanden
die in het denken over de liefde bij de meeste mensen gebruikelijk zijn - om
over de PRAKTIJK van de liefde nog maar te zwijgen.
Ieder mens loopt uit in liefde
Het samenvallen met de wezenlijke
werkelijkheid is het doel waarnaar ELK leven streeft. Er is onder de mensen
geen mens denkbaar en bestaanbaar die ernaar streeft NIET met de werkelijkheid
samen te vallen.
We kunnen dus zeggen dat er in člk
mens een HANG NAAR LIEFDE is. En die liefde wordt als de LAASTE MENSELIJKE
MOGELIJKHEID aangevoeld. Als een mens DENKT dat voor hem NIET geldt dat hij
uiteindelijk LIEFDE is, en hij zich dus ook niet voelt SAMENVALLEN met de
werkelijkheid, dan is hij werkelijk EENZAAM. Deze toestand is voor geen mens
te verdragen: een mens wordt daarvan KRANKZINNIG.
Als het er om gaat samen te vallen met
de werkelijkheid is er inzake de liefde eigenlijk geen enkel probleem: de mens
is "voor de liefde gebouwd", en dus moet het vanzčlf goed gaan. Dit
zou zo zijn als daar niet het ZELFBEWUSTZIJN was dat de mensen er toe brengt
VAN ALLES EN NOG WAT voor de werkelijkheid aan te zien. In de ONVOLWASSEN
mensheid zien de meeste mensen de werkelijkheid ALS ZONNESTELSEL voor de echte
werkelijkheid aan. De MODERNE mensen zijn al helemaal eenzijdig gericht op DE
VERSCHIJNSELEN; in hen is de IDEE van een werkelijkheid die daar bovenuit gaat
verloren gegaan terwijl er in de praktijk slechts de DINGEN zijn voor hen.
Daarbij maakt het geen verschil dat vele moderne mensen de IDEE in de dingen
zoeken en zich op de ABSTRACTIES richten. Hoe diep een mens ook graaft naar de
.ESSENTIE van de dingen, hij BLIJFT binnen de dingen en hij bevrijdt zich
daardoor nimmer van formules, afhankelijkheden, codes en dus tenslotte van MORAAL.
Als de meeste mensen de werkelijkheid
van de DINGEN voor de WEZENLIJKE werkelijkheid aanzien moeten ook hun liefdes
de kenmerken van de dingen vertonen. En dit blijkt maar ŕl te waar te zijn: het
BEZITTEN van elkaar (óók in de subtiele MODERNE vorm, die eerder het tegendeel
lijkt door zijn ABSTRACTIE…. ) is steeds het grond kenmerk van de liefde.
Het feit dat de liefde van de meeste
ONVOLWASSEN mensen op het terrein van de dingen ligt mag nooit aanleiding zijn
om te zeggen dat de mensen ZONDER LIEFDE zijn. Geen enkel mens is zňnder
liefde. Wčl is te zeggen dat ŕl die liefdes tenslotte NIET HOUDBAAR blijken,
omdat HOUDBAARHEID pas dáár gaat gelden waar het begrip EEUWIG aan de orde is.
Waar wij dus samenvallen met de WEZENLIJKE werkelijkheid. En daar gaat ook het
begrip RUIMTE gelden, door de ONEINDIGHEID die er dan is.
In LAATSTE INSTANTIE kunnen wij dŕn pas van werkelijke liefde spreken.
Het gaat inderdaad om deze "laatste instantie" omdat de werkelijkheid
nu eenmaal in haar LAATSTE MOMENT uitloopt, welk laatste moment het KENMERK van
de mens is. Omdat het - als het goed gesteld is met een mens - om deze LAATSTE
INSTANTIE gáát, heeft de liefde een OPGAVE in zich besloten. Niet de opgave om
de "vrede te bewaren" - waar het voor de meeste mensen om draait -
maar de opgave om zčlf steeds HELDER ZICHZELF TE ZIJN. De vrede is niet te
bewaren; de poging daartoe is zinloos en verduisterend. Het ZICHZELF-ZIJN is wčl te
bewaren, en dŕt is de altijd geldende OPGAVE.
De liefde die haar zetel heeft binnen
de wereld der dingen kent geen OPGAVE; die liefde kent slechts PROBLEMEN omdat
het altijd een VERHOUDING TUSSEN TWEE MENSEN is en dus wezenlijk getypeerd
wordt door het COMPROMIS, het “handeltje”. De OPGAVE geldt VOOR MIJ PERSOONLIJK; ik BEN liefde
ňngeacht een ander mens. Want IK moet samenvallen met de werkelijkheid….
Als wij dit doordenken begrijpen wij
wellicht ook dat de werkelijke liefde voor een LEVEND mens geen ABSTRACTIE,
geen IDEE is, maar een DOEN. Gepraat over liefde garandeert niet de
aanwezigheid ervan, evenmin als GEDROOM, GEROMANTISEER
of VERLANGEN. Het DOEN kŕn het waarmaken….
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26
, 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26
, 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;
No.
26
Wat
wij van de werkelijkheid zeggen
Wij
zeggen gewoonlijk allerlei dingen van de werkelijkheid, zonder erbij stil te
staan, dat de dingen, die wij zčggen, de werkelijkheid zčlf niet aangaan. Alle
begrippen, waarvan wij vinden dat die voor de werkelijkheid gelden, zijn
MENSELIJKE begrippen. Het is de mens die ZICHZELF beschouwt, en die daarmee ook
de werkelijkheid beschouwt. Uit die beschouwing en het daaraan meekomende
DENKEN komen een aantal BEGRIPPEN voort, die van kracht zijn voor datgene dat
beschouwd werd. Wij spreken dan van begrippen als SCHOONHEID, LIEFDE, HELDERHEID,
en dergelijke, en wij hebben vaak de neiging deze zaken tot ABSOLUTE werkelijkheden
te transformeren. Werkelijkheden die als het ware zčlf een BESTAAN hebben in de
werkelijkheid.
Maar
wij moeten er steeds op bedacht zijn dat die bedoelde begrippen VOOR ONS
bestaan. Dit betekent niet dat ze dan RELATIEF of zelfs ONWAAR moeten zijn, het
betekent slechts dat ze IN ONS leven - en ook IN ONS hun WAARHEID vinden. Dit
laatste feit, namelijk dat alle begrippen IN ONS hun waarheid moeten vinden,
is ook van enorm belang wat betreft de LIEFDE….
Op
de een of andere manier is voor de mensen de liefde altijd een IDEAAL geweest,
en dat wil zeggen: een onafhankelijke en ABSOLUTE werkelijkheid waaraan de mens
moet zien deel te gaan hebben. En het uitgangspunt daarbij was het inzicht dat
de mens er zo zonder meer GEEN deel aan heeft. Gebruikelijk was het dan ook de
liefde als een ONMOGELIJKE zaak te zien, een zaak waarmee een mens "voor
gek liep" als hij het probeerde waar te maken. Anderzijds leende het
ideaal van de liefde zich, zoals ŕlle idealen, uitstekend voor de HOOGMOED van
diegenen die het GELIJK HEBBEN voor zichzelf opeisten. De liefde is nog steeds
een van de normen waarvan de DWINGELANDIJ en de ONVERDRAAGZAAMHEID zich
bedienen. Het is een norm op grond waarvan andere mensen VEROORDEELD kunnen
worden. En een dergelijke norm komt voort uit het als ABSOLUUT stellen van begrippen
die DE MENS ZELF aan de werkelijkheid ontdekt.
Echter,
de liefde IS GEEN IDEAAL, het is iets wat een mens MOET DOEN, en daarbij
behoeft hij zich nooit af te vragen wŕt hij dan wel moet doen in de praktijk.
Want dat blijkt vanzelf als de mens de liefde GAAT DOEN.
De
levende mens als liefde
Wij
hebben gezegd dat VOOR DE MENS het "samenvallen met de wezenlijke werkelijkheid"
het begrip liefde is. Dit geldt voor DE mens, en dus is het een zaak die VOOR
ELK MENS PERSOONLIJK geldigheid bezit. Wij kunnen dit het ALGEMENE begrip
liefde noemen. Termen als "liefde
voor de mensheid" en "naastenliefde" slaan op dit algemene begrip. Hoewel
dit algemene liefdesbegrip de BASIS is voor ŕlles wat de naam liefde verdient,
is het toch iets waaraan we in de praktijk niet al te zwaar moeten tillen. De
voorstelling, die de mensen zich gewoonlijk van deze algemene liefde maken
komt niet boven het niveau van MEDELIJDEN en HOOGMOEDIGE BEMOEIZUCHT uit. In
feite uit de werkelijke "naastenliefde"
zich in het MET RUST LATEN van de andere mensen.
De
algemene liefde geldt voor DE MENS, maar wij kunnen terecht opmerken dat wij
"de" mens niet kennen. En dat wij daarentegen wčl de MENSEN kennen.
Hetgeen betekent dat wij moeten zoeken naar de verhoudingen dié dáárvoor
gelden. De levende mensheid valt uiteen in twee mensheden: de mensen voorzover
zij VROUW zijn, en de mensen voorzover zij MAN zijn. Dit komt hierop neer dat
de algemene liefde zich in de praktijk van het leven manifesteert naar twee
ASPECTEN: het vrouwelijke en het mannelijke aspect. En let wel: het gaat nog
steeds over precies DEZELFDE zaak en het zijn slechts de ASPECTEN die verschillen.
De mens vrouwelijk beschouwt de liefde vanuit een ŕndere hoek dan de mens
mannelijk. En zodoende zijn er hier eigenlijk twee werkelijkheden. Deze twee
werkelijkheden inzake de liefde kennen een moment van EENWORDING omdat het voor
de relatie vrouw - man zo is dat beiden ELKAAR ZOEKEN om tot VERSMELTING te
komen.
Vanuit
de SEXUALITEIT komen de vrouw en de man naar elkaar toe en zij komen bij
elkaar.
Zij
stellen zich als één mens. Daarbij echter is de LIEFDE ontdaan van haar twee aspecten. Zij staat nu
niet in het teken van de vrouw of van de man, maar in het teken van de MENS.
De
sexualiteit
Zodra
op de planeet het LEVEN voor de dag komt, gaat dat leven zich in zichzelf
onderscheiden in twee verschijnselen: het vrouwelijke en het mannelijke
verschijnsel. Het begrip GESLACHT gaat optreden. Dit begrip houdt in dat wij
eigenlijk met één zaak te doen hebben, zodat wij kunnen zeggen dat het vrouwelijke
en het mannelijke elkaar NODIG hebben. Zij gaan dan ook alsmaar naar elkaar
toe. Dit naar elkaar toe gaan, dat een CONCRETE zaak is, maar vooral een
PSYCHISCH PROCES, noemen wij de SEXUALITEIT.
Dit
naar elkaar toe gaan krijgt BIJ DE MENS - en alleen maar bij hem - een extra
betekenis doordat de mens qua LIEFDE zichzelf als mannelijk en als vrouwelijk
ASPECT opheft. Dat ZICH OPHEFFEN ligt aan het EIND van de sexualiteit, zodat
wij zouden kunnen zeggen dat de sexualiteit in liefde UITLOOPT.
Dit
te zeggen is echter heel GEVAARLIJK omdat het voor de mensen vrijwel altijd
aanleiding is een NORM te gaan stellen. De liefde wordt dan de norm voor de
sexualiteit, en daarmee is de MORAAL geboren. In de geschiedenis van Europa is het dan ook zo
gegaan dat de sexualiteit tot een MINDERWAARDIGE ZAAK is verworden, welke
minderwaardige zaak slechts GEDULD werd voorzover die in het licht van de
LIEFDE voorkwam. Als vanzelfsprekend werd de sexualiteit GENORMALISEERD en
GEKANALISEERD binnen het HUWELIJK.
Als
wij zeggen dat de sexualiteit in liefde UITLOOPT is de betekenis hiervan deze:
wanneer de sexualiteit er VOLLEDIG is (van minderwaardigheid kan hier dan geen
sprake zijn), is daar het moment van “volledige liefde”. Het VERSMELTEM van
vrouw en man in de sexualiteit is dus VOORWAARDE voor dat moment.
Als
wij dit goed doordenken begrijpen wij dat de LIEFDE inzake de sexualiteit nooit
als NORM gesteld kŕn worden; dat liefdesmoment is niet te BESTREVEN, slechts de
VOLLEDIGE SEXUALITEIT kan bestreefd worden.
Uit
het bovenstaande volgt dat de sexualiteit eigenlijk los staat van de levensbegrippen,
die wčl in het teken van de liefde staan. Wij hebben immers van de mens gezegd
dat voor hem de begrippen MILIEU en ACTIVITEIT in liefde uitlopen en daarmee
een onverbrekelijk geheel vormen. Zonder dat voortdurende in liefde uitlopen is
het met geen van beide begrippen goed gesteld.
Maar
de sexualiteit heeft met dat alles niets te maken; zij is er toch wel, of de
mens nou praktisch in liefde uitloopt of niet. Daarom beschouwen de meeste
mensen de sexualiteit dan ook als een NORMALE BEHOEFTE, die op zijn tijd BEVREDIGD
moet worden. Zij plegen het als iets LICHAMELIJKS te zien. En daarbij kan
inderdaad gewezen worden op de DIEREN, hetgeen dan weer aanleiding is om de
hele zaak dan maar DIERLIJK te noemen. Daarmee zitten we weer in de MORAAL…. De sexualiteit
is een gevolg van het feit dat het VERSCHIJNSEL, als het tot LEVEN is gekomen,
in twee verschijnselen uiteenvalt. Het is dus een zaak van het verschijnsel en
het moet dan ook VANUIT HET HEELAL bekeken worden.
De
levensbegrippen die wij besproken hebben worden niet vanuit het HEELAL bekeken;
zij gelden juist omdat de mens het heelal TEN EINDE is. Zij gelden voorzover
de mens samenvalt met het EEUWIGE en het ONEINDIGE, en dus LIEFDE is.
Het
feit echter dat die levensbegrippen VANUIT DE LIEFDE bekeken moeten worden
houdt niet in dat ze van daaruit TOEGEPAST moeten worden. Het BEKIJKEN van die
begrippen leidt tot het BEGRIJPEN ervan, en als we ze goed begrepen hebben, dan
blijkt dat er niets TOE TE PASSEN vŕlt.
De
grote vergissing van de ONVOLWASSEN mensen is steeds weer deze, dat zij hun
IDEEEN willen toepassen, en daarbij telkens stuiten op de ONMOGELIJKHEID daarvan.
De TOEPASSING vereist namelijk een VERVORMING van het bestaande, zelfs een
vervorming van het LEVEN. De toepassing wordt een DOGMA, een MOETEN.
Zaken
als de LIEFDE, die er zijn vanuit de werkelijkheid-wezenlijk, zijn pas dan WAAR
TE MAKEN, als wij de BESTAANDE werkelijkheid niet VERVORMEN, maar juist
BEVESTIGEN, d.w.z. zo HELDER mogelijk laten gelden. Zo wordt
de liefde een feit als wij het BESTAANDE BEVESTIGEN.
En
hier gaat de liefde aan de SEXUALITEIT ráken omdat dit laatste in de grond van
de zaak juist het BEVESTIGDE BESTAAN is. Reden waarom aan het begrip sexualiteit
het begrip VOORTPLANTING meekomt. Dit laatste BEGRIP is een noodzakelijk gevolg
van het eerste BEGRIP. Let wel: de BEGRIPPEN volgen uit elkaar; in de praktijk
is er slects de MOGELIJKHEID dat het een uit het ander volgt.
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28
, 29 , 49 , 65 en 73 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 27
Sexualiteit en leven
We hebben er de vorige keer al op
gewezen dat de mensen doorgaans de LIEFDE als norm stellen voor de sexualiteit.
Begrepen moet hier worden de liefde die voor de mensen als een IDEAAL in de
verte lag. Welk ideaal natuurlijk gegrond is in de door ons genoemde ALGEMENE
LIEFDE, die geen IDEAAL is maar een aanwezige verhouding in de werkelijkheid,
voorzover die wezenlijk genoemd kan worden. Dus die IDEALE LIEFDE, die
eigenlijk het ALGEMENE begrip liefde is, die wordt als DE MAAT voor de
sexualiteit gesteld. Vandaar dat de mensen tot op de dag van vandaag vinden dat
de omgang vrouw-man IN DE EERSTE PLAATS op het GEESTELIJKE TERREIN (wat dit
dan ook zijn mag) in orde moet zijn.
DE praktijk wijst telkens uit hoe
jammerlijk deze vergissing is….
De verklaring voor die misvatting is
deze dat de mensen denken dat de sexualiteit IN LIEFDE UITLOOPT, zich
tenslotte tot liefde om zal zetten. Maar deze gedachte is onjuist; het is niet
de liefde die de mensen sexueel naar elkaar toedrijft. Dit gebeurt vanuit de
sexualiteit zčlf, en de liefde is een zaak die voor ieder PERSOONLIJK geldt.
De sexualiteit moeten wij bekijken
VANUIT HET VERSCHIJNSEL, en dus vanuit het HEELAL als GEWORDEN zaak. De
levensbegrippen, die in liefde uitlopen, echter VANUIT HET LAATSTE. Maar het
WAARMAKEN van die levensbegrippen is niet te doen vanuit het laatste zonder
hiervan een IDEAAL te maken dat toegepast wordt. Het waarmaken kan alleen
vanuit een ieders BESTAANDE SITUATIE en daarbij is het niet de vraag wie het
wel of niet, meer of minder, gelukt, maar het is de vraag of iemand IN DAT
TEKEN STAAT of niet.
De BESTAANDE SITUATIE, die
uitgangspunt is voor het WAARMAKEN van de levensbegrippen, omvat het geheel
van omstandigheden zoals dat voor een ieder persoonlijk ligt. Objectief gelijke
omstandigheden liggen voor ieder persoonlijk weer heel ŕnders, omdat een ieder
er met zijn eigen UNIEKE AANLEG in staat. De BESTAANDE SITUATIE is dus voor
ieder mens ŕnders, maar-het is voor een ieder altijd nčt DIT ogenblik.
Zonder de situatie van DIT ogenblik
als BASIS te nemen kan een mens zijn leven nimmer terechtbrengen. Mensen die
DIT ogenblik, en dus de BESTAANDE SITUATIE, doorschrappen en dan menen een
nieuw leven begonnen te zijn (waarin nu natuurlijk ŕlles goed gaat) hebben
geen schijn van kans de levensbegrippen waar te maken. Zij ONTWIKKELEN zich dan
ook niet, zij HERHALEN. Hun nieuwe leven blijkt precies zo als het oude;
behalve het "décor en de spelers" is er niets veranderd.
Ontwikkeling is een VOORTGANG (continuďteit) waarbij de volgende situatie
steeds de vorige VOLLEDIG inhoudt. In het volgende moment (x + 1) is het vorige behouden, en dat
blijft zo. De geringste ONTKENNING van het vorige (x) maakt het volgende (x + 1) zinloos.
Het begrip sexualiteit heeft OP
ZICHZELF met de levensbegrippen niets te maken; de sexualiteit vertoont ook
geen ONTWIKKELING. Het is dan ook geen OPGAVE.
Als de vrouw en de man naar elkaar toe
gekomen zijn, en dus de sexualiteit ER IS, dŕn is de liefde ZONDER ACCENT. Dŕt
is het GROOTSE MOMENT voor de mens. Maar voor het zover is zullen de vrouw en
de man toch met elkaar moeten kunnen OMGAAN, en dat is tot op heden HET GROTE
PROBLEEM.
Over het algemeen is de ervaring van
de mensen dat je op de" omgang vrouw-man allerlei moet VERZINNEN om hem
draaglijk te houden. Men gaat CONCESSIES doen om de zaak GEZELLIG te houden, of
om de kinderen hun tehuis niet te ontnemen; er wordt over en weer GEGEVEN EN
GENOMEN en ieder van de twee partners sluit een (groot) deel van zichzelf uit
terwille van het VERMEEND GEMEENSCHAPPELIJKE. Vooral de moderne mensen blinken
uit in het vinden van OPLOSSINGEN voor het probleem van de OMGANG.
Helaas zien wij zelden zelfs maar de
POGING de omgang zčlf als opgave te stellen. Men werkt aan de onprettige
BIJVERSCHIJNSELEN als zou het in de omgang er om draaien die op te lossen. Als
iemand bijvoorbeeld zich sexueel onbevredigd voelt tracht men dit op te heffen
door een grotere "sexuele vrijheid"; zich opgesloten voelen in huis
lost men op door op vacantie te gaan of te gaan werken.
De omgang tussen vrouw en man
Gewoonlijk horen wij de mensen zeggen
dat een verhouding tussen een vrouw en een man goed gaat als die twee ELKAAR
LIGGEN. En natuurlijk valt het niet te ontkennen dat dit van groot gewicht is
in ELKE verhouding tussen twee of meer
mensen. Maar helaas liggen twee of
meer mensen elkaar NOOIT HELEMAAL. In alle gevallen weten de mensen hierop best
raad: zij gaan met elkaar om VOORZOVER zij elkaar liggen. En dat gedeelte dat
niet overeenstemt valt vanzelfsprekend BUITEN de omgang, om eventueel in een
ŕndere omgang weer wčl te gelden. En die andere omgang is uiteraard ook weer
niet volledig.
Dat wat BUITEN de omgang valt behoeft
niet doorgeschrapt te worden omdat het op andere wijze bij andere mensen wel
weer tot zijn recht komt. Maar de omgang vrouw-man geeft op dit terrein
problemen: omdat de vrouw en de man ook met elkaar omgaan voorzover zij elkaar
niet liggen levert dit gedeelte van de persoonlijkheid moeilijkheden op. Om
die moeilijkheden te vermijden gaan de mensen er toe over allerlei IN ZICHZELF
DOOR TE SCHRAPPEN, zodat datgene dat ELKAAR LIGT overblijft - dat is althans de
bedoeling.
Als een vrouw en een man elkaar
ontmoeten en zij blijken elkaar erg goed te liggen, dan verwachten zij een
HOUDBARE OMGANG. Telkens weer blijkt dat het elkaar liggen echter geen enkele
garantie biedt. Juist dat erge SAMENVALLEN leidt doorgaans tot een snel
uiteengaan….
Wij moeten er nu op letten dat wij
over de OMGANG van de vrouw en de man spreken; daarmee bedoelen wij ALS
GELIEFDEN. Vaak komt het voor dat een vrouw en een man vrienden zijn en elkaar
niet opzoeken voorzover zij elkaar NIET liggen. Dat valt dan buiten die
vriendschap en dat stoort verder ook niet.
Met de OMGANG bedoelen wij dat er
NIETS BUITEN VALT.
De feiten liggen echter zo dat het er
niet om gaat of de mensen elkaar al of niet helemaal liggen - juist omdat dit ALTIJD
geldt. Er is geen MAAT te geven inzake de vraag in hoeverre men elkaar moet
liggen en in hoeverre niet.
Het al of niet BEHOORLIJK zijn van een
omgang tussen een vrouw en een man hangt af van de VERHOUDING die er in IEDER
VAN DIE TWEE is tussen het begrip SEXUALITEIT en de LEVENSBEGRIPPEN.
Dus: de VERHOUDING TUSSEN TWEE MENSEN
staat of valt met de verhouding die er in ieder afzonderlijk is tussen
SEXUALITEIT en LEVEN. Want de verhouding TUSSEN de twee partners kan er alleen
dŕn behoorlijk zijn als die twee partners zčlf in zichzelf behoorlijk zijn.
Een verhouding tussen twee FACTOREN is
er immers pas als die factoren ER ZIJN. Die factoren bepalen de KRACHT van de
verhouding. En van hieruit kunnen we aan zowel de vrouw als de man vragen: WAT
KAN JIJ EIGENLIJK…?
Voorzover vrouw en man ELKAAR LIGGEN,
en het dan gezellig hebben, is op zichzelf geen OPGAVE. Het is WILLEKEUR, die
onveranderlijk “morgen” VOORBIJ
is. Want een andere INTERESSE doet de omgang VERVALLEN.
Maar voor de mens is ALLES OPGAVE
(géén PROBLEEM) en dat sluit de WILLEKEUR geheel en al uit. Als alles een
OPGAVE is, is alles een KUNNEN.
De verhouding tussen SEXUALITEIT en
LEVEN ligt IN MIJ. En daarbij is het zo dat sexualiteit GEGEVEN is (het IS ER),
en leven de OPGAVE is (daar moet het naar toe). Bij de DIEREN zien wij dat het
GEGEVEN er is (sexualiteit), maar dat de OPGAVE ontbreekt, zodat ook de
verhouding tussen die twee ontbreekt. En dat is het verschil qua sexualiteit
tussen de mens en het dier.
Wij hebben al gewezen op het feit dat
de LIEFDE zčlf geen MAAT is voor de sexualiteit, maar de LEVENSBEGRIPPEN zijn
dat wčl. Evenwel niet EENZIJDIG: de sexualiteit IN MIJ is bepalend inzake MIJN
LEVEN, en MIJN LEVEN is bepalend inzake MIJN sexualiteit. Dus is in mij het
begrip MILIEU, het begrip ACTIVITEIT en het begrip IN LIEFDE UITLOPEN bepalend
inzake sexualiteit.
Wat betreft MILIEU: hier geldt het
NODIG-ZIJN (niet nodig-hebben, wat er door de mensen van gemáákt wordt). Wat
betreft ACTIVITEIT: zowel ARBEID als VERZORGING bepalen de sexualiteit. En het
uitlopen in liefde ook. Wij zullen dit nog nader uitwerken.
Het bovenstaande, de JUISTE verhouding
IN JEZELF, heeft als resultaat het KUNNEN omgaan, zonder iets van jezelf uit
te sluiten, met een ander mens. Het feit dat er altijd iets is waarmee de ŕnder
NIET samenvalt, behoeft dan niet ONTKEND te worden. Het is ook als REALITEIT
aanwezig. Ik ben dan VOLLEDIG aanwezig en de ander is dat ook en nu kunnen we
de OMGANG als opgave stellen in plaats van het SAMENVALLEN, dat steeds een
PROBLEEM is.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28
, 29 , 49 , 65 en 73 ;
No. 28
Samenleven als combinatie
Meestal komt het met elkaar omgaan van
de mensen niet boven het begrip COMBINATIE uit. Een combinatie ontstaat als we
het OVEREENKOMSTIGE bijeenvoegen en die bijeengevoegde zaak stellen als datgene
waarom het gaan zou.
Het is terecht dat het gewoonlijk niet
verder dan een COMBINATIE komt, want de verhouding die er is tussen MIJ en de
ANDEREN staat in verreweg de meeste gevallen in het teken van het BUITEN
ELKAAR ZIJN. Als het goed is betekent dit niet dat de mensen dan LOS VAN ELKAAR
zijn. Dit laatste geldt vooral voor de MODERNE MENSEN, en zij trachten dit
LOS-ZIJN op te heffen door de een of andere vorm van COMMUNICATIE te scheppen.
Het BUITEN ELKAAR ZIJN vooronderstelt
de gedachte dat onze levens allemaal EEN LEVEN zijn, en dat wij persoonlijk van
dat éne leven VARIATIES zijn als hoedanig wij van elkaar verschillen en dus
BUITEN ELKAAR ZIJN.
De OMGANG van de vrouw en de man staat
echter niet in het teken van het BUITEN ELKAAR ZIJN. Niet dat dit begrip zou
zijn VERVALLEN, maar dominerend is een ŕnder begrip: het EEN LEVEN ZIJN. Het
laten gelden van dit begrip is het begrip LIEFDE omdat we mčt dit laten gelden
het samenvallen met de werkelijkheid zčlf laten gelden. En nu is het dit
"één-Ieven-zijn" dat voor de onvolwassen mensen de grootste
moeilijkheden oplevert.
Want de OMGANG VROUW-MAN is geen zaak
waarin het om de combinatie gaat, of wel de vraag in hoeverre die twee
"elkaar liggen". Wat ook niet betekent dat we dit "elkaar
liggen" er uit mogen denken.
De oplossing voor de moeilijkheden
ligt IN ONSZELF, en het gaat daarbij om de verhouding tussen onszelf als
SEXUALITEIT en onszelf als LEVEN. Deze verhouding moeten wij WAARMAKEN, en dat
betekent in feite niets anders dan HELDER MAKEN. Waaruit al meteen volgt dat er
hier GEEN BESLUITEN te nemen zijn, terwijl het anderzijds ook niet aangaat de
zaak maar te laten SLAPEN. Gewoonlijk ANALYSEREN wij de problemen en wij bouwen
dan uit de gevonden FACTOREN een nieuwe zaak op; maar op dit terrein valt er
niets te analyseren en nog minder op te bouwen.
Het HELDER MAKEN komt er in de
praktijk op neer dat wij DE OPGAVE STELLEN. Analyseren en opbouwen kan alleen
als we met factoren te doen hebben die OP ZICHZELF te stellen zijn. Dat doen we
in de wetenschap en de techniek.
Maar de factoren inzake de sexualiteit
en het leven zijn nimmer op zichzelf te stellen. Zij zijn en blijven verweven
met ŕlle andere factoren.
De opgave die de mensen zichzelf te
stellen hebben gaat gelden als zij er zich van bewust worden dat die verhouding
(sexualiteit - leven) ER IS. WAT die verhouding is, is niet te zeggen omdat
hij door ONS (persoonlijke) leven geldt; te zeggen is alleen DAT HIJ ER IS.
En aan het bewust zijn hiervan
ontbreekt bij de MODERNE MENSEN vrij wel ŕlles: zij VOELEN die verhouding wčl,
maar zij vinden dan van zichzelf dat zij PREUTS, gefrustreerd, ouderwets en
benauwd zijn. En verwerpen de zaak….
Ook op dit terrein geldt een enorme
VERWILDERING; de mensen zien zichzelf als een zaak die niet met de
werkelijkheid samenvalt. Hier is BANDELOOSHEID. De moderne sexualiteit geeft
hiervan duidelijk blijk; onder het mom van het doorbreken van de TABOE'S wordt
de sexualiteit tot een VERMAAK dat met het leven geen verband meer houdt.
Waarin dus ook het PSYCHISCHE ŕfgewezen wordt.
En over de bandeloosheid qua LEVEN
spraken wij reeds: in ons goed geregelde leven is het verband tussen ons en de
werkelijkheid zienderogen teruggelopen: wij springen als IDIOTEN met de dingen
om, en met de aarde en het leven.
Als wij ons in onszelf van de bedoelde
verhouding bewust zijn hebben wij in vele zaken GEEN ZIN MEER omdat die zaken
voor ons GEEN ZIN HEBBEN. Elke verhouding is BEPALEND en dus ook BEPERKEND,
maar hier moeten wij er wčl op bedacht zijn niet in de MORAAL te verzanden. Want de moraal BEPERKT ook, maar
dat geschiedt VAN BUITENAF. Wij echter bedoelen beperking-in-zichzelf en die
beperking levert op: GEEN ZIN HEBBEN. Geen zin hebben om bepaalde dingen te
DOEN, en ook en vooral om bepaalde dingen te LATEN. En dat geen zin hebben ontwikkelt
zich naarmate wij meer volwassen worden. In de sexualiteit gaan wij niet meer
op ŕlles af en de sexualiteit wordt juist nu steeds meer VRIJ.
De vrije sexualiteit
Wij moeten ons er goed van bewust zijn
dat wij met de volgende situatie te doen hebben: tussen onszelf-aIs-leven en
onszelf-aIs-sexualiteit is een verhouding. Die verhouding maken wij wáár,
d.w.z. hij verheldert zich in ons. Wij kunnen hieraan ZELF niets DOEN. Dat
VERHELDEREN gaat namelijk VANZELF, want het is een GEVOLG van iets ŕnders. Het
is namelijk het GEVOLG van het feit dat de LEVENSBEGRIPPEN zich in ons en voor
ons UITWIKKELEN.
Al levende ONTWIKKELEN wij ons; dat
betekent dat de levensbegrippen zich UITWIKKELEN (dat is DE INHOUD TE
VOORSCHIJN BRENGEN); dat heeft ten gevolge dat de door ons bedoelde VERHOUDING
vanzelf VERHELDERT, en mčt het verhelderen van die verhouding komt de
SEXUALITEIT steeds meer VRIJ te liggen.
De sexualiteit zčlf ontwikkelt zich
NIET, evenmin als het BEWUSTZIJN in ons.
Die grootheden kunnen slechts VRIJ
KOMEN, d.w.z. niet meer BELEMMERD worden, zodat ze tenslotte tot hun recht
kunnen komen. De BEPERKING in zichzelf, die zich in ons uit als het GEEN ZIN
HEBBEN, is géén BELEMMERING die de sexualiteit en het bewustzijn ONVRIJ maakt.
Want deze BEPERKING is een ZELFBEPALING die volledig SAMENVALT met de
wezenlijke verhoudingen in de werkelijkheid. Deze beperking brengt een mens
nooit IN DE WAR, maar maakt hem juist VRIJ.
Omdat hij nu niet meer meent allerlei, te moeten
HEBBEN, zodat hij inderdaad ONAFHANKELIJK is. De onafhankelijkheid van zichzelf
als sexualiteit komt dus juist voort uit het GELDEN van de beperking - zolang
dit niet het geval is meent een mens dat voor hem ALLES TE HEBBEN IS, ook en
vooral sexueel.
De BELEMMERINGEN komen voort uit het
niet-helder-zijn van de verhouding tussen LEVEN en SEXUALITEIT; zij veroorzaken
ONVRIJHEID. De mens voor wie dit geldt en dat is zéker de MODERNE MENS - denkt
die onvrijheid kwijt te raken door zich sexueel ZOVEEL MOGELIJK uit te leven.
Daarmee BEVESTIGT hij zichzelf als belemmerd geval nog meer en de VERWARRING
wordt nňg groter.
Werkelijk vrije sexualiteit uit zich
niet KWANTITATIEF, maar KWALITATIEF; het gaat niet om het ZOVEEL MOGELIJK
(vanuit het ŕlles hebben) maar om het ZO VRIJ MOGELIJK.
Dit "zo vrij mogelijk" is
niet te realiseren door ons in onszelf met de sexualiteit te gaan bezighouden.
Want dan gaan wij ONZE GEDACHTEN over de zaak als NORM stellen en zo onszelf in
een keurslijf wringen. Een keurslijf van dingen die wij MENEN te moeten kunnen
en doen en laten. Altijd dingen derhalve die ons DOOR ONZE CULTUUR zijn
ingegeven en die EENZIJDIG zijn. Dus ONJUIST zijn. Het gevolg is VERWARRING.
Het "zo vrij mogelijk" komt
voor de dag als wij werkelijk HET LEVEN voor ons als de OPGAVE stellen.
Daardoor verheldert zich de verhouding en komt de sexualiteit vrij. Dit geldt
uiteraard ook voor begrippen die met de sexualiteit en het bewustzijn
samenhangen: de PRIKKELING, het LICHAMELIJK-ZIJN, de directe reactie op
schoonheid. Maar ook voor begrippen die wij gewoonlijk als NEGATIEF beoordelen,
zoals JALOUZIE.
Overigens levert de OPGAVE om te léven
niet alleen een VRIJE SEXUALITEIT op; juist doordat dit ook geldt voor het
BEWUSTZIJN is het ook de bakermat voor ŕlles wat KUNST en FILOSOFIE is.
Wij leren een BRUG TE BOUWEN door ons
in de problemen van de BRUG te verdiepen; wij leren de SAMENSTELLING van de
werkelijkheid kennen door ons met die samenstelling te gaan bezig houden,
enzovoort…. maar wij worden kunstenaar en filosoof door het LEVEN ALS OPGAVE
te stellen, en niet door ons in het kunstenaarschap of de kunst of de
filosofie te verdiepen. Dit laatste verdiepen in de CONCRETE zaken komt op de
tweede plaats als INHOUD voor de dag.
Er is natuurlijk de meeste kans dat
iemand helemaal geen kunstenaar of filosoof blijkt te zijn. Maar ŕls een mens
HET LEVEN STELT, dŕn verschijnt ŕlles als zijn INHOUD. Het vormt dan ook één
geheel met zijn leven en de VERVREEMDING, die voor bijvoorbeeld de moderne
mensen zo sterk geldt, kan zich dan niet vertonen. En hier kunnen wij dan gaan
spreken van het FUNCTIONEREN, zoals dat binnen HET GEHEEL heeft te gelden.
De sexualiteit bepaalt op zijn beurt
ook mijn leven - te meer naarmate hij meer vrij komt. En deze bepaling loopt
door mijn gehele leven heen, ook voorzover dat UITLOPEN IN LIEFDE is. Hier
stuiten wij op het begrip GELIEFDE: het doortrokken-zijn van mijn LEVEN van
sexualiteit betekent voor mij de aanwezigheid van de werkelijke, de LEVENDE
GELIEFDE. En dit nu is een geliefde die niet in de verte is, en die niet
onmogelijk is. Deze geliefde bestaat čcht….
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26
, 28 , 29
, 49 , 65 en 73 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26
, 28 , 29
, 49 , 65 en 73 ;
No. 29
De vrijheid van de sexualiteit
Toen wij de vorige keer over de
vrijheid van de SEXUALITEIT spraken hebben wij daarmee uitdrukkelijk bedoeld:
de vrijheid van de sexualiteit zčlf zoals die IN JEZELF besloten ligt. Het gaat
er dus om de BELEMMERINGEN, die wij onszčlf opleggen op te heffen.
Belemmeringen die voortkomen uit het TROEBEL zijn van de verhouding in onszelf
tussen de LEVENSBEGRIPPEN en de SEXUALITEIT. Dit troebel zijn van die
verhouding komt enerzijds voort uit het feit dat wij vaak de sexualiteit zien
als een zaak die LOS van het leven staat en die eigenlijk zuiver BIOLOGISCH is,
en anderzijds uit het feit dat het met de helderheid van de LEVENSBEGRIPPEN
doorgaans ook niet zó best gesteld is.
De BELEMMERINGEN zijn voor ons lang
niet altijd duidelijk herkenbaar; hier speelt de CULTURELE ERFENIS in ons een
rol. Daar is de MORAAL,
de GODSDIENST, en vooral een grote dosis LEVENSANGST. Deze laatste factor herkennen
wij bijna nooit, hij wordt in onszelf steeds VERREDELIJKT. Maar de vrijheid van
de sexualiteit in onszelf, čn de vrijheid om zich sexueel te laten GELDEN ten
opzichte van diegene die tot ons in een verhouding staat die óók sexueel is,
die vrijheden boezemen ons ANGST in. Die angst is geworteld in de mogelijkheid
IETS TE VERLIEZEN. Zo'n angst zit heel diep en daardoor wordt hij onmiddellijk
verredelijkt. Dat bemerken wij zčlf doorgaans niet eens….
De TABOE'S, die tegenwoordig aan het
daglicht zijn gekomen zijn de UITERLIJKE vormen van de diepliggende angsten.
Deze vormen zijn natuurlijk belemmeringen, maar de OPGEHEVEN TABOE'S zijn dat
evenzeer. In beide gevallen gaat het om NIET GENOEG sexualiteit; in beide
gevallen wordt de sexualiteit KWANTITATIEF gesteld, en daarmee is er niet van
VRIJHEID doch van AFHANKELIJKHEID te spreken.
Over de wezenlijke BEPERKING in de
sexualiteit hebben wij al gesproken, maar nogmaals wijzen wij er met klem op
dat deze beperking ons NIET BENAUWT omdat hij bij het ONSZELF KENNEN behoort.
Die beperking komt helder voor de dag aan onze ZELFBEPALING.
Als wij onszelf tenslotte moeten
kčnnen en als wij op grond van deze ZELFBEPALING ten opzichte van DE ANDER een
zo HELDER en DOORZICHTIG mogelijk BEELD van onszelf moeten geven, komen wij ook
naar onze eigen BEPERKINGEN te voorschijn. Als wij deze HELDERE-ZELFBEPALING
zijn, dan zijn wij BETROUWBAAR, en dan kan het nooit gebeuren dat wij een ander
mens plotseling en onverwacht voor een feit stellen, dat in tegenspraak is met
wat wij altijd gezegd en beloofd hebben en met het beeld dat wij van onszelf
opgehangen hebben.
Dit naar aanleiding van de vraag: wat
te doen als wij onze geliefde onverwacht "met een ŕnder" aantreffen.
Dit onverwachte en dit ONBETROUWBARE is bij HELDERE ZELFBEPALING onmogelijk
omdat een omgang met iemand ŕnders nooit als UITGESLOTEN is gesteld. Hetgeen
bij alle mogelijke TROUWBELOFTEN wčl het geval is…. Het ONBETROUWBARE - dit ter
verduidelijking - zit niet in het feit dat iemand ook nog met een ŕnder omgang
heeft, maar in het feit dat er voordien altijd GESTELD is dat dit niet zou kunnen
gebeuren. En deze LEUGEN is ook weer een AFHANKELIJKHEID, die een belemmering
van de vrijheid is.
Naar aanleiding van een opmerking het
volgende: de vrouw mag niet "met een ander, maar aan de man is het
stilzwijgend toegestaan, het wort althans geaccepteerd". In deze kwestie
kunnen wij kort zijn; het verschil in de vermeende rechten van de man en van de
vrouw is in onze mannelijke cultuur ontstaan. Omdat feitelijk alleen de man ER
WAS. Bij de moderne mens verdwijnt dit verschil omdat nu ook de vrouw ER IS -
zij het op MANNELIJKE WIJZE.
Het thema van "met nog iemand
omgang hebben" geldt dan ook evenzeer voor de vrouw als voor de man en de
zaak ligt voor beiden precies hetzelfde. Afgezien dan van het feit dat voor de
vrouw de man-als-geliefde een ŕndere inhoud heeft dan voor de man de
vrouw-als-geliefde.
Voor de mens die ZICHZELF is, is het
uitgesloten dat hij met (nog)iemand omgaat zonder dat diegene met wie hij (of
zij) omgang heeft MEEDOET in het leven. Uiteraard omdat de door ons bedoelde
verhouding ER IS. De zogenaamde "slippertjes en avontuurtjes" zijn
dan niet denkbaar - zij staan buiten het LEVEN.
Als de mensen, met wie iemand omgaat
MEEDOEN in iemands leven - in de zin van EEN LEVEN ZIJN - dan geldt voor al die
mensen de ZELFBEPALING. En die zelfbepaling doet zich ook gelden tussen die
mensen ONDERLING. In de praktijk van de verhouding vrouw-man zullen er dan ook
maar weinig mensen overblijven met wie iemand in deze situatie verkeert.
Het bovenstaande geldt niet voor die
verhoudingen tussen mensen, die in het teken van het BUITEN-ELKAAR-ZIJN staan.
Want de zelfbepaling betrekt zich in deze situatie op een DEEL van de
persoonlijkheid. Een bepaalde interesse, bepaalde omstandigheden, en dergelijke
aspecten bepalen de omgang. Hier is het "elkaar liggen" dominerend.
Voorzover echter ook deze verhoudingen niet zňnder de levensbegrippen zijn komt de GEZELLIGHEID voor de dag.
De gezelligheid is het LEVEN voorzover
daarin de LEVENSBEGRIPPEN (tijdelijk) PASSIEF zijn. Van MEEDOEN in iemands
leven is hierbij geen sprake, maar anderzijds zijn de levens van de betrokken
mensen hierbij niet ONTKEND; zij zijn in een ieder persoonlijk VOORONDERSTELD.
Het begrip geliefde
Tot op de dag van vandaag denken de
meeste mensen zich de GELIEFDE als iets dat niet bestaat. Als een GEDROOMD
wezen, dat onbereikbaar ver is en dat nooit werkelijkheid wordt. Beethoven
schreef liederen aan "Die ferne Geliebte….". Maar wij gaan in deze
overdenkingen hiervan uit, dat de idee van de GELIEFDE zonder meer WAARDELOOS
en FICTIEF is als het in de praktijk niet mogelijk is deze idee waar te maken.
En dat dan ook nog zonder daarbij genoodzaakt te zijn van zichzelf en van de
ander het ONMOGELIJKE te eisen.
De dichters en de denkers hebben de
geliefde als VERHEVEN gedacht, en die CULTUURGEDACHTEN zijn OP ZICHZELF wel
juist, maar voor de moderne mensen wordt het tijd de VERHEVENHEID te laten
vŕllen en te vragen naar de geliefde die in ňns leven als vanzelfsprekend
aanwezig kan zijn. En vanzelfsprekend voor IEDEREEN; niet enkel voor dat
handjevol BEGAAFDE mensen, die het alleen maar op grond van die begaafdheid
kůnnen.
De WERKELIJKE GELIEFDE is er voor mij
als in mij de SEXUALITEIT door en door mijn LEVEN doorweeft. De sexualiteit is
het BIJEENKOMEN van het vrouwelijke en het mannelijke, van de vrouw en de man,
en dus is het dit BIJEENKOMEN dat door en door mijzelf als MILIEU, als
ACTIVITEIT en als IN LIEFDE UITLOPEN doorweeft. Wij zijn gewend te denken dat de GELIEFDE er is als er IEMAND is die dit
voor ons BETEKENT. Als er iemand is die dit voor ňns zijn wil of kan. En zo
denken wij de
zaak AFHANKELIJK van die ANDER, terwijl wij daarmee ook ONSZELF afhankelijk
van die ander stellen. In dit denken zijn wij er dan ook niet ZELF, maar wij
zijn er voorzover die ANDER er VOOR ONS is.
In feite echter is de geliefde er als
dit begrip onze eigen LEVENDE INHOUD is en wij deze inhoud zelfbewust tot zijn
recht laten komen. En ook dit is weer de ZELFBEPALING.
In deze situatie is ieder VOOR
ZICHZELF de geliefde, en zo kan de vrouw zeggen dat een man HAAR LEVEN IS (doortrokken
van sexualiteit) en de man kan zeggen dat de vrouw ZIJN LEVEN IS (eveneens
doortrokken van sexualiteit).
Zo zegt DON QUICHOTTE van zijn
geliefde DULCINEA dat zij "de sterkte van zijn arm" is; daarbij gaat
het niet om datgene dat zij voor hem BETEKENT, en het gaat er ook niet om wat
hij voor haar voelt en zij voor hem. Het gaat niet om de RELATIE, maar om het
ZIJN van twee mensen.
In verband met het begrip GELIEFDE kan
de vrouw en kan de man spreken van HAAR of ZIJN geliefde. Het is namelijk haar
of zijn LEVEN. Het is het onvervreemdbare "bezit" van haar of van
hem.
Maar dit betekent niet dat de PERSOON
het bezit is van haar of van hem - dat is het geval als wij van MIJN VROUW of
MIJN MAN spreken. Het betekent dat de geliefde altijd MIJN GELIEFDE is, zoals
ook mijn leven MIJN leven is.
Het begrip geliefde is ENKELVOUDIG
omdat het mijn inhoud is. Dit betekent niet dat een mens zich tot EEN
ander-mens-als-geliefde moet BEPALEN, maar het betekent wčl dat de werkelijke
ZELFBEPALING een zodanig karakter heeft dat het AANTAL geliefden (in de
praktijk) steeds minder wordt, terwijl de KWALITEIT van dat kleinere aantal
"liefdes" alsmaar hoger wordt.
Het heeft geen zin om hierbij te
streven naar praktisch één geliefde, noch heeft het zin naar meerdere geliefden
te streven. Samenvallend met de werkelijkheid is de OPGAVE, voor ieder
persoonlijk, om KWALITEIT te LEVEN.
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49
, 65 en 73 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladdwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E , F , G , H , I , ;
No. 30
Een bespiegeling over ons denken
Het begrip GELIEFDE is een
GESTELDHEID, die in ons, persoonlijk, ligt, of niet ligt. Wanneer wij deze zaak
niet IN ONSZELF kennen, is het uitgesloten dat wij in de praktijk van ons leven
met iemand zullen omgaan overeenkomstig die zaak. Het is namelijk niet mogelijk
dat wij vanuit het begrip GELIEFDE met iemand omgaan zonder dat wij daarvan
iets bemerken. Het begrip geliefde is een ZELFBEWUST begrip. Maar wčl een
zelfbewust begrip dat voor ons, moderne mensen, vrijwel onmogelijk waar te
maken is - een enkele uitzondering natuurlijk daargelaten. Want om welke
grootheden draait eigenlijk ons denken?
Voor de moderne mensen geldt dat zij
KUNNEN denken. Dat is hun niet als een verdienste aan te rekenen, want zij
hebben daar zčlf niets toe bijgedragen en zij geven er dagelijks b~ijkt van ook
niet in staat te zijn iets bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van het
denken zčlf.
Dat de moderne mensen KUNNEN denken
danken zij louter aan het ONTWIKKELINGSMOMENT waarin zij leven. In deze fase
van het VERHELDERINGSPROCES geldt voor de mens dat hij denken KAN. Maar, door
allerlei logisch verklaarbare oorzaken richt hij dat KUNNEN DENKEN op zaken die
kant noch wal raken….
Zo denkt de moderne mens dat hij EEN
GELIEFDE HEEFT, en dat betekent dat hij denkt dat voor hem het begrip GELIEFDE
geldt, alleen maar op grond van het feit dat er iemand is op wie hij VERLIEFD
is en van wie hij op grond daarvan meent te HOUDEN. Het begrip geliefde is dus
gebonden aan een bepaalde praktische SITUATIE, aan een GEBEURTENIS eigenlijk.
Evenzo denkt de moderne mens zich het
begrip MOEDER: voor een vrouw geldt dat zij MOEDER is als zij KINDEREN HEEFT.
Als dat niet het geval is, dan is zij voor hem géén moeder. Het komt in het
moderne denken niet op, dat voor de vrouw ALTIJD het begrip MOEDER geldt, en
het MOEDERLIJKE, en dat deze WEZENLIJKE verhouding zich ook PRAKTISCH kan
stell~n - of niet.
Als wij dan, in deze overdenkingen, de
gedachte ontwikkelen dat de begrippen GELIEFDE en MOEDER wezenlijke situaties,
of gesteldheden, van de mens zčlf zijn, dan kunnen wij hoogstens tot een
GEDACHTE-CONSTRUCTIE komen volgens welke constructie de idee van de geliefde
of de moeder LOGISCH HOUDBAAR blijkt. Evenwel blijft de vraag in ons liggen OF
HET OOK ANDERS KAN ZIJN; de één zal het er dan ook mee EENS ZIJN, terwijl de
ander de gedachte toch zal ŕfwijzen.
Dit is een zoeken naar ALTERNATIEVE
OPLOSSINGEN, en dat zoeken komt voort uit INNERLIJKE ONZEKERHEID. Die
innerlijke onzekerheid blijft voor de moderne mensen bestaan zolang zij nog
niet wčrkelijk ZELFBEWUST zijn - en dat betekent in eerste aanleg: zolang zij
nog niet kunnen ZIEN….
Het begrijpen van een
GEDACHTE-CONSTRUCTIE is voor de moderne mensen niet zo moeilijk; zij kunnen
denken en zij hebben allemaal op de scholen een zekere OEFENING in dit denken
opgedaan. Dat het echter doorgaans bij een gedachte-constructie BLIJFT, moge
duidelijk blijken uit het feit dat vrijwel niemand het in zijn hoofd haalt om
te willen LEVEN volgens zijn gedachten. De weergaloze WREEDHEID van deze
moderne wereld komt voort uit de TEGENSTELLING tussen de GEDACHTEN
(=constructies) van de mensen en hun GEDRAG. En dit geldt op letterlijk ALLE
terreinen van ons bestaan: de politiek, de economie, het sociale, en vooral ook
op het terrein waarmee wij ons thans bezig houden, de LIEFDE.
De geliefde IS IN MIJ; als het zo niet
is kan ik nooit ten opzichte van de ander DE GELIEFDE zijn. Maar ook zal ik in
de ander nimmer DE GELIEFDE herkčnnen; ik zal er langsheen gaan als langs iets
vreemds, en ik zal de UITINGEN van het werkelijke GELIEFDE-ZIJN ervaren als
iets geks, zelfs iets afkeurenswaardigs, iets dat ik verbind met het begrip
HOER. In dit verband is het zinvol te denken aan de uitspraak: "de hoeren
zullen U voorgaan….".
Als de geliefde niet IN MIJ is, is er geen
enkele mogelijkheid om behoorlijk met de ander om te gaan in de verhouding
VROUW-MAN. Steeds zal de nadruk liggen op het meer of minder ELKAAR LIGGEN en
dit zal onvermijdelijk een VOORBIJGAANDE ZAAK zijn, die in het beste geval
tenslotte nog door de SLEUR, de VEILIGHEID van het DAGELIJKS WEERKERENDE en
door de VERMOEIDHEID in stand wordt gehouden.
Want tenslotte houdt člke mens op met
ZOEKEN omdat hij werkelijk kan BLIJVEN ZOEKEN
als voor hem de geliefde BUITEN HEMZELF (of haarzelf ) zijn moet. Maar de
meeste mensen komen zelfs nauwelijks aan ZOEKEN toe; op grond van
het vermeende BIJ ELKAAR PASSEN snijden zij zichzelf čn elkaar dadelijk de weg
ŕf om vanuit deze WANKELE BASIS te trachten er iets van de maken….
Deze hele gang van zaken komt voort uit een denken dat denken
KAN, maar nog lang geen denken IS. De periode van het KUNNEN DENKEN is
menselijk gesproken een RAMPZALIGE periode - maar hij is natuurlijk niet uit de
ontwikkeling wčg te denken. Want hij is de VOORWAARDE voor het DENKEN.
De periode van het KUNNEN DENKEN geeft
een mens te zien die over een behoorlijke dosis door ANALYSE verkregen KENNIS
beschikt, maar die NIET WEET WAAROVER HET GAAT. Hij mist de GROND voor zijn
denken. Hem is de INHOUD van het zelfbewustzijn min of meer HELDER geworden,
en nu ziet hij deze inhoud, deze OPTELSOM van verschillende dingen, voor de
werkelijkheid aan. Hij is dan ook van die verschillende dingen AFHANKELIJK;
hij is ZICHZELF AFHANKELIJKHEID omdat voor hem alles ER IS van BUITENAF. En dan
is voor hem de werkelijkheid op zijn best een CONSTRUCTIE zonder dat het
voorlopig tot een CONCEPTIE wordt. Vooral de moderne mens - hij kan daar
uiteraard niets aan doen - ontbreekt het aan een VISIE….
Het intuďtieve en het zelfbewuste
Naar aanleiding van het besprokene
over het VERHELDEREN van de verhouding tussen onszelf als de LEVENSBEGRIPPEN en
onszelf als SEXUALITEIT, komt de vraag in ons op of die kwestie van die
verheldering nu een ZELFBEWUSTE of een INTUITIEVE aangelegenheid is.
Als eerste moeten wij dan stellen: het
is een ZELFBEWUSTE zaak. Want het waarmaken van de levensbegrippen (we hebben
het niet voor niets begrippen genoemd) is een zelfbewuste zaak. De mens ontkomt
niet aan het feit dat hij tenslotte de werkelijkheid is, die zich van zichzelf
bewust is. Het is dus tenslotte allemaal WETEN. En nu kunnen wij wel, de
CULTUURGESCHIEDENIS van de mensen overziende, vaststellen dat het
zelfbewustzijn alsmaar een VERVREEMDENDE rol gespeeld heeft, maar daarmee mogen
wij niet gaan denken dat het zelfbewustzijn afkeurenswaardig
is. Tenslotte is de werkelijkheid ZELFBEWUST-ZIJN.
Het LEVEN is voor de mens een OPGAVE,
juist omdat hij WEET van het leven. Het waarmaken van de levensbegrippen is
waarmaken van BEGRIP, d.w.z. waarmaken van
WETEN.
Nu is het echter zaak om aan de weet
te komen hoe het in wezen zit met dat zelfbewuste. Mogen wij met bijvoorbeeld
SIGMUND FREUD aannemen dat de mens tenslotte geheel en al VERTEKEND is?
Aanvankelijk was voor de mens alles
INTUITIE. Hij voelde zijn SAMENVALLEN met de werkelijkheid aan en hij voelde
HOE hij samenviel. Deze situatie BLIJFT voor de mens gelden. Hij blijft dus
INTUITIEF.
Maar tevens komt hij tot WETEN en
daarmee is het intuďtieve ogenschijnlijk verloren gegaan. Het gaat zelfs zó
ver dat hij tenslotte het weten (als voor hem is gaan gelden het KUNNEN DENKEN)
als een ZELFSTANDIGE ZAAK beschouwt. Waarbij het feit dat ALLE WETEN INTUITIE
IS vrijwel geheel uit zijn denken verdwijnt. Slechts bij de čchte KUNSTENAARS
verdwijnt dit feit niet; zij zijn zich zelfbewust van hun intuďtie. Zolang en
voorzover deze situatie bij een kunstenaar zo blijft is hij KUNSTENAAR; richt
zijn zelfbewust-zijn zich op DATGENE DAT HIJ WEET, dan is het met zijn
kunstenaarschap gedaan.
Evenzo is het met de MENSELIJKHEID van
de mens gedaan vanaf het moment dat hij zich op datgene dat hij weet gaat
richten. Van de levensbegrippen komt niets terecht zolang wij die begrippen
ANALYSEREN; de dan verhelderde INHOUD is van geen wezenlijk belang. Het gaat om
het ER ZIJN van die begrippen. En dat is voor de uiteindelijke zelfbewuste mens
een ZELFBEWUST-ER-ZIJN.
Omdat dit in de grond van de zaak
INTUITIE is komt dit zelfbewust voor de dag als ZIN HEBBEN IN of GEEN ZIN
HEBBEN IN. Deze termen hebben een SLECHTE BETEKENIS, juist omdat voor ons
zelfbewust-zijn TEGENGESTELD is aan het INTUITIEVE. Wij willen de
samenstellende delen CONTRUEREN tot een STELSEL, en dat heeft met ZIN HEBBEN
niets te maken. Wij zien ZIN HEBBEN dan ook als een DWAASHEID.
En inderdaad kunnen wij het
begrip ZIN HEBBEN alleen dŕn “zinvol” hanteren als wij uitgaan van de basis
van de INTUITIE. Uitgaan van het aanvoelen dat wij de werkelijkheid zijn. Dat
wij SAMENVALLEN, en dus LIEFDE-ZIJN.
In deze situatie is het ZIN HEBBEN
volkomen ONWRIKBAAR: het is zelfbewust-zijn en dus zelfbewuste INTUITIE. Niets
kan het dan uit zijn evenwicht brengen….
Bladdwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E , F , G , H , I , ; LIEFDE /
SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 31
Het leven als opgave
De mens is het enige verschijnsel in
de kosmos dat niet ZOMAAR VANZELF LEVEN kan; alle andere levende verschijnselen
doen dat wčl. Voor de mens is het leven blijvend een OPGAVE - maar wij moeten
wel tot ons door laten dringen wat hiermee bedoeld wordt.
Tot op de dag van vandaag is het leven
van de mensen vrijwel altijd een GETOB geweest; meestal leefden de mensen op de
rand van de armoede als zij het in deze wereld erg goed getroffen hadden. Was
dat niet het geval, dan was het leven eigenlijk één doffe ellende…. En nu
kunnen we het als de OPGAVE zien om aan deze toestanden te ontkomen, maar dat
is nu niet bedoeld. Ook als de mensheid straks VOLWASSEN geworden is, en het
getob met en over de DINGEN achter de rug is, blijft gelden dat het leven een
OPGAVE is. Er zit namelijk de eis van KWALITEIT aan het leven.
Deze eis komt niet van buitenaf; hij
is ingebouwd in de structuur van de mens en behoort dus tot het leven van de
mens. Zonder deze opgave is een mens niet wčrkelijk MENS; zonder de opgave is
hij niet OVEREENKOMSTIG ZIJN NATUUR.
Het is de natuur van de mens om UIT TE
LOPEN IN HELDERHEID, en dat wil zeggen:
ZELFBEWUST-ZIJN. Dit laatste is
SAMENVALLEN MET DE WEZENLIJKE WERKELIJKHEID, en dat betekent LIEFDE. Omdat dit
een zelfbewuste aangelegenheid is, betekent het een OPGAVE. Een werkelijk mens
leeft vanzčlf VOLGENS DEZE OPGAVE, want hij is zich van HET SAMENVALLEN bewust.
Maar een leven dat als bij een dier vanzelf gaat is er voor de mens niet bij.
De mens leeft pas dŕn zonder problemen (en dus vanzelf) als hij juist de opgave
stelt.
Ieder mens leeft volgens de opgave,
maar niet ieder mens ziet die opgave zoals die werkelijk is. Want de meeste
mensen zien een zaak voor de werkelijkheid, waarmee ze moeten samenvallen, aan,
die de werkelijkheid helemaal niet is. En in dat geval is de OPGAVE feitelijk
NIET GESTELD. Dat is de oorzaak van het getob van de mensen; zij gaan achter
iets aan dat NIETS OPLEVERT, zodat zij aan het eind nčt zo WEZENLOOS zijn als
aan het begin. Dan zijn zij niet boven het DIER uitgekomen - met dit verschil
dat het dier intussen niet getobd heeft en zichzelf was. Wat van de mens niet
gezegd kan worden.
Zodra de aarde de mens oplevert is de
opgave daar omdat het zelfbewustzijn begint. Voorlopig wéét de mens niet van
die opgave, maar hij voelt hem wčl aan, en dat is zijn INTUITIE. Later weet hij
er wčl van en dan gaat hij voor zijn gedrag een NORM opstellen. Pas als hij
volwassen is geworden doet hij de ontdekking dat er GEEN NORM is en dat hij
ZELFBEWUSTE INTUITIE, d.w.z. zelfbewust aanvoelen van zichzelf is. En dat is in
de ware betekenis van het woord ZIN HEBBEN.
Vanuit de heersende CULTUUR stelt de
mens een norm voor zijn gedrag; hij BEREKENT de opgave van het leven. En die
berekening staat bovendien in een BEPAALD TEKEN, namelijk het CULTUURTHEMA.
Diegenen die het meest samenvallen met dat cultuurthema zijn in een onvolwassen
wereld de MACHTIGEN. De GEWONE MENSEN hebben aan die zaak veel minder deel en
hun leven is minder BEREKENING en meer INTUITIE. Menselijk zijn zij er dan ook
beter aan toe. Dat de gewone mensen betrekkelijk gemakkelijk GEMANIPULEERD
kunnen worden komt door het feit dat ook zij bij die betreffende cultuur
behoren, en er dus gevoelig voor zijn. Dat blijkt bij de MODERNE MENS, bij wie
IEDEREEN deel heeft aan de cultuur en bij wie ook iedereen volgens een
BEREKENING leeft. En gemanipuleerd wordt.
Hoe val ik samen met de werkelijkheid
Wij hebben er over gesproken DAT de
mens moet samenvallen met de werkelijkheid. Echter, DE MENS kčn ik niet; ik
ken slechts DEZE mens. De concrete mens als JIJ EN IK. En dan is daar de vraag
OP WELKE WIJZE VAL IK SAMEN. De vraag HOE ik samenval.
Bij het onderzoeken van deze vraag
leggen wij om te beginnen de twee belangrijkste onderscheidingen aan: de mens
als VROUW en de mens als MAN. En daarbij gaan wij ervan uit dat de mens INDIVIDU is. We spreken dus over de
MODERNE MENS.
Vóór het verschijnen van de moderne
mens was de vraag naar het HOE van het samenvallen niet aan de orde omdat de
mens er concreet en praktisch nog niet wŕs.
Het denken kwam dan ook niet verder
dan het inzicht dŕt de mens uiteindelijk moest samenvallen met de werkelijkheid
zčlf. En dit genoegen was uiteraard voor slechts enkelen weggelegd: degenen die
tot de een of andere vorm van "zuiver begrip" waren gekomen. En deze
uitverkorenen, die door een speciale AANLEG boven het gemiddelde stonden,
zouden tenslotte de mensheid leiden. Zij zouden de ELITE van de toekomst zijn….
De éne denker heeft zich dat weer wat
subtieler gedacht dan de ŕndere, maar ZONDER DE ELITE zou het met de mensheid toch niet terecht
komen. De gewone mensen waren nu eenmaal niet ingesteld op de REDE; derhalve
zouden zij GEDWONGEN moeten worden.
Pas met de MODERNE MENS, als de
INDIVIDU er is en tot uitwikkeling komt, gaat de vraag naar het TERECHTKOMEN
van de mensheid zich richten op de gewone mensen: En dan wordt de vraag OP
WELKE WIJZE VAL IK SAMEN belangrijker dan de eis dŕt ik moet samenvallen.
De mens wordt op de planeet geboren
als TWEE VERSCHIJNSELEN: de VROUW en de MAN. Die twee verschijnselen zijn
eigenlijk EEN verschijnsel, maar omdat er aan dat éne verschijnsel TWEE
UITGANGSPUNTEN zijn te bedenken, verschijnt het naar twee GEDAANTEN.
Ten eerste kunnen wij uitgaan van het
verschijnsel zčlf. Als wij dat doen, dan komen wij terecht bij de INHOUD ervan:
het TOTAAL van de samenstellende delen. Het verschijnsel zčlf is HET GEHEEL, en
wij komen terecht bij het TOTAAL. Dit is ons bekend als het VROUWELIJKE: het
GEHEEL met haar INHOUD, het totaal.
Ten tweede kunnen wij uitgaan van de
INHOUD, dus het totaal van de samenstellende delen: uitgaande van het TOTAAL
komen wij uit bij het GEHEEL. Wij kennen deze zaak als HET MANNELIJKE, en het
is dus het TOTAAL dat uitloopt in het GEHEEL.
Wij moeten bij het overdenken van het
bovenstaande goed voor ogen houden dat deze beide situaties slechts de TWEE
GEDAANTEN zijn van EEN verschijnsel. Omdat de beweging van het denken is VAN
het totaal NAAR het geheel (en in geen geval andersom) kunnen wij zeggen dat
dit ENE verschijnsel wezenlijk HET GEHEEL is. Dit betekent dat de MENS derhalve
WEZENLIJK VROUWELIJK is. Maar dan niet vrouwelijk naar de GESLACHTSKENMERKEN
beoordeeld - waartoe wij al te licht geneigd zijn - maar naar de werkelijke
kenmerken, bij voorbeeld ZELFBEWUSTZIJN.
Van het MANNELIJKE moet gezegd worden:
het moet HET TOTAAL ZIJN en tevens UITLOPEN in het geheel. Op grond van dit
UITLOPEN is het mannelijke DYNAMISCH; het is eigenlijk een voortdurend in
beweging-zijn. Dit mannelijke kennen wij in de praktijk als DE MAN; hij
VERTEGENWOORDIGT het bovengezegde. Bovendien is hij de mens VAN DE DINGEN: het is
voor hem het UITGANGSPUNT. Tevens echter is hij de VOORWAARDE voor HET GEHEEL; zonder
het ER ZIJN van de dingen is het geheel niet bestaanbaar.
Van het VROUWELIJKE moeten wij
vaststellen: het moet HET GEHEEL ZIJN en voor dat geheel moet daar tevens DE
INHOUD zijn. Die inhoud is HET TOTAAL, en dat betekent dat het ALLE DINGEN
zijn. Het geheel loopt niet meer ergens in uit, en er is ook niets BUITEN dat
geheel. Het dynamische dat wij bij de man aantroffen, is hier afwezig: het
vrouwelijke is STATISCH, het is EEUWIG en het is ONVERANDERLIJK, terwijl het
ook niets NAAST ZICH heeft. De VROUW vertegenwoordigt deze zaak. Maar dit is
iets wat voor de moderne vrouwen (en mannen) nauwelijks te begrijpen is.
Als de vrouw als INHOUD heeft ALLE
DINGEN, is ŕlles BIJ HAAR TERECHT. De vrouw is het TEHUIS voor ALLES, en dat
wil zeggen: het tehuis voor het MANNELIJKE en de MAN. Als het statische voor
haar geldt betekent dit dat ZIJ ZICH NIET ONTWIKKELT; het UITLOPEN IN, dat voor
de man geldt, is namelijk ONTWIKKELING.
Aan deze begrippen: het zich niet
ontwikkelen en het tehuis-zijn voelt de MODERNE vrouw zich miskend. Omdat zij
MANNELIJK GERICHT is, wil zij deze dingen juist wčl, en zij beseft niet dat zij
al deze dingen al BIJ VOORBAAT IS. Omdat zij ALS HET GEHEEL ŕlles reeds als
inhoud heeft, óók het dynamische en het zich ontwikkelende.
Dit alles betekent niet dat de vrouw
eigenlijk HOGER zou staan dan de man; beiden zijn immers GEDAANTEN waaronder
twee mogelijkheden voor de dag komen, en die mogelijkheden zijn niet LOS VAN
ELKAAR te denken. De ZAAK čn de INHOUD zijn in wezen HETZELFDE, maar zij zijn
wčl te ONDERSCHEIDEN. Dit evenwel betekent nog lang niet dat zij dus GESCHEIDEN
zouden zijn.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 32
Nog iets over het samenvallen
Wij zijn bezig met de vraag HOE de levende
mens kan en moet samenvallen met de werkelijkheid. Het stellen van deze vraag
vooronderstelt de aanwezigheid van het INDIVIDU, en het is dan ook niet voor
niets dat de EXISTENTIE-FILOSOFIE een grote vlucht ging nemen vanaf het moment
dat de MODERNE MENS te voorschijn gekomen was. Eigenlijk draait deze filosofie
om dit éne thema: HOE komt de levende mens terecht.
Terwille van de duidelijkheid moeten
wij toch nog even stilstaan bij het begrip SAMENVALLEN met de werkelijkheid.
Want het blijkt dat het niet zonder meer vanzelf spreekt dat de mens samenvalt
met de wezenlijke werkelijkheid. Het blijkt dat er ook ŕndere mogelijkheden
zijn, en dat die andere mogelijkheden voorlopig veel meer aan de orde zijn.
Hiervoor bestaat natuurlijk een NOODZAAK - de vraag is nu hoe dit in elkaar
zit.
Daartoe moeten wij als eerste bedenken
dat ELK VERSCHIJNSEL, inclusief de MENS, samenvalt met de werkelijkheid. Elk
verschijnsel IS de werkelijkheid. Het is niet denkbaar dat er één verschijnsel
is dat NIET met de werkelijkheid samenvalt; het zou dan BUITEN de
werkelijkheid moeten staan - en dŕt is ONDENKBAAR. De werkelijkheid waarmee
ŕlle verschijnselen, UITGEZONDERD DE MENS, samenvallen is de werkelijkheid ALS
INHOUD. Dit is de werkelijkheid als SAMENSTELLING van IETSEN. Elk verschijnsel
is DEZE samenstelling, en behoort derhalve tot een ZEKER WORDINGSMOMENT. Het
behoort niet tot het moment ervóór en niet tot het moment ernŕ, het is
BEVANGEN EN GEVANGEN in DIT moment. Hier is dus van geen enkele ANDERE
mogelijkheid te spreken.
Bij DE MENS evenwel liggen de zaken
ŕnders. Hij is HET LAATSTE WORDINGSMOMENT, maar voor dit laatste moment geldt
het begrip GRENS. Dit betekent dat hij tot TWEE werkelijkheden behoort: de
werkelijkheid ALS INHOUD (de samenstellingen) en tevens de werkelijkheid ALS
HELDERHEID (voorbij de samenstellingen). Deze laatste werkelijkheid levert voor
de mens onder andere het
ZELFBEWUSTZIJN op. De werkelijkheid als HELDERHEID houdt de werkelijkheid als
INHOUD in, reden waarom we in dit verband de werkelijkheid als HELDERHEID ook
HET GEHEEL kunnen noemen.
Omdat er TWEE werkelijkheden voor de
mens gelden moet hij ook OP DE JUISTE WIJZE met deze twee werkelijkheden
samenvallen. Als MENS ZONDER MEER doet hij dat natuurlijk ook, maar HIJ ZIET
DAT VOORLOPIG ANDERS. Als hij het anders ZIET, dan IS HET OOK ANDERS, want
zoals de mens ZELFBEWUST zichzelf beschouwt, beschouwt de werkelijkheid
zichzelf zelfbewust. Zo IS ze dus voor zichzelf. Voorlopig ziet de mens
zichzelf als OF de éne OF de ŕndere werkelijkheid, dus: hij ziet zichzelf ALS
INHOUD en is daarmee voor zichzelf een DING ONDER DE DINGEN met een
(goddelijke) wereld BOVEN zich, of hij ziet zichzelf als iets GODDELIJKS met
als basis de banale wereld van de dingen.
In BEIDE gevallen ziet hij zichzelf
FOUT, en dat komt door zijn ONVOLWASSENHEID. Hij is in beide gevallen EEN VAN
DE TWEE werkelijkheden.
Als de ONVOLWASSEN mens zichzelf ziet
als HELDERHEID, dan komt hij met zijn IDEEËN en van daaruit tracht hij HET
BESTAANDE, de dingen, ňm te vormen. Hij PAST zijn ideeën TOE. Letterlijk ALLE
GROTE IDEEEN zijn door de mensen toegepast, en steeds is dit in een
TELEURSTELLING uitgelopen. De IDEALIST loopt met zijn ideeën te pletter op de
wereld - niet omdat de wereld niet deugt, maar omdat hij, die idealist, niet
SAMENVALT met de werkelijkheid.
Ziet de mens zichzelf ALS DING, dan
probeert hij alles te VERGODDELIJKEN,, en daarmee is hij niet meer alleen maar
DING, maar zelfs een TYRANNIEK DING, omdat ook voor hčm de HELDERHEID het
overheersende beginsel is.
De verhouding tussen HET DING en de
HELDERHEID is namelijk zó, dat het eerste in het laatste uitloopt. De
helderheid is VOORBIJ de samenstellingen, het geheel is voorbij de inhoud. Hoe
de mens zichzelf ook ziet, bij de vergelijking van de dingen en de helderheid
is het laatste altijd OVERHEERSEND.
Werkelijk samenvallen betekent voor de
mens: helderheid ZIJN en het TOTAAL van de dingen zijn. Voor dit laatste is
niet nodig ze te VERGODDELIJKEN, maar juist is nodig de dingen TOT HUN RECHT TE
LATEN KOMEN….
Als de mens samenvalt met de
werkelijkheid is hij het begrip GRENS. Hij is dan TWEE werkelijkheden TEGELIJK
en de juiste verhouding tussen die twee is deze dat de BESTAANDE werkelijkheid
UITLOOPT in de NIET-BESTAANDE (die wij ook HELDERHEID plegen te noemen).
De mens HOUDT IN die twee
werkelijkheden, en hij IS het begrip GRENS. Als grens is hij dus HET GEHEEL van
die twee werkelijkheden. Die twee werkelijkheden samen vormen de werkelijkheid
als TOTAAL.
Een nadere beschouwing over de vrouw
Het GEHEEL, dat de mens als grens is,
heeft een INHOUD: de werkelijkheid als het begrip TOTAAL. Omdat dit zo is
kunnen we de mens vanuit twee uitgangspunten beschouwen. Vanuit HET GEHEEL is
daar de mens als VROUW, en vanuit het TOTAAL hebben wij te doen met de man.
Het totaal loopt uit in het geheel, en
dus is de man DYNAMISCH; hij is OP WEG naar iets toe en als hij daar is is hij
TERECHT. Het geheel echter kent niets naast zich; er zijn geen omstandigheden
en dus is er geen ONTWIKKELING. De vrouw vertegenwoordigt een EEUWIGE zaak,
voor haar geldt het STATISCHE. En het dynamische mannelijke is haar INHOUD.
De moderne mens denkt alles vanuit een
MANNELIJK gezichtspunt. Daardoor kan hij niet begrijpen dat de mens WEZENLIJK
VROUWELIJK is. Als hij zoiets hoort denkt hij direct aan VROUWENGEDOE en
voorzover hij als modern mens al min of meer onder de invloed van dit wezenlijk
vrouwelijke staat, gaat hij zich inderdaad vrouwelijk GEDRAGEN. Uiteraard is
dit aanstellerij en ook is het een duidelijk bewijs voor de stelling dat de
moderne mens MANNELIJK denkt. Noch van het mannelijke, noch van het
vrouwelijke begrijpt hij iets….
Dit blijkt ook aan de wijze waarop de
moderne mensen met de DINGEN omspringen; hierop hebben wij meer dan eens
gewezen.
Als ALLE DINGEN terecht zijn in het
vrouwelijke en als het. vrouwelijke het TEHUIS is voor het mannelijke omdat het
vrouwelijke als het GEHEEL het INHOUDENDE principe is, dan staat of valt in de
praktijk het vrouwelijke - en dus het vrouw-zijn - met het al of niet aanwezig
zijn van HET TOTAAL.
Het totaal IS ER of het is er niet. Hier zijn geen tussenwegen
mogelijk, zodat het voor de vrouw onmogelijk is werkelijk vrouw te zijn zolang
de mensheid nog ONVOLWASSEN is. Ondanks deze onmogelijkheid echter kan zij tňch
BEHOORLIJK zijn en zich zo goed mogelijk als werkelijk vrouw LATEN GELDEN.
Daartoe is het noodzakelijk dat zij HET TOTAAL als haar inhoud WEET. Doordat
dit totaal niet feitelijk COMPLEET is, kan zij IN DE WERELD niet goed uit de
voeten. In haar LEVEN kan zij de zaak echter aldus stellen: de vrouwelijke
inhoud is HET TOTAAL en het feit dat aan dat totaal VEEL ONTBREEKT doet aan de
zaak niets ŕf.
De moderne mens maakt zich als HET
TOTAAL waar, en omdat hij dat doet weet hij dat de zaak nog lang niet COMPLEET
is. Maar omdat hij naar het totaal op wčg is, is zijn feitelijke situatie
steeds HET TEKORT. Zijn hele leven staat dan ook in het teken van de TEKORTEN.
En hij is alsmaar in de weer die tekorten aan te vullen. Voor de MODERNE VROUW
betekent dit dat zij zichzelf tracht OP TE VULLEN en, omdat het besef van
TEKORT blijft liggen, ZIJ BLIJFT DIT DOEN. Het is nooit GENOEG. De moderne man
VULT AAN en de vrouw VULT OP.
Daarom leven wij in een
PRODUCTIE-CONSUMPTIE maatschappij.
In plaats van het TEKORT als de basis
van haar leven te stellen kan de vrouw in een onvolwassen wereld zich naar haar
WERKELIJKE INHOUD laten gelden; zij laat zich dan gelden als het GEHEEL dat het
TOTAAL inhoudt. Dat er veel ontbreekt aan het totaal is de TRAGIEK van de
vrouw.
Het laten gelden van de inhoud als
totaal betekent dat het mannelijke en de man bij een BEHOORLIJKE VROUW een
tehuis vinden. Maar die man, die bij haar terecht is, kan op zijn wijze ook
geen MODERNE MAN zijn. Want ook hij moet in het teken van het totaal staan, en
dat betekent voor hem dat het UITLOPEN in het totaal geldt. Hij zal zich dan
ook niet op de TEKORTEN richten, maar op de KWALITEIT van alles wat hij doet en
maakt. Van hieruit kan hij bij de werkelijke vrouw niet terecht met zijn
HANDELSGEEST en ook kan hij bij haar niet terecht voorzover hij zich als HET
EEN opstelt TEGENOVER HET ANDER.
De behoorlijke vrouw, in een
onvolwassen wereld, zal de man niet toestaan naar de SLAGVELDEN te vertrekken,
zoals de West-Europese vrouwen wčl deden toen de eerste wereldoorlog uitbrak.
Het begrip TERECHT-ZIJN is met vrijwel NIETS in de huidige wereld te rijmen….
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 33
Een tweetal opmerkingen
Wij hebben in het vorige stencil in
het kort gewezen op het VROUWENGEDOE van de moderne man. De verklaring voor dit
verschijnsel hebben wij nog niet gegeven, zodat ter verduidelijking het
volgende dient: voor de moderne man geldt dat hij HET TOTAAL verwerkelijkt. Dat
betekent dat hij er voor gaat zorgen dat ALLES er is, en dat ER ZIJN van ŕlles
betekent dat alles dan ook TOT ZIJN RECHT KOMT.
Al is het een feit dat de moderne
CULTUURMENS (de mens die vrijwel volledig met zijn cultuur samenvalt) bij dit
verwerkelijken van HET TOTAAL in het TEKEN van het TEKORT staat, neemt dit nog
niet weg dat het toch om het totaal begonnen is - waarvan overigens juist die
moderne mens niets ŕfweet.
De werkelijkheid als TOTAAL evenwel is
onmiddellijk de werkelijkheid als GEHEEL, als het één er is, is het ŕnder er
ook, hoewel het ONDERSCHEIDEN begrippen zijn. In deze onderscheiding ligt de
verhouding zó, dat er eerst HET TOTAAL moet zijn, wil HET GEHEEL kunnen gelden.
Het ligt niet andersom.
Omdat het om het TOTAAL gáát, is er
tevens de SFEER van HET GEHEEL, maar die sfeer is betrokken in het MANNELIJKE.
Of, anders gezegd: in het mannelijke laat zich steeds meer de SFEER van het
vrouwelijke gelden. Maar dit is een UITERLIJKE zaak, omdat het bij het
mannelijke altijd om het UITERLIJKE gaat. Voorzover nu, voornamelijk in de
jonge mensen, deze situatie zich doet gelden, gaan zij zich VROUWELIJK
GEDRAGEN. Het gaat dan niet om WERKELIJKE vrouwelijkheid, want dŕt KENT DE
MODERNE MENS NIET. Het gaat om VROUWENGEDOE, en dat uit zich op velerlei
wijzen: modegedoe, opsmuk, gepraat over dingen in huis en gepraat over wederwaardigheden
van andere mensen. Kenmerkend is de IDEELOOSHEID, die opvalt omdat we bij de
man altijd iets van een IDEE mogen verwachten. Dat hangt samen met het
DOORDENKEN en DOORWERKEN van de werkelijkheid, dat zijn kenmerk is.
Bij werkelijke MANNELIJKHEID is er
niet de sfeer van het vrouwelijke, juist omdat dit mannelijke ZICHZELF is, en
als zodanig INHOUD is van het vrouwelijke. Hierop komen wij nog terug, maar wij
willen ook wijzen op het feit dat de vrouwelijke man over het algemeen WEINIG
ARBEIDZAAM is; als hij onder invloed van het GEHEEL staat is de verwerkelijking
van het TOTAAL bij hem op de achtergrond; derhalve staat ook de ARBEID op de
achtergrond. Om dezelfde reden is hij weinig SOCIAAL en weinig KUNSTZINNIG.
Het is van belang dit op te merken omdat hij zich wčl als zodanig VOORDOET.
Zijn gevoelige VROUWELIJKHEID, zijn KUNSTZINNIGHEID en zijn SOCIAAL-ZIJN
behoren tot de MODE-VERSCHIJNSELEN en daarom is het AANSTELLERIJ.
Ten tweede deze opmerking: als in deze
wereld de vrouw zich als BEHOORLIJK laat gelden en zij in zichzelf HET TOTAAL
als haar inhoud weet, terwijl zij het ontbrekende betreurt, is er voor haar in
de moderne wereld niets dat aan haar vrouw-zijn beantwoordt. Op grond daarvan
kunnen wij vragen of haar BEHOORLIJK zijn dan geen VLUCHT is.
Nu is het zo dat er uit geen enkele
werkelijkheid een VLUCHT mogelijk is, omdat er niets is waarheen we gaan
kůnnen. Er is geen BUITEN voor de werkelijkheid. Maar tevens is het zo, dat ŕl
het behoorlijke, in ŕlle culturen, buiten de bestaande verhoudingen ligt. Dat
geldt voor zowel de man als de vrouw. Voor de vrouw is het echter tévens zo,
dat zij in een ONVOLWASSEN wereld NIMMER als vrouw uit de voeten kan. Zij staat
dus voortdurend BUITEN de bestaande verhoudingen. Voor haar is dus eigenlijk
het ERGENS ANDERS ZIJN kenmerkend en wij kunnen haar slechts GAAF aantreffen
aan het BEGIN en aan het EINDE van de menselijke ONTWIKKELING.
Als wij er op doordenken moeten wij
vaststellen dat juist het MEE WILLEN DOEN met de MODERNE BESCHAVING voor de
vrouw een VLUCHT is - een vlucht die bepaald voor de individuele vrouw niet
zonder GEVAAR is omdat zij haar PSYCHE een onverdraaglijk GEWELD aandoet.
Hierover later méér….
Dat het vrouwelijke uit de wereld
verdwenen is moge blijken aan de KUNST, die haar WEZENSKENMERK DE SCHOONHEID
van zich vervreemd heeft. De schoonheid wordt in de MODERNE KUNST niet
ŕfgewezen (want dan moet je haar kčnnen), maar zij is een ONBEKENDE. En dat
blijkt juist aan die kunst zčlf, en ook aan de gesprekken, die er over gevoerd
worden tonen aan dat niemand weet waarover het gaat.
Wat is er met de vrouw te beginnen
Volgens het MODERNE denken is het de
moderne vrouw die eindelijk tot haar recht gaat komen. Volgens dat denken kan
zij nu zichzelf zijn, kan zij zich onafhankelijk opstellen ten opzichte van de
man, bij wie zij altijd ONDER DE PLAK HEEFT GEZETEN, enzovoort. De moderne
vrouw beklaagt de ouderwetse vrouw omdat zij onder zulke slechte omstandigheden
leven moest.
Inderdaad gaf het MAATSCHAPPELIJKE
DENKEN haar in de wereld geen kans om uit de voeten te kunnen. Zelfs thans nog
zijn er tal van feiten aan te wijzen waaruit blijkt dat de vrouw
"officieel" als ONDERGESCHIKT gezien wordt. Denken wij alleen al aan
de HUWELIJKSWET, de BELONING VOOR ARBEID en het GEMORALISEER omtrent zaken als
de ABORTUS en de GEBOORTEREGELING.
Ondanks de juistheid van deze feiten
is het toch opvallend hoe DOM er over deze zaken gedacht wordt. Verklaring
hiervoor is wéér het ONBEKEND ZIJN VAN ALLES WAT VROUWELIJK IS.
Zoals wij al eerder besproken hebben
gold voor de OUDERWETSE mens dat hij, hoewel natuurlijk ook voor hem het
ZELFBEWUSTZIJN de maat was, leefde vanuit het BEWUSTZIJN . Dit betekent onder
andere dat het vrouwelijke, hoewel verwrongen en VERENGD door het zelfbewuste,
toch AANWEZIG was. En daarmee was er een werkelijkheid aanwezig WAARMEE NIETS
TE BEGINNEN IS. Het vrouwelijke namelijk, als het voor de dag gekomen GEHEEL is
niet AAN TE VATTEN. Omdat voor het geheel geldt dat ER NIETS UITSTEEKT. Er is
geen houvast, noch in de praktijk, noch voor het denken. Omdat dit zo is wist
de ouderwetse vrouw zich uitstekend te REDDEN in haar wereld. Juist omdat die
wereld met al zijn voorschriften en bepalingen als zijnde haar INHOUD, in
feite BENEDEN HAAR VROUWELIJKHEID bleef, kon zij zonder meer laten gelden dat
zij er niets mee te maken had.
Van het ouderwetse gezin bijvoorbeeld is
bekend dat de VROUW, de MOEDER, de enige wčrkelijk BEPALENDE was inzake het
LEVEN. De man vaardigde wel zijn regels en voorschriften uit, en hij stond wel
op zijn GEZAG, maar de wereld van de ouderwetse vrouw was daarvoor NIET
ONTVANKELIJK. De vrouw ONTKWAM aan het mannelijke omdat dit geen vat op haar
KAN hebben. In ŕlle BETREKKELIJKHEID lag hier toch haar vrouwelijke vrijheid en
die niet aan te vatten vrijheid was veel groter dan wij gewoonlijk denken.
Omdat het moderne denken geen
vrouwelijkheid kčnt - behalve de mannelijke vrouwelijkheid, die géén
vrouwelijkheid is - ontgaan aan dit denken die ouderwetse verhoudingen. De
zogeheten EMANCIPATIE gaat dan ook alleen over MAATSCHAPPELIJKE zaken, d.w.z.
dat de oplossing voor de vrouwenproblemen langs maatschappelijke weg gezocht
wordt.
De MODERNE VROUW is wčl AAN TE VATTEN;
zij ziet zichzelf als datgene dat eigenlijk haar INHOUD is, en dus ziet zij
zichzelf als HET EEN EN HET ANDER dat tot een totaliteit bijeengebracht moet
worden. Omdat zij het begrip INHOUD niet in zichzelf kčnt, WEET ZIJ NIET VAN DE
MAN AF. Zij is nu dus VRIJ van de MAN gekomen en daarmee tevens BEVANGEN IN
HET MANNELIJKE. Vrouwelijkheid is voor haar dan ook in wezen OPGESIERDE
MANNELIJKHEID.
Omdat zij zichzelf ALS INHOUD niet
meer kent is het wezen van haar roep om VRIJHEID niet die redelijke kwestie van
GELIJKHEID VAN RECHTEN waarmee zowel de moderne man als de vrouw steeds maar
schermen, maar een SEXUELE zaak. Met dien verstande dat het geen WERKELIJKE
sexualiteit is, maar een OPVULLEN VAN TEKORTEN. Dit houdt in: sexualiteit ALS
LOUTER BEVREDIGING.
Doordat de moderne vrouw zich met haar
INHOUD gelijk denkt is zij UIT OP HET ANDERE, en dat betekent dat zij in
principe OVERAL VOOR TE VINDEN is. Daarom vindt zij alles "leuk",
maar tevens is zij daardoor haar ONKWETSBAARHEID volledig kwijt. Zij ontglipt
nu niet meer aan de man, maar zij is nu eerst recht AAN HEM GETROUW. Haar
vermeende ONAFHANKELIJKHEID is dus een FICTIE, en dit geldt ook voor haar
MAATSCHAPPELIJKE verhoudingen.
Het TOTAAL, door het mannelijke
waargemaakt, en dus FUNCTIONEREND gemaakt, is voor de vrouwen het vrouwelijke
niet een OPTELSOM, maar een KWALITEIT. Het ER ZIJN van de DINGEN betekent,
gezien vanuit HET GEHEEL, een KWALITATIEF er zijn. Want de zaak moet TOT ZIJN
RECHT KOMEN om als haar inhoud TERECHT te zijn, en dit is een zaak van
HOEDANIGHEID.
Het modern vrouwelijke is haar zicht
op KWALITEIT kwijtgeraakt; dit blijkt uit haar omgang met de MAN en het blijkt
uit de DINGEN, waarvan zij accepteert dat de man die niet tot hun recht laat
komen, en die zij zčlf in zichzelf laat VERZUIPEN omdat zij alsmaar OPVULT en nooit VERZADIGD is.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 34
Wat betekent behoorlijk
Het is gebleken dat het door ons
gebruikte woord BEHOORLIJK niet helemaal duidelijk was. En inderdaad is het zo
dat iemand, die in onze wereld als BEHOORLIJK bekend staat, nog lang geen GOED
MENS behoeft te zijn. Het is gewoonlijk iemand die zich keurig AANGEPAST heeft
en die dus SAMENVALT met het huidige wereldbeeld. Zo iemand is behoorlijk
omdat hij of zij is zoals hij of zij IN DEZE BESCHAVING BEHOORT TE ZIJN.
Wij echter bedoelen met een behoorlijk
mens een mens die is ZOALS HIJ ALS MENS WEZENLIJK BEHOORT TE ZIJN. Het zou niet
nodig - en zelfs onmogelijk - zijn geweest een dergelijk begrip in te voeren
als het niet noodzakelijk bij de menselijke ONTWIKKELING behoorde dat de mens
ZICHZELF VERVORMDE en zelfs MISVORMDE, althans voorzover hij grotendeels
samenvalt met zijn eigen geldende CULTUUR. Want, als hij zichzelf niet
vervormde, zou hij steeds ZICHZELF zijn en daarvan niet ŕf KUNNEN wijken. ONTWIKKELING betekent echter TEGELIJK "van
zichzelf ŕfgaan" čn "naar zichzelf toe gaan" - het eerste omdat
het niet blijft bij datgene dat het ALS GEBOORTE is en het tweede omdat het
onafwendbaar gaat naar dat wat het uiteindelijk zijn zal: de VOLWASSENHEID.
Waarom de moderne vrouw de wereld
ingaat
Wij hebben er op gewezen dat de vrouw
steeds aan de MAN ontglipt omdat voor haar geldt dat zij HET GEHEEL
vertegenwoordigt en als zodanig ONAANTASTBAAR is. De OUDERWETSE VROUW, voor wie
het UITGANGSPUNT voor haar LEVEN nog in haar BEWUSTZIJN gelegen was, ontkwam
aan haar eigen CULTUUR. Met dit ONTKOMEN bedoelen wij dat die cultuur er wčl
VOOR HAAR WAS, terwijl zij er tegelijk BOVENUIT ging; en dat klopt met de
gedachte dat HET GEHEEL bóven de TOTALITEIT uitgaat. Wij mogen dus niet
stellen dat zij ZONDER cultuur was, of BUITEN de cultuur stond: de cultuur gold
voor haar nčt als voor een ieder, maar TEGELIJK ontkwam zij er aan. Zij ontkwam
dus aan het EENZIJDIG MANNELIJKE, dat wčl voor haar gold, zodat zij IN DE WERELD daaraan tňch UITGELEVERD
was. Aan de bestaande MAN was zij ONDERGESCHIKT, hetgeen uit het HUWELIJK en
de geschiedenis daarvan duidelijk blijkt. Voor de MODERNE VROUW ligt deze zaak
geheel anders: het BEWUSTZIJN is niet meer de BRON van het LEVEN, en dus is het
GEHEEL verloren. Daarmee is de ONAANTASTBAARHEID van de vrouw verdwenen. Zij
gaat nu IN DE WERELD, omdat zij voor het ZELFBEWUSTZIJN er óók is. Zij
VEREENZELVIGT zich nu met het MANNELIJKE; daardoor is zij er niet meer VRIJ
van. Maar ook is zij als DE EEN los gekomen van de ANDER, zodat zij zich aan de
heerschappij van de MAN ontworstelt.
De moderne cultuur derhalve geldt voor
de vrouw wčl; zij gaat er VANUIT ZICHZELF op in - iets dat zij voordien niet
deed. De vraag is waarom nů wel….
Als de moderne mens zich verwerkelijkt
als HET TOTAAL is de situatie deze dat hij feitelijk met dat VERWERKELIJKEN
bezig is. Dŕt is zijn THEMA. Maar door dat thema héén loopt het feit dat aan
het einde HET TOTAAL staat. Naarmate dus het THEMA duidelijker wordt speelt dit
einde méér een rol. Dit einde echter, dit TOTAAL, is ONMIDDELLIJK het GEHEEL;
beide zijn niet van elkaar ŕf te denken. Deze situatie houdt in dat er nu voor
de vrouw, VAN ZICHZELF UIT, een AANSLUITING met "de wereld", IN
FEITE HET MANNELIJKE, is. En er is geen mogelijkheid om NIET door die
toegangspoort te gaan omdat het geheel en het totaal nimmer LOS van elkaar te
stellen zijn. Voor het eerst in de geschiedenis heeft het ZELFBEWUSTZIJN ( en
die hele wereld van eenzijdige mannelijkheid, dus géén wáre mannelijkheid) vat
op haar gekregen. Daaraan heeft zij zichzelf nu overgeleverd. Ontkomen is
alleen mogelijk als zij ZELFBEWUST in de gaten heeft dat het TOTAAL háár INHOUD
is en niet haar LEVENSMILIEU…. slechts dŕn kan zij zich als BEHOORLIJK laten
gelden en zonder te VERVREEMDEN alle KENNIS en WETENSCHAP en ORGANISATIE en
CULTUUR in zich opnemen. Zich er eventueel ook in BEKWAMEN. Dit laatste moet
er bij gezegd worden omdat het in de lijn van het moderne denken ligt uit het
bovenstaande af te leiden dat de vrouw maar DOM moet blijven, "achter de
bloempotten en met de luierwas….".
Dat het totaal onmiddellijk het geheel
oproept blijkt ook uit het feit dat in onze moderne wereld GEDACHT kan worden
over ŕlle GROTE BEGRIPPEN: samenleving,
gemeenscap, liefde en over GROTE GEDACHTEN:
het evangelie, boeddhisme, enz.
Maar al kan het MODERNE DENKEN zich de
grote begrippen denken, wil dit nog lang niet zeggen dat dit denken WEET
WAAROVER HET GAAT. Alles wat voor HET GEHEEL geldt, en dus indirect ook alles
wat VROUWELIJK is, kan VANUIT het mannelijke niet begrepen worden. Net zo min
als een symphonie van MOZART begrepen kan worden vanuit de ANALYSE van die
symphonie kan het geheel en het vrouwelijke vanuit het ANALYTISCHE DENKEN (dit
is het mannelijke denken) begrepen worden.
Het feit echter dat dergelijke
begrippen wel BEKEND zijn en dat die begrippen in het denken GEHANTEERD worden,
wijst er op dat de INVLOED van het geheel zich doet gelden.
Het vrouwelijke als versiering
De SFEER van het vrouwelijke, waarover
wij gesproken hebben, is er VANUIT HET MANNELIJKE, dus vanuit het TOTAAL, dat
van het geheel INHOUD is. Het is dan ook geen wonder dat het het mannelijke
ZELF is, dat zichzelf uiteindelijk vrouwelijk ziet worden. Het ZET ZICHZELF OM
tot vrouwelijkheid, en dit betekent dat het zichzelf gaat OPSIEREN. De DINGEN,
in het licht van het vrouwelijke - en de begrippen die daarbij behoren, zoals
schoonheid - zijn dingen, die VERSIERD worden. Voor deze dingen vervalt het
FUNCTIONEEL-ZIJN, of het komt op de achtergrond te staan, en hier zien wij het
beeld van de LUXE
WERELD. Een wereld waarin het feit dat wij aan de strijd om het DIRECTE BESTAAN
ontworsteld zijn blijkt uit het ONNUTTU karakter van de dingen. Het blijkt niet
uit cultuuruitingen en uit zelfontwikkeling van de mensen, maar uit CHROOM en
GLITTER.
Ook de mensen, in wie het bovenstaande
sterk naar voren komt hebben duidelijk de sfeer van het NUTTELOZE aan zich, en
daarbij is het typerende dat dit NUTTELOZE en ZINLOZE niet is gebaseerd in een
NIET-MEEDOEN met de wereld, maar juist in die wereld zčlf. Er wordt ZOVEEL
MOGELIJK (dat is in principe ALLES) binnengehaald, en dat is te begrijpen
omdat HET TOTAAL vóórondersteld is….
Het werkelijke mannelijke
Het mannelijke, dat de werkelijkheid
als HET EEN EN HET ANDER vertegenwoordigt, komt tenslotte TERECHT in het
VROUWELIJKE. Het mannelijke zčlf evenwel heeft hiermee niets te maken: het
heeft zich als HET MANNELIJKE te verwerkelijken, en als het dŕt doet, is het
VANZELF in het vrouwelijke. Dit verwerkelijken houdt in dat het mannelijke
waarmaakt het ER ZIJN van het een en het ander, čn het op de juiste wijze ER
ZIJN: het er-zijn BEWEEGLIJK. Dit laatste is de inhoud van het begrip
FUNCTIONEREN. Als de dingen ER FUNCTIONEREND ZIJN is de zaak van het mannelijke
en de man TERECHT.
Als die zaak TERECHT is, blijkt hij -
bezien vanuit het vrouwelijke wier INHOUD hij dan wčrkelijk is - alleen maar
KWALITEIT te zijn. De “eis”, die de vrouw dan ook stelt als alles tenslotte goed is
met de mens, is de eis van KWALITEIT. De eis die de volwassen man aan zichzelf
stelt is niet die van kwaliteit, zoals zo vaak wordt verondersteld, maar die
van FUNCTIONALITEIT. Hij maakt de aanwezigheid van de DINGEN bewééglijk, en
dat betekent: INTELLECTUEEL. Dŕt is
het resultaat van het OMZETTINGSPROCES, dat in de werkelijkheid als man
plaatsvindt. Dŕt is de PLANEET VERMENSELIJKT….
Die vermenselijkte planeet is een
GEORGANISEERDE planeet: het EEN en het ANDER, LOS van elkaar gekomen, blijken
van elkaar AFHANKELIJK te zijn omdat zij in wezen SAMEN-BEWEGEN. Dit is het
begrip ORGANISATIE.
De moderne wereld
De moderne wereld loopt uit in het
VERWERKELIJKTE EENZIJDIG MANNELIJKE, dat, doordat het DOORWERKT is, dŕn eerst
het wčrkelijk mannelijke is. In ňnze tijd staan wij dus midden in het EENZIJDIG
mannelijke. Hieraan komt mee het ZICH ORGANISEREN. Vooral aan het begin van dat
proces gaat er veel ten gronde, zodat de indruk ontstaat dat wij met een
INSTORTENDE BESCHAVING van doen hebben. Dit is evenwel NIET JUIST. Dat wat ten
gronde gaat zijn de RESTANTEN van de oude EUROPESE BESCHAVING, waarin het nog
niet tot TEAMWORK gekomen was. Maar de MODERNE CULTUUR is nog maar nčt
begonnen; van DECADENTIE is géén sprake. De toenemende VERWIJFDHEID van de
moderne man is dus geen decadentie, maar een voorlopig dóórwerken van het
EINDE van de moderne cultuur. Aan het energieke BEGIN van een nieuwe cultuur
werkt altijd het EINDE van DIEZELFDE CULTUUR sterk door; bij het UITWERKEN van
de zaak verwatert het EINDIDEAAL. Al met al BLIJFT het OPGESIERD-ZIJN van het
mannelijke wčl gelden totdat de zaak VOLWASSEN is.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Naar
bladwijzers : Visie;
zie: A , B , C , D , E, F , G , H , I , Betere Wereld-1
; Betere Wereld-2 ; De moderne wereld als ORGANISATIE –
MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals –
Democratie) } en 69 ;
No. 35
Een opmerking over de luxe
Voor de mens liggen de feiten zo, dat
hij eigenlijk IN HET GEHEEL leeft, want hij leeft in een werkelijkheid die in
laatste instantie het geheel is, en die dus eigenlijk VROUWELIJK is.
De levende VROUW leeft in die
vrouwelijke werkelijkheid ŕnders dan de levende MAN dit doet. De MAN leeft in
het vrouwelijke, niet door zichzelf als vrouwelijk te laten gelden, maar juist
door ZUIVER MANNELIJK te zijn. Slechts als zodanig is de man IN HET GEHEEL, en
hij is dan VOOR ZICHZELF HET TOTAAL.
Voor de MODERNE MENS is het zo, dat
hij ZICHZELF in het vrouwelijke ziet UITLOPEN. De man, als representant van
dit moderne denken, is uiteraard degene in wie dit IN HET VROUWELIJKE UITLOPEN
dáádwerkelijk voor de dag komt. Resultaat van deze zienswijze is, dat de
levende moderne man zichzelf ziet als VOORBIJ het wčrkelijk mannelijke: hij
ziet zichzelf VOORBIJ het OMZETTINGSPROCES waarbij de planeet zichzelf omzet
tot een MENSELIJKE en INTELLECTUELE werkelijkheid. Dit betekent dat de moderne
man zichzelf beschouwt als VOORBIJ DE ARBEID, voorbij het FUNCTIONEEL-ZIJN, en
daarbij blijven de resultaten van dat omzettingsproces wčl VOORONDERSTELD,
d.w.z. die resultaten MOETEN ER WEL ZIJN.
Het streven naar vermindering van
ARBEID, en de opvallende neiging tot LUIHEID en het zich bezig houden met
SPIELEREIEN, zijn het gevolg van het bovenstaande, terwijl het voorbij zijn aan
de functionaliteit zich uit in het ONNUTTE van veel van het gedoe van de
moderne mensen.
Het begrip LUXE geldt voor de mens als hij boven het DIRECTE BESTAAN is uitgekomen.
In feite is die mens dan IN HET GEHEEL, hij is IN HET VROUWELIJKE. Als hij dit
feit HERKENT, blijft hij IN ZIJN GEDOE in het mannelijke, en dan ontstaat het
MANNELIJKE IN HET VROUWELIJKE. Dit kunnen wij noemen: HET SCHONE MANNELIJKE. De man houdt zich dan bezig met kunst, wetenschap en
filosofie. We kunnen hierbij
denken aan het oude GRIEKENLAND.
Als de mens zich echter ziet UITLOPEN
IN HET VROUWELIJKE (of het geheel), dan stelt hij ZICHZELF ALS SCHOON, en
daarmee heeft hij zichzelf OPGESIERD. Opvallend is hierbij de behoefte aan GLINSTERING, die wij ook tegenkomen
bij vele PRIMITIEVE volksstammen, bijvoorbeeld in AFRIKA…. de beroemde
spiegeltjes, waarvoor de westerse
handelaars ŕlles in ruil konden krijgen!
De LUXE van de MODERNE WERELD is niet
de luxe van SCHOONHEID EN WIJSHEID, maar die van de KITSCH en van het
GEKWEBBEL, en juist aan die luxe
blijft voorlopig ruim drie-kwart van de wereld in de ARMOEDE en de HONGER. Deze
luxe uit zich derhalve PSYCHISCH in de verwijfde moderne man, en hij uit zich
ZELFBEWUST aan de NUTTELOZE EN ZINLOZE VERSIERING VAN ONS BESTAAN. En het
GEKWEBBEL komt voort uit het INTELLECT (het gaat daarbij dan ook intellectueel
toe…!) dat
zichzelf als vrouwelijk ziet en zich dus moet bepalen tot GEBEURTENISSEN en
SITUATIES IN HET DAGELIJKSE LEVEN.
De moderne wereld als organisatie
Wij zien in onze moderne wereld dat ŕl
het OUDE tamelijk snel verbrokkelt en plaats moet maken voor iets nieuws dat
GEORGANISEERD is. Het begrip ORGANISATIE vooronderstelt het volgende: ten
eerste moet de INDIVIDU er zijn, en dat betekent dat de bestaande mens er moet
zijn als INTELLECTUELE IK, die
zichzelf als zodanig uitgewerkt heeft. Bij wie dus de nadruk op het INTELLECT
is komen te liggen. Ten tweede moet voor die individu DE ANDER er zijn, zodat
zich de GROEP kan vormen. En ten derde moet er een BESEF VAN BEWEEGLIJKHEID
zijn, welk BESEF in het INTELLECT besloten ligt als KIEM.
Het OUDE kŕn geen stand houden tegen
het MODERNE, omdat het moderne gebaseerd is in de ANALYSE. Daarbij komt de
EENHEID voor de dag, die wij in de mensheid herkennen als de INDIVIDU. Wij zien
dat oude STANDVASTIGE CULTUREN, bijvoorbeeld in het OOSTEN, het ŕfleggen tegen
het moderne, en wij hebben gezien dat zelfs de VROUW en het vrouwelijke
zichzelf aan het moderne verliezen.
De KUNST, die toch in een sterke basis als de SCHOONHEID geworteld is, buiten
ŕlle intellect om, weet zich al evenmin te handhaven en verwordt tot een
VERSCHEURDHEID.
Alles wordt tot ORGANISATIE, maar voorlopig
is nog niet naar voren gekomen dat alles BEWEEGLIJK is.
Daarom houdt het organiseren aan het
begin van de moderne wereld in dat de zaken GEREGLEMENTEERD worden. Bij dat
reglementeren wordt de beweeglijkheid van de werkelijkheid VASTGELEGD, in die
zin dat er een BEPAALDE BEWEEGLIJKHEID moet zijn. Die bepaalde beweeglijkheid
echter is een beknotting van de vrijheid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat
om te beginnen, gelijk met het zich ORGANISEREN van de moderne wereld, de
ONVRIJHEID toeneemt. Maar deze onvrijheid is er nu niet een van LICHAMELIJKE
aard, maar van INTELLECTUELE aard. En omdat dit zo is gaan de mensen zčlf
accoord met die BEKNOTTING; zij doen er graag aan mee omdat zij vinden dat het
tot een betere wereld
leidt. Maar die betere
wereld is slechts een GEORGANISEERDE wereld waarin de beweeglijkheid
VOORGESCHREVEN is. Die beweeglijkheid IS ER WEL (dus vrijheid), maar tevens is
hij BEPAALD, gereglementeerd.
Bij de gang van zaken rond de ABORTUS
kunnen wij het bovenstaande goed waarnemen. Opvallend is daarbij inderdaad: er
MOET en er ZAL bedisseld worden, en nu maar zien hoe ver we gaan kunnen…. Wij
moeten vaststellen dat het de moderne mens aan ETHIEK ontbreekt - hoewel hij
daarvan juist de mond vol heeft. Het begrip ETHIEK houdt in dat een mens ten
opzichte van een ander mens HET OORDEEL NIET LAAT GELDEN. Een ETHISCH mens laat
de ander met rust, wat niet wil zeggen dat hij de ander zijn oordeel ONTHOUDT.
Er is dus geen sprake van goedpraten vanuit het BEGRIJPEN; het OORDEEL is er
wel degelijk, maar het LATEN GELDEN - en dus OPDRINGEN - vervalt voor de
ethische mens.
De boven-nationale ondernemingen
Er is vandaag de dag veel te doen
omtrent de zogeheten MULTI-NATIONALS, die aan elke CONTROLE door de mensen
ontsnappen. En voor vele LINKSE mensen zijn de multi-nationals de belichaming
van het KAPITALISTISCHE KWAAD, zodat de gedachte die concerns te vernietigen
bij de vooruitstrevende mensen algemeen aanvaard wordt. Deze gedachte is echter
ONHOUDBAAR….
Wat wij thans zien ontwikkelen bij de
grote concerns is juist het zich verwerkelijken van de ORGANISATIE, die OVER DE
GEHELE WERELD zich zal gaan uitstrekken. Het begint bij een AANTAL
organisaties, en het eindigt bij EEN organisatie. Het feit dat dit alles
opgezet wordt vanuit WINSTOOGMERKEN, doet aan deze ontwikkeling niets ŕf; člke
ontwikkeling in een moderne wereld is er vanuit WINSTBEJAG omdat het-één IN
WAARDE VERSCHILT van het ŕnder. Hoewel deze zaak oorzaak van veel ellende in de
wereld is, kan hij er toch niet uitgedacht worden zolang de mensen ONVOLWASSEN
zijn - bovendien is het zo dat het begrip WINST samenhangt met het begrip LUXE.
Het heeft dan ook naast de ellende zeer veel schoons opgeleverd.
Het is een grote denkfout te menen dat de wereld-organisatie
door de POLITICI waargemaakt zal worden. De DEMOCRATISCHE REGERINGEN zullen de zaak
nooit van de grond kunnen krijgen omdat zij een GEMIDDELDE zijn van
PLAATSELIJKE BELANGEN. Aan het gemiddelde ontbreekt altijd de RUIMTE van het
TOTAAL, en, uitgaande van het PLAATSELIJKE kan er nooit een ALGEMEEN
WERELDBELANG gediend worden. Dat člke REGERING slechts MIDDELMATIG en BEPERKT
kan zijn is zo langzamerhand al wel gebleken aan de feiten: de regering loopt
ACHTER de feiten aan en BESLUITEN kunnen niet of nauwelijks genomen worden.
Bovendien zijn het dan nog besluiten ACHTERAF; de ontwikkeling is al lang
gaande door de inspanningen van de WERKENDE mensen, die via hun ARBEID de zaak
van de organisatie waarmaken. In hun arbeid geven de moderne mensen blijk van
een VISIE, in hun
DENKEN is elke visie
verdwenen omdat HET GEHEEL verdwenen is. Het gemiddelde denken, dat in een
regering bijeenkomt kŕn dan ook niet anders dan ZONDER VISIE zijn. Het is KLEURLOOS en BENAUWD.
We moeten ons wčl realiseren dat onze
regeringen gebaseerd zijn in het KIESSTELSEL, en dat dŕt het gemiddelde
oplevert. Een wčrkelijke DEMOCRATIE kan nimmer op KEUZE berusten; zij berust op
DIFFERENTIATIE, hetgeen betekent dat de TALENTEN vanzčlf uit de mensheid
opkomen als de mensen ZICHZELF-ZIJN en als zij VRIJ-ZIJN. De čchte DEMOCRATIE is
derhalve door en door ANARCHISTISCH. Zij komt pas voor de dag als de mensen de
ORGANISATIE waargemaakt hebben.
De grote boven-nationale ondernemingen
zijn dus de eerste DAADWERKELIJKE verschijnselen van een mensheid die op weg
is zichzelf NAAR ZIJN TOTALITEIT te organiseren. Als het tenslotte EEN CONCERN
is geworden, waarin en waarvoor een ieder werkzaam is, is het WINSTPRINCIPE in
begin en beginsel opgeheven. En juist omdŕt het over een ORGANISATIE gaat kan
er géén DWINGELANDIJ meer bestaan.
Naar bladwijzers : Visie; zie: A , B , C
, D , E, F , G , H , I , Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Naar bladwijzers: CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;
No. 36
Het vervallen van het winststelsel
De moderne SUPRA-NATIONALE ONDERNEMINGEN
breiden zich uit over de gehele wereld, en zij doen dit vanuit de ontwikkeling
tot ORGANISATIE. Deze ontwikkeling is een logisch gevolg van het
WETENSCHAPPELIJK zijn van de moderne mensen, en hij is gebaseerd op de INDIVIDU
die vanuit zijn eigen INTELLECT wéét en erkent dat DE ANDER er is, en dat er
een BEWEEGLIJKE SAMENHANG met die ŕnder bestaat. Hierbij is het voorlopig niet
de vraag ALS HOEDANIG die ŕnder er voor hem is en in hoeverre die hoedanigheid
toch weer een betrekkelijke ONTKENNING van die ander is. Het gaat er voorlopig
om DAT hij er is.
Zoals gezegd begint het met een zeker
aantal supra-nationale ondernemingen, maar ook die ondernemingen gaan tenslotte
in één groot CONCERN op - het ligt trouwens in het karakter čn in de werkwijze
van die concerns om elkaar in zich op te nemen; de praktijk leert dat ze op
die wijze ontstaan zijn en groot worden.
Als er tenslotte één groot concern is
overgebleven, dat zich uitgebreid heeft over de gehele wereld, bestaat er voor
dat concern niet nňg een ander concern waarmee te concurreren valt. Hiermee
vervalt de mogelijkheid tot BEHEERSING van de wereld, maar het is -
oppervlakkig beschouwd - nog wčl mogelijk voor zo'n concern om IN ZICHZELF de
mensen te ONDERDRUKKEN en uit te buiten.
Als wij dit denken zien wij echter
over het hoofd dat een CONCERN bestaat uit mensen die INDIVIDU zijn, en die
vanuit hun INTELLECT tot de ORGANISATIE zijn gekomen. Er is dus niet een GROEP
of desnoods een VOLK dat het concern vormt, maar het is een TOTALITEIT VAN
INDIVIDUEN, die (betrekkelijk) BEWEEGLIJK aanwezig zijn en SAMENHANGEN. En in
een dergelijke samenhang is onderdrukking onmogelijk, en wel teméér onmogelijk
naarmate de totaliteit groter wordt en meer de wereld omspant. Een grote
organisatie, die zich NAAR BUITEN tegen niets meer kan ŕfzetten, kan IN
ZICHZELF alleen nog maar VRIJ zijn. Daarom hebben wij ook al opgemerkt dat de
wezenlijke structuur van de organisatie de ANARCHIE is, en in die structuur
komt NIEMAND naar boven die niet door CAPACITEITEN naar boven gekomen is. De
"beste van de klas" is niet door VERKIEZING aan te wijzen; hij komt
VANZELF bovendrijven.
In de OUDERWETSE verhoudingen had de
éne mens over de ŕndere mens MACHT, en dat kon omdat DE ANDER ER EIGENLIJK NIET
WAS. Hij was VOOR MIJ in wezen NIET ERKEND. In de MODERNE verhoudingen is er
géén MACHT, omdat DE ANDER ER IS - op welke wijze dan ook: de ander kan er voor
mij ook zijn als TEGENSTANDER. Dat zien wij in de POLITIEK waarin men elkaar
afwisselend bestrijdt en met elkaar koffie drinkt. En dit KAN juist omdat het
alles INTELLECTUEEL is. Hoe de ander er ook voor mij is, ik kan GEEN MACHT uitoefenen,
maar wčl is er zoiets als GEZAG. Er is het GEZAG VAN DE BEKWAAMHEID - en dus
ook van de FUNCTIE.
Zolang de grote concerns nog niet
VERSMOLTEN zijn, is de MACHT nog niet geheel verdwenen - zeker niet ten aanzien
van de mensen die alsnog BUITEN de concerns vallen. En ten opzichte van die
mensen geldt voorlopig ook nog het WINSTPRINCIPE. Maar uiteindelijk heft de
winst zichzelf ňp - overigens zonder dat er iemand was die dŕt bedoeld had.
Straks BLIJKT de winstmakerij ONPRAKTISCH te zijn. Vanuit MENSELIJKHEID staakt
niemand het winstmaken…. Er kan in de menselijke ontwikkeling niets AFGESCHAFT
worden; alles wat NIET GOED is moet ZICHZELF onmogelijk maken, en het maakt
zichzelf onmogelijk door zichzelf volledig UIT TE WIKKELEN.
Organisatie en mechanisme
Om misverstanden te voorkomen is het
van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen de OUDERWETSE en de
MODERNE maatschappij. Van de moderne maatschappij is zeker NIET te zeggen dat
zij een MECHANISME is, omdat de in die maatschappij werkzame ELEMENTEN (zowel
mensen als dingen) niet VAN BUITENAF in beweging worden gezet. Kenmerkend is de
EIGEN BEWEEGLIJKHEID - ook al is die gereglementeerd. Er kan ook geen BUITEN
zijn voor het MODERNE, omdat HET ANDERE en de ANDER reeds ingecalculeerd zijn -
hetgeen betekent dat in principe HET TOTAAL aanwezig is. De oude MECHANISCHE
maatschappij werd door de MACHT in beweging gezet en gehouden.
Die MACHT staat als een vreemde BUITEN
de in die maatschappij werkzame elementen en BEPAALT de gang van zaken.
Dit is weer mogelijk doordat DE ANDER
nog niet werkelijk ERKEND was in die dagen, zoals wij reeds aangetoond hebben.
Samenhangend hiermee is de wens van de ouderwetse machthebbers de mensen DOM
te houden; domheid betekent BELEMMERD ZIJN VAN HET INTELLECT, en die
belemmering verhindert de mensen DE ANDER te erkennen en zo tot ORGANISATIE te
komen. Bovendien valt,het domme samen met het LICHAMELIJKE; de MECHANISCHE verhoudingen
vooronderstellen een mens die een DING is, en die dus
eigenlijk in de eerste plaats LICHAAM is. Hierbij komt het INTELLECT niet te
pas.
Organisatie in het westen en in het
oosten
Alle ontwikkelingen, die leiden tot
een uiteindelijk menswaardige wereld, komen IN HET WESTEN voor de dag. Dat
heeft niets te maken met SUPERIORITEIT van de westerse mensen, maar het heeft
te maken met het begrip ONTWIKKELING.
Het begrip ONTWIKKELING geldt voor de
mens als ZELFBEWUSTZIJN als dat zelfbewustzijn INHOUD krijgt. Dit is een
VOORTGANG: het éne thema na het andere wordt de mensen duidelijk in een
OPEENVOLGING VAN CULTUREN, of BESCHAVINGEN. Deze lijn komt uit in WEST-EUROPA,
dat zichzelf ňmzet tot de MODERNE BESCHAVING.
Het ZELFBEWUSTZIJN ZELF echter was
VOORWAARDE voor de ontwikkeling; het lag dus al klaar aan het BEGIN van
genoemde LIJN. Het lag klaar in HET OOSTEN: in het oude CHINA en in INDIA. Dat
zelfbewustzijn zčlf is een TOESTAND; hierin is dus géén PROCES. Het is
BLIJVEND, het is HET GEHEEL, het is VROUWELIJK. Dit vrouwelijke geheel
ontwikkelt ZICHZELF niet, maar er is wčl ONTWIKKELING omdat dit natuurlijk ook
voor de oosterse mens geldt. Zijn ontwikkeling is MEE-ONTWIKKELING - zoals dat
overigens altijd met het VROUWELIJKE het geval is.
Dat wat langs de VOORTGANG wordt
opgeleverd, en dat steeds uit is gegaan van de mens PERSOONLIJK, is tenslotte
(als het een TOTALITEIT is geworden) vanzelfsprekende INHOUD van het
vrouwelijke - in dit geval HET OOSTEN.
Als de MENSHEID als ONTWIKKELING (het
westen) via de totaliteit in HET GEHEEL is terechtgekomen, is de MENSHEID als
GEHEEL vervuld van haar voor de dag gekomen INHOUD.
Dit betekent dat in het OOSTEN de
mensen, altijd VANUIT HET GEHEEL, tot de uitgewikkelde INDIVIDU komen. Voor
hčn geldt de LIJN als het ware ANDERSOM. Maar wčl "als het ware",
omdat de lijn in déze richting niet UITGEWIKKELD behoeft
te worden: hij IS VANZELF HELDER omdat hij
"voor de dag gekomen inhoud van het geheel is". Vandaar dat wij
thans, in CHINA, zien dat ŕlle CULTUURPROBLEMEN tegelijk aan de orde zijn:
totaliteit, organisatie, de individu, het bestaan, enzovoort. Dit kŕn vandaag
in CHINA gebeuren, omdat de ontwikkeling langs de VOORTGANG reeds IN HET TEKEN
van de TOTALITEIT staat (denk aan het door ons besprokene inzake de
multi-nationals). In China staat de ORGANISATIE al op een hoog plan, terwijl
men thans bezig is de PERSOONLIJKE ONTWIKKELING van de mensen te bevorderen.
Hetgeen tot de INDIVIDU leidt. En als deze er straks zijn zal, is ALLES er,
welbeschouwd.
Het feit dat in China het GEHEEL het
énige WERKELIJKE is, blijkt uit alles wat wij van die cultuur te zien krijgen.
Vooral aan de mensen komt het uit: zij zijn overwegend UNIFORM gekleed, maar
hun uniform geeft geen SPECIALE GROEP of STATUS aan (zoals in het westen). Het
geeft aan dat zij NIET NAAR VOREN KOMEN UIT HET GEHEEL. Daarom zijn er
bijvoorbeeld in het leger ook geen RANGEN; er zijn alleen maar FUNCTIES.
Naarmate de individu straks meer voor de dag gaat komen, wordt het geheel in
zichzelf steeds meer KLEURRIJK, zoals een goed schilderij kleurrijk is, in
zichzelf GENUANCEERD is, zňnder dat er iets is dat er uit springt en alle
aandacht opeist.
De boven-nationale ontwikkeling, die
thans in het westen begonnen is, is in het oosten niet denkbaar omdat het
individu daar nimmer uitgangspunt kan zijn. De westerse multi-nationals kunnen
in het oosten dan ook alleen voet aan de grond krijgen voorzover zij steunen op
mensen die UIT HET GEHEEL gestapt zijn en daardoor westers benadrukt zijn. Dit
feit valt overal waar te nemen en deze mensen worden door de werkelijk oosterse
mensen terecht CORRUPT genoemd (wat zij gewoonlijk in feite ook zijn….) omdat ZIJ
ZICHZELF VERKOCHT HEBBEN. Uit het GEHEEL treden en zich opstellen TEN OPZICHTE
VAN DE ANDER is in wezen het ZICHZELF VERKOPEN.
Als de multi-nationals tenslotte
overgaan tot één wereldomspannende organisatie, komt er VANZELF de aansluiting
met de grote organisatie van het oosten, en dŕn ligt de weg vrij voor de
volgende fase: de WERKELIJKE MENS….
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 37
De elementen in de organisatie
Het is van het grootste belang dat wij
de elementen waaruit het begrip organisatie opgebouwd is goed kennen, en dat
wij de betekenis daarvan goed tot ons laten dóórdringen. De eerste grootheid
is de INDIVIDU: de bestaande mens, die zichzelf als bestaand mens herkend
heeft als zijnde INTELLECT, en die déze zaak voor ZICHZELF als de maat is gaan
nemen. Het INTELLECT is het ER ZIJN VAN DE WERKELIJKHEID DER DINGEN (het
werkelijk BESTAAN, hier en nu, van de DINGEN) ALS HERSENEN (= als dat "er zijn" TEN EINDE; als dat
"er zijn" als HELDERHEID).
In dat INTELLECT is HET ANDERE DING
vanzčlf aanwezig; voor de INDIVIDU is derhalve DE ANDER er direct en vanzelf.
De tweede grootheid is dus DE ANDER. Het er VANZELF zijn van de ander is dus
zonder problemen, en dat heeft ten gevolge dat het gaan SAMENWERKEN met die
ander ZONDER IDEOLOGIE geschiedt. Vanuit de idee is er vroeger al erg veel
geprobeerd, met als onveranderlijk gevolg: de MISLUKKING. Vanuit de INDIVIDU en
zijn intellectualiteit KAN DE SAMENWERKING echter NIET UITBLIJVEN. En nu kŕn
het niet anders dan GELUKKEN.
De derde grootheid is de
BEWEEGLIJKHEID. Op grond hiervan ontstaat het FUNCTIONEREN. Waar
beweeglijkheid is, is SPANNING, en als die er is zijn er de VERSCHILLEN in de
BEKWAAMHEDEN welke leiden tot INVLOEDEN, tot GEZAG.
Zodat er in de ORGANISATIE wčl GEZAG,
maar géén MACHT kan gelden (tenslotte.!);
zodat er géén WINST meer kan zijn, maar wčl een VERSCHILLEND NODIG-ZIJN van de
menselijke verworvenheden. En er kan géén ONDERDRUKKING, TIRANNIE en UITBUITERIJ
meer bestaan. Dit alles gaat op grond van het INTELLECT, maar het REALISEERT
zich DOMWEG: zonder verhevenheid en zonder IDEE.
Het gevaar der multi-nationals
Hoewel wij de grote concerns als de
eerste stap op de weg van de organisatie getekend hebben, is het niet juist er
IN DE PRAKTIJK VAN VANDAAG achter te gaan staan. De hedendaagse praktijk is nog
geheel en al die van het MACHTSMISBRUIK en de GEWETENLOZE WINSTMAKERIJ - dit
laatste doorgaans meer terwille van de KAPITAAL-BEEZITTERS (aandeelhouders)
dan terwille van de in zo'n organisatie WERKZAME MENSEN.
Het door ons bedoelde kunnen wij dan
ook het beste waarnemen bij de WERKENDE MENSEN binnen de organisatie. Het
OPDRIJVEN der winsten geschiedt vooral vanuit de aandeelhouders, en zij zijn
geworteld in het OUDERWETSE europa, dat immers in PERSOONLIJK KAPITALISME
uitliep….! Dit
ouderwetse europa - als GESTELDHEID in de mensen - is GEVAARLIJK voorzover en
omdat het ZIJN MACHT NIET UIT HANDEN KAN GEVEN. Het is daarom niet uitgesloten
dat het, verontrust door de moderne ontwikkeling, nog enkele malen zal trachten
die macht te herstellen; hetgeen natuurlijk GEWELDADIG gebeurt. Want voor die
mensen is de ander ONTKEND; de ander is voor die mensen een WERKTUIG….
Nogmaals het oosten en het westen
In principe wordt in de westerse
individuele moderne wereld de TOTALITEIT verwerkelijkt. Die totaliteit is een
VEELHEID, want hij is ontstaan uit het bijeenkomen van een hoeveelheid
ELEMENTEN, van een hoeveelheid INDIVIDUEN.
De totaliteit van HET OOSTEN is,
hoewel totaliteit, tňch van een ander gehalte dan de westerse. Hij ontstaat
namelijk BINNEN HET GEHEEL en VANUIT HET GEHEEL. Dit geeft een ander KARAKTER
aan de zaak: alles blijft binnen een OMHULLING gelden, zodat er van MASSALITEIT
te spreken is. Zelfs als die massaliteit IN ZICHZELF GENUANCEERD is. De zaak
blijft iets UNIFORMS houden en de maat blijft liggen bij een GRIJZE TOTALITEIT.
De totaliteit van het oosten moeten
wij zien als een EENHEID. Deze beide karakters: de INHOUD van het geheel als
VEELHEID (mannelijk) en diezelfde inhoud als EENHEID (vrouwelijk) komen wij ook
bij de man en de vrouw tegen. Wij zullen hierover nog spreken; alleen alvast
dit: de inhoud als VEELHEID moet, om HELDER te kunnen zijn, DOORDACHT worden
(mannelijk), terwijl de inhoud als EENHEID onmiddellijk HELDER is (= BEGRIJPEN,
en dat is vrouwelijk).
Er zijn dus twee POLEN: de westerse en
de oosterse pool.
Op het moment dat de WESTERSE pool
zichzelf waargemaakt heeft ligt daar vanzelf het GEHEEL. Er zijn dan dus de
twee LAATSTE BEGRIPPEN.
De verhouding tussen die twee laatste begrippen is dan deze: de westerse moderne mens in in feite HET TOTAAL, en hij
IS GERICHT OP HET GEHEEL. Dáárom gaat het hem derhalve….
De OOSTERSE mens echter, voor wie al sinds
lang HET GEHEEL gold, kan niet anders zijn dan GERICHT OP HET TOTAAL, en hčm
gaat het om die zaak. In hun denken en in hun streven en in hun NORMBESEF
zullen de beide polen van de mensheid, op het moment van het bereiken van de
VOLWASSENHEID, gericht zijn op HET ANDERE van datgene dat ZIJ PRAKTISCH ZIJN.
In het algemeen is de mens niet lévend
te denken zonder HET ANDERE VAN ZICHZELF. En deze zaak komt als LAATSTE
ONTWIKKELINGSFASE voor de dag aan het einde van de westerse čn van de oosterse
cultuur. De mensen ontdekken nu dat zij ZELF dat ANDERE zijn, waarnaar zij in
de grond van de zaak steeds op weg waren en waarop zij steeds gewacht hebben
(het oosten).
Deze ontdekking, namelijk zčlf HET ANDERE
te zijn, heft voor de westerse mensheid de GELOVIGHEID op, terwijl de oosterse
mensheid eindelijk zichzelf VERZOENT met haar eigen inhoud. Wij moeten dit
aldus begrijpen: de oosterse mens was vanaf het begin van de culturen
ZELFBEWUST, maar hij was AFKERIG van de concrete INHOUD van het
zelfbewustzijn. Hij wees die inhoud ŕf vanuit HET GEHEEL dat hij voor zichzelf
was, en wel omdat de inhoud als de werkelijkheid van DIT en DAT, voor hem een
VERSCHEURDE WERKELIJKHEID was. Hij wilde dus geen KENNIS en geen geleerdheid,
en, uiteraard geen ONTWIKKELING. De werkelijkheid moest voor hem één ONGEDEELD
geheel zijn en blijven: het begrip TAO. Deze zelfaanschouwing gold vooral voor
CHINA; in INDIA lagen de zaken weer iets anders omdat daar HET EERSTE MOMENT
van de inhoud van het zelfbewustzijn benadrukt was. Daarom waren de
cultuurmensen uit INDIA er BEWUST op uit zichzelf te VERNEVELEN, om zodoende
TERUG TE KEREN IN DE OORSPRONG.
Het gehele OOSTEN wees HET ANDERE van
zichzelf ŕf omdat het DE DINGEN afwees. Voor het WESTEN, als eindpunt van de
daadwerkelijke ONTWIKKELINGSLIJN, lagen de zaken geheel anders: het ANDERE is
volgens die mensen HET GEHEEL, dat zij als
zódanig natuurlijk niet kenden, en dat voor hen meer en meer een zaak werd die
BUITEN en BOVEN henzelf uitging. Dit heeft geleid tot GODSDIENSTIGHEID: Juist
op grond van het "buiten" hen zijn" van HET ANDERE kon de
ontwikkelings-mens tot ontplooiing komen. Hij had immers een DOEL waarheen hij
zich op weg MOEST begeven. En bij het bereiken van dat doel blijkt DE MENS
ZELF het doel te zijn. Op dŕt moment RICHT HIJ ZICH DAAROP en hij richt
zich nu OP ZICHZELF. Daarmee is hij dan THUIS gekomen: de oosterse mens is dan
VERZOEND met eigen inhoud (en is daarmee een TEHUIS omdat hij voor eigen inhoud
OPENSTAAT), terwijl de westerse mens zichzelf als inhoud ontdekt heeft en
daarmee THUISGEKOMEN is.
Het zal nu duidelijk zijn dat de
westerse mens de MANNELIJKE is en dat de oosterse mens de VROUWELIJKE genoemd
moet worden. Nu is IEDER VOOR ZICH aanwezig, gericht op ZICHZELF ALS HET
ANDERE, en verder kan ieder niet gaan.
De volgende fase is de MENS.
De mens als Russische mens
De VOLWASSEN MENS is de laatste mens
die ERGENS voor de dag komt. Als een voor de dag komend geval is hij namelijk
nog HET LAATSTE MOMENT van de ontwikkelingsweg der mensheid, en als zo'n
MOMENT is hij PLAATS EN TIJD GEEONDEN. Die AANLEG, om op een ZEKER MOMENT en op
een ZEKERE PLAATS als volwassen mens te beginnen, vinden wij in het RUSSISCHE
VOLK.
De schrijver DOSTOJEWSKI heeft deze
aanleg op onnavolgbare wijze getekend, maar wij moeten zijn DENKWERELD wčl vertalen:
voor Dostojewski stond het GELOOF centraal, en dat brengt een denkwijze met
zich mee die wij niet meer aanvaarden. Wat anders is echter de vraag: WAAROVER
had Dostojewski - en mčt hem het Russische volk - het eigenlijk? En dan blijkt
het geloof een LEVEND GEHEEL te betekenen. Een geheel dat niet
eenzijdig het geheel is, maar dat VOLLEDIG aanwezig is, en dus mčt INHOUD.
Dat betekent dat de BEIDE POLEN van
het mens-zijn nu LEVEND en in één mens, DE MENS, verwerkelijkt zijn.
Wij moeten er goed op letten dat wij
inzake de Russische mens spreken over zijn AANLEG; het is dus niet zo dat de
zaak zčlf, dat volwassen-zijn, al voor de dag komt. Hoogstens bepaalt deze zaak
DE KLEUR van een aantal verschijnselen in de Russische wereld. Het feit
bijvoorbeeld dat de REVOLUTIE, die in wezen geënt is op WESTERS DENKEN, de idee
van het COMMUNISME in het vaandel schreef, wijst op die aanleg, en evenzo wijst
daarop het niet-geďnteresseerd zijn bij de ontwikkeling als zodanig. De
INTELLIGENTIA is namelijk WESTERS.
Naar
bladwijzers :; De moderne wereld als ORGANISATIE –
MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals –
Democratie) } en 69 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 38
De Russische mens naar zijn aanleg
Nu wij de Russische mens een plaats in
de rij der culturen gegeven hebben en een aantal verschijnselen in het Russische
volk zullen gaan bespreken, heeft het zin ons het volgende goed te realiseren:
het Russische volk is tot op de dag van vandaag nog niet aan zijn eigen
CULTURELE AANLEG toe. Alles wat dit volk derhalve vertoont is in de PRAKTIJK
niet ŕfwijkend van dat wat de andere culturen vertonen of vertoond hebben. Zo
is de MODERNE Russische mens iemand met dezelfde gesteldheid als de overige
moderne mensen en hij is nčt zo VERVREEMD bezig met de wereld, de dingen en
zichzelf. Enerzijds komt dit door het karakter van HET MODERNE, dat DOOR ALLES
HEEN GAAT en niets laat zoals het was zodat ook de Russische mens hierbij
betrokken is. Maar anderzijds komt het doordat de werkelijke Russische AANLEG
nog niet aan bod is. Zodat de Rus met ŕlle CULTUREN meegaat zonder zčlf met
iets te komen.
Wat desondanks de Russische mens
AFWIJKEND maakt is het feit dat hij bij ŕl die culturen eigenlijk niet
geďnteresseerd is, zodat het voor hem CULTUURVORMEN worden, čn dat hij die
vormen steeds KLEURT en VERLEVENDIGT vanuit zijn AANLEG. Maar van die aanleg
zčlf is nog niets verwerkelijkt; hij is zelfs bij de MODERNE Russische mens
VERREDELIJKT, zodat hij zich zelfs niet meer ALS AANLEG kan vertonen. Die
VERREDELIJKTE ANNLEG is uiteraard nog wčl die aanleg - die kan immers niet
weggaan - maar het zich VERTONEN daarvan gebeurt niet meer ONBELMMERD.
Dat was vóór de MODERNE RUS, en dus
vóór de REVOLUTIE van 1917, nog wčl het geval, omdat aan de culturen die aan
de moderne voorafgaan slechts betrekkelijk weinig russen deel hadden. Maar de
moderne dringt in IEDEREEN door.
Daarom was er in Rusland vroeger de
aparte kaste van de INTELLIGENTIA, en er was de kaste van de ADEL en de
GRONDBEZITTERS. Het was FEODAAL in Rusland tot op de dag van de revolutie, en
zelfs nu nog is er een sterke neiging tot het FEODALE, omdat eigenlijk ook de
moderne rus niet bij die cultuur geďnteresseerd is - vooral voorzover die
moderne rus een RUSSISCHE BOER is en zich VERBONDEN weet met de AARDE.
Wat Rusland dus, qua WERELDBEELD,
vertoont is tegenwoordig gewoon MODERN en zelfs WESTERS. En wij spreken over
die AANLEG, die thans door de VERREDELIJKING niet goed meer te herkennen is,
maar die door ALLE Russische SCHRIJVERS, en in het bijzonder door DOSTOJEWSKI,
steeds weer getekend is.
De spanning als basis voor de
volwassene
Als langs de LIJN van de
ontwikkelingsweg, die in het westen uitgekomen is, de mens zover is gekomen dat
hij op de grens tussen HET MODERNE en de VOLWASSENHEID staat, dan grenst hij
aan ZICHZELF als het GEHEEL. Hij is dan GERICHT op dat geheel, en geworteld in
het TOTAAL (= zijn werkelijke situatie). Over dat geheel SPREEKT hij
dan ook steeds; vroeger als een zaak BUITEN en BOVEN hemzčlf, en nu als een
zaak die hij IN ZICHZELF zčlf is. Maar hij IS nog niet čcht dat geheel, hij
PRAAT erover. Dat is nu al bij de moderne mensen waar te nemen als zij over
alle mogelijke IDEEËN praten en zich die als OPGAVE stellen, zonder ooit čcht
de zaak TE ZIJN. Als de moderne mens aan zijn GRENS gekomen is praat hij er nog
over, maar nu niet meer als over een HOGERE zaak, maar over bijvoorbeeld
"het betere in hemzelf". Daarmee is hij dan wčl BIJ ZICHZELF terecht
gekomen, maar IN HEMZELF moet er nog héél wat gebeuren….
Want op HET ANDERE in zichzelf is hij
nu GERICHT, omdat hij het wčl als HET ANDERE ziet al is het IN HEMZELF. Dit
heeft ten gevolge dat er SPANNING is in die mens. Er is een beweging die van
HET EEN náár het ANDERE uitgaat. En dit geldt dan óók voor de OOSTERSE MENS,
maar bij hem is de beweging nčt ANDERSOM: vanuit het GEHEEL naar de inhoud, het
TOTAAL. In de mensheid zijn nu derhalve TWEE mensen, die in zichzelf een
TEGENGESTELDE SPANNING vertonen.
Toen de ouderwetse WESTERSE mens nog
aanwezig was, lag het ANDERE nog BUITEN hem. Hij was dus SPANNING ten aanzien
van AL HET ANDERE, en dit uitte zich door zijn BEZITSDRANG, zijn DWINGELANDIJ,
zijn GODSDIENST en zijn HUWELIJK.
In de OOSTERSE MENS gold die spanning
zijn INHOUD: het AFWIJZEN van de concrete werkelijkheid en het stellen van het
CONCRETE GEHEEL. Het ŕfgesloten China….!
In dat afgesloten CHINA gold de INHOUD
als NIET BESTAAND; voorzover de Chinese cultuur dan ook later tot zekere vaste
vormen kwam was daar de leer van KOENG FOE TSE, oftewel CONFUCIUS, welke leer
tot op de dag van vandaag overheersend
in China is geweest. Confucius leerde
mensen dat er geen emoties en innerlijke spanningen dienden te bestaan; dat het
zaak was om ONBEROERD te zijn én te blijven - door niets te schokken. Deze
zedeleer gaat duidelijk terug op het er niet mogen zijn van de door ons
bedoelde SPANNING tussen de mens zelf en het ANDERE in hemzelf. Dat die
spanning er zo nodig niet moest zijn wijst er op dat de Chinese mens van die
dagen zich wel van de aanwezigheid ervan bewust was.
Het GESPANNEN-ZIJN in zichzelf kent
ieder mens persoonlijk ook. Als namelijk de persoonlijke mens op de grens van
zijn eigen PERSOONLIJKE VOLWASSENHEID staat, dus in de periode van de
PUBERTEIT, is er ook de spanning ten aanzien van het ANDERE. Die spanning lost
zich op als dat ANDERE op de een of andere manier DIE MENS ZELF is geworden. En
dat gebeurt dan in het HUWELIJK. Het blijkt dat dit eigenlijk steeds op een
FIASCO uitloopt, en dat komt doordat HET ANDERE (in dit geval DE ANDER, de
PARTNER) van BUITENAF de spanning opgelost heeft. Werkelijk oplossen van de
spanning kan een mens alleen maar IN ZICHZELF. De CULTUREEL ONVOLWASSEN mens
kan in zichzelf derhalve nimmer VREDE vinden; ook de MODERNE MENS tobt hiermee,
en dat temeer omdat HET ANDERE nu werkelijk LOS van hem is gekomen. Hierover
zullen wij nog nader spreken…. In ieder geval is van werkelijk OPLOSSEN geen
sprake; daarom is er niets dat de onvolwassen mens bevredigt. Als de MODERNE
CULTUUR zijn einde nadert komt HET ANDERE in de mens zelf te liggen (d.w.z.
hij WEET dan eindelijk dat hij het zčlf is). De SPANNING blijft dan óók BINNEN
HEMZELF, en dŕt is de BASIS voor het volwassen-zijn.
De opgeloste spanning bij de volwassen
mens
De spanning in de mens MANNELIJK en
die in de mens VROUWELIJK is in de grond van de zaak SEXUEEL te noemen. Omdat
de wezenlijke tegenstelling die tussen het vrouwelijke en het mannelijke is.
Dat wil niet zeggen dat de mensen de zaak altijd als zodanig ERVAREN; het
betreft immers hun gehele LEVENSPATROON, zodat het door ALLES heen loopt. Maar
deze SEXUELE zaak gaat voorbij als de volwassen mens daar is: het vrouwelijke
čn het mannelijke zijn in de mens EEN ZAAK geworden, het OP ELKAAR GERICHT
ZIJN van die twee factoren verdwijnt, en dus ook de spanning. Het INEEN-ZIJN
van het mannelijke en het vrouwelijke in de MENS (en dus in "een
mens") levert een FEITELIJKE SEXUALITEIT (het elkaar blijvend benaderen
van vrouw en man) op, die van een heel ander gehalte is dan die van de
ONVOLWASSEN mens. Terwijl het LEVEN van de mensen in het teken van de LIEFDE
komt te staan - overigens zonder IDEALISTISCHE ROMANTIEK.
De volwassen mensen VOELEN en WETEN
zich INEEN; zij beseffen dan MET ZIJN ALLEN te zijn. En hun sexualiteit is dan
geen spanning NAAR BUITEN TOE, maar een BEWEEGLIJKHEID IN HENZELF. Dat geeft
die sexualiteit het VANZELFSPREKENDE, waarop wij al eerder wezen toen wij over
het VRIJ WORDEN van de sexualiteit spraken in stencil No. 28. De onvolwassen
mens denkt zich de VANZELFSPREKENDHEID van de sexualiteit altijd KWANTITATIEF
(=zoveel mogelijk), maar in wezen is dit begrip KWALITATIEF (=zo innig
mogelijk).
De FEITELIJKE sexualiteit van de
volwassen mens is derhalve een INNERLIJKE zaak, in tegenstelling tot de
UITERLIJKE die de onvolwassen mens vertoont, en die voorbijgaat. De
UITERLIJKHEID van de onvolwassen sexualiteit blijkt duidelijk aan de MODERNE
MENS, die zelfs al niets meer op heeft met het PSYCHISCHE. Hij begint de zaak
al te zien als IETS TECHNISCH, als een BEKWAAMHEID.
De OPGELOSTE spanning in de volwassen
mens levert het INEEN-ZIJN van het één en het ŕnder IN DE MENS op. Dit is het
HELDER-ZIJN en het is een zaak van ONGEREMDE BEWEEGLIJKHEID. Als zodanig is
die zaak, hoewel een en al beweeglijkheid, IN RUST. Het begrip VREDE is nu
gaan gelden, en het zal duidelijk zijn dat dit begrip niet geworteld is in
STILSTAND (= ons begrip "vrede"), doch in beweeglijkheid. En het is
dan LEVEND geworden. Dit levend-zijn houdt in dat de man IN ZICHZELF het
vrouwelijke zčlf is, en voor de vrouw het omgekeerde. Dit is iets geheel ŕnders
dan het door ons besproken VERWIJFD-ZIJN van de moderne mensen. Het betekent
namelijk voor de man FUNCTIONALITEIT en SCHOONHEID, en voor de vrouw: INHOUD en
LEVEN.
Wij zullen nog zien hoe de
bovenstaande begrippen in de AANLEG van de Russische mens aanwezig zijn en hoe zij IN DE PRAKTIJK van de onvolwassen mensen tot grote
AFGRONDEN kunnen leiden.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Naar
bladwijzers: De
zoon van de mens-zie A,
B, C, D, E , Visie; zie: A
, B , C , D , E, F , G , H , I ,
No. 38b
Bijvoegsel bij "De mens in de moderne
beschaving"
WAT ER VAN HET EVANGELIE IS TERECHTGEKOMEN IN RUSLAND
Indertijd heeft de beginnende Roomse
kerk beslag gelegd op het Evangelie, en dat is gebeurd vanuit een
cultuurinzicht dat op zichzelf eigenlijk met het Evangelie niets te maken
heeft. Dat cultuurinzicht hebben wij in Europa later leren kennen als het
CHRISTENDOM. Hoewel in dit Christendom een beroep wordt gedaan op de
geschriften uit de tijd van het Evangelie, is dit laatste zčlf een betrekkelijk
GEISOLEERD MOMENT in de ontwikkeling van de mensheid. Als zodanig KAN het zich
niet verder ontwikkeld hebben. Ook niet als Christendom.
Het mag zelfs nog een wonder heten dat
de evangelische gedachten in de westerse wereld zo lang bekend zijn gebleven,
maar bij nadere beschouwing blijkt dit niet zó verwonderlijk te zijn, omdat die
gedachten zich uitstekend lieten MISBRUIKEN door diegenen die over het Europese
VOLK macht wilden verkrijgen. De mening, dat het Christendom een VERBASTERING
van het Evangelie zou zijn, is in wezen onjuist; het christendom is wel niet
zonder het evangelie denkbaar, maar het is qua INHOUD volkomen vreemd er aan.
Om de INHOUD van het Evangelie te
leren begrijpen moeten wij als eerste de plaats van haar CULTUURMOMENT bepalen.
Dan zien wij het volgende: in de OUDHEID sublimeert de mens de NATUUR en die
natuur is de BESTAANDE werkelijkheid, gedacht binnen HET GEHEEL. Deze natuur is
VROUWELIJK en buiten dit geheel bestaat er helemaal niets. Bij het zoeken naar
de ESSENTIE van de natuur (het sublimeren) komt de mens via allerlei
NATUURLIJKE FACTOREN, zoals een berg, een dier, het water, een hemellichaam, en
tenslotte het meer abstracte licht, tot de ontdekking dat de essentie van de
natuur de ONTKENNING VAN DE NATUUR is. Hierbij moeten wij wčl bedenken dat die
ontkenning het ER ZIJN van de natuur vooronderstelt.
De ontkenning van de natuur, ŕls
essentie van de werkelijkheid bevestigd, kennen wij als JAHWE, de zogenaamde
god in de Joodse cultuur. Deze Jahwe is noch het één, noch het ander, voor wie
alles ontkend is en die zelfs geen NAAM heeft, maar die voor de Joodse cultuur
toch BESTAAT. Naast dit bestaande geval kan er niets zijn dat ook bestaat: dit
is de betekenis van de JALOERSE GOD.
De volgende stap in de ontwikkeling is
voorbij de ONTKENNING van de NATUUR naar de vraag: als het de natuur NIET is, wŕt
is het dan wel? En het antwoord hierop luidt: DE GEEST. De essentie van de
werkelijkheid is DE GEEST. Gezien vanuit deze geest is de natuur een MISKENDE
aangelegenheid; zij is absoluut minderwaardig aan de geest en zij belet de
mensen te zijn waar zij eigenlijk zijn moesten: in het rijk van de geest. In
het CHRISTENDOM komt dit inzicht naar voren, en tevens de consequentie van dit
inzicht, namelijk dat er een VERZOENING zou moeten plaats hebben tussen de
GEEST en de NATUUR. Deze verzoening wordt door CHRITUS bewerkt, zoals hij
"als een lam ter slachtbank" zichzelf OFFERT om alle mensen te
redden. Christus, als de ZOON VAN GOD, is VAN BOVEN AF neergedaald om te
bemiddelen; hij moet de KLOOF tussen god en de natuur overbruggen.
We hebben er al eerder op gewezen dat
wij hier te doen hebben met KLINKKLARE ONZIN en wel om twee redenen. In de
eerste plaats is ELKE cultuurvoorstelling van de werkelijkheid onzinnig; maar
ten tweede komt daar nog bij dat die van het christendom, in vergelijking met
de voorstellingen uit de oudheid, ELKE AANSLUITING MET DE WERKELIJKHEID MIST.
In de oudheid hadden wij nog te doen met verhalen, die ALS VERHAAL wčrkelijk
waren. Zij sloten aan bij het geheel, bij de kringloop, bij het wezenlijk
vrouwelijke en bij het mens-zijn. In het christendom echter is hiervan geen
sprake: de mens is slecht, de vrouw nog slechter, de natuur deugt niet en die
hele zaak is ook nog ONDERGEGESCHIKT aan een god die de touwtjes stevig in
handen heeft en die zich slechts via een TUSSENPERSOON laat benaderen. Een meer
KALE CULTUURINHOUD is niet mogelijk….
De oudheid, uitlopende in de
ONTKENNING VAN DE NATUUR, en de nieuwe tijd, gebaseerd in de GEEST, zijn
praktisch gesproken TIJDPERKEN, omdat er in deze grondvoorstellingen een
ONTWIKKELING plaats heeft. Tussen deze tijdperken in echter ligt een GRENS, een
OVERGANG, en dŕt is geen periode, maar een MOMENT.
In dat MOMENT is het oude ZOWEL
POSITIEF ALS NEGATIEF aanwezig, terwijl het nieuwe, de geest, ook positief čn
negatief aanwezig is. Dit moment is het EVANGELIE; wij leren daaruit een
geworteld zijn in het JODENDOM (Jahwe) čn een ŕfwijzen daarvan, een behoren tot
het rijk van de GEEST čn daarvan de ontkenning.
Want het gaat nu niet om een of andere
godheid, noch gaat het om een abstractie, maar het gaat om DE ZOON VAN DE MENS,
en dat is DE MENS zoals hij, door zichzelf voortgebracht, op deze aarde leven
zal. Hij is geboren uit de joodse mens en dus ontkenning van de natuur om die
tevens te bevestigen (etende en drinkende); hij leeft op DEZE AARDE, maar hij
is niet van DEZE WERELD: hij is VAN DE VADER (geest) en deze geest, hoewel
boven hem uitgaande (vader) is toch IN HEM. Hij is het allemaal zčlf. Maar hij
is in géén geval de zoon van god, zoals de christus dat wčl is; hij is de zoon
van DE MENS.
Omdat de evangelische gedachte, als
OVERGANG gelegen tussen de twee hoofdtijdperken van de menselijke
ontwikkeling, in zichzelf zowel de éne factor als de ŕndere factor naar twee
gesteld heden (positief en negatief) bevat, is deze gedachte VOLMAAKT te
noemen. Voor zoiets geldt niet dat het zich ONTWIKKELEN kan, omdat HET ANDERE,
dat voor ontwikkeling noodzakelijk is, er óók in besloten is. Wat het wčl kan
is ZIJN INHOUD OPENBAREN. Die inhoud was voor het Evangelie nog slechts een KIEM
- de ontwikkeling van West-Europa zou langs de weg van de ANALYSE die kiem tot
een concrete werkelijkheid omzetten. Dat is OP ZICHZELF weer een ontwikkeling,
maar daaraan neemt het evangelische moment niet deel. Dit inzicht komt WEER
TERUG, als die inhoud ER IS, en dat is indertijd dan ook vóórzien.
De mens als VOLMAAKT ZELFBEWUSTZIJN
komt DRIEMAAL voor: aan het begin is hij de mens als NEVEL (de gedachte van TAO
in China); aan het einde is hij de mens als HELDERHEID (de volwassen mens), en
in het midden is hij de mens als DROOM. Hij is een droom omdat hij niet čcht
bestáát; de zaak berust op een VISIE en de zaak BLIJFT EEN VISIE. De ZOON VAN
DE MENS kŕn niet bestaan; hij is een BEELD dat de mensen voor ogen staat -
daarom was het ook mogelijk hem te MISBRUIKEN en daarom bleek het de LEVENDE
MENS onmogelijk evangelisch te ZIJN. Men kon slechts PROBEREN DIE VISIE TOE TE
PASSEN. Er zijn een aantal mensen geweest die dat werkelijk getracht hebben -
doorgaans hebben zij het met de dood moeten bekopen….
Wij zijn er aan gewend om te denken
dat het de SLECHTHEID van de wereldse mens is, die de evangelische gedachte
heeft doen mislukken. Dit is onjuist. Het is de noodzakelijke verdere
ONTWIKKELING die strijdig is met de VISIE en het openbaren van de INHOUD
daarvan. In het evangelie wordt de mens dan ook niet als slecht getekend; het
is een verhaal over hoeren, uitbuiters en moordenaars, die allen TERECHT
blijken te komen. Volgens het evangelie DEUGT DIE MENS NIET, DIE VERSTOKT IS,
en dŕt is de mens die VASTZIT in zijn eigen CULTUUR. Dat is de komende westerse
mens, getekend in de ROMEIN die de ware mens IN ALLE REDELIJKHEID ter dood
brengt, čn getekend in de dan bestaande mens, die in het teken staat van JAHWE,
en die de ware mens IN ALLE HAAT ter dood brengt.
De EVANGELISCHE VISIE is in het westen
NIET blijven LEVEN. Hij is daar geworden tot een REDENERING, tot iets dat
INTELLECTUEEL is. En dŕt is blijven bestaan NAAST het christendom, welk laatste
verschijnsel zich heeft omgezet tot werkelijke FILOSOFIE, die op zijn beurt in
staat bleek het evangelie werkelijk te DOORDENKEN en dus ook te BEGRIJPEN.
Maar in RUSLAND is de evangelische
VISIE blijven LEVEN, en wel VERWEVEN MET HET GRIEKSE CHRISTENDOM. Dit kon
gebeuren doordat de Russische mens in aanleg de VOLWASSEN MENS is. Omdat de rus
PRAKTISCH een onvolwassen mens is (zoals wij allemaal) was en is hij praktisch
een CHRISTEN. Maar dit is bij hem tevens door en door VISIE. Bovendien een
visie die LEEFT in de Russische mensen, omdat deze mensen in aanleg de LEVENDE
MENSEN zijn. Omdat immers de volwassen mens de levende mens is. En de russen
wisten zeker dat christus temidden van hen in Rusland lééfde, terwijl zij
TEGELIJK naar zijn wederkomst uitzagen.
Voor de russen stond het vast dat de
zoon van de mens (voor hen dus christus) niet in de westerse wereld KON leven.
Het verhaal van de GROOT-INQUISITEUR, dat in de GEBROEDERS KARAMAZOW van
DOSTOJEWSKI voorkomt, geeft hiervan duidelijk blijk. Bovendien valt aan dit
verhaal op (maar ook aan andere Russische verhalen) dat christus werkelijk
LEVEND getekend wordt. Daarentegen komt hij in westerse verhalen nooit
"uit de verf"; hij blijft een ABSTRACTIE. Het levende in het
Russische verhaal is het ONMISKENBARE….
In de westerse MYSTIEK bijvoorbeeld
vooronderstelt christus het ER NIET ZIJN VAN JEZELF. Hier gaat het dus
werkelijk over CHRISTUS; maar in Rusland is hij wezenlijk DE ZOON VAN DE MENS
en dat vooronderstelt het ER VOLLEDIG ZIJN VAN JEZELF. Bezien vanuit de
ňnvolwassenheid moet derhalve de Russische mens vol TEGENSTELLINGEN zitten, en
in hem LEEFT DE WEEMOED VAN HET MENS-ZIJN omdat hij tegelijk NOG GEEN MENS en
WERKELIJK MENS is. En dit laatste komt nog-niet-zelf-bewust, en dus PSYCHISCH,
tot uiting – vandaar de grondeloze weemoed….
Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E , Visie; zie: A , B , C , D , E, F , G , H , I , CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 39
De volwassen mens als innerlijk leven
Uit het voorgaande is te begrijpen dat
er ook voor de MODERNE MENS spanning is, en ook is te begrijpen dat die
spanning zich nog steeds op iets UITWENDIGS richt. De spanning is immers pas
INNERLIJK geworden als de MODERNE MENS bezig is over te gaan in de VOLWASSEN
MENS.
In de moderne mensen is de spanning
een DOODSE bedoening; het betrekkelijk WARME, dat aan de ouderwetse mens te
beleven viel, is voor de moderne mens vervallen omdat die laatste mens niet
meer in het teken van het BEWUSTZIJN staat, maar in het teken van het
ZELFBEWUSTZIJN. Dat levert een BEREKENING op, en die berekening wordt bijna
altijd een RATIONALISATIE, een VERREDELIJKING.
DE ANDER, die er voor de moderne mens
wčl INDERDAAD is, is er op grond van de berekening, en daarin doen MIJN
GEVOELENS in principe niet mee. Hierin speelt het begrip OBJECTIVITEIT mee. Dat
betekent dat HET ANDERE en DE ANDER er VOOR MIJ zijn, ONGEACHT MIJZELF. Dit
geldt voor het gehele moderne leven; de wetenschap bijvoorbeeld dient
WAARDEVRIJ te zijn. Zonder dat aan die voorwaarde voldaan is kan het met de
wetenschap niets worden - maar helaas moeten wij vaststellen dat er tot nu toe
op de wereld nog maar heel weinig waardevrije wetenschap bestaat. De grote
CONCERNS zetten de wetenschap steeds meer naar hun hand, en dat betekent
voorlopig dat de wetenschap gedwongen wordt zich te lenen voor de belangen van
de aandeelhouders. En vaak ook voor POLITIEKE belangen.
Het ŕndere, dat er voor de moderne
mens is, is er VANUIT MIJZELF, en omdat dit het geval is, is het in de eerste
plaats NAAST MIJ. Zelfs als ik het als iets HOGERS beschouw, in de moderne
godsdienst bijvoorbeeld, is het toch een hogere aangelegenheid, die, hoewel
hoger, toch NAAST MIJ is. Daarom kan de moderne mens zich op een min of meer
REDELIJKE manier met zoiets bezig houden. Juist door die REDELIJKHEID betekent
zo'n godsdienst voor de moderne mens feitelijk veel meer dan voor de ouderwetse
mens. Daarom kunnen wij zeggen dat de moderne mensen aanmerkelijk
godsdienstiger zijn dan de ouderwetse; doordat het hun eigen VERREDELIJKING is
heeft het een PERSOONLIJKE betekenis.
Ook de gesteldheid ten aanzien van HET
BEZIT is voor de moderne mens veranderd. De ouderwetse mensen konden inderdaad nauwelijks
tot bezit komen, maar ook lag er iets in hun gesteldheid dat veel minder
HEBBERIG was dan bij de moderne mens. Men kon vroeger veel gemakkelijker iets
missen en van iets afstand doen terwille van een ander; de moderne mens
daarentegen heeft VEEL TE MISSEN omdat hij veel TE VEEL heeft, rnaar HIJ KAN
NAUWELIJKS IETS MISSEN. Het "hebberige" van die moderne mens is
gelegen ook alweer in het feit dat het andere NAAST HEM is. Het heeft een
BETREKKING tot hčm, en dat betekent doorgaans dat HET VAN HEM IS. En hij
getroost zich de grootste moeite om de zaken in bezit te krijgen.
Mčt het opkomen van de moderne mens
(omstreeks 1900) komt de BEZITSDRANG als ALGEMEEN WERELDEEELD op. Maar het
LIJKT telkens iets anders: het leek eerst HET TEKORT OPHEFFEN, daarna het
opheffen van de ONGELIJKHEID en tenslotte een MENSWAARDIG BESTAAN. Thans wordt
zo langzamerhand duidelijk dat het de mensen ALLEEN MAAR OM BEZIT gaat. Daarom
kan het dan ook bestaan dat DE HELE WESTERSE WERELD (in ŕlle rédelijkheid …!) de rest van de wereld UITPLUNDERT, en daaraan doet IEDEREEN mee, óók de
SOCIALIST die 70 jaar geleden met zijn
makkers streed voor zijn RECHTEN.
De moderne mens, in de overgang naar
VOLWASSENHEID, heeft de spanning IN ZICHZELF liggen. Die zaak is GERICHT: voor de MANNELIJKE mens vanuit HET
TOTAAL naar het GEHEEL, en voor de VROUWELIJKE mens vanuit het GEHEEL naar het
TOTAAL. Voorbij die OVERGANG lost de spanning zich op, in die zin dat er
BEWEEGLIJKHEID voor in de plaats komt. Deze beweeglijkheid, IN ZICHZELF, noemen
wij HELDERHEID, en dŕt is de levensbron van de VOLWASSEN mens. Hierin is ALLES
vertegenwoordigd: het één is er en het ŕnder is er; beide zijn beweeglijk
zonder dat één van de twee de beweeglijkheid BEPAALT (spanning). Beide zijn er
HELDER omdat beide ONGEREMD BEWEEGLIJK zijn . Dit HELDER-ZIJN van de volwassen
mens betekent niet dat hij dan GENIAAL is; hij is HELDERHEID op zijn eigen PERSOONLIJKE
WIJZE.
Als het innerlijk van de volwassen
mens in het teken van de HELDERHEID is komen te staan, is voor die mens alles
VANZELFSPREKEND geworden. Het vanzelfsprekend-zijn van zichzelf en van de
werkelijkheid is de wijze waarop de volwassen mens zijn SAMENVALLEN met de
werkelijkheid beleeft. Het is duidelijk dat deze mens PROBLEEMLOOS is en dat
hij in staat is LICHT te leven, dus zonder de zwaarwichtigheid die op de een
of andere manier de ňnvolwassen mens steeds gekenmerkt heeft. De werkelijke
mens tilt nergens zwaar aan, en ook zijn eigen GEWICHT is hij al lang vergeten.
De VERVREEMDING, die vooral voor de MODERNE MENSEN een bron van grote
innerlijke VERWARRING was, is met het VANZELFSPREKEND zijn van de werkelijkheid
verdwenen.
Het spreekt vanzelf dat het
VANZELFSPREKEND-ZIJN voor de mensen ook een geheel andere houding ten aanzien
van de DINGEN oplevert. Een mens van ňnze tijd interpreteert de zaak
KWANTITATIEF; hij bedenkt terecht dat “je kunt halen wat je wil”, en het
betekent voor hem HALEN ZOVEEL JE WIL. En hieraan is GEEN LIMIET te bedenken
omdat wij ALLES willen hebben. Dŕt is onze vanzelfsprekendheid….
Wij wezen er reeds op dat dit ook
geldt op het gebied van de SEXUALITEIT. Ook daarbij betekent het
vanzelfsprekende niets anders dan ZOVEEL MOGELIJK, en dat houdt dan in dit
geval ook nog in dat de ZELFBEPALING, op grond waarvan er van VEEL of WEINIG
helemaal niet te spreken is, evenmin van kracht is. Want ZOVEEL MOGELIJK sluit
noodzakelijk een werkelijke OMGANG uit. Zoals het op het gebied van de DINGEN
het FUNCTIONEREN uitsluit.
Voor de werkelijkheid zčlf bestaat het
begrip KWANTITEIT niet. De werkelijkheid BESTAAT UIT allerlei DITTEN EN DATTEN,
maar deze kwantiteit is INHOUD van de werkelijkheid. De werkelijkheid zčlf is
een TOESTAND, en omdat ze tenslotte in de mens een BEPAALDE TOESTAND is, is ze
een HOEDANIGHEID. Daarom is de volwassen mens tenslotte ook een HOEDANIGHEID,
een KWALITEIT.
Omdat de UITEINDELIJKE TOESTAND van de
werkelijkheid IN DE MENS aanwezig is als namelijk de HELDERHEID - kunnen we
zeggen dat de zaak tenslotte INNIGHEID is. En dat betekent VRIJ EN ONBELEMMERD
AANWEZIG ZIJN. Als zodanig is de werkelijkheid IN EEN PUNT SAMENGEKOMEN, en dat
éne punt is iedere persoonlijke mens zčlf. Zo is dŕn óók iedere mens BEZITTER
geworden van de kosmos, en de consequentie hiervan is dat het NODIG-ZIJN is
gaan gelden.
De mens als werkelijke BEZITTER gaat
NERGENS ACHTER AAN; hij heeft geen interesse in de dingen omdat zij VANZELF
TERECHT zijn. Maar dit betekent geen AFWIJZEN van de dingen. Velen hebben,
omdat zij een VERMOEDEN hadden van het bovenstaande, getracht van de dingen LOS
TE KOMEN. Door de dingen AF TE WIJZEN. Maar dit streven moest wel mislukken
omdat het LOS KOMEN van de dingen óók een gericht zijn op de dingen inhoudt.
Hier is zelfs van een sterke interesse te spreken. En alweer geldt hetzelfde
ten aanzien van de sexualiteit: het plegen van ONTHOUDING (in de gangbare zin
van het woord) is een sterk gericht zijn op sexualiteit.
Dus: voor de VOLWASSEN mens IS ALLES
ER, en alles is TERECHT, en er is géén gericht zijn, noch is er INTERESSE. Het
EEN en het ANDER zijn DOOR ELKAAR HEEN, en INEEN, en dus KAN er niets zijn
waarop een volwassen mens gericht is. Hij is dus ook niet gericht op de VROUW
en de vrouw is niet gericht op de MAN. Beiden zijn IN ZICHZELF onmiddellijk DE
ANDER, zodat beiden IN ZICHZELF sexualiteit zijn, en pas dŕn is er werkelijke
sexualiteit mogelijk. Omdat het dan voor beiden GELDT zonder dat daarvoor iets
uitwendigs NODIG is. De AFHANKELIJKHEID is dan opgeheven. Hier kunnen we dan
spreken van SEXUALITEIT ALS INNIGHEID.
Gewoonlijk denken wij er niet veel
goeds van als wij stellen dat een werkelijk mens niet geďnteresseerd is in een
ander mens. Wij vinden dat ONVERSCHILLIG en wij vinden het een
ONVERANTWOORDELIJKE bedoening. Maar als wij ons de zaak eens goed indenken zien
wij in welk een BEVRIJDING het betekent. Want of de interesse nu goed bedoeld
is of niet, het komt er altijd op neer dat wij van de ander allerlei
VERWACHTEN, en dat betekent dat wij de ander niet MET RUST laten.
Nu wij in grote lijnen doordacht
hebben welke verhouding er is tussen het INNERLIJK en al het andere, moeten
wij ons gaan afvragen wat er voor die heldere zaak zčlf van kracht is. En
daarbij moeten wij ons goed indenken dat het de werkelijkheid zčlf is, als
helderheid IN DE MENS aanwezig, waarover wij gaan nadenken. Dat wij hier met
WERKELIJK LEVEN te doen hebben is eigenlijk wel vanzelfsprekend. Maar dat nu
alles door de mens inderdaad GELEEFD wordt is voor ons niet zonder meer te
begrijpen.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 40
De "grote" begrippen
Wat wij in het verband van onze
uiteenzettingen DE GROTE BEGRIPPEN zullen noemen zijn VERHOUDINGEN in de
werkelijkheid die direct uit de laatste situatie van de werkelijkheid zijn af
te leiden. Zij komen dus voort uit de HELDERHEID, voorzover dat een toestand in
de VOLWASSEN mens is. Zolang de mensen nog onvolwassen zijn komen die grote begrippen voor de dag als IDEALEN. De zaak wordt
dan altijd gezien als iets dat alsnog BUITEN de bestaande mens ligt, en tevens
is er dan het besef dat het om iets HOGERS gaat. Wij hebben hierover al
gesproken toen wij de verhouding tussen de mens en HET ANDERE bekeken.
In feite zijn de zogenaamde GROTE BEGRIPPEN in geen enkel opzicht "groot"; van geen enkel
aspect van de werkelijkheid is te zeggen dat het groot of klein is. Het grote is er door de mensen aan beseft omdat zij
aanvoelden dat de CULTUURIDEALEN včr uitgingen boven de betrekkelijkheid van
het dagelijkse leven; de RUIMTE en de VRIJHEID - karakteristiek voor helderheid
- doorbraken de kluisters van het bestaan en brachten de mensen tot
begeestering.
Tenslotte komen de grote begrippen
LEVEND in de mensen te liggen, maar dan blijken zij toch geheel ŕnders te zijn
dan toen het nog IDEALEN waren. Als ideaal zijn de grote begrippen VERTEKEND;
daarvan is natuurlijk de ONVOLWASSENHEID van de mensen de oorzaak. Die mensen
zčlf zijn trouwens ook vertekend.
Als voorbeeld: het ideaal van de
LIEFDE. In het verhaal TRISTAN EN ISOLDE - en in vrijwel ŕlle andere verhalen -
is de liefde iets dat NIET VAN DEZE WERELD is. De liefde is iets dat niet meer bevangen is in de BEPAALDHEID; er zijn
tussen
de geliefden dan ook géén BOTSINGEN
mogelijk en zelfs is het DAGELIJKSE LEVEN volledig terzijde geschoven. En
voorzover dat toch nog getekend wordt is het een dagelijks leven dat BOVEN
ZICHZELF UITGEHEVEN is: de vrouw VERDROOMT haar dagen, meestal aan het
WEEFGETOUW, en de man houdt zich bezig met HELDENDADEN. Als daar dan, door de
slechtheid en de onbetrouwbaarheid van "de wereld", toch een confrontatie met het
dagelijkse leven komt, loopt de liefde in DE DOOD uit….
Als IDEAAL is de liefde EDEL, maar voor
de volwassen mens van straks is de liefde juist DOOR EN DOOR DAGELIJKS LEVEN.
Het edele is dan het MENSELIJKE geworden, en beschouwd naar datgene dat voor de
liefde OP ZICHZELF GEDACHT zou moeten gelden, is er zelfs te zeggen dat de zaak
in zijn tegendeel veranderd is.
Want het gaat nu om de MINUTEN die
zich aaneenrijgen tot ALLEDAG. Het onvolwassen denken, dat een denken is in
IDEALEN, heeft nooit inzicht gekregen in het leven van alledag en het heeft dat
leven ingedeeld bij de BANALITEITEN waarvan een wčldenkend mens afstand diende
te nemen - denk in dit verband aan de idealen van de oude ADEL. Dat wordt goed
beschreven in "Herfsttij der middeleeuwen" van HUIZINGA. De FILOSOFEN
hebben het wel niet altijd duidelijk gezegd, maar ook voor hun denken was het
dagelijkse leven BANAAL. Zij waren nog niet in staat de GROTE BEGRIPPEN terug
te denken IN DE LEVENDE MENS en dan in te zien dat die begrippen als
REALITEITEN eindelijk wčrkelijk TOT HUN RECHT komen.
Wat aan de helderheid te bedenken valt
Wij spreken over HELDERHEID omdat wij
te doen hebben met VRIJ BEWEEGLIJKE enkelvoudigheden. Een vrij-beweeglijke
werkelijkheid derhalve, en dat IN DE MENS. Gevolg hiervan is de VANZELFHElD.
Een ander gevolg is de VOLMAAKTHEID, omdat de beweeglijkheid er alleen dŕn kan
zijn als ALLES er is. De volmaaktheid wil dus niet zeggen: zonder FOUTEN zijn.
Het betekent dat er NIETS AAN ONTBREEKT, dat er niets BUITENGESLOTEN is. En dit
houdt weer in dat er geen VOOROORDEEL is. Want het vooroordeel baseert zich op
IETS BEPAALDS, dat als het ENIG BESTAANDE opgeheven en gesteld wordt, zodat
het UIT HET GEHEEL springt. Maar als ALLES er is springt er niets uit en dus is
er géén vooroordeel. Wat wčl blijvend met de mens zal meelopen is de FOUTE
BEOORDELING, op grond van onvoldoende feitelijke kennis. Wat betreft de
FEITELIJKE KENNIS blijft de mens altijd ONWETEND, omdat het FEITELIJKE
NIET-WETEN, nčt als de werkelijkheid zčlf, ONEINDIG is. Tegelijk weet de
volwassen mens echter ALLES, omdat hij weet HOE HET ZIT met de werkelijkheid.
Zijn niet-weten is dus geen GEBREK of BEKROMPENHEID.
De grondkenmerken van HELDERHEID, die
wij VANZELFHEID en VOLMAAKTHEID hebben genoemd, hebben betrekking op de
ENKELVOUDIGHEDEN, die in een zekere SITUATIE zijn. In die situatie vormen zij
een HELDERE werkelijkheid; wij moeten echter nog nagaan welke situatie die
heldere werkelijkheid is.
Wij kunnen thans niet precies
uiteenzetten wat er in de werkelijkheid aan de hand is, maar in ieder geval is
de situatie van de enkelvoudigheden deze, dat zij volledig SAMENGAAN. Op grond
hiervan zeggen wij dat zij INEEN zijn. Dit betekent niet dat zij op de een of
andere manier IN ELKAAR geschoven zijn, zoals de theorie van de VERDICHTING
veronderstelt, maar dat zij qua BEWEEGLIJKHEID ten opzichte van elkaar niet
meer "verschillend" bewegen. In feite zijn dus de enkelvoudigheden
niet INEEN, maar de wekelijkheid is INEEN.
Deze derde gevolgtrekking, dit
INEEN-ZIJN, is het begrip LIEFDE. Uiteindelijk is de werkelijkheid derhalve
INEEN-ZIJN, en tenslotte valt de MENS daarmee samen. Omdat het INEEN-ZIJN in de
mens voor de dag komt, kunnen wij ook stellen dat de volwassen mens MET
ZICHZELF SAMENVALT.
Als de enkelvoudigheden SAMENGAAN,
staan zij ten opzichte van elkaar STIL; dit betekent EEUWIGHEID, het NIET MEER
GEBEUREN. Het betekent ook NIET TE VERSTOREN ZIJN. Al deze kwaliteiten beseffen
de mensen ook aan hun eigen LIEFDE; dat er in de praktijk niet veel van terecht
komt ligt niet aan de liefde, maar aan het feit dat de mensen NOG NIET HELDER
zijn. Want alleen dŕn geldt het bovenstaande. Wij hebben nu het begrip LIEFDE
of INEEN-ZIJN gevonden als DERDE gevolgtrekking, maar zouden eigenlijk denken dat
het de EERSTE moest zijn. Toch is het de derde, want 1e vinden wij
BEWEEGLIJKHEID, en 2e beweeglijkheid VAN IETSEN, en dat levert 3e INEEN~ZIJN
op. In de praktijk geldt dit uiteraard ook, want eerst moet er HELDERHEID zijn,
en dus VANZELFHEID en VOLMAAKTHEID, en daarna kan er pas liefde zijn…. Dit betekent o.a. dat het
"beoefenen van de liefde", zoals bij voorbeeld de godsdiensten (en
vooral de christelijke) dat voorgestaan hebben, ONZIN is. Het leidt in feite
alleen maar tot HOOGMOED - hetgeen iedereen aan de godsdienstige mensen kan
waarnemen.
Vervolgens moeten wij ons afvragen WAT
DE MENS IN ZICHZELF ZIET als het bovenstaande voor hem van kracht is. Dan
blijkt dat hij in zichzelf een VOLKOMEN HELDER BEELD ziet: het beeld van de
werkelijkheid. En dat beeld is zijn BE'WUSTZIJN dat thans HELDER is. Het is als
een schilderij dat vanuit de duisternis in het volle licht is gekomen. Dat
schilderij (dat beeld) is in de loop van de menselijke ONTWIKKELING steeds
meer in het licht gekomen totdat het bij de volwassen mens HELDER is. Het
“heldere” slaat dus
niet op de kwaliteit van het beeld, maar op het ZICHTBAAR-ZIJN ervan.
Het INEEN-ZIJN ziet er dus uit als een
VOLKOMEN HELDER BEELD; de LIEFDE kennen wil zeggen: het beeld HELDER in jezelf
zien. Deze helder zichtbare werkelijkheid is voor de vrouw en voor
de man de betekenis van hun liefde. Zij betekenen ELKAAR de werkelijkheid.
Hierop hebben wij al eerder gewezen….
Nu wij de werkelijkheid ALS BEELD
hebben gevonden moeten wij ons gaan afvragen welke begrippen voor dat beeld
gelden. Deze begrippen zijn eigenlijk INHOUDEN van het BEWUSTZIJN; inhouden die
nu niet meer VERTEKEND zijn omdat het beeld HELDER ZICHTBAAR is. Het is te
begrijpen dat deze begrippen, omdat zij bij het bewustzijn behoren, in de
mensheid ALTIJD naar voren zijn gekomen, maar evenzeer altijd
VERTEKEND.
Als eerste moeten wij nu noemen het
begrip VORM; dat zijn de ZICHTBARE verhoudingen voorzover die BINNEN HET
GEHEEL blijven. Voorzover die in HARMONIE zijn. De verhoudingen, binnen het
geheel blijvende, zodat er niets UITSPRINGT, zijn in een situatie die wij
kennen als SCHOONHEID.
De begrippen VORM en SCHOONHEID zijn
eigenlijk de ESSENTIE van het menselijk bewustzijn. Het is dan ook niet voor
niets dat de mens van de OUDHEID culmineerde in deze zaak. Met de GRIEKEN
sloot de BEWUSTZIJNS-PERIODE van de mensheid ŕf; het zoeken naar het BEELD was
achter de rug: de mens had het verwerkelijkt in de AFRODITE. Waarom het juist
dit beeld was zullen wij nog bespreken. Als HET BEELD (in de mens) gevonden is
begint de ANALYSE daarvan. Dat zien we in WEST EUROPA; het gaat dan nog steeds
over het bewustzijn, maar dan als OBJECT VAN ANALYSE. Het GEANALYSEERDE BEELD
is het uitgangspunt voor de MODERNE MENS; bij hem is het bewustzijn van de
baan. Hij werkt zčlfbewust met en in een VERSNIPPERDE WERKELIJKHEID. Zijn
denken is dan ook VORMLOOS en schoonheid heeft voor hem geen inhoud dan een
FUNCTIONELE RANGSCHIKKING.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bijvoegsel bij “De mens in de moderne beschaving”
“DE GEBOORTE VAN
HET KIND”
Naar bladwijzers: MARIA(1) uit het EVANGELIE ; MARIA(2) uit het EVANGELIE ; Heilige geest zie: 04 , 21 , 40B , 43
,
No. 40B
DE GEBOORTE VAN HET KIND
Wij zijn gewend de geboorte van het
kind met Kerstmis te vieren, maar dat is eigenlijk onzin: de datum is na veel
geharrewar door de ROOMSE
KERK vastgesteld, en daarbij is ingehaakt op zogenaamde “heidense”
feestdagen die met de kringloop van de seizoenen te maken hadden, en bovendien
- wat veel belangrijker is weten wij doorgaans helemaal niet wat de geboorte
van HET KIND betekent. Volgens het Europese CHRISTENDOM is met die geboorte de
VERLOSSER ter wereld gekomen. Deze verlosser maakte het de mens mogelijk BIJ
GOD te komen; hij was voortaan verlost van de banden die hem beletten zichzelf
te laten gelden als ALLEEN MAAR GEEST. De verlosser is dan ook als een BESTAAND
geval gedacht en om hem heen is een PRAKTISCH STELSEL gebouwd dat volop
gelegenheid bood om de mensen onder de duim te houden en uit te buiten.
De werkelijke betekenis van de
geboorte van het kind is van een geheel andere orde. Om daarin enig inzicht te
krijgen moeten we om te beginnen enkele gegevens ter tafel brengen. Er is
sprake van DE MAAGD, en deze maagd is ZWANGER. Evenwel is zij dat niet van een
sterfelijk mens, maar van DE HEILIGE
GEEST. Jozef de TIMMERMAN met wie de maagd in het HUWELIJK zal treden is
een figuur die haar begeleidt zonder dat hij haar GELIEFDE is. Dan wordt op
zekere nacht het kind geboren onder omstandigheden die niet bepaald HUISELIJK
zijn: de maagd en de timmerman zijn OP REIS in verband met een volkstelling, en
er is eigenlijk nergens plaats voor deze mensen. Het kind wordt dan ook in een
STAL bij de dieren geboren. Er was voor hem in de bestaande wereld geen plaats….
Vaker reeds hebben wij er op gewezen
dat de gedachte van DE MAAGD een zeer oude is, die overal in de oudheid
opduikt. En ook de gedachte dat het de GEEST is die als MANNELIJK PRINCIPE het
kind verwekt heeft is een oude gedachte. Wat ons thans meer zal bezig houden is
het NIEUWE ASPECT van het optreden van HET KIND, en ook de door de GRIEKEN
getekende figuur van AFRODITE.
Als basis van onze overdenkingen dient
datgene dat wij al eerder behandeld hebben: de oudheid die in een ONTKENNING
van het natuurlijke uitgelopen is, en diezelfde ontkenning POSITIEF gesteld als
het begrip GEEST. Er is dan de OVERGANG tussen deze twee cultuurinzichten, en
in die overgang zijn BEIDE inzichten zowel BEVESTIGD als ONTKEND aanwezig.
Zodat de NATUUR er is als werkelijk natuur - uiteraard gezien als een
VROUWELIJK GEHEEL - en tegelijk als de ESSENTIE daarvan: het SCHONE VROUWELIJKE
als het ENIG BESTAANDE en tegelijk de INHOUD van dat vrouwelijke, het
MANNELIJKE als de absolute geest die het vrouwelijke volledig dóórtrekt. En ook
dat DE GEEST daar is als ALLES TE BOVEN GAAND principe, dat tegelijk de mens
niet te boven gaat, maar met hem samenvalt. Deze in alle opzichten dubbele
figuur komt voor de dag als het VROUWELIJKE haar INHOUD openbaart; het brengt
haar inhoud voor de dag, tot leven derhalve, als HET KIND, en dat kind is dan
ook nog een MANNELIJK kind.
Als het vrouwelijke, dat de bestaande
natuurlijke werkelijkheid is, tenslotte het kind baart is het verhaal van de
WORDING VAN DE MENS eigenlijk ten einde; de werkelijkheid naar haar twee
aspecten, natuur en geest, vrouwelijk en mannelijk, is in één GEHEEL zowel
bevestigd als ontkend aanwezig. In het KIND is deze aanwezigheid van de
werkelijke mens getekend. Hij behoeft zich alleen nog maar UIT TE WIKKELEN. Zo
bekeken is de geboorte van het kind het EINDE van het verhaal.
Maar wij kunnen de zaak ook als het
begin zien. Door ons namelijk af te vragen wat het betekent dat DE MENS er is,
en wat de consequenties van deze aanwezigheid zijn. Wij moeten ons dan als
eerste indenken dat het VROUWELIJKE zich naar twee aspecten laat gelden:
voorzover de mens ZELFBEWUST is komt het vrouwelijke voor de dag als HET BEELD
VAN DE WERKELIJKHEID ZELF. Dat betekent dat de werkelijkheid ER ZO UITZIET. Dit
is niet de ESSENTIE; die is de ONTKENNING van dat BEELD en hij wordt genoemd
JAHWE. Het tweede aspect is het BEWUSTE aspect, en dat wil zeggen het beeld
van de werkelijkheid IN DE MENS ZELF. En ook dat beeld is vrouwelijk. Wij
hebben gezien dat hiervoor VORM EN SCHOONHEID gelden, maar ook is hier het
begrip INHOUD van kracht. Het eerste, zčlfbewuste aspect is DE GODIN (Afrodite)
en het tweede is DE MOEDER (maria).
Die MOEDERFIGUUR, die in de mensen
leeft op grond van hun BEWUSTZIJN, is een figuur die LEVEND OP AARDE, oftewel
STERFELIJK, getekend wordt. In die tekening spelen allerlei beelden een rol die
een BETEKENIS hebben, zoals eigenlijk het hele verhaal alleen maar om de
betekenis draait, maar toch gaat het om het LEVENDE karakter van de zaak.
Tegelijk echter is diezelfde moederfiguur zwanger van HET MANNELIJKE dat
bovendien nog als de HEILIGE
GEEST getekend wordt.
Het KIND, dat door deze vrouw op de
wereld gebracht wordt heet DE WARE MENS te zijn. Vanaf de geboorte van deze
ware mens wordt het alles ŕnders in de wereld: "elke voet die dreunend
stampt zal vergaan….", wist
JESAJA reeds lang voor de geboorte te vertellen. Het kind staat in een relatie
tot de VADER, die de GEEST is - wel te verstaan als de GEEST, die de ESSENTIE
van de werkelijkheid is. Die derhalve IN de ware mens aanwezig is als de
LEVENSBRON en die tegelijk de ALOMTEGENWOORDIGE SFEER is waarbinnen de mensen
leven.
De MOEDERFIGUUR, die wij kennen als
MARIA, is dus feitelijk een AARDSE figuur, om tegelijk DOORTROKKEN van het
goddelijke te zijn. En deze goddelijke INHOUD wordt door haar geopenbaard als
het KIND, dat de WARE MENS is.
In de GRIEKSE CULTUUR komen wij de
figuur van AFRODITE tegen. Tussen MARIA en AFRODITE is een verband, hoewel
MARIA uitdrukkelijk JOODS getekend wordt, en haar kind eveneens. Het verband
komt HISTORISCH voor de dag in het feit dat het EVANGELIE in het GRIEKS
geschreven is. Het is een GRIEKS cultuurgoed, het is derhalve een zaak die in
de GRIEKSE CULTUUR tot ZELFBEWUSTZIJN in de mensen gekomen is. Omdat het een
aangelegenheid van het zelfbewustzijn is, kan de Griekse AFRODITE niet ŕnders
dan een GODIN zijn. Bovendien een godin die niets OPENBAART, maar die zčlf de
gehele zaak is waarover het gaat. Hier is dus geen sprake van de geboorte van
een kind, hier is AFRODITE het allemaal zčlf. Zij is zčlf het VOLMAAKTE BEELD
VAN DE WERKELIJKHEID. En als zodanig is zij in de Griekse KUNST dan ook
gesteld. Zij is gesteld als VORM EN SCHOONHEID, terwijl het begrip INHOUD
getekend is aan het feit dat zij de LIEFDESGODIN is.
De liefdesgodin AFRODITE is niet
zonder de AARDE gedacht; zij beweegt zich bij gelegenheid tussen de mensen.
HOMERUS vertelt in de ILIAS dat Afrodite zich bemoeide met de strijd op het
slagveld voor TROYE. Veel haalt dit echter niet uit: zij loopt een klap op en
vlucht huilend weg uit het gewoel. Zij bezit geen goddelijke MACHT en zij kan
aan de gang van zaken niets veranderen. Hieruit blijkt dat zij, net als ŕlle
Griekse goden, VANUIT DE MENS gedacht is; zij is MENSELIJK ZELFBEWUSTZIJN,
voorzover dat de werkelijkheid ALS BEELD opgeleverd heeft. Volgens sommige
latere Griekse dichters heeft Afrodite ook een zoon: EROS. Hij betekent het
VERLANGEN TOT VERZOENING tussen het één en het ŕnder. Het is echter duidelijk
dat de VERZOENING tussen HET EEN EN HET ANDER een ASPECT van het VROUWELIJKE
is. EROS geeft een KARAKTERISTIEK van de godin AFRODITE, maar het kind van
MARIA doet dat niet. Hij is een zaak OP ZICHZELF, die door MARIA geopenbaard
wordt.
Als wij het bovenstaande doordenken
komen wij tot het inzicht dat met de geboorte van het kind de mens ŕf is. Het
kind is een CONSEQUENTIE van het volmaakte BEELD DER WERKELIJKHEID, levend in
de mens. Verder dan dat BEELD gaat het niet want er is niet méér dan dat beeld.
Rest slechts de consequentie te trekken: daar is DE WARE MENS…! Na het verschijnen van deze ware mens
kan er eigenlijk MENSELIJK niets nieuws meer komen; de rest kan slechts
UITWIKKELING van deze zaak zijn. En wanneer die uitwikkeling achter de rug is,
is die ware mens weer terug. Als wij de geschiedenis van WEST EUROPA en van de
MODERNE WERELD in dit licht bezien, is er inderdaad niets nieuws meer gekomen.
Wat er wčl is gekomen is het UITEENLEGGEN van het beeld; de samenstellende
delen zijn voor de dag gekomen terwijl het beeld zčlf gaandeweg verdwenen is.
Voor het beeld in de plaats komt nu
een CONSTRUCTIE; er wordt nu een geheel nieuwe wereld GEBOUWD. Deze wereld
houdt OP ZICHZELF géén verband met het BEELD dat de werkelijkheid IN de mens
is. Deze wereld is dan ook VIJANDIG aan het beeld, en aan de consequentie
daarvan, HET KIND. Die wereld werkt mee aan de dood van het kind door er
ONVERSCHILLIG voor te zijn, en dat houdt in dat die wereld het kind wčl KENT,
maar er geen INTERESSE voor heeft.
De JOODSE CULTUUR kende dit kind niet;
hier gold dan ook geen onverschilligheid, maar HAAT. Want dit kind was niet de
LEVENDE ABSTRACTIE, de MESSIAS, die de wereld zou VERLOSSEN, maar dit kind was
op zijn wijze DE WERELD ZELF, en daarom wordt dit kind LAGER GESTELD dan zelfs
een moordenaar. In feite is de mensheid echter TERECHT als dit kind er is….
Naar
bladwijzers: MARIA(1)
uit het EVANGELIE ; MARIA(2)
uit het EVANGELIE ; Heilige geest zie: 04 , 21
, 40B
, 43
,
Naar bladwijzers: Het begin, de
GEBOORTE van EUROPA ligt bij de GERMAANSE STAMMEN – Deel 1/pag. 1 ; De
moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS
- DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14, { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69 ; Belangengroep ; De Russische mens naar zijn aanleg-zie nrs. 37 t/m 40 ; De
ontwikkeling v/d Groepsidee – Slavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14)
; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ; De
vrijheid van de mens(nrs, 23, 24 en 25 ; Plunderen-Economie;
Koloniseren-Ontwikkelingshulp ; Recht-Ontduiken ; Christelijke-Godsdienst / werkelijke
christenen zie o.a. nrs. 3, 4 en 5 ; Het KRUIS ; Evangelische
Begrippen nrs.42 en43 ; Zandkorrels/De Mensheid ; Religie en Kunst als
waardemeters ; HET ONTSTAAN van de ROOMSE KERK-lees vanaf no.1 ;
; Heilige Geest zie: 04
, 21 , 40B – HET KIND , 43 ; Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63 ; LIEFDE / SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30
; Visie; zie: A , B , C , D , E, F , G , H , I , Levensbeginsel ; De
moderne beschaving en wat er aan vooraf ging – Deel 1/pag. 1 ; REFORMATIE
– zie nrs. 03 en 07 ; De geboorte van het kind ; De Zoon van GOD ; Moderne filosofen ; De
Zoon van de Mens-zie A,
B, C, D, E MARIA(1) uit het EVANGELIE ; LOF
DER ZOTHEID ; MARIA(2)
uit het EVANGELIE ; privacy-1 en Privacy-2 ; HOMOFIEL ; YOGA ; Rechters-zie nrs. 67 en 68 ; Ziener-zie
nr.43 ; DE ELITE ; Rechterlijke macht
; Ik
ben de waarheid en ik zeg de waarheid ; Een werkelijke DEMOCRATIE ; Naastenliefde ; Zelfmoord ; Betere Wereld-1
; Betere Wereld-2 ; Beschermings-(recht)
; Rassendiscriminatie
; Overtuiging
en overtuigingen ; Overtuiging-2
; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ; CHRISTENDOM - het begrip
christendom vindt u door het gehele verslag heen ; ;
Het
OUDE en het MODERNE EUROPA – [Cultuurkenmerken] ; Het Oude Europa ; MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;
Eerste
gedeelte(geplaatst
in november 2009)(Pag.1 t/m 40) en
Deel 2(geplaatst
in december 2008)(pag. 41 t/m 81)
Gescand en geplaatst vanaf
15 november 2009. Laatste plaatsing 20 november 2009
DE
MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Voordrachten, gehouden in
1975 te Rotterdam
Door Jan Vis, creatief
filosoof
Aangezien de filosofie er niet is voor
enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit mijn werk zonder meer toegestaan. Wel echter
zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een duidelijke
bronvermelding! (Jan Vis, creatief filosoof)
Tweede gedeelte
Gescand en geplaatst nrs. 41 t/m 81(december
2008)
Naar bladwijzers: Het begin, de
GEBOORTE van EUROPA ligt bij de GERMAANSE STAMMEN – Deel 1/pag. 1 ; De
moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS
- DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14, { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69 ; Belangengroep ; De Russische mens naar zijn aanleg-zie nrs. 37 t/m 40 ; De
ontwikkeling v/d Groepsidee – Slavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14)
; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ; De vrijheid
van de mens(nrs, 23, 24 en 25 ; Plunderen-Economie;
Koloniseren-Ontwikkelingshulp ; Recht-Ontduiken ; Christelijke-Godsdienst / werkelijke
christenen zie o.a. nrs. 3, 4 en 5 ; Het KRUIS ; Evangelische
Begrippen nrs.42 en43 ; Zandkorrels/De Mensheid ; Religie en Kunst als
waardemeters ; HET ONTSTAAN van de ROOMSE KERK-lees vanaf no.1 ;
; Heilige Geest zie: 04
, 21 , 40B – HET KIND , 43 ; Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63 ; LIEFDE / SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30
; Visie; zie: A , B , C , D , E, F , G , H , I , Levensbeginsel ; De
moderne beschaving en wat er aan vooraf ging – Deel 1/pag. 1 ; REFORMATIE
– zie nrs. 03 en 07 ; De geboorte van het kind ; De Zoon van GOD ; Moderne filosofen ; De
Zoon van de Mens-zie A,
B, C, D, E MARIA(1) uit het EVANGELIE ; LOF
DER ZOTHEID ; MARIA(2)
uit het EVANGELIE ; privacy-1 en Privacy-2 ; HOMOFIEL ; YOGA ; Rechters-zie nrs. 67 en 68 ; Ziener-zie
nr.43 ; DE ELITE ; Rechterlijke macht
; Ik
ben de waarheid en ik zeg de waarheid ; Een werkelijke DEMOCRATIE ; Naastenliefde ; Zelfmoord ; Betere Wereld-1
; Betere Wereld-2 ; Beschermings-(recht)
; Rassendiscriminatie
; Overtuiging
en overtuigingen ; Overtuiging-2
; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ; CHRISTENDOM - het begrip
christendom vindt u door het gehele verslag heen ; ;
Het
OUDE en het MODERNE EUROPA – [Cultuurkenmerken] ; Het Oude Europa ; MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;
Naar andere
artikelen: Het toenemend belang van het Atheďsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof
; Evolutie of Creatie ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst
; God bestaat niet ; Bedreiging van het
vrijdenken en het atheďsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse Wereld..? zie no. 27.
; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ;
Ongewenst atheďsme- zie afl. 32 ; Een grens te ver
(Israël) ; Verbieden van de godsdienst..?-zie afl. 21
; Discrimineert / onderdrukt de Westerse Cultuur..?
zie aflevering 60 / 61 ; Kunnen moslims zich invoegen
in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37 ; De
Islam ; Het staat in de Koran- zie
aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer
; Is
er dan toch een GOD..? Hoe zit dat..? Briewisseling- Geweld- Godsdienst- Geloof ;
Vrijheid
van Godsdienst ; Kan alles maar..!-zie
bladwijzers ● Cultuurfilosofische
Opmerkingen-o.a. Verveling, verlies van houvast, Islam’s succes ; de
kunst; het schone verschijnsel ; Samenleving,
Maatschappij en Gezin ; Filosofie van de kunst ; Hoe zit het nou
met god ; Ziener,
visionair_zie A , B , C
, D
, E
, F
, G
, H
, K,
L
, M
, N
(gebruik in het zoekprogramma4 het trefwoord “Ziener “ ) ; De
ISLAM rukt op… ;
Terug naar: de
Startpagina
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No. 41.
Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C
, D
, E,
F
, G , H
, I
,
De werkelijkheid is beeld
Als de mens tenslotte tot helderheid is gekomen blijkt dat datgene dat hij in
zichzelf ziet een BEELD is van de werkelijkheid zčlf.
Dat beeld is geen starre aangelegenheid; het is een BEWEEGLIJK beeld. De zaak
is in TRILLING. De werkelijkheid, die FEITELIJK BUITEN ONS bestaat, en die wij
op grond daarvan de OBJECTIEVE werkelijkheid kunnen noemen, is binnen in ons
ook aanwezig. Dan is de zaak SUBJECTIEF; hij is er dan niet als iets
RUIMTELIJKS waarvoor afstanden en tijd gelden, maar als een bepaald GEHEEL -
het geheel dat wij zčlf zijn. Die subjectieve
werkelijkheid is een werkelijkheid die ER IS om er tegelijk NIET TE ZIJN. Dit
laatste is het begrip TRILLING en als zódanig is de werkelijkheid in ons
aanwezig. Het zijn uiteraard de ONDEELBAARHEDEN, die in trilling zijn, en bij
dat trillen doorlopen zij ALLE VERHOUDINGEN die zij TEN OPZICHTE VAN ELKAAR
kunnen hebben. Dit betekent dat zij ALS TRILLING alle mogelijkheden van de
OBJECTIEVE werkelijkheid doorlopen, zonder dat zij die werkelijkheid ook
inderdaad vormen. Die verhoudingen TEN OPZICHTE VAN ELKAAR zijn dus alle
verhoudingen die in objectieve zin de VERSCHIJNSELEN vormen - nu echter worden
die verschijnselen NIET GEVORMD, maar de verhoudingen zijn er wčl: het verschijnsel IS ER op de wijze van ER NIET ZIJN.
Dit is het begrip BEELD - al eerder hebben wij gewezen op het beeld van ons
televisietoestel; het bovenstaande gaat vrij nauwkeurig hiervoor op. In člke mens is dit beweeglijke beeld, en bovendien is het in člke mens HETZELFDE beeld, het beeld namelijk van de
werkelijkheid zčlf. Dit beeld noemen wij het
BEWUSTZIJN van de mens en het is het OVEREENKOMSTIGE van alle mensen. Hier zijn
alle mensen gelijk, hier verstaan zij elkaar… Evenwel is dit beeld in geen twee mensen even HELDER ZICHTBAAR
omdat de mate van helderheid bij de mensen verschillend is. Bovendien echter
hangt die helderheid nog weer af van de CULTUURPERIODE waarin een mens leeft.
Tijdens de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid valt er steeds meer licht
op het BEWUSTZIJN. Maar het bewustzijn zčlf is ňnveranderlijk; het is het langzaamaan meer heldere licht
dat de mensen de indruk geeft dat het bewustzijn verandert.
Er zijn dus twee factoren: de PLAATS die een mens inneemt op de
ontwikkelingsweg čn de gesteldheid van zijn
PERSOONLIJKE HELDERHEID.
Over dit laatste valt filosofisch nauwelijks iets te zeggen, maar wij willen
wel de ontwikkelingslijn nader bekijken, temeer omdat dit een duidelijker
inzicht geeft in de verhouding tussen het BEWUSTZIJN en de HELDERHEID.
De helderheid en het beeld
Het is te begrijpen dat het proces in de mens in eerste instantie hierom gaat
dat HET BEELD voor de dag komt. Dat wil niet zeggen dat het beeld er om te
beginnen niet was - als de mens op de planeet verschijnt is er ook het beeld -
maar het wil zeggen dat het beeld om te beginnen NIET ZICHTBAAR is voor de
mens. Hij ziet aanvankelijk niets in zichzelf; er is DUISTERNIS. Maar die
duisternis begint meteen al op te klaren: eerst bemerkt de mens dat niet,
daarna krijgt hij er een VERMOEDEN van om eerst weer daarna te bemerken dat het
beeld er is. Op dŕt moment begint het HERKENNEN VAN
HET BEELD, de CULTUUR neemt een aanvang, de mens is in principe ZELFBEWUST.
Tijdens het herkennen van het beeld komt het beeld steeds GENUANCEERDER voor de
dag in de mens; de belangrijke MOMENTEN in dit proces komen voor de dag als de
OPEENVOLGENDE grote CULTUREN van de mensheid. Aan het eind van dit
ontwikkelingstijdperk moeten wij noodzakelijk een cultuur zien waarvoor geldt
dat de werkelijkheid een HELDER ZICHTBAAR BEELD is.
Met die cultuur sluit het HERKENNEN VAN HET BEELD ŕf:
het IS ER nu, want het is helder ZICHTBAAR - verder kan dit niet gaan. Dit
betekent dat er vanaf dit moment aan WERKELIJKE MENSELIJKE BEGRIPPEN niets meer
opgeleverd kŕn worden; het betekent dat de mens ER
IS. Hij kan nu voortaan “IK” zeggen.
Maar hij WEET NOG LANG NIET HOE HET ZIT; hij weet niet wat hij zegt als hij
“IK” zegt en hij weet niet hoe het zit met datgene dat hij in zichzelf ziet.
Hij wordt nu niet MEER HELDER, maar hij gaat wčl
UITZOEKEN HOE HET ZIT met het beeld in hemzelf.
Dit
beeld is de SUBJECTIEVE werkelijkheid, maar het is te begrijpen dat het
UITZOEKEN zich óók - en steeds méér - richt op de OBJECTIEVE werkelijkheid. Het
uitzoeken hoe-het-zit houdt in de ANALYSE van het beeld. Voorlopig is het voor
de mensen nog steeds HET BEELD dat geanalyseerd wordt; zij richten zich dus nog
steeds op HET BEWUSTZIJN. Hierop hebben wij al bij herhaling gewezen als wij
over de OUDERWETSE (west-europese) mens spraken.
Hoewel derhalve het beeld steeds meer VERSNIPPERD wordt, blijft toch HET
VERBAND min of meer bestaan. Dit is echter geheel voorbij als het beeld
geanalyseerd IS; dan zijn er nog slechts de SNIPPERS overgebleven en het beeld
is wčg.
Omdat de mens evenwel toch is die hij is gaat hij nu over tot het CONSTRUEREN
van een nieuw beeld. Hij gaat zijn versnipperde werkelijkheid ORGANISEREN en
daarmee vindt hij tenslotte de čchte werkelijkheid
weer terug. Alleen verschilt hij nu in zoverre van de vroegere mens dat HIJ
WEET WAT HIJ ZIET. En nu kan hij ER DOORHEEN KIJKEN; het beeld is nu
DOORZICHTIG geworden. Dat betekent dat hij niet meer PLAT TEGEN DE BUITENKANT
AANKIJKT, maar dat hij het “inwendige” kent en daarmee weet “wat achter de
dingen is”.
Verder dan zó kan het niet gaan; de mens is nu werkelijk VOLWASSEN.
Enige feiten uit de geschiedenis
Het is opvallend dat de GROTE BEGRIPPEN, waarover wij spraken, allemaal voor de
dag gekomen zijn in de tijd van de GRIEKSE CULTUUR en van HET EVANGELIE. De
begrippen VOLMAAKTHEID en LIEFDE en de verhoudingen VORM en SCHOONHEID komen in
die dagen ZELFBEWUST tot uiting in de mensen. Men denke aan de BERGREDE in het
evangelie en aan de AFRODITE van de Grieken. In de vóórgaande culturen zien we
herhaaldelijk een DROOM van die begrippen en verhoudingen, maar čcht GESTELD voor de LEVENDE MENS zijn ze nimmer. We zien
die culturen van de OUDHEID langzaam naar de GROTE BEGRIPPEN toewerken.
De Griekse APOLLO bijvoorbeeld is het begrip GEEST, en dat is HELDERHEID. Die
helderheid DOORDRINGT het bestaande (analyse) en DOODT het (de dodelijke pijl
van Apollo). Bij de Griekse mens dus een duidelijk inzicht in de situatie. En
dan voorzover er HET BEGIN VAN DE ANALYSE is.
Tijdens de ANALYSE kunnen er geen NIEUWE begrippen voor de dag komen, want het
beeld was al VOLMAAKT. De intellectuele geschiedenis van west-europa
wijst uit dat dit ook niet gebeurd is. Nieuwe GROOTHEDEN en nieuwe VERHOUDINGEN
zijn ontdekt, maar geen nieuwe BEGRIPPEN. Er is nimmer uitgedacht boven de
LIEFDE en boven de VOLMAAKTHEID - kortom: boven het EVANGELIE. En er is geen
VORM boven de AFRODITE uitgebeeld (wat niet wil zeggen dat het KUNSTWERK niet nňg mooier gemaakt kan worden). De GRIEKS-EVANGELISCHE
CULTUUR is dus de mens die HET BEELD HERKEND HEEFT.
Dit betekent dat hij nu ook de OBJECTIEVE WERKELIJKHEID herkend heeft; met die
werkelijkheid gaat hij zich nu bezig houden en hij doet dat als “IK”. Daarbij
is het dus het HELDERE dat de werkelijkheid gaat doordringen. Die gedachte is
dan ook in het CHRISTENDOM naar voren gekomen. Het OERCHRISTENDOM is daarom
CULTUUR, maar de UITWERKING daarvan is dat niet. Want die uitwerking is
ANALYTISCH; wat wij later leren kennen als de THEOLOGIE wordt steeds meer een
ONZINNIGE aangelegenheid. Maar de vroege christelijke denkers kwamen niet met
onzin. De lijn van dŕt denken gaat meer en meer
ONDERGRONDS en het analytische wordt de maat. De maat wordt de THEOLOGIE, maar
de werkelijke DOORWERKING loopt via de MYSTIEK uit in de FILOSOFIE - vooral
HEGEL. Deze laatste kon dan ook redelijk en helder denken over het christendom,
en ook over het evangelie. En ook had Hegel in de gaten dat de MODERNE MENS
geen beeld meer voor ogen kan staan. Die mens kan niet weten HOE HET ZIT, hij
is van zichzelf VERVREEMD. Voor dat het echter zóver is levert west-europa een aantal denkers van zeer groot formaat op.
Want dan is de analyse al wel zover gevorderd dat er van een DIEP INZICHT te
spreken is, terwijl het BEELD nog niet verloren is gegaan. Het stervende oude europa, aan het eind van de vorige eeuw, levert een groot
aantal mensen met een VISIE
op: de Duitse filosofen waaronder Hegel en Kant, de grote componisten Bach,
Mozart, Beethoven, Schubert en Brahms, grote cultuurdenkers en dichters als
Goethe. En niet te vergeten de denkers over de toekomstige maatschappij : Karl
Marx, Proudhon en andere anarchisten, Schrijvers als de rus Dostojewski en de
fransman Stendhal, enzovoort.
Als het MODERNE dóórgezet is, vervalt het beeld, en dus vervalt de VISIE; in de plaats komt
TECHNISCHE DIEPGANG: včr doordringen in de MATERIE.
Bladwijzers:
Visie; zie: A
, B , C , D , E,
F , G
, H , I ,
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 42.
Het helder-worden in de mens
Het HELDER-WORDEN in de mens gaat niet door zolang de mensheid leeft op de planeet.
Het proces van de VERHELDERING gaat door tot en met de GRIEKS-EVANGELISCHE
MENS, en dat wil zeggen dat het tot en met die mens STEEDS MEER HELDER wordt in
de mens. Maar als het eenmaal helder geworden is, dŕn
gaat het niet verder, want HELDER IS HELDER.
We moeten dus opletten niet de gebruikelijke vergissing te begaan om te denken
dat het met de verheldering alsmaar door gaat. De verheldering is nodig om de
werkelijkheid te kunnen ANALYSEREN. Zodat mčt het
optreden van de grieks-evangelische mens enerzijds de
helderheid-in-de-mens VOLLEDIG is, terwijl anderzijds een begin gemaakt wordt
met het DOORDRINGEN IN DE WERKELIJKHEID, de ANALYSE. Langs de weg van de
analyse wordt de werkelijkheid voor de mens DOORZICHTIG; hij leert de
werkelijkheid BINNEN DE UITERLIJKE VERSCHIJNING kennen, of, zoals men vaak
zegt: “de werkelijkheid ŕchter de dingen”.
Er is dus eerst het LICHT WORDEN, en dŕn is er het
DOORLICHTEN. Als deze beide perioden voor de mensen achter de rug zijn is de
werkelijkheid voor de mens geheel en al LICHT geworden. De mensen zijn dan
VOLWASSEN.
De volgende onderscheidingen zijn in het totale proces te maken:
a) de vóór-culturele periode. In die
periode is de innerlijke DUISTERNIS het kenmerkende van de mensen. Er is in die
periode nog géén CULTUUR, maar dat wil niet zeggen dat die mensen CULTUURLOOS
zijn. De mensen zčlf vertonen natuurlijk allerlei dat
BOVEN HET NAAKTE BESTAAN UITGAAT, en dat daarom cultuur is. Maar zo’n mensheid
als geheel is nog niet door een cultuur gekenmerkt: er is nog geen STAAT, geen
RECHT, geen BESTUUR, enzovoort. Bovendien is er nog geen RELIGIE.
b) de cultuur-vormende
periode. Tijdens die periode vormt zich in de mens het BEELD van de
werkelijkheid. Dit betekent dat het langzaam ZICHTBAAR wordt. Er worden
BEPAALDE NUANCES van het beeld zichtbaar, het beeld wordt HERKEND. Wat voor de
dag komt zijn MENSELIJKE BEGRIPPEN, die BEELDEND door de mensen worden
uitgedrukt: beeldhouwwerken, mythen, gelijkenissen, verhalen, religies.
c) de cultuur periode. Het
beeld is nu HELDER, de mens is CULTUUR. Hij herkent nu zichzelf, hetgeen
treffend tot uitdrukking komt in de uitspraak van PILATUS, de ROMEIN (de
beginnende analytische mens): “ZIE DE MENS”.
Alle grote begrippen komen nu voor de dag, en ook twee VERHOUDINGEN.
d) de analytische periode.
Dat is natuurlijk WEST-EUROPA. Het beeld wordt uiteengelegd totdat er slechts
ONDERDELEN resten.
e) de organisatorische
periode. De MODERNE MENS organiseert zichzelf als die hoeveelheid ONDERDELEN
totdat vanzelf het beeld weer terugkomt.
f) de organische periode.
Het weergekeerde beeld blijkt een LEVENDE AANGELEGENHEID te zijn. De mens is
werkelijk BIJ ZICHZELF terechtgekomen.
Wij
hebben dit proces nog eens doorgenomen om člk
misverstand inzake de verheldering uit te sluiten. Mčt
de GRIEKS-EVANGELISCHE MENS is als het ware de BARRIČRE, die het de mensen
onmogelijk maakte de werkelijkheid te doorzien, opgeheven. De weg voor het
KENNEN ligt vrij en dat betekent dat het nu allemaal MENS kan worden.
De Grieks-Evangelische begrippen en verhoudingen
Op het moment dat het BEELD helder is geworden en er nog geen “scheuring” in
dat beeld is ontstaan door de analyse, op dŕt moment
komen de mensen met een aantal BEGRIPPEN en met een aantal VERHOUDINGEN.
Die begrippen vinden wij, globaal gesproken, terug in de EVANGELIËN. Zij zijn
eigenlijk géén resultaat van DENKEN (er is nog geen analyse…!). Zij komen voor de dag in de GNOSTIEK, en dat betekent dat het
hier over WETEN gaat. Dat weten ontwikkelt zich door ZELFINKEER, door het
SCHOUWEN IN JEZELF. Daar is het BEELD te zien, en als dat te zien is is de WERKELIJKHEID zčlf te zien.
Het gnostische weten is een ZEKER WETEN - iets wat voor de moderne mensen
onaanvaardbaar is… Onaanvaardbaar
omdat het allemaal SUBJECTIVITEIT is, het is dan “dus” ONWAAR.
Van
de GROTE BEGRIPPEN, zoals die in de GNOSTIEK voor de dag zijn gekomen hebben
wij de belangrijkste genoemd. Een goede samenvatting van die zaak vinden wij in
de BERGREDE.
Behalve de BEGRIPPEN evenwel komen er nog enkele VERHOUDINGEN onmiddellijk voor
de dag als het BEELD zichtbaar is. De meeste verhoudingen, die wij kennen, zijn
via de ANALYSE voor de dag gekomen. Maar enkele verhoudingen zijn aan het beeld
ONMIDDELLIJK, d.w.z. zňnder analyse, te zien. Die
verhoudingen zijn al door ons genoemd: VORM en SCHOONHEID. Zij hebben niet
alleen geen ANALYSE van node, maar zij VERDRAGEN de analyse zelfs niet. Zoals
een kunstwerk de analyse ook niet verdraagt.
De verhoudingen VORM EN SCHOONHEID zijn in de GRIEKSE CULTUUR tot uiting
gekomen, en wel in het beeld van de AFRODITE. Zij is het BEELD VAN DE
WERKELIJKHEID, bezien naar de verhoudingen VORM EN SCHOONHEID. Omdat het beeld
van de werkelijkheid een ALGEMEEN BEELD is, en niet een AFBEELDING van dit of
dat, komt er aan de AFRODITE niets SPECIAALS naar voren. Zij verricht geen
handeling en ook vertoont zij geen speciale gemoedsgesteldheid. En dit is de
werkelijkheid naar haar WAARHEID: zij gaat in geen bepaaldheid op en er is dus
ook geen bepaaldheid die er uitspringt. Ook bestaat er voor die werkelijkheid zčlf GEEN GEBEUREN, zij is EEUWIG IN ZICHZELF RUSTEND.
Als straks de mensheid VOLWASSEN zal zijn komt het beeld van de VROUW weer
terug; zij zal dan geen AFRODITE meer genoemd worden omdat de zaak dan niet
meer GODDELIJK is voor de mensen. Bovendien is de vrouw dan DOORLICHT: zij
heeft dan een CONCRETE INHOUD die LICHT geworden is. Het HELDERE INHOUDSLOZE
van de Afrodite is dan verdwenen en er komt een
VERSTILDE INHOUD. Het beeld van dit vrouwelijke, dat ALLES ACHTER DE RUG HEEFT
en waarvoor het RUMOER VAN DE WERELD verstild is, dŕt
beeld is - kunstzinnig gesproken - de LAATSTE OPGAVE. Deze opgave gaat qua
INHOUD boven die van de oude Grieken uit, maar qua VORM EN SCHOONHEID gaat hij
er niet boven uit: het is DEZELFDE OPGAVE.
Vorm en schoonheid
De verhouding SCHOONHEID is als volgt te omschrijven: de éne verhouding gaat
over in de ŕndere verhouding. Was dit OVERGAAN er
niet, dan zou ergens de zaak ophouden, er zou een AFSLUITING zijn. Er zou dan
IETS ANDERS bestaan en dat betekent dat er iets zou zijn dat ER UIT SPRINGT.
Het OVERGAAN van de ENE in de ANDERE verhouding houdt wčl
in dat beide verhoudingen ER ZIJN. Van een ontkenning is hier derhalve geen
sprake.
Behalve het IN ELKAAR OVERGAAN van de verhoudingen is er ook nog de onderlinge
RANGSCHIKKING van de verhoudingen. Dit is de verhouding VORM en deze verhouding
geldt als voor de zaak TRILLING geldt. Anders gezegd: de RANGSCHIKKING is VORM
als de zaak TRILLING is. Dit houdt in dat de zaak ER IS ALSOF HIJ ER NIET IS.
Wij weten dat dit het kenmerkende van een kunstwerk is, dat het zich als
MATERIE (de verf, de steen, het brons, de toon in de muziek, enz.) als het ware
OPHEFT en dan GEEN MATERIE is. De materie laat zich gelden alsof hij géén
materie is. Het beroemde “uit de verf komen”.
Het beeld IN DE MENS ZELF, het beeld van de werkelijkheid, is óók de verhouding
VORM. Dat beeld is immers ook in TRILLING. Dat beeld is VORM EN SCHOONHEID,
zoals wij al eerder beklemtoond hebben. De trilling die voor dŕt beeld geldt is ABSOLUUT; de trilling die voor alle
andere verschijnselen geldt is niet absoluut. Die verschijnselen doen zich dan
ook voor als NIET TRILLEND. Dus: wat ONMIDDELLIJK opvalt aan het beeld IN
ONSZELF is OVERGANG en TRILLING, en daarmee samenhangend is dit ook de norm
voor de kwaliteit van een kunstwerk.
De
meeste mensen denken dat de KWALITEIT van een kunstwerk bepaald wordt door de
VOORSTELLING. Als die ons op de een of andere manier iets zegt is het kunstwerk
voor ons “mooi”. Maar de werkelijke norm is de OVERGANG en de TRILLING, dŕt kenmerkt de grote meester. De kwaliteit van de
voorstelling, het THEMA dat gesteld wordt, wijst wčl
op INZICHT in de werkelijkheid, maar nog lang niet op MEESTERSCHAP. Ten tijde
van de Griekse kunst maakten ŕlle zichzelf
respecterende beeldhouwers beelden van Afrodite. Uit
de voorstelling bleek het INZICHT van die mensen. Slechts enkelen waren
meesters: dat blijkt uit de verhoudingen OVERGANG en TRILLING. De voorstelling
is te LEREN, maar de materie laten gelden als GEEN MATERIE is niet te leren
omdat het een bepaalde PSYCHISCHE gesteldheid is in ENKELINGEN.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 43.
Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E ; Heilige geest
zie: 04 , 21 , 40B
, 43
,
Over de evangelische begrippen
Voor het denken van de OUDHEID betekende het vrouwelijke niet het NATUURLIJKE
in engere zin, zoals wij in west-europa het
vrouwelijke gezien hebben, maar het betekende HET GEHEEL. Dat was de
werkelijkheid zčlf, inclusief het BEGIN en het EINDE.
Het GRONDELOZE BEGIN is dus binnen dit geheel gedacht, en ook het HELDERE
EINDE. Het vrouwelijke, dat het GEHEEL vertegenwoordigt heeft dus behalve de
werkelijkheid van de BESTAANDE VERSCHIJNSELEN ook het grondeloze lichte en het
heldere in zich.
Vooral wat betreft de HELDERHEID zijn wij geneigd die werkelijkheid BOVEN ons
te denken. Daardoor veronderstellen wij dat de helderheid ook BOVEN HET GEHEEL,
dat het vrouwelijke is, uitgaat. Maar deze gedachte is onjuist: de HELDERHEID
gaat wčl boven de concrete VERSCHIJNSELEN uit, maar
hij blijft BINNEN HET GEHEEL. In West-Europa echter is de helderheid OP
ZICHZELF gesteld en hij is genoemd het begrip GOD of het begrip GEEST. Als we
de zaak zó bekijken is de geest niet BINNEN het geheel, en het geheel krijgt
dan automatisch een betekenis die samenvalt met het begrip NATUUR. Dat houdt
dan iets LAGERS in, zodat het ons dŕn niet behoeft te
verwonderen dat de vrouw en het vrouwelijke in West-Europa niet zo hoog
aangeslagen werden.
Als de helderheid niet OP ZICHZELF gedacht wordt, maar begrepen wordt als de
GRENS waartoe de werkelijkheid komt, dŕn valt hij
BINNEN HET GEHEEL. Hij is er dan de INHOUD van. Dit betekent dan voor het
begrip TOTAAL, dat het mannelijke als inhoud van het vrouwelijke is, dat het
niet alleen maar de CONCRETE verschijnselen omhelst, maar óók de helderheid.
Het mannelijke vertegenwoordigt derhalve zowel de DINGEN als de HELDERHEID. Dit
zou ook niet ŕnders kunnen:
hoe zou het mannelijke anders ANALYTISCH kunnen zijn?
Dat dit laatste overeenkomt met het besef aan het einde van de OUDHEID, blijkt
uit de EVANGELISCHE BEGRIPPEN. De MAAGD brengt haar INHOUD te voorschijn; die
inhoud is HET MANNELIJKE KIND. Dat is een kind van de helderheid čn van de dingen TEGELIJK - het is DE ZOON VAN DE MENS. Deze ZOON is verwekt
door de HEILIGE GEEST
(het begrip HELDERHEID) en die geest is inhoud van de maagd. Hij WOONT IN HAAR,
wat ook blijkt uit het feit dat de vrouw MAAGD is. Want die geest behoefde niet
VAN BUITENAF in haar te komen. Maar er is
voor de maagd nňg een TOEKOMSTIGE INHOUD,
en dat is DE WERELDBOUWER. Als de WERKER AAN DE DINGEN klaar zal zijn met zijn
arbeid, zodat hij de dingen TERECHTGEBRACHT heeft, is ook hij inhoud van het
vrouwelijke. We zien dus het samengaan van de werkelijkheid van de dingen en
van de geest, beide als INHOUD VAN DE VROUW, en het KIND is diezelfde inhoud,
maar dan GEOPENBAARD.
Dat kind zčlf stamt uit genoemde twee werkelijkheden,
maar zčlf ONTKENT hij beide werkelijkheden. Hij
behoort noch bij de GEEST, noch bij de DINGEN, van beide neemt hij telkens
uitdrukkelijk afstand.
Dat vrouwelijke zčlf (de maagd) vertegenwoordigt het
GEHEEL. Maar eigenlijk vertegenwoordigt zij daarmee NIET IETS. Het komt er op
neer dat het bij haar over een KWALITEIT gaat: het geheel van de werkelijkheid
WAAR NIETS UIT SPRINGT. Het begrip TOTAAL, dat voor de man geldt, is in feite
een CONCREET begrip, terwijl HET GEHEEL een ABSTRACTIE is. Het is in dit
verband wel aardig om vast te stellen dat “de abstracte” (daarvoor hielden wij
steeds de man…) een CONCRETE blijkt
te zijn, terwijl de ogenschijnlijk “concrete”, de vrouw, een werkelijk
ABSTRACTE is. Ook deze gedachte is in de Grieks-Evangelische tijd essentieel
geweest: AFRODITE ademt duidelijk de sfeer van het abstracte, terwijl dit
vooral duidelijk tot uiting komt aan het dichten en denken van de dichteres
SAPPHO. Het vrouwelijke, dat in haar ZICHZELF bezingt kent zichzelf als het
ONGRIJPBARE. Ongrijpbaar omdat het enerzijds GRONDELOOS is (zonder oorsprong)
en anderzijds omdat het HELDER is (zonder vastheid). Wij moeten er dus goed op
letten dat er een onderscheid is tussen het begrip HET GEHEEL en het begrip
HELDERHEID, en ook dat dit laatste niet gedacht kan worden BOVEN HET GEHEEL
UITGAANDE. In het WERKELIJKE CHRISTENDOM gaat de GEEST dan ook niet boven het
geheel uit; in de christelijke GODSDIENST echter wčl.
Het
MANNELIJKE is de werkelijkheid van de DINGEN, en tegelijk van het LICHT, en
deze twee grootheden zijn niet van elkaar te scheiden. Daarom is het onjuist
het mannelijke “het donkere” te noemen. Al houdt het zich nog zo toegespitst
met de dingen bezig, zoals wij in de WEST-EUROPESE cultuur gezien hebben, dan
nog geschiedt dit VANUIT DE HELDERHEID. Er is bijgevolg IN dit donkere altijd
de factor LICHT. En daarom is het donkere nooit zňnder
het begrip LEVEN.
Een ŕndere vraag is of wij dit leven WERKELIJK LEVEN
zouden kunnen noemen; maar dan moet het antwoord NEEN luiden omdat wij in dit
geval met een EENZIJDIGHEID te doen hebben. Werkelijk leven geldt voor het
mannelijke als het zich LEVEND BINNEN HET VROUWELIJKE weet. Zodat dus
uiteindelijk ŕlles vrouwelijk is.
De
GNOSTISCHE GESCHRIFTEN, die wij kennen als de EVANGELIËN, hebben voor de west-europese en moderne mensen een GELOOFSINHOUD gekregen.
Dit maakt het vrijwel onmogelijk er over te spreken zonder bij de mensen een
sfeer van godsdienstigheid op te roepen. Dat is erg jammer, juist omdat deze
geschriften getuigen van een GLASHELDER INZICHT in de werkelijkheid, een
inzicht dat er kŕn zijn omdat HET BEELD HELDER IS
voor de mensen uit die tijd. Als wij dit moment in de cultuurgeschiedenis niet
begrijpen, en dus niet inzien dat dit beeld niets anders dan de WAARHEID kŕn zijn, dan moeten wij er welhaast GELOVIG in gaan staan.
Want wij voelen vaak die waarheid wel aan en kunnen ons dan niet indenken dat
die door betrekkelijk GEWONE MENSEN in zichzelf gezien kon worden. Begrijpen
wij echter dat het beeld VOLKOMEN HELDER was - en is - dan is het duidelijk dat
het ook GEZIEN kan worden.
Datgene dat wčrkelijk gezien wordt is ONMISKENBAAR;
het BEDRIEGLIJKE dat WIJ ervaren aan dergelijke dingen komt voort uit het feit
dat wij niet kunnen ZIEN ZONDER TE ANALYSEREN. Op grond van dit laatste blijkt
dat het ANDERS IN ELKAAR ZIT DAN HET ER UITZIET. De GNOSTICUS, de ZIENER, echter houdt het
op het beeld zčlf en hij vraagt zich niet af hoe het
in elkaar zit. Hij VERKLAART het beeld dan ook niet: HIJ BESCHRIJFT HET. Zo’n
beschrijving wordt meer of minder HELDER, afhankelijk van de AANLEG van de
verteller, maar het BEELD waarover hij spreekt is VOLKOMEN HELDER. Was de
periode van de evangelische mens een FASE in een proces van TOENEMENDE
HELDERHEID, dŕn zou het beeld noodzakelijk min of
meer DOF moeten zijn. En dan zouden wij, die véél later leven, met een méér
helder beeld voor de dag moeten komen. Maar wij doen dat niet; wij zien
nauwelijks een beeld, en ŕls wij het af en toe toch
zien, dan VERTROUWEN wij het niet - wij spreken dan van SUBJECTIVITEIT die voor
ons geen garantie voor de waarheid biedt. Dit alles bij elkaar, gevoegd bij het
feit dat voor de ANALYTISCHE MENS de helderheid BOVEN HET BESTAANDE UITGAAT, is
er de reden van dat de evangelische geschriften van god gekomen MOETEN zijn.
Een mens kan zoiets volgens de analytische mensen niet bedenken. En dat klopt,
want het is ook niet BEDACHT, het is GEZIEN.
Wie zou in die tijd BEDACHT kůnnen hebben dat de
WERELDBOUWER eerst het BOUWEN achter de rug moet hebben om de GELIEFDE van de
vrouw te kunnen zijn? Eerst in ňnze tijd gelukt het
de FILOSOFIE om dŕt te BEDENKEN. Maar destijds kwam
er geen DENKEN aan te pas. Het KIND VAN DE MAAGD is getekend als een LEVENDE
ONTKENNING, niet alleen van de DINGEN, maar ook en vooral van de HELDERHEID.
Als wij dan bedenken dat deze gedachte van de ONTKENNING nog vandaag de dag bij
de mensen grote weerstand en zelfs WEERZIN opwekt, dan wordt het ons misschien
duidelijk wat het IN ZICHZELF SCHOUWEN vermag. En bovendien blijkt steeds meer
dat het door de gnostici getekende beeld de WAARHEID geeft wat betreft het ZIJN
van de mens.
Het kernpunt inzake het ZIJN van de mens is het feit dat hij, omdat hij als
KOSMISCH PROCES aan het einde gekomen is, een GRENSGEVAL is. Hij is de niet
aanwijsbare GRENS tussen de DONKERE en de HELDERE werkelijkheid. Deze
werkelijkheden vormen de BASIS van het menselijke ZIJN, maar dat menselijke
ZIJN zčlf is de ONTKENNING van die twee
werkelijkheden. Dit wil zeggen dat de mens NOCH BIJ HET DONKERE, NOCH BIJ HET
HELDERE THUISHOORT, zodat er voor hem geen KEUZE mag bestaan als het er om gaat
welke kant hij uit zal gaan. Doordat er geen keuze is, is er ook geen MOETEN.
De mens moet helemaal niet “bij de helderheid, of bij god, terechtkomen” en er
bestaan voor hem geen MORELE VERPLICHTINGEN. Als wij het DAGELIJKSE LEVEN
bekijken zien wij ook wel dat dit klopt, maar allemaal DENKEN wij de
VERPLICHTING te hebben HELDER te zijn en wij menen daarnaar steeds te streven.
Wat wij in feite doen is ONTKENNEN…
Naar
bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E ; Heilige geest zie: 04
, 21 , 40B , 43
,
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No. 44.
De levende mens als ontkenning
Door de hele menselijke ontwikkeling heen loopt de rode draad van het DUALISME;
het inzicht dat de mens in zijn leven te maken heeft met twee grootheden. Daar
is enerzijds datgene dat wij DE NATUUR plegen te noemen, de wereld van de
VERSCHIJNSELEN, de DINGEN, en anderzijds is er de GODDELIJKE werkelijkheid, de
werkelijkheid als HELDERHEID of al GEEST. Deze laatste werkelijkheid is dan HET
WARE; daar moet de mens zien terecht te komen, maar die opgave is niet zo
gemakkelijk. Hij vooronderstelt een VERZAKEN van de DINGEN en ook het VERZAKEN
VAN ZICHZELF…
Dat DUALISME is de basis van de West-Europese cultuur. Het mag dan ook geen
verwondering wekken dat juist die cultuur het toonbeeld is van een eindeloos
GETOB, van een niet op te heffen SCHULDGEVOEL. Als wij de geschiedenis van de west-europese mensheid overzien dŕn
treft ons de PERVERSITEIT van die zaak; het sombere gedoe zonder ZON en de
nimmer aflatende ONVREDE met het eigen leven. Wij zien mensen die zichzelf
GESELEN omdat ze zichzelf schuldig achten, omdat ze vinden dat ze nog steeds
niet volgens de helderheid (god) kunnen en willen leven, en wij zien anderen
die zich opwerpen als DIENAREN VAN HET HELDERE en die van daaruit de mensen
tiranniseren door op die schuldgevoelens te speculeren. Als globaal beeld zien
wij de AFKEER VAN HET ZONNIGE en de neiging tot sombere ZWAARWICHTIGHEID en het
ŕfwijzen van SEXUALITEIT en NATUURLIJKHEID en
VROUWELIJKHEID. Kortom: het beeld van een mensheid die OMGEKEERD is en die op
grond daarvan VERWARD is.
Aan het eind van ieders leven was daar dan ook nog HET OORDEEL, want het stond
niet voor ieder mens vast dat hij na zijn sterven - hoewel dan toch het
LICHAMELIJKE afgedaan had - inderdaad bij de HELDERHEID, de laatste
mogelijkheid van de werkelijkheid, zou terechtkomen. En zo is het dan de vraag
voor de mens of achteraf blijken zal dat zijn leven zin heeft gehad. Alsof het
gaat over iets minderwaardigs, zó heeft de mens zichzelf bekeken, en hij gaf
tegelijk blijk van een grote HOOGMOED voorzover hij
zich besefte als behorend bij god. Voor deze mens sprak het dan ook vanzelf dat
er waren HEREN EN KNECHTEN en dat er het streven was ook een HEER te worden.
MENSELIJK gesproken zijn dit allemaal PERVERSITEITEN en die golden niet alleen
voor het ouderwetse europa, maar OOK VOOR DE MODERNE
MENSEN. Het misleidende van de MODERNE MENS is echter dat hij de perversiteit
REDELIJK weet te brengen; hij weet de zaak te doordenken en in een voor hem
aanvaardbare slagorde te krijgen. Daardoor LIJKT het nu géén perversiteit meer
te zijn, maar in feite is dat natuurlijk wčl het
geval.
De perversiteit van de ANALYTISCHE (Europese) en van de WETENSCHAPPELIJKE
(=moderne) mens wordt dus niet veroorzaakt door een mogelijke SLECHTHEID van de
mens, maar JUIST DOOR ZIJN INZICHT TOT IETS HOGERS TE BEHOREN. Was dat hogere
vroeger GOD, thans is het meer de REDELIJKHEID; in beide gevallen echter levert
het een OMGEKEERDE MENS op.
Deze
OMKERING heft zichzelf op als de mens straks tot de ontdekking komt dat hij ALS
LEVEND MENS de ONTKENNING is van BEIDE werkelijkheden: zowel van de
werkelijkheid als de DINGEN (de donkere werkelijkheid) als de werkelijkheid
VOORBIJ DE DINGEN (de heldere werkelijkheid), zowel van NATUUR als GEEST… En die ontkenning houdt in het
inzicht NERGENS BIJ TE BEHOREN. Slechts ZICHZELF te kunnen zijn als precies DE
GRENS waartoe de kosmos als proces komt. Op die grens komen twee werkelijkheden
samen, maar die grens zčlf behoort bij geen van
beide. De mens BESTAAT uit twee werkelijkheden TEGELIJK, maar ALS MENS is hij
de ONTKENNING daarvan. Die ontkenning betekent dus niet dat die twee
werkelijkheden voor de mens niet zouden BESTAAN, maar hij betekent dat het ER
BIJ BEHOREN niet voor de mens van kracht is.
Er is dus in feite geen sprake van het zoeken van een EVENWICHT tussen twee
grootheden en dat heeft vanzelfsprekend tot gevolg dat iemand ook niet SCHULDIG
kan zijn. Ook kan er geen OORDEEL zijn want er valt helemaal niets af te wegen.
En
het leven kan geen COMPROMIS zijn tussen GOED EN KWAAD omdat deze grootheden in
feite niet bestaan.
Voor de mens van de OUDHEID, in wie het tot een HELDER BEELD van de
werkelijkheid gekomen was, lagen al deze zaken anders. Voor het BEELD geldt
geen SCHEIDING van helder en donker terwijl het beeld al ONMIDDELLIJK elke
bestaande werkelijkheid ONTKENT - door het feit dat het beeld TRILLING is.
Als de mens van de oudheid zag dat hij in de praktijk BENEDEN het beeld bleef,
dan zag hij dat hij BENEDEN ZICHZELF bleef. Voorzover
hij dan de kwaliteit van zijn praktische leven trachtte op te voeren was hij
bezig ZICHZELF MEER WAAR TE MAKEN, en dat deed hij bijvoorbeeld door de DEUGD
TE BEOEFENEN. Het WILLEN DEUGEN is een kenmerk van de oude mens; het gaat hem
hierbij om ZICHZELF. De nieuwe mens, zowel de Europese als de moderne, gaat het
niet om zichzelf en niet om het willen deugen, maar om HET ERGENS BIJ BEHOREN.
Dit laatste is dus UITWENDIG terwijl het willen deugen een INWENDIGE zaak is.
Bij het UITWENDIGE behoort natuurlijk ook de AFHANKELIJKHEID en daarom behoeft
het ons niet te verbazen dat de beginnende Europeaan, de ROMEIN, al spoedig met
het RECHT kwam aanzetten. Want er moest een EVENWICHT tussen GOED EN KWAAD
gevonden worden en de mens moest zichzelf tegenover de ander BESCHERMD weten.
Het recht, zoals zich dat voor ons ontwikkeld heeft, is dan ook gebaseerd in de
noodzaak tot BESCHERMING en dat kan niets anders dan een COMPROMIS opleveren.
Dit doet aan de POSITIEVE WAARDE van het recht niets ŕf,
maar wij moeten wčl inzien dat de hele zaak tot
voorwaarde heeft dat de mens zichzelf beschouwt als een DUBBELE FIGUUR.
Als
de mens zichzelf kent als de ONTKENNING van beide werkelijkheden, dan is hij
HELDER zonder helder te willen zijn en hij is DONKER zonder donker te willen
zijn. Hij heeft bij geen van beide grootheden BELANG want hij is van geen van
beide AFHANKELIJK. En deze ONAFHANKELIJKHEID en BELANGELOOSHEID loopt door het
gehele leven van zo’n mens heen. Het FUNCTIONEREN, waarover wij al gesproken
hebben, kan nu werkelijk tot zijn recht komen. Door het NERGENS AAN GEBONDEN
ZIJN van de mens als ontkenning is de BEWEEGLIJKHEID nu niet meer belemmerd,
zodat alles VANZELFSPREKEND zijn gang kan gaan.
In een dergelijke situatie komt alles waarmee een mens zich bezig houdt
terecht, terwijl die mens toch tevens volkomen VRIJ is. Voor ons betekent het
VRIJ-ZIJN gewoonlijk dat wij de AFHANKELIJKHEID, de BETREKKING, ňpheffen, zodat ons VRIJ-ZIJN in feite een LOS-ZIJN-VAN
betekent. De betrekking is dan NEGATIEF GESTELD. Hiermede echter verstoren wij
de wčrkelijke verhouding; de betrekking is niet OP TE
HEFFEN, hij is slechts te ONTKENNEN. Dat vooronderstelt de AANWEZIGHEID er van
terwijl tegelijk ontkend wordt dat de mens daarin OPGAAT, daarbij behoort. Dan
weet een mens dat hij van ALLES en van IEDEREEN afhankelijk is terwijl hij
tegelijk en wezenlijk niet in die afhankelijkheid ňpgaat.
Het ontkend aanwezig zijn van elke werkelijkheid is ook te bezien als het
ABSTRACT-ZIJN van člke werkelijkheid. Dit
abstract-zijn is het wezenlijke van het VROUWELIJKE, maar dit is niet hetzelfde
als de ABSTRACTE INHOUD van het vrouwelijke.
De inhoud van het vrouwelijke is immers het MANNELIJKE, en dŕt
is tegelijk het DONKERE en het HELDERE. Dat is het begrip TOTAAL. Neem ik dit
begrip VANUIT DE HELDERHEID, die ten opzichte van het donkere HET LAATSTE is, dŕn verschijnt het totaal als een ABSTRACTIE. Het is dan
DOORDRONGEN VAN LICHT, het is TERUGGEBRACHT TOT NIETIGHEID. Dit tot zijn WEZEN
teruggebracht BESTAAN is de inhoud van het vrouwelijke; het is de abstractie in
de zin van ESSENTIE. Het werkelijk MENSELIJKE, dat als BEELD van de
werkelijkheid in onszelf ligt, is het vrouwelijke, en dŕt
IS ook abstractie. In de dichteres SAPPHO ziet het vrouwelijke ZICHZELF dan ook
als abstractie, d.w.z. als ONTKENNING van člke
BESTAANDE WERKELIJKHEID. Het vrouwelijke heeft dan NERGENS MEE TE MAKEN, het is
van ŕlles AFGETROKKEN - dat is dan ook de wezenlijke
betekenis van het begrip abstractie. Dit vrouwelijke heeft ook niet met de
eigen INHOUD te maken; Sappho richt haar “liefde’ dan ook niet dáárop. Reden
waarom wij haar LESBISCH noemen: zij richt zich op ZICHZELF ALS ABSTRACTIE.
Hieruit blijkt dat de door ons bedoelde ONTKENNING aan het eind van de OUDHEID
voor de dag kwam; hij was een direct gevolg van het HELDER-ZIJN van het BEELD
in de mens.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 45
Hoger en Lager
Als wij de mens beschouwen, niet naar de ONTKENNING die hij is, maar naar
datgene waaruit hij BESTAAT, dan kunnen wij ons afvragen welke verhouding er is
tussen de werkelijkheid DONKER en de werkelijkheid HELDER. Deze verhouding is
niet zo moeilijk te vinden al wij ons indenken dat de helderheid de
werkelijkheid als SAMENGAAN is. Dit samengaan ontstaat als LAATSTE MOGELIJKHEID
van de beweeglijke verhouding tussen de EENHEDEN waaruit de werkelijkheid
opgebouwd is. Een mogelijkheid die verder gaat dan het SAMENGAAN qua
beweeglijkheid is er voor de eenheden niet. Wij kunnen dus zeggen dat de
werkelijkheid in laatste instantie SAMENGAAN oftewel HELDERHEID is. Die heldere
situatie gaat boven het donkere uit; hij volgt er op als HOOGTEPUNT.
Indachtig het bovenstaande is het geen wonder dat de mens, die zichzelf beziet
naar datgene waaruit hij BESTAAT, als vanzelfsprekend gericht is op de
helderheid, die dan voor hem HET HOOGSTE is. Hij is dan vanzelfsprekend GELOVIG
en bovendien bestaat er voor hem het begrip HEER EN KNECHT, terwijl hij zijn
leven lang SCHULDIG blijft omdat hij de werkelijke absolute helderheid niet
heeft kunnen waarmaken. Hij MOET zichzelf als een MISLUKKING zien.
Ook als de mensen straks zover komen dat zij het heldere niet meer inderdaad
BOVEN ZICHZELF zien, maar als de LAATSTE MOGELIJKHEID in zichzelf, is deze
laatste mogelijkheid toch ook weer de HOOGSTE mogelijkheid, en daarmee is noch
de GELOVIGHEID, noch het DUALISME opgeheven. Zelfs moeten wij dŕn vaststellen dat het voor de mens nňg
moeilijker is geworden zonder SCHULD te leven, omdat aan een werkelijkheid IN
ZICHZELF al helemaal niet meer te ontkomen valt. God was bij gelegenheid nog te
ontlopen, maar van JEZELF kom je niet ŕf… Omdat de helderheid inderdaad DE
LAATSTE MOGELIJKHEID is kunnen de mensen hun gelovigheid nooit kwijt raken door
GOD AF TE ZWEREN, of de helderheid OP ZICHZELF te ontkennen. De gelovigheid
verdwijnt als de mens POSITIEF ontdekt dat hij ONTKENNING VAN ELKE
WERKELIJKHEID is. Dat hij als zodanig ER IS, dat hij als zodanig BESTAAT.
De begrippen nuance en detail
Vanaf het moment dat de mens het BEELD van de werkelijkheid HELDER in zichzelf
ziet gaat hij zich richten op de STRUCTUUR van dat beeld. Hij gaat onderzoeken
HOE HET ZIT met dat beeld - hij begint met de ANALYSE. Er zijn hieraan twee
dingen voorondersteld: ten eerste de aanwezigheid van het beeld dat zal worden
geanalyseerd, en ten tweede een UITGANGSPUNT van waaruit dat proces kan
plaatshebben. Het beeld in de mens is NIET VANUIT ZICHZELF helder geworden; met
het beeld zčlf is niets gebeurd, want daarmee kŕn niets gebeuren: het is het BEELD VAN DE WERKELIJKHEID.
De werkelijkheid verandert niet. Het beeld is helder geworden VANUIT DE
HELDERHEID die voor de mens geldt. Tijdens zijn ontwikkeling maakt de mens zich
steeds meer waar als de helderheid die voor hem geldt. En van daaruit wordt het
beeld meer helder zichtbaar. Als het beeld aan het einde van de oudheid helder
zichtbaar is, wordt de mens zich bewust van twee grootheden: het beeld
enerzijds en de helderheid (voor hem DE GEEST) anderzijds. De werkelijkheid is
nu voor de mens TWEELEDIG. En in deze tweeledigheid is voor hem de HELDERHEID
het UITGANGSPUNT van ŕlles.
Vanuit dit uitgangspunt wordt het BEELD door het HELDERE, de GEEST,
dóórdrongen. Dit eerste moment komt in de geschiedenis voor de dag als het
CHRISTENDOM, dat spreekt van het LICHT dat de duisternis DOORSTRAALT. Het is de
gedachte van de ZOON die door de VADER de wereld ingestuurd wordt om de mensen
te redden. Dus: dat wat UITGAAT van de HELDERHEID en dat het DONKERE DOORLICHT
om het daarmee terecht te brengen. Het inzicht van TWEELEDIGHElD
is de AANZET tot de ANALYSE. Zonder dit inzicht komt de mens er niet toe alle
dingen als TWEELEDIG (en dus SPLITSBAAR) te beschouwen. En het uitgangspunt is
hierbij de HELDERHEID, of de GEEST. Daarom is de analyse altijd een
INTELLECTUELE kwestie; het loopt uit in PURE WETENSCHAP.
Het
beeld, dat door de mens gezien wordt, wordt gezien VANUIT DE HELDERHEID, maar
dat betekent nog niet dat daarom die helderheid als MAATGEVEND beschouwd moet
worden. Voor het gros van de mensen is dit wčl het
geval; bevangen als zij zijn in het ZICH ONTWIKKELEN richten zij zich op de
HELDERHEID en stellen dŕt als de NORM voor alles.
Er zijn echter altijd enkelingen die niet bevangen zijn in het ZICH
ONTWIKKELEN. Voor die mensen geldt het MENSELIJKE, en voor hen kŕn alleen maar de ONTKENNING gelden. Dat betekent dat het
voor die mensen OM HET BEELD BLIJFT GAAN, ook al ontdekken zij, eveneens VANUIT
DE HELDERHEID, allerlei in en aan dat beeld. Het niet laten gelden van het
MAATGEVEND-ZIJN van de helderheid houdt vanzelfsprekend in dat de werkelijkheid
niet als TWEELEDIG gezien wordt, hoewel er in de werkelijkheid wčl ONDERSCHEIDINGEN te maken zijn. Maar dit geldt voor die
ENKELINGEN die in feite BUITEN en BOVEN hun eigen CULTUUR staan; de meeste
mensen staan dat niet. Voor hen moet de ANALYSE doorzetten.
Als de werkelijkheid zowel als DONKER geval als als
LICHT geval ONTKEND aanwezig is voor die laatstgenoemde mensen, terwijl er in
het beeld toch ONDERSCHEIDINGEN te maken zijn, dan leveren die onderscheidingen
een GENUANCEERD BEELD op. Het beeld is en BLIJFT aanwezig, maar het verschijnt
in de mensen steeds VERFIJNDER.
De ONDERSCHEIDING, die steeds de OVERGANG (en dus de SCHOONHEID) in stand
houdt, is het begrip NUANCE.
De ONDERSCHEIDING, die zich richt op de SCHEIDING tussen het één en het ŕnder, is het begrip DETAIL. Bij dit laatste geval gaat de
SCHOONHEID verloren omdat het IN ELKAAR OVERGAAN niet meer aan de orde is.
Behalve de schoonheid gaat ook de VORM teloor; met het laten gelden van de
SCHEIDING vervalt de RANGSCHIKKING. Als het EEN en het ANDER op zichzelf komen
te staan, los van elkaar en zonder rangschikking, dan zijn zowel het EEN als
het ANDER gesteld als BEPAALDHEDEN. Zij zijn alleen maar DAT of DIT en niets ŕnders.
Gaat het echter over NUANCES, dŕn zijn het EEN en het
ANDER helemaal niet LOS van elkaar, terwijl zij bovendien in een rangschikking tezamenhangen. Zij zijn dan niet gesteld als BEPAALDHEDEN,
maar als ALGEMEENHEDEN.
Detail en nuance in het oude europa
Omdat het GENUANCEERD-ZIJN de wezenlijke situatie van het BEELD in de mens is,
komt de reactie hierop als eerste naar voren in de Europese geschiedenis. De allervroegste CHRISTENGEMEENTEN staan in het teken hiervan,
maar lang duurt dit niet. Al heel vlug zet zich de analyse door. De meest
opvallende karaktertrek van de analytische mens is zijn ONVERZOENLIJKHEID. Voor
hem is er geen OVERGANG, dus is het voor hem DIT OF DAT. En dit verschijnsel
komt voor de dag als de ROOMSE CHRISTENEN al spoedig beginnen de
christengemeenschappen uit te roeien. En het zet zich door in de
KETTERVERVOLGINGEN en de HEKSENVERVOLGINGEN. Die ketters waren doorgaans mensen
voor wie het beeld GENUANCEERD was en dat gold ook voor die vrouwen die voor
heksen uitgemaakt werden. Wat door ROME bestreden werd was dus eigenlijk het
NIET ALS DE MAAT NEMEN VAN DE HELDERHEID, en dat werd dan ONGELOOF genoemd.
De “genuanceerde” enkelingen zetten de lijn van de oudheid voort: het
OERCHRISTENDOM dat ONDERDUIKT in de Europese cultuur en dat via de MYSTIEK
terugkomt in de werkelijke FILOSOFIE, vooral in HEGEL. Die filosofie is
gebaseerd op HET BEELD, en dus op de ONTKENNING, zodat het déze lijn in het
denken is die tenslotte BIJ DE LEVENDE MENSEN TERECHTKOMT. Ieder die voor de
LEVENDE mens strijdt (bijvoorbeeld KARL MARX) gaat terug op HEGEL.
De lijn van de ANALYSE kennen wij voldoende uit de geschiedenis. Maar het is
van belang te begrijpen dat het denken van KANT bij de ANALYTISCHE lijn
behoort. Kant is dus ZUIVER EUROPEES, en dŕt is de
BEPERKING in zijn denken. De ŕndere lijn is te noemen
OP EUROPESE WIJZE DE WERKELIJKE ONTWIKKELING. Op deze lijn komt het čchte christendom voor, en natuurlijk ook het evangelie,
terwijl wij er een tijdlang ook de EUROPESE KUNST op aantreffen. Tenslotte
echter is de kunst toch ook ANALYTISCH geworden, zodat VORM EN SCHOONHEID
verloren zijn gegaan.
Nog een opmerking: ONVERZOENLIJKHEID en TOLERANT-ZIJN gaan hand in hand; beide
begrippen spelen dan ook hun rol in europa. Voor een
GENUANCEERD mens bestaat er géén TOLERANTIE: voor hem is ŕlles
OVERGANG.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 46.
Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E
Wat er plaats vindt in de mens
Voor het LEREN KENNEN van onszelf als de ontkenning van elke werkelijkheid, in
de zin zoals wij hiervoor bedoeld hebben, is het van het grootste belang dat
wij inzien dat er nooit iets met de mens zčlf
gebeurt. Dit is in strijd met het gangbare denken, waarin juist de VERANDERING
centraal staat en gezien wordt als de reddende factor. Op grond van de
verandering zal de mens mogelijk eens terechtkomen. Deze gedachte echter is
fout; hij is gebaseerd op een foutief inzicht waarbij het GEVOLG van aan zaak -
zoals zo vaak gebeurt aangezien wordt voor de zaak zčlf.
En dit heeft ten gevolge dat het de mensen steeds maar niet gelukt tot de kern
van het probleem door te dringen. Het gaat ons om het volgende:
In ieder mens is BEWUSTZIJN, en dat is het TRILLENDE BEELD van de werkelijkheid
naar haar ALGEMEENHEID. Wij kunnen ook zeggen dat het het
beeld is van de werkelijkheid NAAR HAAR WAARHEID, maar dit is een uitdrukking
die de MODERNE MENS al bij voorbaat afschrikt. Overigens is die uitdrukking wčl juist…
Zoals we gezien hebben komt dat BEELD op een gegeven moment in de mens HELDER
voor de dag. Vanaf dat moment worden de NUANCES in dat beeld zichtbaar voor de
mens. Het beeld zčlf, oftewel ons BEWUSTZIJN, kent
ALLEEN MAAR NUANCES, in het bewustzijn valt niets te ANALYSEREN omdat de
werkelijkheid zčlf niet toelaat dat het EEN van het
ANDER gescheiden wordt. De werkelijkheid zčlf ALS
TRILLING is één en al OVERGANG. Vanaf het moment dat het beeld HELDER is worden
dus de NUANCES meer en meer zichtbaar. Iets anders is er aan het beeld voor de
mens niet te zien.
Het feit evenwel dat de nuances ZICHTBAAR worden houdt nog niet in dat er met
het beeld in de mens iets gebeurt. En ook houdt het niet in dat er met de mens zčlf iets gebeurt. Het beeld van de werkelijkheid IS ZOALS
HET IS, of het nu voor de mensen van een bepaalde generatie zichtbaar is of
niet. Als de mens aan dat beeld vele NUANCES weet te onderscheiden is daarmee
dat beeld nog niet veranderd, en dus is de mens niet wezenlijk veranderd. Dit
onveranderlijk-zijn is het GRONDKENMERK van de mens; het doen van deze
ontdekking levert de levende mens het RUSTPUNT voor zijn leven op. In zoverre
is het begrijpen van datgene waarover wij nu nadenken van GROOT PRAKTISCH NUT.
Het herkennen van zichzelf als ONVERANDERLIJKHEID behoort natuurlijk ook tot de
verworvenheden van de mens aan het einde van de OUDHEID. De ZOON VAN DE MENS zegt
dan ook: IK BEN ALTIJD IN UW MIDDEN. De voorwaarde daartoe is dan dat het de
mensen om MENSELIJKHEID, en dus OM ZICHZELF, te doen is. De werkelijke mens
kent zichzelf als iets EEUWIGS. Dit laatste is uiteraard door de ANALYTISCHE
mens verkeerd begrepen; voor hem ging het niet om het PRAKTISCHE “in Uw midden
zijn” (hoewel het er toch duidelijk staat), maar om de onveranderlijkheid van
de HELDERHEID. Het ging hčm dus om het eeuwige van
god, maar daarmee is člke LEVENSMOGELIJKHEID ŕfgesloten, zoals wij gezien hebben.
Het is duidelijk dat, zeker in de moderne mensen, die onveranderlijkheid zelden
aan bod komt. Daarom blijkt ook meer en meer dat de mensen, naarmate zij
wetenschappelijk en technisch verder komen, geen RUST bij zichzelf kunnen
vinden. Omdat zij daar evenwel toch niet buiten kunnen (het is de basis van hun
leven) gaan zij er naar ZOEKEN. Het enige dat zij dŕn
zullen tegenkomen is AFLEIDING en dat is dan ook hetgeen wij meer en meer op de
voorgrond zien komen in de MODERNE wereld. De AFLEIDING, de ONTSPANNING, is zo
langzamerhand een factor van enorme betekenis geworden in onze wereld. Maar het
is RUST NEMEN VAN VOORTGAAN, van de éne onderscheiding naar de ŕndere, en het is niet het IN RUST ZIJN. Geldt dit laatste
dan is er geen AFLEIDING nodig, geldt het RUST NEMEN, dan komt de mens nooit
TOT RUST.
Als
wij inzien dat het met de mens gesteld is zoals hierboven getekend, dan kunnen
wij ook het onderscheid begrijpen tussen DE ZAAK en HET GEVOLG. Want het
zichtbaar worden van de NUANCES in het beeld heeft wčl
talloze GEVOLGEN voor de mens. Alles wat hij onderneemt kŕn
hij ondernemen op grond van het zichtbaar-zijn van de nuances in het beeld.
De
ANALYSE, die zich doorzet als de mens van de oudheid klaar is, geldt als het
EERSTE GEVOLG van het zichtbaar-zijn van de nuances. Op grond hiervan
onderneemt de mens allerlei. Dit “allerlei” houdt de gehele HISTORISCHE
ONTWIKKELING in, en vooral in de moderne tijd is dat niet weinig. Maar, wij
hebben het al zo vaak gezegd: DAT HEEFT HEM NIETS MENSELIJKS OPGELEVERD…!
De ANALYSE is een proces dat in de mens plaats vindt; het is in zoverre een
MENSELIJK proces dat het bij de mens niet wčg te
denken is. Daarom kan geen enkele mensheid er OMHEEN. Bovendien levert alleen
de analyse een PRAKTISCH LEEFBARE WERELD op, maar aan het einde van de
ZELFBEWUSTWORDING staat toch weer de WEZENLIJKE MENS, precies zoals hij ALTIJD
geweest is.
Wij hebben onwillekeurig de neiging de mens te zien als het resultaat van zijn
eigen ONTWIKKELING, en van daaruit te menen dat er in de loop der tijden iets
met hem gebeurt. Als wij willen spreken van GEBEUREN, heeft dit betrekking op
de GEVOLGEN van datgene dat WEZENLIJK in de mens gaande is.
Dat WEZENLIJKE, het zichzelf NUANCEREN van het beeld, is een zaak die buiten de
mens ZELFBEWUST omgaat. Niemand kan er iets aan toe of aan ŕf
doen, en dat proces vindt plaats langs de weg der OPEENVOLGENDE GENERATIES. Dus
niet via het doorgeven van kennis of ervaringen, maar DOMWEG door de GEBOORTEN.
Wij spraken de vorige week over de begrippen NUANCE en DETAIL, en wij hebben
die begrippen NAAST ELKAAR besproken alsof het GELIJKSOORTIGE begrippen waren.
Maar intussen moet duidelijk geworden zijn dat de werkelijkheid alleen maar
NUANCES oplevert. De DETAILS, die als gevolg daarvan door de mens te voorschijn
worden gebracht, behoren natuurlijk óók tot de werkelijkheid omdat de mens er
toe behoort, maar zij zijn GEVOLG van de aanwezigheid van de mens. In zoverre
zouden wij kunnen spreken van VOORBIJ DE WERKELIJKHEID, temeer omdat het de
bestaande werkelijkheid is die door de mens tot een INTELLECTUELE (doorlichte)
WERKELIJKHEID wordt omgezet. Het DETAIL is de werkelijkheid als NIET MEER DE
WERKELIJKHEID. Als wij ons dŕt realiseren begrijpen
wij hoe ONPRAKTISCH in feite de moderne mens is als hij denkt praktisch te zijn
en zich volledig op de dingen richt en zichzelf daarmee GELIJK DENKT. Want
werkelijk PRAKTISCH-ZIJN houdt in het besef dat de door de mens gemaakte DINGEN
“voorbij de werkelijkheid” liggen en dus BIJZAAK zijn. Bijzaak evenwel betekent
niet dat iets onbelangrijk is en dus VERWAARLOOSD kan worden, in tegendeel: het
betekent dat die zaken ZONDER BELANG voor wie dan ook HEBBEN TE GELDEN en AANWEZIG
MOETEN ZIJN. Tot dit inzicht zijn wij echter nog lang niet gekomen…
De cultuur als bijzaak
Elke cultuur BERUST OP ANALYSE, want elke cultuur is een DETAIL dat als het
ENIG BELANGRIJKE naar voren wordt gebracht. Dat gold óók voor de OUDHEID die de
ANALYSE als zodanig nog niet kende. Onze cultuur BERUST niet alleen op de
analyse, maar onze CULTUUR IS ANALYSE. Wat in de oudheid tot cultuur kwam
BERUSTTE er alleen maar op. Want ook de NUANCES die in de oudheid voor de dag
waren gekomen gaven een aantal mensen aanleiding tot ANALYSE. En dus zetten die
mensen een CULTUUR in die voor de anderen MAATGEVEND was.
De culturen van de oudheid berustten dus ook op BIJZAKEN, en dat blijkt wel als
wij de GEBRUIKEN en vooral de MISBRUIKEN bestuderen. De TEMPELPROSTITUTIE
bijvoorbeeld was een INSTELLING die de priesters behoorlijk GEWIN bracht; de
BIJZAAK was tot HOOFDZAAK gesteld en men was gedwongen daaraan te beantwoorden.
Waarom het wčrkelijk ging was deze NUANCE, dat het
VROUWELIJKE zich in het HUWELIJK vastlegde aan het BEPAALDE (namelijk DEZE
man), en dat dit in strijd was met de gedachte dat het vrouwelijke DE GEEST
(die ALGEMEEN is) inhield. De ANALYSE van deze NUANCE levert het GEBOD op een
OFFER te brengen aan de godin van de LIEFDE.
Een ander voorbeeld: in de tijden van het MOEDERRECHT gold de gedachte dat het
vrouwelijke ŕlles inhoudt. Dat ALLES was dan in feite
het MANNELIJKE. De analyse van deze gedachte levert de MANNELIJKE OVERHEERSING
op: hij was als inhoud van het vrouwelijke HAAR BESTAANDE VERTEGENWOORDIGER, en
dus had iedereen, en ook en vooral de vrouw, hem te gehoorzamen.
In člke CULTUUR hebben de mensen van het DETAIL, dat
voor hčn aan de orde was, het HEIL voor de mensheid
verwacht. Maar deze concrete details openen wezenlijk geen enkel perspectief.
De vraag is: hoe gaat het dan wčl?
Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No. 47.
Hoe komt de mens tenslotte terecht?
Het is duidelijk dat de mens niet terecht komt via de BIJZAKEN. De
verschillende CULTUURMOMENTEN, waarvan de mensen telkens de oplossing van al
hun problemen verwacht hebben, houden door hun BEPAALDHEID géén factoren in om
een voor IEDEREEN geldende menselijkheid tot stand te brengen. Ook voor de
cultuur van de MODERNE MENS geldt dit: hij kan met zijn WETENSCHAP en zijn
TECHNIEK, en zijn vermogen tot ORGANISEREN, geen MENSELIJKHEID verwerkelijken.
Enkele factoren, die ons bij de oplossing van het probleem brengen, hebben wij
in de loop van onze beschouwingen al genoemd: daar was de ONTKENNING van elke
bestaande werkelijkheid. De mens behoort noch bij de MATERIE, noch behoort hij
bij het HELDERE; geen enkele GEDACHTENGANG brengt hem terecht en ook geen
enkele DWANG. Ook hebben wij de mens thans herkend als het ONVERANDERLIJKE dat wčrkelijk BESTAAT.
De MODERNE MENS organiseert zich een wereld uit de DETAILS die hij heeft
gevonden toen hij de werkelijkheid analyseerde. Dat TOTAAL van details wordt
meer en meer door de moderne mens FUNCTIONEREND gesteld, en, zoals wij al
eerder gezien hebben, het karakter van een functionerende werkelijkheid is een
BEWEEGLIJKE werkelijkheid. Dat staat dus aan het einde van de moderne cultuur;
een beweeglijke, een TRILLENDE werkelijkheid, bestaande uit de DITTEN EN DE
DATTEN, bestaande uit ALLES WAT ER IS. Voor die werkelijkheid geldt derhalve
hetzelfde als voor HET BEELD, dat in de mensen leeft.
Als de moderne mens dit tenslotte heeft opgeleverd vindt hij ongewild een
aansluiting met zichzelf: de door hem opgebouwde UITERLIJKE werkelijkheid is
van hetzelfde KARAKTER als de in hem levende werkelijkheid - alleen van dit
laatste BEELD weet hij in feite niets ŕf. Hij VOELT
een aansluiting zonder te weten waarop dit betrekking heeft.
Vanaf het moment van dit AANVOELEN gaat de mens uiteraard opletten; het
OVEREENKOMSTIGE van de concrete werkelijkheid en zijn eigen innerlijk wordt hem
dan steeds meer duidelijk. De VERWANTSCHAP, die hij aanvoelt, is iets geheel
NIEUWS voor de mensen. Want voor het eerst gaan zij zich in de wereld
THUISVOELEN, en dat komt door het feit dat nu alles PSYCHISCH voor de mensen
gaat worden. Om dit te begrijpen moeten we eerst weten wat in de mens de PSYCHE
is en hoe die zaak voor de levende mens geldt.
Wat is de menselijke psyche
Er zijn verschillende ANDERE WOORDEN voor de PSYCHE: vaak wordt er gesproken
van de ZIEL van de mens en ook het woord GEVOEL wordt gebezigd. Maar aan die
woorden WETEN we niets.
We weten pas dŕn iets als we er achter zijn gekomen
WELKE SITUATIE van de ENKELVOUDIGHEDEN iets is. Zolang we dŕt
niet weten geven we in feite steeds ANDERE WOORDEN, die een zaak wellicht iets
verduidelijken, maar die eigenlijk niets zeggen.
Wij moeten ons opnieuw het BEELD IN ONSZELF indenken: dat beeld is TRILLING, en
die trilling DOORLOOPT ŕlle mogelijkheden van
verhoudingen die er qua BEWEEGLIJKHEID tussen de enkelvoudigheden zijn. Het
VERSCHIJNSEL, dat een mens is, is niet ALLEEN MAAR dat trillende beeld, dat
BEWUSTZIJN. Het bewustzijn (het beeld) is EEN VAN DE BEWEGINGEN, die de
enkelvoudigheden als mens maken. Het is één van de ASPECTEN, en dat blijkt als
wij de gehele beweeglijkheid van de werkelijkheid bestuderen. Een ander aspect
is de PSYCHE.
De mens is ook een DING, hij is MATERIE, hij is een SAMENSTELLING, maar dat is
hij niet NAAST al het andere; de enkelvoudigheden zijn TEGELIJK al deze
verhoudingen. In de MATERIE is de trilling van HET BEELD dominerend. En
daardoor gaat de materie MEETRILLEN met de trilling van het BEELD. De materie
gaat functioneren als de KLANKKAST van de viool; wat die mooie TOON ňpwekt is de trillende SNAAR (bij de mens het bewustzijn,
het beeld), maar zonder de klankkast zouden wij hem niet kunnen horen. De
MATERIE (klankkast) maakt het trillen waarneembaar. De PSYCHE doet ons Het
BEWUSTZIJN ERVAREN.
Het
is dus het MEETRILLEN van de enkelvoudigheden in de situatie MATERIE met het
TRILLEN van de enkelvoudigheden in de situatie BEWUSTZIJN dat wij kennen als de
PSYCHE. Hoewel wij over DE psyche spreken als zou het
een of ander VAST verschijnsel zijn, is het zo dat het in feite gaat over een
SOORT van beweeglijkheid, het is een TRILLINGSTOESTAND. Deze toestand ERVAREN
wij aan de ander als “warmte”, “innigheid”, enzovoort, en wij ervaren hem aan
en in onszelf via HET GEVOEL. Wij kunnen hier niet van een HARMONIE spreken; de
vioolsnaar harmonieert ook niet
met de klankkast van de viool. De klankkast maakt de trilling HOORBAAR, zodat
wij hem kunnen ERVAREN. Hij ZET HEM OM tot een concreet verschijnsel.
Dit betekent dat Het BEELD IN ONSZELF waarneembaar wordt AAN ONSZELF ALS
TASTBAAR DING. Het bewustzijn wordt dus waarneembaar, en wij kunnen het thans
ERVAREN. Uiteraard geldt dit ook voor de overige levende werkelijkheid.
Omdat het over een soort van TRILLING gaat is er in deze zaak niets MEETBAARS;
er is inzake de menselijke psyche geen enkele NORM
aan te geven. En ook is het niet zo dat wij aan onszelf HET BEELD ervaren; de psyche verschaft ons omtrent ons eigen BEWUSTZIJN géén
duidelijkheid. Omdat het alleen maar MEETRILLEN is. De TOON, die uit de viool
komt is ook alleen maar een trilling en ook die trilling roept qua beeld niets
in ons op. Het werkelijk beleven van MUZIEK heeft dan ook niets met
VOORSTELLINGEN te maken, noch heeft het met GEDACHTEN te maken. Het beleven van
muziek is ALLEEN MAAR HET BELEVEN VAN TRILLINGEN en de mooiste belevenis ligt
daar waar de trillingen het zuiverst overeenkomen met het trillen van HET
BEELD. Er valt hier niets MET NAME TE NOEMEN, er is niets dat hoe dan ook
BEPAALD kan zijn. Vooral inzake de MODERNE MUZIEK is dit overigens wel een
gegeven om eens op door te denken…
Het bovenstaande geldt niet alleen voor de muziek; het geldt in wezen voor ALLE KUNSTEN, maar opgemerkt moet
worden dat wij moderne mensen geheel ontwend zijn de kunst te beoordelen naar
de sterkte van de TRILLING. Voor ons is op de een of andere manier toch de
VOORSTELLING het belangrijkst, óók als wij die voorstelling met onze ZOGENAAMDE
ABSTRACTIES wčggewerkt hebben. Het gaat dus niet OM
DE VOORSTELLING, maar VIA de voorstelling.
De aansluiting
Als het MEETRILLEN in onszelf, dat een meetrillen is met het beeld van de
WERKELIJKHEID ZELF, gaat OVEREENKOMEN met het trillen van de wereld die wij om
ons heen hebben, dŕn ervaren wij een AANSLUITING VAN
ONSZELF MET DE WERELD. Hierbij doet het voorlopig niet terzake
dat wij die wereld zčlf hebben OPGEBOUWD. Als wij die
AANSLUITING voelen kunnen wij wčl van HARMONIËREN
spreken, omdat we nu te doen hebben met twee afzonderlijke “trillingen”, die
met elkaar blijken overeen te stemmen - min of meer.
Als derhalve de MODERNE MENS zo ongeveer klaar is met zijn moderne cultuur, en
hij steeds meer een werkelijkheid heeft OPGEBOUWD volgens zijn inzichten van
ORGANISATIE (zodat de zaak FUNCTIONEERT, en dus TRILT), dŕn
gaat die moderne mens bemerken dat die wereld overeenkomt met iets in hemzelf.
Hij herkent dan HET PSYCHISCHE, zonder overigens het beeld te herkennen.
Dit betekent voor die LAAT-MODERNE MENS dat hij zich gaat THUISVOELEN in zijn
wereld, en dŕt is VOOR HET EERST IN DE GEHELE
GESCHIEDENIS VAN DE MENSHEID. In geen enkele cultuurperiode, ook niet in de
oudheid, heeft de mens zich THUISGEVOELD in de wereld - daarom ging hij steeds
op weg om allerlei te ONTWIKKELEN. Wčl heeft hij HET
ZICH GEMAKKELIJK GEMAAKT als hij daarvoor de kans kreeg. Het “zich gemakkelijk
maken in de wereld” is een ONVOLWASSEN POGING het THUIS ZIJN te verwerkelijken.
Door de kinderachtigheid van die poging loopt het steeds op een MISLUKKING uit;
werkelijk thuis-zijn kan alleen maar PSYCHISCH. De ENKELINGEN Hebben dit al lang
geweten, voor het GROS van de mensen vertoont zich deze zaak pas aan het einde
van de MODERNE TIJD.
Voor het eerst in de menselijke geschiedenis gaat er dan iets UITERLIJKS
overeenstemmen met iets INNERLIJKS; de functionerende DINGEN stemmen overeen
met de PSYCHE. Het is duidelijk dat de bedoelde AANSLUITING een LEVENDE zaak is
en dat de OBJECTIEVE WERELD voor de mensen een PSYCHISCHE wereld wordt.
Maar wij moeten wčl in de gaten houden dat er omtrent
HET BEELD in de mens nog niets duidelijk is geworden. De weg is voor de
mensheid nog niet ten einde; het ZELFBEWUSTZIJN is er óók nog en daarin moet de
hele zaak op den duur terechtkomen als de mens VOLWASSEN geworden is.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
No. 48.
Een functionerende wereld
De
moderne mens gaat over tot het ORGANISEREN van zijn wereld, en hij heeft al
spoedig in de gaten dat zo’n wereld moet FUNCTIONEREN. De zaak moet beweeglijk
zijn, en dat is niet zo verwonderlijk als wij bedenken dat de zaak een en al
INTELLECT is. Een intellectuele wereld is een door de mens opgebouwde wereld
waarin ALLE DINGEN inhoud van het ZELFBEWUSTZIJN zijn. Als een zodanige inhoud
zijn die DINGEN dan BEWEEGLIJK aanwezig.
Het OPBOUWEN van die INTELLECTUELE wereld geschiedt nooit vanuit
menslievendheid. De behoefte een MENSELIJKE WERELD te bouwen is nimmer de
drijfveer voor het handelen van de mensen, voorzover
dat handelen gegrond is in de CULTUUR van de betrokken mensen. Enkelingen
streven naar een MENSELIJKE wereld; de GANG VAN ZAKEN echter berust op de
geldende CULTUREN en is zodoend altijd een
EENZIJDIGHEID. Deze eenzijdigheid is de ZAKELIJKHEID.
De intellectuele wereld waarnaar de moderne mensen toewerken ontstaat ook aan
de ZAKELIJKHEID; de organisatie tot een FUNCTIONERENDE wereld geschiedt vanuit
bloot EIGENBELANG. De moderne mens ziet in dat op die manier zijn EIGEN ZAKEN
het beste gediend zijn. Geen enkel bedrijf, ook niet in de “derde wereld” kan
zijn mensen als SLAVEN behandelen; het bedrijf is gediend met in een zekere
WELSTAND levende mensen. Dan is de productie optimaal en de voortgang daarvan
is zo het best gegarandeerd. En nu is het vanuit deze en dergelijke motieven
dat er toch een wereld opgebouwd wordt.
Het was nooit de BEDOELING, maar juist die functionerende wereld, opgebouwd
vanuit EIGENBELANG, blijkt te harmoniëren met het MEETRILLEN dat in de mensen
de PSYCHE is. Zozeer was dit niet de bedoeling dat wij zouden kunnen stellen
dat niemand er aan begonnen zou zijn als hij van tevoren geweten had dat de hele
onderneming hierin zou uitlopen. Want blijken zal dat aan de PSYCHE de
zakelijkheid ONGEMERKT ZAL STUKLOPEN…
Het stuklopen van de moderne wereld vindt plaats aan datgene dat in die wereld
niet in tel was. Het vindt dus plaats aan het TEGENDEEL: de menselijke PSYCHE
is het meetrillen met het BEWUSTZIJN en dit laatste is niet het belangrijke in
de moderne wereld. In die wereld gaat het om het ZELFBEWUSTE; het gaat om
WETENSCHAPPELIJKHEID en om INTELLECTUELE REDELIJKHEID. Vanuit die redelijkheid
komen we wčl TEGEMOET aan het psychische, maar het
gáát ons er niet om. De gezelligheid, de sfeer, het gevoel worden als behorend
bij de mens beschouwd en van daaruit is er allerlei dat “aan die behoefte”
beantwoordt, maar dat wčl met mate en
“wetenschappelijk verantwoord”. Dit tegemoetkomen aan de psychische BEHOEFTE
wordt groter naarmate de moderne mens verder vordert. Want het psychische ligt
als KIEM in de moderne mensen en die kiem ontluikt steeds meer. Maar hij wordt
onveranderlijk ZELFBEWUST benaderd. Een gevolg hiervan is dat enerzijds het
psychische meer en meer VERWAARLOOSD wordt, terwijl het anderzijds meer en meer
MISBRUIKT wordt voor zakelijke doeleinden.
Als er tenslotte voor de moderne mens de AANSLUITING is met zichzelf als PSYCHE
wordt ook die zaak weer ZELFBEWUST: het gáát dan om de psyche
en deze wordt de NORM voor het doen en laten van de mensen. Deze norm echter
ONTKENT steeds het eigen NORM-ZIJN, en wel door het TRILLENDE KARAKTER ervan.
Hierop komen wij later nog terug. In ieder geval moeten wij wčl
inzien dat met het psychisch worden van de wereld nŕ
de moderne mens het MENSELIJKE nog niet terecht gekomen is. Evenwel is de mens
wel bij zijn LEVENDE INNERLIJK aangeland; hij kan nu niet meer OM ZICHZELF
HEEN, zoals hij nog wel kon doen toen hij zich als modern mens op zijn
ZELFBEWUSTZIJN richtte. Dit ONVOLWASSEN ZELFBEWUSTZIJN namelijk is altijd
OBJECTIEF voor de mensen: je kunt het BUITEN JEZELF plaatsen en zo als HOGERE
NORM hanteren - hetgeen dan ook altijd gebeurd is. Het zelfbewuste bepaalde het
DOEN EN LATEN van de mensen; het was vastgelegd in ZEDELIJKE en MORELE normen,
die overigens door de LEVENDE mens volop ontdoken werden, en wel juist dáár
waar het psychische zich gelden liet. Begrijpelijk is dat dit vooral het geval
was bij de OUDERWETSE mensen voor wie - zoals we gezien hebben - alles nog
vanuit het BEWUSTZIJN was.
Een nadere beschouwing van de psyche
Het MEETRILLEN is een PERSOONLIJKE zaak, want hoewel het meetrillen is met het
BEELD in onszelf, dat een ALGEMENE zaak is, is de WIJZE WAAROP dit meetrillen
geschiedt voor IEDEREEN ANDERS. Want het de SAMENSTELLING, en dus het BEPAALDE
ZIJN van de afzonderlijke mensen, dat met het beeld meetrilt. Ieder mens trilt
dus OP EIGEN WIJZE.
Er is derhalve een TWEELEDIG aspect: enerzijds is er het ALGEMENE, dat als het
ware de BRON van het psychische is, en anderzijds is er het persoonlijk
BEPAALDE dat voortkomt uit het feit dat de mens ook een DING is. En dat DING
bepaalt het meetrillen en dus het psychische.
Vanuit het DENKEN IN IDEALEN hebben wij de neiging de bepalende functie van het
ding te zien als iets NEGATIEFS, als een TEKORTKOMING. En uiteraard doen wij
pogingen om die negatieve werking op te heffen of in ieder geval zo klein
mogelijk te maken. Gedacht vanuit de werkelijkheid zčlf
is dit echter allemaal ONZIN; er is geen verhouding in de werkelijkheid die
negatief of positief te beoordelen zou zijn. Al dergelijke KWALIFICATIES vinden
hun oorzaak in de GELOVIGHEID van de onvolwassen mensen: zij zien de
werkelijkheid als een HOGERE en een LAGERE zaak. De REALITEIT heeft hiermee
niets te maken.
We behoeven dus niet af te komen van de werking van HET DING ten aanzien van
het MEETRILLEN. Het is een LOGISCHE SITUATIE van de werkelijkheid. En daarom
maakt het niets uit dat die werking er is.
Wat
evenwel van groot belang is, is de vraag of het meetrillende DING wel volledig
IN STAAT IS om op EIGEN WIJZE mee te trillen. De vraag is namelijk bij de
levende, en vooral bij de ONVOLWASSEN mensen, in hoeverre HET DING WERKELIJK
DING IS, en niet één of ander VERFROMMELD GEVAL.
Als de mens zichzelf als bepaaldheid VRIJ LAAT, en niet vanuit allerlei
ZELFBEWUSTE ideeën en meningen die bepaaldheid probeert te VERVORMEN tot iets
geheel ŕnders, dan trilt hij VRIJ MET ZICHZELF MEE;
hij is dan wčrkelijk PSYCHISCH en hij is dat OP EIGEN
WIJZE. Het psychische is dus niet gebonden, zoals wij gewoonlijk denken, aan
een sterke EMOTIONALITEIT en het psychische is niet de SPECIALITEIT van de
zogenaamde GEVOELSMENSEN, maar het psychische IS HET KENMERK VAN DE REALIST, de
mens die zichzelf ZONDER KWALIFICATIES laat zijn hoe hij in de werkelijkheid
is.
Het VERSTOREN van het psychische geschiedt VANUIT HET ZELFBEWUSTE; het zijn
onveranderlijk de IDEEËN, bekrompen zowel als helder, die het BEWEEGLIJK-ZIJN
van de mensen VERVORMEN. Zij willen niet “met zichzelf te koop lopen” en zij
vinden vele dingen “niet te pas komen” en zij willen zich in hun zakelijke
wereld een zeker image geven. En zo gaat het NATUURLIJKE verloren, en dat
zogenaamde natuurlijke is nu juist HET PSYCHISCHE.
Overigens moeten wij naar aanleiding van het bovenstaande wel beseffen dat het
niet gaat over handelingen van de mensen die AFKEURENSWAARDIG zijn. Het gaat
dus niet over zogeheten SLECHTE DINGEN, die de mensen bij gelegenheid doen. Die
slechte dingen betekenen dan ook niet noodzakelijk dat de mens zichzelf ALS
DING DISKWALIFICEERT. De slechte daden van de mensen komen trouwens niet uit
HET DING voort - zoals bijna iedereen denkt - maar uit een VERZIEKT
ZELFBEWUSTZIJN. Het zichzelf ALS DING diskwalificeren is een GELOOFSKWESTIE, en
dus is het een gevolg van een INZICHT in de werkelijkheid. Hierop komen wij
later nog terug.
Een FOUTE KIJK op zichzelf als ding veroorzaakt alle PSYCHISCHE VERSTORINGEN
die de mensen - in toenemende mate - vertonen. Tegenwoordig heten dat
FRUSTRATIES… door zo’n woord te
gebruiken klinkt het allemaal niet zo ziekelijk. De beroemde PSYCHO-ANALYTICUS
ERICH FROMM heeft er herhaaldelijk op gewezen dat de mensen moeten gaan
proberen ZICHZELF TE ZIJN, ook al lopen zij dan het risico heel wat minder
BEMIND te zijn. Juist in ňnze moderne cultuur, waarin
iedereen REDELIJK wil zijn (en dus MOET zijn) is de ANGST OM NIET GEWAARDEERD
TE WORDEN bijzonder groot. Er is dan ook bijna niemand die zelfs maar de MOED
heeft zichzelf als BEPAALD GEVAL te laten gelden. Want men vindt dat direct
EGOĎSTISCH en ASOCIAAL - terwijl juist het REDELIJK MOETEN ZIJN asociaal is.
Voor de mensen geldt het begrip LIEFDE; onverschilligheid voor het BEMIND- ZIJN
houdt geen ONTKENNING in van de liefde, maar juist een ONAFHANKELIJKHEID in de
liefde. En deze onafhankelijkheid is in feite het meest WEZENLIJKE dat voor het
begrip LIEFDE geldt.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49
, 65 en 73 ; Visie; zie: A
, B , C , D , E , F , G , H , I ,
No. 49.
De vervorming van het ding
Het PSYCHISCHE in de mens kan tot zijn recht komen als die mens een REALIST is;
als hij ZICHZELF ALS DING laat zijn wat het is, zonder daarbij enigerlei
kwalificatie aan te leggen. Gezien het ZAKELIJK karakter van het moderne denken
lijkt dit niet zo’n erg moeilijke opgave. Inderdaad is de zaak INTELLECTUEEL
gemakkelijk voor elkaar te krijgen, hetgeen trouwens geldt voor alle mogelijke
dingen die de moderne mens wil doordenken en begrijpen. Hij is de mens die in
staat is te DENKEN, dŕt is zijn cultuur. En dus kan
hij zich ook heel gemakkelijk indenken dat hij zichzelf als ding niet moet
diskwalificeren. De PRAKTIJK wijst achter heel ŕnders
uit: juist voor de moderne mens is het vrijwel onmogelijk zichzelf werkelijk
VRIJ TE LATEN. Die onmogelijkheid is gelegen in het feit dat deze zaken niet
berusten bij het INTELLECT, maar bij het ZIEN. Het gaat om de VISIE die de mens op
zichzelf en de werkelijkheid heeft, en deze visie laat zich door geen enkele intellectuele
redenering uitschakelen of veranderen. Omdat het een VISIE is, is het tegelijk een GELOOFSZAAK.
Als namelijk de mens in de werkelijkheid HET HOGERE en HET LAGERE ziet, dan
richt zich zijn geloof op het HOGERE, terwijl het LAGERE vanzelfsprekend
MINDERWAARDIG is. Het DING, dat de mens zčlf is, is
dan minderwaardig, en dat roept de noodzaak tot VERANDERING op. Het ding moet
veranderd worden, OMGEVORMD tot een ding dat zich laat gelden overeenkomstig de
normen van HET HOGERE, waaraan het ONDERGESCHIKT is. Het ding is dan
vanzelfsprekend ONVRIJ en het kan het MEETRILLEN, dat het psychische is, nimmer
tot zijn recht laten komen. Geen enkele INTELLECTUELE benadering kan hierin
verandering brengen; de VISIE
van de mens is niet ZELFBEWUST te veranderen.
In een ONVOLWASSEN mensheid zijn het de ENKELINGEN voor wie geldt dat hun visie NIET GELOVIG is;
bij het gros van de mensen is de GELOVIGHEID van kracht. In de VOLWASSEN
MENSHEID van straks is de gelovigheid van de baan, met als gevolg dat de mensen
uit dŕt tijdperk in staat zijn zichzelf VRIJ te
laten. Zij zullen dan ook PSYCHISCH zijn.
Het meer of minder PSYCHISCH-ZIJN van de ňnvolwassen
mens is dus niet te verklaren uit het bewustzijn of uit het psychische zčlf (het MEETRILLEN), maar uit het FUNCTIONEREN van de
mens ALS DING. Daarbij gaat het niet om het feit dat het éne ding wat beter in
elkaar zit dan het ŕndere ding; het MEETRILLEN
gebeurt op de bij dat ding passende wijze. Maar of het nu op de éne manier of
op de ŕndere manier trilt, HET TRILT VRIJ MEE. De
ONVRIJHEID in het meetrillen ontstaat als het DING gedwongen wordt ŕnders te trillen. En zoiets geschiedt ALTIJD vanuit het
ZELFBEWUSTZIJN. De gehele CULTUURGESCHIEDENIS is hiervan één overtuigend
bewijs. Het zelfbewustzijn (zolang het ňnvolwassen
is) werkt op de LEVENDE MENS altijd VERSTOREND; het legt altijd zijn geboden op
en het is één en al DWANG. Deze verstorende werking van het zelfbewustzijn
levert tevens de BESCHAVINGEN op vandaar dat het zelfbewustzijn VOOR HET DENKEN
verschijnt als het HOGERE en het EDELE van de mensen. Inderdaad is het een
werkelijkheid van IDEEËN en van KENNIS en het is het BESTE dat de mensen kunnen
OPLEVEREN. Maar dat betekent nog niet dat het daarom HUN LEVEN MENSELIJK BETER
MAAKT. Dat is dan ook in geen enkele cultuur het geval geweest: de mensen
leefden onveranderlijk ONDER DE ONDRAAGLIJKE DRUK VAN HUN EIGEN IDEE… Het PSYCHISCHE zčlf
is door niets van de wijs te brengen omdat het is het meetrillen met het BEELD
in de mens. Alleen HET DING dat meetrilt is te verstoren zodat het meetrillen
niet tot zijn recht kan komen. Iedere PSYCHIATER weet dan ook dat het
psychische zich niet verdrukken láát; en de één of andere manier wringt het
zich altijd weer naar de oppervlakte - alleen moet men doorgaans niet vragen hňe. En HET DING is alleen maar door het zelfbewuste te
verzieken; de werkelijkheid zčlf doet dat niet -
hetgeen blijkt uit het dierenleven in de natuur. Voor de dieren geldt het
begrip MISDAAD niet. Want zij kunnen zichzelf niet zelfbewust VERSTOREN.
Daarmee kan door het dier ook de werkelijkheid niet VERBROKEN worden. Het
ROOFDIER verbreekt de werkelijkheid niet; hij ZET ZIJN WERKELIJKHEID VOORT. Het
begrijpen van deze dingen is erg belangrijk.
Het
belang namelijk van het inzien dat HET DING ZELF alleen maar door het
ZELFBEWUSTE kan worden verziekt is dit dat de mens zijn MOGELIJKHEDEN leert
BEGRIJPEN. Dit leren begrijpen van zijn mogelijkheden is iets ŕnders dan het LEREN KENNEN ervan. Dit laatste gaat
eigenlijk VANZELF in de praktijk van het dagelijkse leven, maar het eerste, HET
LEREN BEGRIJPEN van zijn mogelijkheden is iets geheel anders. Om te beginnen
moeten wij zeggen dat het er vooral op neerkomt ZICH BEWUST TE WORDEN VAN EIGEN
ONMOGELIJKHEDEN.
Dit zou in de mens geen rol spelen als hij niet, omdat hij het EINDPUNT van de
werkelijkheid is, IN PRINCIPE ŕlle mogelijkheden in
zich had. Voor hem is derhalve THEORETISCH ŕlles
mogelijk, en dat mogelijk-zijn geldt voor hem voorzover
hij ZELFBEWUSTZIJN is. Vanuit zichzelf als HELDERE WERKELIJKHEID kŕn de mens alles, want alles behoort tot zijn
INTELLECTUELE INHOUD.
Het ziet er dus naar uit dat er in de mens een TEGENSTELLING is tussen zijn
zelfbewuste mogelijkheden en zijn praktische mogelijkheden, maar het is niet
juist de verhouding tussen die twee als een tegenstelling te zien.
In het verband van deze beschouwingen kunnen wij niet uitvoerig nagaan hoe de
verhouding tussen de zelfbewuste en de praktische mogelijkheden ligt, maar wčl moeten wij er op wijzen dat de zelfbewuste
mogelijkheden DOORWERKEN in de praktische, terwijl dat ŕndersom
niet het geval is.
Iemand die zijn mogelijkheden BEGRIJPT spiegelt in zijn eigen BEPAALDE GEDOE
het ALLES-MOGELIJK-ZIJN ŕf; juist aan het feit dat
hij zich bewust is van zijn eigen ňnmogelijkheden
(dat wat voor hem onmogelijk is te zijn, of te worden, of te doen, of te laten)
blijkt het alles-mogelijk-zijn. Juist aan het feit dat hij HET VOOR HEM
ONMOGELIJKE laat voor wat het is blijkt zijn ZELFBEWUSTE MOGELIJKHEID.
Als een middelmatig talent zich oefent om piano te leren spelen en daarbij
alsmaar blijft denken dat hij een grootmeester worden kan, dan BEGRIJPT hij
zijn eigen MOGELIJKHEDEN niet, Echter, als datzelfde talent die mogelijkheden wčl begrijpt, dan oefent hij op zijn piano ZONDER ZICHZELF
TE FORCEREN en dan spiegelt zijn pianospel zijn ZELFBEWUSTE MOGELIJKHEID ŕf. Hij kan dan toch MOOI ( in zichzelf gaaf) pianospelen
en hij maakt zichzelf niet BELACHELIJK. De mens, voor wie het bovenstaande
geldt, VERBEELDT zich niets. Hij denkt niet dat hij ook best MINISTER zou
kunnen zijn, en hij denkt niet dat hij als een vogel zou kunnen vliegen of even
hard lopen als een jachtluipaard. Wij zouden kunnen zeggen dat de oude
zegswijze voor hem van kracht is: “Schoenmaker blijf bij je leest”, maar dan
moeten wij daarbij wčl bedenken dat dit “bij je leest
blijven” niet vanuit valse BESCHEIDENHEID geschiedt. De valse bescheidenheid
wijst juist wčl op een NIET-BEGRIJPEN van de
mogelijkheden… Het vermogen tot
begrijpen van eigen mogelijkheden heeft alles te maken met HET DING dat wij
zijn. Het spreekt dan ook vanzelf dat dit vermogen bij de levende mensen op
TWEE MANIEREN voor de dag komt: de VROUWELIJKE en de MANNELIJKE manier. Het
begrip ALLE MOGELIJKHEDEN is namelijk voor de VROUW ŕnders
dan voor de MAN. Voor de vrouw liggen alle mogelijkheden BINNEN IN HAAR (het
totaal is immers haar INHOUD), terwijl die mogelijkheden voor de MAN een
UITWENDIGE zaak zijn. Hij gaat VAN HET EEN NAAR HET ANDER. Op grond hiervan
geldt voor de vrouw het begrip KUISHEID, terwijl voor de man het begrip
ONTHOUDING van kracht is. Deze begrippen worden door ňns
gewoonlijk in SEXUELE zin gebruikt, maar vroeger, aan het einde van de OUDHEID,
hadden zij ongeveer dezelfde ruime betekenis die wij er thans aan willen geven.
KUISHEID voor de vrouw is het zich bewust zijn van eigen ONMOGELIJKHEDEN
(uiteraard óók op sexueel gebied), en hetzelfde
betekent voor de man de ONTHOUDING. De mensen beschouwen deze dingen steeds als
BEPERKINGEN, die op den duur nog wel OVERWONNEN zullen worden. Maar juist deze
gedachte is FUNEST; hij verknoeit het DAGELIJKSE LEVEN van de mensen doordat
zij nimmer tot VREDE IN ZICHZELF kunnen komen, De ZELFBEPALING - waarover wij
al eerder spraken - kan zich zo nooit verwerkelijken en het leven BLIJFT
GEFORCEERD. Het leven is nooit geforceerd ALS IN MIJN EINDIGHEID HET ONEINDIGE
DOORKLINKT. Maar het is altijd een “hangen en wurgen” als ik DE ONEINDIGHEID IN
MIJN EINDIGHEID TRACHT TOE TE PASSEN. Als wij de menselijke geschiedenis bezien
en als wij eens goed om ons heen kijken, dan bemerken wij dat het laatste
alsmaar door de mensen geprobeerd wordt, en wij bemerken dan ook dat dit
onveranderlijk leidt tot SPANNINGEN en PSYCHISCH GETOB. Bovendien is er dan de
DWANG VAN DE MORAAL,
die dan toch weer ALLE mogelijkheden indamt en beperkt tot ENKELE mogelijkheden…
Bladwijzers: Visie; zie: A , B
, C , D , E
, F
, G
, H , I ,
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65
en 73 ;
No. 50.
De uitwikkeling naar psyche
De moderne mens wikkelt zich uit als een mens die alles WETENSCHAPPELIJK
aanpakt, die zijn wereld ORGANISEERT en die derhalve streeft naar een
FUNCTIONERENDE werkelijkheid. Die door hem opgebouwde werkelijkheid, die een
TRILLENDE werkelijkheid is, omdat het een INTELLECTUELE zaak is, blijkt overeen
te stemmen met het MEETRILLEN dat in de mens aanwezig is. Het TRILLEN van de
intellectuele wereld blijkt overeen te stemmen, niet met het intellectuele in
de mens en ook niet met het redelijke en het wetenschappelijke, maar juist met
het PSYCHISCHE. Terwijl het er dus eigenlijk om te doen was om alle
ONBEREKENBARE MENSELIJKE FACTOREN uit te schakelen, komt de meest onberekenbare
factor naar boven: de PSYCHE.
Als wij er over nadenken blijkt dit alles LOGISCH te zijn; immers de psyche is op zijn wijze óók een zaak van HET DING, en wel
van een TRILLEND ding. De door de moderne mens opgebouwde wereld is dat ook.
Het enige verschil is het feit dat beide dingen, het ding ZELF en het ding MENS
vanuit een andere bron trillen. Zoals we gezien hebben trilt het ding MENS
vanuit zichzelf als BEWUSTZIJN, terwijl het ding ZELF vanuit het ZELFBEWUSTZIJN
van de mens trilt. Wij zullen nog zien hoe deze beide DINGEN tenslotte elkaar
zullen vinden; voorlopig, aan het einde van de MODERNE CULTUUR, is er slechts
van OVEREENSTEMMEN te spreken.
Denkende vanuit de grootheden die in de MODERNE WERELD aan de orde zijn zouden
wij tenslotte een wereld verwachten die ongeveer is zoals HUXLEY die getekend
heeft in zijn beroemde BRAVE NEW WORLD. Een wereld van BESCHAAFDE mensen die ŕl het menselijke GEREGELD hebben, zelfs zodanig dat het
ONBEREKENBARE tot een BEHOEFTE is ňmgezet. Een
behoefte die op geschikte momenten BEVREDIGD kan worden ZONDER DAT DAARBIJ HET
DAGELIJKSE LEVEN IN HET GEDING KOMT. Zelfs de zogenaamde NATUURLIJKE PROCESSEN
van GEBOORTE en DOOD worden wetenschappelijk gestuurd, terwijl het DENKEN van
de mensen niets méér is dan een GEPROGRAMMEERD “COMPUTER-DENKEN”. Maar HUXLEY
heeft in zijn boek niet laten zien hoe het PSYCHISCHE doorslaggevend gaat
worden. Hij heeft wel enkele gevallen van wat sterker psychisch ingestelde
mensen getekend, maar eigenlijk als een HERINNERING aan datgene dat “vroeger”
was. Als de factor waaraan tenslotte de moderne wereld in zijn TEGENDEEL zal
verkeren heeft hij het psychische niet getekend. Het psychische is de KIEM van
het nieuwe.
Mčt het doorzetten van het NIEUWE stort de MODERNE
WERELD niet in; het gaat daarbij niet als in vroegere beschavingen die ten
onder gingen, want een WETENSCHAPPELIJK OPGEBOUWDE INTELLECTUELE WERELD kŕn niet instorten omdat het een wereld is volgens de
WETTEN van de werkelijkheid zčlf (naar een bepaalde
verhouding). Maar de BETEKENIS-VOOR-DE-MENS verandert helemaal.
Wij mogen niet zeggen DAT HET PSYCHISCHE DOORBREEKT. Er breekt niets door; van
het MENSELIJKE breekt in de gehele ontwikkelingsgeschiedenis NOOIT iets door -
al hebben de vele GOEDWILLENDE mensen dit steeds weer gehóópt. Alleen het
ZELFBEWUSTE is de maat voor de geschiedenis van de mens; dŕt
zet zich onhoudbaar door en daarbij ZET HET ZICH AF TEGEN HET MENSELIJKE.
Bijvoorbeeld: het CHRISTENDOM was in principe een MENSELIJKE CULTUUR. Maar op
die CULTUUR hebben de mensen al TWINTIG EEUWEN gewacht. Er is letterlijk NIETS
van terechtgekomen. Wat doorging was de ZELFBEWUSTE kant van de zaak: twintig
eeuwen DWAASHEID en DWINGELANDIJ en ONMENSELIJKHEID. Dat kwam tot uiting in de
verschillende KERKEN. Bij de FRANSE REVOLUTIE was het al niet ŕnders… En dit
komt niet doordat de mensen ZO STOM zijn en NIET WILLEN, maar doordat het
menselijke GEEN KRACHT heeft, netzomin als het
WEERSTAND biedt. Hoe dit zit zullen wij nog wel bespreken. In ieder geval gaat
de mens aan het einde van de MODERNE CULTUUR niet “achter het psychische aan”;
hij bemerkt alleen maar de OVEREENKOMST tussen zijn wereld en hemzčlf en hij gaat zich op grond
daarvan GEZELLIG voelen, hij voelt zich THUIS - NIET VANUIT EIGEN KRACHT, maar
als REACTIE op de wereld die hij rond zichzelf aantreft. Het is derhalve een
INDIRECTE aangelegenheid en zó
reageert hij er dan ook op.
De diskwalificatie van het ding
Als er voor de mens straks de AANSLUITING is tussen de door hem opgebouwde
wereld en het MEETRILLEN in hemzelf, is de situatie nog niet zodanig dat hij
zichzelf ALS DING weet vrij te laten. Het is dan de WETENSCHAP geworden die de
NORM is van waaruit de kwalificaties aangelegd worden. Want vanuit die
wetenschap is het qua wereld tot een FUNCTIONEREN gekomen; de nieuwe GODHEID
van de wereld is dan de wetenschap. Vanuit deze GODHEID worden de dingen
georganiseerd, want VANUIT ZICHZELF komt er van de zaak niets terecht. Wij kunnen derhalve niet van
VRIJHEID spreken omdat ALLES aan die godheid ONDERGESCHIKT is.
De mensen uit dat tijdperk zullen de dingen AANVAARDEN zoals ze zijn, maar dat
betekent nog in genen dele dat de DISKWALIFICATIE dan achter de rug is. De
mensen zien dan in dat zij met de dingen MOETEN LEREN LEVEN, maar hun hoop
blijft gevestigd op een betere situatie. Zolang die situatie nog geen feit is
zullen de mensen er HET BESTE VAN MAKEN, met als norm de wetenschap.
Het spreekt vanzelf dat in een dergelijke wereld het PSYCHISCHE een KANS heeft,
maar wčrkelijk psychisch is het leven van de mensen
dan nog niet. Daarom hebben wij ook steeds gezegd dat er een AANSLUITING met
het psychische is. Als de wereld tenslotte inderdaad PSYCHISCH geworden is,
komt het AANVAARDEN van de dingen te vervallen. De dingen zijn dan
VANZELFSPREKEND, en dit betekent weer een groot verschil met alleen maar een
AANSLUITING.
Bijvoorbeeld: dat een boom groeit zoals hij groeit is geen feit dat wij
AANVAARDEN, maar een feit dat VANZELFSPREKEND is. Wij staan daarom bij het
groeien van die boom niet stil; het is iets dat ons nauwelijks opvalt. Een
ander voorbeeld levert de huidige PSYCHIATRIE: meer en meer wijst de psychiater
er op dat de mensen ZICHZELF MOETEN AANVAARDEN ZOALS ZE ZIJN. Dŕt gaat duidelijk in de richting van de AANSLUITING met
het psychische. De gedachte dat datgene dat een mens zčlf
is een VANZELFSPREKENDE aangelegenheid is komt nog zelden voor; nog steeds
omdat het KWALIFICEREN niet afgelopen is. Het AANVAARDEN VAN JEZELF is voor de
moderne mens één van de VOORWAARDEN tot het FUNCTIONEREN. Van dit inzicht wordt
in het moderne bedrijfsleven al een ruim gebruik gemaakt.
Kuisheid en onthouding
Wij hebben in het vorige stencil de begrippen KUISHEID en ONTHOUDING besproken.
Als de mens zich BEWUST IS van datgene dat NIET VOOR HEM GELDT, feitelijk, en
hij zich dus weet te ONTHOUDEN VAN HET VELE, dan is van hem te zeggen dat hij
leeft overeenkomstig het begrip NODIG-ZIJN. Over dit begrip hebben wij al veel
eerder gesproken; we moeten nu evenwel begrijpen dat aan het einde van de
MODERNE TIJD het gelden van het begrip NODIG-ZIJN óók een kwestie van
AANVAARDEN is. Het is dus in de grond van de zaak TEGEN WIL EN DANK dat de mens
alleen HET NODIGE om zich heen heeft. Eigenlijk zou hij nog steeds ALLES willen
hebben, maar zijn REDELIJKHEID zegt hem dat dit ONVERSTANDIG is. Hij zou het
ONSPORTIEF vinden zoiets door te zetten. Het moet duidelijk zijn dat de zaak
dus vooral een kwestie van RECHT is. Dat RECHT vertegenwoordigt de PRAKTISCHE
ONMOGELIJKHEID MEER TE HEBBEN DAN NODIG IS.
In die wereld geldt het dan als VERSTANDIG en WIJS om dat recht te eerbiedigen,
zoals het in ňnze wereld verstandig is ňns recht te handhaven. Het recht van straks is veel verder
uitgewerkt, maar de INSTELLING van de mensen ten aanzien van het recht is
dezelfde als die aan het einde van de moderne wereld. Waar RECHT is, is ook het ONTDUIKEN ervan; het een ŕndere NAAM geven van de dingen: wij noemen PLUNDEREN tegenwoordig
ECONOMIE en het KOLONISEREN
heet ONTWIKKELINGSHULP, enzovoort. Dit ONTDUIKEN komt voort uit het feit dat
wij met een AANVAARDEN te doen hebben; als alles VANZELFSPREKEND geworden is
vervalt ook HET RECHT en ook het ONTDUIKEN daarvan.
Hoewel de begrippen KUISHEID en ONTHOUDING niet in de eerste plaats begrippen
zijn inzake de SEXUALITEIT, is het wčl zo dat zij
daarop volledig van toepassing zijn. Ook in de sexualiteit
speelt HET DING zijn rol en ook daar kan men zich VERBEELDEN ŕlles te moeten hebben: IEDEREEN TE MOETEN HEBBEN. En wij
zien ook daar het AANVAARDEN van het feit dat dit niet gaat, terwijl bij bijna
iedereen de DROOM van de ander blijft leven. Alleen is het op dit terrein zo
dat het begrip LIEFDE een rol speelt. De liefde SLUIT NIEMAND UIT en dus gaat
het ogenschijnlijk om ALLES. En dat is dan het excuus om het NODIG-ZIJN te
laten voor wat het is en het ZOVEEL MOGELIJK na te gaan jagen.
No. 51.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Waarom het menselijke niet doorbreekt
De vorige keer hebben wij er op gewezen dat het psychische NIET DOORBREEKT in
de wereld. Dat wil zeggen dat het psychische niet VANUIT EIGEN KRACHT het
wereldbeeld zal gaan bepalen. En dat geldt voor alles wat wij MENSELIJK zouden
kunnen noemen.
Een BEHOORLIJK MENS is een mens die SAMENVALT met de werkelijkheid zčlf. Hij ziet zichzelf niet als IETS ANDERS, hij legt dus
geen KWALIFICATIE aan. Een dergelijk mens vindt NIETS TEGENOVER ZICH, omdat er
voor hem geen ANDERE werkelijkheid is waarmee hij zich kan vergelijken. Hij
vindt alleen maar ZICHZELF en ŕlles wat er is is hij door en door zčlf. Het
ANDERE is dan altijd een werkelijkheid die HIJ ZELF IS, en het is niet iets dat
TEGENOVER hem staat. Omdat het andere niet TEGENOVER hem staat oefent hij er
geen KRACHT op uit, noch roept dat andere in hem WEERSTAND op. Het andere gaat
altijd DOOR HEM HEEN, zonder daarbij een spoor achter te laten.
In de geschiedenis zien wij dat HET BEHOORLIJKE zich ŕfzet
tegen het wereldbeeld voorzover het zich als IETS
ANDERS ziet. Het valt dan onder de categorie VOOR EN TEGEN (zoals alles in de
wéreld). Aangezien dit echter niet de werkelijkheid van het behoorlijke is,
legt dit het altijd ŕf tegen “de wereld”. Het KAN
NIET doorbreken en het is niet in staat het wereldbeeld te bepalen. Het
kenmerkende van het BEHOORLIJKE, van het MENSELIJKE, is dit dat ŕl het andere (wŕt dit bij
gelegenheid ook is) ER DOORHEEN GAAT - omdat het er al bij voorbaat door en
door INHOUD van is. Dit is de ware WEERLOOSHEID en die weerloosheid heeft niets
gemeen met het gelijknamige begrip dat wij hanteren. Bij ňns
gaat het om het ONDERGAAN van allerlei geweld en leed, ZONDER daar iets
tegenover te stellen. Wij laten dus iets nŕ. Wij zien
ŕf van WEERSTAND. Een behoorlijk mens ONDERGAAT (in
dit opzicht) niets, want er gebeurt in hem niets omdat het EEN niet TEGENOVER
het ANDER gesteld is.
Een mooi voorbeeld van dit inzicht vinden wij bij TOLSTOY in het sprookje IWAN
DE DWAAS.
Derhalve mogen wij niet denken dat het psychische zich aan het einde van de
MODERNE TIJD dóórzet. Het is zo dat de wereld zčlf
iets in de mensen teweeg brengt: het intellectueel TRILLEND-ZIJN van die wereld
SLUIT AAN bij het psychische in de mensen
- en dat vindt in toenemende mate plaats.
Het vanzelfsprekende
De mens die het DING dat hij zčlf is AANVAARDT is nog
niet de VOLWASSEN mens, want hij VOELT EN HERKENT zichzelf nog steeds als ding.
Weliswaar is daarbij de norm dat het ding moet FUNCTIONEREN en dat het dus
allerlei eisen stelt waaraan voldaan rnňet worden,
maar alleen dat al: het denken in BEHOEFTEN en de BEVREDIGING daarvan toont al
voldoende aan dat er niets VANZELFSPREKEND is. Om dit beter te begrijpen kunnen
wij denken aan een GEZOND mens; voor hem geldt dat hij ZICHZELF ALS LICHAAM
NIET VOELT. Dat wil niet zeggen dat hij zichzelf als lichaam ONTKEND heeft,
zoals in de Europese geschiedenis zoveel gelovigen geprobeerd hebben, maar het
wil zeggen dat zijn lichaam hem niet ňpvalt; het
dringt zich niet op. En dat doet het niet omdat er niets UITSPRINGT; er is geen
orgaan dat uit het geheel naar voren komt en de aandacht opeist. Zou dit wčl het geval zijn, dan is iemand ZIEK. Het ziek-zijn wil
zeggen dat er iets is dat HET GEHEEL VERBREEKT, dat zich ňpdringt
en zichzelf als de maat stelt. Zoals voor een gezond mens zijn eigen lichaam
is, zo is voor een VOLWASSEN mens de werkelijkheid als DING - het ding dat het
verschijnsel is čn het ding dat hij zčlf is. Er is dan geen ding dat zich OPDRINGT en dat
daardoor het geheel verbreekt. Maar - en dat is van praktisch gewicht - er kan
ook geen ding zijn dat ONTBREEKT en zich op die manier als een GEMIS laat
gelden. Wij kunnen ook zeggen dat het MILIEU in orde moet zijn. En dan gelden
de begrippen ONTHOUDING en KUISHEID; zij kunnen dan uit de voeten - op elk
gebied - omdat het vanzelfsprekende een realiteit geworden is. Een REALITEIT is
nimmer te verstoren; zo zijn onthouding en kuisheid straks niet meer te
MISKENNEN.
Hoe komt psychische praktisch voor de dag
Onze
uiteenzetting over het MEETRILLEN met jezelf als BEWUSTZIJN maakt op zichzelf
nog niet duidelijk wat in de praktijk van het leven het psychische is en welke
rol het speelt.
Wij kunnen van het psychische het volgende zeggen: het is datgene dat bij de
mens van een HANDELING of van een BEWEGING iets ŕnders
maakt, namelijk een GEBAAR. Elke beweging die een mens maakt is niet alleen een
BEWEGING, maar heeft tevens BETEKENIS. Die betekenis staat niet altijd op de voorgrond;
vaak staat de ZIN of het NUT van die beweging op de voorgrond. Wij kunnen dan
van een HANDELING spreken. Als ik mij naar de deur begeef staan de zin en het
nut van die beweging op de voorgrond: daarom is het een HANDELING.
Strijk ik een kind over het hoofd, dan gaat het om de BETEKENIS van die
beweging; de begrippen NUT en ZIN zijn nauwelijks in tel. De beweging die
BETEKENIS heeft noemen wij een GEBAAR. Die beweging heeft een EXTRA DIMENSIE
gekregen, en dat is iets dat bijvoorbeeld voor een ROBOT onmogelijk is. Hij kan
de bewéging wel maken, maar betékenis kan hij er niet aan geven; wčl echter weer ZIN en NUT. Wij kunnen hem PROGRAMMEREN om
zinvolle en nuttige bewegingen te maken; hij kan dan HANDELEN.
Als wij denken aan het GEBAAR, dat een mens maakt, dan begrijpen wij nu ook dat
het psychische NIET BEREKENBAAR en zelfs NIET AANTOONBAAR is. Meer het is wčl te ZIEN en te ERVAREN; te VOELEN is het vooral.
Het PSYCHISCHE is dus datgene DAT AAN HET DAGELIJKSE LEVEN BETEKENIS GEEFT. En
ook hier moeten wij er tegen waken het begrip BETEKENIS niet te verwarren met
ZIN of NUT. De zin en het nut van het dagelijkse leven zijn van geheel andere
grootheden afhankelijk dan de BETEKENIS. Aan de betekenis SPIEGELT ZICH IETS
AF, namelijk de werkelijkheid zčlf, die als
BEWUSTZIJN in ons aanwezig is. Het begrip BETEKENIS is voor ons, moderne
mensen, erg moeilijk. Wij weten niet meer wat HET TEKEN is. In ieder geval gaat
het over een ESSENTIE die concreet gesteld wordt. De LIEFDE bijvoorbeeld is een
ESSENTIE, en die werd door de mensen van de ONTWIKKELDE OUDHEID (Griekenland)
weergegeven door een TEKEN: het KRUIS. In het latere christendom is dit teken verloren gegaan.
Het psychische is op zijn wijze ook een concrete essentie: de BEWEGING wordt
een TEKEN, en dat teken grijpt terug op het BEELD in onszelf. Vandaar dat het
psychische samenhangt met LIEFDE, SCHOONHEID en VORM.
Onze reactie op dingen van schoonheid, op KUNSTWERKEN, is ook een psychische
zaak. Het kunstwerk zčlf is niet in de eerste plaats
psychisch (al is het niet zňnder dat), maar het roept
in ons HARMONIE op: ons psychische trillen stemt overeen met dat van het
kunstwerk. En ook hierbij gaat het niet om de ZIN of het NUT; datgene dat het
kunstwerk ons ZEGT is niet van gewicht, maar om de BETEKENIS gaat het wčl. Wat het kunstwerk ons ZEGT is HET VERHAAL dat het
vertelt en de NUANCES die wij er aan beleven. Bij de MODERNE KUNST gaat het
alleen maar dáárom… die kunst ZEGT
véél, maar zij heeft GEEN BETEKENIS. Het reageren op dingen van schoonheid is
een zaak die staat of valt met het psychisch TOT ZIJN RECHT KOMEN van een mens.
Een verwrongen psyche door het kwalificeren van het
DING belemmert de schoonheidsbeleving, en dat is er op zijn beurt weer oorzaak
van dat het HERKENNEN van kunst voor een mens de mist in gaat. Als wij ons
realiseren hoe de situatie van de MODERNE MENS is wat betreft zijn houding ten
aanzien van het DING, dan begrijpen wij dat het herkennen en waarderen van
kunst voor die mens vrijwel onmogelijk is. Als de psyche
onbelemmerd is, is de reactie op iets moois onbelemmerd, en dan zijn schoonheid
en vorm ONMISKENBAAR. Het ZEKER WETEN dat iets mooi is geldt dan, maar voor de
moderne mens is er alleen maar TWIJFEL, die hij tracht te excuseren door te
zeggen dat “smaken verschillen”. Kunst is echter geen kwestie van SMAAK, maar
een kwestie van ZIEN, het is een kwestie van HARMONIËREN met het psychische.
De MODERNE MENS komt er wel toe - zoals wij al gezegd hebben - zichzelf als
ding te AANVAARDEN, maar hij REGLEMENTEERT EN MANIPULEERT daarmee tevens het
ding. De schoonheidsbeleving wordt dan ook gereglementeerd, en dat betekent
zonder mankeren dat die beleving verdwijnt. Het psychische zčlf
is niet weg te krijgen omdat het méétrillen niet uitgeschakeld kan worden; alle
REACTIES echter op die zaak kunnen gemakkelijk verstikt worden en het duurt dan
heel lang eer de mensen dat bemerken…
No. 52.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Iets over het zelfbewustzijn
De rol, die het zelfbewustzijn tijdens de ontwikkeling van de mensheid speelt,
is eigenlijk niet positief te noemen. Daarvan hebben wij al meerdere
voorbeelden gegeven. Toch is het het zelfbewustzijn
waarin de werkelijkheid tenslotte uitloopt, en dat zelfbewustzijn komt dan voor
ALS MENS. Daarom kunnen wij ons afvragen hoe het zit met dat zelfbewustzijn, en
het antwoord daarop is tevens het antwoord op de vraag: HOE ZIT HET MET DE VOLWASSEN
MENS.
Nu wij het voornaamste over de PSYCHE, en vooral de AANSLUITING daarvan met de
BUITENWERELD van de moderne, mens, hebben behandeld moeten wij overgaan tot het
doordenken van bovengenoemde vragen. Toch willen wij eerst een ŕndere lijn in het leven van de mensheid op deze planeet
volgen, een lijn die niet zozeer met de BUITENWERELD van de mensen te maken
heeft, maar juist met het meer verborgen innerlijk. Het begrijpen van die
menselijke werkelijkheid levert straks een aanmerkelijk beter inzicht in het
vraagstuk van het zelfbewustzijn op - en vooral wat betreft de PRAKTISCHE
ONTWIKKELING, die de mensen van straks zullen doormaken. Wij gaan ons daarom
eerst bezig houden met het LEVENDE VROUWELIJKE in onze wereld, om tenslotte aan
het zelfbewustzijn zijn volle inhoud te kunnen geven.
Het levende vrouwelijke
De lijn van HET LEVENDE VROUWELIJKE is in feite de belangrijkste lijn. Maar
tegelijk is dit voor ňns een moeilijke lijn omdat er
weinig FEITELIJKHEDEN over te zeggen zijn. We vinden geen wezenlijke steun bij
de GESCHIEDKUNDIGE feiten. En dat komt doordat er NIETS GEBEURT. Hierover
hebben wij op blad 46 al het een en ander gezegd. Hoewel er evenwel niets
gebeurt voorzover de mens het LEVEND VROUWELIJKE is,
is het leven toch gedurende enkele miljoenen jaren doorgegaan, en het heeft zich
daarbij ALS LEVEN meer en meer waargemaakt.
Om echter de betekenis van deze zaak te komen zullen wij helemaal aan het BEGIN
van de mensheid aanvangen en van daaruit de weg van de mensheid opnieuw
overdenken, steeds VANUIT HET VROUWELIJKE.
De oermens en het levende vrouwelijke
Als wij
ons proberen in te denken hoe voor de OERMENS de werkelijkheid was, dan moeten
wij hierop uitkomen: de werkelijkheid was EEN GESLOTEN GEHEEL, en dat geheel
was VROUWELIJK. Hierbij moeten wij meteen al een opmerking maken:
de termen GEHEEL en VROUWELIJK zijn voor ňns bekende
termen. Het zijn BEGRIPPEN. Wij denken vanzelfsprekend VANUIT DIE BEGRIPPEN,
maar daarin zit dan tegelijk verdisconteerd dat VOOR ONS de werkelijkheid al
een in grote mate GEDETAILLEERDE werkelijkheid is. Ook als wij de zaak niet
ANALYTISCH bekijken heeft het geheel voor ons een RUIME INHOUD, en het
VROUWELIJKE is, in verband daarmee, eveneens een betekenisvol begrip.
Dat was voor de oermens niet zo: het vrouwelijke en het geheel waren voor hem
FEITELIJKHEDEN, die ONMIDDELLIJK en PRAKTISCH met het leven verbonden waren. En
aan die feitelijkheden werd nog geen INHOUD bedacht; die werkelijkheid was nog
niet GENUANCEERD. Zodat wij, als wij er thans over nadenken, moeten vermijden
onwillekeurig te denken aan ňnze werkelijkheid, die
een zeer GENUANCEERD SAMENSTEL is - ook als wij er “vrouwelijk” over nadenken.
Wij hebben daarop al gewezen toen wij de EVANGELISCH-GRIEKSE MENS behandelden
en daarbij tot de ontdekking kwamen dat voor hem HET BEELD in hemzelf VOLKOMEN
HELDER was. En dat de mens daarnŕ de NUANCES naar
voren ging halen. Vanaf dŕt moment is er voor de mens
inzake HET GEHEEL een INHOUD. En dat gaat dan meespelen in de door de mensen
gehanteerde begrippen.
Voor ons, nu, is het van belang zó te denken dat die INHOUD geen rol speelt,
zodat de vraag wordt: wat besefte de oermens aan het vrouwelijke. En beter
kunnen wij nog vragen: wat was het voor hem. Wat was voor hem het eerste?
Welnu, zijn eerste BESEF is dat hij zčlf UIT DAT
GEHEEL IS VOORTGEKOMEN. Dat is voor hem geen GEDACHTE, geen IDEE, maar een
FEIT. Het geheel brengt INDERDAAD ŕlles voort, zowel
de dingen als de levende wezens.
Het
geheel is voor de oermens één GROTE BAARMOEDER. Niet alleen echter brengt die
BAARMOEDER alles voort, maar alles BLIJFT OOK LEVEN BINNEN DE BAARMOEDER. Het
komt er dus niet VRIJ van en het krijgt ten opzichte van de baarmoeder geen
zelfstandigheid.
De oermens beseft omtrent zichzelf wel dat hij niet praktisch in een baarmoeder
meer leeft: hij is uit een vrouw voortgekomen. Maar dit maakt voor hem geen
verschil; de werkelijkheid is de BAARMOEDER en daarbinnen leeft hij, zoals het
ongeboren kind binnen de baarmoeder leeft.
Er bestaan thans nog restanten van verhalen uit die tijd en die verhalen kwamen
blijkbaar over de gehele wereld voor. Daarin wordt onder andere verteld dat de
werkelijkheid EEN GROTE VIS is, en het leven speelt zich binnen die vis af. In
dit verband is het ook opvallend welke rol de OERZEE speelt: dat is die van het
VRUCHTBARE WATER. Dat doet denken aan het vruchtwater binnen de baarmoeder.
Veel leerzame dingen op dit gebied kunnen wij lezen in het boek van SIERKSMA:
“De roof van het vrouwengeheim”. Maar, nogmaals, wij moeten ons wčl kunnen verplaatsen in het denkvermogen van de oermens.
We moeten ons voorstellen nog een baby te zijn, maar dan mčt
het vermogen tot denken, of liever: WAARNEMEN. Langs die weg kan het ons
duidelijk worden wat de werkelijkheid voor de oermens was.
De werkelijkheid was voor de oermens vrouwelijk, maar dat betekent niet dat hij
het vrouwelijke KENDE. Om die zaak als HET VROUWELIJKE te zien is al een
ONDERSCHEID vereist, en dat vooronderstelt een begin van OBJECTIVITEIT. Het
vooronderstelt een AFSTAND. De mens bijvoorbeeld, die de VENUS VAN WILLENDORF
maakte had het vrouwelijke al als IETS ANDERS gezien - vandaar dat hij er een
BEELD van wist te vormen. Maar zelfs dŕt onderscheid
was er voor de oermens nog niet. Dat betekende in de praktijk van het leven dat
er tussen vrouwen en mannen nog geen onderscheid was. Zij leefden beiden
hetzelfde leven.
Toch werd er tevens iets opmerkelijks aan de vrouwen beseft: op hun wijze waren
zij ook BAARMOEDER. Dit OPMERKELIJKE is géén ONDERSCHEID, want voor dit laatste
is AFSTAND nodig. Dat was alsnog niet het geval, zodat er in die zaak voor de
mensen nog geen KLAARHEID was. Iets opmerkelijks, dat niet tot KLAARHEID komt
is een GEHEIM.
De vrouwen en mannen leefden met elkaar zoals KINDEREN met elkaar leven; zij
stellen HET VERSCHIL tussen meisjes en jongens vast en dat komt op hen over als
een GEHEIM. De kinderen doen er dan ook altijd GEHEIMZINNIG over.
Voor de oermens was er dus HET GEHEIM, en het is te begrijpen dat dit geheim
ten nauwste samenhing met de SEXUALITEIT.
Feitelijk ligt er in de oertijd ook nog een periode waarin zelfs het geheim nog
niet ervaren werd. Tijdens die periode was de mens echter nog zo in het duister
van de “natuur” gehuld, dat er al helemaal niets aan hem te bedenken valt
inzake menselijkheid. Voor ons komt er dus wat tekening in de zaak als er iets
naar voren gaat komen, en dat is de werkelijkheid als BAARMOEDER en inzake de
LEVENDE vrouw HET GEHEIM.
Het zal duidelijk zijn dat de vrouw zčlf niet van
mening was dat zij een GEHEIM bezat. Het was voor de MAN een geheim, en wij
kunnen zeggen dat het voor de vrouw zčlf een MYSTERIE
was. Een mysterie is iets dat IN de mens aanwezig is zonder begrepen te kunnen
worden.
Over de gehele wereld vinden wij RESTANTEN terug van het besef uit de oertijd,
maar bij de beoordeling van die restanten moeten wij goed in de gaten houden
dat die restanten zčlf in ONZE tijd liggen. Daardoor
missen zij de DIRECTE AANSLUITING met de werkelijkheid, die er wčl was in de oertijd. Wij hebben er dan ook moeite mee die
aansluiting terug te vinden.
Zo denken wij gewoonlijk dat het feit dat vrouwen kinderen krijgen er voor de
oermens aanleiding toe was om de werkelijkheid daarmee te vergelijken. Deze gedachtengang is echter fout. Er is eerst het besef dat de
werkelijkheid VOORTBRENGT, dus een besef van het begrip BAARMOEDER. En pas
DAARNA bemerkt de mens dat er bij de vrouw iets dergelijks gebeurt. Dit kan
logisch niet ŕnders gedacht worden, maar bovendien
blijkt het uit de overgebleven FEITEN: juist omdŕt de
vrouw iets bleek te vertonen dat overeenkomstig de essentie van de
werkelijkheid was, werd zij al spoedig SAMENGEDACHT met de werkelijkheid. Zij
ging die werkelijkheid VERTEGENWOORDIGEN, en dat was nooit mogelijk geweest als
de zaken voor het besef van de mensen ŕndersom hadden
gelegen.
No. 53.
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
De werkelijkheid als baarmoeder
Als wij zeggen dat voor de OERMENS de werkelijkheid een baarmoeder was, dan
moeten wij er goed op letten, dat die oermens zčlf
dit niet in de eerste plaats BEDACHT. In eerste instantie BEDACHT hij er niets
aan, zoals een baby in de wieg ook niets bedenkt aan zijn situatie. Maar iedere
moeder weet dat het wat betreft de baby zaak is zoveel mogelijk het milieu van
het moederlichaam te benaderen. Het kind ERVAART dan een goed milieu. Zo
ervaart de oermens zichzelf als levend binnen één GROTE BAARMOEDER, en hij
BEDENKT er nauwelijks iets aan. Wčl komt hij met
BEELDEN en die beelden wijzen er VOOR ONS op dat de werkelijkheid een
BAARMOEDER was.
In die werkelijkheid, zoals die voor de oermens was, komt DE MAN niet naar
voren. Dat is natuurlijk niet per ongeluk zo; er was namelijk niets dat aan hem
OPVALLEND was. Hiervan is niet de consequentie dat de toenmalige man aan de
vrouw ONDERGESCHIKT was; dat zou ook niet mogelijk zijn geweest omdat er nog
geen ONDERSCHEID tussen de vrouw en de man gemaakt werd. Er was dus ook geen
AFSTAND tussen beiden, zodat er geen WAARDEVERSCHIL optrad. Zoals wij de vorige
keer al uitlegden werd er wčl een VERSCHIL opgemerkt,
maar dat verschil was er zoals het verschil er is tussen twee nuances in een
schilderij.
Het leven van de mens-van-toen is een ZUIVER PSYCHISCH LEVEN. Hiermede doelen
wij op de KWALITEIT van dat leven; de INHOUD van dat psychische laten wij nu
daar. Als een mens nog geen ONDERSCHEID kan maken wat betreft het geeft niet
wat in de werkelijkheid, dan is een mens ook niet in staat WAARDEOORDELEN aan
te leggen. Op grond hiervan kan zo’n mens ZICHZELF ook niet WAARDEREN, zodat de
DISKWALIFICATIE uitgesloten is. Het MEETRILLEN met het BEWUSTZIJN, voorzover de mens een DING is, kan derhalve niet VERSTOORD
worden. Bijgevolg is dat meetrillen een ZUIVERE aangelegenheid. Het leven is
voor de oermens ZUIVER PSYCHISCH. Omdat ook de oermens WERKELIJK MENS is,
kunnen wij spreken van een volkomen GAAF mens, die nog door niets in de war
gebracht is en die nog niets weet van GOED EN KWAAD.
In schrille tegenstelling hiermee staat datgene dat wij doorgaans aan de
oermens bedenken. Hij is voor ons EENZIJDIG mannelijk omdat wij hem denken
zoals wij zčlf zijn, minus datgene dat de BESCHAVING
er aan toegevoegd heeft. Zo krijgen wij te doen met een HEERSENDE BRUUT die člke vrouw ZIJN WIL OPLEGT (een heerlijk denkbeeld voor de
westerse man…!) en die in člke andere man in de eerste plaats een TEGENSTANDER ziet
die onmiddellijk DOODGESLAGEN dient te worden. En wij motiveren die gedachte
door er op te wijzen dat DE WET VAN DE NATUUR nog van kracht is. Iedereen
schijnt dan te weten wat er bedoeld wordt, behalve diegene die ZIEN kan… hij kan nergens die wet van MOORD en
DOODSLAG en VERKRACHTING vinden.
De oermens daarentegen is een ZUIVER PSYCHISCH LEVEND MENS; hij is de mens die
zichzelf zuiver AANVOELT, en als hij dŕt is, is hij
DE WERKELIJKHEID die zichzelf zuiver AANVOELT. Dan is dat geen zaak van MOORD
EN DOODSLAG, maar het is een zaak van LIEFDE,SCHOONHEID en VORM.
De mensen uit vroeger
tijden hadden een aanmerkelijk beter inzicht in zichzelf want zij tekenen
zichzelf om te beginnen in HET PARADIJS, en heel scherp hebben zij opgemerkt
dat het aan het ZELFBEWUSTZIJN was dat deze toestand kwam te sneuvelen. Dan
begint inderdaad de MOORDPARTIJ zich door te zetten…
Het leven als gezin
De sfeer waarin de mensen leefden, die zuiver PSYCHISCH waren, is de sfeer van
HET GEZIN - niet die van FAMILIE of CLAN of GROEP of zelfs maar de TOTALITEIT.
Dat zijn allemaal begrippen die EEN GETAL tot voorwaarde hebben; wij hebben bij
de oermens echter niet te denken aan een GETAL, maar aan een GEHEEL. En die
zaak wordt getypeerd door HET GEZIN. Dat betekent niet dat wij te doen hebben
met HUISMEUTJES, maar het betekent dat ZIJ ALLEN BIJ ELKAAR BEHOORDEN. De
verhouding VROUW-KINDEREN-MAN (niet ECHTGENOOT) is te noemen HET GEZIN.
De
MAN speelt in die zaak geen ZELFBEWUSTE rol; Hij is niet het HOOFD van het
gezin, noch is hij een ONDERGESCHIKTE; hij is een LID van het gezin. Ook de
VROUW laat zich niet gelden als degene die de MACHT heeft. Wčl
echter is zij de CENTRALE FIGUUR. En zij is ook HET SYMBOOL van het gezin en
ook van de werkelijkheid zčlf. Zij is immers voor
zichzelf MYSTERIE, en zij is voor de MAN het GEHEIM.
Het kenmerkende van het GEZIN is, dat het begrip GRENS, in de zin van
AFSLUITING, hier niet van kracht is. De kinderen van een vrouw zijn uiteraard
háár kinderen, zij heeft ze PERSOONLIJK voortgebracht. Maar tegelijk zijn HAAR
kinderen ALLE kinderen, want in principe heeft zij ALLE KINDEREN voortgebracht.
Wij maken hier in de praktijk kennis met het begrip GRENS ALS OVERGANG.
Organisatie en recht
Als de mensheid nog in het teken van HET GEZIN staat is er geen van bovenaf
opgelegde ORGANISATIE denkbaar. Voorzover alles toch
in elkaar grijpt gaat ook dat op dezelfde wijze als in een gezin. De zaak is
namelijk IN ZICHZELF GEORGANISEERD, zoals een levend organisme in zichzelf
georganiseerd is. Door het zich één weten met elkaar verlopen alle handelingen
IN VERBAND MET ELKAAR. Hetzelfde kunnen wij zeggen van HET RECHT. In de strikte
betekenis van dit begrip is er helemaal niet van RECHT te spreken; omdat
namelijk de EEN nog niet GESCHEIDEN is van de ANDER valt er tussen die twee nog
niets AF TE WEGEN. Er is nog geen behoefte aan een EVENWICHT en er valt ook
niets te VERGELDEN. Het feit dat er van geen ORGANISATIE en van geen RECHT gesproken
kan worden, is voor de Europese mens aanleiding om te zeggen dat er dan DUS
verwarring en rechteloosheid heerst. Waarbij die rechteloosheid eigenlijk
betekent: het recht van DE STERKSTE, het recht van (onze) JUNGLE. Maar die gedachtengang is weer typisch europees:
het denken in OF HET EEN, OF HET ANDER.
Wij kunnen deze dingen wellicht het beste begrijpen als wij naar het ňns bekende gezin kijken. Daarin draait niets op recht en
organisatie, en tňch draait het - tenminste als de
moeder WERKELIJK MOEDER is en niet een MODERNE VROUW, die de hele zaak VANUIT
DE THEORIE tracht te regelen.
Op de OMGANG tussen de vrouw en de man moeten we ook letten. Vele denkers menen
dat die omgang VRIJBLIJVEND moet zijn geweest, zó dat er GEEN VOORKEUR was voor
de één of voor de ŕnder. En die conclusie wordt
getrokken uit het feit dat HET HUWELIJK nog niet bestond. Maar die conclusie is
geheel en al FOUT: toen het huwelijk nog niet bestond was de zaak LOUTER
PSYCHISCH, en dat houdt onder andere in dat er juist een heel duidelijke VOORKEUR
bestond. De begrippen ONTHOUDING EN KUISHEID zijn hier (in ŕlle
onwetendheid) volledig van kracht. En dat houdt in dat HET MONOGAME géén WET is
- MAAR EVENMIN IS HET POLYGAME wčt. De enige wet die
er is is die VAN HET GEVOEL, en dat levert bij de één
wat ŕnders op dan bij de ander, naar steeds is dat op
grond van onthouding en kuisheid. Alleen dŕt geldt,
WAT VOOR MIJ GELDT…, en dat geldt
dan niet ook voor anderen, het geldt alleen voor mij.
Wat betreft de ORGANISATIE nog dit: niet alleen verlopen alle handelingen in
verband met elkaar, maar ook is er DE VRIJHEID TOT ONTPLOOIING. Dat houdt in
dat steeds DE BESTE vanzelf boven komt en in zekere handelingen de LEIDING
neemt, overigens zňnder daaraan MACHT te ontlenen.
Dit laatste is pas weer dŕn mogelijk als er een
SCHEIDING is. Het geheel van verhoudingen tussen de mensen is derhalve ZUIVERE
ANARCHIE. Hierbij moeten wij wijzen op het verband dat er is tussen een
PSYCHISCHE WERELD en een ANARCHISTISCHE WERELD.
Drie begrippen
Uit het
voorgaande komen drie belangrijke begrippen naar voren: ten eerste de
BAARMOEDER, ten tweede HET GEZIN en ten derde HET PSYCHISCHE. De lijn nu van
HET LEVENDE VROUWELIJKE, waarnaar wij op het ogenblik zoeken, heeft als
ondergrond deze drie begrippen. Tijdens het voortgaan langs die lijn heeft de
zaak meer BETEKENIS gekregen, zňnder dat wij mogen
zeggen dat hij zich ONTWIKKELD heeft. Wat er wčl
gebeurd is zullen wij nog duidelijk maken, maar wij wijzen er alvast op dat de
zogeheten FRUSTRATIES, die wij in het hedendaagse leven tegenkomen, telkens
weer terug te brengen zijn tot de verwaarlozing juist van die drie grootheden.
ERICH FROMM wijst er op dat de moderne mens een BAARMOEDER-MENS is, en hij
noemt dat BLOEDSCHENNIG.
No. 54.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
De verhouding tussen keuze en voorkeur
Het is opmerkelijk dat erg veel denkers zich voorstellen dat de OERMENS, wat
betreft de OMGANG vrouw-man, zonder enige BEPALING was. Dat wil zeggen: zij
denken zich de zaak zo dat ELKE VROUW met ELKE MAN omgang had en dus ook een sexuele betrekking had. Op grond van het volledig
ONBEVANGENE van deze betrekkingen zijn er ook denkers die spreken van
PROSTITUTIE. Wel is waar is dit bedoeld in de ruimtelijke zin van het woord
waarbij de bekende vooronderstelling dat zo’n vrouw er geld mee wil verdienen
niet van kracht is. Het zou dan eigenlijk gaan over een vorm van
OER-PROSTITUTIE, die op de een of andere manier een diepere betekenis heeft
gehad, hetgeen mag blijken uit het feit dat die OER-PROSTITUTIE later overging
in de RELIGIEUZE PROSTITUTIE, een cultuurverschijnsel dat indertijd door
BACHOFEN duidelijk aan het licht gebracht is.
Hoe het komt dat er inzake dit thema zelfs bij grote donkers WEZENLIJKE FOUTEN
gemaakt worden, is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk is het echter dat
toch het MANNELIJKE KARAKTER van de westerse cultuur zijn woordje meegesproken
heeft. Vanuit dat mannelijke karakter is er in het westen HET HUWELIJK, en dat
is één en al BEPAALDHEID. Het is bepaaldheid in zijn ergste vorm omdat het
UITSLUITEN VAN DE ANDER op de voorgrond gesteld is. Begrijpelijk is, dat de
denkers tot de conclusie kwamen dat zó de omgang tussen de vrouw en de man niet
werkelijk MENSELIJK kon zijn. Maar om dan GEEN-HUWELIJK gelijk te stellen met
een ONBEPAALDE OMGANG (ook wel PROMISCUĎTEIT genaamd) of met een soort van OER-
PROSTITUTIE is toch wel een grote denkfout.
Het behoort bij de ZELFBEWUSTE, ňnvolwassen mens om
de werkelijkheid als GESCHEIDEN te zien. Dus: het EEN is van het ANDER
gescheiden. Als het zó voor een mens is, geldt er een BEOORDELING van het EEN
en het ANDER, en op grond daarvan is er voor de mens een KEUZE van kracht. Voorzover de vrouw en de man ZELFBEWUST met elkaar omgaan
is deze zaak door en door een zaak van KEUZE.
Naarmate, teruggaande in de cultuurgeschiedenis van de mensheid, het
zelfbewustzijn minder benadrukt was, gold ook de KEUZE minder. Totdat wij op
een moment komen waarin het zelfbewuste nog niet GEACCENTUEERD gold. In dŕt tijdperk van de mensheid missen wij de keuze- het is de
tijd waarover BACHOFEN spreekt in zijn MUTTERRECHT UND URRELIGION.
In die tijd was er de RELIGIEUZE PROSTITUTIE, en dit verschijnsel zit als volgt
in elkaar: de vrouw had het inzicht dat haar OMGANG met de man een zaak van
LIEFDE was. Het was een zaak van de LIEFDESGODIN, tot háár werkelijkheid
behoorde de omgang. En dat was een werkelijkheid waarvoor INEEN-ZIJN geldt, en
dus was er géén KEUZE. Trad die vrouw echter in het HUWELIJK (want dat gebeurde
toen al lang), dan liet zij tňch de keuze gelden. Om
dit vergrijp tegen de liefdesgodin te verzoenen gaf zij zich kort voor haar
huwelijk, voor de tempel van de betreffende godin, aan de eerste de beste
VREEMDELING. Op deze laatste kon, omdat zij hem niet kčnde,
geen keuze van toepassing zijn.
De religieuze prostitutie is dus gebaseerd op de LIEFDE en gericht op de KEUZE;
het is derhalve een ZELFBEWUSTE aangelegenheid. Maar alleen voorzover
het over het SLUITEN VAN HET HUWELIJK ging. Het feit dat er toch een OMGANG
tussen die vrouw een een bepaalde man was, komt
hierbij niet ter sprake.
Maar daarom gaat het juist.
Want die omgang was niet gegrond op KEUZE, maar op de VOORKEUR - was dus
gegrond op de PSYCHISCHE WERKELIJKHEID van de mens. En deze werkelijkheid mogen
we niet met PROSTITUTIE samendenken, want prostitutie
houdt in ONVERSCHILLIGHEID VOOR DE BEPAALDHEID VAN DE INHOUD VAN DE VROUW (=de
man).
Ook mogen we het geen PROMISCUĎTEIT noemen, want dat houdt in HET ER NIET ZIJN
VAN DE BEPAALDHEID VAN DE INHOUD VAN DE VROUW.
De bepaaldheid van de inhoud van de vrouw kunnen we er NOOIT uitdenken; ook al
gaat het maar om een liefde van één uur, dan is het toch nčt
tussen DIE TWEE MENSEN.
Bij het vervallen van de KEUZE (zelfbewustzijn) vervalt dan ook niet de
bepaaldheid, maar de bepaaldheid KOMT ANDERS VOOR DE DAG.
Teruggaande
dus in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid komen wij wčl het VERVALLEN VAN DE KEUZE tegen, maar daarmee
vervallen tevens de PROSTITUTIE en het HUWELIJK. En wat dan duidelijk naar
boven komt is de VOORKEUR, omdat het PSYCHISCHE ňnbelemmerd
is. Die voorkeur LIJKT ňns een WILLEKEURIGE zaak toe
omdat voor ons het SUBJECTIEVE iets willekeurigs is. Enig nadenken leert ons
echter dat ŕls er nu iets is dat ONMISKENBAAR is voor
de mens persoonlijk, het wel het PSYCHISCHE is. En dus ook de VOORKEUR is. Wij
zouden kunnen zeggen dat “het hart zich nooit laat dwingen of misleiden”.
Voor de werkelijke OERMENS kŕn noch de prostitutie
van kracht zijn, noch het huwelijk, omdat voor die mens het één nog niet van
het ŕnder GESCHEIDEN was. De liefde werd voor die
mens nog door niets GEREGLEMENTEERD, niet van BOVENAF vanuit HET HOOFD en niet
van bovenaf vanuit DE STAAT; slechts de norm van het PSYCHISCHE was van kracht.
Nogmaals
wijzen wij er op dat het zichzelf REGLEMENTEREN niet alleen in negatieve zin
opgevat moet worden. Juist wanneer het gaat over REDELIJKE DENKBEELDEN is de
dwang die de mens zichzelf oplegt het grootst. Als iemand zegt: ”de mensen met
wie ik omga zijn me allemaal even lief”, dan is dat een meer of minder
DWINGENDE VERREDELIJKING. Zo’n verredelijking is
eigenlijk FATAAL, omdat hij de PSYCHE ontkent. Hij maakt het de mens zčlf ňnmogelijk ZICHZELF TE ZIJN.
Zegt iemand: “ik laat nooit de éne mens voor de ŕndere
in de steek”, dŕn ontkent iemand de KEUZE. Dŕt is natuurlijk in orde, maar het ontkennen van de keuze
betekent niet het tegelijk ontkennen van de voorkeur - in dit laatste geval is
iemand TEGEN ZICHZELF. Voor ieder mens geldt dat hij zich het prettigst voelt
bij een bepaalde ŕndere mens. Dan HARMONIEERT het
MEETRILLEN IN ZICHZELF bij de éne mens het zuiverst met dat meetrillen bij de
ander. Dat is dus volkomen MENSELIJK; een plant bloeit ook het mooiste op in
een goed milieu. Maar vanuit DE REDE mŕg zoiets niet
van de mensen; alles moet GELIJKGESCHAKELD worden en iedereen moet mij even
lief zijn: wij mogen “geen onderscheid maken”.
Het reglementeren VANUIT DE REDE is de zwaarste dwang die de mens zichzelf op
kan leggen; de MODERNE MENS gaat gebukt onder die dwang.
Het vraagstuk van de menselijke VOORKEUR is een veel belangrijker vraagstuk dan
we gewoonlijk denken. Maar al te vaak komen we bij denkers (en niet alleen bij
denkers!) tegen dat de liefde van de volwassen mensen van straks zoiets zal
zijn als een “vluchtige begroeting”. Zoiets zal zijn als “ships
that pass in the night”, een elkaar ontmoeten en begroeten en dan weer een
“ieder zijns weegs gaan”. Dat het “met elkaar” het leven doorgaan dan niet meer
aan de orde is, omdat de VOLWASSEN mens als zijnde een ZELFSTANDIG MENS alleen
het leven doorgaat zonder zich ooit met iemand verbonden te weten.
Deze en dergelijke denkbeelden komen echter voort uit een WEGDENKEN VAN DE
KEUZE OP EEN MANNELIJKE (MODERNE) MANIER. Net zoals op deze manier gedacht de
oermens in het teken van de PROMISCUĎTEIT staat, zo staat de volwassen mens dat
óók - wij komen dat tegen bij onder andere HUXLEY.
Hiermee samen gaat de gedachte dat de liefde dan ONPERSOONLIJK is, en alleen
hieruit blijkt al dat de eigenlijke vraag is: hoe kunnen wij elkaar als
persoonlijkheden verdragen? Op deze vraag hebben wij al antwoord gegeven toen
wij uitwerkten wat voor de mens als INTELLECTUELE IK de ANDER betekende.
Het antwoord echter van de zelfbewust denkende mens is simpelweg het persoonlijke
DOORSCHRAPPEN, Zo wordt er ook gedacht over de ONPERSOONLIJKE LIEFDE, als zou
dat een liefdesmogelijkheid zijn náást de gebruikelijke. Ook dŕt echter is fout gedacht. De liefde van de oermens was
onpersoonlijk alleen maar omdat de PERSOON er nog niet wŕs.
De mens gold nog niet als BEPAALDHEID. Vanaf een zeker moment gold hij echter wčl als zodanig, en dan gaat ook de KEUZE gelden en daarmee
ontstaat de BEPAALDE omgang tussen de vrouw en de man. Wat daarnaast mogelijk
blijft is niet een ONPERSOONLIJKE OMGANG, maar een omgang vanuit VOORKEUR en
daarbij is vanzelf het vrouwelijke zowel als het mannelijke op de juiste wijze
gesteld.
De verwarringen in het denken ontstaan dus uit het gelijkstellen van de
begrippen VOORKEUR en KEUZE. In de MODERNE prostitutie zijn beide begrippen
ontkend; in de RELIGIEUZE prostitutie alleen de keuze. In het HUWELIJK is in
principe de VOORKEUR ontkend, en daarin ligt de wezenlijke ONHOUDBAARHEID van
het geval en niet in het feit dat twee mensen het leven SAMEN door willen gaan.
No. 55.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: Visie; zie: A , B
, C , D , E,
F , G , H , I
,
Een opmerking over de controle op het denken
Het denken zčlf geeft de mens geen ZEKERHEID, omdat
er in het denken geen mogelijkheden tot controle zijn. In het denken is wčl na te gaan of het één een LOGISCHE consequentie van het
ŕnder is, maar over HET GEHEEL VAN DE GEDACHTENGANG
is geen ZEKERHEID te verkrijgen. Het denken zčlf
geeft niet aan of we al of niet OP DE GOEDE LIJN zitten; het kan in principe
ALLE KANTEN UIT. De SFEER, die voor ňns aan het
denken meekomt, zou het bovenstaande niet doen vermoeden. Er is de sfeer van
NOODZAKELIJKHEID waar men niet onderuit kan komen, simpel door het feit dat EEN
EN EEN TWEE IS. Die noodzakelijkheid geldt echter niet voor het THEMA van het
denken, maar dŕt valt ons nauwelijks op. Het denken
KAN ELKE STELLING BEVESTIGEN. Als voorbeeld het volgende: als ik de mens zie
als wezenlijk misdadig met eventueel de MOGELIJKHEID om van die aanleg ŕf te komen, dan kan ik massa’s feiten verzamelen en
rangschikken om daarmee op logische wijze aan te tonen dat mijn stelling klopt:
de mens IS misdadig. Zie ik de zaak ŕnders, namelijk
dat de mens GOED is en slechts gedurende zijn ONTWIKKELING tot allerlei
MISDADEN kňmt, dan kan ik ook dat met vele bewijzen
staven. Toch is de eerste stelling FOUT, en de tweede GOED, maar dŕt kan ik alleen maar weten als ik mijn denken kan
CONTROLEREN.
Uiteraard moet de controle geschieden VANUIT IETS ANDERS dan het denken; het is
dan ook DE VISIE
die uitkomst brengt. De visie
is BINNENIN ONSZELF en daarom wijzen wij er steeds op dat een mens bij het
filosofische denken OP ZICHZELF MOET LETTEN anders raakt hij het spoor bijster.
Door deze controle nauwgezet uit te oefenen kunnen wij al denkende een lang
vergeten mens als de OERMENS reconstrueren zonder daarbij in allerlei
ONZINNIGHEDEN te vervallen.
De mens komt los van de baarmoeder
Zoals we gezien hebben gold voor de werkelijke OERMENS dat hij het EEN nog niet
naast en tegenover het ANDER heeft gezet. Maar omdat voor de mens ONTWIKKELING
geldt kan het niet lang uitblijven of hij gaat de eerste SCHEIDING aanleggen.
Hij krijgt “kennis van goed en kwaad”.
Vele denkers menen dat de mens begint met het HOGERE en het LAGERE te
onderscheiden; die mening is gegrond in het feit dat door de hele geschiedenis
van de mensheid heen de spanning tussen hoger en lager bepalend is geweest.
Toch begint het daarmee niet.
We gaan uit van de werkelijkheid ZOALS DIE IS voor de mens van toen. En dan is
de werkelijkheid BAARMOEDER. Terwijl ŕlle leven zich
BINNEN die werkelijkheid afspeelt. Die werkelijkheid is wčl
GROTER, OMVATTENDER, dan de concrete mens, maar hij is nog lang niet HOGER.
Van die werkelijkheid maakt de mens zich nu LOS; dat gaat niet zo bewust als
het nu klinkt: het gaat natuurlijk VANZELF en het wordt pas later BEWUST. En
dan is er een SCHEIDING tussen de mens čn de
baarmoeder (de werkelijkheid). We hebben nu te doen met het “eerste opgloeien
van het licht van het zelfbewustzijn in de mens”.
Voorzover dit EERSTE MOMENT inderdaad zčlfbewust geldt in de mens is dit een MANNELIJKE zaak -
zoals dat voor ŕl het zelfbewust-geldende van kracht
is. We hebben het eerste moment van het MANNELIJKE, en dat is ook het eerste
moment dat DE MAN zich gaat laten gelden. Hij stelt zich op TEGENOVER de
baarmoeder. Het is voor hem HET ANDERE, dat hij thans ONTKEND heeft en dat hij
is gaan zien als iets VIJANDIGS.
De vrouw is natuurlijk ook LOS gekomen van de BAARMOEDER; voor haar is die
werkelijkheid ook HET ANDERE, maar zij staat er niet TEGENOVER: ZIJ BEZIT DAT
ANDERE en het is voor haar prompt een MACHTSMIDDEL. Zij kan er GEBRUIK VAN
MAKEN. In een aantal oude verhalen, die SIERKSMA vertelt, is dit getypeerd door
het feit dat de vrouwen MANDEN bij zich dragen. Dit is het beeld van de
BAARMOEDER; als die manden hen ontstolen worden
zeggen zij: “wij hebben onze baarmoeder nog”.
Als
wij nu de twee grootheden TEGELIJK denken: enerzijds de werkelijkheid als
BAARMOEDER waarin ŕlle leven is, en anderzijds het
los-zijn van die baarmoeder, dan is het te begrijpen dat de mensen de
werkelijkheid gingen zien als een zaak WAARIN DE MENS VERZUIPT. Een zaak die de
mens, en dan vooral DE MAN, probeert te vangen om hem ALS MAN te doden. Dat
betekent: hem ňnmannelijk te maken - wat hij, volgens
het nieuwe besef, voordien ook wŕs.
Nu de mens echter UIT de baarmoeder is gekomen is die baarmoeder voor hem een
FUIK geworden waarin hij voortdurend gevaar loopt gevangen te worden.
We kunnen nu spreken van het eerste begin van een RELIGIE, hoewel we in ňnze betekenis van het woord nog niet van iets HOGERS
kunnen spraken. Want wij denken aan een WERKELIJK HOGERE ZAAK, en daarvan was
bij dat eerste opgloeien van het zelfbewustzijn nog niet te spreken.
Maar de mens van toen zag de vrouwelijke werkelijkheid toch wel als een GEVAAR,
en dan vooral een gevaar WAARAAN NIET TE ONTKOMEN VIEL. De werkelijkheid werd
voor de mens een NOODLOT, een GROTE MACHT die over de mens heerst en die hem
DWINGT om tenslotte toch verloren te gaan en verzwolgen te worden in die FUIK.
We hebben nu dus te doen met een MACHT; de ZELFBEWUSTE vrouwen uit die dagen
maakten gebruik van die macht; de zelfbewuste mannen verzetten zich er tegen,
maar tevergeefs. Deze MACHT, hoewel door de mensen zčlf
nog niet direct als HOGER gezien, is natuurlijk toch iets dat BOVEN DE MENSEN
UITGAAT. Zij zijn er onherroepelijk aan ONDERWORPEN.
In deze tijd beginnen de MYTHEN in de cultuur op te komen; zij geven VORM aan
het besef van de mensen en zij maken de verhouding tussen HET MACHTIGE en de
gewone levende mensen duidelijk. Van deze verhalen zijn RESTANTEN tot in onze
dagen overgebleven; voor degene die hiervoor oog heeft ontsluiten die restanten
een wereld die anders op geen enkele andere manier te achterhalen zou zijn
geweest.
Het is de verdienste van JUNG dat hij het verband opgespoord heeft dat er is
tussen die oude MYTHEN en de beelden die mensen tijdens diepe DROMEN te zien
krijgen. Die dromen blijken terug te gaan tot die eerste zelfbewuste
gewaarwordingen van de mens, en zij gaan onveranderlijk over begrippen van
OER-SEXUALITEIT en van de BAARMOEDER en het VRIJKOMEN DAARVAN. Die EERSTE
BEELDEN, die de mens aan de werkelijkheid besefte, zijn diep in hem blijven
liggen. Dat is niet verwonderlijk. In het tijdperk, dat wij thans bespreken,
kwam de mens VANUIT ZIJN PARADIJSELIJKE STAAT in een NOODLOTTIGE WERKELIJKHEID
terecht, een werkelijkheid die slechts ZIJN ONDERGANG bedoelde.
Voor VREDE en VEILIGHEID is nu DE ANGST in de plaats gekomen, en dit is de
eerste en de MEEST AANGRIJPENDE ervaring die de mens aan zichzelf beleeft. De
gehele werkelijk veranderde van karakter nu de mens “GOED EN KWAAD” ontdekte;
er is nu voor het eerst een SCHEIDING in de werkelijkheid gekomen.
Bij primitieve volken, die tot op heden verstoken zijn geweest van de invloed
van de westerse cultuur, vinden wij dit thema van die EERSTE SCHEIDING nňg terug. Dat thema staat centraal bij de verschillende
INWIJDINGS-RITEN die jonge mannen en vrouwen ondergaan tegen de tijd dat zij
volwassen worden. Het staat centraal bij feesten die met de OOGST te maken
hebben, en uiteraard bij GEBOORTE EN DOOD.
Bij ons zijn die zaken verloren gegaan; er is zoveel cultuur overheen gekomen,
dat die eerste ervaringen voor ons geen betekenis meer hebben. Maar hoewel zij
verloren zijn gegaan, zijn zij toch op de een of andere manier diep in ons
blijven liggen - vaak zelfs als onoverkomelijke PROBLEMEN - en soms komen ze in
een diepe DROOM voor de dag. Met dit laatste hield JUNG zich bezig.
De werkelijkheid, die aanvankelijk BESCHUTTING gaf; die een VERTROUWDE
werkelijkheid was zonder tegenstellingen, is “plotseling” ňmgeslagen
in een LEVENSGEVAARLIJKE ZAAK. De HOF VAN EDEN is een NOODLOTTIGE WERKELIJKHEID
geworden; die laatste werkelijkheid is er niet BIJGEKOMEN zodat hij NAAST de
hof van Eden bestaat. Neen, deze laatste werkelijkheid is in dat noodlottige
VERANDERD, en dat is voor de mens het aangrijpende van de zaak, En ook het
TRAGISCHE, dat hem in zijn greep zal houden totdat hij eindelijk volwassen
geworden zal zijn. De mens begint nu zich EFFECTIEF te ontwikkelen; zoals
gezegd zullen wij de lijn van de ontwikkeling zčlf
niet behandelen. Onze aandacht is slechts gericht op het VROUWELIJKE ASPECT van
de zaak, en dat in verband met de PSYCHE.
Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D
, E,
F
, G , H , I
,
No. 56.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Het begin van de macht
Zoals wij al hebben laten zien heeft de mens zich LOSGEMAAKT van de BAARMOE
DER, evenwel zonder daarbij van het inzicht af te stappen dat de werkelijkheid
een GROTE BAARMOEDER is. Zodat die werkelijkheid nu voor hem verschijnt als een
MACHT, die hem OVERHEERST, hem DWINGT en hem tenslotte OVERMEESTERT. Hij kan
daaraan niet ontkomen. Maar hij is wčl voortdurend
bezig om een uitweg te zoeken; het komt niet overeen met de NATUUR van de mens
om ONDERGESCHIKT te zijn aan wie of wat dan ook.
We maken hier dus kennis met de eerste primitieve vorm van een MACHTSSTELSEL,
hoewel we eigenlijk niet in strikte zin van een stelsel mogen spreken. De BASIS
van deze zaak is het feit dat HET EEN LOSGEKOMEN IS VAN HET ANDER, dat er in de
werkelijkheid een SCHEIDING is gekomen. Vervolgens is in deze zaak het begrip
BEZIT van belang; het KUNNEN HEBBEN VAN IETS gaat nu optreden en daarmee hangt
uiteraard samen het NIET HEBBEN VAN IETS. Als wij deze dingen bijeen denken
komen wij uit op het begrip MACHT.
In verband met het probleem van de macht zoals dat in ňnze
MODERNE WERELD meer en meer aan de orde komt, is het leerzaam de samenhang van
deze drie grootheden helder in te zien. Er moet dus een SCHEIDING zijn, er moet
IETS TE HEBBEN zijn en dan is er vanzelf MACHT. Pogingen om de machtsstelsels
op te heffen kunnen voorlopig onmogelijk gelukken omdat wij onze KIJK OP DE
WERKELIJKHEID niet kunnen afschaffen (voor ons is de werkelijkheid gescheiden),
daardoor niet van het HEBBEN af kunnen komen, en dus blijvend een voedingsbodem
voor MACHT in stand houden. Eerst wanneer in ons wereldbeeld de SCHEIDING
vervalt kan het HEBBEN verdwijnen, en dan KAN er geen macht meer zijn.
Het
begrip HEBBEN treedt al onmiddellijk op als daar het EERSTE MOMENT van de
INHOUD van het ZELFBEWUSTZIJN is. Ook uit de restanten van de oude verhalen
blijkt dit: de vrouwen bemerkten dat zij een baarmoeder HEBBEN. Dat konden zij
bemerken omdat natuurlijk OOK ZIJ waren LOSGEKOMEN van de werkelijkheid als
BAARMOEDER. Behalve dat het BEZITTELIJKE op gaat treden is er ook het
PLAATSELIJKE: De MACHTIGE werkelijkheid is nu ook ERGENS. Vandaar ook de poging
er aan te ONTKOMEN. Iets dat niet ERGENS is maar dat ZELF ALLES is, kan nooit
ONTLOPEN worden. Het komt dan ook niet in de mens op dit te proberen.
Het BEZITTELIJKE en het PLAATSELIJKE blijft voortaan de mens beheersen; hij
komt daarvan niet af voordat hij tenslotte VOLWASSEN geworden is. Bij de
MODERNE MENSEN is zelfs de HERINNERING aan andere mogelijkheden dan alleen maar
bezittelijke en plaatselijke vrijwel geheel verloren gegaan.
Het HEBBEN VAN IETS is onlosmakelijk verbonden met het NIET HEBBEN. De
verhouding tussen deze twee grootheden is MACHT. En datgene dŕt
iemand heeft is het MACHTSMIDDEL. Voor de vrouwen uit de periode die wij nu
bespraken is derhalve de BAARMOEDER het MACHTSMIDDEL. Dat komt ňns een weinig lachwekkend voor omdat wij er al goeddeels
aan voorbij zijn iets NATUURLIJKS als machtsmiddel te gebruiken. Maar helemaal
kwijt zijn wij het ook nog niet: de RASSENDISCRIMINATIE is toch nog altijd een veelvoorkomend
verschijnsel…
Het is te begrijpen dat het volgende moment in deze ontwikkeling gezocht moet
worden bij de MANNEN. Zij gaan er op uit de macht OVER TE NEMEN; de ROOF VAN
HET VROUWENGEHEIM is nu aan de orde. Als de mannen het GEHEIM geroofd hebben
blijkt dit MANNELIJKHEID te zijn. Het mannelijke heeft in feite zichzelf UIT
HET VROUWELIJKE bevrijd. Dat betekent dat de mens voortaan niet meer ANDROGYN
is (vrouwelijk en mannelijk tegelijk) maar EENZIJDIG VERDEELD is in mannen en
vrouwen. De MACHT gaat nu geleidelijk aan over naar de mannen, maar het blijft
een LABIELE zaak omdat de werkelijkheid in wezen toch BAARMOEDER is. De latente
ANGST om toch nog weer zijn zelfstandigheid te verliezen blijft diep in de mens
aanwezig, totdat hij, als VOLWASSEN MENS, inderdaad zijn zelfstandigheid
verliest: MANNELIJK gedacht aan en in het werkelijke VROUWELIJKE. Over deze
situatie, die eigenlijk WERKELIJKE ZELFSTANDIGHEID inhoudt, spreken wij nog.
De
werkelijkheid als BAARMOEDER verdwijnt dus niet uit het besef der mensen; er
komt wčl een NIEUW ASPECT bij: het MANNELIJKE. Dat
mannelijke behoort toch eigenlijk IN de baarmoeder, en zo ontstaat een volgend
besef: VRUCHTBAARHEID. Het besef “vruchtbaarheid” heeft betrekking op een
KWALITEIT, die voor de werkelijkheid van kracht is. Deze kwaliteit krijgt op
den duur ook weer een GESTALTE, en dan zien wij het besef van DE GROTE MOEDER
opduiken in de wereld. Daarna komt de KWALITEIT van die “Grote Moeder” te voorschijn,
en dat is het begrip LIEFDE in de ONMIDDELLIJKE betekenis. We kunnen deze zaak
EROTIEK noemen.
Zo gaat de ontwikkeling van de begrippen door; steeds vinden wij de combinatie
van de grootheden WERKELIJKHEID en VROUWELIJK, en dat gaat door totdat het
BEELD van de werkelijkheid IN DE MENS (bewustzijn) voor de dag is gekomen en
gestalte krijgt als en aan AFRODITE.
De menselijke werkelijkheid en het begrip groei
Het bovenstaande behoort tot het terrein van het WETEN; het gaat over de zich
ontwikkelende INHOUD van het ZELFBEWUSTZIJN. Dat weten is voor de mensen een
DWINGENDE zaak, zoals wij al meer dan eens aangetoond hebben. Door het voor
iedereen dwingende karakter ervan is het ook de BEPALENDE FACTOR inzake het
WERELDBEELD. Met andere woorden: wij bevinden ons op het terrein van de
ONTWIKKELING en, ten gevolge daarvan, van de GESCHIEDENIS.
Het LEVENDE VROUWELIJKE, waarover we aan het nadenken waren, heeft met die
ontwikkeling niets uit te staan; het is zelfs VIJANDIG aan de ontwikkeling, óók
als die ontwikkeling zich voorlopig richt op het vrouwelijke en daarin de
uiteindelijke maat neemt. Het GERICHT-ZIJN OP HET VROUWELIJKE heeft wel het
vrouwelijke ALS OBJECT, maar het is en blijft zčlf
een MANNELIJKE ZAAK omdat het CULTUUR is. Het is een zaak die op het
ONDERSCHEID steunt, en dat is MANNELIJK. Voor ons ligt er de volgende vraag:
hoe VERLOOPT het leven van de mensen voorzover dat
leven er is IN DE SFEER VAN HET VROUWELIJKE. Voorzover
dat leven er is ONDER DE OPPERVLAKTE van de wereld en zijn GEDOE en van de
DWINGELANDIJ van het ZELFBEWUSTE.
Het LEVEN IN DE SFEER VAN HET VROUWELIJKE is het leven als WENSELIJKHEID, en
dat leven is, zolang er mensen zijn op de planeet, dagelijks geleefd. Die
MENSELIJKHEID is niet een DROOMBEELD dat betrekking heeft op een TOEKOMSTIGE
WERELD die voorlopig nog niet aan bod is geweest, integendeel, het is een
REALITEIT die er nog nooit NIET geweest is. Alleen heeft die realiteit nog
nooit HET WERELDBEELD BEPAALD - hetgeen bij een VOLWASSEN MENSHEID tenslotte wčl het geval zal zijn.
Wij kunnen die realiteit noemen HET GEZIN, ŕls we
daarbij voor ogen houden dat we doelen op de verhouding VROUW-KIND-MAN. En
uiteraard gaat het nu wéér niet over de CULTURELE VERHOUDING, want dŕn moeten we in bijna ŕlle
gevallen spreken van MAN-VROUW-KIND. En dan gaat het over een CONSTRUCTIE, over
de VORM waarin de mens, ZELFBEWUST, zijn leven gegoten heeft.
In de verhouding VROUW-KIND-MAN vindt de werkelijkheid in zichzelf het
RUSTPUNT, en deze zaak kan er nooit NIET zijn omdat het een nčt
zo VANZELFSPREKENDE zaak is als de werkelijkheid zčlf.
Onder ŕlle CULTUURVORMEN, ook die welke op het GEZIN
betrekking hadden, leefde de verhouding VROUW-KIND-MAN, en, juist omdat die
verhouding LEVEND is, ONTSNAPT hij blijvend aan člke
gestelde norm.
Dat ONTSNAPPEN aan de normen is praktisch vast te stellen: ieder samengaan van
een vrouw, een man en kinderen, in welke VORM dit ook gegoten is, gaat nooit in
die vorm ňp; het is steeds iets dat wezenlijk ANDERS
is. Het blijkt ook dat geen enkele CULTURELE GEZINSVORM ooit gelukt; het
MISLUKKEN van die vorm staat zelfs op de voorgrond.
De mensheid als CULTUURGEDOE (de maatschappij en de samenleving) is een
mensheid waarin het GESCHEIDEN-ZIJN de bepalende factor is. Voorzover
de mensheid dŕt is, is er SPANNING, de spanning
tussen het EEN en het ANDER. Maar diezelfde mensheid is tegelijk een mensheid
van BEWEEGLIJKE CELLEN, van ZOVEEL MAAL HET GEZIN, en dŕt
is het door ons bedoelde LEVENDE VROUWELIJKE. Dat is een OASE van RUST omdat
het EEN niet gescheiden is van het ANDER. Er is hier natuurlijk géén
ONTWIKKELING; wat er wčl is kunnen wij GROEIEN
noemen. In dit groeien zit het begrip UITWIKKELEN en dat betekent zoveel als:
zijn INHOUD OPENBAREN. En voor het groeien geldt ook het begrip VORM.
No. 57.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: Visie; zie: A , B
, C , D , E,
F , G , H , I
,
Nogmaals iets over het denken
Iemand
heeft terecht de opmerking gemaakt dat het toch door het DENKEN is dat voor de
mens de dingen tot klaarheid komen. Aan dat denken ZOU dan de eis gesteld moeten worden dat het een LOGISCH
denken is. Dan kan het toch niet anders of datgene dat door de mens uitgedacht
is komt overeen met de werkelijkheid zčlf. Zodat er
dus wel degelijk een ZELFCONTROLE in het denken aanwezig is; dit in
tegenstelling tot de gedachte dat het denken zichzelf NIET kan controleren.
Ter verduidelijking van een en ander het volgende: we moeten als eerste
vaststellen wŕt we onder DENKEN verstaan. Bedoelen we
met denken het werkelijke denken, dan is er inderdaad controle. En wel omdat
dit denken nimmer het CONTACT met de werkelijkheid verliest. Dit evenwel
VOORONDERSTELT het voor de mens AANWEZIG-ZIJN van de werkelijkheid. Die
werkelijkheid is aanwezig als BEELD, en dus heeft de denkende mens nodig: EEN VISIE. Hij moet een KIJK
op dat beeld hebben. WERKELIJK DENKEN vooronderstelt een VISIE en de wisselwerking
tussen het GEZIENE en het GEDACHTE is in feite de CONTROLE.
In onze opmerking van stencil 55 doelen wij op het DENKEN OP ZICHZELF, zoals
dat als een specialiteit van een bepaalde CULTUUR naar voren komt. In ňnze cultuur draait het om HET DENKEN ZELF, alleen maar HET
KUNNEN DENKEN, en dat wil zeggen: NOODZAKELIJKE CONSEQUENTIES TREKKEN. Hierbij
is het gegeven niet van belang. Weliswaar wordt de eis gesteld dat de zaak
KLOPT, en dat betekent dat hij moet overeenkomen met de werkelijkheid, maar dŕt is met dat denken niet vast te stellen. Omdat er
namelijk geen VISIE
aan voorondersteld is.
Het WERKELIJKE DENKEN heeft geen belang bij zichzelf, en dat wil zeggen dat het
niet om het denken gáát. Het gaat om het AAN DE WEET KOMEN, en het denken is de
METHODE daartoe. Het DENKEN OP ZICHZELF echter heeft ŕlle
belang bij zichzelf; dat denken is geen METHODE, maar het is DOEL: het gáát om
het denken en om de werkelijkheid ZOALS DIE GEDACHT IS.
De werkelijkheid ZOALS DIE IN ELKAAR ZIT is een geheel ŕndere
werkelijkheid dan de werkelijkheid ZOALS DIE GEDACHT IS. Het WERKELIJKE DENKEN
heeft zijn controle aan de eerst genoemde werkelijkheid. Dat is een controle
met iets dat van BUITEN HET DENKEN is. Het DENKEN OP ZICHZELF heeft controle
aan de GEDACHTE WERKELIJKHEID en dat is iets dat BINNEN HET DENKEN is.
Dit verklaart waarom de denkende mens van onze dagen, hoewel LOGISCH denkende,
toch een en al ONZEKERHEID vertoont hij weet niet of hij op de GOEDE LIJN
denkt. Hij komt daar ook niet achter omdat er voor hem geen VISIE bestaat.
Het begrip gezin
Wij
letten gewoonlijk niet op die verhouding die wij HET GEZIN noemen; wčl hebben wij te maken met de voor ňns
GEBRUIKELIJKE VORM van het gezin, maar aan die zaak ontsnapt het werkelijke
gezin steeds weer. Het werkelijke gezin is de verhouding VROUW-KIND-MAN. Dat is
de BASIS en de BAKERMAT van ons aller leven, zowel in NATUURLIJKE ZIN
(organische zin), omdat we allemaal UIT EEN VROUW geboren zijn, als in
ZELFBEWUSTE ZIN omdat we allemaal RUST vinden in die zaak. Wij vinden rust in
het LEVENDE VROUWELIJKE.
Het gaat in de eerste plaats om de VROUW, daarna om DATGENE DAT ZIJ VOORTBRENGT
en dŕn pas om DE MAN. Datgene dat door de vrouw
VOORTGEBRACHT wordt is haar INHOUD, en die inhoud is, HOEWEL HET HAAR INHOUD
IS, als iets ZELFSTANDIGS voor de dag gekomen. Deze zaak komt aan het KIND voor
de dag.
Het kind is dus INHOUD DIE VOOR DE DAG GEKOMEN IS en als zodanig is de zaak
door en door verbonden met de vrouw. De MAN daarentegen is ZELFSTANDIGE INHOUD
- hij is wčl inhoud, maar hoewel hij dat is (en
blijft) staat hij toch op zichzelf NAAST de vrouw.
Wij zien dat zowel voor het KIND als voor de MAN het begrip INHOUD geldt en
beiden zijn zij inhoud VAN DE VROUW. Het behoeft dan ook niet te verwonderen
dat in de OUDHEID de begrippen KIND en MAN nagenoeg IDENTIEK waren.
Wij
moeten de werkelijkheid ALS LEVEN altijd denken VANUIT HET VROUWELIJKE, en in
een verhouding TOT het vrouwelijke, omdat het levende verschijnsel een
VROUWELIJK verschijnsel is. Het ORGANISME is vrouwelijk.
Denken wij het leven MANNELIJK, zoals in ŕlle NIEUWE
culturen het geval is, dan komen wij uit op de verhouding MAN-VROUW-KIND, en
deze verhouding is, behalve de basis van ňns gezin,
tevens de grondstructuur van het HUWELIJK. Hoe wij ook over deze verhouding
nadenken, nimmer gelukt het ons er enig zinnig verband in te zien omdat wij,
uitgaande van de MAN nooit bij de vrouw terecht komen en dus ook niet bij het
kind. Uitgaande van de man komen wij bij de EINDELOZE VEELHEID terecht en die
is vanuit de man nooit tot een EENHEID te denken. Hierop komen wij nog weleens
terug.
Dat het VANUIT HET MANNELIJKE niet gelukt een zinnig verband te ontdekken in de
grondverhouding “gezin” blijkt in onze cultuur overduidelijk. De moderne
denkende mens weet absoluut niet wat met het gezin en het kind en de vrouw aan
te vangen, reden waarom hij er toe over gaat de hele zaak maar VRIJ te maken.
Hetgeen betekent: ONDERLING LOS TE MAKEN zodat de verhouding een VRIJBLIJVENDE
wordt. De kinderen willen niet meer BEVOOGD worden; zij verlangen een ANTI-
AUTORITAIRE OPVOEDING. De vrouwen willen niet meer
GEBONDEN en ONDERGESCHIKT zijn en zij eisen EMANCIPATIE. De mannen zijn het
daarmee eens, voorzover ze MODERN zijn, en bemerken
(te laat) dat zij in de kou staan.
Het begrip groei
De verhouding VROUW-KIND-MAN is een BEWEEGLIJKE verhouding, vandaar dat die
zaak LEEFT. We spraken daarom van het LEVENDE VROUWELIJKE. In een dergelijke
verhouding komen de FACTOREN, waaruit die verhouding bestaat, nimmer OP
ZICHZELF te staan. Het blijft namelijk altijd een INHOUDSVERHOUDING. Ook al
GELDEN de factoren als ZELFSTANDIG, zijn zij niet LOS van elkaar, en dat is
altijd het geval als het begrip INHOUD aan de orde is.
Voorzover wij, in verband met de mensen, van
ZELFSTANDIGHEID kunnen spreken is het een VROUWELIJKE zelfstandigheid. Omdat dŕt in feite het enige is dat ER IS. Een VOLWASSEN mensheid
zal dan ook blijken een vrouwelijke zaak te zijn. In die vrouwelijke zaak is de
MAN ook zelfstandig, maar zijn zelfstandigheid is er een BINNEN HET
VROUWELIJKE.
Omdat de factoren niet LOS van elkaar zijn is er GEEN ONTWIKKELING, want dit
laatste betekent NAAR HET ANDERE GAAN, oftewel VER-ANDEREN, ANDERS WORDEN. Dit
kan alleen als het EEN inderdaad LOS is van het ANDER; is het echter op de een
of andere manier HETZELFDE dan kan er geen ANDERS-WORDEN optreden. In de ZELF-
BEWUSTE WERKELIJKHEID is het EEN los van het ANDER; voor die werkelijkheid
geldt dan ook ONTWIKKELING. Dat gaat dan via de CULTUREN.
In de verhouding VROUW-KIND-MAN zijn de factoren nooit LOS van elkaar en dus
kan de verhouding zčlf nooit VERANDEREN, het kan niet
WAT ANDERS WORDEN. Uit de praktijk weten wij dit wel van de verhouding
moeder-kind: wat er ook gebeurt, die verhouding blijft er.
Wat er met die verhouding wčl gebeurt is HET GROEIEN.
In dit begrip zit niet het NAAR HET ANDERE GAAN, zoals bij de ontwikkeling,
maar het ZICHZELF WORDEN. Een kind dat OPGROEIT wordt niet WAT ANDERS, maar
wordt juist ZICHZELF, en dit ZICHZELF WORDEN is ZIJN INHOUD OPENBAREN. Die
inhoud zit in de zaak zčlf besloten, hij wordt er
niet van BUITENAF aan toegevoegd. Er bestaat voor die zaak geen BUITENWERELD.
Voor de verhouding GEZIN bestaat er geen BUITENWERELD; die verhouding groeit IN
ZICHZELF uit en OPENBAART ZIJN INHOUD. Wat is nu die inhoud die geopenbaard
wordt.
Voor die inhoud geldt dat hij steeds NIEUW is. De mens als de verhouding
VROUW-KIND-MAN brengt alsmaar een nieuwe inhoud tot leven. Dit verklaart waarom
de OERMENS een andere mens is dan de MODERNE mens. Hij ziet er zelfs geheel ŕnders uit. Terwijl het tegelijk DEZELFDE mensen zijn.
De NIEUWE INHOUD is een VERDER ONTWIKKELDE INHOUD, zodat wij kunnen zeggen dat
het LEVEN, als het UITGROEIT, een steeds verder ontwikkelde inhoud openbaart
ZONDER ZELF TE ONTWIKKELEN. Zonder zčlf wat ŕnders te worden.
Het leven openbaart alsmaar MANNELIJKHEID en dat betekent dat het alsmaar
ontwikkeling openbaart. Voor HET MANNELIJKE geldt immers dat het EEN los is van
het ANDER, reden waarom voor het mannelijke zčlf wel
ontwikkeling geldt.
Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63 , Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F , G , H , I ,
No. 58.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Iets meer over
het levende vrouwelijke
Het levende vrouwelijke, zoals dat
op de planeet voorkomt, is op zichzelf iets ŕnders
dan HET GEZIN, waarover wij gesproken hebben. Het GEZIN is namelijk de WIJZE
WAAROP het levende vrouwelijke in de wereld aanwezig is. Het levende
vrouwelijke zčlf is uiteraard een BEGRIP dat in de
denkende mens voor de dag gekomen is. En dat begrip heeft een CONCRETE
VERSCHIJNINGSVORM. Die vorm is de WIJZE WAAROP het begrip in de werkelijkheid
BESTAAT.
Het levende vrouwelijke IS natuurlijk het ORGANISME; in het geval van de mens
gaat het dan om de LAATSTE MOGELIJKHEID van dat organisme. Deze twee grootheden
tezamen, het ORGANISME čn het feit HET LAATSTE te
zijn, vormen inderdaad het ENIGE DAT ER IS. Naast deze zaak is er niet nog WAT
ANDERS te denken; de MAN of het KIND bestaan niet NAAST en ONGEACHT deze zaak.
Zij zijn dit ENIGE DAT ER IS naar de twee mogelijkheden qua INHOUD. Wij hebben
dus inzake het KIND en inzake de MAN niet met wat ŕnders
te doen en zeker niet met wat anders dat zelfstandig en autonoom optreedt. Het
LEVENDE VROUWELIJKE is het ENIGE dat er werkelijk is; dŕt
is dan ook de ZELFSTANDIGHEID waarin de werkelijkheid uitloopt, en die
zelfstandigheid geldt OP ZIJN WIJZE ook voor de drie grootheden die de concrete
verschijning zijn van dat ENIGE: de VROUW, het KIND en de MAN. Als ik het
LEVENDE VROUWELIJKE noem, noem ik feitelijk ALLES WAT BESTAAT; de gehele
KOSMOS, de PLANEET, de PLANTEN- en DIERENWERELD. Op ZICHZELF bestaat dat ALLES
óók, maar het bestaan daarvan is toch BINNEN de verhoudingen die voor het
VROUWELIJKE van kracht zijn. Daarom is het bestaan ook steeds BINNEN HET
GEHEEL, een gedachte die wij ALS GEDACHTE nu wel niet zo moeilijk kunnen
vinden, maar die in de PRAKTIJK nog wel eens moeilijkheden wil opleveren.
Aan het vrouwelijke is ALLES voorondersteld, en ALLES is er ook INHOUD van. We
kunnen dan ook zeggen dat ALS HET VROUWELIJKE de werkelijkheid naar haar VOLLE
OMVANG en naar haar VOLLEDIGE KWALITEIT voor de dag gekomen is. Het VOLTOOID en
het VOLMAAKT zijn van de werkelijkheid is het LEVENDE VROUWELIJKE.
Om echter de sfeer van een of andere romantische “vrouwenverering” geen kans
tot ontstaan te geven bedenken wij er wel onmiddellijk bij dat dit VOLMAAKTE
vrouwelijke nimmer ZONDER MEER de vrouw is. Het geldt immers voor het
vrouwelijke, en dus voor de drie samenhangende verschijningsvormen er van: de
VROUW, het KIND en de MAN. Gelijkelijk geldt voor ALLE DRIE dat zij VOLMAAKT
zijn en géén van deze drie APART kan op grond van wŕt
dan ook aanspraak maken op een eventuele “grotere” volmaaktheid. Dat zou wčl kunnen als ze werkelijk APART waren, maar het is EEN
ZAAK.
Beschouwen we het LEVENDE VROUWELIJKE in het licht van het bovenstaande, dan
dringt het tot ons door dat ALLE ASPECTEN van de werkelijkheid aanwezig zijn:
we zien HET GEHEEL (in verband met de vrouw), we zien het begrip INHOUD (in
verband met het KIND) en we zien het begrip INHOUD OP ZICHZELF (in verband met
de man). Dit laatste begrip, namelijk “inhoud op zichzelf”, vertoont de
kenmerken van het MANNELIJKE, en dat betekent dat HET EEN EN HET ANDER voor de
dag komen als twee naast elkaar staande elementen. Hier hebben wij te doen met
het BUITEN ELKAAR-ZIJN, dat voor de werkelijkheid als OPTELSOM VAN DINGEN
geldt. Er is nog iets: overziende de lange weg die de mensheid via zijn
opeenvolgende culturen gegaan is, blijkt duidelijk dat het LEVENDE VROUWELIJKE
nog NOOIT in de “wereld” gewaardeerd is. Terwijl het er wčl
ALTIJD geweest is aanvankelijk PRAKTISCH bij de ZUIVER PSYCHISCHE OERMENS (die
het NOG NIET kon waarderen omdat het ONDERSCHEID voor hem nog niet van kracht
was) en later ONDERGRONDS omdat de waardering onveranderlijk VERKEERD uitviel.
Dit was ook het geval in de oude culturen, ondanks het feit dat die culturen
allemaal GERICHT waren op het vrouwelijke. Die culturen waren in feite ook
MANNELIJK; de WAARDERING voor het GEZIN was dienovereenkomstig VERKEERD.
Zoals al eerder gezegd levert de VERKEERDE waardering voor het gezin niet de
verhouding VROUW-KIND-MAN op, maar de verhouding MAN-VROUW-KIND. Wat dit
laatste betreft de volgende toelichting: het uitkomen, vanuit het mannelijke,
op de EINDELOZE VEELHEID (zie blad 57) is als volgt te beredeneren.
Voor
het mannelijke geldt HET EEN EN HET ANDER. In die verhouding is het EEN altijd
het uitgangspunt en het ANDER is dat waar men terechtkomt. Vanuit het EEN komen
wij bij het ANDER terecht. Er zijn echter ONEINDIG VEEL elementen waarvoor, ten
opzichte van het EEN, geldt dat het het ANDER IS. Elk
ANDER is HET ANDER. Het laatste waartoe men komen kan, uitgaande van het EEN,
is tot het TOTAAL van het ANDERE. Dat totaal is ONEINDIG VEEL, ofwel EINDELOOS
VEEL. Het is dus de HOEVEELHEID waartoe het komt in en als mannelijkheid.
Maar in de HOEVEELHEID zit géén factor die de zaak kan doen veranderen in een
GEHEEL of een EENHEID. Want nimmer is te
ontkennen het feit dat het altijd maar weer over het EEN en over het
ANDER gaat. En die twee kunnen zichzelf opheffen in het TOTAAL, maar nooit in
het GEHEEL.
Dit betekent dat VANUIT HET MANNELIJKE géén vrouwelijkheid te denken of te
vormen is, een feit dat door de cultuurgeschiedenis voldoende duidelijk gemaakt
wordt. Het GEZIN, als de verkeerde verhouding MAN-VROUW-KIND is dan ook steeds
een VORMLOZE aangelegenheid geweest, reden waarom er met MANNELIJK GEWELD een
vorm aan GEGEVEN moest worden. Welke vormen we tegenkomen, of het nu meer of
minder sympathieke vrouwelijke vormen zijn of strenge redelijke vormen, het is
qua LEVEN eigenlijk nooit de moeite waard. Het is er dan ook nauwelijks uit te
houden, zowel voor de vrouw als voor de man. Voorzover
het in een gezin toch redelijk uit te houden blijkt te zijn, komt dit door de
wat sterker aanwezige ONDERGRONDSE VERHOUDING vrouw-kind-man. Deze verhouding
is noodzakelijk een ondergrondse; hij is ten eerste voor het MANNELIJKE denken
niet te vatten zodat hij er voor dat denken helemaal niet zijn kŕn, maar ten tweede is de werkelijke verhouding GEZIN een
ondergrondse omdat hij in feite helemaal NIET MAG BESTAAN voor het mannelijke.
Zolang namelijk het mannelijke ZICHZELF UITWERKT is het bezig zichzelf te
BEVESTIGEN. Dit echter is in strijd met de werkelijke situatie van het
mannelijke, een situatie waarin eenzijdige bevestiging in het geheel niet aan
de orde is, maar juist het op zelfstandige wijze INHOUD-ZIJN. Dat INHOUD-ZIJN
schrikt af, het grijpt terug op de ANGST VOOR DE BAARMOEDER en vertoont zich
tot op de dag van vandaag als een NEST-ANGST.
Er is dus het ONBEGRIJPELIJKE en er is de ANGST. Voor het werkelijke leven, dat
LEVENDE VROUWELIJKHEID is, blijft er dus niet zo erg veel over. Volgens het
cultuur-denken, dat uiteraard door zowel de vrouw als de man aangehangen wordt,
VERZINKT het mannelijke niet in het vrouwelijke, maar het VERZUIPT er in. Dat
inzicht is FOUT, maar tegelijk goed: het vrouwelijke, volgens het
cultuur-denken gedacht, is inderdaad een MOERAS waarin alles VERZUIPT. En een
man moet al zijn MACHT in het geweer brengen en al zijn AUTORITEIT laten gelden
om aan dit moeras te ontkomen. Mčt het vervallen, min
of meer, van die mannelijke AUTORITEIT, bij de MODERNE MAN, zien we dat proces
van dat VERZUIPEN duidelijk zijn intrede doen en het is opvallend hoe WEERLOOS
de gemiddelde man daartegen is. Het is nog maar een geluk dat geen enkele vrouw
ALLEEN MAAR CULTUUR-DENKEN is, zodat ze zčlf, vanuit
haar wčrkelijke vrouwelijkheid, de zaak enigszins
binnen de perken kan houden.
Over het čchte VERZINKEN in het vrouwelijke zullen
wij bij de afronding van onze beschouwingen nog spreken. Bij voorbaat moeten
wij al wčl opmerken dat er van geen enkele ROMANTIEK
sprake is; het VERZONKEN-ZIJN is een GLASHELDERE en STRENGE, REDELIJKE SITUATIE
waarbij “dichterlijk gezwijmel” niet aan de orde is. Als wij nu begrijpen dat
er VANUIT HET MANNELIJKE geen vrouwelijkheid mogelijk is, kunnen wij ons
afvragen of er dan geen VERBINDING tussen het mannelijke en het vrouwelijke is.
En inderdaad, die verbinding is er. Beiden, zowel vrouw als man laten die
verbinding gelden, maar die zaak ZELF gaat niet van het mannelijke uit, maar
van het vrouwelijke. Het SAMENLEVEN van de vrouwen en de mannen is OP ZICHZELF
een vrouwelijke zaak, alweer omdat de levende werkelijkheid vrouwelijk is.
Zodat dus ALLES vanuit het vrouwelijke geschiedt. Van hieruit is het EINDELOOS
VELE, dat het EINDPUNT van het mannelijke is, wčl tot
een vrouwelijke zaak te maken: het wordt dan VOLMAAKTE INHOUD. Die volmaakte
inhoud is nu niet vrouwelijk geworden, maar hij is THUIS GEKOMEN. Voor dat
thuiskomen is het zich waarmaken als EINDELOZE VEELHEID noodzakelijk. Wčrkelijke mannelijkheid is dus noodzakelijk.
Voor het levende vrouwelijke is mčt het verzinken van
het mannelijke ook de CONSTRUCTIE vervallen: vormen van samenleving,
reglementen en onvrijheden.
No. 59
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Het begrip groei en het begrip vorm
De mensen maken deel uit van het ORGANISME; zij behoren dus tot een
werkelijkheid die in al haar geledingen het GROEIEN vertoont - toch is het opvallend dat zij er vrijwel nooit
enig idee van hebben hoe het met het begrip GROEI gesteld is. Zij verwarren dit
begrip doorgaans met het begrip ONTWIKKELING, en dat is natuurlijk wel
verklaarbaar omdat de meeste mensen blijvend in de ontwikkeling BEVANGEN
zitten.
Het verschil tussen beide begrippen is echter niet gering: het begrip GROEI
houdt in dat iets ZICHZELF WORDT, terwijl het begrip ONTWIKKELING inhoudt dat
iets WAT ANDERS WORDT. Het WAT ANDERS WORDEN is een ONEINDIG begrip, hetgeen
betekent dŕt deze zaak tot in het oneindige kan
doorgaan. Het begrip GROEI daarentegen is EINDIG, als iets UITGEGROEID is, is
het ZICHZELF geworden. Alles wat er daarná nog gebeurt valt onder een ŕnder begrip dan het begrip GROEI. Dat andere begrip
vertoont allerlei aspecten, waarvan het belangrijkste wel is het feit dat HET
KUNNEN is gaan gelden.
Tijdens het ZICHZELF WORDEN (= groeien) verŕndert er
wel iets in en aan het betreffende organisme, maar die verandering is te
noemen: TELKENS OPNIEUW ZICHZELF ZIJN. Het ANDERE is dus gelegen in HET NIEUWE.
Tijdens het ONTWIKKELEN echter is een zaak telkens HET ANDERE van datgene dat
die zaak eerst was. De zaak wordt steeds maar weer ZIJN EIGEN TEGENSTELLING. En
is dus nooit ZICHZELF, maar steeds WAT ANDERS.
We kunnen een ander WOORD gebruiken voor het begrip GROEI. Als we spreken van
UITWIKKELEN hanteren we een term die juist is. Maar het bezwaar tegen deze term
is dit, dat hij aangeeft wat er tijdens de GROEI onder andere gebeurt; er zijn
echter nog andere processen gaande, die niet tot de UITWIKKELING behoren en die
toch wčl onder het begrip GROEI vallen.
Wat er namelijk ook gaande is is het VORM KRIJGEN,
oftewel het ZICH VORMEN. We hebben hierover al een opmerking gemaakt toen wij
er op wezen dat het MANNELIJKE tijdens de ONTWIKKELINGSWEG alsmaar probeert AAN
HET GEZIN VORM TE GEVEN. In feite is dit natuurlijk een poging tot
REGLEMENTEREN met de bedoeling om ER GREEP OP TE KRIJGEN, hetgeen blijvend moet
mislukken. Zoals gezegd komt bij de MODERNE mens duidelijk voor de dag dat het
in een (gereglementeerd) gezin niet uit te houden is, noch voor de vrouw, noch
voor de man. Het is de VASTGESTELDE GEZINSVORM die de oorzaak is van dit
onhoudbaar-zijn. Dat vastgestelde is namelijk noodzakelijk een CONSTRUCTIE.
Het ligt waarschijnlijk niet voor de hand aan HET GEZIN, te weten de verhouding
VROUW-KIND-MAN, het begrip VORM te verbinden. Toch is dit wel logisch. De
definitie van het begrip VORM luidt: de werkelijkheid voorzover
die werkelijkheid IN ZICHZELF BESLOTEN IS en er tevens NIETS UITSPRINGT. Deze
definitie nu hebben wij nodig bij het overdenken van het begrip GEZIN. Dit
begrip namelijk onderscheidt zich naar drie factoren die tegelijk een GEHEEL
zijn. De verhouding tussen die drie factoren is een INHOUDSVERHOUDING, en dat
is een EENZIJDIGE VERHOUDING. Dat betekent dat hij niet OMKEERBAAR is. De drie
factoren, vrouw, kind en man zijn wel OP ZICHZELF te noemen, maar zij zijn
tevens één geheel. Hun ONDERLINGE verhouding is dan ook gericht op dat geheel,
terwijl dat geheel door de eerste van die drie factoren (de vrouw)
vertegenwoordigd wordt. De verhouding ziet er als volgt uit: de MAN is op zijn
wijze HET KIND, en het KIND is op zijn wijze DE VROUW - maar deze laatste is op
haar wijze alleen maar ZICHZELF. Zij is niet OP HAAR WIJZE WAT ANDERS. Deze
verhouding is niet OMKEERBAAR: de vrouw is niet op haar wijze het kind en het
kind is niet op zijn wijze de man en deze laatste is niet op zijn wijze NIETS
ANDERS. Hij is juist op zijn wijze WEL IETS ANDERS (= ontwikkeling). Als de
bedoelde verhouding wčl OMKEERBAAR zou zijn geweest,
dan was de poging het gezin te stellen als MAN-VROUW-KIND inderdaad gewettigd
geweest - nu is dat niet het geval. De verhouding GEZIN is dus alleen maar
vanuit de VROUW te doordenken. En dat speelt een belangrijke rol als wij over
het begrip VORM nadenken.
Als
wij HET GEZIN denken als de EENHEID van de verhouding VROUW-KIND-MAN, en
daarbij bedenken dat de man ALS VERHOUDING overgaat in het kind, dat op zijn
beurt weer overgaat in de vrouw, dan blijkt dat het gezin een GEHEEL is waarvan
het kenmerkende is dat ER NIETS UITSPRINGT. Voor het gezin geldt dus het begrip
VORM.
Als wij echter de nadruk niet leggen op de EENHEID, maar vasthouden aan het
feit dat wij toch altijd in de praktijk met de factoren VROUW en KIND en MAN te
doen hebben, dŕn komen wij óók op het begrip VORM
uit: die drie VORMEN namelijk HET GEZIN. Het gehele ZIJN van elk van die drie
afzonderlijk is geheel en al doortrokken van dit VORMEN. Daaraan is niet te
ontkomen omdat de verhouding tussen die drie een INHOUDSVERHOUDING is. Er is
geen werkelijk ZIJN mogelijk zňnder die
inhoudsverhouding tot zijn recht te laten komen. Dat betekent bijvoorbeeld voor
de MAN, dat het gehele complex van zijn bezigheden ZINVOL wordt aan het VORMEN:
zijn DENKEN, zijn ARBEID en zijn UITRUSTEN, zij worden aan en in HET VORMEN een
REALITEIT.
Wij moeten thans een waarschuwing laten horen: ten eerste mag niet vergeten
worden dat wij niet over een cultuurbepaalde GEZINSVORM spreken. In zo een
toestand wordt er feitelijk niets zinvol. Ten tweede: het is niet logisch naar
aanleiding van het bovenstaande te denken dat het de bestemming van de man is
om op de een of andere manier in het gezin OPGENOMEN te worden. Dan gaat het
namelijk wéér over een BEPAALDE VORM. In het echte GEZIN kan niemand opgenomen
worden omdat er géén BEPAALDHEID is. Het is een CONCRETE SFEER waarin iemand
LEEFT en waaraan iemands leven BETEKENIS krijgt.
Voor de VOLWASSEN MAN (van straks) is het zó, dat hij de wereld opgebouwd
heeft; door zijn bemoeienissen zijn de DINGEN er gekomen en die dingen zijn
TERECHTGEBRACHT. Denken wij daarop door, dan blijkt geen enkel ding UNIEK te
zijn. Geen enkel ding SPRINGT ER UIT. En als antwoord op de vraag WAAR de
dingen dan terechtgekomen zijn vinden wij als antwoord: de dingen zijn
terechtgekomen IN HET LEVEN - hetgeen in feite betekent dat zij IN HET GEZIN
zijn. Als de dingen tenslotte DAAR zijn, zijn zij IN ORDE. Alle dingen die wij
nu nog maken, die BUITEN het gezin vallen, zoals OORLOGSTUIG en LUXEARTIKELEN,
zijn inderdaad NIET IN ORDE. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist
dááraan de wereld VERARMT. Aan het LEVEN en de dingen die daarin een rol spelen
KAN de wereld nimmer verarmen - dat is logisch ňndenkbaar.
Het VORM ZIJN betekent ook KARAKTER hebben. Als een mens VORM is springt er
niets uit; er kan niets zijn dat buiten het geheel van iemands ZIJN valt. Dat
betekent dat wij te doen hebben met een BETROUWBAAR mens. En wat betreft de
betrouwbaarheid van het GEZIN kunnen wij denken aan de RUST en de VEILIGHEID
die er de kenmerken van zijn. Dat alles is natuurlijk ONMISKENBAAR en dat is
ook een eigenschap van de VORM.
Het
feit dat voor het mannelijke het begrip ONTWIKKELING geldt doet voor de mens,
hetzij vrouw of man, het begrip VORM vervallen, voorzover
uiteraard de mens in de ontwikkeling OPGAAT. Ontwikkeling immers vooronderstelt
iets dat ER UIT SPRINGT, want dat is nu nčt HET
ANDERE waarnaar HET EEN zich op weg begeeft en waartoe HET EEN zich OMZET. Het
resultaat hiervan is noodzakelijk een CONSTRUCTIE. Voor zo iets geldt niet het
begrip VORM, zelfs niet als er bewust vorm aan GEGEVEN is. De mens heeft altijd
aan het gezin vorm GEGEVEN, maar de feitelijke situatie is VORMLOOSHEID,
vandaar dat er mannelijk GEZAG voor nodig was om de zaak nog enigszins vast te
houden. Dat gezag is er veel verder in doorgedrongen dan wij ons gewoonlijk
realiseren: tot op de dag van vandaag gelden er WETTEN die voor het gezin de
vorm vaststellen, daarbij krachtig gesteund door HET GEZAG. En wij moeten ons
daarbij niet laten misleiden door de moderne “anti-autoritaire”
opvattingen, want ook in dat geval gaat het om een gezagskwestie.
Alleen is daarbij het gezag in andere handen gelegd en het is anders verdeeld.
De moderne mens is in staat een CONSTRUCTIE te maken: in de bouwkunst kan hij
de moeilijkste problemen aan. Maar hij kan géén VORM SCHEPPEN: ondanks zijn
constructieve bekwaamheden kan hij geen GOTISCHE KATHEDRAAL bouwen, noch is hij
in staat een SYMPHONIE te componeren. De constructie is strijdig met de vorm,
levert derhalve nooit vorm op. Maar da vorm houdt wčl
constructie in; die is echter in zichzelf beweeglijk.
No. 60.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Gezin en vrijheid
Het GEZIN heeft voor ňns
een CONCRETE betekenis, het is een GROEP van mensen die op een bepaalde manier
bij elkaar behoren. Wij geven een gezin dan ook een NAAM, en wel de naam van de
MAN. Er zijn cultuurperioden geweest waarin men de naam van de VROUW aan het
gezin gaf; dat waren MOEDERRECHTELIJKE perioden. Dat CONCRETE, BEPAALDE, gezin
is de VORM waarin het WERKELIJKE GEZIN door een bepaalde cultuur gegoten is.
Het wčrkelijke gezin echter is een VERHOUDING, al
spreken wij concreet van vrouw, kind en man. Die Verhouding IS niet VAST TE LEGGEN, de
CULTUURVORM echter is wčl vastgelegd. Dat die
verhouding niet vast te leggen is vindt zijn verklaring in het feit dat het
uitgangspunt het VROUWELIJKE is. De verhouding VROUW-KIND-MAN is niet CONCREET
in de zin van BEPAALD en VASTGELEGD, hij is echter wčl
concreet in deze zin DAT HIJ BESTAAT. Dat betekent dat hij ER IS ZONDER
AANWIJSBAAR TE ZIJN.
Als wij zeggen dat het gezin een NIET-VASTGELEGDE ZAAK is, dan bedienen wij ons
van een ONTKENNING: de ontkenning van datgene dat wij kennen. Hierin schuilt
echter een gevaar, omdat wij ons nu een situatie gaan denken waarin alles LOS
van alles is. Een situatie waarin alles als los zand aan elkaar hangt. Zoals er
tegenwoordig veel moderne mensen zijn die zich een gezin voorstellen als
bestaande uit ten opzichte van elkaar VRIJBLIJVENDE personen. Het
niet-vastgelegde evenwel van het werkelijke GEZIN heeft met vrijblijvendheid
niets te maken en het is zelfs zo dat het TEGENDEEL van vrijblijvendheid er voor
geldt. Dus: zowel het VASTGELEGD-ZIJN als het VRIJBLIJVEND-ZIJN is ontkend. Dat
klinkt als een tegenspraak, maar dat is het niet; beide begrippen behoren
namelijk bij elkaar, want mensen kunnen alleen maar dŕn
aan elkaar vastgelegd zijn als zij zichzelf wezenlijk als LOS van elkaar
beseffen. Vastgelegd-zijn vooronderstelt dus het vrijblijvend-zijn. En deze
hele zaak geldt niet voor het werkelijke gezin. Het vrijheidsbegrip van de
moderne mens houdt niet meer in dan het VRIJ-ZIJN- VAN. Dat betekent dat de moderne
mens de gedachte toegedaan is dat hij aan niemand verantwoording verschuldigd
is. Hij kan zich binnen redelijke grenzen laten gelden als een ZELFSTANDIG
geval. En dat kan hij doen omdat hij zich in feite heeft LOSGEMAAKT VAN HET
GEHEEL. Een vrijheid echter die hier op gebaseerd is, is geen vrijheid maar
EENZAAMHEID. Aan de moderne mens blijkt dat dit zo is: met al zijn vrijheid
voelt hij zich eenzamer dan toen hij voor zijn eigen idee nog onvrij was. Dit
bemerken wij niet alleen in de SAMENLEVING, maar ook en vooral in de moderne
gezinsvormen.
Het werkelijke gezin is een zaak van VRIJHEID. Echter geen vrijheid in de zin
van VRIJBLIJVENDHEID, maar vrijheid in de zin van HET GEHEEL ZIJN. Dat betekent
dat de vrijheid van het gezin niet slaat op de verhouding TUSSEN de factoren
die dat gezin vormen (vrouw, kind, man) maar op de verhouding ZELF. Die
verhouding zčlf IS VRIJHEID, die verhouding is niet
te REGLEMENTEREN. En voor de factoren van die verhouding geldt dat zij DOOR EN
DOOR IN ELKAAR zijn, op grond van het feit dat het blijvend een
INHOUDSVERHOUDING is.
Het gezin als een zaak van werkelijke vrijheid is de BASIS en tegelijk het
LEVENDE BEGINSEL van en voor de SAMENLEVING. Het is het HART ervan.
De mensheid
Wij stellen ons de vraag: hoe moeten wij ons de mensheid denken? Die vraag is
niet KWALITATIEF bedoeld, in de zin van de mogelijke eigenschappen die een
volwassen mensheid tenslotte zal vertonen. De vraag slaat op člke mensheid, op ieder moment van de ontwikkeling, en waar
dan ook aanwezig in het heelal. Wij vragen eigenlijk: wat is dat voor een
verschijnsel, die mensheid?
Het antwoord dat de mensheid één groot geheel is, is wel juist, maar het zegt
weinig. Want dat grote geheel vooronderstelt dan toch de OPTELSOM van een
hoeveelheid ELEMENTEN. Hoe die hoeveelheid elementen IN ZICHZELF GEORGANISEERD
is geven wij hiermee echter niet aan, en dat is nu juist de vraag. De bedoelde
organisatie is niet die ONTSTAAN is, maar die mčt de
mensheid GEGEVEN is.
Het
gaat dus niet om de vraag hoe de mensen zich in de loop der tijden
georganiseerd hebben, maar om de vraag hoe het ORGANISME, dat de mensheid is,
in zichzelf georganiseerd IS. De vraag: HOE IS DE OPBOUW van dat organisme. Die
opbouw van dat organisme is niet te denken zonder het GEZIN, want het is juist
in die VERHOUDING dat člke mens PERSOONLIJK zich
FEITELIJK kan laten gelden als een levende factor in het geheel. Als namelijk
de mensheid niet opgebouwd was uit BEWEEGLIJKE CELLEN zou voor de mens persoonlijk
dat geheel VERVAGEN tot op zijn best een ABSTRACTIE. Men zou zich voor die
abstractie kunnen INZETTEN en men zou zich kunnen RICHTEN NAAR die abstractie,
maar van een LEVEND en ZINVOL aanwezig zijn in dat geheel was geen sprake. De
LEVENSSFEER van ieder mens immers reikt niet verder dan enkele andere mensen;
het is niet mogelijk met zijn ALLEN te zijn, letterlijk, omdat een mens ALLE
ANDERE MENSEN onmogelijk kŕn KENNEN.
De ONVOLWASSEN MODERNE MENS tracht de zaak zo op te lossen dat hij zich met de
anderen VERBINDT tot een GROEP waarin voor alle afzonderlijke LEDEN precies
HETZELFDE geldt. Hij denkt zich langs die weg een GEHEEL tot stand te brengen,
maar zoiets MOET mislukken omdat geen enkel lid volledig in dat geheel op kan
gaan. Geen enkele GELIJKSCHAKELING levert een geheel op.
Het MET ZIJN ALLEN ZIJN kan echter wčl als de CELLEN
die het geheel vormen op hun beurt OOK EEN GEHEEL zijn, en dŕt
is het geval als zo een CEL de verhouding GEZIN is. Binnen die verhouding kan
de afzonderlijke mens, hetzij vrouw, kind of man, zich laten gelden precies
naar eigen ZIJN en binnen die verhouding wordt de MENSHEID voor een ieder een
REALITEIT. Het MANNELIJKE kan zich VERLIEZEN in het vrouwelijke en daarmee
ZELFSTANDIG zijn; het KIND kan zich tot een ZELFSTANDIGHEID ontwikkelen en de
VROUW kan zich voor allen als een TEHUIS laten gelden. In deze verhouding is
het alles een REALITEIT; zou ieder mens AFZONDERLIJK in de mensheid opgaan, dan
zou het leven geen betekenis hebben.
De MENSHEID is niet opgebouwd uit vrouwen, kinderen en mannen, maar uit LEVENDE
CELLEN (zoals člk organisme), en zo een cel is de
verhouding GEZIN. En juist omdat de CEL een BEWEEGLIJKE zaak is kan hij mčt de andere cellen een GEHEEL vormen. Die beweeglijke
zaak namelijk laat zijn eigen GRENS tegelijk als GEEN GRENS gelden; de grens
als AFSLUITING is tegelijk de grens als OVERGANG. Uit elementen die voor
zichzelf begrensd blijven, zoals zandkorrels, is geen geheel te vormen; dat komt slechts tot een
TOTALITEIT. Ook de afzonderlijke mens, man, vrouw of’ kind BLIJFT BEGRENSD, ook
al laat hij of zij zich nog zo RUIMTELIJK gelden. Het is immers steeds DIE man
of DIE vrouw of DAT kind. Maar dergelijke BEPALINGEN worden opgeheven in en aan
het GEZIN als LEVENDE VERHOUDING. Een andere mogelijkheid is er voor de
afzonderlijke mens niet om tot een werkelijk geheel te geraken wat betreft de
mensheid.
Het gezin dat de wereld tot nu toe te zien heeft gegeven is niet een
beweeglijke, niet te bepalen CEL, maar een TERUGGETROKKEN BEGRENSDHEID. Bij de
grens van dat gezin houdt de MENSHEID op te bestaan, en daar begint een ander
wereldje dat van al het andere GEĎSOLEERD is. Er worden binnen dat wereldje
dingen gesteld die daarbuiten onmogelijk zouden zijn; vele mensen die
bijvoorbeeld op hun werk redelijke mensen zijn laten die redelijkheid geheel en
al varen als zij “thuis” zijn. Zij laten elkaar in de wereld met rust, maar zij
zijn thuis een en al DWANG ten opzichte van elkaar. Buiten de deur zijn zij in
hun liefdesbetrekkingen VOORKOMEND en ATTENT, maar thuis is de liefde voor hen
weinig méér dan een HUISHOUDELIJKE GEWOONTE, een BEHOEFTE waaraan voldaan moet
worden. In de wereld lopen zij niet op elkaars terrein, maar thuis is er
doorgaans nauwelijks van een terrein te spreken.
Zo zijn er talloze voorbeelden aan te voeren, en allemaal tonen zij aan dat tot
nu toe het GEZIN een CONCLAVE IN DE WERELD is. Een CONCLAVE waarin alles van de
wereld vervalt en waarin betrekkingen gelden die daarbuiten niet zouden kůnnen. Dergelijke gezinnen vormen GEEN MENSHEID; zij staan
een mensheid in de weg. Omdat echter een dergelijk gezin nooit helemaal
HOUDBAAR is, en omdat de ONGEWETEN BASIS tňch het wčrkelijke gezin is, straalt er toch iets van MENSELIJKHEID
ŕf van zo een CONCLAVE. Om die menselijkheid is het
echter niet te doen geweest; die wordt dan ook gemoedelijk geëxcuseerd.
Het zal duidelijk zijn dat het werkelijke GEZIN nimmer het object van enige
WETGEVING kan zijn. De RECHTSPOSITIE, die wij het gezin toekennen, is gegrond
op het VASTGELEGDE, maar eigenlijk gaat het gezin ELKE WET TE BOVEN.
No. 61
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Een vergelijking met de dierenwereld
Ook in de dierenwereld komen wij de verhouding vrouw-kind-man tegen; toch vormt
de dierenwereld als zodanig geen GEHEEL zoals dat op den duur bij de mensen het
geval is. Wij spreken in verband met de dieren dan ook niet van de verhouding GEZIN. Waarom wij
dat bij de mensen wčl doen en waarom wij er bij de
mensen zo een groot gewicht aan hechten is gelegen in het feit dat de mens het
geheel IS, čn in het feit dat de mens op grond
daarvan het geheel VORMT. Hij doet dat omdat hij HET LAATSTE IS waartoe de
werkelijkheid komt. Voor het dier is van kracht dat het geheel VOOR HEM GELDT;
dat is een kwaliteit die er zomaar is als resultaat van een OP EEN ZEKER PUNT
aangekomen zijn van het wordingsproces. Omdat dit nog niet HET LAATSTE PUNT is
werkt die zaak zčlf zich op dat punt nog niet uit;
het WORDINGSPROCES gaat zčlf nog verder. In het
LAATSTE PUNT houdt het wordingsproces ňp, en dŕn WERKT HET LAATSTE PUNT ZICHZELF ALS ZODANIG UIT. Daarom
gaat voor de mens ONTWIKKELING gelden, en daarmee maakt hij zich waar als
datgene dat voor dat laatste moment geldt. Bij dat WAARMAKEN behoort het VORMEN
VAN HET GEHEEL, en dat betekent in de praktijk dat er een werkelijke MENSHEID
ontstaat. Gezien in dat licht heeft de verhouding GEZIN die včrstrekkende
betekenis. Voor de mens GELDT het geheel, en hij IS het geheel, en
dŕt maakt zich in hem waar: hij VORMT langzamerhand
een MENSHEID.
De DIERENWERELD, hoewel evenzeer ORGANISME als de mens, STREEFT NERGENS NAAR;
het is het WORDINGSPROCES dat verder streeft zolang dat proces nog aan de gang
is (wat op ňnze planeet al lang niet meer het geval
is). Dat VERDER STREVEN uit zich in HOGER GEORGANISEERDE ORGANISMEN, totdat het
LAATSTE organisme er is. Het dier IS derhalve nog niet het geheel, maar op
grond van het feit dat het toch tot het organisme BEHOORT, gčldt
het begrip GEHEEL wčl. Daarom is er ook de verhouding
vrouw-kind-man, zonder evenwel de betekenis die er voor de mens aan verbonden
is.
Het BESTE waartoe de dieren qua GEHEEL komen, voorzover
zij BUITEN ZICHZELF als INDIVIDU gelden, is de KUDDE. Dat is natuurlijk een
GROEP en ook binnen zo een groep geldt de verhouding vrouw-kind-man, ook al
LIJKT het er vaak op dat het de sterke mannetjes-dieren
zijn om wie alles draait - net als bij de mensen… SAMENWERKING is in de dierenwerejd včr te zoeken. Ook al werken twee BEVERS gezamenlijk aan
een dam. Er is voor die dieren niet één object waaraan zij samen werken; het
object (die dam) is voor člk van de bevers DE DAM.
Het VORMEN van een MENSHEID doet de mens niet vanuit zijn INDIVIDU-ZIJN, d.w.z.
de vrouw doet dat niet OP ZICH, en de man doet dat niet OP ZICH en het kind al
helemaal niet. Het VORMEN van een mensheid geschiedt VANUIT HET GEZIN, en dat
is een gedachte die aandacht verdient omdat vrijwel niemand de zaak zo denkt.
De meeste mensen denken dat het een zaak is van de INDIVIDU en van zijn
MENTALITEIT. Dat is echter alleen maar waar voorzover
wij doelen op het zich ontwikkelen van de individu tot het INZICHT dat de mens
HET GEZIN is en niet elk van de drie factoren OP ZICHZELF.
Het kind in de verhouding gezin
Het
gezin is HET MILIEU waarin de mensen kunnen LEVEN; de mensen zijn voor elkaar
HET LEVEN in die situatie. Buiten dat milieu is het leven niet mogelijk; dat
geldt zowel voor de vrouw als voor de man, maar meer nog geldt het voor het
KIND. Elk kind is verloren als het niet in HET GEZIN leven kan. Dat geldt zelfs
voor het ons bekende CULTUUR-GEZIN, maar in dat gezin moeten wij HET LEVEN
voornamelijk NATUURLIJK zien, want PSYCHISCH valt er voor het kind nog steeds
nauwelijks te leven in een gezin. Voorzover er nog
iets van terecht komt is dit te danken aan het feit dat člk
gezin tevens ONTSNAPT aan zijn eigen vastgelegd- zijn. Het is dus het
ONGEREGELDE dat het LEVEN nog een beetje mogelijk maakt, en dat kunnen we aan člk kind merken. De kinderen kijken naar die ongeregelde
dingen uit. Het kost de grootste moeite hen IN HET GAREEL te krijgen, iets
waarop we toch allemaal uit zijn. Hier ligt de vraag: wat is OPVOEDING?
De
bedoeling van ňnze OPVOEDING
is het klaarmaken van het kind voor de MAATSCHAPPIJ; het kind moet allerlei
LEREN om straks mee te kunnen doen en het kind moet ook tégen de maatschappij
GEPANTSERD worden omdat dŕt een wereld is die niets
met het ONBEVANGENE van het kind van doen heeft. De opvoeding
is een duidelijke OMBUIGING van het ZIJN van een kind.
Dat feit komt tegenwoordig meer en meer aan het licht; er wordt dan ook
naarstig gezocht naar een METHODE om die verstikkende werking van de opvoeding op te heffen. Tot nu toe blijkt člke methode te falen.
De fout is dat wij het falen zoeken in de METHODE, terwijl de werkelijke
oorzaak gelegen is in het feit DAT WIJ HET KIND NIET LATEN LEVEN. Wij komen er
tegenwoordig wel toe het kind VRIJ TE LATEN en wij komen er toe ons
ANTI-AUTORITAIR op te stellen, maar hoewel deze zaken behoren tot de
noodzakelijke VOORWAARDEN om te KUNNEN léven, betekent het voldoen aan die
voorwaarden nog lang niet dat er dan vanzelfsprekend geleefd wordt. Het
VRIJ-LATEN, op welke manier dan ook, zal in de MODERNE mensheid steeds meer een
rol gaan spelen, maar dat neemt het feit niet weg dat het alsmaar over een
METHODE gaat.
Het LEVEN vraagt evenwel niet om een METHODE, maar om een GESTELDHEID, een
ZIJN, van de mens. En omdat die gesteldheid vóór de feitelijke VOLWASSENHEID
van de mensen nog niet de GOEDE kŕn zijn, zal het
LEVEN van het kind voorlopig, ondanks de MODERNE opvattingen, een
TEGENNATUURLIJK LEVEN zijn. Een leven dat eigenlijk het kind VERPEST, in plaats
van het VOLWASSEN te maken.
Wij stomen het kind klaar voor de maatschappij; het kind moet zich AANPASSEN
aan de maatschappij. Dat AANPASSEN is iets geheel ŕnders
dan het LEREN REDELIJK TE ZIJN.
Het verschil tussen beide begrippen is het volgende: bij het AANPASSEN gaat het
om een UITWENDIGE ZAAK. Daar is de maatschappij, en dŕt
is voor het kind, dat voorlopig BINNEN DE CONCLAVE van het gezin leeft (d.w.z.
BESTAAT) een BUITENWERELD. Het is iets ŕnders dan
zijn eigen wereld. En naar die zaak BUITEN HEM heeft hij zich te richten, heeft
hij zichzelf te FORCEREN. Voegen wij daar dan nog bij dat die buitenwereld
WEINIG MENSELIJKS TE BIEDEN HEEFT, dan is wel duidelijk hoe twijfelachtig de
waarde van al dat forceren is.
Het kind LEREN REDELIJK TE ZIJN is een INWENDIGE zaak. Het komt er feitelijk op
neer DAT WIJ HET KIND BEWUST MAKEN VAN EIGEN REDELIJKHEID. Wij zijn dan niet
doende het kind VAN ZICHZELF AF TE HALEN, maar wij zijn in tegendeel bezig het
kind BIJ ZICHZELF te brengen.
Dat BIJ ZICHZELF BRENGEN moeten wij goed verstaan: het is niet in de eerste
plaats bedoeld als een PSYCHOLOGISCH bij zichzelf brengen (hoewel dat er niet
uitgedacht mag worden), maar als een MENSELIJK BIJ ZICHZELF BRENGEN. Vandaar
dat wij de nadruk op REDELIJKHEID leggen.
Ons OPVOEDEN is
niet meer dan OPKWEKEN tot een PASSEND PRODUCT; het resultaat is een min of
meer verwrongen product. Daarom is het beter om een kind helemaal niet OP TE
VOEDEN - maar dat is een vrijwel ondoenlijk werk omdat al spoedig de hele
MAATSCHAPPIJ zich met het kind gaat bemoeien. In een ONVOLWASSEN WERELD is dan
ook de enige mogelijkheid het kind TEGEN de maatschappij te STERKEN, zodat het
zich niet AANPAST maar een PASSEND ANTWOORD op de maatschappij weet. Wij kunnen
het kind dan ook alleen maar LATEN GROEIEN; dan openbaart het vanzelf zijn
INHOUD en, zoals we gezien hebben: dat betekent BIJ ZICHZELF TERECHT KOMEN. Het
is een VROUWELIJKE ZAAK, dat groeien van het kind. Het kind is niet voor niets
“inhoud van het vrouwelijke, verbonden met dat vrouwelijke”.
Als de mensheid straks VOLWASSEN is geworden gaat de mens niet OP in de
ORGANISATIE, zoals bij de moderne mens het geval is, maar in een volwassen
wereld is de mens en de mensheid IN ZICHZELF GEORGANISEERD. De mens zčlf gaat dus onder ŕlle
omstandigheden BOVEN ZIJN EIGEN ORGANISATIE UIT.
Ook het VRIJLATEN is een modern begrip; het vooronderstelt een UITWENDIGHEID,
een BUITEN ELKAAR ZIJN van de één en de ŕnder. Als
daar het wčrkelijke GEZIN is, kan dit buiten elkaar
zijn niet uit de voeten. Het VRIJLATEN is dan ook niet aan de orde; wat wčl aan de orde is is het
VRIJ-ZIJN, en dat is het ZICHZELF-ZIJN mčt en temidden van de andere mensen, die ook ZICHZELF ZIJN. Voorzover het kind allerlei dingen heeft te doen en te
laten kan de enige grond voor deze dwang de DWANG VAN DE REDE zijn. Elk gebod
dat op iets UITWENDIGS berust is een dwang van buitenaf en is als zodanig
VERZIEKEND.
Wat
is opvoeding/opvoeden-nrs.
61, 62, 63
No. 62.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Onze maatschappij en het leven
Wij kunnen zonder meer stellen dat er in ňnze
maatschappij NIET TE LEVEN VALT; over een SAMENLEVING kunnen wij dan ook niet
spreken. Hoewel er op dit moment niet te voorspellen valt hoe de SAMENLEVING
van de toekomstige VOLWASSEN mens er uit zal zien, is er toch al wel zoveel van
te zeggen dat wij ons daarvan GEEN VOORSTELLING kunnen maken. Wij kunnen wčl de PRINCIPES van die samenleving bedenken, en dat
zullen wij aan het einde van deze cursus dan ook doen.
Het is de mens uiteraard wčl mogelijk zich door onze
maatschappij HEEN TE SLAAN, en het is daarbij ook mogelijk VOOR ZICHZELF zoveel
mogelijk de levensbeginselen
waar te maken, maar dat houdt nog lang niet in dat die maatschappij zčlf een zodanige is dat het KUNNEN LEVEN een
vanzelfsprekendheid is.
Vooral in onze moderne wereld gebeurt het steeds vaker dat mensen opeens VAN DE
KOOK GERAKEN. En er dan als in een KRAMP toe komen de hand aan zichzelf te
slaan. Zij beseffen zich plotseling als erg EENZAAM, hetgeen er op wijst dat
zij HET LEVEN MISSEN. In het LEVEN zit géén EENZAAMHEID.
Als een mens op een gegeven moment het leven MIST heeft hij TE LAAT ontdekt wat
het leven IS. Had hij dat wčl bijtijds ontdekt, dan
was hij in zichzelf tot een passend ANTWOORD ten aanzien van de hem omringende
wereld gekomen. Maar de OPVOEDING staat dat
vinden van het antwoord in de weg: de opvoeding brengt ons
niet BIJ ONSZELF, maar juist VAN ONSZELF AF. De opvoeding
brengt een VERANDERING in de mens teweeg, en dat is nu juist wŕt onze bedoeling is. Ook als wij er op uit zijn een
BEHOORLIJK mens te worden, of als wij er op uit zijn het kind tot een
behoorlijk mens te laten uitgroeien, denken wij het ons zo, dat er iets moet
veranderen omdat datgene dat vanzelf GEGEVEN is het WARE niet is. Zo zagen
bijvoorbeeld de RUSSEN de verbanning naar Siberië als een LOUTERING die de mens
tot een BETER MENS zou maken. Die gedachte komen we herhaaldelijk bij
DOSTOJEWSKI tegen. Ook in het westerse denken vernemen wij steeds dat de mens
moet VERANDEREN; hij moet niet blijven stilstaan bij datgene dat hem ALS KIND
gegeven is, maar hij moet zichzelf OMVORMEN tot iets anders dat dan BEHOORLIJK
heet te zijn.
Maar dat ANDERE is er nooit VANUIT HET LEVEN ZELF, het is er altijd vanuit het DENKEN, en dus
vanuit CULTUUR. En dan kan het gebeuren dat iemand opeens bemerkt langs het
leven heengegaan te zijn. Hetgeen natuurlijk ook betekent: langs ZIJN EIGEN
LEVEN heengegaan zijn. Een dergelijke ontdekking is voor de meeste mensen die
het overkomt een onverdraaglijke slag. Zij hebben het gevoel geen minuut langer
meer te kunnen leven en zij stikken bijna van de benauwdheid.
In onze maatschappij is er voor de mens die HET LEVEN MIST geen enkele rust
plaats. Nergens is er iets waarvan wčl te zeggen is
dat het LEEFT. En dan blijft er voor de mens de WANHOOP over.
Het vertrouwen
Als wij het kind niet OPVOEDEN
maar het BIJ ZICHZELF brengen, wat er op neer komt dat wij het onbelemmerd
laten UITGROEIEN, dan eist dat van ons een groot VERTROUWEN. Vertrouwen in de
MENSELIJKE KERN in het kind.
Als ik het kind ga OPVOEDEN
heb ik een DOEL voor ogen. Er is voor mij iets waarbij ik uit wil komen. Het
kan zijn dat ik dat doel met dŕt kind niet helemaal
kan halen, maar dat doet aan het doel als zodanig niets ŕf.
Om die zaak tot een goed einde te brengen behoef ik alleen maar een dosis TAKT
te bezitten, en verder is
het een kwestie van DOORZETTEN. Dat kan op de OUDERWETSE manier doormiddel van
DWANG en GEWELD; het kan
ook op de MODERNE manier welke veel TACTISCHER is, maar die niettemin dezelfde
bedoeling heeft. Hoe dan ook: ik ben bezig het kind naar een VAN TEVOREN
BEPAALD DOEL TE LEIDEN. En als dat niet gelukt ben ik TELEURGESTELD en ik vind
dat ŕlles “tevergeefs” was.
Het DOEL, waarheen het kind GEDWONGEN wordt, is natuurlijk een stuk
CULTUURGOED; het is iets dat in de geldende cultuur goed aangeschreven staat.
Maar het is daarmee tevens IETS BEPAALDS, iets dat in lijnrechte tegenstelling
staat tot het leven en dus ook tot het karakter van de MENSELIJKE AANLEG van
het kind.
Het
werkelijk VRIJ laten UITGROEIEN van het kind is voor de ouderen een zaak van
VERTROUWEN. Zij moeten er namelijk op vertrouwen dat er in het kind een KERN
is, die DEUGT als hij eenmaal voor de dag gekomen is. Van die kern weet je wčl dat hij ER IS, maar HOE hij is is
nooit bij benadering te zeggen.
De ouderen laten het kind VRIJ UITGROEIEN als zij ZICHZELF zijn. Hierbij moet
opgemerkt worden dat er dan niet in de eerste plaats iets van het kind geëist
wordt, maar van de OUDERE. Deze zal er zorg voor moeten dragen dat er op geen
enkele wijze een VERTEKENING mogelijk is. Het PSYCHISCH MILIEU moet in orde
zijn. In de praktijk komt het er niet op neer dat we FOUTLOOS moeten zijn, maar
het komt er op neer dat we EERLIJK moeten zijn. En als we iets UITLEGGEN moet
dat ONBEVANGEN en REDELIJK zijn.
Het klinkt ons vreemd in de oren als wij zeggen dat een mens VERTROUWEN in de
menselijke kern moet hebben. Maar wat dit betreft heeft het zin ons eens af te
vragen hoe wij tegenover ONSZELF als menselijke kern staan. Als eerste valt dan
op dat wij gewoonlijk niet in het minst weten hoe het daarmee gesteld is. De
vraag is dan ook: hoe zou ik zijn als er nu eens niets was dat mij in het
verleden en in het heden omvormde, als ik me ONBELEMMERD had kunnen ontplooien… Het gaat er dus om de
CULTUURINVLOEDEN, in elke denkbare vorm, van een mens te denken. Of, beter
gezegd ER DOORHEEN TE DENKEN. Natuurlijk is dit en geen enkel mens is er zňnder cultuurinvloeden en die zijn niet ongedaan te maken.
Het ER DOORHEEN DENKEN levert geen zich opheffen van die invloeden op, maar een
BEGRIJPEN ervan. Dat vertoont zich in de praktijk als een zekere WIJSHEID. De
begrijpende mens STAAT BOVEN zijn eigen cultuur, maar daarmee is die cultuur niet OPGEHEVEN - in de zin van
“er niet meer zijn” - maar hij is daarmee ZINVOL geworden. Als de vraag naar
het EIGEN WEZEN zich in een mens opdringt, zodat hij er last van heeft, terwijl
het in die mens niet tot BEGRIJPEN kan komen, dan kan er zo een moment van
opperste VERTWIJFELING optreden. Dan wil een mens zichzelf vernietigen omdat
hij zichzelf in zijn praktische gedoe niet terugherkent.
De meeste mensen zijn bang voor hun eigen NAAKTHEID; zij durven hun eigen wezen
niet op te zoeken. Maar het is wčl noodzakelijk dit
te doen om VERTROUWEN te krijgen in zichzelf, en dat maakt het de mens ook
mogelijk in het kind vertrouwen te hebben. Dan kan het kind OPGROEIEN en
UITGROEIEN.
Het OPGROEIEN van het kind heeft ook een sterk NATUURLIJKE kant. Hoe kleiner
het kind is, hoe meer het zelfs ŕŕngewezen is op het
GEZIN. Het kind heeft in principe geen enkele andere mogelijkheid om zich te
handhaven dan de mogelijkheid van het GEZIN. Dat is uiteraard bij het
pasgeboren kind het duidelijkst merkbaar. In de wetenschap is intussen bekend
geworden dat het kind niet alleen qua voeding en dergelijke op de moeder
aangewezen is, maar ook en vooral PSYCHISCH. Vele latere psychische storingen
blijken in de begintijd, toen het kind nog volledig afhankelijk was, hun
oorsprong te hebben. De afhankelijkheid van de MOEDER is de eerste verhouding
binnen het begrip GEZIN, als wij vanuit het kind denken. De verhouding tot de
MAN komt pas later naar voren, en dat vindt zijn grond in het INTELLECTUELE
KARAKTER van die verhouding. De verhouding MOEDER-KIND is in wezen het begrip
VERZORGING; dat geldt wat betreft het natuurlijke alswel
vooral het PSYCHISCHE. In onze tijd is dit laatste aspect op een treurige
manier VERWAARLOOSD en dat komt vooral door de moderne IDEEËN die de moderne
vrouwen omtrent zichzelf hebben. ELKE IDEE (in de zin van een bepaalde GEDACHTE
over zichzelf) VERZIEKT HET PSYCHISCHE. Dit is desnoods jammer voor de mooie
ideeën, maar het is wčl een logisch verklaarbaar
feit. Voor de moderne mens is het kind onder andere iets DAT JE HEBT - het is
niet iets dat JE BENT. Alleen dit al geeft, psychisch gesproken, een geheel
vertekend beeld van het mens-zijn.
Het raakpunt van de MAN met het GEZIN is het feit, dat hij in alle
zelfstandigheid toch INHOUD is. Dat betekent dat zijn hele zelfstandige ZIJN in
het GEHEEL ňpgaat. Dit ZELFSTANDIGE ZIJN manifesteert
zich als zijn HELDERHEID, en daaronder verstaan we zaken als zijn inzicht, zijn
wijsheid, zijn intellect, zijn arbeid, zijn kennis en zijn ruimte. Allemaal
zaken die UITINGSVORMEN van zijn helderheid zijn. De verhouding MAN-GEZIN komt
niet tot uiting in het verzorgend bezig zijn, zoals de moderne mens wil. De man
is natuurlijk niet zňnder het verzorgende, maar hij
is pas terecht als zijn HELDERHEID er is.
Wat
is opvoeding/opvoeden-nrs.
61, 62, 63
No. 63.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Het begrip zuivering
De OPVOEDING, in de gangbare zin van het woord,
houdt wezenlijk in dat wij de opgroeiende mens trachten aan te passen aan ňnze wereld. En daarmee brengen wij die mens VAN ZICHZELF
AF, hetgeen op zijn beurt verband houdt met het feit dat wij vinden dat de
mens, zoals hij zonder meer verschijnt op de aarde, niet AF is. Om dat
GEBREKKIGE geval AANVAARDBAAR, of op zijn minst BRUIKBAAR, te maken voeden wij
het ňp. Wij maken het “gereed voor zijn taak in de
wereld”.
De wčldenkende mens wijst deze gang van zaken ŕf; hij ziet in dat het de mens er om te doen moet zijn BIJ
ZICHZELF TE GERAKEN. Daarom tracht hij in de “opvoeding”
van het kind een MENS te MAKEN.
Als wij ons echter eens even bezinnen op die gemakkelijke uitspraak: “een mens
ervan te maken”, dan vallen ons twee dingen op die niet logisch houdbaar zijn.
Ten eerste is daar het reeds genoemde feit dat de mens blijkbaar nog GEMAAKT
moet worden en dat hij dus zo zonder meer nog niet aanwezig is, en ten tweede
dat ons denken zich beweegt op het terrein van het MAKEN.
Wat het tweede betreft het volgende: als wij ons bewegen op het terrein van het
ORGANISME, dus op het terrein van het LEVEN, valt er niets te maken. Het enige
dat wij voor elkaar kunnen krijgen is dat wij het organisme letterlijk
VERZIEKEN; dat wij het ZIEK MAKEN. Elke INGREEP in de lévende werkelijkheid
levert een ACHTERUITGANG van die werkelijkheid op. Dat die achteruitgang bij
gelegenheid in ňnze kraam te pas komt is een geheel ŕndere kwestie; gezien in het licht van het BELANG dat
hiermee gediend wordt kunnen we wel spreken van een verbetering, maar in feite
is dit onzin. Een doormiddel van strenge TUCHT opgevoed GEHOORZAAM mens is voor
de belanghebbende machthebbers een BETER MENS dan een onhandelbare anarchist,
maar deze laatste is ALS MENS (in het algemeen gesproken) veel minder VERZIEKT
dan die gehoorzame.
Het begrip MAKEN, toegepast op het ORGANISME, doet dat organisme in kwaliteit
ACHTERUIT gaan. In verband met het opgroeiende kind kan onze bemoeienis dan ook
niet verder gaan dan dit, dat wij trachten het kind ervoor te behoeden dat het
ziek gemaakt wordt. Wij kunnen niet meer doen dan trachten te voorkomen dat het
kind een ONMENS wordt. Verder gebeurt er met het kind niets anders dan dat het
UITGROEIT en daarmee zijn eigen INHOUD tot een realiteit maakt. Het kind wordt
wat het eigenlijk al vanaf het begin wŕs - langzaam
maar zeker komt dat er allemaal uit. Elke OPVOEDING is een
BELEMMERING voor dat uitgroeien.
Als wij het kind behoeden voor het ziek worden, dan proberen wij ervoor te
zorgen dat de INVLOEDEN vanuit de BUITENWERELD niet SCHADELIJK zijn. Wij kunnen
die invloeden niet UITSCHAKELEN, want dan zouden wij het begrip BUITENWERELD
moeten gaan ontkennen. Dat gaat echter tegen het wezen van de mens in. Wij kunnen
de ORGANISATIE, die het levende IN ZICHZELF is, niet verbeteren. Die
organisatie is ONTSTAAN als gevolg van een bepaalde BEWEEGLIJKHEID van de
enkelvoudigheden tijdens het WORDINGSPROCES. Die bepaalde beweeglijkheid
leverde op een zeker moment ook het LEVEN zelf op. Als het ons technisch zou
gelukken het LEVEN te MAKEN, dŕn zouden wij
theoretisch het organisme kunnen verbeteren; maar aangezien het leven OPKOMT in
de kosmos, en wel vanuit de enkelvoudigheden zčlf (en
niet vanuit de bestaande materie), valt er hier niets te maken. En de
organisatie van dat leven is alleen maar MET RUST TE LATEN ňf
te VERSTOREN, iets ŕnders blijft er niet over.
De gedachte, derhalve, dat een behoorlijk mens GEMAAKT moet worden, is een
onhoudbare gedachte. En het is van het grootste belang dit in te zien, want dit
verandert de gehele houding van de mens ten opzichte van zichzelf. Nog al te
veel denken wij in het OMVORMEN VAN JEZELF als het er om gaat behoorlijk te
zijn. En daarbij veronderstellen wij een basissituatie die niet deugt, zoals
dat ook in de christelijke godsdienst verondersteld werd. Maar in feite is het
zó:
als een mens zich ontwikkeld heeft tot een BEHOORLIJK mens, dan heeft hij
zichzelf weten te bevrijden van ŕlle VERDERFELIJKE
INVLOEDEN. En daaronder verstaan we ŕlles wat VANUIT
EEN CULTUUR (het geeft niet wčlke) op een mens
inwerkt. Dat werkt in langs allerlei wegen:
ouders, school, kennis, enzovoort.
Het
verderfelijke karakter van al hetgeen op ons inwerkt is niet gelegen in de
kennis zčlf, die wij in ons opnemen, maar in het feit
dat het voor ons, zolang
wij ONVOLWASSEN zijn, als een NORM overkomt. Het VASTLEGGENDE karakter van de
invloeden is het verderfelijke.
De invloeden zčlf zijn niet wčg
te denken omdat er voor de mens een BUITENWERELD is. Die is er omdat de mens
ZELFBEWUST de gehele werkelijkheid inhoudt; die werkelijkheid is er dus voor
hem als een WETEN. Dit weten maakt zich voor elk mens persoonlijk čn voor de mensheid in het algemeen wáár, zodat er dus ook
een PRAKTISCHE RELATIE ontstaat tussen de mens en de werkelijkheid rondom hem.
Bijgevolg is het voor de mens een feit dat hij er NIET ALLEEN is; hij is er mčt de overige werkelijkheid. Daarom is hij, ten opzichte
van de ŕndere mensen, een SOCIAAL wezen. Met het tot
zijn recht komen van de BUITENWERELD komt ook langzamerhand het SOCIALE tot
zijn recht - aanvankelijk echter is dit nog niet veel, omdat het SOCIAAL-ZIJN
het (er)kennen van DE ANDER vooronderstelt. Zoals wij al eerder uiteengezet
hebben breekt deze zaak pas echt door als de MODERNE MENS voor de dag gekomen
is.
Dus: zolang de mens ONVOLWASSEN is heeft de BUITENWERELD op hem een
VASTLEGGENDE WERKING. Elke cultuur werkt VERVORMEND; zo’n cultuur zčlf is niet verderfelijk, maar het feit dat hij
VASTLEGGEND is. En hij is dat omdat het altijd over EEN BEPAALD INZICHT gaat;
het inzicht dat in een zeker tijdperk centraal staat.
In het algemeen ontkomen de mensen niet aan dat verderfelijke; het WERELD-
BEELD staat altijd in het teken daarvan. Maar de ENKELING kan wel degelijk aan
deze zaak ontsnappen. Als zich in hem laat gelden dat hij WIL DEUGEN, dan zet
hij zich er niet toe ZICHZELF TE VERANDEREN, maar hij is voortdurend bezig
ZICHZELF TE ZUIVEREN.
Deze gedachte, dat de mens zichzelf moet ZUIVEREN, is al vroeg in de mensheid
naar voren gekomen. Maar vooral in de tijd van het EVANGELIE werd door de
aanhangers van de GNOSTIEK de nadruk gelegd op de zuivering. En als later de
WEST- EUROPESE CULTUUR bezig is zich te vestigen zijn het onder andere de
KETTERS die van zuivering spreken. In hun benaming zit dit begrip dan ook
verwerkt: in Zuid-Frankrijk heetten de ketters KATHAREN, en in die naam zit het
Griekse woord KATHARSIS verwerkt, en dat betekent REINIGING of ZUIVERING. Het
spreekt vanzelf dat de mensen uit die tijd nog niet begrepen wat de werkelijke
zuivering inhoudt; voor hen kwam de zaak ook neer op een NORMSTELSEL. Hoe
echter de praktijk was, de mensen hadden in de gaten dat een BEHOORLIJK MENS
een GEZUIVERD MENS was en dat er niet gesproken kon worden van een VERANDERD
MENS, Maar tevens is het natuurlijk een feit dat de GEZUIVERDE mens, vergeleken
bij zijn vroegere toestand, veranderd is, die verandering echter heeft hem
gebracht bij datgene DAT HIJ ALTIJD AL WAS. Hij is terechtgekomen BIJ ZICHZELF.
Omdat de mens een ZELFBEWUST verschijnsel is doorloopt hij een heel proces om
bij zichzelf te komen. Want voor hem moet het alles worden tot WETEN. Maar dat
weten vooronderstelt DUISTERNIS omdat het weten is het LICHT BRENGEN IN DE
WERKELIJKHEID. Het is dus noodzaak voor de mens zich met het duistere te gaan
bezighouden, juist omdŕt het uiteindelijk LICHT moet
zijn. En zo is tenslotte
de mens WETEND BIJ ZICHZELF gekomen.
Inzake
de opvoeding van het opgroeiende kind moeten wij
dus wčl bedenken dat de BUITENWERELD en de invloed
daarvan niet uit te schakelen is. Want uitschakelen zou betekenen iets
wezenlijk menselijks doorschrappen. De enige mogelijkheid is derhalve het
SCHADELIJKE van die invloed op te heffen. En dat kunnen wij doen door het kind
er op te wijzen dat het alleen maar dŕt kan
aanvaarden wat het zelf begrijpt. Wij maken het kind dus vertrouwd met zijn
eigen AANVOELEN en zijn eigen DENKEN, en vooral ook met het feit dat het de
waarheid alleen maar IN ZICHZELF kan vinden. Het gaat er dus niet om het kind
filosofisch te leren denken (zoals sommige wijsgeren gepropageerd hebben), maar
het gaat er om het kind te leren begrijpen. Het is niet denkbaar dat een mens
NIET tot BEGRIJPEN kan komen. Want de werkelijkheid zčlf
loopt in BEGRIJPEN uit, als zij eenmaal
MENS geworden is. Derhalve kan člk mens zijn wereld
BEGRIJPEN, en het is onze foutieve INTELLECTUELE opvatting van het BEGRIJPEN
die het doet SCHIJNEN alsof de meeste mensen niet tot begrijpen kunnen komen.
Door die opvatting doen de mensen ook geen moeite te begrijpen; zij
verwaarlozen geheel en al hun WEZEN. In een goede “opvoeding”
gebeurt dat niet; het kind blijft en wordt zo vanzelf een mens die DEUGT.
Wat
is opvoeding/opvoeden nrs.
61, 62, 63
No. 64.
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
De anarchistische gedachte en de zuivering
Het is een ieder bekend, en wij hebben er ook vaker op gewezen, dat de
ANARCHISTISCHE gedachte bij de mensen slecht aangeschreven staat. En het is
daarbij niet zozeer het feit dat de anarchist elk GEZAG ontkent, dat de mensen
afkerig maakt als wel het feit dat hij voor elk mens als ideaal stelt HET
VOLKOMEN ZELFBESTUUR. Volgens het gangbare denken houdt dit noodzakelijk in dat
iedere anarchist uitsluitend zijn eigen ZIN volgt zonder ook maar enigszins
rekening te houden met een ander. Derhalve houdt het WILLEKEUR en CHAOS in. En
dat is een gedachtengang die zou kloppen als het waar
was dat de “kern” van de mens NIET DEUGT. Uit de afwijzing van de
anarchistische gedachte - en die afwijzing is vrijwel algemeen - blijkt
duidelijk, dat de mensen een SLECHTE KERN in de mens veronderstellen. Die
slechte kern wordt onschadelijk gemaakt door het ZICHZELF VERANDEREN (een zaak
die aan ENKELINGEN voorbehouden is), en hij wordt IN BEDWANG gehouden door een
stelsel van al of niet redelijke NORMEN (hetgeen vooral voor de grote massa van
de mensen van kracht is). Valt in dat geval čn het
ZICHZELF VERANDEREN, čn het ZICHZELF IN BEDWANG
HOUDEN weg, dan treedt er inderdaad willekeur en chaos op.
Denken wij de zaak echter op de juiste manier, dan blijkt dat de mens het van
die kern moet hčbben en dan is meteen de ANARCHIE
begrijpelijk en logisch houdbaar. Maar de inhoud van die houdbare anarchie is
in vele opzichten anders dan de door de meeste (anarchistische) denkers
gestelde inhoud. Want ook voor die inhoud was het UITGANGSPUNT een slechte
kern, die nu echter niet op non-actief gesteld moest worden door een HOGER
GEZAG, maar door een SOCIALE CONTROLE van de éne mens op de ŕndere
mans. Vandaar dat deze denkers allemaal het werken en leven in KLEINE
GEMEENSCHAPPEN aanbevelen. In zo’n gemeenschap is de controle op elkaars gedrag
het meest effectief. Uit de werkelijke anarchie is natuurlijk de sociale
controle niet wčg te denken, maar de zaak is op dit
systeem niet gebaseerd.
Uit de bijna intuďtieve ŕfwijzing door de mensen van
de anarchie blijkt dus dat zij geen vertrouwen hebben in de menselijke kern. Voorzover en zolang dit het geval is, is het UITGESLOTEN
ons te denken hoe het met de komende VOLWASSEN mens zit.
De filosofie en de zuivering
Ook in de filosofie ontbreekt het begrip van de levende volwassen mens. De
denkers komen bij gelegenheid wel met een “prototype” van die mens, opgebouwd
uit een aantal BEGRIPPEN die zouden moeten gelden, maar het is toch steeds het
beeld van een ONMOGELIJKE mens. Mestal gaat het over
een mens die eigenlijk geniaal zou moeten zijn, wil hij beantwoorden aan de hem
gestelde eisen. In deze zaak is de PRAKTIJK overgeslagen, en dat komt doordat
er geen waarde aan de menselijke kern is toegekend. Van denkers als BOLLAND en
HEGEL kunnen wij leren dat het bij de mens om het ZUIVER BEGRIP en om de
ZUIVERE REDE gaat, en dat die grootheden aan de volwassenheid zijn
voorondersteld. Van een VRIJKOMEN van het INNERLIJK, en dus in feite van Het
BEWUSTZIJN, is helemaal geen sprake. En voorzover dat
ter sprake komt wordt dit gesteld als een BIJKOMSTIGHEID. De grondtoon van dit
denken is het NIET IN ORDE ZIJN van de mens, gekoppeld aan de eis JEZELF TE
VERANDEREN.
De ÜBERMENSCH van NIETZSCHE is ook een IDEAALBEELD. Maar de zaak is in zoverre
misleidend, dat de GEGEVENS waarmee Nietzsche komt uit het BEWUSTZIJN stammen.
Daarom wordt zijn mens ook wel DIONYSISCH genoemd. Het gaat dan over het
LEVENSKRACHTIGE, het UITBUNDIGE en het EXTATISCH LEVENDE. Voor Nietzsche was
dit de essentie van het leven, en dat is op zichzelf natuurlijk juist gezien.
Alleen kwam het ook bij hem als iets HOGERS voor de dag. Weliswaar wordt ook de
weg van de ZUIVERING aangegeven - dat kan niet uitblijven als men over het bewustzijn
praat - maar die zuivering heeft een duidelijk ASCETISCH en INTELLECTUEEL
karakter, en daarmee is de zaak wéér ONMOGELIJK geworden. Het is weer een zaak
van ENKELINGEN geworden.
Ter
vergelijking is het wel boeiend om het denken van een filosoof als HEGEL en
NIETZSCHE naast elkaar te stellen. Het zal ons dan opvallen dat de thema’s bij
HEGEL niet uit het bewustzijn, maar uit het ZELFBEWUSTZIJN stammen. Daarom zal
deze filosoof vragen HOE de werkelijkheid in elkaar zit en waarin die zaak
tenslotte uitmondt. Hij zal vaststellen DAT de werkelijkheid in laatste
instantie LEEFT en dat dit betekent dat de BEGRIPPEN beweeglijk geworden zijn.
Voor NIETZSCHE is dat de opgave niet. Hij wil weten HOE die beweeglijke zaak er
is; dus vraagt hij HOE DE WERKELIJKHEID LEEFT. En hij kan daarbij niet verder
komen dan tot een LEVENSGEVOEL. Waarom dat levensgevoel is zoals het is wordt
bij Nietzsche niet helemaal duidelijk, maar hij sluit aan bij ňns denken voorzover hij in ieder
geval de BASIS in het BEWUSTZIJN legt. Als wij hieraan toevoegen het
ZELFBEWUSTE THEMA, zoals bij Hegel, dŕn komen wij een
heel eind op de weg naar de oplossing van het probleem. Want wij weten dan hoe
het in elkaar zit, čn wij weten hoe het leeft. Dan is
nog slechts noodzakelijk die twee thema’s INEEN TE DENKEN, en de oplossing is
gevonden.
Welbeschouwd hebben ŕlle denkers, die op de een of
andere manier met een IDEAAL (Hegel) of met iets HOGERS (Nietzsche) voor de dag
kwamen, HUN EIGEN FILOSOFIE DE GROND INGEBOORD. Want die filosofie is in een
ONMOGELIJKHEID uitgelopen. Maar we moeten de PRAKTIJK hebben, want DIE BESTAAT
en die is BESTAANBAAR. Met een IDEAAL of met IETS HOGERS hebben wij in feite
niets te maken; slechts de REALITEIT is van belang voor het denken. Om de
VOLWASSEN mens te begrijpen hebben we ook niets aan het ideaal; dat houdt
altijd een VERHEFFING van het ZELFBEWUSTE in en daarmee een NEGATIEF stellen
van het BEWUSTZIJN. Opmerkelijk is dat het in het EVANGELIE ingezien is dat
alles om het bewustzijn draait: de KINDEREN worden als voorbeeld gesteld omdat
zij ONBEVANGEN zijn en niet
BEDORVEN door de invloed van het zelfbewuste.
Nogmaals de werkelijke mens
Het GEZIN, zelfs in zijn meest vastgelegde cultuurvormen, spiegelt de LEVENDE
WERKELIJKHEID ŕf. Die werkelijkheid is een LEVEND
VROUWELIJK ORGANISME. Deze zaak is in wezen voor geen enkele reglementering
vatbaar; elke cultuurdwang VERVORMT wel, maar geeft geen VORM. Werkt dus niet
wezenlijk BEPALEND.
Dat is met ŕlle andere ontwikkelingen in de wereld wčl het geval: die ontwikkelingen VERANDEREN de wereld
waarin wij leven. Ontwikkeling is immers NAAR HET ANDERE TOEGAAN. Door de
ontwikkeling van WETENSCHAP en TECHNIEK zijn wij, vergeleken met vroeger, in
een geheel andere wereld terechtgekomen. Dat valt op als wij bijvoorbeeld op de
NATUUR letten. Was het aanvankelijk zo dat onze planeet één stuk NATUUR was,
thans is vrijwel de gehele wereld min of meer BEWERKT, zodat wij meer aan een
PARK moeten gaan denken. In de mens zčlf is dat
ook zo: na een periode
van OPLEIDING is voor elk mens de wereld veranderd doordat de mens van allerlei
zaken KENNIS heeft gekregen.
Het gezin, naar zijn essentie genomen, is dus een ONVERANDERLIJKE grootheid;
het is feitelijk DE MENS
ZELF zoals hij als slotaccoord van de werkelijkheid
verschijnt. Binnen die zaak VERTEGENWOORDIGT de vrouw iets en de man doet dat
ook. Dat vertegenwoordigen is bij de vrouw GEACCENTUEERD door het BLIJVENDE, en
bij de man door het VERANDERLIJKE, maar daaruit mogen we niet afleiden dat de
vrouw het blijvende IS. Het gezin, in de kwaliteit van de wčrkelijke
mens, IS het blijvende. Uiteraard gaat het hier over het gezin als de
verhouding VROUW- KIND-MAN. En dat gezin - wij herhalen het is het WERKELIJK
LAATSTE waartoe de werkelijkheid komt. Dat er BINNEN dat laatste allerlei
gebeurt, bijvoorbeeld de ontwikkeling, en, vrouwelijk gezien het OPENBAREN van
de INHOUD, tast dat verschijnsel zčlf niet aan. Als
volledige werkelijkheid zčlf kan er ook logisch niet
van verandering gesproken worden. Voor de werkelijkheid zčlf
immers geldt geen verandering. Want dan zou er ook nog iets ŕnders
moeten zijn. Dus: het OPENBAREN VAN DE INHOUD čn het
ZICH ONTWIKKELEN zijn slechts INHOUD van de werkelijke mens; het is dan ook ten
onrechte dat beide aspecten in de opeenvolgende culturen als alleenzaligmakend
werden gesteld.
Voor ons komende thema, namelijk de werkelijke VOLWASSEN mens, moeten wij als
basis de mens als GEZIN nemen. Zó is de mens in de werkelijkheid opgekomen en
als zodanig zal hij zich tenslotte ZELFBEWUST waarmaken. Zó is de mens als het
ware NATUURLIJK. De CULTUURMENS is dat niet, en wij kunnen dus nooit, zoals
steeds is gebeurd, dáárvan uitgaan om de volwassen mens te vinden.
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65
en 73 ;
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Het aantasten van het gezin
Wij hebben er steeds met enige nadruk op gewezen dat het NOODZAKELIJK aan člke cultuur meekomt dat de verhouding vrouw-kind-man
aangetast wordt. Voorzover dit aantasten gelukt
moeten wij vaststellen dat de bedoelde verhouding er ALLEEN MAAR SLECHTER op
geworden is, omdat het nu eenmaal niet denkbaar is dat een ORGANISME door
aantasting beter wordt, of zelfs maar zichzelf gelijk blijft. Elk CULTUURGEZIN
is derhalve AANGETASTE MENSELIJKHEID, en dat is door ŕlle
eeuwen heen duidelijk te merken geweest aan de klachten van beiden, zowel man
als vrouw.
Tegelijk echter geldt voor de verhouding “het gezin”, dat zij zich niet
aantasten láát. Dit wil zeggen dat, ondanks ŕlle
aanslagen, tňch de verhouding “gezin” aanwezig
blijft, zonder dat er van enige verandering sprake is. Het blijft in de
praktisch levende menselijke werkelijkheid altijd de WARE menselijkheid, en ook
dŕt is steeds door de mensen aangevoeld. Zoals wij al
duidelijk gemaakt hebben is het dan ook dit mens-zijn dat wij als basis nodig
hebben bij het doordenken van de VOLWASSEN mens.
De ONVOLWASSEN mens, die de werkelijkheid nog niet kent, onderneemt alsmaar
pogingen om DATGENE DAT HEM STEEDS ONTSNAPT in zijn macht te krijgen. Hij wil
dat REGLEMENTEREN. De dingen die hem niet ontsnappen (de materie) behoeft hij
niet te reglementeren; met die dingen kan hij naar goeddunken omspringen omdat
hij ze BEHEERST, door het feit dat hij het LAATSTE verschijnsel is. Zichzelf
wil hij óók BEHEERSEN alsof hij alleen maar MATERIE was, maar dŕt gelukt uiteraard niet. De mens kan alleen maar ZICHZELF
ZIJN, en als hij dŕt is kan hij alleen maar zichzelf
BESTUREN. Hierop komen wij nog uitvoerig terug.
Bij de oudste gegevens, waarover wij inzake de mensheid beschikken, bevinden
zich voorschriften inzake het GEZIN, meestal ondergebracht onder de rubriek HET
HUWELIJK. Te beginnen met die oudste gegevens zien wij een lange ononderbroken
rij van huwelijksvoorschriften, en ook de moderne mens is er in belangrijke
mate aan onderworpen. Ook deze mens vindt die voorschriften belangrijk, hetgeen
blijkt uit het eindeloze gescharrel met een nieuwe huwelijkswet, die in wezen
niets ruimtelijker uitvalt dan de oude wetten. Terwijl bijna alle oude wetten
door nieuwe vervangen zijn, is de inhoud van de moderne huwelijkswet nog gelijk
aan de oude, die al eeuwen geldend was. Wij proberen dus alsmaar onze greep te
behouden op datgene dat wij zijn en dat niet te grijpen is. Want het
verschijnsel MENS is in zichzelf volledig beweeglijk; het is in zichzelf HELDER
en zonder iets dat vastgelegd is. En juist dŕt is in
strijd met het zelfbewustzijn van člke ONVOLWASSEN
mens. Dus gaat hij REGLEMENTEREN en MORALISEREN. Dat doet hij VANUIT zijn
zelfbewustzijn, zodat het niet behoeft te verwonderen dat de zaak ook nog
DWINGEND wordt. Het worden WETTEN, bij overtreding waarvan men zwaar gestraft
kan worden, zelfs met de doodstraf…
Dat ligt ook nog in het straatje van de REGENTEN, want via de gezinsmoraal, steunend op
een gereglementeerde beweeglijkheid, is de mens GEHOORZAAM te houden. Aangezien
we zčlf REGENTEN zijn houden we ook ONSZELF
gehoorzaam, en wij noemen dat dan heel deftig “zelfbeheersing”.
De mens is het enige LEVENDE verschijnsel dat niet te REGLEMENTEREN is; alle
dieren zijn dat wel. Zij doen IN VOLLE VREDE met zichzelf wat er van hen
verwacht wordt, ňf zij doen het niet als de zaak
buiten hun begrippeninhoud valt. Wat wij “gehoorzaam”
noemen bij een dier is géén gehoorzaamheid, maar reglementering; bepaling van
hun levend-zijn. Alleen de mens kan GEHOORZAAM zijn. Hij volgt dan de
reglementen ZONDER DAARMEE ECHT SAMEN TE VALLEN. Daarmee MISKENT hij natuurlijk
zichzelf als mens. Daarom is gehoorzaamheid helemaal niet die grote DEUGD die
de mensen er graag van willen maken. Want de wezenlijke ondergrond is
NIET-GEHOORZAAM-ZIJN. Er is een grote MACHT voor nodig om de mens zover te
krijgen dat hij deze ondergrond niet laat gelden. Die MACHT is, in de
geschiedenis van de mensheid, lange tijd een hoofdzakelijk UITWENDIGE macht
geweest. De voorschriften werden VAN BUITENAF en van BOVENAF opgelegd.
De zwaarste aanslag op het leven
Het is een kenmerk van de MODERNE MENS dat hij zichzelf niet meer in de eerste
plaats van BUITENAF gereglementeerd weet, maar juist VAN ZICHZELF UIT. Nooit
heeft het “wereldbeeld” dan ook een mensheid te zien gegeven die UIT VRIJE WIL
deelneemt aan het maatschappelijk stelsel. Voordien lag steeds de nadruk op het
GEDWONGEN ZIJN door de “omstandigheden”, door de “overheid’ of door de één of
andere tiran wiens BEZIT men was. Bij de MODERNE mens ligt de nadruk op de
VRIJHEID - waarmee niet gezegd wil zijn dat ER VRIJHEID IS. Als de nadruk dáár
ligt, dan is de UITERLIJKE DWANG veranderd in een INNERLIJKE, zonder zich
daarbij als DWANG ňp te heffen,
Als de dwang INNERLIJK is geworden, kan de mens er nauwelijks meer aan
ontkomen; hij vindt het VOOR ZICHZELF noodzakelijk bepaalde dingen te doen en
te laten. En omdat het tňch nog steeds een zaak van
dwang is, waarvan het karakter bepaald wordt door de inhoud van de MODERNE
CULTUUR, levert het bij al die afzonderlijke mensen een vrijwel identiek
gedragspatroon op. Het hieraan ten grondslag liggende DENKEN is, hoewel in
ieder mens persoonlijk aanwezig, een MASSA-DENKEN. Het wekt de INDRUK
persoonlijk te zijn, maar het IS een zaak van CONFECTIE. En dat geeft aan het
moderne wereldbeeld de sfeer van BRAAFHEID.
Doordat de moderne mens BRAAF is, doordat hij het VOOR ZICHZELF eens is met de
inhoud (en dus ook met het gedoe) van zijn eigen cultuur, reglementeert hij
zichzelf meer dan ooit. Een zwaardere klap aan zichzelf als de verhouding
“gezin” kan hij niet toebrengen, want er is geen macht die INDRINGENDER is dan
het eigen ZELFBEWUSTZIJN. De werkelijke menselijkheid, die ONGEHOORZAAMHEID is,
is thans vrijwel geheel aan banden gelegd en de mens kan geen kant meer op.
Voordien was er steeds ontsnappen mogelijk: de dwang was voornamelijk van
UITWENDIGE aard, zodat er in “onbewaakte ogenblikken” wel uit de band
gesprongen kon worden. Het “rijden van de scheve schaats” was met recht een
UITLAATKLEP voor de gehoorzame mens. Als “de anderen” het niet aan de weet
konden komen was de zaak verder in orde. Maar de moderne mens legt de maat niet
bij de “anderen” maar bij zijn eigen denken. Dat dit denken vrijwel identiek is
aan het denken van de anderen kan hem niet schelen; voor hčm
is het ZIJN EIGEN DENKEN. De BRAAFHEID is het belangrijkste gevolg van het
EIGEN DENKEN van de moderne mens; een ander gevolg, dat hiermede nauw
samenhangt is HET PROTEST. In bijna ŕlle gevallen
richt het PROTEST zich op BESTAANDE TOESTANDEN, die vanuit het moderne denken
verbetering behoeven. Dat protest is in de moderne wereld INGECALCULEERD, en
het wordt doorgaans dan ook niet verboden. Maar in enkele gevallen komt het
voort uit het besef volkomen KLEM TE ZITTEN: dan tast het protest de gehele
moderne wereld aan. Dit protest wordt door verreweg de meeste mensen ŕfgewezen; het “gaat te ver” en het duidt op
“onaangepastheid”. Het gebeurt steeds vaker dat de moderne maatschappij tracht
dit protest te verleiden binnen de gestelde rechtsnormen te komen waardoor het
aangepakt kan worden. Men tracht de betreffende mensen tot criminaliteit te
provoceren om ze daarna onschadelijk te kunnen maken. De DUITSE JUSTITIE heeft
hiervan sterke staaltjes geleverd met betrekking tot de “Rote
Armee Fraktion” - de Baader-Meinhoff
groep. En de Amerikaanse CIA is hiermee al jaren bezig.
Het is dus het MODERNE INTELLECT dat de mensen er toe brengt zichzelf geheel en
al klem te zetten, en dat kŕn omdat dit intellect
onze CULTUUR is. Waaraan het gros van de mensen niet weet te ontkomen. Het
intellect was niet in staat de mens van bijvoorbeeld de GRIEKSE CULTUUR klem te
zetten. De Griekse denkers bleven, met ŕl hun
intellect precies dezelfde levensgenieters…
omdat hun CULTUUR niet “het intellect” was, maar DE SCHOONHEID. Het leven zčlf was de compensatie voor het denken, het RELATIVEERDE
het denken zodat het niet VERSTIKKEND kon werken. Maar de moderne mens is er
volledig aan uitgeleverd. En dat is al begonnen toen zich in de WEST-EUROPESE
MENS het denken begon door te zetten. ERASMUS hekelt in zijn LOF DER ZOTHEID al de
denkers; hij rangschikt de heren zonder meer bij de ZOTTEN, en dat niet omdŕt zij DENKEN, maar omdat zij zich daardoor voor het
LEVEN ŕfsluiten.
Echter: al is het moderne intellect
de ZWAARSTE AANSLAG OP HET LEVEN, toch zal dat het leven nooit kunnen
vernietigen. Het zal vele mensen in de war kunnen brengen en hůn leven verzieken, maar het werkelijk levende organisme,
dat de mens als de verhouding vrouw-kind-man is, kan niet aangetast worden.
Maar het wordt wčl VERDRONGEN, en dat maakt de mensen
ZIEKELIJK, NEUROTISCH.
Bladwijzers: MORAAL –
zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73
;
No. 66.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: De
ontwikkeling v/d Groepsidee – Slavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;
De mens en het begrip recht
De begrippen RECHT en ONRECHT behoren bij elkaar; zij vervullen ten opzichte
van elkaar een functie die wezenlijk hierdoor gekenmerkt wordt dat het EEN het
ANDER vooronderstelt, en omgekeerd. Waar dus RECHT is, is ook ONRECHT en waar
het begrip ONRECHT voor de dag gekomen is, kent men ook het begrip RECHT. Beide
grootheden bestaan NAAST ELKAAR.
Het RECHT zčlf echter kent IN ZICHZELF ook het
ONRECHT, en dan is dit geen zaak die
NAAST het recht voorkomt, maar een zaak die DOOR HET RECHT HEENLOOPT. Als in
een samenleving op een RECHTVAARDIGE wijze het recht geldt, juist dŕn blijkt duidelijk hoezeer dat recht tevens aan de mens
onrecht doet.
Het merkwaardige van dit onrecht is, dat niemand precies weet te zeggen wáár
het zit; het laat zich niet AANWIJZEN. Het FEITELIJKE ONRECHT is wčl aan te wijzen, omdat er een duidelijke AFWIJKING VAN DE
RECHTSNORMEN plaats heeft. Denk bijvoorbeeld aan de rechtspleging in
nazi-Duitsland, en aan de rechtspleging ten aanzien van ketters en heksen in de
Europese middeleeuwen. Het INNERLIJKE ONRECHT van het recht is eigenlijk alleen
maar als SFEER te herkennen. Om inzicht in die sfeer te krijgen is het
noodzakelijk dat wij nagaan wat de basis en de inhoud van ons RECHT is.
Als eerste wijzen wij dan op het volgende: in het GEZIN - en dat mag ook het
gebruikelijke CULTUURGEZIN zijn - geldt nooit een rechtsverhouding. Het WOORD
is wčl in gebruik (“alle kinderen hebben gelijke
rechten”), maar van een rechtsstelsel, dat de onderlinge verhoudingen
reguleert, is geen sprake. Ten aanzien
van het éne kind geldt een andere benadering dan tegenover het ŕndere kind.
Zou dat in de maatschappij voorkomen, dŕn zouden wij
van ONRECHT spreken. In het gezin is de verschillende benadering normaal - wij
spreken nu natuurlijk niet over die gevallen waarin een bepaald kind
“voorgetrokken” wordt. Binnen de verhouding VROUW-KIND-MAN liggen een aantal
onderlinge verhoudingen die van een steeds WISSELEND karakter zijn. Zij zijn geen
moment hetzelfde, en dat geldt ook voor de onderlinge verhouding tussen de
vrouw en de man. Weliswaar is deze laatste verhouding alsmaar aan
REGLEMENTERING onderhevig geweest, maar dat heeft de zaak niet WEZENLIJK
aangetast, zoals wij gezien hebben.
Als wij nu vaststellen dat het begrip RECHT niet voorkomt in de verhouding
VROUW-KIND-MAN, dan betekent dit tevens dat voor de werkelijk levend aanwezige
mens het begrip RECHT niet geldt. Het betekent dat het begrip recht niet tot de
wezenlijke MENSELIJKE begrippen behoort - en die conclusie is in strijd met de
gedachten die in vele eeuwen door de mensen zijn voortgebracht. Het is in
strijd zelfs met ňns redelijke denken.
Dat levert een merkwaardige situatie op, want één van de belangrijkste
culturele verworvenheden van de mens is het rechtsbegrip. Wij wijzen nňg het moment in de geschiedenis aan dat de ROMEINEN als
eersten het recht formuleerden, en tot op de dag van vandaag wordt het ROMEINSE
RECHT bestudeerd. Verder kunnen we vaststellen dat overal op de wereld waar
rechteloosheid heerst het leven van de mensen van geen waarde is en dat de
mensen ONBESCHERMD en WEERLOOS zijn. Het recht speelt dus een uitermate
belangrijke en MENSELIJKE rol. Toch behoort het niet WEZENLIJK bij de mens. Hoe
nu het één met het ŕnder te rijmen?
Het is de vraag waarover het eigenlijk gaat in ňns
rechtsbegrip. Het is in wezen een REGELEN van de ONDERLINGE VERHOUDINGEN tussen
de mensen. En daarbij is het uitgangspunt het ER ZIJN van de afzonderlijke
mensen. Dat ER ZIJN mag onder geen enkele omstandigheid aangetast worden. Dat
resulteert in twee situaties: aan de
mens wordt allerlei VERBODEN en GEBODEN, čn de mens
wordt BESCHERMD tegen zijn medemens. Dat verschaft de mens enige ZEKERHEID
omtrent zijn leven; hij is ontkomen aan een leven dat voortdurend in gevaar is
door de WILLEKEUR. Maar ondanks deze (schamele) zekerheid is het toch wčl een feit dat het rechtsbegrip opkomt in een ONVOLWASSEN
wereld. Er begint wel iets te dagen, maar het is alles zeer PRIMITIEF, en: de
zaak is gebaseerd op de grondgedachte dat de mens NIET DEUGT, welke gedachte
door de praktijk schijnbaar bevestigd wordt.
Als
de EUROPESE CULTUREN een aanvang nemen begint de periode van de ANALYSE; de
mens heeft zicht op de werkelijkheid gekregen (hij is in zichzelf de
werkelijkheid ALS BEELD gaan zien), en nu gaat hij de SAMENSTELLING
uiteenleggen in zijn samenstellende factoren. De MENS is uiteraard één van die
factoren; die factor IS ER, maar het is daarbij wčl
de vraag ALS HOEDANIG die factor er is. In het ROMEINSE RECHT bijvoorbeeld kwam
die hoedanigheid nauwelijks uit de verf:
de SLAAF werd gezien als een BESTAANDE FACTOR, die op grond van zijn bestaan
onder de rechtsnormen viel en daaraan zekere RECHTEN kon ontlenen, maar die nog
lang niet naar zijn HOEDANIGHEID beoordeeld werd. Men ontdekte dus niet dat hij
ALS SLAAF een ONMOGELIJKHEID was. Dit betekende in de praktijk dat in het
Romeinse recht het feit van de SLAVERNIJ nog niet GEFORMULEERD werd. In ňnze
dagen is dat wčl het geval, vandaar dat slavernij voor ons een
MISDRIJF is. Hoewel we na twintig eeuwen aanmerkelijk verder zijn gekomen dan
de Romeinen destijds waren, is het toch nog steeds een PRIMITIEVE
aangelegenheid: het toepassen van de DOODSTRAF is niet ongebruikelijk,
GEVANGENISSTRAFFEN zijn aan de orde van de dag… het begrip STRAF is nog nauwelijks van inhoud veranderd. In al
deze zaken is de beoordeling van de HOEDANIGHEID van de mens nog zeer GROF. Het
doet hierbij niet terzake dat bijvoorbeeld in ons
land de doodstraf afgeschaft is, en dat hij in Spanje nog uitvoerig wordt
toegepast. Het recht is een UNIVERSELE aangelegenheid; het zelfbewustzijn
daaromtrent is over de gehele wereld gelijk. Slechts de WIL om dit
zelfbewustzijn te LATEN GELDEN verschilt op deze wereld. De RECHTSTOEPASSING is
dus NIET overal hetzelfde. Omgekeerd betekent dit dat alleen al HET FEIT van de
aanwezigheid van STRAFMAATREGELEN, van welke aard ook, aantoont dat het GEHELE
rechtsbesef nog onderontwikkeld is. Ook dáár waar het recht ogenschijnlijk
verder ontwikkeld is, zoals in ons land. Het onderzoek wijst ook uit, dat de
AFWIJZING van de doodstraf in ons land niet zo erg stevig gefundeerd is. Er
behoeft maar weinig te gebeuren en we zijn ook weer aan het moorden…
De mens heeft dus ontdekt dat de ENE mens er is en dat de ANDERE mens er is;
hun ER ZIJN is niet te ONTKENNEN, dus: ONTKEN HET DAN OOK NIET. En zo ontstaat
het recht dat een BESCHERMINGSRECHT is. Dat heeft in de ONVOLWASSEN wereld een
niet te verwaarlozen waarde. Want voorzover er in die
wereld nog iets mogelijk is, kan dat door de geboden bescherming. En die
bescherming berust op het REGLEMENTEREN van de ONDERLINGE VERHOUDINGEN tussen
de mensen. Die mensen worden eigenlijk als DINGEN gezien, want het zijn louter
FACTOREN in en van de werkelijkheid. Dat is héél wat anders dan DE MENS ALS
MENS ZIEN.
Ook als wij de mens de meest VERHEVEN kwaliteiten toedichten, en hem beoordelen
naar zijn geestelijke vermogens, dan nňg zien wij hem
ALS EEN DING. Maar ALS MENS is hij de werkelijkheid zčlf.
En dat is iets geheel ŕnders. Dit levert onder andere
het inzicht op dat de mens DEUGT. Hoewel een mens PERSOONLIJK een MISLUKKING
kan zijn is het toch zo dat DE MENS DEUGT. Vanuit dit inzicht benaderen wij de
MISLUKKING op een heel andere wijze als wij thans doen. Want nu gaan wij van
het NIET DEUGEN uit en verwijten de mislukkeling zijn NIET AANGEPAST ZIJN.
Daarom stellen wij WARE MENSEN, die uiteraard ook niet aangepast zijn, altijd
op één lijn met de mislukkelingen en zelfs met misdadigers. Het is in een
ONVOLWASSEN wereld niet anders denkbaar dan dat er SANCTIES aan het recht
meekomen. Die sancties zijn gerechtvaardigd door het feit dat de mens zichzelf
als een FACTOR in de werkelijkheid ziet. Sommige van die factoren DEUGEN NIET
zodat ze verwijderd dienen te worden. Een ŕndere
mogelijkheid dan HET VERWIJDEREN is er niet. Maar tegelijk moeten wij aan deze
zaak bedenken dat het MENSELIJK NIET IN ORDE is. Want wat nů
verwijderd wordt ZIJN WIJ OOK ZELF. Dat kan dus niet zomaar ONTKEND worden.
In dit verband is het verhelderend om onze westerse inzichten eens te
vergelijken met die van het RUSSISCHE VOLK. Bij DOSTOJEWSKI heeft de doodstraf
geen andere inhoud dan die van de GERECHTELIJKE MOORD, en hij noemt die moord
de ERGSTE DIE GEPLEEGD KAN WORDEN. Voor de Rus is de misdadiger geen
UITGESTOTENE; hij is wčl een zorgenkind en hij wordt
ook gezien als een ZIEK mens, maar hij BEHOORT ER WEL BIJ. Zijn verbanning naar
SIBERIË is dan ook geen UITSTOTING, maar een LOUTERING en juist in Siberie wordt de mens gedwongen tot SAMENLEVING. In dit
Russische besef vinden wij reeds iets van datgene dat de VOLWASSEN mens
vertonen zal. Dat de hedendaagse russische mens dit
besef wellicht kwijtgeraakt is doet in dit verband niet terzake.
De mens KENDE DIT BESEF.
Naar bladwijzers: De
ontwikkeling v/d Groepsidee – Slavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14) ; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ;
No 67.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Naar bladwijzers: Overtuiging en overtuigingen
; Overtuiging-2
Het recht en het ding
Als de ONTWIKKELING van de mensheid zover gevorderd is dat de mens in zichzelf
het BEELD van de werkelijkheid GEHEEL HELDER ziet, dŕn
is het moment aangebroken dat hij HET RECHT ontdekt. Hij gaat dan over tot
FORMULEREN, d.w.z. dat hij de ONDERLINGE VERHOUDINGEN in een FORMULE gaat
trachten onder te brengen. Die onderlinge verhoudingen zijn voor hem van belang
geworden door het ontdekken van het feit dat de werkelijkheid uit FACTOREN
bestaat. Dit feit immers roept vanzelf de vraag op HOE die factoren
samenhangen. Daarmee is het formuleren van het RECHT begonnen, want ook de mens
was één van die factoren. Hij is dat net zo goed als een dier dat is, of een
rivier of een boom. Dit onderscheid in factoren wordt natuurlijk in de loop der
tijd meer verfijnd, maar de BASIS, dat namelijk ŕlles
een FACTOR in de werkelijkheid is, blijft ongewijzigd. Als factor in de
werkelijkheid is de mens vanzelfsprekend EEN DING. Weliswaar is de mens een
BIJZONDER DING, zelfs is hij het MEEST VERHEVEN DING omdat hij het LAATSTE ding
is, maar als IETS ANDERS kan hij ALS FACTOR van de werkelijkheid niet bestaan.
In het recht en in de uitwerking daarvan blijft het om het DING gaan, maar
doordat bij die uitwerking steeds meer naar voren komt dat de mens het LAATSTE
ding is, geeft het tenslotte de INDRUK om DAT ANDERE te gaan dat de mens is.
Dat is echter geenszins het geval.
Hoewel de mens in het recht als een ding gesteld is mogen wij niet zeggen dat
het recht daarmee tot de ONZINNIGHEDEN gerekend kan worden. Want de mens wordt
bekeken naar het feit dat hij het LAATSTE ding is, en daarmee zitten we tňch op een TYPISCH MENSELIJK terrein. Vanuit HET BESTAAN
is er geen betere kijk op de mens mogelijk; in principe is het recht door en
door REDELIJK, onafhankelijk van particuliere BELANGEN en staatsbelangen en
vrij van WILLEKEUR. Voorzover de mens BESTAAT is het
recht de NORM voor het leven. De onaantastbaarheid van dat leven wordt door het
recht gewaarborgd. Zo bekeken is het recht het HOOGSTE GOED van de mensen; het
is dan ook een UNIVERSELE aangelegenheid.
De mens als FACTOR van de werkelijkheid is iets dat NIET TE ONTKENNEN is, want
die factor IS ER. Dit houdt in dat ten opzichte van een mens RECHT kŕn gelden ALS HIJ ER IS en VOORZOVER HIJ ER IS, en dit is
uiteraard afhankelijk van de KIJK die de mens in een bepaald
ontwikkelingsstadium op zichzelf heeft. Op een zeker moment gelden bepaalde
mensen NIET ALS MENS, en daarin spelen ook de OMSTANDIGHEDEN een rol. Een
buitenlander kan onder oorlogsomstandigheden - als hij dus als VIJAND gezien
wordt - niet tot de mensen gerekend worden: hij valt dan NIET ONDER HET
RECHTSBEGRIP. Een bepaald RAS kan er buiten vallen (vroeger de negers) en ook
een mens met een BEPAALDE GESTELDHEID (de homofiel). Voorzover
iemand niet onder het rechtsbegrip valt (vogelvrij) kunnen wij niet stellen dat
het recht nu toch tot ONTKENNING overgegaan is. Nog steeds is er VANUIT HET
RECHT - let hier wčl op! - niets ontkend, want dat
wat ER BUITEN VALT is niet te ONTKENNEN. We kunnen dus wel degelijk de
kwalificatie REDELIJKHEID handhaven als er toch mensen IN FEITE ontkend worden.
Zodra echter die betreffende mensen als mens HERKEND zijn in de
cultuurontwikkeling vallen zij onder het rechtsbegrip, en dŕn
is elke aantasting ONRECHTMATIG. Maar zolang BEPAALDE MENSEN nog buiten het
recht vallen is het recht niet INCONSEQUENT, maar is het alsnog zeer PRIMITIEF
- en dŕt is er tot op de dag van vandaag van te
zeggen.
Het recht en de misdaad
Als een
mens een misdrijf pleegt, of als hij een overtreding begaat, wordt hij door de
rechter gestraft. Bij dat straffen wordt hij feitelijk AANGETAST, en dat gaat
van EEN UUR HECHTENIS tot en met de DOODSTRAF. Dit alles is ONTKENNING, maar
het behoeft niet ONRECHTMATIG te zijn. Bedoelde mensen vallen IN ZEKERE MATE
buiten het recht doordat zij ZICHZELF, door het bedrijven van een DAAD, als
“buiten het recht” hebben laten gelden. Ze worden dan ook buitengesloten,
verwijderd uit de maatschappij. In ňnze tijd gebeurt dat zo MENSELIJK mogelijk,
maar dat neemt het feit van het BUITENSLUITEN niet wčg.
Aangezien
de mens wordt gezien als een DING, voorzover er van
de mens te zeggen is dat hij RECHTSBESEF is, gelden ten aanzien van de mens
dezelfde NORMEN die ten aanzien van HET DING gelden.
Het is voor de mens bij de dingen altijd de vraag in hoeverre ze FUNCTIONEEL
zijn, in hoeverre je er wat aan hčbt. Het gaat dus om
de RELATIE tussen de mens čn het ding, en de
kwaliteit van die relatie bepaalt het al of niet ZINVOL zijn van het ding.
Iemand die niet muzikaal is en geen enkele aanleg heeft tot pianospelen heeft
niets aan een piano; dat ding is voor hem een ZINLOOS ding. We moeten zelfs
stellen dat die piano voor hem eigenlijk niet BESTAAT, het is voor hem geen
DING.
Als de mensen elkaar qua RECHTSBESEF beschouwen als DINGEN - al doen zij dat nňg zo genuanceerd - dan ligt de maat toch bij de kwaliteit
van de RELATIE. Een mens is te meer ZINVOL naarmate hij of zij ten opzichte van
andere mensen FUNCTIONEERT. Daarbij is het de vraag in hoeverre iets of iemand
voor iets of iemand anders NUTTIG is. Vroeger werd dit nut voornamelijk bepaald
door CONCRETE BELANGEN, tegenwoordig komen ook ABSTRACTE BELANGEN aan bod: bijvoorbeeld het nut van iets moois.
Het NUTTIG-ZIJN ten opzichte van elkaar is iets dat in de verhouding tussen de
mensen BLIJFT gelden. Is het bij de ONVOLWASSEN MENS de norm waarom ŕlles draait zodat het leven ňpgaat
in NUTTIGHEID en FUNCTIONEEL-ZIJN, bij de VOLWASSEN mens is het de PRAKTISCHE
INHOUD van het leven. Die inhoud bepaalt dan het KARAKTER van de verschillende
PERSOONLIJKE verhoudingen tussen de mensen. De mens zčlf
wordt niet meer naar deze norm afgemeten.
Gezien vanuit het bovenstaande is het begrijpelijk dat een mens die alsmaar
MISDRIJVEN pleegt als ONNUT en NIET FUNCTIONEREND wordt beschouwd; zo’n mens
wordt niet als een MENS ervaren en dus valt hij BUITEN het geldende
RECHTSBESEF. Wordt zo iemand op grond van het STRAFRECHT buiten de samenleving
gesloten, dan is dit JURIDISCH géén ONTKENNING (maar MENSELIJK is het dat
natuurlijk wčl!). Het recht is dus wat dit betreft
ten opzichte van zichzelf niet inconsequent. Want ONTKEND zou alleen dat kunnen
worden wat ER IS. Iets wat er NIET is kan niet ontkend worden. Een ONNUT mens
IS ER NIET, en dus is er ook geen ontkenning voor het juridische denken.
Naarmate de mensheid zich verder ontwikkelt komen er meer VARIATIES van het
mens-zijn aan het licht. Dit betekent voor het recht dat het noodzakelijk meer
en meer MENSELIJK wordt. Steeds VOLLEDIGER valt de mens onder het rechtsbegrip,
maar het zal duidelijk zijn dat hij er nimmer HELEMAAL onder zal vallen, omdat
de mens niet onder een FORMULE te brengen is.
Het feit dat de mens nooit als een FORMULE te beschouwen is komt ook in het
rechtsbesef voor de dag. Elk BEHOORLIJK recht bepaalt zich namelijk tot de mens
als LAATSTE DING. Het ANDERE, dat de mens is, en dat zijn eigenlijke WEZEN
uitmaakt, wordt nadrukkelijk van het recht buitengesloten. Daarom oordeelt het
recht slechts over iemands DADEN en niet over iemands DENKEN; het laat een
ieder nadrukkelijk vrij een eigen mening en een eigen overtuiging te hebben. Het GELOOF van
iemand staat juridisch niet ter discussie. Het feit dat, ook in de wereld van
vandaag, overtuigingen
wčl degelijk strafbaar worden gesteld wordt dan ook
door ieder zinnig mens als ONRECHT ervaren. Het is dan ook niet voor niets dat
CORRUPTE rechters een andersdenkende op strafbare DADEN probeert te pakken. Dat
is het zogenaamde CRIMINALISEREN dat vaak door overheden UITGELOKT wordt om van
lastige mensen ŕf te komen.
Het LAATSTE DING, dat de mens voor het rechtsbesef is, is voor de moderne mens
uiteraard al včr geanalyseerd. Voor de dag is gekomen
het feit dat dit DING ook in belangrijke mate PSYCHISCH functioneert. Het
spreekt vanzelf dat bij de beoordeling van een mens ook deze kant van de zaak
belicht wordt; dit geeft de INDRUK van een grotere MENSELIJKHEID. Die indruk is
juist voorzover het kennen van het PSYCHISCHE
FUNCTIONEREN een VOLLEDIGER INHOUD aan het juridische begrip MENS geeft, maar
die indruk is ONJUIST als wij menen dat wij nu de aandacht hebben gericht op de
WERKELIJKE MENS. Hiervan is geen sprake. Dat blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit
het feit dat men zich voor de rechtbank afvraagt of een mens al of niet
TOEREKENINGSVATBAAR moet worden geacht. Zou het wčrkelijk
over DE MENS gaan, dan was die vraag geen vraag: wie een MISDRIJF pleegt KAN
NIETS AANGEREKEND WORDEN.
Overtuiging
en overtuigingen ; Overtuiging-2
No. 68.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
De wereld der dingen
Zoals wij ook al in verband met het psychische hebben laten zien is het ook wat
het RECHT betreft van het grootste belang HOE de mens de wereld der DINGEN
beoordeelt. Tot nu toe kampt de WESTERSE mens met zijn CHRISTELIJKE ERFENIS,
waarin onder andere besloten ligt DAT HET NIET GAAT OM DE DINGEN, maar dat het
gaat om iets ŕnders waarbij vergeleken de dingen
INFERIEUR zijn. Hoewel dit inzicht niet onjuist is, schuilt er toch een groot
gevaar in. Want het inferieur- zijn van de dingen geldt alleen dŕn als een mens niet BOVEN de dingen uit kan komen, ofwel
als het hem niet gelukt WERKELIJK MENS TE ZIJN. Het kwalijke ligt echter ook dŕn niet bij de dingen, maar bij de mens zčlf die niet boven zichzelf ALS BESTAAN uitkomt. Doet hij
dat echter wčl, dan zijn de dingen ook niet meer
kwalijk. Want zij zijn dan IN ORDE en zij FUNCTIONEREN en als zodanig vormen
zij de BASIS van het leven.
Aan het LEVEN van de werkelijke mens is het in orde zijn van de dingen
vóórondersteld. Dat feit blijkt ook al in de Europese en de moderne
geschiedenis: wij kunnen
betrekkelijk redelijk leven dank zij het in orde zijn van een aantal dingen. Er
zijn woningen, er is brood, onderwijs, medische verzorging, enzovoort. Maar
naast de DIRECTE levensbehoeften moet er ook aan een SOCIALE BEHOEFTE voldaan
zijn: een vereiste voor redelijk leven is de COMMUNICATIE. Redelijk leven zňnder het KENNEN van de ander en de wereld en op grond
daarvan het SAMENZIJN met de ander en met de wereld, is volledig uitgesloten.
De wereld van de dingen moet functioneren.
Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn dat het AFWIJZEN van de dingen, of
zelfs maar het als MINDERWAARDIG zien van de dingen, een ONMOGELIJKE basis is
voor de levende mens. Voor die mens zijn de dingen GELIJKWAARDIG aan hčmzelf; hij is zčlf OP ZIJN
WIJZE de dingen. En dit heeft verschillende consequenties; op het PSYCHISCHE
hebben wij al gewezen, maar nu is het van belang de consequenties ten aanzien
van het RECHT onder ogen te zien. En dan geldt als eerste dat wij er geen enkele
minderwaardigheid in mogen zien dat het recht zich bepaalt tot de mens als
LAATSTE DING. Zoals al eerder gezegd is het recht voor de mens in de
ONVOLWASSEN wereld de enige werkelijke BESCHERMING tegen de ONTKENNING, welke
op zijn wijze óók een aspect van de dingen is. Aan het DING is namelijk altijd
dit te bedenken dat HET EEN HET ANDER NIET IS. Dat dus aan het EEN het ANDER
ontkend is. En deze zaak gaat gčlden waar de
werkelijkheid tot LEVEN komt (het éne dier dat het andere opeet) zodat die zaak
ook en vooral voor de mens van kracht is. Als LAATSTE ding beschermt de mens
zichzelf daartegen.
Het begrip wet
Wij halen de begrippen WET en RECHT vaak door elkaar heen, maar in feite hebben
wij met geheel verschillende grootheden te doen. HEGEL heeft indertijd
opgemerkt dat er in de oudheid eigenlijk alleen maar WETTEN waren en geen
RECHT. Inderdaad komt het recht pas op als de mens in zichzelf het BEELD van de
werkelijkheid heeft herkend, en er dan toe over gaat dat beeld in zijn
samenstellende delen te ontleden. De verhoudingen tussen die DELEN (factoren)
worden ALS RECHT geregeld door de mensen. Die zaak komt dus in de ROMEINSE TIJD
bij de mensen op.
Vóórdien gold alleen de WET, en daarbij gaat het niet om de ONDERLINGE
BETREKKINGEN van de mensen - hoewel daarover wčl
voorschriften worden gegeven - maar om een VORM VAN HET GEHEEL. Een WET is er
dan ook op gericht de zaak BIJ ELKAAR TE HOUDEN. De STAAT moet bij elkaar
gehouden worden, en de staat is een BEPAALD GEHEEL. Dat geheel zou ten gronde
gaan als IEDER VOOR ZICH aan de gang ging. Ieder voor zich is voor het besef
van de oudheid altijd in strijd met het GEHEEL - juist omdat iedere
afzonderlijke mens nog niet ontdekt was. Het behoeft niet te verbazen dat
vanuit de WET een mens bčst AANGETAST mag worden,
omdat het toch om het GEHEEL gaat, en dŕt mag juist
niet aangetast worden. Zelfs moet het geheel GEVOED worden zodat het krachtiger
zijn zal.
De
mensen mogen HET GEHEEL dus niet AANTASTEN, čn zij
zijn verplicht, door het betalen van belastingen en het inleveren van goederen,
het geheel IN STAND TE HOUDEN. Dat geheel, dat een BEPAALD geheel is, en dat
wij hebben leren kennen als DE STAAT, wordt door een bepaalde PERSOON
vertegenwoordigd. Die persoon is noodzakelijk een ABSOLUTE HEERSER, naast wie
niet nňg iemand ŕnders kan
bestaan. Want naast het begrip HET GEHEEL is niet wat ŕnders
denkbaar; behalve dat geheel is er verder NIETS.
Het bovenstaande klopt nauwkeurig met het wereldbeeld van de OUDHEID. Dat kŕn niet anders want voor de mens uit de oudheid was er
enkel maar het BEELD van de werkelijkheid, dat hij meer en meer HELDER in
zichzelf waarnam. Zoals al vaker uiteengezet zou dat beeld pas geanalyseerd
worden als het VOLLEDIG HELDER geworden was. Zolang het zóver nog niet is
blijft het beeld INTACT, al wordt het WAZIG gezien. Dat wazige beeld is tňch HET BEELD, en dŕt geeft
vanzelfsprekend de werkelijkheid als onder andere HET GEHEEL te zien. In dat
geheel ziet men GEEN samenhangen; van AFWEGEN tussen het één en het ŕnder is derhalve geen sprake. Het recht is dus nog niet
aan de orde.
Als er nog niet AFGEWOGEN wordt omdat de FACTOREN nog niet OP ZICHZELF staan,
is er wat betreft het BEPALEN VAN DE NORM waaraan de mensen te beantwoorden
hebben een ŕndere gang van zaken. De norm wordt
bepaald langs het ONMIDDELLIJKE ZIEN. Dat zou ook niet anders kunnen omdat er
alleen maar een meer of minder wazig BEELD in de mens aanwezig is. Aan dŕt beeld kan alleen maar GEZIEN worden dat HET ZO OF ZO
IS. Andere mogelijkheden en andere benaderingen zijn uitgesloten. Hier krijgen
wij te doen met het TYRANNIEKE. Behalve dat het geheel dus ABSOLUUT is, is het
ook nog TYRANNIEK. Beide eigenschappen zijn zonder meer mede van toepassing op
het begrip WET, zelfs de wet zoals wij die in ňnze
dagen nog kennen. De moderne wetten worden door EEN AANTAL mensen opgesteld;
die van de oudheid komen van de ABSOLUTE HEERSER, die dus ook nog EEN TYRAN
was. De hele zaak is DWINGEND, omdat het ZO is en niet anders. Met REDELIJKHEID
heeft het hoegenaamd niets te maken, maar het heeft ŕlles
met WILLEKEUR te maken - zonder dat we overigens mogen stellen dat het allemaal
ONREDELIJK is.
Europa en het begrip wet
De verwachting dat het begrip WET in europa zou
vervallen om plaats te maken voor HET RECHT berust op een denkfout. Wij weten
uit de praktijk dat wij allemaal ONDERGESCHIKT zijn aan de WET. Maar niet
alleen dat WIJ aan de wet onderworpen zijn, het RECHT is dat in de praktijk
evenzeer. Want ŕlle STATEN bepalen zčlf welk recht er zal gelden. Dat leggen zij vast in
WETTEN die ook door de rechters geëerbiedigd moeten worden. Van het UNIVERSELE
van het RECHT komt zo bitter weinig terecht. De ONAFHANKELIJKHEID van de
rechter is dan ook een FICTIE; hij is ondergeschikt aan de STAAT. En dat maakt
de TOEPASSING van het recht tot iets lachwekkends. Een beter voorbeeld hiervan
dan de VERENIGDE STATEN is welhaast niet te geven: in ŕlle
staten gelden andere wetten met bijgevolg een andere rechtstoepassing. Iemand
die iets op zijn geweten heeft kan zich vaak redden door een stukje verder te
gaan wonen zodat hij bij een andere staat behoort.
Uit het NATIONALISME, dat nog steeds toeneemt in ňnze
wereld, kunnen wij leren dat het begrip STAAT nog lang niet verdwenen is. Men
gaat dus nog steeds van EEN GEHEEL uit, ook als BASIS voor het recht. Intussen
heeft men wčl ingezien dat er niet één geheel is,
maar dat er meerdere zijn, zodat de gedachte van het WERELDRIJK nagenoeg
verdwenen is, maar voor člk geheel geldt het
bovenstaande. Hoe kunnen wij nu met elkaar rijmen dat er enerzijds in onze
wereld een rechtsbesef is, dat niets met STATEN van doen heeft, terwijl er
anderzijds een toenemend NATIONALISME is.
Het TOENEMEN van het nationalisme is te begrijpen; er worden meerdere GEHELEN
ontdekt (zij maken zich vrij). Dat berust op het ONTLEDEN van het BEELD, zoals
uit het voorgaande te begrijpen is. De vraag is dus waarvandaan het geheel er
is. Wij moeten proberen in te zien dat het ONTLEDEN VAN HET BEELD een volledig
helder beeld vooronderstelt. Al richt de Europese mens zich niet meer op het
geheel van het beeld, zijn gedoe berust wčl op het
AANWEZIG-ZIJN ervan. Zolang dat GEDOE ňpgaat in het
ONTLEDEN van het beeld, is het beeld AANWEZIG. Dat is derhalve het
UITGANGSPUNT. Dat houdt in de praktijk in dat ten aanzien van het RECHT het
uitgangspunt bij de STAAT gelegen is. Hierop komen wij nog terug.
No. 69.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Naar
bladwijzers De moderne wereld als ORGANISATIE –
MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals –
Democratie) } en 69 ;
Nationalisme
De vorige keer hebben wij duidelijk gemaakt dat het NATIONALISME geworteld is
in HET GEHEEL dat voorondersteld is aan de EUROPESE mensheid. Als de mens
namelijk in de periode van HET ONTLEDEN van de werkelijkheid is moet er ook
IETS zijn dat ontleed wordt. Dat “iets” is natuurlijk het beeld van de
werkelijkheid in de mens zčlf. Voor dat beeld geldt
het begrip HET GEHEEL. De ontledende Europese mens ziet dat geheel als een
OBJECT dat om ontleding vraagt. Op grond hiervan komt het RECHT voor de dag,
maar zolang het ontleden nog niet TEN EINDE is blijft ook dat OBJECT bestaan
als BASIS en als UITGANGSPUNT. Als zodanig is dat object op de ACHTERGROND,
terwijl de resultaten van de ontleding op de voorgrond liggen, maar intussen is
die achtergrond wčl maatgevend.
Zo is het geheel als een GESLOTEN en OMVATTENDE werkelijkheid ALS OBJECT
maatgevend. Dat betekent dat DE STAAT maatgevend is. Als de staat maatgevend is
geldt het begrip WET en dat houdt weer in dat we in principe met een STATISCHE
wereld te maken hebben. Met het recht is dat niet het geval: voorzover het recht ONDERWORPEN is aan de wet is het TRAAG
(door het statische karakter van de wet), maar van zichzelf uit is het recht
BEWEEGLIJK. Het beweegt mee op de golfslag van de ontwikkeling.
Als de MODERNE mens begint staat het ONTLEDEN ten voeten uit; op grond daarvan
ontstaan er een aantal afzonderlijke staten, met de nadruk op hun afzonderlijk
zijn, hun eigen karakter en dus ook hun eigen wetten. Door het feit dat de
moderne mens ZELFBEWUST is (in principe) zijn ook die staten zelfbewust: zij
stáán op hun vrijheid en op hun zelfstandigheid. En het gaat bijna nooit om de
vrijheid VAN DE MENSEN ZELF, wčl echter om de
vrijheid van de STAAT die zij vormen. Veel van het moderne vrijheidsstreven in ňnze wereld is gericht op het vrijmaken van een STAAT, niet
op het vrijmaken van de mensen zčlf. Want die mensen zčlf gaan er dadelijk toe over met veel geruzie REGERINGEN
samen te stellen waaraan zij dan wéér onderworpen zullen zijn doormiddel van
wetten. Als het de mensen wčrkelijk om vrijheid te
doen was, dan gingen zij AAN HET WERK. Het feit dat het begrip STAAT in de
BEGINNENDE moderne wereld aan belang toeneemt wordt teweeggebracht door het
ONTLEDEN. Daardoor komt de staat als iets APARTS (iets unieks) voor de dag.
Tevens echter veroorzaakt die ontleding een toenemende VERBROKKELING van de
staat. Er is dus niet alleen het toenemen van het AANTAL staten, maar er is
tevens de innerlijke verbrokkeling van de staten zčlf.
Dat komt bijvoorbeeld voor de dag aan het grotere aantal POLITIEKE partijen.
Over die ontwikkeling hebben wij ook gesproken toen wij het indertijd over het
SOCIALISME hadden.
Voorzover het over de MENSHEID en de MENSEN gaat is
het eind van de verbrokkeling dat er een TOTALITEIT van mensen is. Daarin is člke afzonderlijke mens voor de dag gekomen; die mens komt
tot zijn recht, maar het op de achtergrond maatgevend geldende GEHEEL is
verdwenen. Dat komt doordat, bij de afzonderlijke mens aangeland zijnde, het
ONTLEDEN van de mensheid ten einde is. De mensheid immers is niet verder te
ontleden dan tot en met het INDIVIDU ofwel de ŕfzonderlijke
mens. Als die ontleding helemaal dóórgezet is, is het geheel wčg. Dan is daar de ONTWIKKELDE MODERNE MENS. Voor die mens
is derhalve de STAAT čn de WET vervallen; bovendien
ziet hij zijn wereld niet meer als STATISCH: de zaak is BEWEEGLIJK. Maar HET
GEHEEL is nu wčrkelijk VERDWENEN, en dŕt is een belangrijk punt. Nu deze zaak voor ňns begonnen is zich waar te maken bemerken we al de eerste
symptomen: onze wereld staat meer en meer in het teken van IEDER VOOR ZICH
terwijl de relatie tot DE ANDER niet meer is dan een meer of minder goed
functionerende SAMENWERKING en de idee van HET GEHEEL verworden is tot de
gedachte een TEAM te vormen. We zien dus nu al dat iedereen er op uit is een
SOLIST te zijn. En daaraan heft de STAAT zich op, maar daaraan ontwikkelt zich
anderzijds de RECHTSGEDACHTE. Opvallend dan ook is dat meer en meer de mensen
spreken over HUN RECHTEN - overigens zonder te weten waarover het wezenlijk
gaat. Want HUN RECHTEN hangen nauw samen met hun BELANGEN. En dat kunnen we ook
nu al bemerken aan de ontwikkeling van het BOVENNATIONALE.
Al
eerder hebben wij gesproken over de z.g. MULTI-NATIONALS, de BOVEN NATIONALE
ondernemingen. Het kenmerk van zo een onderneming is het SAMENWERKEN van een
aantal mensen die ieder voor zich aanwezig zijn. De samenhang in een boven-
nationale onderneming is een RECHTSSAMENHANG; hetgeen niet betekent - let wčl - dat het een RECHTVAARDIGE samenhang zou zijn. Die
samenhang vertoont ŕl het negatieve en het positieve
van een rechtsorde. De mensen mogen elkaar rustig naar het leven staan, mits
dat geschiedt langs juridisch aanvaardbare wegen! Het samenwerken van mensen op
grond van RECHTSBEGINSELEN doet in feite het begrip WET en het begrip STAAT
vervallen; vanuit die rechtsbeginselen zčlf gaat het
slechts om FACTOREN van de werkelijkheid (afzonderlijke mensen) en niet om een
op de achtergrond geldend geheel. Gelet op het feit dat de begrippen WET en
STAAT vervallen kunnen wij de ontwikkeling van de multi-nationals
als POSITIEF beoordelen, maar vanuit het feit dat de rechtsorde het
AFZONDERLIJK-ZIJN van de mensen vooronderstelt, en dus het begrip MENSHEID
ontkent, moeten wij het er voorlopig op houden dat het CONTRACTUELE NAAR HET
LEVEN STAAN van de mensen vrijwel ňnbeperkt doorgang
kan vinden. De manipulaties van de huidige boven- nationale ondernemingen
leveren aan schrijnende bevestiging van deze feiten.
Evenwel
mogen wij niet stellen dat het de multi-nationals om
een WERELDRIJK te doen is. Zij willen wčl de wereld
binnen de rechtsorde BEHEERSEN, maar dat beheersen heeft betrekking op de
ONDERLINGE VERHOUDINGEN tussen de mensen. Dat is dus een zaak van NUT, hetgeen,
in groter verband gedacht, neerkomt op de begrippen MARKT en MARKTWAARDE. Het
beheersen van déze begrippen betekent het beheersen van de mčnsen,
en daarom gaat het in dit geval. De gedachte die echter het begrip WERELDRIJK
staat is een geheel ŕndere: de zaak staat daarbij in
het teken van het begrip WET en de bedoeling is van de gehele wereld één grote
STAAT te maken, uiteraard onder een ABSOLUUT GEZAG. In Alexander de Grote liet
die gedachte zich gelden, bij de Romeinen was dat het geval en ook voor de ROOMSE KERK was de
gedachte aan een WERELDRIJK de drijvende kracht. Logisch is dat een dergelijk streven
altijd gepaard gaat met een VERBINDENDE IDEE die aan de gewenste EENHEID de
benodigde culturele achtergrond moet geven. Dat vinden wij ook duidelijk
aanwezig in het NATIONAAL-SOCIALISME. Eigenlijk behoorde dŕt
echter UIT DE TIJD te zijn, en dat komt dan ook voor de dag aan de belachelijke
LEIDERS van die bewegingen, leiders die zichzelf dromen een CAESAR te zijn,
heersend als een godheid over de gehele wereld.
De moderne ontwikkeling is er dus een van een RECHTSORDE, zňnder
de achtergrond van HET GEHEEL zodat er ook geen BINDENDE IDEE is. De zaak
betrekt zich op de mens als LAATSTE DING, zodat het niet behoeft te verwonderen
dat er, ondanks alle UITBUITING, toch een VERBETERING van de levensstandaard
optreedt. Die verbetering ontstaat door de RECHTSORDE, en vooral niet door een
besef van VERANTWOORDELIJKHEID. Want dit laatste ONTBREEKT - door het niet meer
gelden van HET GEHEEL.
Wij moeten er wčl op letten dat het geheel is wčggevallen voorzover de
afzonderlijke mens zich beseft als een lid van de MENSHEID. Op andere terreinen
van het menselijk leven is het geheel (als een maatgevende achtergrond) niet
weggevallen. De verklaring hiervoor is eenvoudig: als dat geheel niet VOLLEDIG
te ontleden is, dan kan het ook nimmer vervallen. Dat geldt bijvoorbeeld voor
het (te ontleden) geheel dat voor de WETENSCHAP object van ontleding is. Dat
geheel is immers de werkelijkheid als VERSCHIJNSEL, die als een SAMENSTEL van
VERSCHIJNSELEN ontleed wordt. Die ontleding vindt geen einde omdat de kosmos
ONEINDIG is in zijn samenstellingen. In de wetenschap van de PSYCHOLOGIE
bijvoorbeeld bereikt men nooit het punt dat de gehele materie effectief ontleed
is. De samenhangen en structuren in de mensen zijn altijd weer anders… Als ZUIVERE ONTLEDING komt de
FILOSOFIE wčl aan een eind: als de ENKELVOUDIGHEDEN
als bouwstenen van de werkelijkheid ontdekt zijn is de zuiver ontleding ŕfgelopen. Maar voor de filosofie begint het dŕn eigenlijk pas. Vanuit het BASISGEGEVEN wordt de
werkelijkheid meer en meer GENUANCEERD. Dat kŕn in
het geval van de filosofie juist omdŕt het beeld van
de werkelijkheid nooit verloren is gegaan. Bovendien is dat beeld geen OBJECT
van analyse, zoals het dat voor de WETENSCHAP wčl is.
Het karakter van de moderne mens is dus het IEDER VOOR ZICH in betrekking tot
de MENSHEID, maar vanuit zijn WETENSCHAPPELIJK denken behoort hij bij allerlei
en nu is het de vraag hoe déze mens tenslotte overgaat in de VOLWASSEN mens.
Naar
bladwijzers De moderne wereld als ORGANISATIE –
MULTI-NATIONALS - DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14 ; { 35 t/m 37(Multinationals –
Democratie) } en 69 ;
No. 70.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
De mensheid als ontleedbaar verschijnsel
De mensheid is het enige verschijnsel dat VOLLEDIG ontleedbaar is. De factoren waaruit
dat verschijnsel bestaat komen in de cultuurontwikkeling van de mensheid
tenslotte OP ZICHZELF voor de dag. Dat zijn dan de AFZONDERLIJKE mensen. Die
mensen gelden in alle opzichten als datgene dat zij zijn; zij zijn volledig
ZICHZELF zonder dat er nog enig aspect van hun mens-zijn is dat op de een of
andere manier in het verborgene gehouden moet worden. Dit zichzelf-zijn is voor
de geschiedenis een HOOGTEPUNT, maar wij moeten hierbij wčl
bedenken dat HET GEHEEL in strijd is met dit zichzelf-zijn, en daarom dan ook
verloren is gegaan. Voor de dag is gekomen een TOTALITEIT, en dat is de
OPTELSOM van de afzonderlijke mensen. Daarbij zijn die mensen gesteld alsof ze
DINGEN waren, de HOOGST DENKBARE DINGEN weliswaar, maar toch dingen. Die hoogst
denkbare dingen FUNCTIONEREN op de meest INGEWIKKELDE wijze; die “wijze waarop”
blijkt in de meeste gevallen niet duidelijk te zijn, maar zóveel is in ieder
geval zeker dŕt zij moeten kůnnen
functioneren. Wij hebben er al op gewezen dat wij hier te doen hebben met DE
MENS ALS RECHTSBEWUSTZIJN. Deze valt dus samen met de mens ALS ZICHZELF ZIJN.
Dit is het EINDE van het ONTWIKKELINGSPROCES. De mens is nu inderdaad HET
LAATSTE DING; het is niet meer zo dat hij zich als zodanig alleen maar DENKT -
hetzij in goedkeurende, hetzij in afkeurende zin, maar het is nu zo dat hij
zich WAARGEMAAKT heeft als laatste ding. En het is déze REALITEIT die voor de
mensen de BASIS vormt voor hun volwassenheid. Het laatste ding als een
realiteit (en niet als een gebrekkig ding dat geen realiteit mŕg zijn) is wčrkelijk DE KOSMOS
ALS GRENS. En als zodanig is dat geval wčrkelijk
MENS. Pas dŕn kunnen wij eens over FEITELIJKE
MENSELIJKHEID gaan praten, pas dŕn hebben wij met
BEHOORLIJKE MENSEN van doen.
De werkelijkheid als “nog niet de mens” is wčl
VATBAAR voor ontleding, maar zij is nooit wčrkelijk
te ontleden. Want die werkelijkheid blijft steken in het BEPAALDE. De kosmos
echter is ONEINDIG in zijn bepaaldheden, en daarom komt er geen einde aan de
analyse. Altijd zullen de mensen zich bezig blijven houden met het
wetenschappelijke onderzoek. Maar voor het LAATSTE verschijnsel geldt het
begrip ALGEMEENHEID en daarom kan dat tot de AFZONDERLIJKE FACTOR (de mens)
teruggebracht worden.
De filosofie en het ontleden
Voorzover wij ook de werkelijkheid als een
ALGEMEENHEID laten gelden (en dat kŕn omdat die
werkelijkheid ALS BEELD in onszelf aanwezig is, namelijk als het bewustzijn)
kunnen wij óók tot op de AFZONDERLIJKE FACTOR ontleden. Dat doet de FILOSOFIE
als zij de werkelijkheid terugbrengt op de ENKELVOUDIGHEID. Dat geschiedt
evenwel niet door analyse van de FEITELIJKE werkelijkheid, maar door analyse
van de werkelijkheid ALS BEELD ( bewustzijn).
De filosofie begint met het doordenken van de werkelijkheid als ALGEMEENHEID en
vindt daarmee tenslotte de BOUWSTEEN. Als die gevonden is, zoals de kunstenaar
zijn materiaal vindt, kan het FILOSOFEREN čcht
beginnen. Voordien is het een ZOEKEN naar het BASISGEGEVEN, en daarbij kwam een
heleboel wijsheid vrij, maar die wijsheid kon nog niet LOGISCH GEVORMD worden.
Er was nog niet het BEWUSTE VORMEN VAN WIJSHEID, zoals er in de primitieve
kunst nog niet het bewuste vormen van SCHOONHEID was. Die schoonheid kwam als
het ware TOEVALLIG vrij. Volwassen kunst achter vormt BEWUST schoonheid. En zo
vormt volwassen filosofie BEWUST wijsheid.
De filosoof HEGEL heeft het EERSTE MOMENT van het basisbegrip geleverd toen hij
de werkelijkheid als het begrip TWEE (het één en het ŕnder)
herkende. Uitgaande van dit gegeven zag hij de filosofie als een WETENSCHAP
omdat het EEN en het ANDER onmiddellijk de vraag naar de RELATIE tussen die
twee doet rijzen. Dat EERSTE MOMENT is het “oude” moment het oude zoeken liep
uit in datgene dat HEGEL vond. Hij was niet in staat werkelijk VOORUIT te zien
omdat zijn gegeven nog geen VORMEN van wijsheid toeliet.
Daarom
tast Hegel dan ook alleen maar HET VERLEDEN aan (met groot inzicht!), maar laat
hij het BESTAANDE ongeschonden - men leze zijn rechtsfilosofie. Hij was ook niet in staat zich de
volwassen mens te denken zonder daarbij met allerlei dwangmatigheden op tafel
te komen. Wčl echter kwam er aan zijn filosofie veel
WIJSHEID méé hij begreep de hele geschiedenis, ook die van de filosofie!
Als Hegel het begrip TWEE ontdekt heeft, heeft hij de LAATSTE SAMENSTELLING
ontdekt. Die laatste samenstelling is tegelijk géén samenstelling meer. Het
laten gelden dáárvan is het TWEEDE MOMENT van het basisbegrip.
Het tweede moment, de bouwsteen
Het tweede moment is niet geworteld in het oude, dat er echter wčl aan voorondersteld is. Voor dat tweede moment is het
zoeken naar de bouwsteen ŕfgelopen: hij is gevonden.
Het is de werkelijkheid als het begrip EEN, en dat begrip EEN is de
ENKELVOUDIGHEID. Het werken met dit gegeven VOORONDERSTELT
wetenschappelijkheid, maar het IS iets ŕnders. Het is
LOGISCH VORMEN van een zo veel mogelijk genuanceerde werkelijkheid. De
wetenschap bepaalt zich tot het LOGISCH CONSTRUEREN van de werkelijkheid, en
dat zo gedetailleerd mogelijk. Hiervoor zijn altijd TWEE gegevens nodig. Voor
het VORMEN is één gegeven nodig. Voorzover bekend was
het de Nederlandse filosoof JAN BÖRGER die als eerste met het door hem ontdekte
ENKELVOUDIGE GEGEVEN wist te werken. Zijn filosofie kenmerkt zich door een
streng wetenschappelijke METHODE terwijl WIJSHEID, verbonden met een in sterke
mate aanwezige SCHOONHEID, het RESULTAAT was. Op het denken van deze filosoof
zullen wij bij gelegenheid nog eens terugkomen… Als de OUDE weg van de filosofie is afgelegd kan de NIEUWE
ingeslagen worden; die nieuwe weg is op zichzelf de ONTKENNING van de oude.
Daarmee is de eenzijdige wetenschappelijkheid van de baan. Nu kan de filosofie wčl over de toekomst van de mens nadanken
omdat zij nu de mens kan VORMEN. Daarmee is ook de feitelijk BESTAANDE mens
“van alledag” voor het voetlicht gekomen.
Vanuit het enkelvoudige gegeven kan het filosofische denken volledig de
werkelijkheid als BEWEEGLIJKHEID dóórrekenen, en dit heeft als resultaat dat ŕl het filosofische KENNEN onmiddellijk tot WIJSHEID wordt
en daardoor van directe betekenis voor het DAGELIJKSE LEVEN is. De filosofie
gaat mčt het inzicht in de werkelijkheid ook en
vooral inzicht in HET LEVEN VAN DE MENSEN verschaffen. Dit verklaart onder
andere het feit dat nŕ HEGEL de waarachtige filosofie
is gaan spreken tot de “GEWONE MENSEN” en dat de sfeer van de UNIVERSITEIT er
af is gegaan. De filosofie verliest haar status van UITZONDERLIJKHEID en
eindelijk verliest zij haar exclusieve karakter.
Intussen is er nog steeds de “wetenschappelijke” filosofie; zij zal altijd
blijven staan bij het begrip TWEE, vaak zelfs zonder in de gaten te hebben dŕt zij daarbij is blijven staan. Naarmate die filosofie
zich verder ontwikkelt neemt de VERWARRING en de ONZEKERHEID toe omdat het de
uitwikkeling is van een ONZEKER GEGEVEN. Want het is de uitwikkeling van TWEE
FACTOREN mčt hun RELATIE tot elkaar. Die zaak blijkt
steeds meer beweeglijk te zijn en dus steeds minder vatbaar voor ONMISKENBARE
consequenties. Het wordt meer en meer een kwestie van RELATIVITEITEN en het kŕn geen zaak worden van een op genuanceerde wijze VORMEN
van de werkelijkheid.
Juist omdŕt de waarachtige filosofie werkt met het
BEWEEGLIJKE, ENKELVOUDIGE gegeven roept de beweeglijkheid geen RELATIVITEIT ňp maar een ZEKER WETEN dat OP ZICHZELF één en al
beweeglijkheid is. Dat zekere weten is nčt zo zeker
als het Griekse beeld van de AFRODITE zéker en onmiskenbaar is. Het zal dan ook
duidelijk zijn dat deze filosofie eerder verwant is aan de KUNST dan aan de
wetenschap. Van dat feit hebben enkele oude denkers al een vermoeden gehad.
Doordat de door ons bedoelde filosofie WIJSHEID wordt en INGAAT IN HET LEVEN
heft de VRIJBLIJVENDHEID, die een kenmerk is van de wetenschappelijke
filosofie, zich op. Dat betekent dat de ware filosoof in het leven een rol gaat
spelen, en die rol is noodzakelijk gericht TEGEN AL HET GEVESTIGDE, en hij is
gericht TEGEN HET MACHTIGE. En tegelijk tracht de filosoof een voorbeeld te
zijn van VRIJHEID. Het gaat daarbij niet om de vraag in hoeverre dat hem
gelukt, maar het gaat om de vraag of hij zijn UITGANGSPUNT trouw blijft. En van
daaruit zal hij een GEVAAR zijn voor alles wat tégen de mens indruist en hij is
daarin ZEKER van zijn zaak…
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
No. 71.
Naar bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E
De mens als het begrip zelfmoord
Wij leven tegenwoordig in een wereld waarin wij betrekkelijk veilig zijn; aan
de DIRECTE levensbehoeften is voldaan en er is ook voldaan aan de SOCIALE
behoefte van de COMMUNICATIE. Toch wordt het steeds meer duidelijk dat er een
schrijnende EENZAAMHEID onder de mensen is en bovendien neemt het aantal
gevallen van ZELFMOORD
angstwekkend toe. Opvallend is daarbij dat zoveel JONGE MENSEN een einde aan
hun leven maken. Dat is eigenlijk merkwaardig want de vooruitzichten op een
redelijk welvarend leven zijn in de westerse wereld toch goed te noemen.
Vergeleken bij de rest van de wereld leeft de BESCHAAFDE MODERNE MENS als een
VORST. Vanwaar dan die wanhoop die tot zelfmoord leidt?
De MODERNE MENS is op weg naar de mens die als een zelfstandige zaak geheel OP
ZICHZELF staat. Die mens OP ZICHZELF gaat nčrgens
meer in ňp; er is feitelijk NIETS en NIEMAND meer
naast hem, hij denkt zichzelf LOS van ŕlles en
iedereen. Dat betekent dat de MODERNE MENS zichzelf tenslotte heeft waargemaakt
als het begrip DOOD. Omdat hij zčlf die ontwikkeling
doorgemaakt heeft kunnen wij van hem zeggen dat hij DE MENS ALS HET BEGRIP ZELFMOORD is.
Een mens die sterft komt op het moment dat de dood intreedt LOS van ŕlles: van zijn BINDINGEN (met andere mensen), van zijn
SAMENHANG (met de kosmos) en van zijn EENHEID MET HET GEHEEL. Het
stervensmoment is een moment van volledige VRIJMAKING, en het is dus ook het
moment van wčrkelijk OP ZICHZELF STAAN. Ieder mens
STERFT IN VOLSLAGEN EENZAAMHEID ook al is hij of zij omringd door alleen maar
geliefden. Die eenzaamheid is nog geen FEIT vóór het stervensmoment, maar als dŕt moment aanbreekt is die volslagen eenzaamheid wčl een feit - uiteraard voor een ONDEELBAAR MOMENT. Op dŕt moment is de mens werkelijk PARTICULIER. Hij kan op dat
moment nimmer SAMEN met iemand ŕnders zijn, zelfs
niet als die ander op dat moment óók sterft.
Voor het levende organisme is het feit van het LOS ZIJN VAN ALLES tevens
onmiddellijk het feit van het DOOD ZIJN. Dit LOS ZIJN geldt voor de stervende
individu; vanuit DE ANDEREN is er geen sprake van LOS ZIJN: voor hen leeft de
dode nog een tijd voort, zij het niet in LIJFELIJKE aanwezigheid. Maar de
stervende neemt afscheid van de gehele werkelijkheid. Voor hem houdt het
BEWUSTZIJN op levend te zijn (= trillend te zijn = BEELD te zijn) en daarmee
houdt VOOR HEM het GEHEEL op er te zijn.
Als de MODERNE MENS tenslotte uitkomt bij een situatie waarin hij LOS VAN ALLES
is komen te staan, dan is hij uitgekomen bij de DOOD. Uiteraard gaat het hier om
een aangelegenheid van het ZELFBEWUSTZIJN; het is namelijk ZIJN CULTUUR die de
mens ZELFBEWUST naar het LOS ZIJN toe leidt. Van het feit dat hij eigenlijk nog
steeds IN HET GEHEEL leeft heeft hij alleen maar LAST, en dat houdt in de
praktijk in dat de zich ontwikkelende MODERNE MENS meer en meer een PSYCHISCH
GESTOORD geval wordt. Een mens die steeds meer LAST VAN ZICHZELF heeft, in
plaats van met zichzelf IN RUST te zijn.
De moderne cultuur loopt uit in de OP ZICHZELF STAANDE MENS; de optelsom van
die mensen is de TOTALITEIT, die op zijn beurt VOORWAARDE is voor het GEHEEL.
Het is de ONMIDDELLIJKE VOORWAARDE en het gaat dus direct aan het geheel
vooraf, zodat hiermee duidelijk is waarom de moderne cultuur DE LAATSTE CULTUUR
is. In die laatste cultuur vindt de mens DE DOOD; zijn dagelijkse leven zal het
doodse afspiegelen, zijn geest zal KIL zijn als de dood, maar tevens zal zijn
PSYCHE ňngehinderd kunnen doorbreken…
Wij moeten bij dit alles wčl begrijpen dat we met een
NOODZAKELIJKHEID te doen hebben; de mensheid kan niet een ŕndere
weg gaan: deze “drinkbeker kan hem niet voorbijgaan” - zoals bij het sterven
van de ZOON VAN DE MENS
in het evangelie wordt opgemerkt. Doordat het alles NOODZAKELIJK is kan er geen
OORDEEL over worden uitgesproken hoewel het voor de individuele mens toch
altijd mogelijk is zich te bevrijden uit deze noodlottige situatie. Die
mogelijkheid wordt echter (noodzakelijk !) door slechts weinigen benut, want
slechts weinigen hebben de AANLEG om vrij te zijn van hun eigen cultuur. Die weinigen
bemerken des te scherper de doodsheid van de moderne cultuur.
Het begrip dood en het evangelie
Het zich waarmaken als een zaak die geheel OP ZICHZELF staat is een proces dat
wij kunnen benoemen met STERVEN. De moderne mensheid is dus de STERVENDE
MENSHEID, en dat loopt uit in de DOOD.
Dat de mens de weg van het sterven heeft te volgen, en dat hij in de dood heeft
te gaan is een zaak die reeds vroeg in de OUDHEID voor vele mensen duidelijk
was. Uiteraard hebben zij niet begrepen waarňm de
verhoudingen liggen zoals ze liggen,
maar dat het zó MOEST gaan en niet ŕnders was
vanzelfsprekend.
De mensen van de GNOSTIEK zagen de zaak als volgt: de mens moet sterven teneinde na de dood als de wčrkelijke mens tot een geheel nieuw leven te komen. Zonder
het sterven - in de betekenis van het “op zichzelf komen te staan” en in de
betekenis van “onthechting” - is het NIEUWE LEVEN ňnmogelijk.
Ook het EVANGELIE tekent ons de mens die door de dood héén tot nieuw leven
komt. In de Egyptische religie was het OSIRIS voor wie precies hetzelfde van
kracht was; kortom, de cultuurverhalen over de stervende mens (of godheid) gaan
terug tot in het verre verleden.
Het CHRISTENDOM heeft van het oude inzicht iets BANAALS gemaakt: de mens moest
niet sterven om WERKELIJK MENS te kunnen zijn, maar hij moest sterven om BIJ
GOD te kunnen komen. Zijn sterven was een ZICH ONTDOEN van het VERSCHIJNSEL om
LOUTER GEEST te worden. In die zaak is het BESTAANDE niet alleen ONTKEND, maar
ook en vooral AFGEKEURD. Maar in feite gaat het om de mens die zichzelf wčrkelijk ALS LAATSTE VERSCHIJNSEL stčlt;
de mens dus die ALS LAATSTE DING inderdaad voor de dag gekomen is. Het is dus
de BEVESTIGING VAN HET DING. En juist die bevestiging is voor de mens ňnmiddellijk HET WARE LEVEN.
Overigens is het ook weer noodzakelijk dat de christenen met de bedoelde
BANALITEIT op tafel kwamen; en voor de MODERNE MENS is het al een vrijwel
geheel WETENSCHAPPELIJKE en TECHNISCHE kwestie geworden. Daarmee is in ieder
geval de IDEALITEIT verloren gegaan zodat het een concrete aangelegenheid voor
“de gewone man” is geworden. Het DOODSPRINCIPE is dus geen resultaat van letterlijke
“versterving” en “zich ŕfwenden”, maar het is
resultaat van de BEVESTIGING, het TOT ZIJN RECHT laten komen van de
werkelijkheid ALS VERSCHIJNSEL, als DING. En voor de levende mensen betekent
dat het “zichzelf tot zijn recht laten komen als INDIVIDU”.
De volslagen ňnverschilligheid
Als wij ons indenken wat het betekent om volslagen LOS te zijn van alles en
iedereen, dan komen wij tot de conclusie dat wij te doen hebben met
ONVERSCHILLIG-ZIJN. En dat is een onverschillig-zijn OP ZICHZELF (en dat geldt
dus ook voor de individu zčlf), čn
het is een onverschillig-zijn TEN OPZICHTE VAN ŕlles.
Het maakt voor de onverschillige niets uit hoe alles is en hoe een ŕnder mens is. Dat betekent dat zowel de DINGEN als de
andere MENSEN niet behoeven te zijn zoals IK WIL DAT ZE ZIJN. De dingen en de
andere mensen zijn zoals ze zelf zijn zonder dat er VAN MIJ UIT zelfs maar de
behoefte is ze ŕnders te willen hebben. Het “anders
willen hebben” is natuurlijk MIJN BELANG - als dŕt er
niet meer is VERVALT ELK BELANG. En dŕn kan een TAFEL
werkelijk een TAFEL zijn en niet meer, zoals voorheen, een WINSTOBJECT of een
LUSTOBJECT van iemand. Het BELANG dat die tafel voor iemand had is vervallen.
Het ONVERSCHILLIG-ZIJN is dus geen ONTKENNING van de ŕnder,
zoals dat voor ňns nog steeds het gevel zou zijn,
maar het is juist de ALGEHELE BEVESTIGING VAN DE ANDER, zoals het ook de
bevestiging van MIJZELF is.
Als HET BELANG vervalt, verdwijnt ook de MACHT en daarmee verliest de mens het
DWANGMATIGE dat hem gedurende zijn gehele ONVOLWASSENHEID gekenmerkt heeft. Hij
kŕn dan alles zonder ook maar tot iets gedwongen te
worden. Trouwens: wie zou hem dan moeten dwingen als het onverschillig-zijn
voor IEDEREEN geldt!
Wij hebben dus nu (eindelijk) te doen met een mens die van de werkelijkheid
zegt: ZO IS ZIJ en die daarmee wčrkelijk VREDE heeft.
Voor de LAATSTE MODERNE MENS is dat weliswaar DE VREDE VAN DE DOOD, maar het is
dan in ieder geval een REALITEIT. Er is in de mensen dan niet meer de WIL TOT
VERANDEREN en de behoefte aan VERANDERING, want als de werkelijkheid is zoals
ze is valt alles met de werkelijkheid samen en dan kan alles alleen maar GOED
zijn.
De GEDACHTE van de ňnverschilligheid is al een oude
gedachte; voor de laatste MODERNE mens is het geen GEDACHTE meer maar een
REALITEIT die basis en uitgangspunt is voor een VOLWASSEN LEVEN.
Naar
bladwijzers: De zoon van de mens-zie A, B, C, D, E
No. 72
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
De onverschilligheid en het verkeerde
Het volslagen ONVERSCHILLIG-ZIJN werkt uit naar twee kanten, die wij desnoods
als positief en negatief kunnen waarderen voorzover
wij voor een ogenblik de maat niet nemen in de werkelijkheid zčlf maar in het dagelijkse leven van de mensen. Het
negatieve van het onverschillig-zijn is dan DE KILTE VAN DE DOOD die
noodzakelijk bij de laatste MODERNE MENS behoort (op grond van zijn LOS-ZIJN
van ŕlles en iedereen), en het positieve is het feit
dat de mensen elkaar eindelijk VRIJ LATEN, hetgeen, zoals reeds opgemerkt,
voordien niet mogelijk was. Het begrip ONVERSCHILLIGHEID had dan ook de
betekenis van ELKAAR VERWAARLOZEN, een feit dat wij thans, nu wij nog de
BEGINNENDE moderne mens zijn, duidelijk om ons heen kunnen waarnemen.
Als onverschillig-zijn laat de éne mens de ŕndere MET
RUST, maar dat is wel de RUST VAN DE DOOD. In de dood laat de mens de
werkelijkheid met rust, zoals de werkelijkheid zčlf
de mens ook met rust laat. Zij is voor hem dan geen OPGAVE en geen UITDAGING en
geen OBJECT meer. Zij werkt niet meer op hem in.
In de rust van de dood laat de mens de werkelijkheid (dus ook de ŕnder) MET RUST. Voordien was er steeds de WIL TOT
VERANDEREN. Voor het besef van de mensen was er niets dat GOED was zoals het
was. Toch is die wil tot veranderen niet te veroordelen: het is de
werkelijkheid zčlf die deze gang van zaken in zich
houdt en die voor de dag doet komen in de zich ontwikkelende mens. Het gaat die
mens OM HET VERANDEREN en dat doet hij vanuit allerlei IDEEËN en INZICHTEN en
VERBEELDINGEN. Bijvoorbeeld vanuit de ideeën van het communisme en het
christendom zag de mens de bestaande werkelijkheid als een zaak die veranderd
moest worden. En om die verandering GING HET. Maar de LAATSTE moderne mens
houdt op met die WIL TOT VERANDERING, wat echter niet betekent dat er dŕn niets meer aan de werkelijkheid VERANDERT. Dat gebeurt
dan evenwel als VANZELFSPREKEND en niet OM HET VERANDEREN. In het veranderen
ligt ook de mogelijkheid van de MACHT in de onvolwassen wereld. Wij zien dat
iedere HEERSER zijn wereld veranderd heeft, zodanig dat hij CENTRAAL kwam te
staan. In een werkelijkheid die voor de mens IN RUST is kan de VERANDERING (ňm de verandering) niet zijn en dan kan er ook geen MACHT
gelden.
De wil tot verandering berust in het OMZETTINGSPROCES: enerzijds zet de mens de
planeet OM TOT ZICHZELF en anderzijds zet de mens zichzelf om TOT DE PLANEET.
Dat proces is uiteraard NOODZAKELIJK omdat het zichzelf WAARMAKEN als mčns inhoudt dat de wereld van de verschijnselen TOT MENS
moet worden. Als dŕt het geval is kan de mens pas čcht ONVERSCHILLIG zijn voor de dingen, precies zoals hij
onverschillig is voor de in zijn lichaam functionerende organen. Voordien staat
de mens TEGENOVER de dingen, aanvankelijk zelfs zodanig dat hij er geen raad
mee weet en er zich aan UITGELEVERD weet (de oermens in de hem omringende
natuur, bijvoorbeeld). Er is dan nog geen BEHEERSING en de mens kan gemakkelijk
het SLACHTOFFER van de dingen (de natuur) worden.
De laatste moderne mens is zčlf - niet alleen maar in
de IDEE maar vooral in de PRAKTIJK - de planeet geworden en daarmee is de
planeet geen OBJECT meer voor hem maar een “vertrouwde zaak”.
Als de laatste moderne mens onverschillig is voor alles en iedereen richt zijn
onverschilligheid zich wčl OP DE WERKELIJKHEID. Het
betreft hier niet de één of ŕndere FICTIE niet de
werkelijkheid zoals een mens zich kan VERBEELDEN dat die is, maar het betreft
de FEITELIJKE WERKELIJKHEID, de REALITEIT. De maat voor alles ligt dus bij de
REALITEIT. Dat is een ZAKELIJKE aangelegenheid. En het is voor die laatste
moderne mens ONZAKELIJK om zich te richten op een IDEE of een INTELLECTUELE
CONSTRUCTIE of een GODSDIENSTIGE wereldbeschouwing. Wat met rust gelaten wordt
is de REALITEIT.
Maar wat ten opzichte van de realiteit VERKEERD is kan geenszins met rust
gelaten worden. Want dat wat VERKEERD is is ten allen
tijde iets WAT NIET KAN; het is iets dat NIET ZIJN GANG KAN GAAN.
In de werkelijkheid komt het VERKEERD-ZIJN op.
Dat
gebeurt als de werkelijkheid als proces aan haar EINDE komt, haar eigen GRENS
bereikt. Die grens is de mens, en dus is het in hčm
dat het VERKEERDE voor de dag komt - hetgeen niet wil zeggen (een véél
voorkomend misverstand!) dat de mens verkeerd is.
In de mens komt het verkeerde voor de dag omdat als mens de werkelijkheid TEN
EINDE is. Dit ten einde zijn houdt namelijk in het DE WERKELIJKHEID NIET
ZIJN, en dat kan voor de dag komen als het NIET SAMENVALLEN MET DE
WERKELIJKHEID. En dáár hebben wij de VERKEERDHEID - althans de MOGELIJKHEID
daartoe.
De mens is derhalve de enige op de planeet en in de kosmos die VERKEERD kŕn zijn. Dit is een zaak die noodzakelijk OOK VOOR DE
VOLWASSEN MENS blijft gelden.
Het
ONVERSCHILLIG-ZIJN van de laatste moderne mens richt zich derhalve op datgene
dat OVEREENKOMSTIG de werkelijkheid is. Voor het VERKEERDE is hij in geen enkel
opzicht onverschillig. Met dat verkeerde moet hij zien IN HET REINE te komen;
het is dus voor hem een OPGAVE en het is de werkelijkheid die blijvend voor hem
ALS OBJECT aanwezig is.
Het niet-onverschillig zijn voor het verkeerde in de mens komt vandaag al meer
in de belangstelling te staan, maar in de grond van de zaak is het nog steeds
zó dat de mensen juist voor het verkeerde ňnverschillig
zijn. De mens voorzover hij verkeerd is wordt dan ook
schandelijk VERWAARLOOSD. Maar de laatste moderne mens zal het verkeerde met
volledige interesse benaderen, en dat blijft zo. In feite komt het niet
onverschillig zijn voor de verkeerde mens hierin tot uiting dat men niet bereid
is hem ZIJN GANG TE LATEN GAAN. Want dat betekent altijd een AANTASTEN van de
werkelijkheid, juist omdat het verkeerde de realiteit noodzakelijk als een
ONWERKELIJK OBJECT ziet en er zodoende toe komt de zaak te willen veranderen.
Daarmee wordt de realiteit geweld aangedaan, en dat is nu juist iets dat voor
de laatste moderne mens niet kan.
Je kunt iemand niet beletten zichzelf met een FICTIE tevreden te stellen, maar
als hij die fictie GAAT LATEN GELDEN treedt AANTASTING van de realiteit op. Het
VERKEERD-ZIJN wordt dus in de praktijk ŕfgewezen voorzover het de behoefte heeft zich te LATEN GELDEN.
Wij mogen de onverschilligheid dus niet opvatten als een SANCTIE op alles wat
verkeerd is in de menselijke werkelijkheid. Het is daarentegen een scherpe
KRITIEK van de laatste moderne mens op zichzelf en op de anderen. We kunnen
zelfs zeggen dat de mens dan gekomen is tot DE KENNIS VAN GOED EN KWAAD. In
verband met het feit dat de mensen elkaar MET RUST laten zal de TOEPASSING van
bedoelde kennis van geval tot geval variëren: in een aantal gevallen zullen de
mensen elkaar iets VERBIEDEN en in andere gevallen zal het er bij blijven dat
men de ander op het verkeerde wijst.
De verhouding ligt voor de laatste moderne mens dus zó, dat zijn feitelijke
toestand de ONVERSCHILLIGHEID is, maar IN die onverschilligheid kan hij niet
voorbijgaan aan het verkeerde, overal waar dat zich gelden laat. Want
onverschilligheid kan weldoordacht alleen maar gelden ten opzichte van de
REALITEIT omdat die in zichzelf IN ORDE is. Die kŕn
met rust gelaten worden.
Zolang en voorzover de werkelijkheid voor de mens
OBJECT is, en dus TEGENOVER HEM staat, bestaat er SPANNING tussen dat object en
de mens zčlf. Die spanning blijft gelden gedurende de
gehele ONTWIKKELINGSWEG van de mens, maar tenslotte heft die spanning zichzelf
op bij het vinden van de REALITEIT. Het VERKEERDE roept in de betreffende mens zčlf čn in de hem omringende ŕndere mensen eveneens een SPANNING op. De zaak is STOREND.
Het KWAAD (= het storende) wordt door de laatste moderne mens zo goed mogelijk
opgeheven. Daarbij is de norm gelegen in de REALITEIT. Duidelijk is dat wij dan
met een UNIVERSELE NORM te doen hebben. De particuliere MENINGEN van de verschillende
mensen doen dan niet meer terzake, en dat betekent
dat ook het COMPROMIS moet vervallen. Want van de realiteit is alleen maar te
zeggen DAT HET ZO IS EN NIET ANDERS. Het KWAAD heeft zich derhalve dáárnaar te
richten. Dat is heel iets ŕnders dan “het behoeden
voor het kwaad” dat wij tot nu toe ten opzichte van elkaar gepleegd hebben.
Daarbij was het immers de bedoeling de ander te behoeden voor DATGENE DAT IK
ALS KWAAD ZAG. Dit kwam dus neer op het OMVORMEN van een ŕnder
mens, en als dat geen succes had trok ik mijn handen van die ander ŕf. Hierbij was het PARTICULIERE de maat voor mij, maar als
laatste moderne mens is het UNIVERSELE de maat voor mij, ňngeacht
de vraag of ik de REALITEIT wčrkelijk reëel zie. Want
ook daarin maakt de straks beginnende VOLWASSEN MENS een ontwikkeling door…
Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04
, 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73
;
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
Het bevrijdende
Voor de laatste moderne mens geldt het MOMENT VAN DE BEVRIJDING. Hij ziet
zichzelf als LOS van al het andere en de anderen; hij heeft alle banden
geslaakt. Zo is hij bevrijd van de DWANG VAN BUITENAF, die op welke wijze dan
ook voorheen altijd op hem ingewerkt heeft. Hij is het EERSTE moment van de
VRIJHEID, voorzover die vrijheid MAATSCHAPPELIJK en
SOCIAAL tot uiting kan komen. Dit houdt dus ook in dat de maatschappelijke
MACHTEN, zoals de STAATSMACHT voor hem vervallen zijn; zij hebben plaatsgemaakt
voor de FUNCTIE, die geworteld is in het RECHTSBEGINSEL.
Niet alleen echter heeft de laatste moderne mens zich bevrijd van elke dwang
van BUITENAF: hij heeft nu ook
opgehouden ZICHZELF onder druk te zetten omdat hij ook voor zichzelf als
aanwezig verschijnsel ONVERSCHILLIG geworden is. Zo is hij nu een mens ZONDER MORAAL geworden. Het
spreekt vanzelf dat wij het begrip MORAAL hierbij in de GANGBARE zin moeten opvatten en niet in de
ZEDELIJKE betekenis die het voor de individuele mens kan hebben. De moraal, die een
consequentie is van het geldende cultuurbesef en die de levende mens onder
voortdurende druk zet, is voor de laatste moderne mens niet meer mogelijk.
Ook bovenstaande aspecten van de BEVRIJDING zijn overeenkomstig de voor het
DOODSMOMENT geldende verhoudingen. De mensen hebben terecht de dood, naast iets
jammerlijks, ook als iets bevrijdends gevoeld. En de
christelijke theologie heeft er zelfs een stukje “denkwerk” aan gewijd: de dood
bevrijdt de mens van zijn aardse gebondenheid en geeft zo de ziel gelegenheid
zich bij god te voegen om daar tot in eeuwigheid liederen te kunnen zingen.
Het DOODSMOMENT is het laatste moment van het praktisch levend-zijn; daarna
houdt de zaak op en de bevrijding betekent tevens HET OPHOUDEN VAN ALLE
BESTAAN. Voor de LAATSTE MODERNE MENS is er in zekere zin óók een ophouden van
het BESTAAN: hij houdt op niet zijn eigen ONTWIKKELINGSPROCES, en dat betekent
onder andere dat hij ophoudt ZICHZELF ALS BESTAAND DING uit te werken. Hij
begint nu ZICHZELF ALS LEVEN waar te maken.
Nogmaals: het getuigt van een helder
inzicht in het menselijk leven als de evangelisch-griekse
denkers de DOOD en het NIEUWE LEVEN als één zaak dachten en deze zaak als
NOODZAKELIJK voor de mens stelden.
De bevrijding en het psychische
Zoals wij al vaker hebben laten zien heeft het ZELFBEWUSTZIJN de mensen altijd
in de weg gestaan. Weliswaar was het tevens het LICHT waar de mensen op ŕf gingen, maar de resultaten waren noodzakelijk REMMEND en
VERVORMEND. Als de laatste moderne mens echter ONVERSCHILLIG voor de
werkelijkheid is geworden, hetgeen betekent dat het hem om die werkelijkheid
gáát en niet om een FICTIE, dan valt zijn denken SAMEN met de realiteit.
Voordien was dat anders: hij zag de
werkelijkheid door de gekleurde bril van zijn eigen cultuur en die
niet-werkelijkheid zag hij aan voor DE werkelijkheid.
In dit verband is het zinvol even stil te staan bij het onderscheid dat er is
tussen de REALITEIT en de menselijke NIET-WERKELIJKHEID. Het is de mens
namelijk voorbehouden NIET-WERKELIJK te zijn. Dan IS hij er wčl
en hij doet INDERDAAD wat hij doet, maar het is niet-werkelijk omdat het niet
met de werkelijkheid samenvalt, d.w.z. met de WEZENLIJKE VERHOUDINGEN in de
werkelijkheid. Op grond daarvan zijn er op de wereld allerlei verschijnselen
die niet-werkelijk zijn; het zijn altijd door mensen veroorzaakte
verschijnselen, zoals MOORD, DIEFSTAL, OORLOG enzovoort.
De laatste moderne mens heeft met deze niet-werkelijke verschijnselen niets
meer te maken; hem gaat het om de REALITEIT. Dat is louter de VERSCHIJNENDE
werkelijkheid, inclusief het LAATSTE verschijnsel (de mens). Juist omdŕt het hier om het VERSCHIJNSEL gaat moeten wij, als wij
nadenken over de toekomstige VOLWASSEN mens, geen andere verhoudingen in ons
denken betrekken. Dat heeft alleen maar als resultaat dat wij van de laatste
moderne mens en de eerste volwassen mens niets kunnen begrijpen.
De
laatste moderne mens is zichzelf ALLEEN MAAR wčrkelijk
VERSCHIJNSEL - van člke IDEE is hij volledig
gespeend. Hij is het WERKELIJK AANWEZIGE, FUNCTIONERENDE LAATSTE DING. En méér
is hij niet. Voor hčm doet het al of niet kennen van
het WEZENLIJKE en het al of niet begrijpen daarvan niets terzake.
Dat zou trouwens weer het binnenhalen van een dwingend zelfbewustzijn betekenen
- een zaak die juist voor de laatste moderne mens vervallen is.
Voor de laatste moderne mens (die tevens de eerste volwassen mens is) geldt
alleen maar dat hij ZICHZELF is. Om de werkelijkheid te begrijpen moeten wij de
enkelvoudigheid OP ZICHZELF kunnen denken; om volwassen mens te kunnen zijn
moet de mens zichzelf OP ZICHZELF denken. Maar dat denken moet dan niet
eenzijdig intellectueel zijn, maar werkelijkheid. Dat vindt in die bedoelde
mens plaats. Die mens is de echte ZAKELIJKE mens, d.w.z. VOOR HEM IS DE ZAAK DE
ZAAK en niet wat ŕnders.
Voor die ZAKELIJKE mens bestaat er uiteraard geen enkele behoefte meer enig
verschijnsel te willen veranderen. Hij is er ook niet op uit ZICHZELF te
veranderen; de laatste moderne mens laat ZICHZELF ALS VERSCHIJNSEL MET RUST.
Het zichzelf met rust laten heeft als onmiddellijk gevolg dat die mens
PSYCHISCH kam zijn. Want de zaak die hij is, het DING dat hij is, kan
ongehinderd meetrillen met het BEWUSTZIJN, juist omdŕt
dit ding niet meer VERVORMD is. In de stencils 47, 48 en 49 hebben wij reeds
uitvoerig over het psychische gesproken. De daar genoemde voorwaarde (het niet
vervormd zijn van de zaak) is voor de laatste moderne mens in vervulling
gegaan. Die mens is geworden zoals ŕlle levende
verschijnselen in de werkelijkheid zijn: GEHEEL EN AL ZICHZELF.
Deze PSYCHISCHE MENS is de EERSTE VOLWASSEN MENS. Het psychisch kunnen zijn is
ONMIDDELLIJKE consequentie van het ZAKELIJK zijn. Het volwassen-zijn is dus
onmiddellijk gevolg van het laatste-moderne-mens zijn. Het “onmiddellijke”
houdt in dat er niet IETS ANDERS nodig is om het één uit het ŕnder te laten volgen. Dit betekent op zijn beurt dat de
ZAKELIJKE mens NOODZAKELIJK een PSYCHISCH mens is. Hij behoeft en hij kŕn op niets anders wachten, hij kŕn
niets en niemand de schuld geven als er met hem persoonlijk iets mislukt. Als
hij werkelijk de ZAKELIJKE MENS is, dŕn IS HIJ
PSYCHISCH.
Wij kunnen spreken van de GEBOORTE VAN DE MENS. Die boreling is nčt als een echte baby ALLEEN MAAR PSYCHISCH, met dit
verschil dat de nieuwe MENS op het moment van zijn geboorte VOLLEDIG ZELFBEWUST
is. Hij heeft de weg DOOR DE DOOD achter de rug, precies zoals indertijd gezegd
werd: “hij heeft de dood overwonnen”. Hopelijk is ons nu de inhoud van die oude
uitspraak duidelijk geworden, en daarbij merken wij op dat DE DOOD een
tweeledige betekenis heeft: enerzijds is er de werkelijke dood als LOS-ZIJN van
ŕlles, en anderzijds is er de dood in de zin van
ANALYSE.
Het zelfbewustzijn
Als het LAATSTE DING tenslotte PSYCHISCH geworden is, is ook de INHOUD van het
ZELFBEWUSTZIJN psychisch geworden. Die inhoud gaat namelijk ook meetrillen,
maar niet met het bewustzijn (zoals de psyche), maar
met het trillende laatste DING. Die inhoud, die uit een aaneenschakeling van
VASTE GEGEVENS bestaat, welke aaneenschakeling wij kennen als DE KENNIS,
verliest zijn vastheid en wordt BEWEEGLIJK. Dit betekent dat de volwassen mens
in zijn zelfbewustzijn niets meer ALS VASTSTAAND vasthoudt. Hij gaat de
werkelijkheid en zichzelf zien als door en door BETREKKING, door en door
VERHOUDING.
Voor de ňnvolwassen mens houdt het BETREKKELIJK-ZIJN
in dat allerlei zaken net zo goed wčl als niet WAAR
kunnen zijn, afhankelijk van het standpunt van degene die beoordeelt. In deze
zienswijze is HET VASTE als de maat genomen: het is het (subjectieve) STANDPUNT
dat bepalend is inzake WAAR of NIET WAAR. Maar werkelijke ZEKERHEID is er op
die manier voor niemand. Wij kunnen dit bij ŕlle
gesprekken van moderne mensen beluisteren. En dit is de oorzaak van de
INTELLECTUELE LAFHEID van het moderne denken.
In feite betekent BETREKKELIJK-ZIJN dat alles gezien wordt als een NETWERK VAN
VERHOUDINGEN. Het kennen van dat netwerk ontleent zijn WAARHEID niet aan het
ingenomen STANDPUNT (zo er al van een “standpunt” gesproken kan worden) maar
aan ZICHZELF. Want dat netwerk van verhoudingen zčlf
is de waarheid. De waarheid is geen FORMULE, maar een NETWERK VAN BEWEEGLIJKE
VERHOUDINGEN. Daarmee te leren rekenen is de OPGAVE VAN DE EERSTE VOLWASSEN
MENS…
Bladwijzers: MORAAL – zie de nrs. 04
, 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ;
No. 74.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: Overtuiging en overtuigingen ; Overtuiging-2 ; Visie; zie: A
, B , C , D , E, F , G , H , I ,
De volwassen mens
Het is
opvallend dat alle denkers die hun gedachten hebben laten gaan over een
mogelijke VOLWASSEN mens tot heel ingewikkelde constructies zijn gekomen - voorzover ze niet tot de overtuiging kwamen dat een mensheid, die uit
volwassen individuen bestaat tot de onmogelijkheden behoort. Het is kennelijk ook voor de denkers nog steeds
niet te doen de EENVOUDIGE FACTOR te vinden die voor de volwassen mens als
basis dient.
Die EENVOUDIGE FACTOR is het PSYCHISCHE; er is verder geen enkel gegeven dat
voor de mens inzake zijn volwassenheid van WEZENLIJK belang is. Tenslotte valt
het denken van de laatste MODERNE mens samen met de werkelijkheid; het is een
ZAKELIJK DENKEN geworden. Het gaat de laatste moderne mens om DE ZAAK en om
niets ŕnders. Omdat die zaak de werkelijkheid zčlf is, is hij ook de mens zčlf, zodat ook de mens
DE ZAAK geworden is.
Het feit dat de mens zčlf DE ZAAK geworden is
betekent niet dat die betreffende mens tot in details op de hoogte is van de
samenstelling en de structuur van zichzelf en van de werkelijkheid. Zo weinig
als hij er tot nu toe vanuit een FOUT inzicht van heeft weten te zeggen, zo
weinig weet hij er straks vanuit een GOED inzicht van te zeggen. Het verschil
zit niet in de HOEVEELHEID kennis, maar in de KWALITEIT van de kennis. Op de
goede wijze weinig weten levert een geheel ŕndere
wereld op dan op een FOUTE wijze veel of weinig weten. Een van de grote FICTIES
van onze tijd is de gedachte (?) dat het noodzakelijk is om VEEL te weten en om
van VEEL DINGEN verstand te hebben. Dat hangt samen met ons CULTUURSTREVEN om
de TOTALITEIT waar te maken - we zullen nog zien dat het de VOLWASSEN slechts
te doen is om HET NODIGE TE WETEN.
Van VEEL WETEN en INTELLECTUELE KENNIS behoeven wij inzake de volwassenheid
niets te verwachten.
Evenmin behoeven wij iets te verwachten van de (goede) WIL van de mensen. De
wil in de mens is INTELLECTUEEL - zoals HEGEL al terecht opmerkte - en dat betekent dat hij
CULTUURGEBONDEN is. Voor de laatste moderne mens is de wil dus gericht op het
OP ZICHZELF ZIJN, op het LOS-ZIJN van alles en iedereen. Die wil zet zich door,
maar er is geen sprake van dat er op de een of andere manier een wil in de mens
zou zijn om volwassen te zijn. Een dergelijke wil komt alleen voor in die
ENKELINGEN, die vanuit hun AANLEG volwassen zijn, temidden
van een ňnvolwassen wereld.
Vele mensen van GOEDE WIL (enkelingen derhalve) hebben gehoopt de inzichten van
de mensen te kunnen VERANDEREN. Die MENTALITEITSVERANDERING zou dan de wil in
de mensen ANDERS RICHTEN. Maar hiervan is nooit iets terechtgekomen omdat het
inzicht van de meeste mensen noodzakelijk CULTUURGEBONDEN is. Zelfs al wordt
dit inzicht VERRUIMD, dan nog VERANDERT het niet. De richting van de WIL blijft
bijgevolg ook hetzelfde.
Het doorbreken van de volwassenheid gaat DOMWEG; de mensen voor wie dit straks
gelden zal HEBBEN GEEN KEUS. Er kŕn niet iets anders
gebeuren dan dit, dat de LOSSTAANDE MENS automatisch de VOLWASSEN MENS zal
zijn. Voor deze zaak is niets
VAN BUITENAF nodig; geen enkele factor kan hierin invloed uitoefenen, zodat er,
overdrachtelijk gesproken, geen enkel excuus meer is. De laatste moderne mens
KAN NIET ANDERS DAN OVERGAAN NAAR VOLWASSENHEID.
Nogmaals wijzen wij op het onderscheid tussen ňnze gedachtengang en de christelijke. De verhoudingen liggen
zo: de mens ALS PSYCHE komt VRIJ als hij ophoudt VERKEERD over zichzelf te
DENKEN. Het “lichaam” belemmert de psyche niet maar
HET DENKEN doet dat. Er is dus geen reden om mčt de
christenen te zeggen dat wij van het “lichamelijke” en het “natuurlijke” ŕf moeten;
integendeel: de mens moet
juist NATUURLIJK wórden.
Het is van groot belang ons hiervan bewust te zijn omdat wij allemaal tot de
christelijke cultuur behoren (of wij nu godsdienstig zijn of niet). En vanuit
de inhoud van die cultuur is begrip van het bovenstaande volledig uitgesloten;
hetgeen blijkt uit het GEROMMEL van de denkers (godsdienstig of niet) als het
over de toekomst van de mens gaat…
Wij
kunnen ons afvragen wat voor zin het heeft om over de volwassen mens na te
denken, temeer daar het een toekomstbeeld is en gemakkelijk ook weer tot een
IDEAAL kan worden, Heeft het niet veel meer zin ons strikt tot de mens in de
moderne beschaving te bepalen en de mens van straks buiten beschouwing te
laten?
Wat dit betreft moeten wij het volgende bedenken: als die volwassen mens IN ONS
DENKEN tňch weer een ideaal wordt, en voorzover dat het geval is, hebben wij de zaak niet
helemaal goed doordacht. De volwassen mens van straks is de LEVENDE ONTKENNING
VAN ELKE VERHEVENHEID; hij ontkent iets verhevens bóven hemzčlf,
čn hij is voor zichzelf vrij van verhevenheid. Het
goed begrijpen van déze mens houdt het goed begrijpen van de REALITEIT in. Dat
sluit člk IDEAAL uit, ook al is het zeker waar dat
die toekomstige realiteit in zekere zin voor ons als een DOEL functioneert.
Wanneer we het alleen maar houden op dat TOEKOMSTIGE DOEL, dan is het
nauwelijks mogelijk aan het IDEALISME te ontsnappen.
Maar die volwassen mens heeft voor ons ook nog een ŕndere
betekenis. Hij is niet een of andere toekomstige mens waarnaar wij min of meer
verlangend uitzien. Hij is de mens DIE WIJ EIGENLIJK ZELF ZIJN.
Nadenken over de FEITELIJKE volwassen mens van straks betekent nadenken over
het WEZEN VAN ONSZELF.
Dŕt maakt dit nadenken, zeker voor de moderne mens,
tot een zaak van zeer groot belang. Juist omdat die moderne mens LOS van alles
komt te staan en daardoor vrijwel volledig van zijn wezen VERVREEMDT. Om
zichzelf, persoonlijk, te redden van de VERWARRING zal hij over zichzelf MOETEN
nadenken.
Dit geldt natuurlijk alleen voor de mens PERSOONLIJK. De moderne cultuur als
zodanig zal haar gang gaan en er is niemand die aan dat proces een andere
wending zal kunnen geven. Voor de mensheid behoeven we dus geen redding te
verwachten van het nadenken over de volwassen mens. Men zal dit ook niet gaan
doen. Maar die mensheid, die die weg moet gaan bestaat uit een aantal
INDIVIDUEN en daaronder bevinden zich enkelen die VOOR ZICHZELF de vervreemding
zouden willen opheffen.
Die mensen vinden geen redding bij oosterse religies, noch bij westerse
nostalgie; zij vinden geen redding langs kunstmatige weg doormiddel van drugs
en ook niet langs de weg van het
wetenschappelijke denken. Zij vinden slechts redding door DENKEND hun eigen
wezen te zoeken en dan zullen zij moeten beginnen MET HET VRIJMAKEN VAN DE
PSYCHE.
Dat dit zo is wordt door veel mensen VERMOED; er is dan ook een toenemend
GEROMMEL MET HET PSYCHISCHE gaande. Enerzijds in POSITIEVE zin (Erich Fromm, Wilhelm Reich, Jung
en anderen) en vooral anderzijds in NEGATIEVE zin, zoals gebeurt bij de
zogenaamde “taboeloze sex”. Behalve dit zijn er nog
vele verschijnselen in onze wereld aan te wijzen die duiden op een bezig-zijn
met het psychische met de bedoeling dit vrij te krijgen. Het negatieve is dat
men de psyche ALS VRIJ STELT, terwijl de vrijheid
alleen maar TE VOORSCHIJN KOMT als men zijn DENKEN zuivert. Het vrij STELLEN
van de (vermeende) psyche levert alleen maar
frustraties op, en ook daarvan zien wij de bewijzen zich opstapelen.
Wij moeten goed doordrongen zijn van het feit dat de laatste moderne mens
slechts één enkele factor oplevert. Hij heeft geen enkele visie (want daarvoor is
het geheel nodig) en voor hem is er niets dat WAARDE heeft. Dat laatste komt
doordat alles een REALITEIT is. De werkelijkheid heeft geen waarde en kent geen
waarde. Het is slechts de ONVOLWASSEN MENS die aan ŕlles
waarde TOEKENT, zózeer zelfs dat hij zijn DENKEN weet te verkopen. Want het
verkopen van “arbeidskracht” is het verkopen van denken. Maar voor de laatste
moderne mens is dit alles WAARDELOOS geworden.
Er is het verhaal van de VOGEL PHOENIX, die uit zijn eigen AS verrijst. Precies
zo ligt het voor de beginnende volwassen mens, en voor de laatste moderne mens
is er ALLEEN MAAR DE AS. En daar is NIETS TE ZIEN, daar is in feite geen LEVEN
en er is niets dat verbinding heeft met datgene dat wij in de filosofie als het
WEZENLIJKE hebben leren herkennen.
Maar dat “nulpunt” is wčl het begin van het leven,
zoals bij de vogel Phoenix. Het is de werkelijkheid, VOLLEDIG TOT NIETS
TERUGGEBRACHT.
Dat proces moet zich ook in de mens PERSOONLIJK afspelen als hij als mens wil
ontkomen aan de leegte. Een andere weg dan die van de VERBRANDING van de
bestaande cultuurgebonden werkelijkheid is niet mogelijk…
Overtuiging
en overtuigingen ; Overtuiging-2 , Bladwijzers: Visie; zie: A , B , C , D , E, F , G , H , I
,
No. 75.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
De eerste consequenties
Voor de laatste moderne mens BLIJKT de werkelijkheid een PSYCHISCHE
werkelijkheid te zijn. Hij BEHOORT tot de cultuur van het zelfbewustzijn;
vanuit die wereld is hij op komen zetten, zonder de BEDOELING te hebben om
psychisch te zijn en met als culturele “taak” voor ogen zich als een
ZELFSTANDIG mens waar te maken. De taak is het ZAAK-ZIJN. De belangrijkste
consequenties van deze gesteldheid hebben wij intussen besproken.
De eerste VOLWASSEN mens is door de OMSLAG hééngegaan; wat voor zijn voorganger
onverwacht BLEEK is voor hem een VANZELFSPREKENDE zaak. Voor hem is het
psychische geen CONSEQUENTIE, maar een noodzakelijk GEGEVEN.
De PSYCHE is de mens als LICHAAM, meetrillende met zichzelf als BEWUSTZIJN. Het
PSYCHISCH-ZIJN van de volwassen mens is het ONBELEMMERD meetrillen met zichzelf
als bewustzijn. De mens als lichaam is het LAATSTE VERSCHIJNSEL; als dŕt ňnbelemmerd is gaan
meetrillen is eigenlijk DE GEHELE WERKELIJKHEID gaan meetrillen. Evenwel is
feitelijk de werkelijkheid ONBEROERD door de ontwikkeling van de mens, op dčze planeet of op de andere planeten. Het is dan ook
alleen maar VOOR DE MENS dat de werkelijkheid psyche
geworden is. We kunnen inzake de objectieve werkelijkheid wčl
zeggen dat zij IN PSYCHE UITGELOPEN is.
Voor člk van die volwassen mensen geldt INDIVIDUEEL
het bovenstaande, en dat is niet alleen maar het gevel in bijvoorbeeld de
westerse wereld. Het geldt voor ALLE mensen op de planeet, want de laatste
MODERNE mens heeft zijn gesteldheid al OVER DE GEHELE WERELD waargemaakt. Omdat
hij zich als op zichzelf staand geval heeft gerealiseerd heeft hij onmiddellijk
het begrip HET TOTAAL gerealiseerd. Alle EENHEDEN uit dat totaal ZIJN ER nu, of
het nu oosterlingen of westerlingen zijn (om maar twee onderscheidingen te
noemen) en die eenheden gaan IEDER VOOR ZICH over in de volwassen mens. Voor člk van die mensen is de werkelijkheid nu psychisch.
De OMSLAG van de laatste moderne mens naar de eerste volwassen mens is voor ňns, als wij er over nadenken, een MOMENT, waarbij niet van
tussenfasen gesproken kan worden. Die omslag is ONMIDDELLIJK. Maar in de
praktijk heeft ook de omslag TIJD NODIG. De mensen gaan dus GELEIDELIJK naar
hun volwassenheid over, vanwege het feit dat uiteraard hiervoor ook geldt dat
het een PROCES is. In dŕt proces vertoont het
RUSSISCHE VOLK als eerste de volwassenheid. Op de AANLEG van dit volk hebben
wij al eerder gewezen.
Als voor de eerste volwassen mens geldt dat voor hem PERSOONLIJK zijn
werkelijkheid PSYCHE is, dan zijn de mensen noodzakelijk weer één geheel. Want
ieder trilt VOOR ZICH méé met de werkelijkheid zčlf,
trillend ALS BEELD aanwezig in iedere mens. Een ieder trilt dus onbelemmerd mee
met de werkelijkheid als ALGEMEENHEID en IS op grond daarvan die werkelijkheid.
Dit is de eerste consequentie: DE MENSEN ZIJN MET ZIJN ALLEN. Wij kunnen dit
eventueel WERKELIJK COMMUNISME noemen. Aan dit communisme valt niet te
ontkomen; het is niet ontstaan vanuit GOEDE WIL, zoals vrijwel ŕlle denkers nog steeds ten onrechte menen, maar het is er
omdat HET NIET ANDERS KAN. Het heeft met DE WIL van de mensen niets te maken.
Als de mensen weten MET ZIJN ALLEN te zijn, dan zijn zij ook aanwezig als
SEXUALITEIT. Hierover zullen wij nog spreken; nu echter moeten wij eerst over
het ZELFBEWUSTZIJN nadenken en uiteenzetten waarom het zelfbewustzijn
VOORSTELLINGSLOOS geworden is.
Voorstellingsloos zelfbewustzijn
Wij
hebben er steeds op gewezen dat de onvolwassen mens alles wat hij aan de
werkelijkheid zag VASTLEGDE in zijn zelfbewustzijn. De werkelijkheid was voor
hem een VASTSTAAND MODEL, afhankelijk van het ontwikkelingsmoment waartoe hij
behoorde. De werkelijkheid was FORMULE; dat heeft hem in zijn ontwikkeling
voortgeholpen, maar het heeft hem qua LEVEN steeds de das omgedaan. Voor de
eerste volwassen mens echter valt het denken (zelfbewustzijn) SAMEN met de
werkelijkheid.
Er
is dan geen onderscheid meer tussen de inhoud ven zijn zelfbewustzijn en de
werkelijkheid zčlf. Daardoor is de volwassen mens
VRIJ; hij trilt onbelemmerd mee met zichzelf als bewustzijn. Wŕt er meetrilt is het LAATSTE VERSCHIJNSEL, dat, omdat het
het 1áátste is, behalve VERSCHIJNSEL ook nog WAT
ANDERS is, namelijk HELDERHEID. Het laatste verschijnsel als helderheid is
ZELFBEWUSTZIJN. Het menselijk zelfbewustzijn derhalve geraakt in TRILLING omdat
het verschijnsel in trilling is. Daarmee zijn de VASTE VOORSTELLINGEN gekomen
in een trillende situatie; ze zijn BEELDEN geworden.
Die BEELDEN vóóronderstellen de VOORSTELLINGEN. Deze laatste zijn in de
volwassen mens dus niet verdwenen; alleen zetten ze zich onmiddellijk om in
BEELDEN, met als belangrijkste kenmerk DE ALGEMEENHEID. De VOORSTELLING is,
voor de volwassen mens, altijd MIJN VOORSTELLING. IK zie MIJN werkelijkheid, en
die is bepaald door de tijd en de plaats van MIJN LEVEN. De voorstelling is dus
PARTICULIER. Maar door het zich omzetten van die particuliere voorstelling in
een BEELD wordt de zaak ALGEMEEN. Hij komt in samenhang met het geheel van de
werkelijkheid en is daardoor, hoewel het nog steeds MIJN BEELD is, niet meer
PARTICULIER. We mogen zelfs zeggen dat het IN ALLE SUBJECTIVITEIT IETS OBJECTIEFS
GEWORDEN IS. Ook de KENNIS behoort tot de werkelijkheid als voorstelling; de
kennis is daarvan de ABSTRACTIE en deze abstractie wordt nu dus ook objectief.
Het wordt ook een ALGEMEENHEID, en dan kunnen wij de kennis benoemen met het
begrip WIJSHEID.
Om het bovenstaande beter te kunnen begrijpen dient de beeldende kunstenaar als
voorbeeld: als hij een kunstwerk schept zet hij een zekere voorstelling om tot
een BEELD. Die voorstelling kan hij in zijn hoofd hebben, maar hij kan hem ook
zien als hij “naar de natuur” zit te werken. Maar het is slechts dŕn schoonheid geworden als de voorstelling zijn
BEPAALDHEID (aan RUIMTE en TIJD) te boven is gekomen en tot ALGEMEENHEID
geworden is. Dit proces speelt zich straks af in de volwassen mens. Zolang de
mens nog ňnvolwassen is besteedt hij geen aandacht
aan dit proces; zijn zelfbewustzijn blijft STEKEN IN DE BEPAALDHEID. Voorzover het dan toch tot BEELDEN komt worden die
VERDRONGEN omdat zij aan de onvolwassen mens geen HOUVAST bieden.
HEGEL zegt dat de werkelijkheid TOT BEGRIP WORDT. Maar dat is niet goed: de
werkelijkheid wordt tot BEELD en dat beeld kan in sommige mensen als BEGRIP
geaccentueerd zijn en in anderen als KLANK of KLEUR of BEWEGING. In de filosoof
is het beeld geaccentueerd als BEGRIP, maar voor de MENSHEID is dit niet waarom
het gaat. Het gast om het zich omzetten van de VOORSTELLINGEN tot een BEELD.
Dat is wat wij qua AANLEG in het Russische volk aantreffen.
De volwassen mens en zijn wil
De WIL in de mens is steeds gebaseerd op het zelfbewustzijn en zijn inhoud. Dat
geldt natuurlijk ook voor de volwassen mens, maar hij WIL niet de werkelijkheid
omzetten tot zijn VOORSTELLING, zoals de ňnvolwassen
mens, maar hij WIL zijn werkelijkheid tot zijn BEELD omzetten. Dat betekent dat
hij de concrete “omstandigheden” steeds zo inricht dat zij dienstbaar zijn aan
het geheel. Hij maakt dan geen ijskasten omdat hij rijk wil worden, maar omdat
die dingen in de MENSHEID nňdig zijn. Hij verricht
dan geen arbeid om zčlf in leven te blijven maar
omdat de mensen MET ZIJN ALLEN in leven moeten blijven.
De WIL om de bestaande werkelijkheid ALGEMEENHEID te laten zijn is voor de
volwassen mens een VANZELFSPREKENDE zaak. Hij kŕn
niet wat ŕnders willen. Voorzover
er in de ňnvolwassen wereld bij gelegenheid mensen
voorkomen die een volwassen gesteldheid hebben treedt die wil duidelijk op de
voorgrond. Wij noemen ze daarom IDEALISTEN en vooral ook DROMERS, omdat zij
nooit ŕfleren dat te willen - TEGEN DE BESTAANDE
VERHOUDINGEN IN. Oftewel: “tegen beter weten in”. Maar er is voor die mensen
geen ŕndere mogelijkheid omdat de inhoud van hun
zelfbewustzijn tot BEELD geworden is. Er is voor hen geen KEUZE. Hun “vrijheid”
is niet door hen GEKOZEN; ES WAS GEEN ANDERE MOGELIJKHEID.
Natuurlijk is het voor de ňnvolwassen mensen zo, dat
ook zijn geen ŕndere mogelijkheid hebben dan
onvolwassen te zijn. Zij kunnen dus niet anders dan de omstandigheden naar hun
VOORSTELLINGEN ombuigen, zodat eigenlijk iedereen voor iedereen een voortdurend
GEVAAR oplevert. Er treedt bij die mensen pas dan enige rust op als zij tenslotte
MOE zijn geworden van AL DAT WILLEN; als zij zo langzamerhand APATHISCH zijn
geworden.
No. 76.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
De verhouding zelfbewustzijn-bewustzijn
Het zelfbewustzijn geraakt tenslotte in TRILLING. Maar dat is iets ŕnders dan het PSYCHISCHE TRILLEN dŕt
voor de mens geldt. Dit laatste namelijk geldt voor het LICHAAM dat MEETRILT
met het bewustzijn.
Het zčlfbewustzijn trilt niet mee met het bewustzijn
en kŕn daarmee ook niet meetrillen omdat het géén
LICHAAM is. Het zelfbewustzijn ligt VOORBIJ het ding, het lichamelijke. Want
het is er op grond van het TEN EINDE ZIJN van de VERSCHIJNENDE werkelijkheid.
In deze verhouding ligt de oorzaak van de voortdurende pressie die het
zelfbewustzijn kŕn uitoefenen op de mens als LEVEND AANWEZIG DING. Zou
het zelfbewustzijn DIRECT met het bewustzijn meetrillen, dŕn
zou er van deze mogelijkheid tot onderdrukking van het lichaam geen sprake
geweest zijn, omdat het dan ONMIDDELLIJK trillende WERKELIJKHEID was. Het
zelfbewustzijn kŕn dan niet anders zijn dan
SAMENVALLEND met de werkelijkheid zčlf. Nu is dat
echter niet het geval. Het zelfbewustzijn komt in trilling DOORDAT HET LICHAAM
IN TRILLING IS… en eigenlijk moeten
wij zeggen: het zelfbewustzijn WORDT ZELF TRILLING, zodat de inhoud ervan tot
BEELD wordt.
Dit zčlf trilling worden VOORONDERSTELT dus het
meetrillende LICHAAM; het is er derhalve ook van AFHANKELIJK. Wij kunnen
gemakkelijk aan onszčlf vaststellen hoezeer ons
zelfbewustzijn, of ons denken, beďnvloed wordt door de toestand of de
omstandigheden waarin wij LICHAMELIJK verkeren. Men poogt wel altijd dit te
ontkennen, maar zelfs een lichte koorts kan ons denken al dwangmatig maken.
Angst voor de dood en angst voor het onzekere, angst voor eenzaamheid en
verlies, zij zijn allemaal oorzaken van een dwangmatig denken.
Dat het zelfbewustzijn niet DIRECT verbonden is met het bewustzijn blijkt uit
de VIJANDIGHEID die er in de meeste zelfbewuste mensen is tussen hun “denken”
en hun “gevoel’. Vooral kunstzinnige mensen kennen dat verschijnsel maar al te
goed, en ook gevoelige, gemoedelijke mensen hebben er last van.
Bijwijze van voorbeeld denken we nogmaals aan de
viool: de trillende snaar is oorzaak van alles (dat is het BEWUSTZIJN); de
klankkast gaat daardoor meetrillen (het LICHAAM) en dan ontstaat er een
prachtige TOON of KLANK, en die is ONGRIJPBAAR en IJL en VLUCHTIG; hij gedraagt
zich alsof hij zčlf TRILLING was en hij is aan člke BEPAALDHEID ontstegen (het ZELFBEWUSTZIJN).
Zňnder de klankkast was die toon er niet; de
trillende snaar op zichzčlf is niet te horen.
Bovendien bepaalt de kwaliteit van de klankkast de kwaliteit van de toon.
Doormiddel van dit voorbeeld kunnen wij ons wellicht enigszins indenken hoe bij
de mens de verhoudingen liggen ten aanzien van het bewustzijn, de psyche en het zelfbewustzijn.
Zoals de toon die de éne viool voortbrengt verschilt van die van de ŕndere viool (terwijl het toch in beide gevallen TOON is),
zo verschilt de éne mens van de ŕndere qua
zelfbewustzijn. Maar omdat dit zelfbewustzijn zich als TRILLING laat gelden (en
dus BEELDEN tot inhoud heeft) gáát het om die beelden zodat het PARTICULIERE
niet meer MAATGEVEND is. Maar het is er wčl: de éne
mens is een meer HELDER mens dan de ŕndere mens.
Letten wij op het particuliere, dan ligt hierin de mogelijkheid van een
WAARDEOORDEEL; letten wij op het feit dat beiden HELDER zijn, dan is die
mogelijkheid uitgesloten.
Het functionerende zelfbewustzijn
Een zelfbewustzijn dat de wetten voorschrijft FUNCTIONEERT NIET. Een
zelfbewustzijn dat wčl functioneert maakt van het
leven VLUCHTIGHEID. Het maakt het LICHT en ZONDER GEWICHT en ook ZONDER
PROBLEMEN.
Het leven is PSYCHISCH (meetrillend ding) en het zelfbewustzijn is tenslotte
LEVEND geworden. Als zodanig is het niet meer alleen maar een DENKBARE (via het
denken geldende) werkelijkheid maar ook een ERVAARBARE, een VOELBARE. Het
zelfbewustzijn VERTOONT zich ALS LEVEN en niet meer alleen maar doormiddel van
WOORDEN. Het blijven woorden zolang en voorzover het
zelfbewustzijn niet LEVEND en VLUCHTIG is. En daarbij dient bedacht te worden
dat WARE woorden en INTELLIGENTE woorden óók WOORDEN zijn, die op zijn best
TOEGEPAST kunnen worden.
Het
begrip TOEPASSEN vooronderstelt een scheiding tussen de GEDACHTE (of de idee)
en de PRAKTIJK. Het toepassen behoort dus bij de mens voor wie die scheiding
inderdaad geldt, en dŕt is de ONVOLWASSEN mens. Het
is de mens voor wie de inhoud van het zelfbewustzijn alsnog een VOORSTELLING
is, al is het desnoods een in hoge mate ABSTRACTE voorstelling.
Als echter het zelfbewustzijn met het lichaam is méébeweeglijk
geworden en zich in feite als TRILLING is gaan laten gelden, dan is die
scheiding er voor de mens niet meer. Daarmee vervallen de EISEN die de mensen
aan zichzelf stellen omdat er niet neer het besef is dat er iets TOEGEPAST moet
worden.
Het zelfbewuste geldt dan automatisch alsof het een PSYCHISCHE zaak was - wat
het in feite NIET is. Dat AUTOMATISCH gelden betekent in de praktijk dat de
betreffende mens NIET KAN LATEN te doen overeenkomstig zijn inzicht, zijn
denken en ook zijn voelen. Deze mens HEEFT GEEN KEUS; hij kŕn
niet anders zijn. Voor de onvolwassen mens stond het zelfbewuste LOS VAN HET LICHAMELIJKE,
en dat behoorde voor hem ook zo te zijn, maar voor de volwassen mens ligt de
zaak zó dat hij zijn WETEN (het zelfbewuste) VOELT AAN EN IN ZIJN LICHAAM. Dat
WETEN is voor hem dus volkomen ORIGINEEL (alleen maar bij hem behorend)
geworden en het is voor hem een VOELBARE ZEKERHEID.
Mensen zeggen wel eens, naar aanleiding van slecht gezelschap waarin zij verkeerden, dat zij “er
BEROERD van werden”. Dit is altijd overdrachtelijk bedoeld: zij werden niet čcht beroerd. Maar het geeft aan dat de mensen intuďtief
begrijpen dat een “lichamelijke” reactie hier op zijn plaats is. Voor de
volwassen mens gčldt die lichamelijke reactie -
uiteraard tegelijk met de zelfbewuste reactie qua denken.
De bovenbeschreven lichamelijke reactie is in de alsnog ňnvolwassen
mensheid waar te nemen bij de (werkelijke) kunstenaars. Hun zelfbewust geworden
schoonheidsbeeld laat zich lijfelijk gelden zodat zij het niet kunnen laten om
kunstenaar te zijn. Zij hebben duidelijk GEEN KEUS, en wij zeggen dan ook
terecht dat HUN WERK HUN LEVEN IS en omgekeerd. Een mens als BEETHOVEN was ook
LICHAMELIJK een en al muziek.
Een VOLWASSEN zelfbewustzijn SPIEGELT ZICH AF AAN HET LICHAAM en het is te
begrijpen dat een mens voor wie dit geldt een KENBAAR mens is. Die mens blijkt
niet in zijn hoofd ŕnders te zijn dan in zijn
uiterlijk en in zijn gedoe. Hij is niet meer de mens die een MASKER draagt.
Wij hebben dus te doen met HELDER ZELFBEWUSTZIJN, SPONTAAN AANWEZIG. Deze
situatie behoeven wij niet van het denken of de filosofie of wat dan ook te
VERWACHTEN. Volwassen-zijn wordt IN DE PRAKTIJK een LICHAMELIJKE kwestie. Ten
overvloede nog eenmaal op een rijtje gezet hebben wij te doen met: de
werkelijkheid LEREN KENNEN, niet meer FOUT over de werkelijkheid denken, dus
PSYCHISCH-ZIJN zodat het zelfbewustzijn TRILLING wordt waardoor de voorstelling
tot BEELD wordt, en daarmee is het zelfbewustzijn LICHAAM geworden.
Hier vinden wij een aansluiting met de oorspronkelijke CHRISTELIJKE gedachte,
namelijk DAT GOD MENS GEWORDEN IS.
Tijl Uilenspiegel
De mens voor wie het zelfbewustzijn lichamelijk geworden is, is door de
omstandigheden of door het KWAAD niet klein te krijgen. Een voorbeeld daarvan
is ons in de figuur van TIJL UILENSPIEGEL
getekend. Deze figuur leefde in een ňnvolwassen
wereld waarin het bovendien één en al RECHTELOOSHEID was. Maar onder alle
omstandigheden was hij die zaak de baas, zó zelfs dat “de wereld” van hčm allerlei te duchten had. AAN HEM LIEP DE ONVOLWASSEN EN
MISDADIGE WERELD VOOR GEK. Hij hield de mensen dan ook een “spiegel” voor en
hij was uiteraard een toonbeeld van VRIJHEID. Prachtig is dit beschreven door
CHARLES DE COSTER.
Vergelijk hiermee DON QUICHOTTE: deze bracht een IDEE in TOEPASSING en die idee
behoort wellicht tot de schoonste ooit beschreven, maar de held liep volledig
voor gek. DE TOEGEPASTE IDEE LOOPT VOOR GEK.
Bij DOSTOJEWSKI loopt de behoorlijke mens, VORST MYSJKIN, eveneens voor gek;
hij is zelfs geestelijk gestoord - al betreft dat dan “de heilige ziekte”.
Hetzelfde geldt voor de CLOWN, wiens TRAGIEK niet zonder reden de mensen
ontroert. De behoorlijke IDEE kan in een onvolwassen wereld niet uit de voeten,
maar MENS GEWORDEN ZELFBEWUSTZIJN beheerst člke
situatie…
No. 77.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Zelfbewustzijn en psyche
Uit het voorgaande moet duidelijk zijn geworden dat een VOLWASSEN
zelfbewustzijn niet mogelijk is zňnder het
PSYCHISCH-ZIJN van een mens. Die volwassenheid, waarvoor geldt dat de
voorstelling BEELD is geworden, is er juist op grond van het werkelijke
psychisch-zijn (= onbelemmerd mestrillen met zichzelf als bewustzijn). Bij de
moderne mensen treffen we vaak een HELDER zelfbewustzijn aan terwijl we tňch met ňnvolwassenheid
geconfronteerd worden als het gaat over die aspecten van het leven die in
principe buiten het zelfbewuste vallen. En die onvolwassenheid laat zich door
het heldere zelfbewustzijn niet opheffen. Het komt hoogstens tot een volwassen
GEDRAG voorzover de betreffende mens de situatie IN
DE HAND HEEFT.
Blijkbaar is het zelfbewustzijn VANUIT ZICHZELF niet in staat een mens
volwassen te laten ZIJN. Dit klopt met de feiten die wij intussen hebben leren
kennen. In de FILOSOFIE is steeds gedacht dat de mens qua zelfbewustzijn
zichzelf en de werkelijkheid tenslotte tot NIETIGHEID zal denken, met welke
nietigheid de OORSPRONKELIJKE WERKELIJKHEID (ondeelbare beweeglijkheden) weer
terug zal zijn. Zodat daarmee de VERVORMING aan zijn einde gekomen is. En de
mens daarmee ZICHZELF geworden is.
Deze gedachte is FOUT, want ook een tot NIETIGHEID doorgedacht zelfbewustzijn
STELT ALLEEN MAAR VAST; stelt in dit geval de werkelijkheid vast ALS
NIETIGHEID, zonder daarmee evenwel die nietigheid LEVEND te maken. En daarmee
is de levende mens nňg niet terecht gekomen.
Het zelfbewustzijn wordt niet VANUIT ZICHZELF tot trilling. Dat komt doordat
het zelfbewustzijn gegrond is in de werkelijkheid als HELDERHEID, en die
werkelijkheid ligt VOORBIJ HET VERSCHIJNSEL. Op de GRENS, die de mens is, gaat
deze helderheid gelden. Omdat deze helderheid niet meer tot de VERSCHIJNENDE
werkelijkheid behoort kan hij VANUIT ZICHZELF niet verschijnen. De enige
mogelijkheid is DAT HET VERSCHIJNENDE DE ZAAK GAAT AFSPIEGELEN. En dat
afspiegelen vindt plaats VANUIT het verschijnsel dat PSYCHISCH is geworden.
Hoewel wij de laatste stap naar de volwassenheid niet van het zelfbewustzijn OP
ZICHZELF kunnen verwachten, mogen wij het ook niet zo stellen dat de hele zaak
ZONDER het denken gaat. De héle ontwikkeling is DENKWERK.
De volwassen mens en het bezit
Het volwassen zelfbewustzijn laat zich gelden ALSOF HET LOUTER TRILLING was.
Daarmee vervalt het begrip BEZIT. Want bezit is de VASTGESTELDE verhouding
tussen HET EEN (mij) en HET ANDER (het ding buiten mij).
Het bezit wordt niet GEMEENSCHAPPELIJK, want dit heft het begrip bezit niet op;
het geeft er slechts een TOTALE betekenis aan. Voor de mens zčlf
als trilling VERVALT het bezit. Daarvoor in de plaats komt het begrip
NODIG-ZIJN. En dat is een PERSOONLIJK begrip. Het betekent de VOORWAARDE om
psychisch te kůnnen zijn en dat houdt in de
BEWEEGLIJKE VERHOUDING tussen het EEN en het ANDER. Die beweeglijke verhouding
is voor de één anders dan voor de ander omdat beiden VERSCHILLENDE
verschijnselen zijn. En een mens kan alleen maar VOOR ZICHZELF bepalen wat er
voor hemzelf NODIG is. Van iets gemeenschappelijks is dus geen sprake; een paar
schoenen bezitten we niet “gemeenschappelijk” en het brood dat wij eten is ook
niet gemeenschappelijk. Dat BEHOORT BIJ MIJ, en voorzover
ik méér heb dan dat ben ik aan het STELEN en als ik minder heb blijkt daaruit
dat de wereld waarin ik leef nog niet in orde is. Omdat de zaak niet
gemeenschappelijk is, kan er ook geen GELIJKE VERDELING bestaan; de gelijkheid
zit dan ook niet in de QUANTITATIEVE VERDELING, maar in de KWALITATIEVE
verdeling, Dit laatste is het NODIG-ZIJN. Daarbij zijn de dingen geen
BEZITSARTIKELEN maar, maar GEBRUIKSARTIKELEN. Maar zij BEHOREN wel ňnlosmakelijk BIJ degene die ze gebruikt. Ze kunnen dus van
hem niet VERVREEMD worden. De strijd om het bezit te behouden (zoals tot nu
toe) is dan voorgoed achter de rug; het was trouwens een zinloze strijd want
wat geen BEZIT is in wezen kan eigenlijk ook niet BEHOUDEN worden.
Het
NODIG HEBBEN geldt dus voor de mens PERSOONLIJK. Behalve dat aspect van de mens
is er ook nog het feit dat iedere mens mčt DE ANDEREN
een totaliteit vormt, en dit aspect is DE MENS MAATSCHAPPELIJK. Deze mens neemt
deel aan een FUNCTIONERENDE wereld doordat hij in een bepaalde GROEP samenwerkt
met de andere mensen. In deze verhouding gáát het de mens om de MAATSCHAPPIJ.
Het persoonlijke wordt hier opgeheven en de zaak wordt wčl
GEMEENSCHAPPELIJK. En er is een BEPAALDE (niet trillende) verhouding tussen de
individu en de groep. Die verhouding is wčl een
BEZITSVERHOUDING. Hier ligt het gemeenschappelijke bezit dat bestaat uit de
PRODUCTIEMIDDELEN.
Voor die productiemiddelen geldt altijd het begrip BEZIT omdat de machines en
dergelijke DINGEN zijn die niet onmiddellijk bij de mens PERSOONLIJK behoren om
PSYCHISCH te kůnnen zijn. Die dingen staan dus BUITEN
de mens als PSYCHE, zij staan buiten zijn MILIEU. Door de UITWENDIGHEID van die
verhouding is er noodzakelijk HET BEPAALDE en een bepaalde verhouding is onmiddellijk
een BEZITSVERHOUDING. We zijn hier terechtgekomen bij een situatie die al lang
geleden in het SOCIALISME tot bewustzijn is gekomen. Tot nu toe was deze
situatie nog niet tot een REALITEIT te maken; zoals uit het bovenstaande
duidelijk is kŕn dit pas gebeuren als DE PERSOONLIJKE
MENS er is, en dus als de mens VOLWASSEN is geworden.
Het is ook te begrijpen dat de ARBEID voor een volwassen mens géén PARTICULIERE
aangelegenheid meer is; het is een GROEPSAANGELEGENHEID. Omdat de mens
werkelijk in staat is een groep te vormen is hij ook werkelijk in staat zijn
arbeid ZINVOL te laten zijn. Het is dus ŕfgelopen met
de VERVREEMDING van de arbeid zoals die in onze moderne wereld in zo sterke
mate de werkende mensen verlamt.
Als de MODERNE mensen over het bovenstaande nadenken ontkomen zij er gewoonlijk
niet aan het PERSOONLIJKE NODIG HEBBEN te zien als een WILLEKEURIGE zaak
waarbij het van MIJN meer of minder REDELIJK zijn afhangt of ik vind dat ik
VEEL OF WEINIG nodig heb. En dan is iedereen het er over eens dat IK dan van ŕlles TEVEEL wil hebben. Om dat onmogelijk te maken wordt
er dan een CONTROLE ingedacht. Die zou dan bijvoorbeeld door een COMMISSIE
moeten worden uitgevoerd en er zouden WETTELIJKE SANCTIES moeten worden gesteld
om de misbruiken tegen te gaan.
Maar: zodra wij ook maar van een dergelijke kant uitdenken hebben wij de
verhouding tussen MIJ en DATGENE DAT IK NODIG HEB als een BEPAALDE verhouding
gesteld. Daarmee is de TRILLING er uitgedacht en bijgevolg moeten wij
vaststellen dat we door zó te denken de PSYCHISCHE mens uitgeschakeld hebben.
Voor de MODERNE mens zčlf (en voor ŕl die mensen daarvoor) is de psychische mens uitgeschakeld
omdat hij nog niet aan bod kŕn komen. Logisch is dus
dat dŕn het NODIG HEBBEN als BEZITTEN voor de dag
komt, en dat begrip heeft in laatste instantie de inhoud: DE GEHELE WERELD
BEZITTEN. Deze gesteldheid is natuurlijk nog steeds de gebruikelijke, zodat het
ons niet behoeft te verwonderen dat het met het nadenken over het NODIG HEBBEN
niet veel wordt.
Met
het vervallen van de BEZITSVERHOUDING tussen de mens en het ding vervalt
natuurlijk ook de HANDEL. De mensen halen wat zij nodig hebben en daarbij is er
gén enkele UITERLIJKE NORM die bepaalt of dit al of niet terecht is. De
afhankelijkheid van de VROUW ten opzichte van de man is vervallen, maar ook is
zij geen verantwoording verschuldigd aan de GROEP. De zaak geldt voor ŕlle mensen zonder dat daarbij hun al of niet deelnemen aan
het productieproces in het geding is.
Wij kunnen ons een dergelijke samenleving moeilijk voorstellen, vooral ook
omdat wij helemaal niet weten welke verschijnselen in ňnze
maatschappij voortkomen uit de SOCIALE ONVOLWASSENHEID. Daar is bijvoorbeeld de
vraag hoe het zal vergaan met het begrip DIEFSTAL en het daaraan meekomende
omvangrijke instituut van de rechterlijke
macht. En hoe staat het dan met de AGRESSIE van de éne mens ten opzichte
van de ŕndere en het daarop gerichte juridische
systeem. Door onze onbekendheid met de verhoudingen om ons heen kunnen wij
gewoonlijk geen beeld krijgen van een volwassen samenleving. Want wij blijven
een groot aantal voor ňns vanzelfsprekende
verhoudingen handhaven in ons beeld van de volwassen mensheid en daarmee wordt
ons verhaal direct tot ONZIN. Daarom is het noodzakelijk bij het overdenken van
deze materie ALLES los te laten wat wij van ňns leven
kennen en een geheel nieuw beeld op te bouwen.
No. 78
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Denken in de ik-vorm
Nu wij ons het een en ander trachten in te denken omtrent de komende VOLWASSEN
mens heeft het zin een enkele praktische aanwijzing te geven inzake de VORM die
wij in ons denken het beste kunnen hanteren. En dat is de IK-VORM.
Dat betekent dat wij steeds ONSZELF als volwassen moeten indenken en dat wij
bij alles consequent VAN ONSZELF moeten uitgaan. Het is immers zo dat de
volwassen mens stoelt op de LAATSTE MODERNE MENS, en dat is een mens die
zichzelf tenslotte als LOS VAN ALLES heeft leren denken. Die mens is inderdaad
HET LAATSTE DING en dat houdt in dat hij een ZELFSTANDIGHEID is. Vanuit dit
werkelijke ZICHZELF-ZIJN is er via het PSYCHISCHE ook het zelfbewustzijn als
TRILLING. En met dit laatste ligt ook de gehele DENKBARE werkelijkheid op maat
zodat de mens dan AF is.
Het bezit bijvoorbeeld is een verhouding tussen MIJ en de dingen. Die
verhouding is BEWEEGLIJK voorzover die dingen
onmiddellijk BIJ MIJN LEVEN BEHOREN, en dan kan er niet meer van BEZIT
gesproken worden, en die verhouding is REDELIJK (via het denken vŕstgelegd) voorzover het over de
dingen BUITEN mijn onmiddellijke leven gaat. Bijvoorbeeld de productiemiddelen.
Dan moeten wij wčl van BEZIT spreken, en op grond van
de redelijkheid is het GEMEENSCHAPPELIJK bezit omdat werkelijke redelijkheid
HET GELDEN VAN DE ANDER inhoudt.
Bij het vernemen van het bovenstaande komt in vele mensen de gedachte op dat de
volwassen mens eigenlijk als een EGOĎST gedacht wordt. Maar daarmee heeft dit
alles niets te maken; de egoďst is NIET zelfstandig (hij kan de anderen niet
missen om van hen gebruik te maken) en bovendien is zijn denken het tegendeel
van redelijk. De VOLWASSEN mens evenwel leeft in het besef en het wéten dat hij
ZICHZELF moet waarmaken ALS TRILLING en dat hij dat helemaal OP ZICHZELF moet
doen. Als trilling is hij HELDER en ONMISKENBAAR, hij is wat hij is en hij DOET
ZICH KENNEN en op deze wijze is hij ALLES voor de ŕnder:
MEER DAN ZICHZELF KAN HIJ IMMERS NIET ZIJN…!
Zijn JA is zijn JA; hij VERBERGT zich niet achter een MASKER; hij maakt geen
gebruik van andere mensen en hij is niet hebzuchtig… kortom: hij is dat alles niet wat wij in onszelf en in anderen
aan banden proberen te leggen.
Arbeid en psyche
De
ARBEID is voor de volwassen mens een REDELIJKE zaak, waarbij het niet om het
psychische gáát. Het gáát om het vervaardigen van datgene dat NODIG is. Het
gaat dus om het vervaardigen van het psychisch noodzakelijke.
Het begrip ARBEID kwam op met de MODERNE mens. Voordien was er het AMBACHT,
maar daarbij speelt het psychische wčl een
belangrijke rol. Dat ambacht behoorde onmiddellijk bij het LEVEN van de
betreffende mensen. Hun leven was hun ambacht en hun ambacht wŕs hun leven, precies zoals wij dat bij een werkelijke
kunstenaar waar kunnen nemen.
Teruggaande in de geschiedenis zien wij het REDELIJKE op de achtergrond raken,
en dus de ARBEID verdwijnen, en het psychische (zij het ňnvolwassen)
op de voorgrond komen, met daarmee samenhangend het AMBACHT. En het is te
begrijpen dat het ambachtelijke nooit zonder SCHOONHEID kan zijn. En ook dat
het een PERSOONLIJKE zaak is.
De arbeid is op zichzelf géén persoonlijke aangelegenheid; zij geldt voorzover de mensheid een TOTAAL is en het laten gelden
daarvan vooronderstelt het REDELIJKE, dat op zijn beurt DE ANDER inhoudt,
terwijl die ander alleen maar dan voor de dag kan komen als de mens ZICHZELF
herkend heeft. Hier zit natuurlijk wčl het
persoonlijke, maar het geldt hier alleen maar als UITGANGSPUNT; de zaak zčlf, de ARBEID, is niet meer persoonlijk.
Die niet-persoonlijke arbeid levert voor de volwassen mens géén VERVREEMDING
op. Dat komt doordat voor die volwassen mens het persoonlijke het UITGANGSPUNT
is. Van daaruit kŕn die mens onpersoonlijk arbeiden.
En dat KUNNEN levert omgekeerd weer een VERBAND op tussen de mens en zijn
arbeid.
Het
onpersoonlijk zijn van de volwassen arbeid heeft ook als consequentie dat de
tot nu toe geldende MOTIVERING van de arbeid vervalt. Vrijwel altijd luidt die
motivering: “ik werk om zo goed mogelijk te kunnen leven”, hetgeen inhoudt dat
het er in laatste instantie om te doen is RIJK te worden. Het zoveel mogelijk
willen verdienen beweegt zich tussen de polen NIETS en ALLES, en daarbij is het
streven gericht op ALLES. Bij VOLWASSEN arbeid vervalt dit persoonlijke motief,
zodat ook het motief “wie niet werkt zal niet eten” opgeheven wordt. Onze vrees
dat dan niemand meer zal willen werken is ongegrond omdat hij gebaseerd is in
de ONVOLWASSEN motivering tot de arbeid. Daarbij behoort ook het feit dat die ňnvolwassen mens het ONPERSOONLIJKE van de volwassen arbeid
niet kan begrijpen; hij denkt de arbeid nog vanuit zijn EIGEN LEVEN, en dus ook
vanuit zijn eigen (vervormde) PSYCHE.
De VOLWASSEN mens, voor wie het zó ligt dat hij of zij niet deel neemt aan het
directe productie-proces, kan ook naar eigen behoefte
leven. Zoals de MODERNE mens het ZELFBEWUSTE BESTAAN van de mens erkent, zo
erkent de VOLWASSEN mens Het ZELFBEWUSTE LEVEN van de mensen.
Volwassen sexualiteit
De volwassen sexualiteit is eigenlijk niet te
begrijpen zonder een uitvoerige analyse van het verschijnsel sexualiteit in zijn algemeenheid. Omdat wij in deze
beschouwingen daaraan geen bijzondere aandacht hebben geschonken moeten wij ons
bepalen tot enkele opmerkingen die helaas gemakkelijk misverstaan kunnen
worden.
De
menselijke sexualiteit heeft te
maken met de DRIE ESSENTIES van de levende mens: zijn ZELFBEWUSTZIJN, zijn
PSYCHE en zijn BEWUSTZIJN.
Het bewustzijn is voor alle mensen ZUIVER en het is ONAANTASTBAAR. Het laat
zich altijd GEVOELEN, maar dat gevoelen kan pas dan zuiver zijn als de PSYCHE
niet vervormd is. Die vervorming is er echter altijd als de mensen alsnog
ONVOLWASSEN zijn - zoals we gezien hebben.
De SEXUALITEIT is, in tegenstelling tot wat de meeste mensen denken, geen
TOESTAND, maar een WEG, een PROCES dat zich in de mens voltrekt. Dat zich
voltrekken van dat proces gaat gepaard met een HANDELING, een DOEN, en dat DOEN
is er MET en TEN OPZICHTE VAN een ŕnder mens.
De WEG, die de mens als sexualiteit in zichzelf
aflegt, voert naar de mens als BEWUSTZIJN; tijdens het HOOGTEPUNT in de sexualiteit ONDERGAAT een mens zichzelf als BEWUSTZIJN. We
kunnen zeggen: hij heeft dan een direct contact met het bewustzijn, een contact
dat normaal INDIRECT is omdat het bewustzijn zich buiten de sexualiteit
om alleen maar PSYCHISCH doet GEVOELEN. En dit laatste is in de ONVOLWASSEN
mens VERVORMD.
De WEG naar het BEWUSTZIJN (de sexualiteit) is een
LICHAMELIJKE weg die alleen maar begaan kan worden als een mens zich PSYCHISCH
laat gelden. Dit betekent dat hij zich qua ZELFBEWUSTZIJN ook alleen maar als
TRILLING kan laten gelden. Wanneer het zelfbewustzijn als WETEN bepaald is (en
het dus alsnog ňnvolwassen is) kan het nimmer
werkelijk trilling zijn en evenmin kan een mens zich als PSYCHISCH laten gelden
(want die is door het zelfbewustzijn vervormd). Dit heeft als consequentie dat
de sexualiteit GEBONDEN is en de bindende factoren
zijn altijd te zoeken in het ZELFBEWUSTZIJN. Het zijn de geldende
CULTUUR-OPVATTINGEN die de mens als sexualiteit
binden. Dat betekent niet alleen dat er NORMEN zijn die bepalen wanneer er wčl of niet tussen twee mensen van sexualiteit
sprake mag zijn, maar het betekent ook dat de individuele mens zich in zijn sexualiteit RICHT op bepaalde, voor hem of haar
inspirerende, VOORSTELLINGEN. Hoezeer die bij gelegenheid ook stimulerend
kunnen werken en zelfs de schijn geven dat zij de sexualiteit
versterken, in feite BINDEN zij deze en maken het tot een AFHANKELIJKE (en dus
ook VOORBIJGAANDE) zaak. Een verschijnsel dat de onvolwassen mensen maar al te
goed kennen.
Voor de volwassen mens is de sexualiteit ONGEBONDEN
omdat het zelfbewustzijn TRILLING is en het psychische VRIJ is. Deze ongebonden
sexualiteit leidt noodzakelijk naar het BEWUSTZIJN
zelf, zodat het sexuele HOOGTEPUNT werkelijk een
RUSTPUNT is. De sexuele BEVREDIGING is het
RUSTPUNT-ZIJN van het bewustzijn. Als de zaak gebonden is treedt dit rustpunt
noodzakelijk niet op, zodat ook van een werkelijke BEVREDIGING niet gesproken
kan worden. En ook dit kennen wij van de onvolwassen mens. Wij komen hierop de
volgende keer terug.
No. 79
DE MENS IN DE MODERNE
BESCHAVING
Psyche, onvolwassenen en
volwassen
Het is gebleken dat het moeilijk te begrijpen is dat de LAATSTE MODERNE MENS
overgaat in een volledig PSYCHISCH mens, welke we de eerste VOLWASSEN mens
kunnen noemen. Want als wij ňnze samenleving en de
ontwikkeling daarvan bezien, dan blijkt dat het PSYCHISCHE meer en meer
verdwijnt. De moderne mensen onderdrukken het bij zichzelf en, bijwijze van wisselwerking, onderdrukt de maatschappij het
bij de mensen. Het psychische, HET GEVOEL, is duidelijk in strijd met de zich ontwikkelende
REDELIJKHEID, en daarbij delft het eerste het onderspit. Er is veel dat op
gevoel LIJKT, maar dat wordt ZELFBEWUST, haast TECHNISCH, naar voren gebracht.
Daarvan getuigen bijvoorbeeld de MUZIEK en het TONEEL. Hoe kan nu het
psychische, dat uitgeschakeld was, op een zeker moment VOLLEDIG voor de dag
komen, en hoe zit het met de OUDERWETSE mens van wie gezegd kan worden dat hij wčl in sterke mate psychisch was.
De zaken liggen als volgt: IEDER mens is in wezen ALTIJD psychisch. In ieder
mens vindt het MEETRILLEN (van de mens als MATERIE met de mens als TRILLEND
BEELD) plaats. Dat mee-trillen is weliswaar bij ieder
mens ANDERS (omdat de materie gevarieerd is), maar het is toch in ieder mens in
principe VOLLEDIG, laten wij zeggen 100%. Het meetrillen wordt echter AFGEREMD,
met als gevolg een VERVORMDE psyche. Dat afremmen
ontstaat door een TEGENKRACHT welke er is vanuit het ZELFBEWUSTZIJN. Zolang en voorzover dat tenminste ONVOLWASSEN is. Hoe minder de ňnvolwassen mens zelfbewust is, hoe zwakker het
zelfbewustzijn als tegenkracht kan functioneren. En het functioneert des te
sterker naarmate het zelfbewustzijn verder ontwikkeld is. Dat gaat - bij de
laatste moderne mens - zelfs zó ver dat de tegenkracht tenslotte ook 100% is,
zodat hij de kracht van het psychische opheft.
Bij de OUDERWETSE mens is de TEGENKRACHT zwakker naarmate we verder in de
ontwikkeling teruggaan. Dus is het PSYCHISCHE naar verhouding sterker. Er waren
hier en daar wel uitgesproken MANNELIJKE CULTUREN waarin op intuďtieve wijze het
psychische onderdrukt werd, maar door het INTUĎTIEVE karakter ervan vond de psyche altijd nog wel een uitweg. Het was er dus wčl en de uitweg werd algemeen aanvaard, voornamelijk in de
EXTATISCHE FEESTEN. Of bij de ouderwetse mens het psychische evenwel meer of
minder voor de dag kwam, het was altijd een VERVORMDE zaak, want er was steeds
van AFREMMEN sprake. Slechts de EERSTE OERMENS was theoretisch vrij van de
vervorming, maar omdat mčt die mens de ONTWIKKELING
inzet was er praktisch al wčl vervorming.
Bij de eerste oermens begint het dus met 100% psyche;
daarna komt de tegenkracht tot ontwikkeling totdat tenslotte de zaken ňmgekeerd zijn: de tegenkracht is dan 100%. Tussen die twee
polen is het psychische er wel, maar het mist zijn sterkte, het is zwak en het
laat zich gemakkelijk wčgpraten. Tijdens de
ontwikkeling van de MODERNE MENS leert de mens zichzelf werkelijk kennen. De
wetenschap van de PSYCHOLOGIE is daarvan een uiting. Maar: hoe meer die moderne
mens psychologisch van zichzelf aan de weet komt, hoe meer hij zichzelf
VERWRINGT. De psychologie OP ZICHZELF maakt de mens niet VRIJ, maar bindt hem
juist. Het maakt hem tot een BEHEERSER VAN HET PSYCHISCHE. Want het wordt tot
een FORMULE, een vastgestelde zaak. En daarmee is tenslotte de zelfbewuste
tegenkracht tot 100% sterkte ontwikkeld.
We moeten goed voor ogen houden dat we met TWEE KRACHTEN te maken hebben. Zodat
bij het wegvallen van de zelfbewuste tegenkracht het psychische voorgoed voor
100% uit de voeten kan.
Het wegvallen van de remmende kracht begrijpen we als we die kracht nader
beschouwen. Hij ontstaat door de ONVOLLEDIGHEID van het WETEN. De zelfbewuste
inhoud van de mens beslaat maar een DEEL van de werkelijkheid en dat deel wordt
voor de werkelijkheid zčlf gehouden. Dat DEEL van de
werkelijkheid is bovendien DE VOORSTELLING. Hoe die voorstelling zich tenslotte
opheft en tot ZAAK wordt hebben wij besproken. Omdat die ZAAK een REALITEIT is
wordt er niet meer VERKEERD over de werkelijkheid gedacht en daarmee vervalt de
REMMENDE WERKING.
Sexualiteit en psyche
Het
zichzelf PSYCHISCH laten gelden, dat voor
de sexualiteit noodzakelijk is, kan bij
een mens met ONVOLWASSEN zelfbewustzijn nooit veel bijzonders zijn. We zien in
de sexualiteit dan ook een voortdurende BEPERKING die
de mens zichzelf oplegt - steeds op grond van motieven die wij in het algemene
CULTURELE DENKEN terugvinden. In de tijd van het PATRIARCHALE HUWELIJK zien wij
het BEZITSMOTIEF sterk op de voorgrond liggen; in de tijd van het MATRIARCHAAT
is de idee van de CONTINUĎTEIT VAN HET VROUWELIJKE maatgevend. Deze en
dergelijke beperkende ideeën werken langs twee wegen op de mensen in: enerzijds
vinden de mensen zčlf dat zij zich aan de ZEDEN
hebben te houden zodat zij zichzelf DWINGEN dienovereenkomstig te leven, en
anderzijds worden de mensen GEDWONGEN door de samenleving tot een gedrag
overeenkomstig de normen. De DWANG is dus zowel INWENDIG als UITWENDIG zodat conflicten
niet uit kinnen blijven. En dat geldt voor ŕlle
culturen, met dien verstande dat die van de OUDHEID voor het conflict begrip
hadden en bij voorbaat al ruimte lieten tot ŕfreageren.
Zoals wij de vorige, keer al hebben gezegd is de onvolwassen mens noodzakelijk
GEBONDEN aan de voorstellingen, opgedrongen van BUITENAF enerzijds en aanwezig
binnen de mens zčlf anderzijds.
De innerlijke voorstellingen zijn maatgevend voor de sexualiteit
van de onvolwassen mens. Die mens heeft dan ook de behoefte aan de PRIKKELS die
van die voorstellingen uitgaan. De PORNOGRAFIE bijvoorbeeld voldoet aan die
behoefte tot prikkeling. Het is dan ook opmerkelijk dat VRIJWEL IEDEREEN op de
pornografie reageert en ieders persoonlijke reactie is tekenend voor de aard
van de sexuele voorstelling. Daarbij is het
nauwelijks van belang of iemand positief of negatief op de pornografie
reageert. Want duidelijk is dat de sexualiteit met de
voorstelling samenhangt. Ook de aard van de VERLIEFDHEID van de cultureel ňnvolwassen mensen duidt op de voorstellingen: na enige
tijd verdwijnt onveranderlijk die verliefdheid omdat dan de partner niet meer
beantwoordt aan de prikkelende voorstelling. Die partner wordt namelijk op den
duur een REALITElT; men leert die kčnnen
en daarmee is het plezier er af. Eigenlijk valt de partner niet tegen op den
duur (zoals de mensen gewoonlijk zeggen), maar blijkt de FICTIE niet houdbaar.
Dan gaan we op zoek naar een nieuwe partner, want de onvolwassen mens KAN ZIJN
VOORSTELLINGEN NIET MISSEN. De FICTIE moet gehandhaafd blijven - bij de
REALITEIT voelt de onvolwassen mens zich niet thuis. De nieuwe VERGISSING
levert een nieuwe SEXUELE ENERGIE op en een tijdlang is alles weer geweldig
totdat… de realiteit weer te sterk
wordt, enzovoort. Zonder de VERGISSING kŕn de
onvolwassen mens eigenlijk niet tot sexualiteit
komen; vanuit EIGEN PSYCHISCH ZIJN komt er niets tot stand, BEHALVE BEVREDIGING
VAN BEHOEFTEN. Die bevrediging is mogelijk omdat de sexualiteit
een LICHAMELIJKE weg volgt. Maar die BEVREDIGING geeft nog geen VREDE en ook
geen RUST, en hij geeft de mens geen NIEUWE ENERGIE - wat wčrkelijke
sexualiteit wel opwekt in een mens. Want het
ONDERGAAN VAN ZICHZELF ALS BEWUSTZIJN levert de werkelijke LEVENSKRACHT op. Te
beginnen met FREUD is het de onderzoekers van de menselijke PSYCHE al lang
duidelijk geworden dat de sexualiteit de LEVENSKRACHT
oplevert; vandaar dat men de gedachte toegedaan is dat “de mens door en door sexueel is”.
Volwassen sexualiteit
Bij de volwassen mens is de voorstelling onmiddellijk BEELD geworden. Daarmee
is niet alleen de REM op de sexualiteit vervallen,
maar de REACTIE op de partner is nu een ALGEMENE reactie geworden. Die
algemeenheid is een REALITEIT zodat de betrekking tussen de twee geliefden niet
meer FICTIEF is. Op grond daarvan is zo’n betrekking BLIJVEND. Dit betekent
niet dat hij in de praktijk altijd maar voortduurt. Want ŕllerlei
andere factoren zijn daarin bepalend: de gelegenheid om elkaar te ontmoeten en
de richting waarin ieder zich ontwikkelt. Het BLIJVENDE is het KARAKTER van de
verhouding, niet de TIJDSDUUR. Bovendien houdt het ALGEMENE in dat het MONAGAME
verdwenen is. De mensen gaan met elkaar om op grond van de REALITEIT die beiden
voor elkaar zijn. Daarbij is niet te BEPALEN of een mens met één of met méér
mensen een liefdesverhouding heeft, maar wčl geldt de
VOORKEUR en ook gelden de KUISHEID en de ONTHOUDING, waarover wij al eerder
gesproken hebben. Dat zijn trouwens PSYCHISCHE grootheden. Wat betreft de
VRIJHEID van de volwassen sexualiteit: die moeten wij
zoeken IN DE INDIVIDU zčlf. Er staat niets meer aan
de sexualiteit in de weg.
No. 80.
DE MENS IN DE MODERNE BESCHAVING
Bladwijzers: Visie; zie: A , B
, C , D , E,
F , G , H , I
,
Bezit en sexualiteit
We zijn op het ogenblik bezig in grote lijnen aan te geven hoe het zit met de
VOLWASSEN mens. Daarbij is als eerste ter sprake gekomen de verhouding BEZIT en
de gesteldheid daarvan bij volwassen mensen. Als tweede thema hebben wij de
SEXUALITEIT er uit gelicht.
Dat juist die twee thema’s in ons denken over de volwassen mens de aandacht
verdienen is niet toevallig. Want beide zijn gegrond op wezenlijke situaties
waarin de werkelijkheid ALS MENS is komen te verkeren.
Wat betreft het BEZIT: dat is de verhouding tussen MIJ en HET ANDERE, welk
laatste van ŕlles ken zijn. De DINGEN, maar ook de
andere MENSEN. Voorzover HET ANDERE op directe en
psychische wijze BEHOORT tot MIJN LEVEN, valt het onder datgene dat IK NODIG
HEB (om te kunnen leven). Voorzover HET ANDERE op
INDIRECTE en REDELIJKE wijze bij ONS ALLER LEVEN behoort valt het onder datgene
dat WIJ GEMEENSCHAPPELIJK BEZITTEN. Zó ligt het voor de VOLWASSEN mens. De
verhouding tussen MIJ en HET ANDERE, of die verhouding nu volwassen of onvolwassen
is, kan evenwel alleen dŕn bestaan als het tot mij
doorgedrongen is dat HET ANDERE er op de een of andere manier IS. Dat betekent
dat wij te doen hebben met een zaak van het ZELFBEWUSTZIJN. Deze zaak maakt in
de loop der geschiedenis een hele ontwikkeling door: de ontwikkeling van de
verhouding tussen de ZELFBEWUSTE MENS en HET ANDERE.
Als wij dus als eerste over de BEZITSVERHOUDINGEN, en dus over de verhouding
tussen MIJ en HET ANDERE, nadenken, dan komt dat doordat deze zaak een eerste
consequentie van het ZELFBEWUSTZIJN is. Het zelfbewustzijn levert de
ONDERSCHEIDING tussen HET EEN en HET ANDER op, en daaruit volgt de BEPALING van
het EEN ten opzichte van het ANDER. Dat is het wezen van de BEZITSVERHOUDING.
Deze verhouding speelt een dominerende rol omdat hij de EERSTE consequentie van
het zelfbewustzijn is. En het ZELFBEWUSTZIJN is één van de twee BASISSITUATIES,
die de werkelijkheid als mens is.
Wat betreft de SEXUALITEIT: deze heeft direct te maken met het BEWUSTZIJN,
zoals dat in de werkelijkheid als mens de andere BASISSITUATIE vormt. De sexualiteit is geen zaak VAN het bewustzijn; het is een
zaak VAN HET LICHAAM, maar die zaak is er als consequentie van het BEWUSTZIJN.
In de verhouding BEWUSTZIJN (trillend beeld) en LICHAAM zit de consequentie dat
het MEETRILLENDE lichaam zichzelf als MEETRILLEN kan ONDERGAAN en daarbij voor
een moment zijn lichamelijkheid (oftewel zijn BEPAALDHEID) verliest. Dat MOMENT
is het HOOGTEPUNT waarin de sexualiteit uitloopt; die
sexualiteit zčlf is de WEG
naar dat moment.
Als SEXUEEL HOOGTEPUNT is er voor de mens de enig mogelijke situatie waarin hij
direct in contact is met zijn bewustzijn. Buiten dat hoogtepunt om is het
contact altijd een PSYCHISCHE aangelegenheid. Als zodanig MANIFESTEERT zich aan
en in de mens het bewustzijn. Dat geschiedt dus VIA IETS ANDERS, het lichaam.
Maar als sexueel hoogtepunt is er het DIRECTE
ONDERGAAN. En dat is een unieke situatie, die als zodanig dan ook door ŕlle mensen aangevoeld wordt.
Als wij de wereldgeschiedenis de revue laten passeren en ons afvragen waarom
het in feite altijd gedraaid heeft, dan zien wij ook als eerste het gedoe rond
HET BEZIT, en als tweede het gedoe rond de SEXUALITEIT. Andere menselijke
zaken, zoals de religies en de godsdiensten spelen wel een belangrijke rol,
maar die rol is CULTUREEL en hangt zodoende nauw samen met MACHTSVERHOUDINGEN
die er zijn omdat de verhouding tussen HET EEN en HET ANDER vastgesteld IS, en
dat in het licht van HET GEHEEL dat op zijn beurt weer beseft wordt door de
ZELFBEWUSTE AANSCHOUWING van het bewustzijn. De mens bouwt zijn MACHTSSTELSEL
op overeenkomstig zijn zelfbewuste visie op zichzelf als BEWUSTZIJN. Deze zaak is géén DIRECTE
consequentie van het zelfbewustzijn of het bewustzijn. Maar dat zijn bezit en sexualiteit wčl, en daarom spelen
die in de PRAKTIJK van het menselijke leven een dominerende rol. We kunnen dit
gemakkelijk aan onszelf en aan onze medemensen constateren.
Bij
het beschouwen van de geschiedenis ligt het gedoe rond het BEZIT op de
voorgrond. De geschiedenis zčlf is daarvan in
belangrijke mate de afspiegeling. Dat behoeft ons niet te verbazen als wij ons
realiseren dat het wezenlijke streven in de geschiedenis de ONTWIKKELING VAN
HET ZELFBEWUSTZIJN is; die ontwikkeling levert een groot aantal GEBEURTENISSEN op, dat wil zeggen:
VERANDERINGEN IN DE VERHOUDING TUSSEN MIJ EN HET ANDERE.
De sexualiteit OP ZICHZELF is nauwelijks een
gebeurtenis te noemen. Die zaak gaat dus ook niet de geschiedenis in. Maar
ondanks dit op de achtergrond liggen van de sexualiteit
kunnen wij niet stellen dat deze zaak minder belangrijk zou zijn.
Sexualiteit als volwassen belang
Omdat de
sexualiteit OP ZICHZELF niet tot de werkelijkheid der
GEBEURTENISSEN behoort zal ook de geschiedenis van de VOLWASSEN mensheid niet
verhalen over de sexualiteit. Maar in het DAGELIJKSE
LEVEN van de mensen zal het sexuele de belangrijkste
plaats gaan innemen. Daarmee is niet bedoeld te zeggen dat de volwassen mensen
zich daarmee het meest zullen BEZIGHOUDEN, maar dat zij van alles het meest
dááraan belang hechten.
Als de mensen volwassen zijn, zijn zij
met de ontwikkeling van hun zelfbewustzijn klaar. De mensen ZIJN dan
zelfbewust; zij zijn dat nooit NIET. Dit feit komt dus de gehele dag
ononderbroken naar voren, als een VANZELFSPREKENDE zaak waarop niemand meer
behoeft te letten. Het BELANG hierbij is dan ook verloren gegaan. Niemand
behoeft zich dáárover meer druk te maken.
Zoals wij al gezien hebben is het volwassen zelfbewustzijn zelf TRILLING
geworden. Daarmee is het LEVEND geworden, en dat is het VANZELFSPREKENDE. Dit
vanzelfsprekende is de ONTKENNING van člke DWANG en
het is ook de ontkenning van het begrip BELANG.
De sexualiteit evenwel heeft voor de volwassen mens ŕlle BELANG, juist omdat hij ER TOE MOET KOMEN om in
zichzelf telkens deze weg te gaan. En hij moet er toe komen omdat het einde van
die weg een MOMENT (het hoogtepunt) is. Het einde is géén SITUATIE, want dan
behoefde men zich slechts éénmaal daartoe te brengen en men kon er mee volstaan
er te BLIJVEN. Maar dat MOMENT moet steeds weer OPGEROEPEN worden. Dat de
volwassen mens dat moment steeds weer OPROEPT is voor hem vanzelfsprekend (want
hij denkt niet meer verkeerd over zichzelf), maar het moment zčlf is niet vanzelfsprekend. Als hij het niet oproept is
het er niet. Dus heeft hij er BELANG bij het op te roepen.
Dat belang is een ZUIVER MENSELIJK BELANG; de vraag is nu wat het belang van
het sexuele hoogtepunt is. Ofwel: wat is het belang
voor de levende mens om zichzelf als BEWUSTZIJN TE ONDERGAAN.
Het belang van de sexualiteit
Wilhelm Reich heeft in zijn psycho-analytische
praktijk ontdekt dat een gezond en bevredigend sexueel
leven de mens ENERGIE verschaft. Het geeft hem LEVENSKRACHT, ARBEIDSVREUGDE,
STABILITEIT, RUST en VREDE.
Het ONDERGAAN van het bewustzijn betekent het ondergaan van het GEHEEL en dat
houdt in HET OPGENOMEN ZIJN IN DE “KOSMISCHE ENERGIE”. Die energie is als
bewustzijn in de mens aanwezig omdat het TRILLENDE BEELD in zichzelf de
VOLLEDIGE trilling is. In het hoogtepunt ONDERGAAT de mens deze volledige
trilling. En dat geeft hem die VITALITEIT. Rust en vrede ondergaat hij ook
omdat de werkelijk ALS GEHEEL natuurlijk IN RUST is.
Het is de mens mogelijk CONTACT te krijgen met zijn bewustzijn. Dat behoeft
echter nog geen ONDERGAAN in te houden. Het contact kan gelegd worden door het
IN ZICHZELF SCHOUWEN, men komt dan tot AANSCHOUWING van het bewustzijn en langs
deze weg leert men de werkelijkheid en zichzelf KENNEN. Het resultaat is dan
derhalve ZELFBEWUST. Het kan zich bijvoorbeeld als FILOSOFIE sublimeren. Bij
dit AANSCHOUWEN is de aanwezigheid van het zelfbewustzijn voorondersteld en het
resultaat wordt ook GEKEND.
In de sexualiteit is hiervan allemaal geen sprake; er
is geen zelfbewust resultaat, er wordt niets gekend en er is geen beschouwen.
Er is in wezen helemaal NIETS van te zeggen behalve dit dŕt
het VERKWIKKEND is. Het is een VERZINKEN, niet in de ŕnder,
zoals men vaak romantisch meent, maar IN HET GEHEEL en dat is een op ENERGIEKE
WIJZE TOT RUST KOMEN.
Bladwijzers:
Visie; zie: A , B , C , D , E, F , G , H , I ,
No. 81.
DE MENS IN DE
MODERNE BESCHAVING
Tot besluit
Een volwassen sexualiteit levert de mens niet alleen VITALITEIT
op, maar ook zoiets als GEMOEDELIJKHEID. Dat betekent dat de AGRESSIVITEIT van
de mens verdwenen is, en dat heeft weer als gevolg dat de mens als REDELIJK
WEZEN uit de voeten kan.
Gewoonlijk menen wij dat het al of niet redelijk-zijn van iemand een kwestie
van ZELFBEWUSTZIJN is. Dat de redelijkheid afhangt van het INTELLECTUELE
VERMOGEN van een mens. Niets is echter minder waar: de redelijkheid zčlf is inderdaad een zaak van het INTELLECT, maar het
PRAKTISCH voor iemand GELDEN ervan staat of valt met de kwaliteit van de
SEXUALITEIT.
In de PSYCHIATRIE heeft men al geruime tijd begrepen dat vele op zichzelf ňnredelijke uitingen van de mens onveranderlijk zijn terug
te voeren tot een onvolkomen sexueliteit. De
AGRESSIVITEIT vindt hierin ook zijn oorsprong. De sexualiteit
ligt aan de wortel van het hele leven. In die richting heeft FREUD zich
indertijd ook uitgelaten, maar het is de vraag of hij de zaak ook werkelijk
BEGREEP. Er zijn namelijk tal van elementen in zijn theorie aan te wijzen die
op een meer of minder AFKEUREN van de sexualiteit
duiden. En tekenend is wat dit betreft het feit dat FREUD in zijn latere leven
meende voor zichzelf de sexualiteit te moeten ŕfschaffen. Iemand die dáár heeft hoe het zit doet dat
niet; zo iemand INTENSIVEERT juist zijn of haar sexuele
leven. Een grote denkfout van FREUD was deze, dat hij dacht dat de sexualiteit zich moest SUBLIMEREN tot iets HOGERS, tot
hogere opgaven die een mens zich stellen gaat. Daarbij zet de sexualiteit zich ňm tot iets
anders, dat van GEESTELIJKE WAARDE heet te zijn. Maar hierin zitten twee
verdachte punten: ten eerste het “zich omzetten” en ten tweede de “geestelijke
waarde”. Beide factoren wijzen in de richting van een MANNELIJK DENKEN, een
PATRIARCHALE gesteldheid, en zo’n gesteldheid is een garantie voor het
niet-begrijpen van liefde en sexualitejt.
Het is duidelijk hoe FREUD op dat idee van het “sublimeren” kwam: niet de sexualiteit zet zich m tot wat hogers, maar de
“geestelijke” VERMOGENS van de mens komen tot een grotere ontplooiing DANK ZIJ
de sexualiteit. Dit vooronderstelt dus een BLIJVEND
GEZONDE sexualiteit. Het zijn echter niet alleen de
“geestelijke vermogens” die meer uit de voeten kunnen. Het GEHELE LEVEN krijgt
bredere mogelijkheden. Daarin speelt de KOSMISCHE ENERGIE een belangrijke rol.
Daardoor krijgt ŕlles KWALITEIT.
FREUD (en mčt hem vele anderen) heeft dit aangezien
voor een sublimeren van de sexualiteit zčlf. Maar daarmee gebeurt hoegenaamd niets, afgezien even
van het proces van de ZUIVERING, dat voor elk ouder wordend mens geldt. Onder
“zuivering” verstaan wij niet langs een omweg wéér een wčgwerken,
maar juist dit, dat het meer en meer OM DE SEXUALITEIT ZELF gaat en dat
allerlei er aan MEEKOMENDE aangelegenheden op de achtergrond geraken.
Dat de sexualiteit een zaak van BELANG is voor de
volwassen mens hangt samen met het feit dat een mens het sexuele
ook achterwege KAN laten. Niet dat hij daarvan ňpknapt
(denk aan de vitale krachten), maar hij gaat er ook niet dood van, wat wčl het geval is als hij ophoudt te eten of te drinken. Een
mens kan ook door allerlei IN BESLAG GENOMEN worden zodat hij er niet toe komt
zich sexueel te laten gelden. In dergelijke gevallen
is het duidelijk dat een mens er op moet letten niet sexueel
te verdorren. Hier ligt zijn BELANG. De volwassen mens vindt dat belang een
VANZELFSPREKENDE zaak omdat hij niet meer VERKEERD over zichzelf denkt, met
alle gevolgen van dien.
Overigens voelen ook de ňnvolwassen mensen het belang
van de sexualiteit aan, alleen ligt het in de aard
der CULTUREN dit belang te ONTKENNEN. Ook in de “sexueel-vriendelijke”
culturen werd dit belang maar GEDEELTELIJK erkend, bijvoorbeeld dat de sexualiteit voor het opgroeiende kind belangrijk is voor
een harmonische ontwikkeling van de persoonlijkheid. Maar als het kind
volwassen was geworden kwamen in volle sterkte de TABOES voor de dag…
Hoe
dan ook, in onvolwassen culturen is er steeds wat ŕnders
dat voor belangrijk gehouden wordt, en dat is onveranderlijk een zaak die
behoort tot het zelfbewustzijn. Dat zelfbewustzijn, alsnog bevangen in het
VASTLEGGEN en dus in de werkelijkheid als VOORSTELLING, is STRIJDIG met de sexualiteit. Daarmee is de mogelijkheid voor werkelijke
VITALITEIT uitgesloten. De vitaliteit die dŕn
optreedt is er een van een GEFORCEERD karakter - vandaar dat deze op den duur
de mensen sloopt. Dat is in de MODERNE WERELD goed waar te nemen: de mensen
putten zichzelf uit in een jachtig en nerveus leven. Juist de moderne wereld is
een duidelijk voorbeeld van een GEFORCEERDE VITALITEIT omdat in die cultuur
ALLES tot object van het ZELFBEWUSTZIJN is geworden. Het kan dan ook niet
anders of alles is NERVEUS, in plaats van VITAAL.
Wij hebben als besluit van deze beschouwingen over “de mens in de moderne
beschaving” een globaal beeld geschetst van de volwassen mens Deze mens is in
het algemeen moeilijk te denken, maar voor ňns, moderne
mensen komt er nog een hindernis bij: het feit dat wij het gehele leven zien
als een vanuit het zelfbewustzijn GEREGELDE zaak. Daardoor kunnen wij er bijna
niet achter komen wat het betekent dat het leven VANZELF gaat en dat ook de
werkelijkheid als zelfbewustzijn tenslotte VANZELFSPREKEND voor de mensen
geldt.
De DENKERS uit vroegere culturen (behalve die uit de oudheid) zijn
onveranderlijk op het bovenstaande vastgelopen. Zij dachten zich de zaak als
ALLEEN MAAR ZELFBEWUST, en zij dachten zich de volwassen mens als een DENKEND
WEZEN dat VANUIT zijn denken de gehele “lagere” werkelijkheid, inclusief
zichzelf, kon dwingen behoorlijk te zijn. Nadrukkelijk hebben wij er op gewezen
dat op die wijze een LEVEND mens tot de onmogelijkheden behoort.
Het leren begrijpen van de werkelijke mens is het leren begrijpen van de
werkelijkheid die tot LEVEN gekomen is. Dŕt betekent
dat we ook de werkelijkheid als ZELFBEWUSTZIJN als LEVEND moeten leren
begrijpen. Als ons dat gelukt wordt ons de betekenis van ňns
leven in deze moderne wereld duidelijk…
Aangezien de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten
maar juist voor alle mensen, is het citeren uit
mijn werk zonder meer toegestaan. Wel echter zou ik het op prijs stellen
dat het citeren vergezeld gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis,
creatief filosoof)
Eerste
gedeelte(geplaatst
in november 2009)(Pag.1 t/m 40) en
Deel 2(geplaatst
in december 2008)(pag. 41 t/m 81)
Naar bladwijzers: Het begin, de
GEBOORTE van EUROPA ligt bij de GERMAANSE STAMMEN – Deel 1/pag. 1 ; De
moderne wereld als ORGANISATIE – MULTI-NATIONALS
- DEMOCRATIE – nrs. 10 t/m 14, { 35 t/m 37(Multinationals – Democratie) } en 69 ; Belangengroep ; De Russische mens naar zijn aanleg-zie nrs. 37 t/m 40 ; De
ontwikkeling v/d Groepsidee – Slavernij-nr. 13 (nrs.10 t/m 14)
; Slavernij-nrs. 16 en 17 ; Slavernij-nr. 66 ; De vrijheid
van de mens(nrs, 23, 24 en 25 ; Plunderen-Economie;
Koloniseren-Ontwikkelingshulp ; Recht-Ontduiken ; Christelijke-Godsdienst / werkelijke
christenen zie o.a. nrs. 3, 4 en 5 ; Het KRUIS ; Evangelische
Begrippen nrs.42 en43 ; Zandkorrels/De Mensheid ; Religie en Kunst als
waardemeters ; HET ONTSTAAN van de ROOMSE KERK-lees vanaf no.1 ;
; Heilige Geest zie: 04
, 21 , 40B – HET KIND , 43 ; Wat is opvoeding/opvoeden-nrs. 61, 62, 63 ; LIEFDE / SEXUALITEIT- zie o.a. de nrs. 24 t/m 30
; Visie; zie: A , B , C , D , E, F , G , H , I , Levensbeginsel ; De
moderne beschaving en wat er aan vooraf ging – Deel 1/pag. 1 ; REFORMATIE
– zie nrs. 03 en 07 ; De geboorte van het kind ; De Zoon van GOD ; Moderne filosofen ; De
Zoon van de Mens-zie A,
B, C, D, E MARIA(1) uit het EVANGELIE ; LOF
DER ZOTHEID ; MARIA(2)
uit het EVANGELIE ; privacy-1 en Privacy-2 ; HOMOFIEL ; YOGA ; Rechters-zie nrs. 67 en 68 ; Ziener-zie
nr.43 ; DE ELITE ; Rechterlijke macht
; Ik
ben de waarheid en ik zeg de waarheid ; Een werkelijke DEMOCRATIE ; Naastenliefde ; Zelfmoord ; Betere Wereld-1
; Betere Wereld-2 ; Beschermings-(recht)
; Rassendiscriminatie
; Overtuiging
en overtuigingen ; Overtuiging-2
; Moederschap-nrs.18/19 ; Moederschap-nr.22 ; CHRISTENDOM - het begrip
christendom vindt u door het gehele verslag heen ; ;
Het
OUDE en het MODERNE EUROPA – [Cultuurkenmerken] ; Het Oude Europa ; MORAAL – zie de nrs. 04 , 11 , 15 , 19 , 25 , 26 , 28 , 29 , 49 , 65 en 73 ; CHINA/RUSLAND(1)-nrs.10t/m12 ; CHINA/RUSLAND(2)-nr..17 ; CHINA/RUSLAND(3)-nrs.36t/m38b ;
Naar andere
artikelen: Het toenemend belang van het Atheďsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof
; Evolutie of Creatie ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst
; God bestaat niet ; Bedreiging van het
vrijdenken en het atheďsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse Wereld..? zie no. 27.
; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ;
Ongewenst atheďsme- zie afl. 32 ; Een grens te ver
(Israël) ; Verbieden van de godsdienst..?-zie afl. 21
; Discrimineert / onderdrukt de Westerse Cultuur..?
zie aflevering 60 / 61 ; Kunnen moslims zich invoegen
in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37 ; De
Islam ; Het staat in de Koran- zie
aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer
; Is
er dan toch een GOD..? Hoe zit dat..? Briewisseling- Geweld- Godsdienst- Geloof ;
Vrijheid
van Godsdienst ; Kan alles maar..!-zie
bladwijzers ● Cultuurfilosofische
Opmerkingen-o.a. Verveling, verlies van houvast, Islam’s succes ; de
kunst; het schone verschijnsel ; Samenleving,
Maatschappij en Gezin ; Filosofie van de kunst ; Hoe zit het nou
met god ; Ziener,
visionair_zie A , B , C
, D
, E
, F
, G
, H
, K,
L
, M
, N
(gebruik in het zoekprogramma4 het trefwoord “Ziener “ ) ; De
ISLAM rukt op… ;
Terug naar: de
Startpagina
Eerste
gedeelte(geplaatst
in november 2009)(Pag.1 t/m 40) en
Deel 2(geplaatst
in december 2008)(pag. 41 t/m 81)
Gescand en geplaatst nrs. 41 t/m 81(december
2008)
Aangezien de filosofie er niet is voor
enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit mijn werk zonder meer toegestaan. Wel echter
zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een duidelijke
bronvermelding! (Jan Vis, creatief filosoof)