SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
Voordrachten 1970 – 1971
van de hand van Jan Vis,
creatief filosoof
Naar het
begin ( de moderne mens )
Aangezien de filosofie er
niet is voor enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren
uit mijn werk zonder meer toegestaan.
Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een
duidelijke bronvermelding! (Jan Vis, creatief filosoof)
Terug naar: de
Startpagina
Naar bladwijzers: 6
; 22 ; 31 ; 28 ; 30 ; 7 en 8(Rechters) ; VOOROORDELEN
; Godsdienstige mensen zijn
qua UITSLUITING het meest radicaal
; We veroordelen ons
IMPERIALISME ; Definitie SAMENLEVING - zie nr. 1
èn o.a. nrs. 5, 6-Revolutie/Idealisme
– CHINA - We zijn dùs allemaal zèlf de SHELL
; Kapitalisme - nrs. 1
t/m 4 ; Onze
CULTUUR geeft ons praktische LEVENSZEKERHEID ; Leidinggevende
figuur nr. 9 ; Verheldering/Milieu(15/16) 12 t/m 16
; Het Intellectuele proces vs Het verhelderingsproces 24(Milieu) t/m 27 ; Functioneren nrs. 2/3 ; Bekwaamheid: A1 , Bekwaamheid: B2, nrs. 7, 8,
9, 10 en 11 , ; C3:
nrs 24, 25, 30 en 39 ; UITSLUITEN ; Wetenschap/WAARHEID/Filosofie ; De Russische
mens-vanaf nr. 26 t/m 34 ; Overtuiging-1 en overtuiging-2 ; Rechtsgeleerden-zie nrs. 7 en 8 ; De Rus/De Russische samenleving/De Russische cultuur,
lees o.a. nrs. 26 t/m 34 ; KARAMAZOW – RUSSISCHE GELOOF/LANDEIGENAAR - nr. 31
; De
Russische cultuur-nr. 27 ; De Russische mens /
boer-nrs. 26 t/m 34 ; Wreedheid
in Rusland -nr. 33 ; De Russische
samenleving - nr. 32 ; Opstanding - zie nrs. 18 t/m 20 ; Het leven nu ; Betere Wereld-1
; Betere Wereld-2
; ConflictA ; ConflictB ; ConflictC ; ConflictD ; Afhankelijkheid ; CHINA en RUSLAND pag. 5/6 ; DE SAMENLEVING,
lees o.a nrs. 22 t/m 26 – De trede op de
Maatschappelijke ladder.? ; RECHTSSTAAT ; OVERSPEL - HUWELIJKSWET ; Rechtspraak-A-nr. 8
; Rechtspraak-B(Juryrechtspraak)-nr.30
; Rechtspraak-C-nr.33
; Revolutie – A
; Revolutie – B
; Revolutie – C
; Revolutie – D
; Moraal-A ; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ; PRIVACY – VRIJHEID –
GEMOEDELIJKHEID – GRENS nrs.25t/m27) ; Eigen rechter ; YOGA
; Treiteren ; Menselijke
verhoudingen-nrs. 36 t/m 38(A) ; Menselijke verhoudingen(B) ; TA0/ de
oude Chinese mens / ontwikkelingsweg / Russische mens – 28 t/m 30 ; CHINA en We zijn dus allemaal
zelf SHELL(nrs. 5/6) ; Meting, meetpunt,
on(meetbaar)-heid zie nrs. 6, 14/15
;
Naar andere artikelen: Conditionering ; Robot
denken ; Op de vlucht voor je eigen
denken ; Oorzaak
SEXUEEL misbruik - zie bladw. ; Het
Buitenechtelijke - bandeloosheid - Overspel - Liefde - zie bladwijzers
; Het HUWELIJK is een belediging voor de LIEFDE - zie
bladw. ; Houden
van...Liefde...Trouw ; Het gelijk en de dialoog
; Eenzaamheid en onvrijheid ; Het toenemend belang van het Atheïsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof
; Evolutie of Creatie ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst
; God bestaat niet ; Bedreiging van het
vrijdenken en het atheïsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse
Wereld..? zie no. 27. ; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ; Ongewenst atheïsme- zie afl. 32 ; Verbieden van de godsdienst..?-zie afl. 21
; Hoe zit het
nou met god ; Discrimineert / onderdrukt de Westerse Cultuur..? zie
aflevering 60 / 61 ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse
Wereld ..? zie no. 27 ; De Islam ; Het staat in
de Koran- zie aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer
; Nihilisme ; De ontwikkeling van het denken ; De
Vrede ; Conditionering en De ontwikkeling van de West Europese Cultuur(zie links: te erg/te veel
en dubbelhartigheid )
; Behoort Israël tot de Westerse Cultuur- zie aflevering 60…-onderdrukking van de Palestijnen, ; Kunnen Moslims zich invoegen in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37, ; Terrorisme / Taliban ; Hoe zit het nou
met Jahweh, God en Allah ; Waar
komt DE MODERNE MENS-deWesterse Mens- vandaan..?-1968 -zie briefnrs. 4/5 - (DE
MODERNE MENS verovert de wereld , een culturele verovering) ; GEWONE
MENSEN,-De Middelmaat-WERELDBEELD-pag.55/56-zie
bladw. ; Kentering in het denken gekomen over Maatschappij/Samenleving-afl.34 ; De
maatschappij is inhoud van de samenleving-zie
bladw. ; Leidinggeven, Maatschappij/Samenleving-afl.42 ; Wie hebben er een VIJAND nodig..? POLITICI..? alle politici..? Neem eens nota van afl.51
; Politici..!-Het
hoge ambt..?- De samenleving dienen..?- afl.1
;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
Dinsdag, 18 augustus 1970
No.
1. _1970 (geplaatst op 27 november 2008)
Bladwijzers: KAPITALISME, nrs. 1
t/m 4 ; Definitie SAMENLEVING - zie pag.1 èn o.a. pag.5, 6-Revolutie/Idealisme – CHINA - We zijn dùs
allemaal zèlf de SHELL
;
Een voorlopige definitie
Als wij, om onze gedachten enigszins te kunnen bepalen, vragen naar de
definities van de begrippen SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN, dan moeten wij
wèl beseffen dat de meest zuivere definitie - zo die al te geven is van een
verhouding in de werkelijkheid pas dàn te formuleren is als wij het betreffende
onderwerp in zijn volle breedte doordacht hebben. Het geven van een definitie
BIJ VOORBAAT is altijd een gevaarlijke zaak omdat wij onze toekomstige
gedachten onwillekeurig kunnen BEPERKEN juist door die definitie en ook omdat
wij bij het stellen van een definitie uitgaan van ons ONMIDDELLIJKE, en dus
voor-de-hand- liggende, denken. En dit denken is ALTIJD gebonden aan de
geldende CULTUUR… Zo’n denken is
niet bepaald het aangewezen medium om iets omtrent de werkelijkheid aan de weet
te komen.
Toch zullen wij “vrijblijvend” een definitie geven:
De MAATSCHAPPIJ is het samenstel van
FUNCTIES zoals die in de mensheid naar voren komen. Hierbij mogen we niet
alleen denken aan HET WERK van de mensen; het kan eigenlijk van àlles zijn: het PRAKTISCH toegepaste RECHT, de MORAAL en de
GODSDIENST en het kunnen zelfs - tijdelijk - verhoudingen zijn die op zichzèlf niets met een functie te maken hebben. Dergelijke
verhoudingen zullen WIJ natuurlijk niet onder het maatschappelijke schuiven,
maar dat neemt niet weg dat ze IN EEN BEPAALDE CULTUUR er wèl
onder vielen. Het klasse-voorbeeld is natuurlijk de SEXUALITEIT.
De SAMENLEVING is een andere
grootheid dan de maatschappij; wat er in elk geval niet voor geldt is het
FUNCTIONELE. Wèl geldt er voor dat het begrip
SAMENGAAN op de voorgrond staat en dit is een verhouding die NIET BEREKENBAAR
is.
Een belangrijk begrip in de samenleving is het begrip GEZELLIGHEID en in dit
begrip is het samengaan ook terug te vinden. Denken wij bijvoorbeeld aan het
woord “gezelschap houden”.
HET GEZIN; De derde verhouding in
de mensheid is HET GEZIN. Deze verhouding komt voor de dag als de MOEDER MET DE
KINDEREN.
Nu
we ongeveer weten waarover het gaat als wij spreken over de samenleving, de
maatschappij en het gezin, valt ons wellicht meteen al op, dat er in het
gangbare denken nogal wat verwarringen voorkomen. Want nooit horen wij
onderscheid maken tussen het begrip SAMENLEVING en het begrip MAATSCHAPPIJ,
terwijl dat onderscheid er wel degelijk is. Het gebeurt bij herhaling dat
bepaalde onderscheidingen vervaagd zijn terwijl het feit dat er VERSCHILLENDE
WOORDEN gebruikt worden er op wijst dat er oorspronkelijk wèl
een onderscheid gedacht werd. Het is dan ook van groot gewicht aandacht te
besteden aan de TAAL en vaak wijst juist de taal de weg om tot oplossing van
bepaalde problemen te komen. Zo ook hier: de WOORDEN tonen aan dat er TWEE
verhoudingen zijn die van elkaar verschillen, maar dat verschil is voor òns verwaterd. Omdat de moderne mens àlles
als een FUNCTIE is gaan zien is de samenleving voor hem ook tot een functie
geworden en gaan samenvallen met de maatschappij. Dat hier van een VERARMING
van het leven en van de gezelligheid gesproken moet worden is duidelijk maar
ook is duidelijk dat het leven van de mensen steeds meer GENORMALISEERD wordt.
Dit is voor de op dàt moment levende mensen een groot
GEVAAR want de mensen komen PSYCHISCH in een DWANGPOSITIE en dat is op zijn
beurt weer oorzaak van velerlei lichamelijke kwalen. CULTUREEL gezien kunnen
wij niet van een GEVAAR spreken; dan is het NORMALISEREN slechts de factor
waarop de moderne mens straks ophoudt MODERN te zijn. Dit is een NOODZAKELIJKE
gang van de werkelijkheid en als zodanig is er geen kwalificatie aan te geven.
Maar het is in de geschiedenis èn in de toekomst voor
de mens PERSOONLIJK dè grote opgave boven die
noodzakelijke GANG VAN ZAKEN uit te komen, om zodoende aan de VERSTIKKING te
ontkomen.
Dat voor de moderne mens dit gevaar geen hersenschim is moge blijken uit het
feit dat nu al geen van ons in staat meer is het LEVEN als iets ànders te zien dan een GESPREK MET DE ANDER, een
KLETSPRAATJE dus. Wij vinden het normaal en noodzakelijk dat je “met elkaar
praat” om met elkaar om te kùnnen gaan. En hoewel in
de meeste gevallen met elkaar praten beter is dan met elkaar vechten, moeten
wij toch inzien dat HET GEPRAAT niets aan het leven verbetert of verheldert en
dat het ook de OMGANG niet bevordert. Het LEVEN en dus ook het SAMENLEVEN gaat BUITEN de REDENERING om en BOVEN de
VERKLARING uit. Ik wijs hierop om te laten voelen hoe sterk ook in ons
het moderne reeds voortgewoekerd is; het FUNCTIONELE, het BESPREEKBARE, staat
reeds CENTRAAL en dit betekent voor ons allemaal een BEKLEMMING van het leven.
Zo is ook het ONDERSCHEID tussen maatschappij en samenleving komen te
vervallen, maar wij moeten die zaak weer voor het voetlicht halen om enigszins
te begrijpen hoe het met de mensheid zit.
De drie verhoudingen
Het feit dat de drie genoemde verhoudingen aanwezig MOETEN zijn in de mensheid,
is betrekkelijk eenvoudig te berekenen. Want wij hebben vroeger al gezien dat
de mensheid een ORGANISME is. Voor het organisme geldt dat het SAMENGAAN op de
voorgrond ligt; het LEVEN ligt op de voorgrond. Dit betekent in de mensheid de
SAMENLEVING. Verder geldt voor het organisme dat het ergens uit BESTAAT en dat
er een verhouding is tussen die dingen waaruit het organisme bestaat. Dit
hebben wij de COMBINATIE genoemd, en deze is in de mensheid terug te vinden als
de MAATSCHAPPIJ. Tenslotte geldt voor het organisme het begrip TWEE en van
daaruit is er dit feit dat het organisme ZICHZELF VOORTBRENGT. Hierover hebben
wij aan het begin van de cyclus “De vrouw en
de man” gesproken.
Het ZICHZELF VOORTBRENGEN komt praktisch als HET GEZIN voor de dag. Met het
begrip zichzelf voortbrengen bedoelen wij het feit, dat er maar één organisme
is - in talloze geledingen - en dat die geledingen zichzelf VOORTPLANTEN. Het
éne organisme zèlf plant zich niet voort, het leeft
zolang de planeet er is, maar er zijn geledingen, en die geledingen zijn te
onderscheiden naar twee normen: de SOORT èn de
GENERATIE. Het zichzelf voortbrengen nu heeft betrekking op dit tweede: de GENERATIE. En deze zaak komt als
het GEZIN voor de dag.
Dit
laatste, namelijk dat HET GEZIN het ZICHZELF VOORTBRENGEN vertegenwoordigt, is
ook weer zo’n verhouding die in het hedendaagse denken niet meer voorkomt. Wij
zien in het gezin het gezin van de man, de plaats waar hij THUIS is en wat
tevens zijn PRIVÉ-TERREIN is. En de gedachte van het VOORTBRENGEN hebben wij al
heel lang afgezworen, terwijl het ons zelfs al in de praktijk gelukt schijnt te
zijn het VOORTBRENGEN helemaal uit te sluiten. In ons denken ligt dan ook het
begrip NIET-VOORTBRENGEN, en daarop kunnen wij dan bij gelegenheid een
UITZONDERING maken: dan gebruiken wij een tijdje geen MIDDELEN en dan komt er
vanzelf een BABY. Wij hebben dan een kind “genomen”, en wellicht nemen we er
over een jaartje nòg een, maar méér willen we er
niet. Het moet niet TE GEK worden..!
De maatschappij
Het begrip maatschappij valt uiteen in een tweetal factoren die wij gemakkelijk
kunnen vinden door te denken aan de COMBINATIE. De combinatie namelijk BESTAAT
uit IETSEN, bepaaldheden, èn er is een VERHOUDING
tussen die bepaaldheden. Een verhouding die BEREKENBAAR is.
Als het gaat over de IETSEN waaruit de maatschappij opgebouwd is, betreden wij
het terrein dat voor ONDERZOEK, voor ANALYSE vatbaar is. Hier vinden wij dus de
WETENSCHAP en ook de TECHNIEK, maar ook vinden wij hier de INDIVIDU.
Gaat het over de VERHOUDING tùssen de ietsen, dan komen wij op het terrein van het SOCIALE. Het
sociale heeft niets met “broederschap” te maken, al behoorde dit begrip tot de
leuzen der SOCIALISTEN; het is alleen maar de VERHOUDING tussen de BEPAALDHEDEN
en het ligt dus op het GRENSGEBIED der bepaaldheden, reden waarom het zozeer
voor (misplaatst) IDEALISME
vatbaar is. Maar het is toch een ZAKELIJKE verhouding.
De INDIVIDU wikkelt zich uit, de IETSEN stellen zich scherper en scherper, en
vanaf een zeker moment blijkt dat er ook nog de verhouding tùssen
die IETSEN is, en vanaf dàt moment liggen die twee
met elkaar overhoop. De INDIVIDU ligt alsmaar met het sociale overhoop, en het
sociale stuit alsmaar op de individu. Aanvankelijk treedt dit verschijnsel nog
niet in het daglicht, maar aan het einde van de West-Europese cultuur is het er wèl.
Wij hebben dan ook gezien de strijd tussen het zogeheten KAPITALISME en het
zogeheten SOCIALISME; deze strijd neemt later àndere
VORMEN aan, en wordt dus ook ànders BETITELD, maar
het blijft een STRIJD. Ook gedurende de periode dat de mens werkelijk MODERN
genoemd kan worden.
Het is eigenlijk een merkwaardige situatie: de moderne mens wil alles FUNCTIONEEL hebben. Hij is
dus MAATSCHAPPELIJK, maar de INHOUD daarvan, de INDIVIDU en het SOCIALE, ligt met zichzelf overhoop. Wij
zullen ons hiermee de volgende keer
uitvoerig bezig houden.
Bladwijzers: Definitie SAMENLEVING - zie pag.1
èn o.a. pag.5, 6-Revolutie/Idealisme
– CHINA - We zijn dùs allemaal zèlf de SHELL
;Moraal-A ; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ
en GEZIN
No. 2. _1970 (geplaatst op
28 november 2008)
Dinsdag, 25 augustus 1970
Een
eigenschap van het denken
Het is opmerkelijk dat wij de neiging vertonen allerlei gesteldheden en
verhoudingen in de werkelijkheid, en dus ook allerlei verschijnselen in de
mensheid, te beschouwen als waren het ZELFSTANDIGHEDEN die geheel BUITEN ONS OM
ontstaan zijn. Vaak gaan die zelfstandigheden ook nog BOVEN ONS UIT, zodat wij
er in alle gemoedsrust aan gehoorzamen en ons voegen naar de eisen, door die
zelfstandigheden gesteld. Zo spreken wij tegenwoordig over “de” MAATSCHAPPIJ;
niemand weet precies wàt het is, niemand weet door
wie de maatschappij gevormd wordt, en tòch BENOEMEN
wij die grootheid. Maar niet alleen dat wij hem BENOEMEN, wij schrijven hem ook
een geheel EIGEN LEVEN toe. En voor dat leven gelden zekere normen, die door
allerlei geleerden onderzocht worden zodat men tot een FORMULE kan komen om het
gedrag van “de” maatschappij te kunnen voorspellen en beheersen.
Evenwel is dat alles een FICTIE die te verklaren is door het ANALYSERENDE
karakter van ons denken, waardoor alle dingen tot APARTHEDEN worden. En met die
apartheid gaan wij dan aan het werk en wij bemerken niet dat alles een SLAG IN
DE LUCHT is. Alles wat wij ondernemen op “maatschappelijk gebied” is in feite
een VERLOREN zaak, ook als wij voor de mensen allerlei goeds bedoelen:
Straks zullen de mensen dan ook alle maatschappelijke GEDOE achterwege laten en
zich BIJ ZICHZELF houden. Want DE MAATSCHAPPIJ bestáát niet, maar DE MENS naar
de VERHOUDING “maatschappij” bestaat wèl.
Het uitgangspunt
Wij horen vooral tegenwoordig veel over de maatschappij praten, maar nooit
bemerken wij dat men erover praat VANUIT het feit, dat de mensheid een
ORGANISME is. De mensen spreken erover alsof het een OPTELSOM van ietsen zou zijn en dat veroorzaakt die ONWERKELIJKE KIJK
van de mensen op de maatschappij.
Want gezien vanuit het ORGANISCHE verschijnt de maatschappij als INHOUD van
iets, maar, gezien als OPTELSOM is de maatschappij de laatste mogelijkheid voor
de mensen. En deze mogelijkheid komt nooit tot een zaak die AF is omdat de
grootte van de OPTELSOM nooit te bepalen is.
Wij weten dat de maatschappij de FUNCTIONELE-, en dus BEREKENBARE kant van de
mensheid is. Daarom kàn de mens het dan ook TIJDELIJK
als een rekensom zien zonder dat hij ooit tot een oplossing van die berekening
komt. Want, al hebben wij te doen met het BEREKENBARE, dan wil dit nog niet
zeggen dat die berekening ooit volledig uit te voeren is. Hij loopt namelijk in
ONEINDIG VEEL uit.
Als voorbeeld dit: tussen twee willekeurige hemellichamen is een bepaalde
AFSTAND. Als ik mij door het heelal begeef overbrug ik telkens een bepaalde
afstand, maar nimmer kom ik aan het EINDE van het heelal - altijd weer kan ik nòg een zekere afstand overbruggen door naar een volgend
hemellichaam te gaan, zodat ik tenslotte een weg heb afgelegd die niet te
becijferen blijkt omdat ik altijd verder kan blijven gaan. Het BEREKENBARE
blijkt dus tenslotte NIET TE BEREKENEN te zijn.
De MAATSCHAPPIJ is berekenbaar; het zijn allemaal IETSEN met daartussen de
bepaalde verhoudingen. Maar deze berekenbare zaak is tenslotte NIET TE
BEREKENEN. Bekeken vanuit datgene dat voor het ORGANISME geldt is het duidelijk
dat het BEREKENEN in de grond van de zaak ZINLOOS is. Maar dat neemt niet weg,
dat wij, sprekende over de MAATSCHAPPIJ, tòch met een
BEREKENBARE zaak te doen hebben. Hier moeten wij goed opletten: de maatschappij
is een BEREKENBARE zaak, die ALS BEREKENING tenslotte ZINLOOS is. Dit blijft
gelden zolang als de mensheid op een planeet leeft. Hierom echter moeten wij
goed opletten omdat wij wèl als eerste moeten blijven
zeggen dat het een BEREKENBARE zaak is. Dit feit mogen wij NOOIT verwaarlozen
met een quasi-diepzinnig beroep op de uiteindelijke
ZINLOOSHEID ervan. En vooral vandaag de dag zien wij nogal eens mensen de
zinloosheid als argument gebruiken voor hun ONREDELIJKE daden. Dan is het
BEREKENBARE, en dus het REDELIJKE, te water gelaten… en nu kunnen we aanrommelen…!
Al is dan de AFSPRAAK uiteindelijk ZINLOOS in en voor de mensheid als
organisme, dan kunnen we toch niet zomaar LINKS gaan rijden in het verkeer, of
ons andermans spullen toe eigenen…!
Want het REDELIJKE BLIJFT GELDEN, en het is, omgekeerd, zelfs zó te stellen dat
iemand die het redelijke vertrapt géén kijk KAN hebben op het ZINLOZE, want de
zaak kan niet zònder zijn INHOUD en de inhoud kàn niet zonder de ZAAK. Het is en blijft om te beginnen
een berekening en die berekening op zichzelf is ZINLOOS, maar hij GELDT wèl..
Wij hebben dus, voorzover
we als mensen MAATSCHAPPIJ zijn, de REDELIJKHEID
in acht te nemen. Hier doorheen loopt het MOETEN, er is in zekere mate
een DWANG aanwezig en die dwang is er zowel vanuit de mensen zèlf als vanuit de buitenwereld. Dat die DWANG er is komt
voort uit het feit dat het LEVEN OP ZICHZELF zich verzet tegen het VASTE, dat
de BEREKENING aan zich heeft. Een kind bijvoorbeeld vertoont duidelijk de onwil
om zich naar de regels te schikken, maar toch MOET het…! Overigens moeten wij er wèl op letten
dat het zich houden aan het REDELIJKE nog helemaal niet behoeft te betekenen
dat wij ons aan WET en GEZAG en aan de een of andere OVERHEID moeten
onderwerpen. De INNERLIJKE dwang moet eigenlijk SAMENVALLEN met de UITERLIJKE,
en dat is voorlopig voor de onvolwassen mensheid een hele opgave.
Als
de mensen de maatschappij zien als een OPTELSOM van IETSEN, komen zij tot een
geheel àndere kijk op de dingen en hun functies. Want
dan moeten de dingen en hun functies MEETELLEN en hoe redelijker dat meetellen
plaats vindt, hoe BETER de maatschappij is. En tenslotte telt alles ZOVEEL
MOGELIJK mee en de zaak is ZOVEEL MOGELIJK in evenwicht, en daaraan geeft
iedereen zoveel mogelijk zijn aandacht… maar
de ZINLOOSHEID van de zaak treedt niet aan het licht. En daarmee is het ook
uitgesloten dat er wèrkelijke CORRECTIES op de
maatschappij komen. Want het blijft “één en één is twee” en dat is dan de
HEILIGE WET van de maatschappij, maar die wet is nooit volkomen berekenbaar. De
zaak is uiteindelijk ZINLOOS en dat laat zich gelden. Alle veranderingen
namelijk gaan altijd TEGEN de AFSPRAKEN in, tegen de geldende REDELIJKHEID. En
zo wordt de zaak gecorrigeerd naar een nieuwe redelijkheid. Maar tenslotte gaat
het de mensen zèlf om redelijkheid en dan kàn er niets meer tegen de geldende redelijkheid ingaan
zodat de CORRECTIES er niet meer dóórkomen. Dit laatste zet zich in met de
MODERNE MENS. Wij zien reeds in ònze maatschappij dat
iedereen er afkerig van is BUITEN DE DEMOCRATIE OM te handelen. Alles verzandt tenslotte wéér in
GEPRAAT. Het enige dat er gebeurt is dit, dat zoveel mogelijk en de één na de ànder de FOUTEN er uitgehaald worden, maar de SFEER van de
maatschappij verandert niet. En zo krijgt de maatschappij dat UITZICHTLOZE. Het
is het EINDELOZE van telkens weer een nieuwe VERBETERING zonder dat het ooit GOED
wordt.
De botsing tussen het
individu en het sociale
Bladwijzer: Functioneren nrs.2/3
Wij hebben vastgesteld dat de mens voorzover hij
MAATSCHAPPIJ is uiteen te denken is in twee factoren: de IETSEN, die als
INDIVIDU voor de dag komen en de ONDERLINGE VERHOUDING, die het SOCIALE te
noemen is. Beide factoren komen in de geschiedenis voor de dag als o.a. het KAPITALISME en het
SOCIALISME. En deze factoren BOTSEN met elkaar.
Dat dit BOTSEN kàn plaatsvinden komt voort uit het
feit dat èn de INDIVIDU èn
het SOCIALE zaken zijn die MEEKOMEN aan de mens. Wezenlijk aan de mens is het
MAATSCHAPPELIJKE en de inhoud van dit maatschappelijke “komt aan de mens mee”.
De geschiedenis toont dit ook aan: het maatschappelijke, het FUNCTIONEREN, treedt
ONMIDDELLIJK op (zij het PRIMITIEF) maar de INDIVIDU en het SOCIALE komen later
(in onze tijd) aan de orde. Botsingen in het menselijk bestaan zitten ALTIJD in
MEEKOMENDE zaken, nooit in WEZENLIJKE.
Het sociale is een MEEKOMENDE zaak; de gedachte van het moderne denken, dat de
mensen VAN NATURE sociaal-voelend zijn, is
onhoudbaar. De ONDERLINGE VERHOUDING tussen de ietsen
is van nature voor de mens van geen belang. Hij is dat pas wèl
als de mens MAATSCHAPPELIJK een zekere ontwikkeling bereikt heeft, en mèt die ontwikkeling een zekere WELSTAND. Zonder die
welstand is de ANDER voor niemand van belang. Dat blijkt als door
omstandigheden die welstand met de daarbij behorende LEVENSZEKERHEID komen te
vervallen, zoals in tijden van oorlog. Dan valt zèlfs
de twintigste-eeuwse mens nog terug tot een volkomen a-sociaal
gedrag en daaraan kan hij eigenlijk niets doen, òf het
moest zijn vanuit IETS ANDERS, maar dat àndere is
NIET HET SOCIALE.
Het sociale, dat de moderne westerse mens vertoont is er dus eigenlijk tegen
wil en dank, en dat kunnen wij ook wel in de praktijk vaststellen, want alles
is vervat in dwingende REGELS, die zoveel mogelijk ONTDOKEN worden, terwijl
tevens iedereen die regels waardeert.
De botsing tussen het individuele en het sociale is een botsing tussen
bepaaldheden. Deze botsing BLIJFT bestaan, hetgeen niet wil zeggen dat de
strijd die wij nog meemaken voort blijft duren. Tenslotte is er geen strijd
meer over die zaken, maar omdat het BEPAALDHEDEN zijn - zij behoren tot het
BEREKENBARE - kunnen zij niet buiten EIGEN GRENS komen om met elkaar te
versmelten.
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 3. _1970 (geplaatst op
28 november 2008)
Naar bladwijzers: ConflictA ; ConflictB ; ConflictC ; ConflictD ; Moraal-A ; Moraal-B
; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ; Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2
Dinsdag, 1 september 1970
De
correctie en het tekort
De maatschappij, bezien vanuit de ENKELING en de TOTALITEIT, laat geen
CORRECTIES in zichzelf toe. De SFEER van die maatschappij verandert niet, omdat
elke nieuwe REDELIJKHEID al bij voorbaat opgenomen is en als een nieuwe FUNCTIE
tot zijn recht komt. En dit is
een eindeloze weg die tenslotte geen enkele uitkomst biedt. Omdat de zaak zèlf nimmer in het geding is.
Er zit namelijk een hemelsbreed verschil tussen een CONSTRUCTIE en een ORGANISME: bij de CONSTRUCTIE zijn
alle ONDERDELEN in de goede verhoudingen aanwezig en vormen zo een functionerend totaal
zonder meer, terwijl een organisme BESTAAT uit functionerende onderdelen maar zèlf
boven dit functionerende
totaal uitgaat. Een SYMPHONIE bijvoorbeeld BESTAAT uit een aantal
klankverhoudingen, maar een aantal klankverhoudingen behoeft nog géén symphonie te zijn - al wil de moderne componist ons dit wèl doen geloven.
Het MODERNE DENKEN loopt uit in het - onberekenbare - TOTAAL. Dit betekent dat
tijdens de ONTWIKKELING van dit moderne denken steeds duidelijker de nadruk
komt te liggen op het TEKORT. Het tekort kàn pas
blijken als het totaal in zicht is, zoals wij van een legpuzzle
pas dàn weten welk stukje eraan ontbreekt als wij
bijna klaar zijn ermee. Dit TEKORT wordt in de moderne maatschappij steeds
duidelijker en er gaan zich dus ook steeds meer mensen met dit tekort bezig
houden. Het wordt zelfs voor een groot aantal mensen een OPGAVE; zij gaan de
tekorten ZOEKEN om zich daarop te richten. Vandaag zien wij dan ook allerlei
mensen die zich dan voor dit, dan voor dat opwerpen en altijd gaat het over
zaken die op de een of andere manier verwaarloosd zijn.
Het gaat welbeschouwd om INDIRECTE WAARHEDEN, d.w.z. om datgene dat aan de
waarheid ONTBREEKT. Men zoekt de waarheid van een moderne wereld door zich
bezig te houden met het ontbrekende, zoals de politie-man
een ordelijke maatschappij in stand tracht te houden door het negatieve uit te
bannen. Niet altijd zien wij deze gang van zaken: toen indertijd de SOCIALISTEN
zich in gingen zetten voor een betere maatschappij streden zij VOOR die betere wereld, en dat
betekende DAARNAAST dat er ook iets was WAARTEGEN zij ten strijde trokken. Het
draaide hier om een DIRECTE WAARHEID, die bovendien direct HENZELF betrof. In
de moderne wereld is dat niet meer aan de orde: daarin gaat het TEGEN bepaalde
misstanden, die dan automatisch gunstig uitwerken als zij opgeheven zijn. En
die bepaalde misstanden gelden in de meeste gevallen niet voor die betreffende
ijveraars zèlf, maar voor de ANDEREN. En dit aspect,
namelijk dat het niet meer om MIJZELF, maar om de ANDER gaat, is ook iets dat
onze aandacht verdient. Maar wij mogen hieraan niet iets VERHEVENS bedenken,
want het heeft ALLEEN MAAR met de behoefte om FUNCTIONEEL te zijn te maken en
niet met iets menslievends. Dit verklaart dan ook het INTELLECTUELE en GEWILDE
karakter van vrijwel alle moderne acties; het verklaart ook waarop juist
STUDENTEN zich inzetten terwijl de meeste “gewone” mensen de zaak maar eens
rustig bekijken en er moeilijk warm voor kunnen lopen. De BEZIELING van
IEDEREEN, zoals die er vroeger was, is geheel verdwenen - en daarmee is ook de
KRACHT van de meeste acties verdwenen. Men staat er INTELLECTUEEL achter en
doet zonder HARTSTOCHT mee. En men is blij als het tot een GESPREK komt, want
op de BARRICADEN voelen wij ons niet meer zo thuis, maar rond de conferentie-tafel kunnen wij uit de - intellectuele -
voeten.
Dit is de EINDELOZE weg van de moderne mensheid, die alsmaar haar maatschappij
VERBETERT en hem nooit GOED krijgt. En niemand van die moderne mensen komt op
het idee dat het eigenlijk wel gek is dat die in aanleg VOLMAAKTE mensheid
alsmaar voort moet blijven sjokken langs die stoffige weg van het OVERLEG,
zonder ooit tot een gaaf eindpunt te komen. Nog niemand voelt de ONHOUDBAARHEID
van deze gang van zaken, om vanuit dit gevoel tot het werkelijke eindpunt te
komen. Men kan zich nog niet indenken dat het eindeloze getob niet past in het
beeld van de volwassen mens, bij wie alles VANZELF gaat en dus ook vanzelf GOED
gaat.
Het
is natuurlijk altijd zo geweest in de geschiedenis dat voor de mensen,
maatschappelijk gezien, een BEPAALDE redelijkheid gold, Wij kunnen deze
redelijkheid de MORAAL noemen, als we dan maar niet teveel aan het
burgermansfatsoen denken. Elke wijziging in de MORAAL van een tijdperk komt van
BUITEN de geldende MORAAL. Van BUITEN de geldende REDELIJKHEID. Om te beginnen
staat deze nieuwe redelijkheid VIJANDIG tegenover de oude, maar tenslotte wordt
het oude overwonnen en is er een nieuwe zaak aan de orde.
Zo’n nieuwe zaak is een nieuwe SFEER; de
maatschappij zèlf is veranderd, vaak zonder dat het er voor de
mensen beter op werd. De nieuwe redelijkheid bracht de nieuwe sfeer mee. Die
redelijkheden waren natuurlijk alsmaar BEPAALDE redelijkheden waarbuiten geen àndere redelijkheid kon bestaan. Het ging dan ook niet om
HET REDELIJKE als zodanig, maar om het BEPAALDE ervan. Duidelijk is het dat
hierin geen plaats kòn zijn voor iets anders; het
andere kon de zaak alleen maar gaan OVERHEERSEN.
In de MODERNE maatschappij echter gaat het om HET REDELIJKE; iets kan volkomen
ANDERS zijn en zelfs geheel ONBEKEND zijn zonder dat dit enig gewicht in de
schaal legt. Als de moderne mens ergens van de redelijkheid onderkent - ook al
zal hij voor zichzèlf andere maatstaven aanleggen -
dan is de zaak in orde, d.w.z. de zaak is al opgenomen. Een vernieuwing van de
sfeer is dus van hieruit niet te verwachten. De zaak IS EN BLIJFT EEN REKENSOM;
het karakter daarvan verandert niet…
De botsing tussen de individu en het sociale
In de ouderwetse maatschappij kwam de BOTSING tussen het individu en het
sociale niet voor. De REDELIJKHEID houdt in, dat “IK” zeg en weet, dat “DE
ANDER” er óók is. Dit WETEN geldt dus ook in de ouderwetse maatschappij, want
ook daar gold een zekere redelijkheid. Maar het GING in die oude maatschappij
NIET om het feit dat de ànder er ook is, en dus ging
het ook niet om de ONDERLINGE VERHOUDING. Deze is er natuurlijk wel, maar het
ging daar niemand om.
Het is dus te begrijpen dat er aan de onderlinge verhouding zowel wèl
als géén aandacht besteed werd. Dat hing àf van de
toevallige omstandigheden, het hing af van de groep, van de MACHTSGROEP,
waartoe men toevallig behoorde. De ANDER telde dus wèl
of niet mee, en dit was zó reëel - en wij moderne mensen vergeten dat wel eens
- dat iedereen dit NORMAAL vond: ook degene die “onder- lag” in de
maatschappij. Wij kunnen ons niet indenken dat de mensen dat alles genomen
hebben, maar voor die mensen was het, zonder enige slaafsheid, volkomen
vanzelfsprekend dat zij van de machtigen alles te verduren hadden. Zij
behoorden er niet bij en dat wist zowel de één als de ànder.
Als de situatie zo ligt kan er geen BOTSING zijn tussen het individuele en het
sociale, want dit laatste had geen dwingende betekenis. Er MOEST niets ten
opzichte van de ander, dus ik moest maar zien hoe ik me tegenover die ander
opstelde. De BOTSING komt pas op als de ONTWIKKELING van het individu aan zijn
EIND komt, zodat zo ongeveer IEDEREEN individu, en dus MEETELLENDE EENHEID,
geworden is. Of IK dat nu wil of niet, de ANDER moet meegeteld worden; ik heb
mij daaraan dan ook te houden. Het RECHT, dat nu werkelijk het karakter van
OBJECTIVITEIT krijgt, beschermt nu zowel de één als de ànder
- IN PRINCIPE uiteraard.
Het komt dus hierop neer dat de INDIVIDU, juist doordat hij zich ontwikkeld
heeft, niet meer EENZIJDIG uit de voeten kan, hoewel hij dat eigenlijk wèl zou willen, want daarvoor is hij nu eenmaal als
INDIVIDU voor de dag gekomen…! Hier
komt de botsing, het conflict,
naar voren, en dat is later tot een algemeen conflict uitgegroeid: de strijd tussen het kapitalisme en het
socialisme. Deze strijd is intussen gestreden en hij is natuurlijk uitgelopen
in een overwinning van het socialisme, maar het conflict als zodanig is voorlopig de wereld nog
niet uit. De zogenaamde communistische machthebbers en denkers denken nog
steeds in de termen van de oude strijd; zij hanteren de werken van MARX en
LENIN precies zoals de calvinistische DOMINEE dat doet met zijn bijbel. Maar
zij zijn hun tijd ten achter: die strijd is klaar en thans liggen de problemen
inzake het conflict
op een geheel ànder terrein, en weer is het de
WESTERSE wereld die hierin vooraan gaat. Wij zullen hierover de volgende keer
nadenken, maar nu alvast kan worden opgemerkt, dat er SOCIAAL niet veel aan de
hand is in de COMMUNISTISCHE landen. En er kàn ook
niet veel aan de hand zijn omdat men bij de EERSTE UITINGEN van het conflict is blijven staan…!
Er is geen enkele reden om medelijden met de mensheid te hebben vanwege het
feit dat er een CONFLICT
onder de mensen is. Het is niet mogelijk de weg van een zó gecompliceerd geval als DE MENS ànders te denken. En stellen wij ons eens een mensheid
voor, waarin àlle mensen zich uitsloven voor de
ANDER, en bij voorbaat roepen: “wat kan ik voor je doen.!” - zo’n mensheid is te WALGLIJK om over te praten omdat elk BESEF
en RESPECT van en voor de EIGENWAARDE van een mens ONTBREEKT.
Het thema IK EN DE ANDER is een MAATSCHAPPELIJK THEMA want het is een thema dat
over REDELIJKHEID gaat. Een mens denkt VANUIT ZIJN GEVOEL niet aan de ander; je
LEEFT met elkaar en je vindt het gezellig of niet en de onderlinge verhouding
komt VANZELF goed te liggen. Als MAATSCHAPPIJ dènkt
de mens er wèl over.
Naar bladwijzers: ConflictA ; ConflictB ; ConflictC ; ConflictD ; Moraal-A ; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ; Betere Wereld-1 ; Betere
Wereld-2 ; Functioneren nrs.2/3
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 4. _1970 (geplaatst op
28 november 2008)
Dinsdag, 8 september 1970
Overtuiging-1 en overtuiging-2 ; Revolutie – A ; Revolutie – B ; Revolutie – C ; Revolutie – D ;
Het kapitalisme
Op een gegeven moment in de geschiedenis is de strijd ontbrand tussen het KAPITALISME en het
SOCIALISME. De KAPITALIST is in deze terminologie de man die zoveel mogelijk
alle kapitaal voor zichzelf opgepot heeft, en mèt dit
kapitaal ook de productiemiddelen, enzovoort. Hij is een figuur die aan
iedereen onmiddellijk duidelijk is zolang er in redevoeringen van gewaagd
wordt, maar die na enig nadenken toch grondig vervaagt. . . Want “cultuurhistorisch” gaat het niet om het BEZIT, het
EENZIJDIGE bezit, omdat het begrip BEZIT aan èlk mens
meekomt, en dus zéker aan die mens, die zich heeft weten te redden in de
wereld. Het gaat om het al of niet MEETELLEN in de wereld, en toen was de
situatie zó dat er maar ENKELEN waren die meetelden. Dat dit tevens
KAPITALISTEN waren is VANZELFSPREKEND, zoals het thans vanzelfsprekend is dat àlle (westerse) mensen kapitalist zijn, d.w.z. EENZIJDIGE
BEZITTERS.
Als wij het KERNPUNT van genoemde strijd niet zien liggen bij het al of niet
MEETELLEN van àlle mensen, maar het houden op de
geldkwestie, dan kunnen wij onmogelijk inzicht krijgen in de maatschappelijke
ontwikkeling. Gaat het alleen maar over de geldkwestie, dan komen wij nooit
verder dan een zekere VERDELING van de pot - in het gunstigste geval. Meestal
echter zal het niet neerkomen op een VERDELING, maar op een eindeloze
ROOFPARTIJ waarbij aan het daglicht treedt dat het werkelijk NIEMAND om een
EERLIJKE VERDELING te doen geweest is. Dat is qua BEZIT namelijk niet mogelijk,
zoals wij de volgende keer bespreken zullen. De strijd echter UITTE zich als
een geldkwestie, maar WAS alleen maar de vraag of IEDEREEN nu MEETELDE of niet.
Zo was dus de KAPITALIST een INDIVIDU - in de PRAKTIJK, en toentertijd waren de
“anderen” weliswaar CULTUREEL reeds tot INDIVIDUALISME gekomen, maar in de
praktijk nog niet. De veelgeprezen FRANSE REVOLUTIE heeft de PRAKTIJK van de
individu nog niet doorgevoerd.
De Franse revolutie
Het is een feit dat men sprak van “vrijheid, gelijkheid en broederschap” en ook
is het een feit dat aan de onderdrukking en willekeur van de HOGEREN een einde
gemaakt werd. Maar al zeer spoedig bleek dat alles draaide om het meetellen van
de BURGERMAN. Niemand, behalve de BURGER, was in tel en er was dus geen sprake
van het MEETELLEN VAN IEDEREEN. Daarom is de Franse revolutie eigenlijk ALLEEN
MAAR EEN BLOEDBAD geweest, dat zólang geduurd heeft als nodig was om de
BOURGEOISIE te vestigen en “de rest” uit te roeien. Zo stond deze revolutie wel
in het teken van HET BEGIN van een nieuw tijdperk, maar het had van de twee
aspecten van het begrip BEGIN het EERSTE aspect: VERNIETIGING VAN HET OUDE. En
daarmee was het dus eigenlijk nog volledig in dat oude bevangen. Er waren er nu
VEEL die meetelden: de MEETELLENDE BURGERMAN, de BOURGEOIS, en, zoals
gebruikelijk bij de meetellende en MACHTHEBBENDE burgerman, hij ging al spoedig
op VEROVERING uit onder de banier van ZIJN KEIZER…! Het is wel degelijk rechtvaardig om hierbij een vergelijking te
trekken met het ons wèlbekende HITLER-DUITSLAND.
Alleen CULTUREEL betekende het nationaal-socialisme
iets anders, maar wat betreft het GEDRAG is er veel overeenkomst.
Het socialisme
Natuurlijk heeft zich het TWEEDE ASPECT van het BEGIN ontwikkeld; voor een niet
onbelangrijk gedeelte uiteraard bij FRANSE denkers (Fourier,
Cabet en Saint-Simon en de meer praktische L. Blanc,
F. Lessalle en Proudhon) omdat daar zich HET BEGIN nu
eenmaal gemanifesteerd had. Tenslotte liep het hierin uit dat IEDEREEN mee
MOEST tellen, en dat betekent ook het ER ZIJN van de ONDERLINGE VERHOUDING -
zonder dat er overigens aan die verhouding zèlf nog
iets gedaan werd. Hij GOLD eenvoudig en het HOE was nog niet aan de orde.
Eigenlijk was er dus SOCIAAL nog niets aan de hand, behalve dan dat nu de BASIS
hiervoor aanwezig was. Deze strijd was betrekkelijk vlug gestreden en dus ging
het ook al spoedig niet meer om de ONDERLINGE VERHOUDING ZELF, maar om de
KWALITEIT er van: HOE was die verhouding. En dàt is
eigenlijk de wèrkelijke GESCHIEDENIS van het
SOCIALISME. Evenwel mag het ons niet ontgaan dat de vraag naar het HOE al
spoedig niet meer alleen door de “socialisten” gesteld werd, maar door ALLE stromingen
in de maatschappij. Logisch, omdat HET SOCIALE betrekking heeft op ALLE MENSEN,
die allemaal MEETELLEN.
Maar
wij mogen niet zeggen, dat iedereen nu
SOCIALIST geworden is eerder is het waar dat iedereen op zijn wijze
“kapitalist” is geworden. Want voor iedereen is HET BEZIT gaan gelden, omdat
dit noodzakelijk meekomt een het ER ZIJN
van een mens. Vaak probeert men HET BEZIT van de mens àf te denken, maar dit gaat niet; een dergelijk denken
loopt dan ook altijd in een ONMOGELIJKHEID uit, met voorzover het in de praktijk toegepast wordt, een grote mate van ONVRIJHEID
en DWINGELANDIJ.
Het MEETELLEN van een mens in de maatschappij betekent voor die mens tevens en
onmiddellijk dat er ETEN voor hem is, en hierbij kunnen wij ook allerlei andere
dingen rekenen die de mensen NODIG hebben om te kunnen leven. Het PRAKTISCHE BEZIT van de mens betreft die dingen
die hij NODIG heeft en in die zin moeten wij het dan ook opvatten als wij over
de mens als BEZITTER spreken. Dit facet van de maatschappij is in het westen in
hoge mate gerealiseerd. Als iemand dit dan nog KAPITALISTISCH wil noemen moet hij
wèl beseffen in welke BETEKENIS hij dit woord
gebruikt, want KAPITALISME
geldt als er ENKELEN meetellen, maar nu telt - ongeacht de UITVOERING van deze
gedachte - IEDEREEN mee.
Op grond van dit feit kunnen wij van de westerse wereld zeggen dat zij SOCIAAL
is, en natuurlijk is dit voor de westerling een feit ONDANKS ZICHZELF. Maar dit
laatste geldt voor ELKE mens, waar ook ter wereld. Dit is de BOTSING tussen de
INDIVIDU en het SOCIALE en dit draait altijd om de vraag naar het HOE van de
onderlinge verhouding. Deze vraag is in het westen nog volop aan de orde.
De socialistische landen
Al vaker heb ik er op gewezen dat er bij velen van ons een soort onverklaarbare
sympathie leeft voor socialistische landen als bijv. RUSLAND. Maar deze
sympathie mag ons niet beletten de FEITEN onder ogen te zien; in dit geval de
SOCIALE FEITEN. Dan blijkt dat er vele sociale VOORZIENINGEN tot stand zijn
gebracht: gratis ziekenhuizen, gratis studie, gratis openbaar vervoer,
enzovoort. Maar dat zegt niet zoveel: in het ROMEINSE RIJK werd vaak gratis
voedsel aan de mensen verstrekt… maar
toch telden die mensen NIET mee.
In RUSLAND worden mensen gestraft op grond van een overtuiging of alleen maar een gedachte; er
zijn POLITIEKE GEVANGENEN bij tienduizenden en er zitten tientallen SCHRIJVERS
gevangen om datgene dat zij geschreven hebben. Dan geldt deze logica: als het
in een land mogelijk is dat er desnoods maar één man gevangen zit, OFFICIEEL,
om wat hij DENKT en SCHRIJFT, dan KAN ER SOCIAAL NIETS AAN DE HAND ZIJN in dat
land, want de VOORWAARDE voor het SOCIALE is nog altijd dit feit dat IEDEREEN
MEETELT. Als iedereen meetelt kunnen er alleen maar MISDADIGERS in de strikte
zin van het woord gevangen zitten en verder NIEMAND.
In de SOCIALISTISCHE landen is dit niet het geval; al zijn het er desnoods
VEEL, die meetellen, het is niet zonder meer IEDEREEN. Daarom moeten wij
welbeschouwd vaststellen dat HET KAPITALISME juist dáár nog in volle omvang aanwezig is. Dit
verklaart dan ook het treurige feit dat er in die landen nog steeds niet boven
MARX en LENIN uitgedacht wordt en dat zij alsmaar ANDEREN met veel drukte
beschuldigen van datgene dat zij zèlf zijn… een bekend psychisch trekje bij
achtergebleven en vastgelopen mensen…!
Men kan er op wijzen dat
schrijvers een gedachte kunnen verspreiden, die voor de maatschappij of de
samenleving gevaarlijk is zodat de noodzaak zich voordoet die schrijvers het
zwijgen op te leggen. Maar dit is altijd de ANGST van de MACHTIGEN die bevreesd
zijn voor hun posities. In een vrije maatschappij kàn
niemand voor een gedachte bevreesd zijn, want als die gedachte vruchtbaar is zet hij zich vanzelf wel door en
als hij op onzin berust vindt hij bij de mensen geen weerklank. Een volwassen
maatschappij bijvoorbeeld is voor geen enkele gedachte bang; alle onzin maakt
ZICHZELF belachelijk…! Het
onderdrukken van het denken en het schrijven wijst op een OUDERWETSE en dus
ACHTERGEBLEVEN gesteldheid: die van de zich ONTWIKKELENDE individu welke alleen
maar ZICHZELF op het oog heeft.
Wij hebben er al eerder op gewezen dat de socialistische landen voor de MODERNE
MENS mogelijkheden inhouden die verder gaan dan de West-Europese mogelijkheid.
En vooral RUSLAND is in dit opzicht belangrijk, want daar ligt het begin van de
VOLWASSEN mens. Deze mogelijkheden doen ons sympathiek aan, maar wij moeten
toch niet vergeten dat de ZAAK
die aan de orde is altijd in de praktijk een beter leven garandeert dan
MOGELIJKHEDEN die nog volkomen onuitgewikkeld zijn.
De aanleg van het RUSSISCHE VOLK is nog steeds een AANLEG. Dit is aan de mènsen wel te merken, maar de MAATSCHAPPIJ die zij ZICHZELF
hebben hebben gebouwd op grond van een BEREKENING weerspiegelt de ware stand van
zaken: DE PRAKTIJK…!
Bladwijzers: KAPITALISME, nrs. 1
t/m 4 ; Overtuiging-1 en overtuiging-2
; Revolutie
– A ; Revolutie – B
; Revolutie – C
; Revolutie – D
;
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 5. _1970 (geplaatst op
28 november 2008)
Naar Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39 ; CHINA en We zijn dus allemaal zelf SHELL(NRS. 5/6)
; TA0/ de oude Chinese mens /
ontwikkelingsweg / Russische mens – 28 t/m 30 ; Definitie SAMENLEVING - zie pag.1 èn o.a. pag.5, 6-Revolutie/Idealisme
– CHINA - We zijn dùs allemaal zèlf de SHELL
; CHINA en
RUSLAND pag. 5/6
Dinsdag, 15 september 1970
De individu als voorwaarde voor het sociale
De ONDERLINGE VERHOUDING tussen de éne mens en de àndere
mens kan alleen maar dàn tot zijn recht komen als de
factoren WAARTUSSEN die verhouding aanwezig is, er VOLLEDIG zijn. Zolang dit
niet het geval is, is de verhouding tussen die factoren een onvolledige, en dat
betekent altijd dat hij naar de éne of naar de àndere
kant GEFORCEERD is. Als de mens zichzelf als MAATSCHAPPIJ herkend heeft heeft hij zichzelf als HET BEREKENBARE herkend, en dan is
voor hem de REDELIJKHEID gaan gelden. Als deze redelijkheid geldt kàn ALLES er zijn en als dat zo is, kan de INDIVIDU er
zijn.
Het GELDEN van de redelijkheid wil helemaal niet zeggen dat iemand, of alle
mensen, redelijk zijn. Gesteld dat voor een mens volledige redelijkheid ooit
mogelijk is, dan is en blijft dat toch nog altijd een BIJZONDERHEID, d.w.z. het
is een kenmerk van DIE BEPAALDE MENS. We zouden het een PERSOONLIJKE KWALITEIT
kunnen noemen.
Maar wij spreken nu van een MENSHEID die redelijk geworden is, en daarmee
bedoelen wij dit, dat men er van UITGAAT dat het redelijk moet zijn. In
hoeverre dat in de praktijk gelukt is een tweede vraag die er niet eens zoveel
toe doet omdat het ONREDELIJKE in zo’n geval tòch van
TIJDELIJKE aard is geworden.
Het MAATSCHAPPIJ zijn, en dus het REDELIJK zijn houdt in dat de INDIVIDU er is,
in àl zijn facetten en bijzonderheden, en
als dat zo is, kan de onderlinge verhouding niet meer wèggedacht
worden.
Het uitsluiten
Als er in een land maar één mens, die geen FEITELIJKE MISDADIGER is, wordt
uitgesloten betekent dit dat er toch nog een BIJZONDERHEID mogelijk is, die
niet geduld wordt. Dan is de INDIVIDU nog niet VOLLEDIG uitgewikkeld.
Denken wij nu aan het OOSTEN en ook aan RUSLAND dan stuiten wij op een
moeilijkheid: in deze culturen is het uitgangspunt niet de individu, maar de
onderlinge verhouding; in CHINA
omdat daar HET TOTAAL ligt en in RUSLAND omdat HET GEHEEL daar aan de orde is.
En nu zijn deze landen ontwaakt en zij noemen zich SOCIALISTISCH en
COMMUNISTISCH, geheel in overeenstemming met hun aanleg. Vanuit deze
gesteldheid is er een AFKEER voor de individu, maar zònder
die individu kan het anderzijds nimmer SOCIAAL toegaan. Het is er dan ook
sociaal niet al te best - niet qua VOORZIENINGEN, maar wat betreft het
UITSLUITEN van mensen.
De oplettende toeschouwer echter kan opmerken dat het individuele steeds meer
toeneemt in de socialistische landen; dit stuit op verzet bij DE PARTIJ, die de
oude doctrines van MARX en LENIN aanhangt. Maar ondanks dat verzet ontwikkelt
zich tòch de individu. Het TOTAAL differentieert zich
uit naarmate dat totaal MODERNER wordt. En langs deze weg komt de individu voor
de dag, met als logische consequentie dat de socialistische landen straks wèl SOCIAAL zullen zijn. En dan zijn zij dat zonder dat de
door ons genoemde BOTSING in volle hevigheid de zaak zal afremmen. Die botsing
is er voor de mensen PERSOONLIJK wèl, maar hij zet
MAATSCHAPPELIJK niet zoveel zoden aan de dijk omdat het SOCIALE als AANLEG bij
die mensen sterk vertegenwoordigd is.
Om zich naar de individu te kùnnen differentiëren
moet, cultureel gesproken, de MENSHEID de individu OPGELEVERD HEBBEN, en dat is
in HET WESTEN gebeurd.
Het
OOSTEN en RUSLAND (wij laten AFRIKA en ZUID-AMERIKA nog even buiten
beschouwing) moeten dus nog een hele weg doorlopen, willen zij SOCIAAL genoemd
kunnen worden. En pas als die weg achter de rug is komt de werkelijke AANLEG
van die mensen als een REALITEIT voor de dag. Dan blijken zij, vergeleken met
West-Europa VERDERE MOMENTEN te zijn en deze verdere momenten laten ook een
VERDERE PRAKTIJK zien. Thans echter hebben wij nog slechts met een AANLEG te
doen en dit verklaart het voor de goedwillende westerling vaak onbegrijpelijke
feit dat er naar onze begrippen niet te leven valt in die landen. Die
“begrippen” van òns zijn niet allemaal even wezenloos
en wij behoeven onszelf niet altijd bij de vuile was te gooien - wat
tegenwoordig maar al te vaak de tendens is…!
Er IS eigenlijk ook niet te leven in die landen, BEHALVE voor die mensen zèlf, die nog midden in de ontwikkeling zitten. Toch leiden
zij, objectief beschouwd een ELLENDIG LEVEN, dat vooral voor de meer bewusten
vol van levensgevaar is omdat HET DENKEN van de mens altijd INDIVIDUEEL is en
dus in een onvolwassen socialistische maatschappij VERBODEN.
Het begrip bezit
Zolang als de mensheid op deze planeet bestaat heeft HET BEZIT in de
ontwikkeling een rol gespeeld. En deze rol is zo nauw aan de mens verbonden dat
het er op lijkt alsof de hele lijdensweg van de mensheid alleen maar om het
bezit gedraaid heeft. Toch is dit eigenlijk niet zo. Maar de verhouding tussen
HET BEZIT en een andere factor, namelijk het NODIG HEBBEN, is nogal moeilijk
duidelijk te maken omdat beide begrippen op de mens van toepassing zijn.
Het NODIG HEBBEN geldt WEZENLIJK voor de mens en het geldt trouwens voor èlk ORGANISME, voor alles dat LEEFT. Maar HET BEZIT geldt
niet voor elk organisme en het is aan de mens ook niet WEZENLIJK, hoewel het om
te beginnen toch alsmaar met hem meeloopt. Zolang hij namelijk nog ONVOLWASSEN
is streeft hij naar een zo groot mogelijk BEZIT; het liefste zou hij ALLES
bezitten.
De zogenaamde KAPITALIST is wel zo ongeveer iemand die ALLES bezit - zij het
dan in een beperkte kring. Dit bezit van ALLES gaat op den duur verzet oproepen
bij de andere mensen, en nu denkt men “de pot te gaan verdelen”. Als iedereen
nu EVENVEEL heeft is de zaak voor elkaar…
dit laatste is volgens vele mensen de inhoud van het socialisme en het
communisme en men heeft er hoge verwachtingen van. HET BEZIT is becijferbaar; men kan zeggen ZOVEEL bezit iemand en dat
bedrag is te verdelen in kleine porties. Toch is het er met het socialisme niet
van gekomen de pot te verdelen, en waar men het wèl
geprobeerd heeft, bijvoorbeeld in RUSLAND, is de boel fout gelopen.
Dit alles wordt verklaard door het feit, dat voor de mens eigenlijk niet het
begrip BEZIT geldt, maar het begrip NODIG HEBBEN, en dit is een NIET
BECIJFERBARE grootheid. Voor ieder mens, naar gelang aanleg, geaardheid en
ontwikkeling heeft het begrip NODIG HEBBEN een andere inhoud. Omdat dit zo is kàn er nooit een “pot
verdeeld” worden - en het is dan ook niet de loop der geschiedenis.
Als wij spreken over NODIG HEBBEN moeten wij de HEBBERIGHEID van de mens er àf denken; die hebberigheid slaat op het BEZIT en dus op
ALLES. Maar wat een mens NODIG heeft is van hem onvervreemdbaar, het is het
MILIEU waarin het organisme gedijt. Het heeft dus ook niets met zijn
OMSTANDIGHEDEN te maken want het geldt voor HEMZELF.
Het
BEZIT echter doorloopt de weg van de ONTWIKKELING: hij bezit het meeste die in
een BEPAALDE cultuur het beste meekan, en dit betekent in de meeste gevallen
dat zo’n bezitter de OMSTANDIGHEDEN weet aan te wenden in zijn voordeel. En
aangezien het eind bij ALLES ligt kan het steeds meer en is er eigenlijk geen
REM op; het BEZIT gaat vanaf een zeker moment het NODIG HEBBEN verre te boven
en dit uit zich als LUXE, er is met dit OVERBEZIT in de grond van de zaak niets
aan te vangen behalve FLAUWEKUL.
Bij de ONVOLWASSEN mens hangt het bezit samen met zijn AANZIEN en dit woord
alleen al drukt uit hoe primitief de zaak is. Het AANZIEN van de mens doorloopt
verschillende stadia: als eerste wordt een mens beoordeeld naar zijn GEBOORTE.
Dit is het meest simpele en daardoor het meest gangbare in de wereld. Tot voor
kort werd iemand uitsluitend naar zijn “hoge” geboorte beoordeeld; de VORSTEN-
HUIZEN zijn hiervan een duidelijk voorbeeld. Ten tweede wordt er gelet op de
PLAATS waar iemand is komen te staan; dit komt vooral tot uiting bij de
BOURGEOISIE en het kenmerkt de westerse beschaving tot aan het doorbreken van
de MODERNE MENS. Tot op de dag van vandaag kunnen wij waarnemen hoe hele
volkeren de mensen aanzien naar hun POSITIE. De derde mogelijkheid is de beoordeling
naar de FUNCTIE van de mens. Dit is natuurlijk MODERN en deze moderne
beoordeling ontwikkelt zich weer naar een beoordeling qua BEKWAAMHEID.
Als het eenmaal zover is gekomen is de stap naar de laatste en werkelijke grond
van beoordeling niet meer zo groot: de mens ziet zichzelf aan naar wat hij als
MENS is. Hierbij zijn de OMSTANDIGHEDEN als maatstaf uitgesloten, maar
anderzijds moet het duidelijk zijn dat HET BEPAALDE niet verdwenen is. Want het
AANZIEN is altijd het aanzien van DIE mens. Maar het gaat nu om HEM zoals HIJ
is, en verder niets.
Begrijpelijk moet zijn dat in een dergelijke situatie HET BEZIT, dat hand in
hand gaat met AANZIEN ook op maat is komen te liggen en nu het NODIG HEBBEN
precies dekt. Nu is het bezit dus niet wèg, maar het
valt samen met wat de mens nodig heeft. Het is nu ook ONVERVREEMDBAAR; de mens
behoeft geen moeite meer te doen om zijn bezit bij zich te houden - wat tot nu
toe wèl het geval is geweest.
Tevens is nu èlke mens de bezitter van ALLES geworden
omdat het nu aan HEMZELF gebonden is en hij zèlf als
mens is de BEZITTER VAN DE GANSE KOSMOS. Maar dit geldt voor MIJ zowel als voor
JOU; het is GEMEENSCHAPPELIJK BEZIT.
Naar
Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39 ;
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 6. _1970 (geplaatst op 29
november 2008)
Naar Bladwijzers: Revolutie – A ; Revolutie – B ; Revolutie – C ; Revolutie – D ; Meting, meetpunt,
on(meetbaar)-heid zie nrs. 6, 14/15
;
Dinsdag, 22 september 1970
De
mogelijkheid om te leven
Het gaat in het westen zo langzamerhand tot de “bon ton” behoren om onze eigen sociale toestand te veroordelen.
Wij veroordelen ons IMPERIALISME en daarmee samenhangend veroordelen wij de
grote concerns die overal op de wereld winst maken en de volkeren uitbuiten.
Anderzijds vinden wij dat diezelfde volkeren maar eens wakker moesten worden om
het juk, ONS JUK, van zich af te schudden, en voorzover
daarin nog niet zo erg veel schot zit - denk aan ZUID-AMERIKA - noemen wij de
mensen daar DOM en ACHTERLIJK, en wij spreken van FATALISME.
Vooral de moderne westerse INTELLECTUEEL mag graag in deze termen denken, en er
zijn er zelfs die er toe overgaan de mensen in die onderdrukte landen op te
porren. Zij gaan daar de revolutie voorbereiden. Daarbij blijkt vaak dat die
mensen, die dáár werk hebben gevonden (natuurlijk bij de SHELL e.a.) niet zo vlug
warm lopen voor de revolutie: zij hebben een huisje en zij hebben te eten en
hun kinderen zijn gezond en doorvoed. En de revolutie brengt natuurlijk wéér
wantoestanden: LEVENSONZEKERHEID.
Voor òns is de vraag naar het brood, het onderdak, de
gezondheid en de rechtszekerheid, eigenlijk al lang beantwoord. Wij realiseren
ons nauwelijks meer dàt al die dingen - in principe -
voor ons een REALITEIT zijn. En daarom praten wij er zo gemakkelijk over… maar het is volkomen reëel dat een
mens blij is als hij eindelijk eens een zekere VEILIGHEID gevonden heeft en
verlost is van de OBSESSIE hoe de avond te halen. Want voor èlk
ORGANISME geldt dat hij in het goede MILIEU moet leven, en voor de mens geldt
dat ook. Als dit milieu niet in orde is, is er GEEN LEVEN MOGELIJK - voor
NIEMAND…! Kan iemand hieraan nu iets
doen doordat hij WERK heeft gevonden (wij spreken nu niet van duistere
praktijken) dan spreekt het vanzelf dat hij dit niet zomaar laat schieten. Het
leven NU is véél belangrijker dan een ver verwijderd DOEL, en zeker in een alsnog
HARDE maatschappij, zoals die nog vrijwel overal aanwezig is.
De westerling praat vanuit een ijzersterk IDEALISME; het westen is
altijd al het land van de GROTE IDEALEN geweest. Altijd lag er een DOEL in het
verschiet. En vanuit dit idealisme vergeet men altijd het LEVEN NU. Wij kùnnen tegenwoordig het LEVEN NU vergeten, want dat is toch
wel verzorgd, maar drie-kwart van de mensheid KAN HET
NIET VERGETEN, omdat het hem DE GEHELE DAG BELAAGT. En deze mensen volgen
precies het WEZEN van het organisme mens als zij HUN WERK en dus hun MILIEU
verdedigen. Hierop te vitten is dus WEZENLOOS…!
Wij zijn IMPERIALISTEN; overal is het juist de SHELL e.a. die zich uitbreidt en
altijd gaat het om WINST. Het spreekt vanzelf dat dit allemaal niet deugt en
dat de mensheid zó niet door kan gaan. De MODERNE INTELLECTUEEL heeft hierin
dan ook volkomen gelijk, maar hij moet zich niet - alweer vanuit zijn IDEALISME
- verbeelden dat hij “er iets aan doet”, want het is NIEMAND gegeven iets aan
de zaak te kunnen veranderen. Want NIEMAND van ons is in staat BUITEN onze gesteldheid te gaan staan; hij kan
dat IN ZIJN DENKEN wel doen, maar in de PRAKTIJK niet, OMDAT WIJ ALLEMAAL DEZE
GESTELDHEID MEE ZIJN. Wij zijn dus allemaal zèlf de
SHELL, en dat niet omdat wij zo VERDORVEN zijn, maar omdat het ONZE CULTUUR is. En deze cultuur geeft ons
PRAKTISCHE LEVENSZEKERHEID, terwijl die zaak voor STEEDS MEER mensen ook
gaat gelden. Maar die zaak is en blijft voorlopig IMPERIALISTISCH. Daarom doen
wij er beter aan HET FEIT dàt die fabrieken er zijn
toe te juichen en er over het feit dat er WINST gemaakt wordt maar het zwijgen
toe te doen - omdat wij ALLEMAAL dat winst-maken méé zijn…!
De enige weg die wèrkelijk open ligt is deze dat het productie-proces zich maar rustig uit moet breiden over de
gehele wereld. Dan verdwijnt het IMPERIALISME vanzèlf
en dan behoeven we niemand verwijten te maken dat hij graag zijn brood wil
verdienen.
Trouwens, de enige weg waarlangs de mensen tot
de INDIVIDU kunnen komen - en dat MOET, zoals we reeds gezien hebben - is de
weg van de PRODUCTIE, want productie betekent BROOD, en brood betekent
LEVENSZEKERHEID en dàt betekent dat iemand zich tot
ZELF AANWEZIG ZIJN kàn ontwikkelen. Ontwikkeling tot
individu in het concentratiekamp is
niet mogelijk - daar komt men niet verder dan het DIER, hetgeen wij
westerlingen ook al sinds lang zèlf bewezen hebben…!
Als wij het bovenstaande overdenken, moeten wij de zaak vooral EENVOUDIG
houden. Het gaat hier niet om SCHARRELAARS, maar om GEWONE mensen die niets
anders willen dan IN VREDE LEVEN en hun kinderen grootbrengen.
Van de individu naar het sociale
Als de
individu aanwezig is gaat de aandacht van de mensen vanzelf naar het SOCIALE,
naar de ONDERLINGE VERHOUDING. En dan blijkt er een EINDELOZE REEKS van
mogelijkheden van verhoudingen te zijn. Elk van die mogelijkheden is vast te
stellen; we kunnen zeggen: IS MEETBAAR. De INDIVIDU zèlf is verder
van geen belang meer, afgezien van het feit dat hij ER MOET ZIJN.
Dit is niet per ongeluk zo: Het ER ZIJN van een zaak is een FEIT waaraan verder
niets te onderkennen valt. Dat de ENKELVOUDIGHEID er is is
voor ons een FEIT, en met dat feit zèlf kunnen wij
NIETS aanvangen. We komen er niets mee aan de weet en we kunnen niets OPMETEN.
Elke FACTOR OP ZICHZELF is een ONMEETBAARHEID die als zodanig verstoken is van èlke kwalificatie.
In de mensheid betekent dit het volgende: als de FACTOREN er eenmaal ZIJN, is
er verder over die factoren NIETS te zeggen; zij onttrekken zich als het ware
aan ons oog. Er viel over die factoren nog wèl wat te
zeggen toen het er nog slechts ENKELEN waren. In vroeger dagen viel de ENKELING
op, maar hij viel niet op vanwege ZICHZELF, maar vanwege het feit dat hij een
UITZONDERING was. Hij viel dus op doordat hij, vergeleken met de anderen, iets
uitzonderlijks was. De WAARDERING, de KWALIFICATIE, en dus de MEETBAARHEID, van een
FACTOR, of bij de mensen: van een INDIVIDU, is namelijk alleen mogelijk als er
ANDERE factoren zijn waarmee vergeleken kan worden. De KWALIFICATIE is dan wéér
de ONDERLINGE VERHOUDING.
Vroeger
waren er slechts ENKELEN; wat daarvan te zeggen viel was er alleen maar qua
UITZONDERLIJKHEID van te zeggen. Alles draaide om de uitzonderlijkheid van de
individu. Thans is IEDEREEN er en de onderlinge verhouding heeft zijn karakter
van uitzonderlijkheid verloren, zodat nu blijkt dat er helemaal niets over de
factoren te zeggen valt. Het is alleen maar mogelijk de onderlinge verhouding zèlf vast te stellen. Dat er over de INDIVIDU, nu het
UITZONDERLIJKE van hem wèggevallen is, niets te
vertellen valt blijkt tegenwoordig steeds duidelijker: voorzover
bepaalde mensen tòch nog iets bijzonders willen zijn
(de erfenis van de oude westerse cultuur…!
) moeten zij dit zoeken in
UITERLIJKHEDEN want aan de mens zèlf valt niets op.
Men behoeft maar even om zich heen te zien om duidelijk te kunnen constateren
dat er een algemene behoefte tot OPVALLEN is terwijl dat opvallen vrijwel
onmiddellijk teniet wordt gedaan door het feit dat IEDEREEN dat opvallende ná
gaat doen. Dat is de MODE…!
Dus:
als de INDIVIDU er is, valt er niets meer aan hem op omdat er geen MEETBAARHEID blijkt te
bestaan. Wèl bestaat die meetbaarheid waar het over de onderlinge
verhouding gaat en deze meetbaarheid
verliest zich in het EINDELOOS VELE.
Men meent wel eens dat de individu opvalt doordat hij VERSCHILT van de anderen,
maar welbeschouwd is deze gedachte niet te handhaven. Want er zijn geen twee
mensen aan elkaar gelijk en dus zijn de verschillen niet te bepalen. Voor het
bepalen van het VERSCHIL moeten wij een vast MEETPUNT hebben, een vast gegeven van waaruit
gemeten kan worden. Dit vaste meetpunt ontstaat als er TWEE factoren aan elkaar gelijk zijn.
Maar omdat dit bij de mensen niet het geval is, kan er ook niet gemeten worden
en er kan dus geen VERSCHIL worden bepaald. Het is dan ook zo in de
werkelijkheid dat de mens niet bij de INDIVIDU blijft staan; het was een héél
gedoe hem te voorschijn te brengen, maar als hij er eenmaal is, is hij ook zó
weer vertrokken, d.w.z. vertrokken als “van de ànder
verschillend geval”. Als FEIT mòet hij blijven
bestaan want anders kan er tenslotte geen mensheid zijn.
Het moderne intellect
Wij hebben dus bij de moderne mens deze situatie: het niet-opvallende van de
individu is voor de dag gekomen, en bovendien is voor de dag gekomen dat het
enige dat er wèrkelijk is de ONDERLINGE VERHOUDING
is. Deze onderlinge verhouding is een ABSTRACTIE, in die zin dat het NIET IETS
is, maar hij is daarom niet minder wèrkelijk. En deze
situatie sluit nauw aan bij de gesteldheid die voor HET DENKEN vereist is: het
VOLLEDIG aanwezig zijn van de FACTOREN zodat de onderlinge verhouding MEETBAAR is.
Het is daarom dan ook niet voor niets dat de moderne (jonge) INTELLECTUEEL zich
het meest bezint op het SOCIALE, en ook is het niet zonder reden dat hij
daarbij ZIJN EIGEN MILIEU OP de korrel neemt, want daar is het sociale er
werkelijk. En natuurlijk gaat het dan over de GEBREKKIGE aspecten van dat
sociale want het INTELLECT kan alleen maar HET GEBREKKIGE denken, zoals wij de
volgende keer bespreken zullen. Het probleem van de overige volkeren is
eigenlijk geen SOCIAAL probleem; het is het zich gaan stellen van de INDIVIDU.
Naar Bladwijzers: Definitie SAMENLEVING - zie pag.1 èn o.a. pag.5, 6-Revolutie/Idealisme – CHINA - We zijn dùs allemaal zèlf de SHELL ; Revolutie – A ; Revolutie – B ; Revolutie – C ; Revolutie – D ; CHINA en We zijn dus allemaal
zelf SHELL(NRS. 5/6) ; TA0/
de oude Chinese mens / ontwikkelingsweg / Russische mens – 28 t/m 30 ; Meting, meetpunt,
on(meetbaar)-heid zie nrs. 6, 14/15
; CHINA en RUSLAND pag. 5/6
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en
GEZIN
No. 7. _1970 (geplaatst op 29
november 2008)
Naar Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39
Dinsdag, 29 september 1970
Het militarisme
Wij wezen er de vorige keer op dat er een zeker gevaar schuilt in het alsmaar
veroordelen van onze eigen maatschappij. Want hoewel het een onloochenbaar feit
is dat er heel wat aan de zaak mankeert en het evenzeer noodzakelijk is dat de
mensen hun kritiek niet onder stoelen of banken steken zit er toch aan onze
MODERNE kritiek een luchtje: de EENZIJDIGHEID. Ligt het de mensen aanvankelijk
om alsmaar kritiek op ANDEREN te hèbben, de
beginnende SOCIALE mens van het westen schept er behagen in ZICHZELF te
hekelen. En deze ZELFKRITIEK is niet helemaal EERLIJK; hij heeft de ondertoon
van het EXCUUS. Men excuseert zich voor dingen die men tòch
blijft doen en die men helemaal niet van plan is te gaan laten en het gehele
gedoe heeft dan ook alle kenmerken van een RAGE.
De EENZIJDIGHEID schuilt hierin dat wij ALLEEN MAAR ònszelf
willen hekelen, terwijl wèrkelijke KRITIEK volkomen
los behoort te staan van ONSZELF èn van de ANDEREN.
KRITISCH is hij die tracht de ZAAK OP ZICHZELF te bezien.
Het gevaar nu van die eenzijdige zelfkritiek is dit dat tenslotte iedereen
ervan overtuigd is dat het hier een BENDE is, en dat geeft niet voorzover het over NORMALE mensen gaat, als het maar niet
de KOLONEL is die zich ermee gaat bemoeien. Ik laat nu helemaal buiten
beschouwing de vraag in hoeverre voor òns op dit
moment reëel gevaar van de KOLONEL te duchten is. Maar hij is in ieder geval in
principe gevaarlijk.
De MILITAIRISTISCHE gesteldheid is een NIET-MODERNE gesteldheid; het gaat er
dan ook niet DEMOCRATISCH toe bij de militairen. Er is een lijn van BOVEN naar
BENEDEN - en dat is de lijn van HET GEZAG - maar een lijn van beneden naar
boven is er niet. In een DEMOCRATIE is die laatste lijn er wèl;
zèlfs in ònze democratie.
Al vaker hebben wij gezegd dat de democratie voor de mensen wel de enige
mogelijkheid is, maar dat de weg naar boven via de KEUZE onhoudbaar is. De
KWALITEIT van de weg naar boven is dus slecht, maar het wezen van de zaak is in
orde: DE BASIS VAN DE DEMOCRATIE IS HET VOLK.
In de moderne democratie bestaat een INSTELLING, die NIET-DEMOCRATISCH is en
wij mogen dit niet verwarren met wat wij eerder gezegd hebben over het BUITEN
de democratie staan. In het laatste geval staan de mensen BUITEN de democratie voorzover die het KEUZESTELSEL hanteert, maar niet buiten
de democratie als zodanig. Het LEGER echter staat BINNEN onze moderne
democratie is is toch op zichzelf ANTI-DEMOCRATISCH.
En van hieruit is het een POTENTIEEL gevaar.
Enkele feiten wijzen hierop: ons leger behoort tot het NATO-verband en dit
verband is er in de eerste plaats om het BINNEN de aangesloten democratieën
ORDELIJK te houden. GRIEKENLAND behoort tot datzelfde verband en daar is het
leger zelfs in dit opzicht actief. Zo ook PORTUGAL, SPANJE, enzovoort. De
acties van de Nederlandse marine in Amsterdam tonen precies de gesteldheid van
het MILITAIRISME: zij zullen wel even BINNEN de democratie orde op zaken
stellen op ANTI-DEMOCRATISCHE wijze…!
Er is tegenwoordig in de moderne wereld een tendens om de touwtjes strakker te
gaan aanhalen en alleen al het feit dat die tendens kàn
bestaan wijst er op dat het ANTI-DEMOCRATISCHE nog stevig ingebed ligt in het
besef van de mensen. Als er dan ook maar even iets schort aan de gang van zaken
binnen de democratie is er alle kans op ingrijpen van de militaristische
mensen. Het zogeheten GEZAG gaat hand in hand met het anti-democratische
omdat het ook de lijn VAN BOVEN NAAR BENEDEN vertegenwoordigt. Over het verband
tussen het KIESSTELSEL en het ONMIDDELLIJK ANTI-DEMOCRATISCH zijn van het GEZAG
zullen wij het nog hebben.
Wij
hebben gezien dat in een moderne wereld iedereen, hoe hij ook is, meetelt, en
daarbij gaat het er juist om dat het “verschillend-zijn” van de mensen de
factor is waarom het draait. Juist HET
VERSCHIL geldt omdat dit verschil in de moderne maatschappij een FUNCTIE
betekent. In het militaire bewustzijn wordt het VERSCHIL echter wèggewerkt, men telt voorzover
men zich op de voorgeschreven wijze gedraagt. Voorzover
men dus OVEREENKOMSTIG DE ANDEREN is. We
kunnen zeggen: men telt ALS NUMMER. Dit meetellen als NUMMER levert natuurlijk
ook een TOTAAL op, maar dit totaal is het meest PRIMITIEVE dat denkbaar is, omdat elke PERSOONLIJKHEID, d.w.z.
elke persoonlijke kwaliteit, er aan
ontzegd is. Het vermogen om ZICHZELF elke PERSOONLIJKHEID te kunnen
ontzeggen noemen wij met een fraai woord: DISCIPLINE en dit is dan ook het BINDENDE in het leger…!
Voorzover
er in een dergelijke situatie tòch van
PERSOONLIJKHEID gerept wordt is het het persoonlijke VERMOGEN
zich meer of minder eigen persoonlijkheid te ontzeggen. Dat hiervoor een
speciale MENTALITEIT vereist is, is duidelijk.
De
rol die HET LEGER in de geschiedenis gespeeld heeft toont een langzame
verandering van de POSITIE die het leger in de maatschappij inneemt.
Aanvankelijk viel het leger samen met een PERSOON, bijv. ALEXANDER
DE GROTE. Daarbij ging het niet om een STAAT maar om een
IDEAAL van die persoon. Hierin is in sterke mate de CULTUUR betrokken: de
veroveringen van ALEXANDER zijn een CULTURELE DAAD - hoe vreemd dit ook klinken
moge…!
Later viel het leger ook nog wel samen met een persoon, maar die persoon stond
een STAAT voor ogen. Men denke aan keizer KAREL V. De STAAT was dan datgene dat
door HET LEGER onder de duim gehouden kon worden. Dat veranderde natuurlijk met
de dag en het had niets met de mensen zèlf te maken.
Daarna komt het besef van een STAAT op en mèt dit
besef zien wij natuurlijk ook VRIJHEIDSOORLOGEN zoals in de NEDERLANDEN. Het
LEGER is dan al een dienaar van en in de staat geworden maar nog steeds is het practisch en symbolisch de BINDENDE en BESCHERMENDE FACTOR.
Hooggeplaatste personen in de maatschappij bekleedden vroeger dan ook hoge
rangen in het leger. In DUITSLAND en OOSTENRIJK is dit nog lang het geval
geweest en het geldt tegenwoordig nog voor leden van vorstenhuizen. Het is een
traditie die uit de tijd stamt dat de staatsidee en het leger in één persoon
verenigd waren. Toen gold het TOTAAL dat uit ONPERSOONLIJKE EENHEDEN bestond,
en het spreekt vanzelf dat het allemaal een GEZAGS- KWESTIE was.
Deze situatie is in de MODERNE LANDEN eigenlijk voorbij, maar toch mogen wij
het aantal mensen dat nog volop in deze formule denkt niet onderschatten. Het
gaat om het TOTAAL, maar dat moet UNIFORM zijn, de afwijkingen van dat uniforme
worden in wezen niet geduld. Zouden wij al wel wèrkelijk
zover zijn dat wij juist de VARIATIES als het enige BESTAANDE zagen, dan zouden
wij al geen LEGER meer hebben en de stroom van kwalijke reacties op afwijkende
mensen zou al lang opgehouden zijn. Maar bovendien zou de GEZAGSFACTOR uit de
top van de democratie verdwenen zijn.
De
neiging tot het UNIFORME TOTAAL betekent natuurlijk een volledige UITSLUITING
van alles wat buiten het uniforme valt. En deze neiging komt in hoofdzaak voor
bij mensen die HET GEZAG dienen; de mensen dus die een AUTORITEIT boven zich
stellen. Bij gevolg zijn het meestal GODSDIENSTIGE mensen. Het is bekend dat
juist deze godsdienstige mensen qua UITSLUITING het meest radicaal zijn; zij roepen
bijvoorbeeld nog steeds om wederinvoering van de DOODSTRAF en dit is toch wel
het voorbeeld van uitsluiting bij uitstek. Want hierbij wordt niet alleen een
mens MAATSCHAPPELIJK uitgesloten (wat op zichzèlf
redelijk kan zijn), maar ook qua SAMENLEVING, dus qua LEVEN. En het is ook de
BEDOELING van het leven uit te sluiten. Deze bedoeling is volledig PRIMITIEF;
zelfs de hedendaagse RECHTERS
en rechtsgeleerden
zijn het er over eens dat het uitsluiten uit de SAMENLEVING op geen enkele
grond te rechtvaardigen is. Dit blijkt o.a. uit het feit dat zij oplossingen
zoeken om de mensen niet meer in de CEL te moeten stoppen, omdat dit ook een
uitsluiten uit de SAMENLEVING is. Die oplossing is er nog niet en dus gaat de
cel noodgedwongen door, maar in het moderne STRAFRECHT wil men een misdadiger
alleen maar MAATSCHAPPELIJK uitsluiten. De BEDOELING is dus zeker REDELIJK,
maar bij iemand die de DOODSTRAF eist is de bedoeling MISDADIG…! Iemand echter die het UNIFORME
TOTAAL aanhangt kàn niet anders dan de doodstraf
eisen omdat HET ANDERE niet bestaan màg. Als
MILITAIRISME geldt deze gesteldheid ook volop - de doodstraf is dan ook een
normaal verschijnsel in het leger. Hierbij doet het er niets toe HOE VAAK een
dergelijk vonnis geveld wordt.
Wij
staan nog zo aan het BEGIN van de MODERNE TIJD dat eigenlijk alles nog volledig
doortrokken is van het oude. Het doet zich al wel modern vóór, maar het is het
wezenlijk nog niet. Dit verklaart dan ook waarom zovele mensen niet mee kunnen
en vaak tot AGRESSIE overgaan ten opzichte van verschijnselen die juist TEGEN
het oude gericht zijn. Vrijwel alle hedendaagse ONLUSTEN zijn hieruit te
verklaren; de agressie zou er niet zijn als het OUDE werkelijk verdwenen was.
Maar dit gaat niet zó vlug en het gaat zeker niet zonder GEWELD omdat het
UNIFORME TOTAAL zich niet VAN BINNEN UIT tot iets ànders
ontwikkelt. Het ontwikkelt zich namelijk tot helemaal niets en het kent
noodzakelijk maar één parool: HET GEWELD. Discipline en ZICHZELF èn DE ANDER geweld aandoen zijn één.
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No.
8. _1970 (geplaatst op 30 november 2008)
Dinsdag, 6 oktober 1970
Naar Bladwijzers: Overtuiging-1 en overtuiging-2
; Rechtspraak-A-nr.8
; Rechtspraak-B(Juryrechtspraak)-nr.30 ; Rechtspraak-C-nr.33 ;
De verschillen als functie
Zoals de MODERNE MENS thans is staat hij daar met een veelheid aan gegevens in
handen, over de mensen en hun verschillen, en hij kan die gegevens in rubrieken
indelen. Dit geeft hem een BEELD van de mens, maar dat is natuurlijk een
EENHEIDSBEELD. Hij ziet een mens die een GEMIDDELDE is, en dat gemiddelde is
getrokken uit die veelheid aan gegevens. En nu kan het bij de aanvankelijke
MODERNE mens niet uitblijven dat hij dat wetenschappelijk verkregen GEMIDDELDE
als de EENHEID voor een UNIFORM TOTAAL gaat zien. Want, zoals wij de vorige
keer reeds gezegd hebben, het besef van een UNIFORM totaal is nog volop levend.
Zo ontstaat de CONFECTIEMENS, die echter géén MODERN mens is, maar de OUDE mens
met de MOGELIJKHEDEN van de moderne. En natuurlijk gaat deze mens proberen zijn
RUBRIEKEN als de maat te nemen, en ook gaat hij ze IN KAART brengen om
eventueel maatregelen te kunnen nemen als er naar zijn idee teveel van het
UNIFORME afgeweken wordt. De op handen zijnde nieuwe VOLKSTELLING waarbij de
mensen GENUMMERD worden en al hun opvattingen en inzichten op tafel moeten
leggen wijst duidelijk in die richting. Dit is natuurlijk LEVENSGEVAARLIJK…!
De èchte MODERNE mens REGELT wel àlles
en hij haalt alle verschillende facetten van de mensen in het daglicht, maar
zij zijn voor hem alleen maar van belang voorzover
het over FUNCTIES gaat. Hij laat DE ANDER echter met rust en hij is er niet op
uit de geregistreerde VERSCHILLEN te beschouwen als AFWIJKINGEN omdat hij
beseft niet te kunnen bepalen WAARVAN die afwijkingen dan afwijken. Voor de
OUDE mens het duidelijk: hij wijkt af van het UNIFORME.
Bovendien
heeft de werkelijke moderne mens, als het over DE ANDER gaat, geen
belangstelling voor het NIET-FUNCTIONELE- en daaronder vallen overtuigingen, inzichten
en meningen. Van hieruit geeft het niets om de verschillende mensen in kaart te
brengen want het gaat om de verschillende MOGELIJKHEDEN en niet om al dan niet
staatsgevaarlijke AFWIJKINGEN.
Om dit alles goed in te zien moeten wij ons realiseren dat het begrip VERSCHIL
kan betekenen ONDERSCHEID tussen het één en het ànder,
maar ook dat het één van het ànder AFWIJKT. In dit
laatste geval wordt het één als de MAAT gesteld, en dat behoort tot een nog
steeds gebruikelijk NIET-MODERN denken. Het begrip ONDERSCHEID verwijst ALTIJD
naar een FUNCTIE, het is de MEETBARE BEWEEGLIJKHEID van de werkelijkheid. Over
het uiteindelijk NIET-MEETBAAR zijn hebben wij reeds het een en ander gezegd.
Het begrip AFWIJKEN verwijst altijd naar iets stars, iets dat VASTGESTELD is,
een NORM.
Nog iets over misdaad en straf
Wij maakten de vorige keer een opmerking over de DOODSTRAF. Het doden van een
mens betekent dat dat wij hem UITSLUITEN uit de SAMENLEVING. Maar de eigenlijke
bedoeling van de MODERNE rechtspraak
is niet iemand uit de SAMENLEVING uit te sluiten, maar uit de MAATSCHAPPIJ. En
dit geldt ook voor de GEVANGENISSTRAF, die ook een uitsluiten uit de
SAMENLEVING tévens is. Het zijn juist de moderne rechtsgeleerden die een oplossing voor dit
probleem zoeken: hoe iemand te beletten zich als MISDADIGER te laten gelden in
de MAATSCHAPPIJ, terwijl het LEVEN tòch voor hem kan
blijven gelden.
We moeten hier zoeken naar de verhouding tussen MISDADIGHEID en MAATSCHAPPIJ,
en dat het om deze verhouding gaat wordt eens te meer duidelijk als wij ons
realiseren, dat ook een MOORDENAAR, die zèlf een
ander mens van het LEVEN beroofd heeft toch slechts MAATSCHAPPELIJK aangepakt
kan worden zonder dat wij het recht hebben zijn LEVEN aan te tasten. Dit is
iets anders dan het “eigen
rechter spelen” dat verboden is. Als iemand PARTICULIER als RECHTER gaat
optreden is hij zèlf misdadig, maar als iemand BOTST
met een ander en daaruit vloeit DOODSLAG voort is dit GEEN eigen rechter spelen. En
in deze BOTSING zit het element WRAAK vercalculeerd
en dat is volkomen op zijn plaats omdat een BOTSING altijd, gewild of niet
gewild, WEDERKERIG is. De meeste denkers proberen de WRAAK er uit te denken,
maar dat gaat niet - wat een mens wèl heeft te laten
is het nemen van wraak ACHTERAF als het FEIT van de BOTSING al lang voorbij is.
En ook de RECHTBANK kan niet vanuit WRAAK een misdaad beoordelen; de rechtbank
heeft aan de gehele BOTSING part noch deel en bovendien bekijkt de rechtbank de
zaak altijd ACHTERAF. Voor de rechtbank geldt glashard de PROCEDURE en dat is
een zaak van REDELIJKHEID. Het is dus een MAATSCHAPPELIJKE kwestie geworden
zodra de rechtbank de zaak in handen neemt.
Misdadigheid is een zaak van VERSTOORDE REDELIJKHEID
en het is dus ook een zaak
van VERSTOORDE MAATSCHAPPELIJKHEID. De redelijkheid is een INTELLECTUELE factor
in de mens en bij een misdadiger moeten wij ook spreken van een verstoord en
dus ZIEK INTELLECT.
Zoals een LICHAMELIJKE ziekte voor een mens tijdelijk HET LEVEN verstoort, zo
verstoort een ziekte van het INTELLECT mogelijk voor de betreffende mens ook
het LEVEN maar in elk geval het MAATSCHAPPELIJKE. Daarom is het TERECHT dat de
misdadigheid als MAATSCHAPPELIJK beseft wordt.
Het is dan ook zo, dat iemand met een misdadige aanleg NIET VERVOLGD wordt
zolang en voorzover zijn ziekte NIET VOOR DE DAG
KOMT. Er MOETEN feiten zijn die zonneklaar aantonen dàt
de ziekte tot uitbarsting gekomen is. En dit kan alleen maar REDELIJK
beoordeeld worden en er moet ook op REDELIJKE WIJZE iets aan gedaan worden, zònder dat HET LEVEN onmogelijk gemaakt wordt.
De
BOTSING tussen twee mensen, van een eenvoudig meningsverschil tot en met de
laatste mogelijkheid de DOODSLAG, is een LEVENSKWESTIE. Het is daarom ook een
zaak van HARTSTOCHT en zolang het dàt blijft kan er
geen beoordeling van gegeven worden. Een buitenstaander kan nooit BEOORDELEN
hoe het zit met het botsen van twee mensen en zelfs kan hij het bij ZICHZELF
niet beoordelen. Hij kan in alle OBJECTIVITEIT zeggen dat de laatste
ONHERROEPELIJKE consequentie naar achterwege moet blijven maar daarmee is het
nog steeds geen zaak van REDELIJKHEID geworden.
De MISDADIGHEID is een MAATSCHAPPELIJKE kwestie en daarom een zaak van
REDELIJKHEID die via de LOGICA beoordeeld kan en moet worden. Dit is op het
ogenblik het grote probleem voor de rechters, zij zien momenteel geen andere MOGELIJKHEDEN dan de
GEVANGENIS en dùs een UITSLUITING uit de SAMENLEVING.
Tenslotte moeten de mensen de oplossing van het probleem natuurlijk MEDISCH
gaan zoeken, want het gaat toch om een ZIEKTE - een ziekte van de HERSENEN. De
medische wetenschap is tegenwoordig al een eind op streek in de techniek, om
bepaalde storingen van de hersenen het optreden te beletten, en dat is het
enige dat nodig is - voor de rest kan de zieke zijn leven zo goed en zo kwaad
als het gaat verder leven…
De
FILOSOFIE kent het begrip STRAF en niemand heeft er uitvoeriger en diepzinniger
over verteld dan DOSTOJEWSKI. Maar over deze ABSTRACTIE hebben wij het niet als
wij spreken over het STRAFFENDE KARAKTER van onze rechtspraak. Wij bedoelen eenvoudig het UITSLUITEN
UIT HET LEVEN, en dan moeten wij vaststellen dat dit één van de ERGSTE
MISDADIGHEDEN van onze moderne wereld is.
En deze misdadigheid wordt nog eens te gruwelijker door zijn
ONHERROEPELIJKHEID. De PROCEDURE volgt de IJZIGE WEG VAN DE LOGICA en dat is
voor de procedure als zodanig TERECHT, maar voor de STRAF niet. En zo komt de rechtbank langs de weg
van de redelijkheid tòch tot de meest gruwelijke
MISDAAD, en in vele landen zelfs nog tot de meest gruwelijke MOORD, de
DOODSTRAF.
Dostojewski heeft gelijk als hij VORST MYSJKIN laat zeggen dat de doodstraf een
GERECHTELIJKE MOORD is juist doordat het REDELIJK gebeurt.
In ons moderne rechtsbesef wordt het DUEL niet meer geduld, en dat is eigenlijk
omdat het DUEL aan de rechtspraak
ontsnapt. Het is namelijk ook een kwestie van HARTSTOCHT - al wordt het
gewoonlijk een EREKWESTIE genoemd. Maar bij het DUEL komt wel heel duidelijk
tot uiting dat de BOTSING wederzijds is en men heeft dan ook GELIJKE KANSEN.
Van ACHTERAF tot een OORDEEL komen is geen sprake en ook de EENZIJDIGHEID van
de MOORD, waarbij het de bedoeling is de ander zo weinig mogelijk KANS te
geven, is niet aan de orde.
Het MAATSCHAPPELIJKE kan en mag dus niet in de plaats treden van het
HARTSTOCHTELIJKE, dat een LEVENSKWESTIE is. En dit geldt altijd, maar over dit
onderwerp zullen wij nog komen te spreken.
Naar Bladwijzers: Overtuiging-1 en overtuiging-2 ; Rechtspraak-A-nr.8 ; Rechtspraak-B(Juryrechtspraak)-nr.30
; Rechtspraak-C-nr.33
;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 9. _1970 (geplaatst op 30
november 2008)
Dinsdag, 13 oktober 1970
Iets over het kiesstelsel
Wij hebben gesproken over onze DEMOCRATIE, en wij hebben vastgesteld dat het
kenmerkende van een DEMOCRATIE is dat er
een lijn VAN BENEDEN NAAR
BOVEN loopt. Dit in tegenstelling tot de
MILITAIRE gesteldheid waarbij er alleen maar een lijn is die van BOVEN NAAR BENEDEN loopt. Diezelfde lijn
hebben wij aangetroffen in de geschiedenis, overal waar er in de mensen het besef opgekomen is dat HET TOTAAL voor de
mensheid geldt. En dit TOTAAL is dan
om te beginnen een UNIFORM TOTAAL, met als
enige logische consequentie dat er een MACHTSSTELSEL ontstaat dat de
mensen in dit uniforme DWINGT.
De moderne DEMOCRATIE kent het MEETELLEN van àlle
facetten van het menselijk bestaan en is daarom dan ook geen UNIFORM totaal;
het is een totaal in de zin van ALLES. Als ALLES meetelt kàn de lijn niet ànders dan van
beneden naar boven zijn want ALLES is natuurlijk HET VOLK als groot geheel van
verscheidenheden. Wat UIT “het volk” springt springt
uit het ALLES en ONTKENT daarmee het MODERNE. De lijn VAN BENEDEN NAAR BOVEN
kent in zichzèlf GEEN GEZAGSVERHOUDING; geen
DWINGENDE KRACHT dus die het uniforme bestreeft.
Toch merken wij in ònze democratie op, dat alles wat
zich van beneden naar boven
heeft weten te werken laat zich wèl als GEZAG gelden en tracht op te gaan
treden alsof het om een uniform totaal ging. Hier komt dus de oude verhouding
wéér om de hoek kijken terwijl er vanuit het moderne zèlf
geen mogelijkheid tot GEZAG is.
Om
een en ander duidelijk te kunnen inzien moeten wij als eerste eens nagaan welke
betekenis het woord GEZAG kan hebben. Wij kunnen ons gemakkelijk een man
indenken die op een bepaald terrein zó BEKWAAM
en zó BETROUWBAAR is dàt men vanzelfsprekend naar hem
luistert en in bepaalde gevallen doet wat hij zegt. Wij spreken dan van
“een man van gezag” en dit ‘gezag” is gegrond in de PERSOONLIJKHEID van die man; zijn BEKWAAMHEID is één van de facetten van die persoonlijkheid. Wij kunnen
zeggen: het gezag gaat van die man zèlf uit.
Het gezag heeft nog een tweede betekenis, en dat is eigenlijk de meest gangbare: vanuit de POSITIE die
iemand inneemt OEFENT HIJ GEZAG UIT over de andere mensen… hij is een GEZAGHEBBER of een GEZAGDRAGER. Dit staat helemaal los
van de man zèlf; het staat zelfs los van zijn
eventuele BEKWAAMHEDEN en vooral (zoals
wij zien zullen) van zijn ONBEKWAAMHEDEN. Het GEZAG komt mee aan de POSITIE.
Wij willen in dit verband ook wel
spreken van iemands FUNCTIE,
maar dat is in zoverre misleidend dat het helemaal om geen FUNCTIE, in de
moderne zin, van het woord, gáát. Het gaat om een POSITIE en verder om NIETS.
Het begrip POSITIE en het UNIFORME TOTAAL gaan samen, want in de uniforme massa kan men alleen
maar opvallen door de PLAATS waar men staat, of’, zo U wilt, de RANGORDE. Een vergelijking met het
LEGER is in dit opzicht verhelderend.
En dit besef, dat het allemaal om een POSITIE gaat is er de oorzaak van dat in
onze tegenwoordige DEMOCRATIE tòch HET GEZAG geldt
zonder dat dit uit de PERSOONLIJKHEID voortkomt.
In
een VOLWASSEN democratie draait alles om de PERSOONLIJKHEID van de mensen en
daarbij is in de maatschappij de BEKWAAMHEID van belang. Deze bekwaamheid komt geheel VANZELF voor de dag en is voor alle betrokkenen dan
ook volkomen VANZELFSPREKEND. Het PERSOONLIJKE GEZAG van een bekwaam man wordt
dus door niemand aangetast want het is een FEIT dat door niemand bestreden kan
worden. In elk gezelschap van mensen, of het nu een schoolklas is of een groep werkers, blijkt
vanzelf wie de beste is en daarbij valt het op dat iedereen zijn best kan doen
zoveel hij wil, tòch is de beste niet te overtreffen.
Het PERSOONLIJKE GEZAG is dus in een volwassen maatschappij
het zenuwstelsel van waaruit èlke impuls komt. En in deze situatie is er geen
DWINGENDE LIJN naar BENEDEN want het zijn de mensen zèlf
die automatisch OPZIEN - in functionele zin - naar de leidinggevende figuur. De mensen zèlf zijn dus de lijn NAAR BOVEN; de maatschappelijke
PYRAMIDE stuwt ZICHZELF òp naar de top.
In de tegenwoordige democratie gaat het allemaal heel anders: de mensen die naar boven willen laten
zich VERKIEZEN en door allerlei GEPRAAT en GEDOE en door velerlei BELOFTEN
proberen zij zoveel mogelijk STEMMEN te verkrijgen. Hoe meer stemmen hoe hoger
- in het kort gezegd - de POSITIE waarin men geraakt. Of de stemmers de zaak kunnen BEOORDELEN doet niet terzake àls er maar gestemd
wordt.
De Amerikaanse presidentsverkiezingen zijn een
klasse voorbeeld inzake het in niets gegrond zijn van de
verkiezing. Het spreekt vanzelf dat de POSITIE waarin de verkozene
terechtgekomen is evenzeer in NIETS gegrond is. Dit betekent niet dat iemand
eventueel niet een BEKWAAM man zou kunnen zijn - soms gebeurt het wel dat de
juiste man op de juiste plaats terecht komt - maar dit betekent dat die POSITIE
als zodanig niet in een bekwaamheid
geworteld is. Derhalve kan werkelijke bekwaamheid als regel niet uit de voeten. Dit
staat in felle tegenstelling tot het BEDRIJFSLEVEN; wij kunnen desnoods
eindeloos veel laakbaars inzake het bedrijfsleven aanvoeren, maar NOOIT dat de
ziel ervan geen BEKWAAMHEID
zou zijn. Voor elk functie moet men wat KUNNEN, en dat staat VOOROP; in de
“politiek” is het hoogstens MEEGENOMEN als men wat kàn.
De politiek zèlf is ook een SPEL om POSITIES, men
neemt STANDPUNTEN in en SCHARRELT daarmee naar hartelust.
De POSITIE wordt tegenwoordig langs de KEUZE bereikt. Vroeger deed men dat gewoonlijk
met GEWELD, maar daarvoor zijn we te MODERN geworden. De KEUZE SLUIT ALLES UIT
wat wezenlijk met de PERSOONLIJKHEID te maken heeft. Want het sluit alle
KWALITEITEN uit omdat het alle BEWEEGLIJKHEID ontkend heeft. Bij de keuze
STELLEN WIJ VAST, en wij BESLUITEN hoe het zijn moet of wie het zijn moet en
daarop HOUDEN WIJ HET. Maar een KWALITEIT is BEWEEGLIJKHEID, zodat al
BEWEGENDE, dus voor de mens AL DOENDE, vanzelf BLIJKT dat er bij iemand een
bepaald KUNNEN aanwezig is. Een kwaliteit MOET BLIJKEN, al doende. Houden wij
het dan op een KEUZE, dan sluiten wij alles WAT BLIJKEN MOET uit; er kan nog
zoveel blijken, maar de KEUZE is toch dáárop gevallen…
De KEUZE heeft dus geen enkele REDELIJKE GROND, men komt dus zonder enige
redelijke grond op een bepaalde positie en zèlf is
men in die positie ook iemand zonder redelijke grond. Men kàn
noodzakelijk niets anders zijn dan een NUL. En zo kennen wij een verzameling
NULLEN, die IN de democratie het roer in handen hebben en daarbij komen met een
GEZAG dat met de PERSOONLIJKHEID niets te maken heeft en dat àlles te maken heeft met de wil tot het UNIFORME TOTAAL en
zo is er tòch de DWINGELANDIJ, die nu, zoals met àlle dwingelandij, zich niet alleen tot de MAATSCHAPPIJ
beperkt, maar ook wil inwerken op de SAMENLEVING. Hetgeen zonder meer MISDADIG
is. Hierover de volgende keer…!
Van de VERZAMELING NULLEN gaat uiteraard NIETS uit - een feit dat DAGELIJKS
blijkt. Maar bovendien kùnnen die NULLEN niets anders
dan BELANGEN DEKKEN want de belangen zijn de ENIGE FACTOREN die op de nullen
inwerken. Zèlf kunnen zij immers met NIETS komen want
zij ZIJN in een POSITIE nu eenmaal NIETS. Als zij wel iets waren was er voor
hen maar één norm: REDELIJKHEID, en redelijkheid is, hoewel het in zijn
toepassing alleen maar MAATSCHAPPELIJK is, een zaak van de mens PERSOONLIJK.
Voor een mens PERSOONLIJK geldt dat hij redelijk kan zijn, en àls hij dat is vallen voor hem de BELANGEN weg.
Nu
mogen wij niet denken dat het bovengezegde alleen
maar een zaak van de “hoge heren” is. Die hoge heren zijn op hun plaatsen
gekomen dank zij de gesteldheid van HET VOLK, welke gesteldheid ook DOOR EN
DOOR die van de KEUZE is, en dus door en door die van de NUL. Het begint dus
onderaan de pyramide met nullen en de gehele lijn
naar boven is en blijft er een van nullen. Reden waarom er VANUIT HET VOLK in
de praktijk geen enkele invloed naar boven is uit te oefenen. THEORETISCH is
die invloed er wèl, maar praktisch niet, en wij
kunnen gemakkelijk dagelijks voorbeelden hiervan uit de krant halen. Wat
trouwens het meest duidelijke bewijs voor het hier gezegde is, is het feit dat
DESKUNDIGEN, die zich niet in een POSITIE gewerkt hebben, bij alle mogelijke
kwesties GENEGEERD worden. Zij komen geen stap verder langs de weg der NULLEN.
Want het gaat nu eenmaal niet om deskundigheid.
De mensen gaan nog steeds trouw naar de stembussen en vaak rekenen zij het tot
de grote VERWORVENHEDEN dat zij “mogen” stemmen. Maar het is een en al
ONBENULLIGHEID; het is een àfzien van REDELIJKHEID en
BEKWAAMHEID en het
is derhalve het àfzien van een GOEDE MAATSCHAPPIJ.
Nu is het natuurlijk anderzijds wel zo, dat het in de mens ingeboren is toch
naar een GOEDE maatschappij toe te gaan. En dit BESEF breekt bij de mensen door
als er een RAMP gebeurt. Er moeten eerst SLACHTOFFERS vallen willen de mensen
inzien dat zij hun leven vergooid hebben aan onbenulligheden. Wij zouden dit de
TRAGIEK van de mensheid kunnen noemen dat de hoop op de verlossing uit de
onbenulligheid onmiddellijk de hoop op een ramp is. Pas als alles NOG ERGER
geworden is en zelfs niet meer om uit te houden is gooien de mensen de leegheid
overboord en dàn eerst roepen zij (tijdelijk) om een
man die BEKWAAM is om het onheil te keren…
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 10. _1970 (geplaatst op 30
november 2008)
Naar bladwijzers: Moraal-A ; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ;
Dinsdag, 20 oktober 1970
De dwingelandij
Eigenlijk is het
met de mensheid zo, dat alles VANZELF behoort te gaan, een feit, dat natuurlijk
MAATSCHAPPELIJK nogal opvallend is omdat wij op het gebied van het
maatschappelijke nog nooit zelfs maar het vermogen hebben gehad de zaak vanzelf
te laten gaan. En gewoonlijk kunnen wij ons niet eens indenken hoe het zijn zou
- zoveel te minder kans is er dat wij er iets zinnigs aan bedenken.
Het VANZELF GAAN evenwel betekent dat er niets is dat ERUIT SPRINGT terwijl we tòch te doen hebben niet een veelheid van verschillende
functies waarvan er een aantal BELANGRIJK te noemen zijn. In onze hedendaagse
maatschappij echter springt alles wat OMHOOG GAAT eruit, en wel alleen maar op
grond van het feit dat dit “omhooggaan” gebeurt op grond van een KEUZE. Elke
KEUZE betekent het UITSLUITEN VAN HET ANDERE zodat dit niet meer mee kan
bewegen om al bewegende eventueel tot een beter resultaat te komen. En het gaat
niet alleen om een BETER resultaat, maar èlk ANDER
resultaat is uitgesloten. Want in ons ontwikkelde denken is het allang in
onbruik geraakt de FOUTEN in te calculeren; ons beheerst een diep ingewortelde
angst om fouten te maken en die angst is veelal de oorzaak van TWIJFEL. En die
twijfel maakt ons qua LEVEN slap en futloos zonder de moed om iets te DOEN.
Terwijl wij, als wij wèl iets doen, onze norm zoeken
en menen te vinden in ANDEREN, die ons eventueel “veel kunnen leren”.
Dus is ook het angstige vermijden van fouten een vorm van UITSLUITEN want
datgene dat WIJ als FOUTEN menen aan te merken behoort wezenlijk tot het leven
en vormt daarmee evengoed een niet te scheiden geheel als de zogenaamde goede
dingen dat doen. Maatschappelijk gezien betekent dit dat er wèl
de WENS behoort te zijn de zaken GOED te regelen maar dat dit niet, zoals
vrijwel altijd het geval is, behoort om te slaan is een ALLEEN MAAR VERMIJDEN
VAN FOUTEN. De gedachte dat iets GOED zou zijn als het ZONDER FOUTEN is, is een
onhoudbare gedachte…! Deze gedachte
is voor de maatschappij en voor het gehele leven FUNEST want het is een
VERLAMMENDE GEDACHTE. En daarom is zèlfs het streven
bij sommige politici om hun werk
RECHTVAARDIG te doen óók verwerpelijk omdat het ook dàn
een UITSLUITEN is. Op grond van dit uitsluiten springt èlke
GEKOZEN figuur er uit en is dus noodzakelijk ONDEMOCRATISCH voorzover
en zolang hij zich naar aspect laat gelden. En dit kàn
nooit iets anders opleveren dan een MACHTS- en GEZAGSSTELSEL: als de mensen het
niet zèlf voor het zeggen hebben kan alleen IETS
ANDERS de dienst uitmaken en dit betekent DWINGELANDIJ.
Wat MAATSCHAPPELIJK voor de mensen behoort te gelden is de BEKWAAMHEID en dit is een
zaak van LOGICA en dus ook van REDELIJKHEID. Als het gaat over de SAMENLEVING,
dan geldt daar geen bekwaamheid:
men kan niet BEKWAAM leven, men kan hoogstens MEER OF MINDER HELDER leven. In
het leven geldt ook de LOGICA niet, d.w.z. er IS wel logica in, maar VAN
DAARUIT LEEFT MEN NIET. Voorzover echter het leven
van de mensen ook MAATSCHAPPIJ betekent, gaat het wèl
om REDELIJKHEID - en dus om een norm die QUA LEVEN onhoudbaar is. Die norm kàn dan ook alleen maar in de MAATSCHAPPIJ gehanteerd
worden. Dit betekent dat èlke MAATREGEL die om de een
of andere reden genomen wordt door de mensen ALLEEN MAAR EEN STRIKT
MAATSCHAPPELIJKE MAATREGEL KAN EN MAG ZIJN.
In onze maatschappij echter wordt elke maatregel genomen vanuit een
MACHTSPOSITIE en dus vanuit een BELANG en daarmee wordt elke maatregel tot een
DWANG die op HET LEVEN van de mensen inwerkt. Een zaak dus die buiten het eigen
terrein treedt en zo een AFGEDWONGEN ONMOGELIJKHEID wordt voor de mensen. Deze
onmogelijkheid beweegt zich op het terrein van de PERSOONLIJKHEID, d.w.z. ALLES
WAT DE MENS VERTOONT moet zich onderwerpen aan die onmogelijkheid. De gehele
CONCRETE INHOUD van de mens staat onder dwang en deze dwang beoogt natuurlijk
het UNIFORME TOTAAL omdat de MACHT en het BELANG nimmer iets anders kùnnen beogen. Het uniforme slaat natuurlijk op de mensen
CONCREET terwijl het MAATSCHAPPELIJKE als zodanig slechts met hun KUNNEN te
maken heeft.
In onze tegenwoordige maatschappij worden maatregelen genomen die onmiddellijk
inwerken op HET LEVEN van de mensen. Hij wordt gerekend tot de BEHOORLIJKE
mensen die zich deze inwerking laat welgevallen en zich ernaar gedraagt. Een
behoorlijk mens tracht zich THUIS dan ook te gedragen volgens de normen die
MAATSCHAPPELIJK gelden en in dit streven wordt hij op alle mogelijke manieren
door de FABRIKANTEN van OVERBODIGE ARTIKELEN gesteund. En ook de
FATSOENSRIDDERS helpen een handje mee om de REDELIJKE NORMEN in de HUISKAMER te
brengen.
Maar het maatschappelijke hoort niet in de huiskamer
thuis en het mag in de huiskamer
in geen geval druk uitoefenen. Als voorbeeld kunnen wij denken aan de
HUWELIJKSWET die nog steeds volgens de oude normen gehanteerd wordt. Het al of niet met elkaar om willen gaan
en het al of niet vormen van een gezin of wat daarvoor doorgaat is geheel en al
een PERSOONLIJKE ZAAK van de
twee betrokken mensen; een zaak die
buiten de redelijkheid omgaat en dus ook buiten het maatschappelijke ligt. Dit
“huwelijk” is niet ZONDER een maatschappelijk aspect want de kinderen
bijvoorbeeld zullen onder een bepaalde naam moeten worden ingeschreven, er zal voor het
onderwijs moeten worden gezorgd, enzovoort. Dus het maatschappelijke komt in
die verhouding wel vóór, maar die verhouding zèlf
heeft er niets mee te maken. Tot op heden is het echter zo in de wereld, dat
men voor het SLUITEN van het huwelijk TOESTEMMING nodig
heeft van de maatschappelijke instanties terwijl het ONTBINDEN van het huwelijk
eigenlijk VERBODEN is. Een ieder krijgt vanzelfsprekend toestemming tot een
huwelijk als de papieren in orde
zijn en zelfs de ouders van de
partners zijn niet bij machte de zaak blijvend tegen te houden. Maar de ECHTSCHEIDING is een zaak waaraan de RECHTER te pas komt en
in het beste geval MAG men scheiden, maar in principe mag men het niet. Om te
MOGEN scheiden is allerlei juridisch GESCHARREL nodig dat in geen enkel opzicht
met de werkelijkheid overeenkomt: men moet de GROTE LEUGEN voor de rechtbank
volhouden. Daarmee geeft men toe niet volgens de regels gehandeld te hebben,
d.w.z. men geeft iets MAATSCHAPPELIJKS toe (overspel) zonder
dat er in het “huwelijk” noch in de “scheiding” één maatschappelijk
motief aanwezig kan zijn.
De
MAATSCHAPPELIJKE instelling van het HUWELIJK is een DWANGMAATREGEL die door allerlei cultuuropvattingen
indertijd genomen is om de
maatschappij in een keurslijf te dwingen. En deze gedwongen uniformiteit is
maatschappelijk ZINLOOS en qua
samenleving is het DWINGELANDIJ. Er komen
tegenwoordig steeds meer mensen die
zich aan die dwingelandij onttrekken, maar
het feit dat er OFFICIEEL
nog steeds geen verandering gekomen is bewijst
dat we volop te doen hebben met een denken dat op uniformiteit uit is. In het
geval van het HUWELIJK is het bovendien duidelijk welke rol de MORAAL en de
GODSDIENST in de onvolwassen mensheid spelen want via het maatschappelijke en
de machtsmiddelen daarvan wordt een bepaalde levensopvatting doorgedrukt bij de
mensen zonder dat er bij de mensen van enige
vrije keus sprake kan
zijn…
Het
zou te ver voeren om alle voorbeelden van het bovengezegde
te noemen en uit te werken; voor ons is
het voldoende als wij om ons heen kijken en inzien dat àlle maatschappelijke maatregelen in de praktijk voor
verreweg het grootste deel de SAMENLEVING aan banden leggen en de MAATSCHAPPIJ vrijwel onberoerd laten, vooral voorzover het in die maatschappij over de PRODUCTIE en de
AFZET van de producten gaat. Want maatregelen die de PRODUCTIE betreffen werken
onmiddellijk in op de CONSUMENT… op hèm wordt in deze wereld
àlles verhaald zoals blijkt uit de immer voortgaande
KOSTENSTIJGINGEN. De CONSUMENT echter is de mens als GRENSGEBIED tussen LEVEN en BESTAAN, tussen
SAMENLEVING en MAATSCHAPPIJ. Via de consument wordt het leven aan banden gelegd en mogelijk in de toekomst ook BEÏNVLOED. Door
bijvoorbeeld bepaalde MIDDELEN
in het voedsel te verwerken. De tegenwoordige pogingen om ons drinkwater van
FLUOR te voorzien spreken in dit opzicht
een duidelijke taal: het gaat er niet om of deze maatregel eventueel
heilzaam voor de mensen is, maar het gaat erom dat er via de mens als consument
aan het leven van de mensen geprutst wordt, en dat dan nog buiten zijn wil om.
Wat dit laatste betreft is het trouwens
nog de vraag of het JURIDISCH te dekken is dat men een mens BUITEN ZIJN WIL OM middelen toedient die
lichamelijk op hem inwerken. De ONAANTASTBAARHEID van de mens is immers
wettelijk gegarandeerd…!
Globaal gezien komen wij tot de conclusie dat tegenwoordig de maatschappij het
LEVEN overwoekert en in menig opzicht VERSTIKT de maatschappij de samenleving.
Wij zitten thans LETTERLIJK midden in het verstikkende: de VERONTREINIGING van
“MOEDER AARDE”, welke volledig aan de maatschappij te danken is die wèrkelijk blind is voor de behoeften van het leven. Als
thans blijkt dat straks alle
leven onmogelijk is geworden, dan nòg spreken de
grootheden van de industrie slechts over VERMINDEREN van de verstikking. Want wàt er ook gebeurt, de FABRIEK MOET DRAAIEN. Dat is het
allesoverheersende uitgangspunt, en weer: niet alleen van de grote heren, maar
van àlle mensen. En dit gaat pas in principe voorbij
als wij zózeer de maatschappij als een samenstel van FUNCTIES zijn gaan zien
dat wij het leven DAARIN als een functie herkennen…
Naar bladwijzers: Moraal-A ; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 11. _1970 (geplaatst op 1
december 2008)
Dinsdag, 27 oktober 1970
De
vastgelegde enkelvoudigheid
Het begrip PLAATS of POSITIE geldt voor de enkelvoudigheid voorzover
die als aan de andere enkelvoudigheden VASTGELEGD te beschouwen is. Wij hebben
hier dus te maken met de enkelvoudigheid als STARHEID en dit STARRE handhaaft
zich net zo lang als de andere
enkelvoudigheden zich ook op dezelfde PLAATS blijven bevinden. POSITIE houdt
dus STARHEID en onbeweeglijkheid in.
Voorzover de hele zaak echter BEWEEGLIJK is, en dàt is in de grond van de zaak het wezen van de
werkelijkheid, kàn de POSITIE niet in stand worden
gehouden; er geldt slechts een BEWEEGLIJK AANWEZIG ZIJN en het VASTGELEGDE is
daarvan de INHOUD en die inhoud is ook steeds WISSELEND zonder ooit zichzelf
gelijk te blijven. Deze WISSELENDE INHOUD is het TASTBARE van het verschijnsel,
en een ieder weet dat ook dit TASTBARE aan voortdurende VERANDERING onderhevig
is. Een van de aspecten hiervan is de VERGANKELIJKHEID - en dat is een aspect
waarover het oude Europa ruimschoots gedacht en getreurd heeft…!
Plaatsen wij het bovengezegde in de mensheid, dan is
het duidelijk dat een mens die in POSITIES denkt er bij gebaat is als DE
ANDEREN hun BEWEEGLIJKHEID niet laten gelden en zich ook als VASTGELEGD
stellen, zodat er een netwerk van VASTE VERHOUDINGEN is. De stabiliteit van
MIJN positie is tevens de stabiliteit van die van de anderen, en dit nu is het
NETWERK VAN BELANGEN dat tot op de dag van vandaag onze maatschappij kenmerkt.
IK ben er eigenlijk niet, want IK ben slechts een KNOOPPUNT VAN BELANGEN, n.l.
vaste verhoudingen. Een belangrijk mens is een man die RIJK AAN BELANGEN is,
rijk dus aan vaste verhoudingen naar alle kanten. Zo’n man noemen wij (let op
de taal..!) GEWICHTIG… en dan denken wij aan de
enkelvoudigheden waarvoor ook het begrip GEWICHT gaat gelden voorzover het VASTGELEGDE aan de orde is.
Dit vastgelegde is het karakter van ONZE maatschappij, en dat karakter is er
natuurlijk omdat WIJ nog steeds in het vastgelegde denken en voelen. Om dit
karakter is MAATSCHAPPELIJK niet héén te gaan; het is ook niet te doorbreken
want het is de ZIEL van onze maatschappij; dit nu is het STELSEL dat door
niemand PERSOONLIJK in stand gehouden wordt en dat tevens door iedereen gevormd
wordt. Elke positie die ingenomen wordt, al is het volkomen te goeder trouw of
vanuit de wil om de zaken te verbeteren of te doorbreken, betekent zonder
mankeren HET STELSEL, het netwerk van belangen, waarin men òf
mee kan gaan òf onder kan gaan. Een àndere mogelijkheid is er niet, of men moet de positie
laten voor wat hij is en NEE zeggen… dit
is de ACHTERDEUR waardoor door alle eeuwen heen de wijze mensen gevlucht zijn
en dat blijft voorlopig zo…!
Een andere consequentie van het bovenstaande is het feit dat in wezen een
ieder, van welke plannen en idealen ook bezield, niet anders dan BEHOUDEND kàn zijn in een positie. Ook al heeft een politicus of een
partij nòg zo de naam vooruitstrevend te zijn, dan
nog is het het behoudende dat hoogtij viert Want de
verhoudingen mòeten VAST zijn; het beweeglijke mag
niet doorgaan…! Dit blijkt als bij
gelegenheid zelfs de meest “progressieve” toch vindt dat het allemaal
DEMOCRATISCH dient te geschieden: geen “gekraak” van panden, geen ontkenning
van de stembus, enzovoort. Tòch ORDE EN GEZAG.
De productie en de belangen
Het INNEMEN VAN POSITIES is aan de orde overal waar de maatschappij ZICHZELF
vertegenwoordigt. Globaal gesproken bevinden wij ons dus op het terrein van de
POLITIEK, maar ook op het terrein van alles wat daarmee samenhangt, zoals de
OVERHEID en het gehele AMBTENARENDOM. De mensen die het land “besturen” of
MENEN te besturen, van de geringste AMBTENAAR tot en met de MINISTER. Bij deze
mensen zijn het ALLEEN MAAR DE BELANGEN die hun maatschappelijke doen en laten
bepalen.
Maar de maatschappij kent nog andere aspecten, en één daarvan is de INDUSTRIE.
Dus het apparaat waarlangs de PRODUCTIE plaats vindt. En bij dit apparaat
liggen de kaarten iets ànders. Denken wij
bijvoorbeeld alleen maar aan het feit dat productie zonder ONTWIKKELING, dus
zonder VOORUITGANG, niet mogelijk is en bedenken wij ook, dat de ZIEL van de
productie de BEKWAAMHEID
is. Daargelaten of de ondernemers in àlle gevallen
deze normen voor ogen staan is het toch een algemeen bekend feit dat productie zònder bekwame mensen geen moment stand houdt. Dit nu geeft
aan de “industrie” - OP ZICHZELF GENOMEN - een geheel ander karakter dan aan de
AMBTENARIJ, die hierom - terecht - vaak bespot wordt.
Het is dus niet hetzelfde begrip: de OVERHEID is
iets geheel anders dan de INDUSTRIE. Industrie komt ook voor in landen die helemaal nog
niet democratisch zijn, zoals het onze; een noodzakelijke binding tussen onze
democratische beginselen en de industrie is er niet.
Wij hebben er reeds op gewezen dat de mens als CONSUMENT de OVERGANG is tussen
diezelfde mens als BESTAAN of MAATSCHAPPIJ
en de mens als LEVEN en SAMENLEVING. Als de mens CONSUMENT kàn
zijn, dan lukt het in principe met zijn leven ook wel, want hij heeft dan
LEVENSZEKERHEID. Maar hiervoor is nodig dat er geproduceerd wordt. De productie
is de voorwaarde voor het terechtkomen van de GEHELE WERELD. De productie is
dan ook WERKELIJK MODERN - OP ZICHZELF GENOMEN.
Dit moderne uit zich ook hierin dat het in de industrie DEMOCRATISCH toe gaat,
maar deze gedachte is moeilijker te vatten dan men zo denken zou. Want vooral
tegenwoordig wijst iedereen er op dat het hoog tijd wordt dat men in de
fabrieken de DEMOCRATISERING doorvoert - men voelt dus een GEBREK aan
democratie. Als wij de zaak echter nauwkeurig bekijken dan zien wij in dat het
de mensen te doen is om EEN VINGER IN DE PAP; zij willen INSPRAAK. En wel op
grond van NIETS, alleen maar op grond van “de meeste stemmen gelden”. Het gaat
dus weer om een HOL KIESSTELSEL, terwijl het tot nu toe zo geweest is dat
alleen maar BEKWAAMHEID
de maat was in de fabriek - daargelaten het gescharrel dat overal voorkomt. De
democratisering van de industrie kan dus àlleen maar
een TERUGVAL betekenen en dat feit heeft men bijvoorbeeld in RUSLAND al een
poos geleden ontdekt. Een keuze-democratie in de industrie is een ramp, want
juist dáár geldt de keuze allerminst.
Voorzover de industrie NAAR BUITEN TOE opreedt komen natuurlijk wel de POSITIES en de BELANGEN
voor de dag; daar gaat de zaak weer geheel en al op in het STELSEL en vanuit
dit OPGAAN is er druk op de PRODUCTIE, d.w.z. er mag niet volledig VERANTWOORD
gewerkt worden, want dan raakt men de MARKT kwijt. Het BELANG vereist, dat er
een TUSSENWEG wordt bewandeld zodat het product niet helemaal GOED is. Toch
wordt er, ondanks deze laatste remming, GOED gewerkt in de industrie, want om
een MINDER GOED PRODUCT te maken moet men tòch goed
werken: het product moet immers beantwoorden aan de gestelde eisen, hoe die ook
zijn… Dus: belangen of geen
belangen, de zaak moet FUNCTIONEREN, en dàt is nu
juist het MODERNE. Een ieder die een andere NORM aan wil leggen inzake de
verhouding tussen de mens PERSOONLIJK en de INDUSTRIE, is op een POSITIE uit.
Wij laten nu het probleem van het LOON buiten beschouwing omdat wij daar
binnenkort nader op terug willen komen; in ieder geval kunnen we thans al wel
zeggen dat het geroep om LOONSVERHOGING voortkomt uit de wil tot
POSITIE-VERBETERING en nog lang niet uit een MODERN BESEF. . . .
Het leven en de functie
Zoals wij al eerder hebben opgemerkt is er een levensgroot verschil tussen het
begrip FUNCTIE en het begrip POSITIE. Het laatste is een STARRE aangelegenheid
terwijl het eerste juist door en door BEWEEGLIJK is. Deze beweeglijke
verhoudingen, deze FUNCTIES, worden door de beginnende MODERNE MENS de één na
de ànder ontdekt en uiteraard tot gelding gebracht.
Zodra echter een FUNCTIE voor de dag gekomen is, is het iets MAATSCHAPPELIJKS
geworden, want het gaat over datgene waaruit de zaak BESTAAT èn de ONDERLINGE (beweeglijke) verhouding.
Derhalve is tenslotte de MODERNE MENS een door en door MAATSCHAPPELIJK mens,
die ook HET LEVEN als zodanig is gaan zien. Dat HET LEVEN bóven het
maatschappelijke uitgaat ziet hij dan niet meer, maar wel KAN ALLES omdat hij
zo langzamerhand alles heeft leren kennen als functie. Aan deze maatschappij
ONTGLIPT natuurlijk niets meer en nu is de zaak werkelijk SOCIAAL te noemen. De
maatschappij heeft het gehele leven van de mensen in zich opgenomen en de mensen
vinden het volkomen normaal als alle problemen door maatschappelijke
deskundigen aangepakt worden; óók levens- en gezinsproblemen.
Toch is de situatie bij de MODERNE MENS anders dan die wij beschreven toen wij
over de maatschappelijke DWINGELANDIJ spraken. In dit laatste geval ging het
over een mens ONDER DRUK vanuit GEZAG en MACHT. Maar bij de moderne mens is
niet van onderdrukking meer te spreken, hij is zèlf
in de maatschappij, ZIJN maatschappij, OPGEGAAN - VANZELFSPREKEND. En dat
terwijl hij geheel ZICHZELF is gebleven, voorzover
hij allerlei VERTOONT.
Nu is het moment gekomen dat de mens er aan toe is om VOLWASSEN te worden; hij
heeft alles uit zijn VASTHEID gehaald en als beweeglijk gesteld en daarmee
heeft hij de gehele INHOUD van de werkelijkheid op tafel gelegd. Slechts de ontdekking dàt
het alles INHOUD is van IETS ANDERS rest
hem nog…
Naar Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 12. _1970 (geplaatst op 1
december 2008)
Dinsdag, 3 november 1970
Bladwijzer: Verheldering/Milieu(15/16)
12 t/m 16 ; Het
Intellectuele proces vs Het verhelderingsproces
24(Milieu) t/m 27 ;
Naar
aanleiding van enkele vragen
Uit het vorige
stencil blijkt dat er voor de mensen geen mogelijkheid is de
gang van zaken in de mensheid en haar ontwikkeling te doorbreken; wij wezen er
inzake HET STELSEL op en wij hebben er de nadruk op gelegd toen wij ons met de
GESCHIEDENIS bezig hielden. Maar terecht wordt opgemerkt dat het met de mensen
dan eigenlijk gesteld is als met de TRAM, die óók niet van zijn baan kàn afwijken en ook wordt er gedacht aan de leer van
CALVIJN, waarin het begrip PREDESTINATIE voorkomt. Zo is er dus geen
“lichtpuntje” in het menselijk bestaan.
En ook kunnen wij ons afvragen of de mensheid op àndere
planeten er nèt zo hoopvol voorstaat, en ook niet in
staat is bepaalde ontwikkelingen een HALT toe te roepen. Als daar tenminste ook
van die ellendige dingen gebeuren zoals wij die hier al zoveel eeuwen om ons
heen zien.
De vraag is dus eigenlijk: kan de mensheid eigen (ogenschijnlijk NEGATIEVE)
ontwikkeling ter hand nemen en in goede banen leiden?
In deze vraag zit een TEGENSPRAAK, want het eventueel “ter hand nemen” van de
eigen ontwikkeling IS OOK DIE ONTWIKKELING. Eigen initiatief LIJKT dus alleen
maar eigen initiatief te zijn, zoals het ook LIJKT alsof ALEXANDER DE GROTE de
oude wereld opengebroken heeft - het is echter IN HEM NAAR VOREN GEKOMEN…! Hij nam niets “ter hand” maar hij
was een LOGISCHE FASE in de ontwikkeling. Wij moeten dan ook wèl bedenken dat de ONTWIKKELING, de VERHELDERING, geheel
BUITEN ons ZELFBEWUSTZIJN òmgaat; het zelfbewustzijn,
en dus ook het BEWUST HANDELEN, is een GEVOLG van iets ànders,
namelijk de VERHELDERING.
En nu is het juist dàt proces dat onverstoorbaar zijn
eigen gang gaat. Als de mens zèlf zijn eigen
ontwikkeling uit kon denken, dan kon hij de zaak ook ànders
laten verlopen. Ook zou het dan zo zijn dat op andere planeten weer een andere
weg bewandeld zou worden, wellicht zelfs met een veel beter resultaat…! Maar zo is het nu eenmaal niet; en
wij moeten zien uit te vinden wat desondanks tòch de
MOGELIJKHEDEN van de mensen zijn - en die mogelijkheden moeten IN de verheldering te plaatsen
zijn, anders zijn het geen werkelijke mogelijkheden.
Wat betreft de andere planeten nog dit: àls de mens,
zoals wij die “berekend” hebben, werkelijk de LAATSTE MOGELIJKHEID van de
werkelijkheid is, dan KAN hij èlders IN DIEZELFDE
WERKELIJKHEID geen andere grootheid zijn…
Natuurlijk vertonen de “verschillende” mensheden wèl
de (kleine) verschillen, die nu eenmaal aan het begrip VARIATIE meekomen, maar
méér is niet denkbaar. En die kleine verschillen zijn natuurlijk oorzaak van
talloze FEITELIJKE verschillen in de gang van zaken - stellig hier en daar
zelfs zo dat een bepaald NOODZAKELIJK probleem sneller opgelost wordt en niet
zo dicht de grens van het rampzalige benadert als hier vaak het geval is. Maar
het is daar wèl zo - net als hier - dat toch telkens
de ONMOGELIJKHEID van iets moet BLIJKEN. Dat is namelijk een wezenlijk aspect
van de ontwikkeling der mensen.
Wij
hebben gezegd: het STELSEL is niet te doorbreken. Maar dit komt niet doordat de
zaak zo STERK in de schoenen staat. Want de VASTGELEGDHEDEN zijn in de grond
van de zaak de ONHOUDBAARHEID zèlf. Alles wat
VASTGELEGD is is ONTHOUDBAAR omdat de werkelijkheid
één BEWEEGLIJKHEID is. Van de “geest” zeggen wij niet dat hij VERGANKELIJK is want de beweeglijkheid ervan sluit het
begrip vergangkelijk ten enen male uit, maar juist
van het VASTGELEGDE, het VERSCHIJNSEL, zeggen wij het wèl
omdat de vastheid zich altijd opheffen mòet. Zo is
het stelsel ook de “wandelende onmogelijkheid”, en dat dringt zich dan ook aan
de toeschouwer op als hij de werkelijke “hoge” vertegenwoordigers ervan ziet…! De scherpe tegenstelling tussen de
GEWICHTIGHEID en het volkomen ONHOUDBARE en dus ook ONBETEKENENDE ervan
prikkelt onze lachspieren: het is KOMISCH. Het sluit aan bij het wezen van de
HUMOR, die ook op de TEGENSTELLING berust.
Het STELSEL evenwel is niet te doorbreken, niet omdat het zo STERK zou zijn op zichzelf, maar OMDAT
WIJ HET ZELF ZIJN. En omdat wij het zelf zijn is er ook niet aan te ontkomen -
voor NIEMAND. Zelfs het onbewoonde eiland biedt hier geen uitkomst, maar er zijn wèl
een drietal mogelijkheden voor de mens PERSOONLIJK om ten opzichte van ZICHZELF
te staan inzake het stelsel. Men kan op volle kracht MEEDOEN, men kan er
ONVERSCHILLIG voor zijn, èn men kan NEE zeggen. Maar
deze laatste mogelijkheid is niet als een ONTKOMEN bedoeld, want dat gáát niet. Het is als het ware een KIJK OP
ZICHZELF en een dergelijke KIJK is voor ons allemaal PERSOONLIJK het
LICHTPUNTJE in de duisternis van de zich ontwikkelende mens…!
Die
drie mogelijkheden zijn PERSOONLIJKE mogelijkheden, d.w.z. zij gelden niet in
OBJECTIEVE ZIN, maar in SUBJECTIEVE zin. Het betreft JOUW en MIJN leven, en
daarbij is het eigenlijk nog zo, dat het alleen maar MIJN leven betreft. Al
vaker hebben wij er op gewezen dat HET LEVEN niet bestaat, wat bestaat is
slechts MIJN EIGEN LEVEN en daarbij weet ik en ervaar ik dat er ook de levens
van al die ANDERE MENSEN zijn, maar daaraan heb ik geen deel - ik heb er alleen
maar CONTACT mee. En juist omdat het gaat over MIJN LEVEN, waar een ànder niet binnen kan stappen en waar ik niet uit
kan stappen, juist daarom is het mogelijk
dat ik voor MEZELF een “standpunt” inneem ten opzichte van het STELSEL.
Zeg ik nu NEEN op het stelsel, dan ben ik er VOOR MEZELF vrij van, hoewel ik er
middenin sta en er niet aan kan ontkomen. Er aan ontkomen betekent niet meer kùnnen bestaan, en dat betekent weer dat er ook geen
mogelijkheid meer is om er VRIJ van te zijn.
De meeste mensen DOEN MEE met het stelsel; zij leven op grond van het stelsel
en zij breiden het met hun activiteiten uit. Zij zoeken “vooruit te komen” in
de wereld en zij hebben niets in zich dat tot een AFWIJZEN kan komen. En er
zijn er wat minder, die ONVERSCHILLIG zijn. Zij hebben er nauwelijks deel aan,
maar eigenlijk zouden zij er niet onverschillig voor geweest zijn als hun
AANLEG om mee te komen maar wat groter was geweest. Toch beseffen we vaak aan
deze mensen een zekere RUIMTE en GEMOEDELIJKHEID - gesteldheden die de mens
onmiddellijk vertoont als HIJ NEE zegt op het VASTGELEGDE.
Meestal denken wij dat het NEE zeggen een AFZWEREN van “de wereld”, van de
“dingen” of van het “natuurlijke” en “lichamelijk” betekent, maar dat is een
oude ROOMSE gedachte die in de roomse PRAKTIJK al voldoende zijn ONZINNIGHEID
bewezen heeft. Immers, HET VERSCHIJNSEL, is niet te ontkennen, want HET IS ER,
maar de GESTELDHEID van het verschijnsel, die is VOOR DE MENS àf te
wijzen als hij het vermogen heeft ZICHZELF te zijn. Toch ligt het in de
logica dat het gewoonlijk maar enkele mensen zijn in wie het NEE voor de dag
komt; doorgaans betekent het NEE bij de mensen een JA op wat anders, dat óók
VASTGELEGD is.
Nu
we gezien hebben dat er voor de mens PERSOONLIJK de mogelijk is om op het stelsel NEE te zeggen
kunnen we ons ook gaan afvragen of die mogelijkheid soms toch van invloed is op
de gang van zaken. En dan blijkt dit ACHTERAF wel degelijk het geval te zijn.
Want de mensen die werkelijk NEE gezegd hebben zijn door hun VOORBEELD verhelderend geweest voor een aantal
andere mensen.
Maar het was ze er niet om te doen een VOORBEELD
te zijn en het ze er ook niet om te doen het NEE door te zetten - zij hebben
daartoe geen POLITIEKE PARTIJ opgericht of een vereniging van MEDESTANDERS. Het
NEE zeggen hangt er nauw mee samen dat het iemand NERGENS OM TE DOEN IS, en in
zo’n situatie is een MEDESTANDER al helemaal niet denkbaar. Geen sprake dus van
het vormen van een MACHT die tegenover het STELSEL komt te staan, evenzo geen
sprake van ACTIES of DEMONSTRATIES of PROTESTVERGADERINGEN zoals die
tegenwoordig gebruikelijk zijn. Maar
natuurlijk ook geen sprake van onderdanige gehoorzaamheid. Dit zijn allemaal
zaken die bij de mens als STELSEL behoren. Diegene die NEE zegt doet wat hij te
doen heeft in de wereld, maar HIJ DOET NIET MEE; vanuit zichzelf kàn hij zich niet vastleggen en dus concentreren er zich
geen BELANGEN om hem heen: een mens die qua BELANGEN ònmogelijk
is, is de ONTKENNING van het STELSEL.
In hoeverre een dergelijke mens van invloed is op de gang van zaken is niet na
te gaan omdat er zich nooit iets CONCREETS formeert naar aanleiding van het NEE
zeggen. De zaak draait om het handhaven van de BEWEEGLIJKHEID, en als we onder
“beweeglijkheid” ook het LICHT verstaan kunnen we rustig zeggen dat het een
zoeken “naar het licht” is - zonder met ZOEKEN iets gefrustreerds te bedoelen.
De grote meerderheid van de mensen zoekt het licht niet, zij zoeken VASTIGHEID
en daardoor zoeken zij HET DONKERE. Aan hen kent de werkelijkheid geen
UITZICHT, er is aan hen géén LICHTPUNTJE te beleven want zij BELEMMEREN het
uitzicht. Qua ONTWIKKELING zijn die mensen de CONCRETE UITINGEN, maar qua
WERKELIJKHEID zijn zij eigenlijk van geen BETEKENIS.
Tussen al deze duisternissen gaat het licht door, maar de weg die het volgt is
niet uit te stippelen - niemand weet waar het blijft. Niemand weet hoe het
ONGEWILDE LICHTE VOORBEELD van één mens doorwerkt in andere mensen en zo weet ook niemand hoe
tenslotte de VASTIGHEDEN nog beïnvloed worden door dat LICHT.
Het is iemand die werkelijk NEE zegt niet mogelijk iets anders te zeggen, want
hij herkent niets. Als alles vanzelfsprekend BEWEEGLIJKHEID is voor iemand, dan
zijn er geen VASTE VORMEN waar hij TEGENAAN kijkt. Hij kan ze dan ook niet
herkennen. De mens van VASTIGHEID probeert zoveel mogelijk te HERKENNEN en naar
aanleiding daarvan zegt hij dat “je je kansen moet grijpen…”
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 13. _1970 (geplaatst op 1
december 2008)
Dinsdag, 10 november 1970
Nog enige opmerkingen
Wij hebben de vorige keer gezegd dat het de mens PERSOONLIJK mogelijk is om NEE
te zeggen. Als wij het bedoelde begrip benoemd hebben met “nee zeggen”, dan is
dit toch niet zonder gevaar omdat men er mogelijk uit begrijpt dat er iets ànders is waarop JA gezegd wordt. En dat andere kan dan wel
de ONTKENNING van het door ons genoemde STELSEL zijn terwijl het in feite tòch tot de VASTGELEGDHEDEN behoort. Men kan JA zeggen op
een zeker IDEAAL, een ANARCHISTISCH ideaal desnoods, maar dan toch heeft men
geen NEE gezegd zoals wij het bedoelen. Want dat ideaal is, al bestaat het dan
niet in de praktijk, óók een vastgelegde zaak, zèlfs
als het de bedoeling is de mensen “zichzelf te laten regeren”.
De NEE-ZEGGER doet wat hij te doen heeft in de wereld, wel wetende dat ook zijn
gedoe inzake het stelsel geen wezenlijk ànder gedoe
is omdat er geen ontkomen aan is. Maar er is anderzijds toch allerlei in zijn
gedoe dat anders naar voren komt dan bij de meeste mensen het geval is, en dat
komt door het feit dat hij NIET-MEEDOET. Hij weet eigenlijk niet waarover het
gaat in de wereld en hij kan aan het gescharrel geen touw vastknopen. Hij wil
natuurlijk wèl zijn brood verdienen in de wereld,
maar hij weet niet hoe hij ZICHZELF MOET VERKOPEN om meer te krijgen dan hem
eigenlijk toekomt. Hij ziet geen kans OVERWINST te maken omdat het niet in hem
opkomt dat te doen; hij weet niet hoe hij zijn “rechten” moet verdedigen omdat
hij eigenlijk niet inziet waar die precies zitten. En zo zijn er meer
voorbeelden te noemen van dingen die de NEE-ZEGGER achterwege laat, of die hij
juist wèl doet en stelt. Maar concreet is er
eigenlijk niets van te zeggen omdat het over een GESTELDHEID, en dus bij de
mens, over een SFEER gaat.
In
het EVANGELIE komen wij de NEE-ZEGGER tegen en dat zou ook niet anders kunnen
bij een zaak die in de OVERGANG van de twee HOOFDMOMENTEN van de cultuur
geworteld was. Het eerste hoofdmoment was voorbij en het tweede hoofdmoment
moest nog komen; in de OVERGANG golden zij
beide niet om tevens toch ook weer wèl te
gelden, namelijk als VOORBIJ en als KOMEND. In die overgang zegt de mens,
d.w.z. de CULTUURMENS, wèrkelijk NEE, maar dat is
maar een ogenblik, want onmiddellijk zet zich het KOMENDE als een realiteit in
en daarmee is de overgebleven evangelische GEDACHTE tot een STELSEL geworden:
de CHRISTELIJKE KERK met later als onbetwist machtscentrum ROME. Dit stelsel is
gebaseerd op de evangelische gedachte zonder er verder ook maar iets mee te
maken te hebben.
Het evangelische NEE-ZEGGEN verwerd tot een nee-zeggen op het VERSCHIJNSEL zèlf en dat resulteerde natuurlijk in het streven het
verschijnsel uit te schakelen; het resulteerde ook in de gedachte van het
HIERNAMAALS, dat voor de mens zou gaan gelden als hij eindelijk van dat
verschijnsel VERLOST was. En wie tijdens zijn leven niet had gepoogd van het
verschijnsel àf te komen moest daarvoor branden in de
hel…! En het “Geef de koning wat des
konings is…” werd tot DIEN HET GEZAG
en “. . . wat Uw hand vindt om te
doen…“ werd tot GRIJP UW KANSEN.
De NEE-ZEGGER, zoals die in het evangelie GETEKEND is, vertegenwoordigt wel het
begrip wat wij thans bedoelen, maar toch ook weer niet helemaal omdat hij de
werkelijkheid als SAMENSTEL, en dus ook de werkelijkheid als MAATSCHAPPIJ en
WETENSCHAP nog als TOEKOMST vóór zich heeft. Die zaak moet als WESTERSE CULTUUR
nog beginnen en hij is slechts als VISIE in het evangelie aanwezig. Dit maakt
het NEE-ZEGGEN tot iets CULTUREELS - maar voor òns is
dat niet het geval; voor òns is het iets praktisch
dat in elk willekeurig mens voor de dag kan komen. Daarvoor behoeft hij niet,
zoals de evangelische mens, tot een GEHEIM GENOOTSCHAP te behoren waarin alleen
bepaalde mensen opgenomen werden. Want voor òns IS
het vastgelegde er en dus is ook, zomaar vanzèlf, het
NEE-ZEGGEN er.
In
een NORMALE maatschappij is de NEE-ZEGGER eigenlijk een onopvallende figuur;
hij doet niet mee en daardoor zoekt hij geen POSITIE en geen WAARDERING en geen
ONDERSCHEIDING. Maar anderzijds ligt hij er ook niet tegenin, zodat hij
daardoor ook niet opvalt - de mensen die tégen de maatschappij ingaan behoren
op hùn wijze net zo goed tot de maatschappij als
diegenen die meedoen. Maar vaak hebben zij toch dit voor dat ze de maatschappij
BETER willen hebben, hetgeen op zichzelf veel menselijker is dan het zoeken
naar posities zoals diegene die meedoet pleegt te doen.
Maar als de maatschappij weer eens in WAANZIN
uitgelopen is, zoals bijvoorbeeld in
geval van OORLOG, dàn is de NEE-ZEGGER een man van de daad, die van alle
mensen het beste raad weet met de onmogelijkheden die dan optreden. Hij blijkt
dan de werkelijke ILLEGAAL te zijn die aan de waanzin van BEIDE kampen weet te
ontkomen. In zo’n situatie blijkt duidelijk dat hij niet van zins is MEE TE
DOEN met wie dan ook en soms speelt hij de dwazen tegen elkaar uit.
WEINREB vertelt in zijn drie boeken: ‘Collaboratie en verzet” uitvoerig hoe hij
dat ILLEGALE in de afgelopen wereldoorlog heeft laten gelden en uit dat verhaal
blijkt duidelijk dat hij er helemaal niet toe in staat was iets
maatschappelijke au sérieux te nemen zodat hij er ook
geen moeite mee had beide partijen om de tuin te leiden. Ook blijkt uit zijn
verhaal dat er geen enkele mogelijkheid is om een MEDESTANDER te hebben; vanuit
de PSYCHE van de nee-zegger kan dat niet, maar in de
praktijk blijkt dit ook onmogelijk te zijn. Daarom wijzen wij er nogmaals met
klem op dat het nee-zeggen een zaak is van de mens PERSOONLIJK.
Wij
hebben gesproken over het feit dat er in het vastgelegde, en dus ook in de
maatschappij geen UITZICHT zit. Dit blijkt al als wij ons verdiepen in de gang
van zaken in onze huidige maatschappij : er is bijvoorbeeld een nimmer aflatend
geschreeuw om hoger loon terwijl het anderzijds aan een ieder bekend is dat de
kosten van het levensonderhoud daardoor nog meer stijgen. Ook weet men dat elke
loonstijging een nòg grotere stijging van de hoge
inkomens betekent, zodat de verdeling van de welvaart nog onredelijker wordt.
Maar toch gaat het alsmaar door, zonder uitzicht. In Zuid-Amerika gaan de
mensen gebukt onder een weergaloze uitbuiterij en
daarvan weet de gehele wereld - toch gaat het gewoon door alsof er geen
“rechten van de mens” waren uitgedacht.
In sommige gevallen is er uiteraad wel van
verbetering te spreken, maar dat neemt de UITZICHTLOOSHEID niet weg. Ongeacht
welke verbetering ook blijft deze factor aan de maatschappij meekomen zolang
die onvolwassen is en als die maatschappij eenmaal vòlwassen
geworden is dan is er van uitzicht of geen-uitzicht niet meer te spreken.
Wij doen ons levenlang ons werk en eigenlijk gebeurt
er helemaal niets; wij gaan wat dat betreft nèt zo
als wij gekomen zijn en wij kunnen niet zeggen dat het uitzichtsloos
was, evenmin als wij kunnen zeggen dat er enig uitzicht was. De mensen spreken wèl van VOORUITZICHTEN, maar dan gaat het om de te behalen
POSITIES; dat is niet meer dan een vast DOEL dat men zich voor ogen stelt. Maar
een UITZICHT is wat anders. Dat kan alleen bestaan als men niet het VASTGELEGDE
van de verhoudingen zoekt.
Wij
spraken over het EVANGELIE in verband met het nee-zeggen en wij wezen er op dat
het evangelie de OVERGANG is tussen de twee culturele HOOFDMOMENTEN. Nu is er
eigenlijk in de mensheid drie maal een dergelijke situatie aan te wijzen:
de eerste maal als de mens nog niet
tot ZELFBEWUSTZIJN gekomen is op de planeet en zodoende met nog geen enkele
vastigheid kwam. Het EEN was er nog niet voor de mens en het ANDER was er nog
niet. En van hieruit kon hij geen nee ZEGGEN, maar was hij zèlf
NEE. Er was dan ook nog geen maatschappij.
Het tweede moment hebben wij
beschreven als het EVANGELISCHE MOMENT waarin het EEN achter de rug was en het
ANDER nog komen moest. Het NEE van de mens uit dàt
moment betrof “de wereld” en was van culturele en geheime aard, terwijl het derde moment dat van de VOLWASSEN
mens is die èn het EEN èn
het ANDER achter de rug heeft en zo vanzelf ook de VASTE verhouding kwijt is.
Deze mens is niet zèlf NEE, maar hij IS zowel het EEN
als het ANDER, terwijl hij GELDT als NOCH HET EEN NOCH HET ANDER.
Toen de mens nog zèlf NEE was, was dat een
GEDACHTENLOOS NEE, zoals een baby gedachtenloos niet
meedoet met de dingen om hem heen. Deze situatie is natuurlijk GAAF, maar meer
dan dat is het niet.
In het evangelische moment is het nee-zeggen niet meer gedachtenloos,
maar het is een BEELD, een beeld van de wereld dat GEZIEN werd. Wij kunnen het
INTUÏTIE noemen omdat dat een DENKEN ZONDER DOORDACHTHEID is. Dit levert een
gedachte op die volkomen juist kan zijn, maar die door geen enkel DOORDENKEN
gesteund wordt.
Eerst met de VOLWASSEN mens vertoont de zaak een DOORDACHT NEE en dit kan in
alle opzichten uit de voeten. Pas nu komt er dan ook een LEVENSPRAKTIJK voor de
dag, die KAN…! Maar dit betekent
niet dat iedereen zèlf de zaak doordacht heeft… het betekent dat IN DE MENSHEID de
zaak doordacht IS en dan geldt het voor èlke mens,
ook al kunnen de meesten er geen zinnig woord over zeggen.
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 14_1970 (geplaatst op 4
december 2008)
Naar
bladwijzers: Moraal-A
; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ; Meting, meetpunt, on(meetbaar)-heid zie nrs. 6, 14/15
;
Dinsdag, 17 november 1970
Het functionele
Wij moeten goed opletten dat wij geen verkeerde gedachte krijgen over datgene
dat wij het FUNCTIONEREN
geroemd hebben. Wij zouden bijvoorbeeld kunnen denken dat een zaak die DRAAIT
ook vanzelf FUNCTIONEEL is, maar die gedachte is fout; het òmgekeerde
is wèl waar, namelijk dat datgene dat functioneel is òòk DRAAIT.
Als voorbeeld: wij hebben hier in het westen een tijd gehad dat iedereen
betrekkelijk TEVREDEN was. De maatschappij DRAAIDE en de mensen deden daarin
wat zij te doen hadden; er was handel en industrie en de organisatie van de
maatschappij klopte. De tevredenheid van de mensen doet vermoeden dat de zaak
functioneerde maar niets is minder waar. We hebben hier te doen met een
maatschappij die bèst “werkte”, maar die NIET
functioneerde.
In de GRIEKSE geschiedenis was er de “eeuw van Pericles”
en in die tijd werkte de maatschappij; PERICLES vaardigde tal van goede wetten
uit en in zekere zin organiseerde hij het Griekse leven,- o.a. in zijn
HUWELIJKSWETTEN. Toch is er ook hier niet van FUNCTIONEREN te spreken en wel om
deze reden dat het functioneren vóóronderstelt, dat ALLE ASPECTEN tot hun recht
komen, en dat was noch in de “Eeuw van Pericles”,
noch in ònze “eeuw van tevredenheid” het geval. In de
tijd van Pericles waren er bijvoorbeeld wel SLAVEN,
en de HUISVROUW was eigenlijk NIETS: zij gold niet als de GELIEFDE van de man
en ook deelde zij met hem de GEZELLIGHEID niet. Zij diende slechts tot
voedingsbodem voor zijn gezin: bij haar verwekte hij zijn (officiële) kinderen.
Hier zien wij dus al twee aspecten die niet tot hun recht komen en zelfs geheel
VERKEERD gesteld zijn. En de eeuw van “tevredenheid” in onze gewesten was al
niet veel beter: de vrouw had het zo mogelijk nog benauwder en vérder was
KINDERARBEID gewoon en wij KOLONISEERDEN de wereld met een niets ontziende
begerigheid.
Een ander voorbeeld: de PSYCHOLOOG heeft een schat aan gegevens, en de
verhoudingen daartussen, tot zijn beschikking en al die gegevens betreffen
factoren van de mens en het menselijke. Is nu de psycholoog in staat om al die
gegevens FUNCTIONEREND sámen te denken tot een mens, dàn
is hij een goede psycholoog; maar als het bij hem slechts tot een desnoods
prima WERKEND STELSEL komt, dan is hij géén goede psycholoog. Hij is dan
slechts te gebruiken voor allerlei TESTS en allerlei ANALYSES. Voor de meeste
hedendaagse psychologen geldt helaas het laatste en dat verklaart hun vele
vergissingen. De zaak, èn het denken van de
psychologen in kwestie, functioneert niet. Bij die goede psycholoog
functioneert het wèl maar het is best mogelijk dat
zijn hele denken in de praktijk NIET WERKT - omdat de man nergens HOUVAST heeft…!
Om
er nu achter te komen hoe het eigenlijk zit met het FUNCTIONEREN gaan wij eerst
eens terug naar de ENKELVOUDIGHEDEN. En wij weten dan van hun BEWEEGLIJKHEID
dat hierin om te beginnen twee factoren zitten: enerzijds is er het feit dat de
beweeglijkheid VRIJ, ABSOLUUT en ONGEREMD is, en anderzijds is er het feit dat
de enkelvoudigheden - als het over HET VERSCHIJNSEL gaat - aan elkaar
VASTGELEGD zijn. Deze twee factoren komen OP ZICHZELF niet voor de dag; zij
vertonen zich alleen in hun werking OVER EN WEER op elkaar. Het resultaat, de
RESULTANTE, van deze werking is datgene dat ER IS. Het is de werkelijkheid zèlf.
De werkelijkheid zèlf is dus een MIN OF MEER
beweeglijk-zijn. En dit is het FUNCTIONEREN, welk begrip voor de gehele
werkelijkheid geldt. Alles is ontstaan en geworden precies zoals het worden mòest en er is in de gehele werkelijkheid geen verschijnsel
te denken dat MISLUKT is. En ook het in elkaar grijpen van de ogenschijnlijk
APARTE verschijnselen vertoont nergens een mislukking. In de ongerepte natuur
is dit in elkaar grijpen van àlle verschijnselen,
levend of niet levend, gemakkelijk vast te stellen en het is de laatste tijd al
wel heel duidelijk gebleken dat het geringste ingrijpen van de mens tot vaak
onherstelbare beschadigingen leidt. Dit alles omdat de werkelijkheid VAN
ZICHZELF uit volkomen FUNCTIONEERT. En dat functioneren is nu juist dat MIN OF
MEER BEWEEGLIJK ZIJN, die RESULTANTE VAN WERKINGEN. In die resultante zit dus vercalculeerd de STILSTAND ( = het aan elkaar vastgelegd zijn van de enkelvoudigheden) en er
zit in de ABSOLUTE BEWEEGLIJKHEID (= de
vrije, ongehinderde beweeglijkheid van de enkelvoudigheid VOOR ZICH), en de
verhouding TUSSEN deze twee factoren is NIET TE BEPALEN omdat één van de twee
factoren niet te bepalen is vanwege zijn ABSOLUTE beweeglijkheid. De bestaande
werkelijkheid is dus NIET TE METEN MEETBAARHEID.
En dat betekent enerzijds dat wij alles kunnen
ISOLEREN om het op zichzelf
te bekijken en het zo te leren kennen terwijl het anderzijds betekent dat er
niets is in de werkelijkheid dat LOS VAN HET ANDERE gezien kan worden.
Ook betekent het dat wij niets kunnen MAKEN, en dat geldt niet alleen voor het
ORGANISCHE, het geldt ook voor het ANORGANISCHE. In deze moderne tijd lijkt het
er op dat wij vooral wat betreft het anorganische al tot heel wat in staat
zijn, maar wij mogen ons hierin toch niet vergissen, want al deze MAAKSELS
blijken zich niet in de bestaande werkelijkheid te laten inpassen met als
gevolg dat na een poosje blijkt dat wij bezig zijn onszèlf
uit te roeien. Hierop komen wij
nog terug…
De
MENSHEID op de planeet bestaat o.a. uit zichzelf als MAATSCHAPPIJ en in deze
maatschappij ligt het begrip FUNCTIONEREN. Precies zoals bij de
enkelvoudigheden is dit functioneren een NIET TE METEN MEETBAARHEID omdat het
gaat over de RESULTANTE van TWEE WERKINGEN enerzijds de mens als VRIJ BEWEGEND,
en anderzijds de mens als AAN DE ANDER VASTGELEGD. En nu moeten wij goed tot
ons laten doordringen dat wij het nu niet over het feit hebben dat de MENSHEID
een ORGANISME is, want dat is een àndere grootheid.
Het gaat thans over de MAATSCHAPPIJ en de INHOUD dáárvan. En hier ligt het
FUNCTIONEREN; bij het organisme spreken wij terecht niet van functioneren; wij
spreken daar van LEVEN.
Voor de maatschappij geldt dus de niet te meten meetbaarheid; voor de
maatschappij geldt dus ook, dat het er allemaal ZONDER UITWENDIGE NORM toe moet
gaan. Want de UITWENDIGE NORM is iets dat VASTGESTELD is; het is iets dat ZO
MOET en dat niet ànders MAG. Het KAN zelfs in onze
ogen niet anders, en dit laatste is in de moderne tijd steeds meer het karakter
van de MORAAL: het denken in de NORM. Deze NORM verandert naarmate de INHOUD
ervan groter wordt en tegenwoordig zoeken wij ook de FUNCTIES in de
werkelijkheid om van daaruit de NORM te bepalen. Dit BEPALEN hangt nauw samen
met het feit dat wij OP ZOEK zijn naar de nieuwe gegevens over de
werkelijkheid, maar dit betekent dat wij nog steeds de zaak VASTLEGGEN. Ook de
FUNCTIES, die vanuit zichzelf beweeglijk zijn, leggen wij vast, en zo komen wij
tot een zaak, een maatschappij, die DRAAIT, die WERKT, maar die vooralsnog niet
FUNCTIONEERT. Zolang wij ZOEKEN naar de functies kunnen wij geen FUNCTIONERENDE
maatschappij om ons heen hebben. Omdat ZOEKEN tevens en onmiddellijk BEPALEN
betekent.
Tenslotte gaat het maatschappelijke onder de mensen ZOMAAR VANZELF zoals de
gehele werkelijkheid ZOMAAR VANZELF ontstaan is als een in alle opzichte
functionerend geheel. Ook DE MENS is een zaak die er ZOMAAR VANZELF is, maar
doordat voor hem, tengevolge van een héél andere
verhouding het ZELFBEWUSTZIJN geldt, is het voor hem een hele LIJDENSWEG om
zover te komen dat het VANZELF gaat…
Het VANZELF GAAN is hetzelfde als de NIET TE METEN MEETBAARHEID: want er is
vast te stellen dat “het gaat”, maar hoe dat nu precies in elkaar zit en
waardoor het kòmt dat het gaat is niet na te gaan.
Een beweging is te zien als een BEPAALDE beweging en evenzo is een zeker
functioneren te zien als een BEPAALDE zaak. Dan is de beweging er wèl, maar hij moet BEPAALD, d.w.z. VASTGELEGD, zijn. In
deze situatie verkeren wij op het ogenblik. Het gaat ons steeds om
beweeglijkheid, maar dat bewegen willen wij BEHEERSEN en in de hand houden en
naar onze hand zètten. En voorlopig gaat het ons om
dat BEPALEN van de beweging, hetgeen betekent dat HET STELSEL, waarover wij
gesproken hebben, nog volop, zij het in àndere VORM,
aanwezig is. Het kan natuurlijk niet uitblijven dat de reeds aanwezige
BEWEEGLIJKHEID de door ons nagejaagde VASTIGHEID vernietigt, en dat is nu
precies het proces dat wij in onze hedendaagse MAATSCHAPPIJ zien opkomen.
Daaraan sneuvelen grote bedrijven en daaraan danken wij de onzalige
LOONPOLITIEK en nog veel meer maatschappelijke verschijnselen die niet zo èrg hoopgevend zijn.
Wij spraken laatst over de RAMP, die de mensen gewoonlijk drukt op de feiten
zoals ze werkelijk liggen. De verklaring voor het feit, dat er een ramp nodig
is, is deze, dat de ramp inhoudt dat de NORMEN, de VASTGESTELDE WETMATIGHEDEN,
hun eigen ONMOGELIJKHEID naar voren hebben gebracht. En in zo’n situatie
vergeten de mensen zèlf ook hun streven naar posities
en bepaalde functies, zodat er gehandeld kan worden volgens WETMATIGHEDEN, die
in de zaak zèlf besloten liggen, en die in de mensen
VANZELFSPREKEND tot gelding komen. Het VANZELFSPREKEND tot gelding komen van de
wèrkelijke wetmatigheden betekent het tot gelding
komen van àlle wetmatigheden, en als de zaak zó ligt,
dàn gaat het VANZELF. Tot nu toe kwam dit alleen nog
maar bij RAMPEN voor, maar het behoort de MORAAL te zijn…!
Naar bladwijzers: Moraal-A ; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ;
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 15_1970 (geplaatst op 4
december 2008)
Dinsdag, 24 november 1970
Over
de dingen die wij maken
De vorige keer hebben wij de opmerking gemaakt dat de mens niet in staat is de
werkelijkheid en de onderdelen daarvan te MAKEN. Zowel ANORGANISCH als
ORGANISCH is dit onmogelijk. Deze uitspraak nu vraagt wel enige toelichting
omdat de moderne wetenschap en techniek ons tegenwoordig telkens verbazen met
nieuwe vindingen die ons er wel degelijk toe in staat stellen allerlei te
MAKEN. En het is zelfs zo, dat de mens zo langzamerhand voor niets staat op dit
gebied. Dit is niet iets dat wij, leken, zomaar van de tafel kunnen en mogen
vegen - al was het alleen al vanwege het feit dat wij niet graag tot diegenen
gerekend worden die in het verleden belangrijke geleerden en uitvinders in de
gevangenis stopten (of èrger) omdat zij dingen
ontdekt hadden die volgens òns onmogelijk waren…!
De moderne techniek en wetenschap zijn tot àlles in
staat, en nu is het voor ons de vraag hoe deze twee gedachten met elkaar
rijmen, namelijk de gedachte dat de mens NIETS kan MAKEN, en de wetenschappelijk-praktische
gedachte dat hij àlles kan maken.
Hiertoe bekijken wij weer de ENKELVOUDIGHEDEN in hun BEWEEGLIJKHEID en
herinneren ons dat daarvoor gold: NIET TE METEN MEETBAARHEID. Deze gedachte
roept een vraag in ons op: hoe ligt de verhouding tussen dat wat MEETBAAR is
en, van diezelfde zaak, de ONMEETBAARHEID. Hoe komt die verhouding IN DE
PRAKTIJK voor de dag en welke mogelijkheden en/of beperkingen biedt hij.
Het is ons tegenwoordig mogelijk metingen te verrichten op atomen en nog
kleinere deeltjes: wij meten de snelheid en de grootte en de richting waarin
zij bewegen en die metingen zijn nauwkeurig - dat bewijst de praktijk. Hier
hebben wij dus, in het kort gezegd, te doen met de MEETBAARHEID. Maar wij mogen
hierbij één ding niet vergeten: elke METING kàn niet
anders dan verricht worden vanuit een vast MEETPUNT, en dit betekent dat elk
gegeven dat wij vinden gezien moet worden IN HET LICHT VAN DAT MEETPUNT. Het is
een VERHOUDING tussen het gemeten object èn het
meetpunt. En die verhouding is een BEPAALDE verhouding die losgemaakt is van de
verhoudingen waarin het object zich oorspronkelijk bevond. Wij hebben het
object onder de microscoop gelegd en dat is voor het object een ongewone
situatie, of wij hebben het deeltje in een bepaalde ruimte laten rondvliegen en
in die ONGEWONE situatie de metingen verricht, enzovoort. Het is dus voor ons
een BEPAALDE aangelegenheid geworden en daartoe hebben wij het gelicht uit de
FUNCTIONELE verhoudingen waarin het oorspronkelijk verkeerde. Dit geldt voor àlles wat wij bekijken: ook de mens, die met zijn oog de
werkelijkheid beziet ziet dit altijd door ZIJN EIGEN OGEN en omdat geen twee
paar ogen gelijk zijn zien ook geen twee mensen de werkelijkheid precies
hetzelfde.
Wat wij te zien krijgen is een zaak die niet meer functioneert, en dat geldt
voor èlke onderzoeking. Maar intussen hebben wij toch
over die zaak een aantal gegevens verzameld en die gegevens zijn OP ZICHZELF
juist, maar zij staan in een vaste verhouding tot het MEETPUNT. Willen wij het
object echter in zijn werkelijke verhoudingen zien, dan zouden wij dat zonder
meetpunt moeten doen, en dat is ten enen male uitgesloten. En hier ligt de
ONMEETBAARHEID van de zaak, hier komt hij praktisch voor de dag…!
Deze ONMEETBAARHEID uitschakelen kunnen wij niet, en dit feit laat zich ook
gelden als wij dingen MAKEN. Alles wat wij maken staat in een vaste verhouding
tot òns: de MACHINE waarmee wij iets maken is
onverbrekelijk verbonden met het product dat hij aflevert en dat product is
samengesteld precies volgens de normen die wij technisch en wetenschappelijk
aangelegd hebben. Er zit bijvoorbeeld zóveel zwavel in en zóveel van een
bepaald zout; de zaak is aan precies zóveel straling van die bepaalde straal
blootgesteld, enzovoort. Dàt is die VASTE verhouding
die in àlle étappes van het “maakproces” een rol
speelt. Hieromheen te gaan is natuurlijk uitgesloten, zodat èlk
PRODUCT een zaak is en blijft die de ONMEETBAARHEID, op grond waarvan de gehele
werkelijkheid een FUNCTIONERENDE werkelijkheid is, ten enen male MIST. En zo
moeten wij het verstaan als wij zeggen dat wij mensen NIETS kunnen maken. Wij
kunnen natuurlijk ALLES maken, maar altijd blijft het een geval dat door en
door BEPAALD en MEETBAAR is, en dat is nu juist iets wat de werkelijkheid zèlf NIET kenmerkt.
Hieruit volgt dat de door ons gemaakte dingen in de vanzelfsprekendheid van de
werkelijkheid een VREEMDHEID zijn, en sterker nog: de door ons gemaakte dingen
VERSTOREN onveranderlijk het functioneel-zijn van de kosmos. Wij kunnen dit
aldus vertalen: de gemaakte dingen kunnen niet mee met de beweeglijkheid van de
werkelijkheid. Zij kunnen wèl mee met ONZE beweeglijkheid, want zij gehoorzamen toch
ook aan de bevelen die door ons INTELLECT gegeven worden…! Een COMPUTER heeft als WERKELIJKHEID helemaal niets te betekenen
en hij kan daarin dan ook geen plaats vinden - slechts in relatie met de MENS
is hij tot allerlei dingen in staat en die dingen doet hij precies zoals ze hem
bevolen zijn.
Op een zeker moment zullen wij vast wel in staat zijn in het laboratorium een
mens te maken. Of, zeggen wij voorlopig: van een gegeven vrucht OP TE KWEKEN.
Wij dienen de benodigde hoeveelheden en soorten voeding toe, wij regelen de
temperatuur en de vochtigheid en de straling, enzovoort. En wij weten intussen
ook hoe men bepaalde gedeelten van de hersenen kan beïnvloeden, zodat wij ook
nog in staat zijn die mens zó op te kweken dan hij BRUIKBAAR is. Desnoods nemen
wij aan dat wij van hem een geleerde maken of een gehoorzame soldaat of een
keiharde ruimtevaarder… En
inderdaad, daar loopt de door ons gemaakte mens en hij is precies zoals wij hem
hebben wilden, maar hij is wèl GEK.
Hij heeft geen verband met de werkelijkheid, hij staat er helemaal buiten en
het enige verband dat hij kent is het verband met zijn MAKER. Met hem staat hij
in een vaste verhouding en de beweeglijkheid van de maker kan hij volgen en hij
kan dus ook INTELLECTUEEL zijn wat de maker van hem verwacht, maar hij is toch
geen MENS omdat hij in de werkelijkheid een VREEMDHEID is en blijft. Hij is een
volmaakte ROBOT en een levende COMPUTER, maar méér zal hij nooit worden.
Het is begrijpelijk dat er mensen en vooral MACHTEN in de wereld zijn die een
dergelijke menselijke ROBOT met gejuich zullen begroeten; nu reeds droomt men
ervan straks mensen te zullen hebben die nu eindelijk eens doen wat er gezegd
wordt. Men droomt van een toekomstig leger van WERKBIJEN en VECHTBIJEN en ook
van een ONDERDANIGE mensheid, en deze droom is heel gevaarlijk omdat de
mentaliteit àchter deze droom MISDADIG is. En de
misdadiger zet altijd zijn plannen door zonder voor iets te wijken…
De werkelijkheid is nergens EENZIJDIG MEETBAAR, maar alles wat wij MAKEN is dat
wel. De meetbaarheid is het PRINCIPE, het KARAKTER van het gemaakte. Wij moeten
daarvan uitgaan want anders is het uitgesloten iets te kunnen maken, maar al
komen de door ons gemaakte dingen èn wij zelf nooit
af van de wederkerige vaste verhouding, dan tòch doet
het NIET MEETBAAR zijn van de werkelijkheid zich gelden. Geen enkele maat en
geen enkele BEPALING is werkelijk precies vast te leggen: de STANDAARDMETER,
die wij hebben, is zelfs onder nauwkeurig in de hand gehouden gelijke
omstandigheden nooit precies één meter, en bovendien is het apparaat waarmee
wij de metingen verrichten ook niet nauwkeurig. Uiteindelijk ONTGLIPT qua
meetbaarheid de werkelijkheid ons, en dat is te begrijpen, want al gaan wij bij
het MAKEN van een uiterste MEETBAARHEID uit, dan nòg
kunnen wij de FACTOR van de onmeetbaarheid niet uitschakelen. Dat zou wèl kunnen als die factor OP ZICHZELF voorkwam in de
werkelijkheid, maar dat doet hij niet; hij gaat altijd “hand in hand met de
meetbaarheid”. Wat echter blijft is het feit dat het GEMAAKTE nimmer los komt
van zijn maker - daarop blijft dus bij de dingen de nadruk liggen.
De wereld raakt steeds meer vol van dingen en substanties die de zaak verstoren
en daarbij zijn vooral SUBSTANTIES die BLIJVEN verstoren omdat de werkelijkheid
VANUIT ZICHZELF geen kans ziet de zaak AF TE BREKEN. Zo hebben wij met allerlei
CHEMICALIËN ons milieu verpest en dat was mogelijk doordat die chemicaliën de
AFBREKENDE FACTOREN in de werkelijkheid vernietigden. In de rivieren zijn de
reinigende bacteriën door de chemicaliën gedood en dus is er geen reiniging
meer; in de grond en in de lucht is het nèt zo… Nu vragen wij ons dus af hoe wij het
moeten doen om de BLIJVENDE VERSTORING door het MAAKWERK op te heffen. Daarop
komen wij nog terug… In ieder geval
is er hier geen TUSSENWEG mogelijk - de oplossing moet RADICAAL zijn.
Wij
hebben nu gesproken over zaken die voor een goed deel nog in de verre toekomst
liggen, zoals het MAKEN van een mens. En zo schotelt de moderne wetenschap ons
tal van nieuwe mogelijkheden voor, maar ook tal van nieuwe DENKWIJZEN, en die
behoren allemaal de toekomst toe…
Wij zijn nog niet eens gewend op die nieuwe manier en met die nieuwe gegevens
te DENKEN, en daarom is een waarschuwing aan het adres van de FILOSOFIE ook wel
op zijn plaats: ook in de filosofie moeten we ervoor waken de moderne gegevens
op een ouderwetse manier te doordenken en zo tal van mogelijkheden en de
verklaringen daarvan àf te wijzen omdat ze in òns ouderwetse denken geen plaats vinden… wij moeten alles OP NIEUW denken…!
Bladwijzers: Meting, meetpunt, on(meetbaar)-heid zie nrs. 6, 14/15
;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 16_1970 (geplaatst op 4
december 2008)
Dinsdag, 1 december 1970
Nog iets over het denken en de filosofie
Wij hebben er de vorige keer over gesproken dat de moderne filosofie juist in
deze overgangstijd, die wij nu beleven, er op moet toezien dat zij de nieuwe
moderne wereld nimmer met de ogen van vroeger beziet. Want dan ontgaan haar een
groot aantal nieuwe dingen zoals ontdekkingen op natuurkundig gebied en op
biologisch gebied en ook ontdekkingen omtrent de kosmos, enzovoort. Terwijl het
juist de gegevens uit de wetenschappen moeten zijn die de filosoof tot een
NIEUW denken brengen.
De filosofie heeft de neiging te blijven HANGEN; soms wordt er eeuwenlang aan
een bepaalde DENKWIJZE vastgehouden terwijl natuurvorsers al lang op
gesteldheden van de werkelijkheid zijn gestuit die langs heel andere wegen
benaderd moeten worden. Een voorbeeld hiervan is het denken van ARISTOTELES,
dat gedurende zeer lange tijd het Europese denken in zijn ban heeft gehad.
Eigenlijk is pas met het inzetten van de wèrkelijke
WETENSCHAP het denken van ARISTOTELES op de achtergrond geraakt. In de
filosofie heeft het net zo lang geduurd…
Als de WETENSCHAP eenmaal op gang is gekomen vallen voor haar de VOOROORDELEN vanzelf weg.
Dat zit in het karakter van de ANALYSE die geen rust heeft voor ook het laatste
uit elkaar gehaald is. De vaste gesteldheden verdwijnen vanzelf in en voor de
ANALYSE - het is dus niet aan de WIJSHEID van de geleerden te danken dat de vooroordelen wègvallen. Het zit in het karakter van de wetenschap zèlf, voorzover zij zich op EIGEN
TERREIN bevindt.
De filosofie echter is niet analytisch; eigenlijk kunnen wij zeggen dat de
filosofie uitgaat van een WERELDBEELD, en dàt
wereldbeeld wordt zo gedetailleerd mogelijk weergegeven, mèt
al zijn samenhangen. Het is te begrijpen dat in zo’n situatie alle kans is op VOOROORDELEN omdat geen
enkel beeld VOLKOMEN HELDER kan zijn. Voorzover de
zaak niet volkomen helder is hebben wij te doen met vooroordelen, zèlfs
al blijkt het vooroordeel
bij nader inzien geheel te kloppen met de werkelijkheid. Een vooroordeel behoeft niet
altijd NEGATIEF te zijn, heel vaak is het POSITIEF, maar dan toch blijft het in
het denken meegaan. Juist in de filosofie is dit verschijnsel aan de orde van
de dag en de enige mogelijkheid om hieraan te ontkomen is deze: dat de filosoof
er op uit is om BLIJVEND een open oog te houden voor de gegevens die de
WETENSCHAP hem verstrekken. Een filosofie is niet denkbaar zonder GEGEVENS en
een moderne filosofie is niet denkbaar zonder de nauwkeurigste
WETENSCHAPPELIJKE gegevens. Hiermee is niet bedoeld te zeggen dat de filosofie
op wetenschappelijke WIJZE moet gaan werken - hierover hebben wij al meerdere
malen gesproken. Het gedetailleerd weergeven van het BEELD is iets heel anders
dan de wetenschappelijke navorsing. Omdat niet alles vanzèlf
UITEENVALT in de filosofie blijven de vooroordelen hangen. En als dan de volgende
filosofen niet bij machte zijn om GEHEEL OPNIEUW te denken, dan gaat de
filosofie ACHTERLOPEN, zoals met de MODERNE filosofie al het geval is…
Nu
hebben wij de vorige keer de indruk gewekt de oude filosofen “van de tafel te
vegen”, maar dat is dan een FOUTE indruk geweest: van alle vroegere denkers is
er niet één van de tafel te vegen want de MANNEN VAN FORMAAT blijken ALTIJD
opnieuw gedacht te hebben en dus voor hùn tijd een
UITERSTE aan DENKKRACHT opgeleverd te hebben. Maar zij hadden achter zich aan
altijd een lange nasleep van denkers die hierop DOORGINGEN en zo de vooroordelen in stand
hielden.
Hoewel FILOSOFIE en GELOOF bepaald niet hetzelfde zijn, hebben beide toch dit
gemeen dat zij van HET BEELD uitgaan. En dan zien wij wat betreft het GELOOF
toch wel heel duidelijk hoe de vooroordelen zich in stand houden gedurende eeuwen en eeuwen, en
zelfs zó, dat in onze moderne tijd HET GELOOF nog steeds niet wèg is en zelfs tot een zekere STATUS gaat worden…! Bij veel mensen en ook bij veel
filosofen is de zaak zeker niet zonder GELOOF - of zij nu god in stand houden
of niet - en hier is het al helemaal duidelijk wat wij bedoelen.
Sommige betrekkelijk eenvoudige ontdekkingen van de wetenschap, zoals
bijvoorbeeld het gedrag van de MICRO-ORGANISMEN, en bijvoorbeeld de
OPLOSBAARHEID van het ANORGANISCHE in WATER ( ! ) kunnen de filosofie dwingen tot een heel ander denken en
brengen de filosofie zodoende tot een heel ander inzicht van de werkelijkheid.
Daarmee is het oude filosofische denken niet VEROORDEELD, maar wij zijn een
schrede VERDER gekomen, en die schrede VOORONDERSTELT wèl
het OUDE, maar zij is zèlf toch iets ANDERS. Op
ZICHZELF gezien is de oude wèrkelijke filosofie
PUNTGAAF, zoals een schilderij van REMBRANDT puntgaaf is, maar voor òns KAN het zó niet
meer omdat de VERHELDERING,
met zijn logische gevolg, de ONTWIKKELING, intussen VERDER gegaan is.
In de WETENSCHAP is het niet àlles zonder VOOROORDELEN; vooral in
de toepassingen ervan is veel BEHOUDZUCHT…
denk aan de MILIEUVERONTREINIGING. Alleen wetenschap die OM ZICHZELF bedreven
wordt is vrij van vooroordelen. Dat dit uitsluitend in het karakter van die
wetenschap zèlf ligt moge hieruit blijken dat vele
geleerden rustig op andere terreinen (bijv. levensbeschouwelijk) een en al VOOROORDEEL zijn. Waren
die geleerden zèlf WIJS, dan zouden zij daaraan ook
niet mank gaan…
De afbrekende lijn
De mens komt met allerlei MAAKWERK, en het zijn altijd dingen die OP ZICHZELF
in de werkelijkheid niet voorkomen. Nu is dat voor een groot aantal dingen geen
bezwaar, namelijk voorzover wij er ons toe bepaald
hebben de materie slechts te VERWERKEN. Als wij iets van HOUT hebben gemaakt,
dan is het product nog steeds van hout, en dat is een materie die in de
werkelijkheid voorkomt.
Maar ook maken wij dingen die qua STRUCTUUR in de werkelijkheid geen plaats
vinden: denken wij bijvoorbeeld aan PLASTIC of denken wij aan de grote
hoeveelheid radioactief materiaal die wij in de dampkring vrij gelaten hebben.
Met die stoffen weet de werkelijkheid geen raad, d.w.z. niet op KORTE TERMIJN.
Het is natuurlijk een feit dat
OP DEN LANGEN DUUR alles wel weer opgenomen wordt in het grote geheel van de
kosmos, maar daaraan hebben wij NU niets, want nu lopen wij de kans er aan te
sneuvelen. Dus moet de zaak NU te verwerken zijn als het over iets gaat dat het
MILIEU verstoort.
Wij hebben er reeds op gewezen dat de werkelijkheid zèlf
een AFBREKENDE FACTOR in zich heeft. Het is namelijk een bekend feit dat ALLES
VERGAAT - vaak spreken wij van de VERGANKELIJKHEID, maar dan willen wij er
graag een MYSTIEK tintje aan geven, en dat is nu niet de bedoeling. In de
werkelijkheid is altijd een VERBROKKELINGSPROCES gaande, en dat proces is niet
het OMGEKEERDE van het wordingsproces. In dit laatste proces komt uit het EEN
het ANDER voort, en dat ANDERE is ten opzichte van het EEN iets nieuws. Maar in
het VERBROKKELINGSPROCES valt de stof uiteen in steeds kleinere MASSA’S van nog
steeds DIEZELFDE stof en dat gaat zover door totdat de SAMENSTELLENDE STOFFEN
te voorschijn zijn gekomen. Dit is dus een geheel andere gang van zaken.
In de OPBOUWENDE LIJN zijn het de enkelvoudigheden zèlf
die tot nieuwe samenstellingen komen, maar de AFBREKENDE LIJN gaat niet van de
enkelvoudigheden uit; het is daar de SAMENSTELLING ZELF die zich opheft. Wij
komen hierop natuurlijk nog terug want wij moeten toch aan de weet komen WAAROM
dit zo is.
Omdat het in de AFBREKENDE LIJN van de STOF ZELF uitgaat, is het voor de mens
mogelijk zijn AFVALSTOFFEN in die afbrekende lijn te doen opnemen. En wel
zodanig, dat het ook SNEL gebeurt, want dàt is
NOODZAKELIJK. Een eenvoudig voorbeeld maakt het misschien duidelijk: hout
VERGAAT vanuit zichzelf en wordt zo tenslotte tot iets dat vanzelf in de natuur
terugkomt. Maar wij kunnen een stuk hout ook VERBRANDEN, en dan is het
VERBROKKELINGSPROCES in belangrijke mate VERSNELD, zó zelfs dat er voor ons ook
nog een hoeveelheid ENERGIE is vrijgekomen. De AS van het hout wordt
onmiddellijk door de NATUUR opgenomen: bekend is dat de AS vruchtbaar werkt op
de bodem.
De GESTEENTEN vergaan ook, zij brokkelen letterlijk af en tenslotte zijn zij
zelfs tot vruchtbare grond geworden waaruit het organisme weer voedsel haalt.
Het VERBROKKELINGSPROCES hangt dus ook samen met de VOEDING voor het organisme,
maar daarover gaat het nu niet… Wel
moeten wij beseffen dat de verbrokkeling volledig samenhangt met het
FUNCTIONEREN van de werkelijkheid - zij komt er immers zèlf
mee voor de dag..! Willen wij mensen
dus tenslotte niet met één levensgevaarlijke hoop AFVAL zitten, dan moeten wij
dat afval rijp maken voor de verbrokkeling, en dat is louter een TECHNISCHE
kwestie, zoals het ook een technische kwestie was de stoffen te MAKEN.
Bezien wij nu het tegenwoordige gedoe over de milieuverontreiniging, dan moet
het ons opvallen dat vrijwel niemand RADICAAL durft te denken. Men zoekt
alsmaar het COMPROMIS. Men wil alsmaar weten HOEVEEL een mens nog nèt kan hebben om niet onmiddellijk te sterven. Dat men op
den duur al het leven letterlijk VERZIEKT is van later zorg. RADICAAL denken
houdt echter in dat wij mensen het roer helemaal omgooien en er voor zorgen dat
ons afval AFBREEKBAAR is. Dan moeten wij er maar nog een fabriek bijbouwen,
maar zaak is het dat er werkelijk NIETS in de werkelijkheid terechtkomt dat er
niet in behoort te zijn. Pas dàn is werkelijk leven
voor de mensen mogelijk - niet door een
tussenoplossing…!
Bladwijzer: Verheldering/Milieu(15/16) 12 t/m 16 ; Het
Intellectuele proces vs Het verhelderingsproces 24(Milieu) t/m 27 ;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 17_1970 (geplaatst op 5
december 2008)
Dinsdag, 8 december 1970
Een
opmerking
Wij hebben gezien dat een van de grondverhoudingen van het FUNCTIONELE deze was
dat de zaak VANUIT ZICHZELF beweegt in het grote geheel en bij dit bewegen dus
niet beheerst werd door een relatie tot iets anders. Dit sluit voor het
MAAKWERK de mogelijkheid uit om te FUNCTIONEREN, want het maakwerk is niet
vanuit ZICHZELF beweeglijk en het komt nooit los van zijn MAKER.
De mensheid kan niet buiten het maakwerk òm; wil er
tenslotte een leefbare en geordende wereld zijn, dan MOET er maakwerk zijn, en
zelfs in die mate dat het maakwerk verreweg de belangrijkste rol in de
menselijke werkelijkheid speelt. Er zijn denkers geweest die de klok terug
hebben willen zetten en die de mens hebben willen ontdoen van het
ONNATUURLIJKE, maar die gedachte is ONHOUDBAAR omdat het in de mens besloten
ligt de werkelijkheid om te vormen. Als wij ons de mens die wij zèlf zijn indenken zonder het maakwerk om zich heen dan
zien wij onmiddellijk in dat er voor deze mens geen levenskansen zijn. En ook
zien wij in dat die mens er terstond toe over ging zich levenskansen te
SCHEPPEN: hier begint het INGRIJPEN, en dus het MAAKWERK.
Ondanks het onontbeerlijke van het maakwerk is het toch zo dat dit maakwerk
nimmer FUNCTIONEEL kan worden. Maar hier zitten wij ook met een
begripsverwarring, zoals in onze moderne tijd met zijn GECONFECTIONEERDE
BEGRIPPEN maar al te vaak voorkomt: het functioneel zijn van iets betekent voor
ons dat dat iets ergens toe DIENT, dat het ergens voor te GEBRUIKEN is en in
dat gebruik VOLDOET. Maar werkelijke FUNCTIONALITEIT dient nergens toe en is
niet TE GEBRUIKEN; de zaak is er gewoon VANUIT ZICHZELF. Het ERGENS TOE DIENEN
en het TE GEBRUIKEN ZIJN houdt immers weer de RELATIE tot wat ànders in…! Als
wij dus bij een machine van functionaliteit spreken dan bedoelen wij dat die
machine ergens toe dient en hiermede dekken wij niet het wèrkelijke
begrip FUNCTIONEEL.
Die machine wordt, nèt als alle MAAKWERK, nimmer
functioneel want de relatie tot de maker, of de gebruiker, is niet wèg te denken. Als straks de mensheid volwassen zal zijn
geldt voor de mensen zèlf wel dat zij functioneren,
maar voor het MAAKWERK geldt dat dan nog steeds niet; het maakwerk is te
GEBRUIKEN en voldoet in dat gebruik, maar UIT ZICHZELF komt het tot niets.
Juist omdat dit zo is is de mens VERPLICHT met grote
VERANTWOORDELIJKHEID om te springen met wat hij gemaakt heeft, en van die
verantwoordelijkheid is hij zich bewust zodra hij VOLWASSEN geworden is.
Het afbrokkelingsproces
Het afbrokkelingsproces gaat uit van de SAMENSTELLING, dus van het
VERSCHIJNSEL, want dàt is het dat UITEEN GAAT VALLEN.
Zolang en voorzover er in de werkelijkheid nog geen
VERSCHIJNSEL is, bestaat er ook geen afbrokkeling. Dat deze afbrokkeling een
zaak van de SAMENSTELLING is moge blijken uit het feit dat tijdens die
afbrokkeling het verschijnsel als zodanig gehandhaafd blijft. Een uiteenvallende
STEEN blijft in zijn brokstukken uit STEEN bestaan. Het blijft dus HETZELFDE
verschijnsel, maar in BROKKEN. Was het een zaak die van de ENKELVOUDGHEDEN zèlf uitging,
dan zou de samenstelling in IETS ANDERS veranderen, zoals in sommige gevallen
bij STRALINGSVERSCHIJNSELEN het geval is. Een sterk uitstralend lichaam,
bijvoorbeeld RADIUM, verandert al stralende in een andere stof: LOOD. Hierbij
gaat het wèl van de enkelvoudigheden zèlf uit, maar deze straling is niet het
AFBROKKELINGSPROCES…
Het verschijnsel zèlf brokkelt af, en nu is het de
vraag waarin dàt zit. Daartoe moeten wij ons
herinneren dat voor elk verschijnsel geldt dat bij de WORDING de
enkelvoudigheden AAN ELKAAR beweeglijkheid VERLIEZEN, en dat in steeds grotere
mate. Deze beweeglijkheid blijft als POTENTIËLE ENERGIE in het verschijnsel
liggen, maar tevens blijft het een feit, dat er in dat “aan elkaar” twee
zelfstandigheden betrokken zijn: de ENE enkelvoudigheid en de ANDERE
enkelvoudigheid. Die zelfstandigheden kunnen zichzelf nooit VOLLEDIG aan elkaar
verliezen qua beweeglijkheid, omdat zij nimmer van hun ZELFSTANDIGHEID àf kunnen komen.
In de POTENTIËLE ENERGIE van èlk verschijnsel ligt
dus een kracht besloten die tot SCHEURING, verbrokkeling van dàt verschijnsel aanleiding geeft. Maar het is
duidelijk dat het een werking vanuit dat verschijnsel is, omdat het een werking
is van en in de POTENTIËLE ENERGIE. Het spreekt vanzelf, dat daar waar het tot
een SCHEURING komt in het verschijnsel, energie vrij komt: alweer de potentiële
energie die zich naar zijn factoren gesplitst heeft.
In de verbrokkeling laat zich dus het feit gelden
dat er de ENE enkelvoudigheid
is en de ANDERE. En die ENE en die ANDERE zijn er ALS dàt
verschijnsel en vanuit dit gegeven komen zij er toe zich weer als afzonderlijk
te laten gelden.
Nu is het een bekend feit, dat geen enkel verschijnsel HOMOGEEN is. Een stuk
IJZER bijvoorbeeld is wel overal in zichzelf dezelfde GRONDVERHOUDING qua
samenstelling, maar die grondverhouding komt nergens op precies dezelfde wijze
voor. Het verschijnsel is in zichzelf een niet te bepalen hoeveelheid VARIATIES
van hetzelfde, en geen twee variaties zijn precies gelijk. Van hieruit is het
gemakkelijk te begrijpen dat het verschijnsel IN BROKKEN uiteenvalt, en dat het
niet in één keer helemaal verdwenen is. Het zich opheffen van het AAN ELKAAR
VERLOREN ZIJN van een tweetal beweeglijkheden treedt PLAATSELIJK op, net zolang
totdat toch de hele zaak opgeheven is.
Het spreekt vanzelf dat bij dit zich opheffen de OMSTANDIGHEDEN ook een grote
rol spelen. Dat is trouwens bij alles wat voor het verschijnsel geldt het
geval. Omstandigheden kunnen tot een snelle verbrokkeling leiden, en vaak ook
vertragend werken. Het VERGAAN van de materie is van buiten af te beïnvloeden,
en dat weten wij natuurlijk al lang uit de praktijk. Het is te versnellen -
bijvoorbeeld als wij ons afvalhout VERBRANDEN - en het is te vertragen - als
wij ons voedsel proberen houdbaar te maken door bijvoorbeeld de temperatuur te
verlagen. Er zijn op dit terrein talloze mogelijkheden.
Het ligt in het vermogen van de mens om de MATERIE (lees: het verschijnsel) te
bewerken, om te vormen en uiteen te halen. Hij kan dus ook het
verbrokkelingsproces beïnvloeden, en hierop doelen wij als wij in verband met
de milieuverontreiniging gesteld hebben dat het tot de PLICHT van de mens
behoort om die materie die TE LANGZAAM vergaat volgens het natuurlijke proces,
zó te bewerken dat het vergaan SNEL gebeurt. En deze snelheid is NOODZAKELIJK
omdat wij anders TIJDENS ONS LEVEN met het afval zitten.
In verband hiermede wijzen wij ook nog op het volgende: bij het afbrokkelen van
de materie komt er ENERGIE vrij. Nu mag dit veel of weinig zijn, maar als de
afbrokkeling van ons MAAKWERK, waarin vaak veel energie besloten ligt, te
langzaam gaat blijft er tijdens òns leven te veel
energie ongebruikt achter, en dit verklaart het feit dat wij steeds meer het
gevoel hebben dat onze energiebronnen opdrogen. In feite gaat de energie NOOIT
verloren, maar zij kan wèl op zodanige wijze besloten
en opgesloten liggen in ons afval, dat het er voorlopig vanzèlf
niet meer uitkomt. Dan is het voor de technische mens zaak in te grijpen om het
procss drastisch te versnellen.
Hierbij moeten wij ons ook eens realiseren hoe het in de NATUUR toegaat. Alle
LEVENDE wezens moeten ENERGIE toegevoerd krijgen, om redenen die wij nog noemen
zullen. Het leven heeft geen tijd om te wachten op het VANZELF vrijkomen van
die benodigde energie, en daarom - gewoonlijk langs allerlei TUSSENSTATIONS -
breken de levende wezens zèlf de materie af. Dat is
het spijsverteringsproces, en dat is een VERBRANDINGSPROCES. Het ORGANISCHE
leven op de planeet versnelt het afbrokkelen van de werkelijkheid. Bekijken wij
het gedoe van de mensen op deze aarde, dan zien wij dezelfde situatie, maar dan
nòg meer versneld door de intellectuele mogelijkheden
van de mens. Door zijn (technische) denken kàn hij
daarom voor iedereen energie vrij maken, en dat betekent natuurlijk voor
iedereen op de duur LEVEN…!
Als
wij het totaalbeeld bekijken, dan zien wij dat de VOORWAARDE voor het leven van
de organismen geen andere is dan het feit dat er een AFBROKKELINGSPROCES is in
de werkelijkheid. En zelfs moeten wij stellen dat het om het ANORGANISCHE
proces gaat. Want voor onszelf, als mensen, zijn er een aantal ORGANISCHE
tussenstations die voor onze energievoorziening zorgen: wij eten planten en
dieren. Maar aan het EERSTE LEVEN OP AARDE, indertijd, stond deze voedingsbron
niet ter beschikking. Het eerste leven voedde zich werkelijk van de in de zee
opgeloste verbrokkelde GESTEENTEN. Er was voor dat eerste leven nog geen enkel ànder leven dat voor voeding kon dienen.
En ook onze voeding is op niets anders terug te brengen dan op de mineralen die
door de verbrokkeling beschikbaar zijn gekomen. Zo zien wij hier, nogal
onverwacht, een merkwaardige figuur ontstaan, die overigens in de OUDHEID in
tal van culturen reeds herkend is: de levende werkelijkheid eet de dode
werkelijkheid op…! Omgekeerd
betekent dit dat de UITWENDIGE werkelijkheid die de ANORGANISCHE is zichzelf
omzet tot INWENDIGE werkelijkheid, het ORGANISCHE, en dit ligt weer in de lijn
van het WORDINGSPROCES, zoals wij dat bij vroegere gelegenheden uitvoerig
beschreven hebben.
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 18_1970 (geplaatst op 5
december 2008)
Dinsdag, 15 december 1970
Iets
over de energie
Als er sprake is van het VERSCHIJNSEL hebben wij altijd te doen met een
SAMENSTELLING, en als het over een samenstelling gaat dan is er altijd deze
factor dat de enkelvoudigheden AAN ELKAAR beweeglijkheid VERLOREN hebben. Die
beweeglijkheid is niet in feite verloren en dus wèg,
naar hij is “latent” geworden omdat hij voor twee enkelvoudigheden TEGELIJK is
gaan gelden. In deze AAN ELKAAR VERLOREN BEWEEGLIJKHEID zitten TWEE factoren,
namelijk de beweeglijkheid van de ENE enkelvoudigheid en die van de ANDERE
enkelvoudigheid.
Omdat die TWEE factoren aanwezig
zijn in EEN zaak is de VERBROKKELING, waarover wij de vorige keer spraken,
mogelijk geworden, want die factoren zijn in wezen ZELFSTANDIGHEDEN en dat
blijven ze.
Men heeft veel over de LIEFDE gesproken en daarbij denkt men aan het VERSMELTEN
van twee zelfstandigheden, die in deze versmelting EEN nieuwe zaak vormen. Als
wij dan deze nieuwe zaak bekijken dan komen wij tot de conclusie dat de LIEFDE
niet vergankelijk is, want de zelfstandigheden, die de oorzaak van een
SCHEURING of VERBROKKELING zijn, zijn nu niet meer als zodanig aanwezig. Deze
gedachte van de ONVERBREKELIJKHEID van de LIEFDE is een zeer oude gedachte die
geworteld is in de gedachte van het VOLLEDIGE INEEN-ZIJN. Maar in feite geraken
de enkelvoudigheden IN DIE ZIN nimmer
volledig ineen, en dus is genoemde gedachte inzake de LIEFDE niet zonder meer
juist. Anderzijds echter wijzen wij er op dat de mensheid, zo oud als ze is,
nog nooit iets anders aan de liefde heeft beseft dan die VERSMELTING en dus ook
die ONVERBREKELIJKHEID. . . en ook
het feit dat het om TWEE BEPAALDE MENSEN gaat, EN NIET MEER…! Maar hierop komen wij bij een andere gelegenheid nog wel terug.
Het feit dat er in de AAN ELKAAR VERLOREN BEWEEGLIJKHEID een tweetal factoren
zitten doet zich in de werkelijkheid gelden als oorzaak van de VERBROKKELING.
En bij het verbrokkelen komt ENERGIE vrij. Over deze ENERGIE is nog wel wat te
zeggen.
De enkelvoudigheden OP ZICHZELF hebben GEEN ENERGIE. Wij spreken - in òns verband - slechts van ENERGIE als de beweeglijkheid, die de enkelvoudigheden AAN ELKAAR
verloren hebben VRIJ komt. En nu
gaat het om dat “aan elkaar”, want hieruit blijkt dat energie een VERSCHIJNSEL
vóóronderstelt. Het draait dus altijd om TWEE enkelvoudigheden. De vrijkomende
beweeglijkheid is gebonden aan en bepaald door de verhouding die voor het
betreffende VERSCHIJNSEL geldt.
Wij weten dit wel uit de praktijk, want bijvoorbeeld de éne brandstof geeft in
de kachel meer warmte af dan de andere brandstof. Was de energie iets dat
alleen maar met de enkelvoudigheid OP ZICHZELF te maken had, dan zou dit
verschil niet te verklaren zijn. Er komt slechts zóveel vrij als er AAN ELKAAR verloren is er ook
komt het vrij OP DE WIJZE van het betreffende verschijnsel: soms in de vorm van
WARMTE, soms in de vorm van wat wij STRALING noemen en dat dan nog weer
afhankelijk van de bewerking die WIJ toepassen. Wij kunnen VERBRANDEN, maar wij
kunnen ook BOMBARDEREN met deeltjes, enzovoort. En dat geeft verschillende
resultaten.
Als wij het over STRALING hebben, dan gaat het over een iets andere situatie
want het zich VOORTBEWEGEN van de deeltjes wordt veroorzaakt door de
beweeglijkheid, die de enkelvoudigheden OP ZICHZELF nog behouden hebben. Maar
dit is slechts de oorzaak van het zich VOORTBEWEGEN; de aanwezigheid van
ENERGIE in de straling is weer te danken aan de AAN ELKAAR VERLOREN
beweeglijkheid in de deeltjes die de STRALING vormen. De STRALING op zichzelf
is geen VERBROKKELING omdat het stralingsproces niet uitgaat van de AAN ELKAAR
VERLOREN beweeglijkheid die IN het verschijnsel zit, maar van de EIGEN
BEWEEGLIJKHEID die de deeltjes nog hebben. Daarom treedt straling aan de
BUITENKANT van het verschijnsel op, en verbrokkeling gaat van BINNENUIT.
Straling doet het oorspronkelijke verschijnsel ook VERANDEREN in een ànder verschijnsel; bij de verbrokkeling blijft het
oorspronkelijke verschijnsel gehandhaafd; het valt slechts in BROKKEN uiteen.
Het organisme en de energie
De wetenschap heeft altijd een scherpe scheidingslijn getrokken tussen de
zogenaamde DODE NATUUR en de LEVENDE NATUUR. Maar sinds kort is men van die
scheidingslijn niet meer zó zeker omdat men in gaat zien dat er in de grond van
de zaak geen verschil is tussen het anorganische en het organische
verschijnsel. En inderdaad, het verschil tussen die twee verschijnselen is slechts een ACCENT VERSCHIL. Wij hebben
het zó gesteld dat de aan elkaar verloren beweeglijkheid (in de vorm van
het SAMENGAAN) vanaf een zeker moment in de wording zo sterk is geworden dat
hij zich als FEITELIJKE BEWEEGLIJKHEID is gaan laten gelden. De LATENTE ENERGIE
in het verschijnsel is nu niet meer LATENT, en het verschijnsel zèlf is ENERGIEK geworden.
Wij mogen niet zeggen dat nu de energie is VRIJ gekomen want dan zou dit het
UITEENVALLEN van het VERSCHIJNSEL vooronderstellen, maar wel mogen wij zeggen
dat de energie “voor de dag gekomen is”. De energie heeft zijn eigen KARAKTER
weer terug, namelijk BEWEEGLIJKHEID VAN TWEE ZELFSTANDIGHEDEN. Dit laatste is
dan ook tevens, zij het wat erg beknopt, de definitie van HET LEVEN.
De
energie is in het organische verschijnsel dus niet VRIJ gekomen, maar wèl wordt die energie VERBRUIKT. En dat verbruik moet
aangevuld worden. Alle organismen moeten VOEDSEL tot zich nemen om te kunnen
blijven leven. Op dit punt gekomen kunnen wij ons afvragen waarom het zó is dat
de organismen voortdurend voedsel moeten hebben, maar dan wijzen wij er op, dat
het verschijnsel maar een keer zijn energie kan prijsgeven. Het verschijnsel
verbrokkelt net zo lang tot het geheel verbrokkeld is, en dan is er geen
energie meer. Het is dus maar een BEPERKTE hoeveelheid energie die een
verschijnsel in zich heeft. Maar het organisme VERBRUIKT voortdurend energie en
die moet voortdurend aangevuld worden.
Het verbruiken van energie door het organisme kan dus alleen maar voortgaan als
het organisme blijft ETEN, d.w.z. als het organisme bezig BLIJFT doormiddel van
een SNEL verbrandingsproces allerlei samenstellingen uiteen te doen vallen
zodat er energie vrij komt. Dat de energie door het organisme VERBRUIKT wordt
vindt zijn verklaring in het feit dat de energie, zoals wij reeds gezegd
hebben, het VERSCHIJNSEL vóóronderstelt en dan ook nog het verschijnsel dat
UITEENVALT. Energie op zichzelf is dus niet iets BLIJVENDS; het is volkomen
bepaald door het verschijnsel. Het is beperkt tot een bepaalde hoeveelheid.
Zo is de voor de dag gekomen
energie in het ORGANISCHE verschijnsel ook een door en door BEPAALDE en
BEPERKTE aangelegenheid, maar doordat die zaak ACTIEF geworden is, is die
beperkte hoeveelheid heel vlug uitgeput. Wij willen thans op dit laatste niet
dieper ingaan, omdat wij dan het karakter van de energie nader moeten
bestuderen, en daarbij gaan ook factoren als de TIJDSDUUR een rol spelen.
Daarom houden wij het er voorlopig op dat de energie heel snel VERBRUIKT wordt
en dat er daarom aanvulling nodig is. En die aanvulling komt voor het organisme
van BUITENAF.
Het organische verschijnsel is een ENERGIEK verschijnsel en het zet de gehele ANORGANISCHE
werkelijkheid om tot energie. Wij kunnen dus zeggen dat tenslotte de gehele
werkelijkheid tot LEVEN komt. Deze gedachte komt ook in de OUDHEID voor.
De oudheid
Het DENKEN van de oudheid was een ander denken dan het onze. Ons denken is
gebaseerd op de ONDERSCHEIDINGEN, zodat het aanleggen van de VERSCHILLEN als de
maat voor het denken gezien wordt. In de oudheid was het denken het ZIEN van
een BEELD. De GEDACHTEN van de oudheid zijn de VERWOORDINGEN van het geziene.
En zo VERWOORDT de oudheid ook het feit dat de werkelijkheid EEN DOORLOPENDE
LIJN is; van het eerste begin via het anorganische, de evenwichtssituatie en de
natuur naar tenslotte de mens. En ook heeft de oudheid ingezien dat het DODE,
de AARDE, de voorwaarde en de bron van het leven is en zodoende zèlf tot leven wordt. Deze gedachte komt niet naar voren
als een ragfijn uitgedachte filosofie, maar als een VISIOEN.
Het is de mens mogelijk zichzelf te oefenen in HELDERHEID, en daarmee wordt men
niet MEER helder dan men is, maar men komt tenslotte in een TOESTAND van OVERSPANNING waarin men
allerlei SAMENHANGEN ziet. Tot die toestand van overspanning hebben zich in de oudheid en vooral
in het OOSTEN veel mensen opgewerkt, maar ook tegenwoordig zien wij een neiging
daartoe bij een aantal jonge mensen die DRUGS gebruiken. Zo’n toestand
verschaft bepaalde inzichten, maar in de grond van de zaak kunnen wij pas dàn van werkelijk INZICHT spreken als men de zaak BIJ HET
VOLLE VERSTAND ziet. En naar dit inzicht heeft Het WESTEN altijd gestreefd.
Maar, in ieder geval hebben die overspannen mensen uit de oudheid de DOORGAANDE LIJN van het
DODE NAAR HET LEVENDE gezien. Hiermede in verband staan de altijd weer
terugkerende verhalen over de OPSTANDING uit de dood, en de LOUTERING door de dood en het
VUUR, dat het VERTERENDE ELEMENT is…
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 19._1970 (geplaatst op 6
december 2008)
Dinsdag, 22 december 1970
Iets over de overspanning
Wij spraken er de vorige keer over dat de mensen in de oudheid in OVERSPANNEN toestand tot
allerlei heldere inzichten kwamen omtrent de werkelijkheid, en wij hebben er
ook op gewezen dat die inzichten gewoonlijk wèrkelijk
HELDER waren. Als voorbeeld het feit dat men in de oudheid inzag dat de
werkelijkheid één DOORLOPENDE LIJN is en dat er, zo bezien, geen reden is om een ONDERSCHEID te maken
tussen de DODE werkelijkheid en de LEVENDE werkelijkheid. Men zag zelfs het één
als VOORWAARDE voor het ànder, en dat is juist
gezien.
Het feit echter dat we die mensen OVERSPANNEN genoemd hebben heeft aanleiding gegeven tot een
misverstand. En hierin speelt ONS begrip “overspanning” een rol, want voor òns is het overspannen-zijn louter een MEDISCH begrip. Het is in dit
verband niet nodig om uitvoerig na te gaan wat de medische inhoud van de overspanning is - het is
trouwens de vraag of de medische wereld van vandaag er wel een INHOUD aan
beseft. Want wij hebben het meer over een complex van VERSCHIJNSELEN en de
eventuele OORZAKEN van die verschijnselen, maar dat wil nog lang niet zeggen
dat we het dan over een INHOUD hebben.
In ons medische denken behoort OVERSPANNING tot de ZIEKTEVERSCHIJNSELEN en het heeft iets met
de ZENUWEN te maken. En zonder nu te willen zeggen dat datgene dat wij thàns bedoelen GEEN ziekteverschijnsel zou zijn, wijzen wij
er toch met klem op dat wij het over iets ànders
hebben. Het gaat ons hierom dat het de mens mogelijk is zichzelf te oefenen om
in een bepaalde TOESTAND te komen en die toestand kan er een zijn van grote
HELDERHEID. In het OOSTEN was en is men er zeer bekwaam in; er waren zelfs
handboeken en bepaalde leerscholen die de mensen alleen maar leerden hoe ze in
die toestand komen moesten. Daarvoor was heel wat geduld en doorzettingsvermogen
vereist, en ook moest men er natuurlijk een bepaalde AANLEG voor hebben. Het
MEDITEREN bijvoorbeeld is een van de wegen waarlangs men in die toestand kon
komen, maar ook de YOGA,
zoals die oorspronkelijk bedoeld was, is een van de middelen. Ook in West-Europa
zien wij dit verschijnsel: de ouderwetse monniken waren de gehele dag in GEBED
verzonken, of zij mediteerden over bepaalde bijbelteksten,
of juist deden zij zeer zwaar werk, en dat alleen maar terwille
van die toestand. Wij kunnen denken aan de West-Europese MYSTICI die vaak tot
een zeer hoge graad van inzicht kwamen.
In al deze gevallen gaat het dus om een TOESTAND van het BEWUSTZIJN en deze
toestand wordt met HULPMIDDELEN opgeroepen. Men bracht zichzelf dus met
UITWENDIGE middelen tot een bepaalde INNERLIJKE toestand. En nu zijn het juist
die uitwendige middelen die de mens tot OVERSPANNING brachten: de SPANNING, die voor het
bewustzijn geldt, werd OPGEVOERD tot een zo groot mogelijke hoogte.
Dit is voor een mens natuurlijk niet de NORMALE toestand, en daarom kunnen wij
er rustig aan vasthouden dat we met iets ZIEKELIJKS te maken hebben, maar dat
neemt toch niet weg dat het over HELDERHEID ging. Het enige dat een mens nodig
heeft om INZICHT te krijgen is nu juist HELDERHEID en het streven hiernaar is
wat wij als de inhoud van die OVERSPANNING willen aanmerken.
Nu mogen wij niet denken dat een mens in zo’ n overspannen toestand van helderheid NOG MEER
HELDER is geworden dan hij in aanleg wàs. Niemand kan
zijn helderheid verhogen want dat is een vast gegeven dat bij elke mens
onveranderlijk is. Dus van MEER HELDER is geen sprake, naar wèl
is de helderheid, die als GEGEVEN in iemand ligt, als het ware GEÏSOLEERD; het
is min of meer - voor het BEWUSTZIJN van die persoon - op ZICHZELF komen te
staan. En van hieruit treden INZICHTEN op, welke inzichten wij VISIOENEN kunnen
noemen. Het is een soort van HELDERZIENDHEID...
Tegenwoordig worden er door een groot aantal jonge mensen DRUGS gebruikt
waarvan er sommige ook de helderheid stimuleren. Dan hebben wij met hetzelfde
verschijnsel te doen, maar weer: het is een ABNORMALE TOESTAND, die KUNSTMATIG
opgeroepen wordt. De verkregen inzichten kunnen precies juist zijn, naar zij
zijn niet van werkelijke betekenis, want dat kunnen zij pas zijn als zij bij
het NUCHTERE VERSTAND verkregen worden. De inzichten van een man als HEGEL
bijvoorbeeld zijn gewoon aan de schrijftafel te voorschijn gekomen; hij
behoefde geen enkele kunstgreep toe te passen om er toe te komen. Bovendien
waren zijn inzichten geen min of meer VERWARDE FLARDEN van een beeld, maar aan
puntgaaf GEHEEL, dat tot in details helemaal sluitend beschreven kon worden.
Hier hebben wij te doen met een ZINVOL helder inzicht dat PRAKTISCH op maat
ligt.
Nu we
toch over de FILOSOFIE spreken: ook de filosofie is met een VISIOEN begonnen.
De oudste ons bekende voorlopers van de filosofie waren ook ZIENERS, die
weliswaar al beseften dat het MEDIUM van de filosofie HET DENKEN was, maar die
met dit laatste nog nauwelijks uit de voeten konden. De waarde van deze mensen,
denk aan THALES en HERAKLITOS bijvoorbeeld, lag dan ook in hun INZICHT en de
wijze waarop zij dit inzicht naar voren brachten is vaak DUISTER. Later, met
PLATO en ARISTOTELES zien wij een duidelijk begin van HET DENKEN als MEDIUM
voor de filosofie, maar ook nu nog heeft het QUA DENKEN weinig om het lijf. En
zo gaat het een tijdlang door, totdat met HEGEL het denken uit de voeten kan,
zodat er nu wèrkelijk FILOSOFIE bedreven wordt. Vanaf
dit moment is het gedaan met de MYSTIEK en met de OEFENING tot helderheid.
De kunst en de overspanning
Ook in
de kunst komen wij de overspanning
tegen: er zijn tal van kunstenaars geweest die in een MOMENT van helderheid tot
een groot KUNSTWERK kwamen. Later zagen zij geen kans meer om in die toestand
te komen en het KUNSTWERK bleef verder uit. Zij spraken er dan van dat de
INSPIRATIE ontbrak.
De KUNST volgt een andere weg dan de filosofie, maar ook hiervoor geldt dat de
kunstenaar tenslotte BIJ ZIJN VOLLE VERSTAND zijn werk maakt, en dan wordt het
ene werkstuk wel mooier dan het andere, maar alles getuigt van hetzelfde NIVEAU
van HELDERHEID. Wij kunnen ons dat moeilijk indenken omdat het gehele gebied
van de SCHOONHEID voor ons nog als een DROOM is… maar tenslotte wordt die droom tòch
werkelijkheid…!
In de West-Europese cultuur zet zich het denken onweerstaanbaar door; voor de
filosofie is dat (voorlopig) de redding, maar voor de KUNST is het, ook
voorlopig, de ONDERGANG. De kunst wordt STUKGEDACHT en men ziet geen kans
hieruit te geraken. Maar wij moeten goed opletten: het feit dàt
de kunst stukgedacht wordt is niet anders dan
NOODZAKELIJK. De SITUATIES van waaruit tot nu toe de kunstenaar een het werk
ging (een landschap, een stilleven, baron Zus en Zo, Greetje in het bad of aan
het spinnewiel, enzovoort) moeten tenslotte ook
verdwijnen omdat er voor de kunst maar EEN uitgangspunt bestaat: de SCHOONHEID zèlf. En zo leidt het stukdenken
van de uitgangs-situaties op den duur tot de
schoonheid. Zo gezien is de ondergang van de kunst wel degelijk heilzaam, maar
voorlopig weten de KUNSTENAARS ZELF met het KUNSTWERK geen raad en dit leidt
tot de zogenaamde MODERNE KUNST. Voor de nauwlettende toeschouwer zijn er al
aanwijzingen dat de invloed van het DENKEN op het KUNSTWERK gaat tanen maar wij
zijn nog niet zover dat wij de SCHOONHEID teruggevonden hebben.
Vroeger beeldde de kunstenaar IETS uit, en dank zij INSPIRATIE en AANLEG werd
de zaak dan SCHOONHEID. Dat IETS is thans verloren gegaan, en terecht, maar op
de OMKERING wachten wij nog. Namelijk deze omkering: er moet niet IETS uitgebeeld worden, maar SCHOONHEID en deze
schoonheid komt AAN IETS voor de dag. Dit AAN IETS culmineert in het VROUWELIJK
NAAKT - maar daarop komen wij bij een andere gelegenheid uitvoerig terug…!
Als het ALLEEN MAAR om schoonheid gaat is de inspiratie in de zin van OVERSPANNING ook
uitgesloten. Want overspanning
treedt alleen maar op als IETS bóven zichzèlf uit
moet zien te komen; hierbij is het uitgangspunt IETS en het eventuele GEVOLG is
schoonheid of inzicht. Als het uitgangspunt SCHOONHEID is, dan behoeft er niets
boven zichzelf uit te komen, de zaak ligt RUSTIG en de overspanning is verdwenen. Zo bedoelen wij
het als wij zeggen dat de kunstenaar van de toekomst “bij zijn volle verstand”
zijn werken zal maken. Uiteraard maakt ook dàn de
kunstenaar zijn werk niet MET zijn verstand; hij brengt àndere
vermogens in het veld, evenals trouwens de filosoof…
Men
heeft wel eens gezegd dat tenslotte in de mensheid de kunst zal verdwijnen
omdat de schoonheid, die de mens eerst BUITEN ZICHZELF gesteld heeft in de vorm
van het BEELD, op het eind BINNENIN DE MENS aanwezig is, zodat de kunst
uitgelopen is in LEVENSKUNST. Deze gedachte echter is ONJUIST: de kunst blijft
het UITBEELDEN van de schoonheid en het is en blijft een VAK dat men moet
verstaan. Het eindpunt van de kunst is HET BEELD.
Het LEVEN echter loopt niet in een BEELD uit, maar in een HARMONISCH GEHEEL waaruit
niets naar voren springt. En dat gaat helemaal VANZELF. Het enige waarop de
mens te letten heeft is dit, dat hij er in zichzelf voor waakt dat er niets is
dat eruit kàn springen, en dit WAKEN kunnen wij het
begrip DEUGD noemen. De DEUGD is dus een IN BEDWANG HOUDEN VAN ZICHZELF, het is
géén complex van regels en voorschriften die nagestreefd moeten worden.
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 20_1971 (geplaatst op 6
december 2008)
Dinsdag, 5 januari 1971
Kunst, leven en levenskunst.
Ons vorige stencil eindigde met een opmerking over de KUNST en de LEVENSKUNST, en
het is naar aanleiding hiervan dat de vraag is opgekomen of de zogeheten
LEVENSKUNST niet de allerhoogste mogelijkheid van het leven is. Een
mogelijkheid die BESTREEFD moet worden en die tenslotte de mens het DAGELIJKSE
LEVEN met zijn BANALITEITEN doet vergeten.
Dan zou zich voor de mens een werkelijkheid voordoen die is als in een
SPROOKJE, dat niet is VOORTGEKOMEN uit het dagelijkse leven en de EINDIGHEDEN
van het BESTAAN… En om in die
werkelijkheid te geraken moeten wij op de een of andere manier de BESTAANDE
WERKELIJKHEID forceren, want zonder WEERSTAND, en dus zonder MOEITE, geeft de
MATERIE zichzelf niet prijs.
Bovenstaande gedachtengang is beknopt weergegeven; er
is natuurlijk veel uitvoeriger over te denken en te schrijven, maar wij bepalen
ons tot de grote lijn ervan. En wij wijzen er dan als eerste op dat er wel
enige vragen te stellen zijn: wat moeten wij onder de BANALITEITEN verstaan? Is
dat de dagelijkse gang naar het werk, of het gesjouw van de moeders met de
kinderen; is het de veel te hoge belastingaanslag, of is het het altijd weerkerende gesprek over het voetballen of de
auto? En zijn er in het leven van iemand die zich met al die dingen niet bezig
houdt, en die filosofische of kunstzinnige gesprekken voert, dan geen
banaliteiten?
Als een mens het DAGELIJKSE LEVEN vergeten is, wat betekent dat? Hebben wij dan
met een onpraktisch of een onverschillig mens te doen, en bovendien… als wij het DAGELIJKSE leven
vergeten, slaan wij dan niet HET LEVEN zèlf over,
want dat zijn toch die dagelijks voortglijdende minuten en iets anders dan die
minuten hebben wij niet ter beschikking.
Ook in het SPROOKJE komt geen dagelijks leven voor; er is eigenlijk geen begin
en geen einde aan de zaak en in feite gebeurt er ook niets. Dat zou ook niet
kunnen, want de EINDIGHEID is in het sprookje overwonnen en ook is de
betrekkelijkheid van de GEBEURTENISSEN verdwenen. De prins in het sprookje gaat
niet naar de groentenboer om een kilo aardappelen en
als hij per ongeluk toch bij die groentenboer
verzeild was geraakt zou hij niet mopperen over de prijs…!
Deze vragen en opmerkingen zijn te stellen en dan zijn ze niet eens bedoeld als
NUCHTERE uitlatingen van een zogenaamde REALIST die elke schoonheid en elke
idee smalend van de hand wijst als zijnde FLAUWEKUL. Wij zeggen reeds bij
voorbaat dat de begrippen die in de genoemde gedachtengang
voorkomen, wel degelijk bestaan, en ook dat de gedachtengang
OP ZICHZELF juist is… maar toch
hebben wij er niets aan, en zèlfs is het zo dat het
VERKEERD is ons de werkelijkheid en het leven zó te denken. En wel om de
volgende redenen:
Het
is duidelijk dat de zaak eigenlijk hierop neer komt dat de mens in zijn leven
een WEG heeft af te leggen, en die weg is meer of minder MODDERIG. Maar àls het een mens gelukt er doorheen te komen dan komt hij
dáár waar hij eigenlijk behoort te zijn. Het LEVEN is die weg en aan het einde
ligt de LEVENSKUNST: daar kàn het leven want daar is
het TEGENGESTELDE aan het leven, de EINDIGHEID, opgeheven.
Als wij die weg àfmodderen zien wij steeds dat
lichtende DOEL voor ons en onder het sjouwen denken wij na over dat doel en het
komt ons voor als een SPROOKJE waarin àlles KAN,
terwijl er NU, langs de weg, NIETS KAN. Wij denken ons het wèrkelijke
LEVEN geheel en al VANUIT DE WEG WAARLANGS WIJ GAAN. Wij denken van BENEDEN
NAAR BOVEN en stellen ons daarboven een wereld voor die met alle beslommeringen
en kleinheden heeft àfgedaan. Als wij dit alles goed
uitdenken en geen grote fouten maken dan geldt al hetgeen de grote denkers en
wijze mensen gezegd hebben , maar de zaak is desondanks tòch
FOUT gedacht, en wel om deze reden dat wij VAN BENEDEN NAAR BOVEN gedacht
hebben.
Dit denken van beneden naar boven is in zekere zin niet te vermijden en daarop
komen wij nog terug - maar voor ons, mensen van deze tijd, is zo langzamerhand
het moment gekomen dat eens achterwege te laten. Want wij kunnen ons al wel
indenken dat die gehele prachtige wereld, zoals die ons tot nu toe als
TOEKOMSTBEELD voor ogen gestaan heeft, in werkelijkheid en in feite ONZE
werkelijkheid is. De mens ZIET het leven niet langer als TOEKOMSTBEELD, maar hij
begint ZICHZELF als het werkelijke leven te zien.
De mens die zichzelf ziet als het WERKELIJKE LEVEN,
en die dus ook zichzelf beseft
als het laatste van de werkelijkheid, namelijk HELDERHEID, heeft géén
TOEKOMSTBEELD meer voor zich en voor hem is er géén WEG die afgelopen moet
worden om een lichtend DOEL te bereiken, maar hij heeft wèl
een ZICHT op de werkelijkheid, en dan ziet hij het GEHEEL waarin zich eindeloos
veel verschillende beweeglijkheden bevinden.
En hij ziet dat het dagelijkse leven, zoals dat voor èlk
mens als een aaneenschakeling van MOMENTEN aanwezig is, de INHOUD is van dat
geheel en dat het als zodanig helemaal geen verzameling BANALITEITEN is. Hij
ziet juist in dat deze aaneenschakeling het werkelijke leven is, als een
REALITEIT. In hem is niet de drang naar het lichtende voorbeeld en hij
versmaadt op grond daarvan de dagelijkse gebeurtenissen niet. Juist de
aaneenschakeling van de momenten is het materiaal waarmee hij leven MOET, want
iets anders is er niet. En aan die aaneenschakeling spiegelt zich het feit af
dat hij als mens HELDERHEID is.
De
vorige keer hebben wij er op gewezen dat de werkelijk MODERNE KUNST van de
SCHOONHEID zèlf uitgaat en deze schoonheid vervolgens
AAN IETS naar voren laat komen. Hetzelfde geldt voor het leven, want de
helderheid van de mens, en dus zijn LEVEN, komt naar voren aan IETS, namelijk
aan de MOMENTEN waaruit dat leven opgebouwd is. Dit is het OMGEKEERDE van de
ouderwetse denkwijze: men heeft altijd gedacht dat het dagelijkse leven ONTKEND
moest worden, omdat de eindigheid en de beperktheid ontkend moesten worden om
de weg vrij te maken voor datgene dat HET ANDERE was. Men kon GOD, of de GEEST,
of de ZUIVERE REDE, of de HELDERHEID, of de LEVENSKUNST, alleen maar vinden
door àf te zien van het VERSCHIJNSEL, en dus van het
LICHAMELIJKE, enzovoort. En als dat dan gelukt was zou er een nieuwe, en nu wèrkelijk MENSELIJKE, wereld opengaan.
Alle grote cultuurgedachten kwamen met voorbeelden van diensten die het gelukt
was te VERSTERVEN, en zo tot helderheid gekomen waren. Ook het EVANGELIE
spreekt in deze zin, en zegt o.a. WERKT UZELF ZALIGHEID. Ook aan Boeddha
gelukte het tenslotte. Maar WIJ kunnen ons terecht niet meer indenken dat er
een wereld mogelijk is met allemaal Boeddha’s. Als de mensheid eenmaal
VOLWASSEN geworden is dan kan het geen andere dan een WERKENDE en DAGELIJKS
LEVENDE wereld zijn, zonder VERSTERVING en andere geforceerde geestelijkheden.
De grote cultuurvoorbeelden zijn noodzakelijk VAN BENEDEN NAAR BOVEN gedacht,
en dàn is het beeld van Boeddha terecht… Maar het is allemaal OVERSPANNING en ook het
SPROOKJE, in deze zin van het woord, is een fantasie van een overspannen geest.
Tenslotte gaat de mens, ALLE MENSEN, van HELDERHEID uit en dan weten zij met
het dagelijkse leven raad zonder hoop op en verlangen naar HET HOGERE. En er
zal niemand zijn voor wie dit alles niet geldt. En deze zaak, die aanvankelijk
de mens als alleen maar een SCHONE MOGELIJKHEID voorkwam, is zo vanzelfsprekend
een REALITEIT dat niemand op het idee komt er enige moeite voor te doen en ook
zal niemand in bloemrijke bewoordingen de schoonheid ervan aanprijzen.
Wij hebben moeite ons dit in te denken omdat wij nog steeds OP DIE MODDERIGE
WEG voortsjokken - zij het dan dat wij het einde ervan dicht genaderd zijn. Wij
zien nog steeds òp naar HET LICHT, en al is het een
feit dat wij zo langzamerhand enige ZINNIGE dingen over dat LICHT kunnen
zeggen, het is evenzeer een feit dat wij eigenlijk nog GELOVIG zijn.
Nu
mogen wij niet denken dat met het bovengezegde de
grote denkbeelden van de denkers en wijzen van de tafel geveegd zijn, want al
denken wij dan niet meer VANUIT DE WEG, er IS wel een weg die wij gaan…! Zoals met alles dat zich beweegt het
geval is, verplaatsen wij ons óók van A naar B en tijdens het gaan langs die
weg komen wij in meerdere of mindere mate tot INZICHT. En voor de MENSHEID als
groot geheel geldt precies hetzelfde.
Zoals gezegd kòn men aanvankelijk niet anders dan
VANUIT DE WEG denken en realiseerde men zich niet dat het LICHTENDE VOORBEELD
er alleen maar kòn zijn als de mens dat ZELF was. Ook
de filosofie heeft dat tot voor kort niet doorzien… wel ONTDEKTE de filosofie dat feit, maar het duurt altijd nog een
tijd voordat de CONSEQUENTIES eruit getrokken worden. Voorlopig dacht men toch
dat de mens zichzelf moest OMVORMEN om helderheid te zijn, maar thans is het
voor ons duidelijk geworden dat de mens het zich alleen maar behoeft te
realiseren IN ZIJN BESEF om geheel VANZELF behoorlijk te gaan leven zonder
enige ontkenning van welk levensaspect dan ook. En ook zonder dat er iets
geforceerd behoeft te worden.
Wij
zullen de volgende keer hierop doorgaan.
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 21_1971 (geplaatst op 6
december 2008)
Naar
bladwijzers: ConflictA ; ConflictB ; ConflictC
; ConflictD
;
Dinsdag, 12 januari 1971
De weg naar het doel
De
vorige keer hebben wij de gedachte àfgewezen dat de
mens via een WEG tot zijn laatste mogelijkheid kon komen; een weg die eigenlijk
inhield dat er iets GEFORCEERD moest worden door de mens zonder welk forceren
er geen kans was op de LEVENSKUNST.
Wij stelden dat het LAATSTE, de HELDERHEID, zonder meer voor elke mens gold en
dat er niets speciaals nodig was om dit feit waar te maken. Dit door ons
gestelde nu is niet zonder meer duidelijk, enerzijds omdat wij eigenlijk nog
niet gewend zijn om vanuit Het EINDE te denken, en anderzijds omdat wij in de
mening verkeren dat er, denkende vanuit het einde, helemaal geen weg meer zou
zijn.
Wij bevinden ons op het ogenblik in een ontwikkelingsfase die dicht tegen de
allerlaatste ontwikkelingsmomenten aanligt. Uit allerlei spanningen en conflicten in onze
moderne wereld blijkt dat dit zo is, maar dit wil nog niet zeggen dat we elk
ogenblik een overgang naar een volwassen wereld kunnen verwachten. Een
dergelijk proces, ook al loopt het bijna op zijn eind, neemt eeuwen in beslag,
want het voltrekt zich via de opeenvolgende GENERATIES. Toch is het al wèl zo, dat voor ons, àls wij
tenminste de aanleg en de moed hebben om de zaken geheel OPNIEUW te denken, de
mogelijkheid is vrijgekomen vanuit Het HELDERE de werkelijkheid te bezien.
Dan moeten wij als eerste vaststellen, dat er voor de mens persoonlijk zowel
als voor de mensheid wel degelijk een WEG is die afgelegd wordt. De
werkelijkheid immers bestaat uit BEWEGENDE IETSEN, en als wij daarmee te maken
hebben, hebben wij vanzelfsprekend te maken met het begrip ZICH VERPLAATSEN.
Alle ietsen waaruit de werkelijkheid bestaat, of dit
nu de door de ietsen gevormde SAMENSTELLINGEN zijn of
die ietsen zèlf, bewegen
zich VAN A NAAR B; zij gaan van een BEGIN naar een EINDE. In dit zich
verplaatsen zit ook ons begrip TIJD besloten, en dat weten wij wel want wij
denken het samen: het zich verplaatsen van A naar B kost een zekere tijd. Het
leven van ons LEVEN kost ook een zekere tijd, en dat noemen wij gewoonlijk een
“mensenleven”. De WEG van geboorte tot dood noemen wij zo, en óók de tijd die
daarbij verstrijkt.
Als wij vanuit HET HELDERE die zaak bekijken, dan spreekt het vanzelf dat wij
zien dat de mens een weg aflegt. Maar het maakt een heel verschil hoe wij daar
tegenover staan. Want als wij zèlf nog op die weg
lopen zijn wij bevangen door HET DOEL van de reis, m. a.w. als wij de zaak
alsnog bekijken vanuit onze ontwikkeling tot volwassenheid dan zijn wij
bevangen in HET HELDERE. En dat kan allerlei vormen aannemen, zoals GOD, of
zoals het heldere INZICHT, maar wezenlijk maakt het niet veel verschil hoe wij
het noemen. De kern van de zaak is dat wij VANUIT DE WEG NAAR HET DOEL over dat
doel nadenken.
Als wij ons meteen als HELDERHEID opstellen, zien wij , dat de weg die wij
afleggen, niets anders is dan de ononderbroken reeks van MOMENTEN die ons leven
telt. En wij zien ook in dat èlk van die momenten van
eenzelfde WAARDE voor ons is. Het is allemaal INHOUD van het heldere, dat wij zèlf zijn. Uiteindelijk is die aaneenschakeling van
momenten, ons DAGELIJKSE LEVEN, dus zèlf HELDER. En
dit inzicht geeft een heel andere houding ten opzichte van ons eigen leven,
hoewel wij een weg afleggen gaat het ons niet meer om het EINDDOEL van de reis,
maar om die momenten zèlf, en elk van die momenten is
in zichzelf goed en volkomen omdat het geheel HELDER is. Hiermede wil niet
gezegd zijn dat een mens geen FOUTEN kan maken, en bij gelegenheid niet voor
PROBLEMEN kan komen te staan. Maar IN PRINCIPE is elk probleem opgelost en verder
is nu èlke FOUT ook werkelijk een FOUT die voortaan
voorkomen kan worden. Denken wij echter, zoals vroeger VANUIT DE WEG, dan
denken wij vanuit de ONVOLKOMENHEID, en dàn is een
fout niet gewoon maar een fout, maar de wezenlijke GRONDSLAG van ons leven. Dit
laatste is niet alleen een MISKENNING van de mens, maar het is ook een
onoverkomelijke HINDERNIS om tot een behoorlijk leven te komen…!
De DENKERS van vroeger hebben allemaal VANUIT DE WEG gedacht, en dat kon
natuurlijk niet ànders vanwege hun ontwikkelingsfase.
Bijgevolg hebben zij de REDDING van de wereld altijd van een ANDERE GESTELDHEID
verwacht: er moest iets in de mens VERANDEREN als er nog eens een leefbare
wereld zou moeten komen. Elk mens zou iets in zichzelf te bewerken hebben… maar zo langzamerhand is ons al wel
duidelijk geworden dat wij iets dergelijks van geen enkel mens kunnen
verwachten.
Er
is ons echter nog meer duidelijk geworden allerlei veranderingen die in de loop der eeuwen in de samenleving
zijn doorgezet, zijn geheel VANZELF tot stand gekomen zonder dat de
mensen PERSOONLIJK iets geforceerd hadden, en zo zal de mensheid straks ook
VOLWASSEN worden zonder al die moeilijke opgaven van de denkers en wijzen. Want
de mens is bij zijn verschijnen op de planeet al VOLWAARDIG, en het feit dat
hij een WEG aflegt is eigenlijk niet zo belangrijk.
Inderdaad geeft de afgelegde weg van de mensheid qua helderheid weinig hoop; er
is welbeschouwd in die weg zèlf geen enkel
lichtpuntje te vinden en ook de toekomst is weinig rooskleurig. Het spreekt
vanzelf dat de denkers het van een ANDERE GESTELDHEID verwacht hebben, want het
doel dat zij voor ogen zagen beantwoordde in het geheel niet aan de REALITEIT.
En dat zal nooit het geval zijn, hoe oud de wereld ook wordt. Dit is geen
gebrek aan de REALITEIT, maar aan het door de mensen gestelde DOEL…!
De filosoof HEGEL was geen GELOVIG man in de kerkelijke zin, maar toch dacht
hij een HOOGTEPUNT in de werkelijkheid zèlf, en in de
verschijnselen IN die werkelijkheid. Hij dacht àlles
naar een IDEALITEIT toe. Dit kan OP ZICHZELF geen fout denken genoemd worden
want vanuit zijn gegevens klopte zijn denken precies, en ook voor diegene die
vanuit de helderheid zèlf denkt zit er geen fout in,
maar LEVENSVATBAARHEID zit er ook niet in. Want de zaak blijft een IDEALITEIT
en dus, voor hem die zich er toe geroepen voelt, een OPGAVE. De filosoof KANT
wilde de mensen zelfs op de een of andere manier DWINGEN zich die opgave te
stellen, en de meeste denkers van ònze tijd
verwachten voor de toekomst veel van een goed ONDERWIJS. Maar dit alles is een
denken NAAR BOVEN dat geen praktische resultaten kàn
opleveren.
De weg van de mensheid èn van de mens persoonlijk is
de inhoud van het HELDERE en dit is de enige reden waarom de lucht, tijdens het
gaan langs de weg, langzaamaan
opklaart.
Omdat wij dicht genaderd zijn tot de laatste ONTWIKKELINGSMOMENTEN van de
mensheid kunnen WIJ zo langzamerhand de poging wagen de zaak in zijn werkelijke
verhoudingen te zien. En dan komen wij tot de conclusie dat de volwassen mensen
van straks ZOMAAR VANZELF vanuit het heldere denken en leven. En dit brengt met
zich mee dat zij vanzelf PRAKTISCH zijn.
Wij vinden van onszelf dat wij in een tijd leven waarin alles praktisch
uitgedokterd moet zijn. Wij noemen onszelf EFFICIËNT, maar wij hebben niet in
de gaten dat wij meer dan ooit ONPRAKTISCH zijn. Wij zijn in staat vele en
goede DINGEN te maken en daarvan een groot deel van de mensheid te voorzien.
Maar wij DOEN dat niet: wij leveren die dingen zoveel mogelijk steeds aan
DEZELFDE mensen voor steeds HOGERE PRIJZEN en zo is een groot deel van onze productie-capaciteit ingezet voor iets dat eigenlijk
WAANZINNIG is. En zó onpraktisch zijn wij dat wij zelfs in onze wetenschappen
die handelwijze verdedigen en vervolmaken. De ECONOMIE gaat hierin voorop, maar
zij zijn het niet alleen: vele knappe technici houden zich bezig met het
ontwerpen van bijvoorbeeld een ànder MODEL voor een
goed ding, dat al bestaat. Dit nieuwe MODEL maakt de MARKT weer levend en geeft
een SCHIJN VAN ZINNIGHEID aan ons gedoe. We VERDIENEN er weer goed aan en we
geven weer zóveel honderden mensen werk, en dus BROOD.
Maar een werkelijk praktisch mens maakt dingen die de mensen NODIG hebben, en
hij zorgt er ook voor dat die dingen terechtkomen bij die mensen die ze nodig
hebben. Dàt is werkelijk EFFICIËNT werken en
samenleven… maar toegegeven moet
worden dat je daarmee geen IMPERIUM opbouwt, en van de winst kan men zelfs geen
bromfiets kopen…!
Zo is op elk terrein na te gaan hoe een volwassen mens de zaken bekijkt en dan
zien wij, dat er, vergeleken bij het begin, wel degelijk iets veranderd is; wij
kunnen zelfs met recht van EEN ANDERE GESTELDHEID spreken. Het evangelie had
dus wèl gelijk als het stelde dat er een andere
gesteldheid nodig was, en vele denkers en wijzen van voor en na het evangelie
ook. Maar zij konden nog niet inzien dat het allemaal VANZELF zou gaan. Dat de
mens vanzelf zou ontdekken dat hij zèlf HET HELDERE
was, en zodoende zichzelf als DE WEG inhield.
De evangelische mensen hebben er wel een VERMOEDEN van gehad, bij wijze van
VISIOEN. Maar met de realiteit van de zaak konden zij niet uit de voeten. Hun
inzichten werden dan ook al gauw CHRISTELIJKE BEGINSELEN, en deze aanvankelijk wèlgemeende beginselen groeiden uit tot de kerkelijke
LEERSTELLINGEN, die een rijke bron van DWINGELANDIJ zijn geworden. Geen enkel
denken in een ontwikkelingsfase van de mensheid is in staat de REALITEIT voor
de geest te halen het blijven altijd - op zijn best - IDEALITEITEN.
Naar
bladwijzers: ConflictA ; ConflictB ; ConflictC
; ConflictD
;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 22_1971 (geplaatst op 7
december 2008)
Dinsdag, 19 januari 1971
Bladwijzers: DE SAMENLEVING, lees o.a nrs. 22 t/m 26 – De trede op
de Maatschappelijke ladder.? ;
Waarvan de mens zich bewust is
Reeds bij een vorige gelegenheid hebben wij er op gewezen dat het BEWUSTZIJN
niet alleen maar een zaak is van de mens, doch van de gehele LEVENDE
werkelijkheid. Een DIER dus heeft ook bewustzijn; hij doet dan ook ervaringen
van allerlei aard op en hij kan bepaalde dingen LEREN. Ook is het bewustzijn
van een dier uit te blussen, enzovoort. Wat een dier echter niet heeft is
ZELFBEWUSTZIJN, en dat betekent dat hij er zich niet van bewust wordt dat hij
allerlei ervaart. Hij WEET dus niet van zijn eigen bewustzijn.
Het BEWUSTZIJN is de INHOUD van het organisme; het is namelijk het TOTAAL van àl het VOORGAANDE dat verweven is in datgene dat het
betreffende dier, of de betreffende mens, is. Bij de mens is die INHOUD wèrkelijk COMPLEET omdat hij het LAATSTE verschijnsel op de
planeet is, en het is juist vanwege dit COMPLEET-zijn dat bij de mens het
ZELFBEWUSTZIJN optreedt. Wij hebben hierover uitvoerig gesproken, en kunnen ons
dus nu tot de hoofdzaken beperken.
De mens komt tot WETEN omtrent die INHOUD; hij komt dus tot weten omtrent een
TOTAAL aan CONCREETHEDEN, en die concreetheden zijn ALLE denkbare verhoudingen
die de werkelijkheid opgeleverd heeft. Uiteraard zijn het concreetheden, want
het zijn eigenlijk de VERSCHIJNSELEN, die aan het LAATSTE verschijnsel vooraf
zijn gegaan. Maar als VERSCHIJNSEL liggen die verhoudingen niet in het
bewustzijn van de mens besloten; het zijn eigenlijk inderdaad VERHOUDINGEN, die
echter zó gesteld zijn dat de mens er in de praktijk onmiddellijk mee vertrouwd
is. Wat de mens dus in de praktijk leert kennen sluit aan bij die verhoudingen.
De een na de ander komen de verhoudingen, die INHOUD zijn van het bewustzijn,
voor de dag en als ze voor de dag gekomen zijn liggen ze in het ZELFBEWUSTZIJN.
De mens weet er dan van en hij leeft er naar. En altijd zijn het de laatst
ontdekte verhoudingen die hem de maat zijn en die al hetgeen hij reeds ontdekt
heeft overspoelen zoals ze ook de GEVOELENS overspoelen die hij vanuit zijn
BEWUSTZIJN omtrent zichzelf heeft. Dit is de gang van zaken tijdens het
voortgaan langs de WEG waarover wij gesproken hebben. Op elk moment van die weg
is de mens zich CONCREET van dat moment bewust en dat is hem de maat.
Vanuit
zijn ZELFBEWUSTZIJN kan een mens aan dat maatgevende concrete moment niet
ontkomen, want het is juist zijn zelfbewustzijn dat geheel en al dàt moment is. Wel kan hij vanuit zijn BEWUSTZIJN AANVOELEN
dat het concrete zelfbewustzijn aan zijn menselijkheid in de weg staat en zo
komt hij er toe dit voor hem concrete NU wèg te
willen werken door het te ontkennen, terwijl hij tevens vanuit DITZELFDE nù een volmaakte werkelijkheid uitdenkt die alles te boven
en te buiten gaat. Wij kunnen dus welbeschouwd zeggen dat HET HOGERE, waarover
de mensen spreken evenzeer een CONCRETE en dus ook BEGRENSDE aangelegenheid is
als de werkelijkheid waar hij middenin staat, al is deze laatste werkelijkheid
dan ook voor hem ONTKEND. Wij behoeven maar weinig van de GODSDIENSTEN te weten
om in te zien dat het voor de mensen zeker om iets CONCREETS gaat, al wordt er
over allerlei abstracties gesproken.
Het zelfbewustzijn kan niet ontkend worden, d.w.z. het kan er niet NIET zijn, maar er komt in sommige mensen wèl een mogelijkheid voor de dag die
er anders uitziet. Het kan in een enkeling namelijk voorkomen dat hij niets
MAATGEVENDS ziet in het zelfbewustzijn, zodat het hem gaat om het GEHEEL dat
hij is, en dat GEHEEL voelt hij aan vanuit zijn BEWUSTZIJN. Dit is inderdaad
een kwestie van GEVOEL, want het DENKEN en het VERSTAND behoren bij het zèlfbewustzijn en zij geven dus geen inzicht in het GEHEEL.
Vanuit dit GEVOEL kàn een mens leven en dan niet zònder zelfbewustzijn, maar ONGEACHT zijn zelfbewustzijn.
In de West-Europese literatuur komt een dergelijke figuur voor, en
waarschijnlijk is het de enige omdat West-Europa op het ZELFBEWUSTZIJN is
ingesteld. Die figuur is getekend door CHARLES
DE COSTER en heet TIJL UILENSPIEGEL. Wij hebben hier te doen met
een ZONNEKIND dat geheel vanuit HET HELDERE leeft en waarnaast alle zelfbewuste
gewichtigheden verbleken. Hij is niet de grappenmaker die wij denken dat hij is
- wij kunnen niet verder denken dan een grappenmaker - maar hij is werkelijk
een MENS. En het meest opvallende aan hem is, dat hij, een BEHOORLIJK mens, met
zijn behoorlijkheid niet VOOR GEK LOOPT in de wereld, maar dat die wereld zèlf voor gek staat overal waar hij verschijnt. Die wereld
kan zelfs ten opzichte van hem helemaal niet uit de voeten en het gelukt haar
ook niet hem klein te krijgen. Dit bewijst dat wij te doen hebben met iemand
die niet in een wereld van IDEEËN
leeft, maar gewoon in de werkelijkheid NU. Er is dus geen sprake van een
VERGUIZING van het NU terwille van
iets dat in de toekomst ligt.
In
dit verband is het van belang ons te realiseren dat het in de West-Europese
cultuur altijd zó is dat iemand een IDEE vertegenwoordigt, en mèt die idee in de praktijk VOOR GEK loopt. Want volgens
het westerse denken staat de idee voor gek in de wereld. Wij denken
bijvoorbeeld aan DON QUICHOTTE van CERVANTES, maar ook kunnen wij denken aan de
CLOWNSFIGUUR, die een algemeen bekend westers begrip is. Het behoorlijke kàn niet in de wereld en staat voor gek - en dit klopt ook
wel want het westerse “behoorlijke” is een VAN ONDER NAAR BOVEN GEDACHTE IDEE,
die in de praktijk niet houdbaar is. Wij plegen dat niet-houdbaar-zijn te
schuiven op rekening van een VERDORVEN WERELD, maar het zit in die idee zèlf…
Liep DON QUICHOTTE voor gek in de wereld, bij TIJL UILENSPIEGEL is het zo, dat
de wereld AAN HEM voor gek stond - en niet alleen dàt:
de wereld moest geducht voor hem oppassen want zijn WRAAK ging door àlles heen, Uitvoeriger kunt U van dit alles kennis nemen
in mijn boek over TIJL UILENSPIEGEL.
Omdat wij dicht tegen de laatste ontwikkelingsmomenten aan leven zijn er in
onze wereld tal van verschijnselen die er op wijzen dat de mensen genoeg
beginnen te krijgen van zichzelf als ZELFBEWUSTZIJN. Natuurlijk hebben de
pogingen om dit te realiseren nog sterk het karakter van het ONTKENNEN ervan,
maar de SFEER wordt toch steeds algemener, en uiteraard bij de jonge mensen die
tussen JEUGD en VOLWASSENHEID in staan. De MANIER waarop die bedoelde POGING
gewaagd wordt is meestal niet te verdedigen: men neemt zijn toevlucht tot DRUGS
of men stort zich in een aantal UITERLIJKHEDEN van een àndere
cultuur: die van INDIA. Maar desondanks is de grondtoon toch deze dat men van
het ZELFBEWUSTE àf wil; ook de moderne POP-MUZIEK van
de jongelui is er een voorbeeld van, maar gelukkig is dit een POSITIEF
voorbeeld. Verder wordt er alsmaar gesproken over de “maatschappij van morgen”,
maar dit alles staat nog in het teken van het ouderwetse denken, dat niet
verder komt inzake de toekomst dan het OPVOEDEN.
Waar is de samenleving
Het is nu tijd dat wij ons eens nader gaan bezinnen op het begrip SAMENLEVING,
en daarbij stellen wij meteen al vast, dat ons huidige denken, al doet het zich
nog zo MODERN voor, tot niets ànders in staat is dan
de zaak FOUT te denken. Al weer omdat het van beneden naar boven gedacht wordt.
Deze FOUT blijkt uit het feit, dat men steeds van de een of andere OPVOEDING
redding verwacht.
Tot nu toe levert de GESCHIEDENIS geen voorbeeld van een SAMENLEVING, en als
wij toch zoeken naar een glimp ervan, dan komen wij terecht in de SLOPPEN EN DE
STEGEN waar de mensen wonen die nauwelijks deel hebben aan hun maatschappij.
Niet dat ARMOEDE en SAMENLEVING samen behóren te gaan…. maar tot nu toe, door de rol die het ZELFBEWUSTZIJN speelt, wàs dat wel zo…! Elke
trede die men op de ladder van de maatschappij beklimt betekent een evenredige
ontkenning van het begrip SAMENLEVING.
Als WIJ ons de samenleving dènken, dan gaan wij van
de MAATSCHAPPIJ uit en komen zo tot een soort van LIEFELIJKE maatschappij. Er
is nog nooit iets anders dan een MAATSCHAPPIJ geweest d.w.z. de ELEMENTEN
waaruit de mensheid BESTAAT èn de ONDERLINGE
VERHOUDING. Maar een zaak is niet wèrkelijk te denken
vanuit zijn INHOUD en zo is door ons geen SAMENLEVING te denken, gewoonlijk.
De IDEALITEITEN, die de mensen altijd voor ogen gestaan hebben zijn dan ook
altijd MAATSCHAPPELIJK geweest, reden waarom zij de neiging hebben in de
maatschappij in te grijpen. Zij behoren bij elkaar zoals god als de ontkenning
van het lichamelijke bij het lichaam behoort.
Voorzover de mensen zich houden bij hun
ZELFBEWUSTZIJN, en dus in het teken staan van de WEG die zij af te leggen
hebben, gaat hun LEVEN verloren aan het MAATSCHAPPELIJKE. Dit maatschappelijke
GAAT ALTIJD DOOR: ongeacht morele kwesties, godsdienstige inzichten of een
nieuw cultuurbesef. En dit komt doordat het maatschappelijke, hoewel bij de
mens behorend, tòch een aparte grootheid is. Het
zelfbewustzijn is immers ook een aparte grootheid, die eigenlijk zelfs het
menselijke IN DE WEG STAAT… En de
IDEALEN van de mensen leveren geen samenleving op; zij staan er meestal ook aan
in de weg. De godsdienstige denkbeelden hebben de wereld altijd meer VERSCHEURD
dan dat zij de mensen SAMEN gebracht hebben.
Vanuit de bovenstaande gegevens is het niet mogelijk enig idee te krijgen van
datgene dat de SAMENLEVING is. Wij zullen zien hoe het dàn
moet.
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 23_1971 (geplaatst op 7
december 2008)
Dinsdag, 26 januari 1971
Het bevangen zijn in het zelfbewuste
Wij hebben er de vorige week op gewezen dat voor een man als TIJL UILENSPIEGEL het ZELFBEWUSTZIJN
niet DE MAAT was. Het is echter noodzakelijk dat wij hier nog wat dieper op
ingaan, omdat het eigenlijk zo is, dat het zelfbewustzijn voor èlke mens DE MAAT is. Ook voor TIJL UILENSPIEGEL is dit een
feit, want àlles wat men WEET, omtrent zichzelf, en
dus ook omtrent de werkelijkheid in haar
totaliteit is een zaak van het
zelfbewustzijn. Zonder het zelfbewustzijn is er geen WETEN en
KENNEN en dan is er dus ook niet deze situatie dat de mens zich REALISEERT wie
hij is. Al zou de mens zonder zijn zelfbewustzijn nog steeds een MENS zijn -
hoewel hij zó niet kan bestaan -
is hij toch net eender als een DIER, dat het werkelijk zonder zelfbewustzijn
stellen moet.
Maar tot de mens dringt het feit dat hij er is, en HOE hij er is, duidelijk
door, en het is gemakkelijk te verstaan dat dit DOORDRINGEN tot hem van het
feit dàt hij er is voor hem het ALLERLAATSTE is, en dus voor hem ook het
MAATGEVENDE. Boven eigen zelfbewustzijn kan de mens niet uit en hij kan er ook niet OMHEEN; het is de BEPALING van zijn eigen ZIJN.
Als wij echter opgemerkt hebben dat het zelfbewustzijn niet maatgevend behoort
te zijn, dan bedoelen wij dit, dat het zelfbewustzijn niet HET GEDRAG van de
mensen behoort te BEPALEN. Want het GEDRAG is vanuit het BEWUSTZIJN, zoals wij bij vorige gelegenheden reeds
uitvoerig uiteengezet hebben. En voor dit
bewustzijn geldt dat het HET GEHEEL is zonder één
factor die er uitspringt. In wezen is het gedrag vanuit het bewustzijn dus
GOED. En het enige dat het ZELFBEWUSTZIJN
in deze zaak doet is dat het CONSTATEERT - na verloop van tijd - dàt het GOED is. Dit laatste is dan in alle opzichten
MAATGEVEND, maar het is ACHTERAF en deze ACHTERAF geconstateerde NORM moet ook
“achteraf” blijven. Tot nu toe echter hebben de mensen laten zien dat zij
datgene dat achteraf gebleken is ALS
MAAT gaan stellen voor het KOMENDE, waardoor zij HET LEVEN, want het
vrijgekomen zijn van het BEWUSTZIJN, alleen maar BELEMMEREN en in één
richting FORCEREN. Spreken wij van het MAATGEVENDE ZELFBEWUSTZIJN, dan hebben
wij derhalve met deze situatie te doen dat HET LEVEN BEVANGEN IS IN EEN VASTE
NORM, die bovendien een norm is van een moment DAT VOORBIJ IS. De juistheid OP
ZICHZELF van die norm valt dan wel niet aan te tasten, maar met het NU, met DIT
MOMENT, heeft hij niets te maken.
Voorzover dus de mens zich bewust is van eigen ZIJN,
geldt alleen maar Het ZELFBEWUSTZIJN en er is dan geen àndere
MAAT, maar inzake het leven, dat altijd het moment NU is, is deze maat
onvolwaardig en dus een BELEMMERING.
Dat
wat de mens ZELFBEWUST is geworden is eigenlijk een gedeelte van de INHOUD van
het BEWUSTZIJN. Dit gedeelte is tot WETEN geworden in de mens; het is zijn
KENNIS. Het bewustzijn BESTAAT dan ook UIT die kennis, en als voor een mens
deze verhouding gehandhaafd blijft, of straks bij de VOLWASSEN mens weer
aanwezig is, dan is hij in staat tot
LEVEN. Het zelfbewuste is dan INHOUD van het leven en niet, zoals bij de alsnog
ONVOLWASSEN mens, de RICHTLIJN van zijn leven.
Is dit echter nog wèl het geval, dan zien wij dat de
mensen van een bepaald ontwikkelingsmoment BEVANGEN zijn in dat moment en hun
gehele leven daarnaar richten. Tot aan de MODERNE CULTUUR betekent dat een
gericht-zijn OP DE DINGEN want die zijn het die als eerste voor de mensen
zelfbewust worden. Uiteraard zijn hierin vele ontwikkelingstrappen te
onderscheiden, en zelfs is het aan het begin zo (denk aan de OUDHEID) dat wij
nauwelijks een gericht-zijn op de dingen kunnen waarnemen, maar toch is dit een
feit. En dat feit verdwijnt pas dàn als de MODERNE
CULTUUR werkelijk DOORGEZET is. Wij zullen nog zien hoe in die moderne cultuur
het gericht-zijn betrekking heeft op het INTELLECTUELE, omdat de mens zich dan
op het zelfbewustzijn zèlf richt.
Voorlopig echter gaat het om de BEREKENBARE VERHOUDINGEN (= de dingen). En zo zien wij door de
gehele geschiedenis heen dat de meeste mensen de verhouding die in hùn tijd aan de orde is geheel VERBLIND najagen. Men probeert die verhouding zoveel
mogelijk waar te maken en zo hoog mogelijk de ladder te beklimmen. De ladder
van het BEREKENBARE is tevens de ladder van het MAATSCHAPPELIJKE, want in de
mens als MAATSCHAPPIJ gaat het om precies hetzelfde. De maatschappij IS zèlf de mensheid
voorzover die BESTAAT UIT DITTEN EN DATTEN en de
ONDERLINGE VERHOUDING daartussen. En deze zaak slaat in de BEVANGEN mens aan
omdat hij van ZICHZELF precies hetzelfde meent. Zo zien wij dan dat het leven
van de ONVOLWASSEN mensen geheel en al
in de MAATSCHAPPIJ òpgaat… Dit is de
verklaring voor het feit dat wij slechts een GLIMP van SAMENLEVEN
aantreffen als wij door de geschiedenis heen de mensheid bekijken. En globaal
moeten wij vaststellen dat er nooit een SAMENLEVING geweest is.
De verlorenen
Als nu vrijwel iedereen BEVANGEN is in zijn zelfbewustzijn, en dus rnaatschappelijk bezig is, dan is het gemakkelijk te
begrijpen dat er mensen zijn die HOOG weten te klimmen op de ladder, dat er
VELEN zijn die ongeveer in het midden zitten en dat de meesten - en dat sterker naarmate wij meer in de
geschiedenis terug gaan - ergens ONDERAAN een houvast zoeken. Die mensen MISSEN
iets waardoor het allemaal niet zó best gaat, maar wat zij missen is iets dat àlles met hun ZELFBEWUSTZIJN te maken heeft. Bijgevolg zijn
zij er - zij het ONGEWILD - minder in
BEVANGEN en daardoor is er bij hen iets van LEVEN te bespeuren. En dus ook van
SAMENLEVEN. Dit feit was, vooral vroeger, gemakkelijk te constateren als wij de
zogeheten ACHTERBUURTEN in gingen. Het was er GEZELLIG en het ging er
GEMOEDELIJK toe. Die mensen vormden een EENHEID en de wereldse GEWICHTIGHEID
was vèr te zoeken….
Maar vergist U zich niet: de àndere kant van de medaille was de schrijnende ARMOEDE, de
ONBETROUWBAARHEID en de LEVENSGEVAARLIJKE situatie…! De maatschappij namelijk IN DE MODDER.
Die zaak van die VERLORENEN was NEGATIEF: er was namelijk een GEMIS en dat
gemis leverde QUA LEVEN de gemoedelijkheid op, maar QUA LEVENSVOORWAARDE ( qua BESTAAN) een en al grauwe
ELLENDE.
Als de mensen TENSLOTTE niet meer bevangen zijn in het zelfbewuste is de zaak
echter POSITIEF geworden, en dan gaat het niet meer over een GEMIS, maar over
een NIEUWE GESTELDHEID. Omdat het GEMIS dan verdwenen is, is ook de ARMOEDE
niet meer te denken zodat dan de tragische verbinding tussen LEVEN en ARMOEDE
opgeheven is. Wat aanvankelijk in de onvolwassen wereld noodzakelijk in armoede
uitliep is dàn EENVOUD geworden en dit is geen
kwestie meer van OMSTANDIGHEDEN, maar het is een GESTELDHEID van de mens zèlf.
In de moderne tijd verdwijnt de ARMOEDE, maar dit betekent nog niet zonder meer
dat er DUS voor de VERLORENEN
een basis voor LEVEN is. Want mèt het gaan MEETELLEN van IEDEREEN komt iedereen stevig op
de LADDER te zitten, en ook al zit men een beetje onderaan: MEN ZIT ER OP, en
is dus maatschappelijk geworden. Het zelfbewustzijn is dwingend geworden voor
die mensen. Aan LEVEN, met daaraan meekomend GEZELLIGHEID en GEMOEDELIJKHEID
wordt niet meer gedacht. Er wordt wèl aan gedacht dat
er nu KANSEN zijn om HOGEROP te komen. Hieruit valt gemakkelijk af te leiden
dat er in de MODERNE MENSHEID nòg minder geleefd
wordt en dat er nòg minder sprake kan zijn van een
SAMENLEVING.
Wij hebben reeds meerdere malen gezegd dat in
het zelfbewustzijn de verhoudingen DE EEN NA DE ANDER voor de dag komen. En die
verhoudingen zijn BEREKENBARE verhoudingen; het gaat om het VASTGELEGDE ervan.
Tenslotte echter, als de MODERNE
TIJD aanbreekt, gaat het zelfbewustzijn zich
MET ZICHZELF bezig houden, en dat betekent dat het dan om het INTELLECT
gaat. Maar nu is het daarmee zó gesteld dat het voor IEDEREEN
geldt, d.w.z. ongeacht de plaats
die men op de ladder inneemt geldt het intellectuele. De één is in dit opzicht meer begaafd dan de ander
en naar gelang daarvan neemt men een plaats in. Het deel hebben aan de INHOUD
van het zelfbewustzijn is niet meer het dwingende, maar de kwaliteit van het
zelfbewustzijn zèlf. Dit betekent dat de rangorde
bepaald wordt door de INTELLIGENTIE. Maar dit betekent ook dat er voor een
ieder wel een plaatsje is want intelligentie geldt voor ieder mens.
Als het zelfbewustzijn zich met zichzelf gaat bezig houden gaat het op den duur
onherroepelijk zichzelf VERVLUCHTIGEN. Het ANALYSEERT zichzelf net zo lang tot
alles HELDER geworden is; helder is dan datgene waar voordien TEGENAAN gekeken
werd toen het alleen nog maar als INHOUD voor de dag kwam.
Het einde van deze vervluchtiging is natuurlijk de vluchtigheid zèlf; dan is het zelfbewustzijn automatisch op de plaats
gekomen waar het voor de mens behoort te zijn. Het is dan de HELDERE INHOUD van
het LEVEN geworden en dan is natuurlijk de mensheid VOLWASSEN geworden.
Wij zullen de volgende keer nog
nader spreken over dit vervluchtigen, want het is heel goed mogelijk dat dit
toch verkeerd verstaan wordt. Gemakkelijk denken wij toch aan een mens die op
de een of andere manier WEZENLOOS is, namelijk aan een ZIEK mens voor wie het
zelfbewuste zèlf opgelost is. Wat echter in feite vervluchtigt is de INHOUD en dat is een
heel andere situatie.
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 24_1971 (geplaatst op 7
december 2008)
Naar Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39
; Bladwijzer: Verheldering/Milieu(15/16) 12 t/m 16 ; Het
Intellectuele proces vs Het verhelderingsproces 24(Milieu) t/m 27 ;
Dinsdag, 2 februari 1971
Het einde van de ontwikkeling
Aan het eind van het ONTWIKKELINGSPROCES, dat wij bij andere gelegenheden ook
het VERHELDERINGSPROCES
genoemd hebben, komt het feit voor de dag dat de mens alles omtrent zowel het
EEN als het ANDER aan de weet gekomen is. Het is al die tijd gegaan om het
ontdekken van de werkelijkheid zelf en daarbij kwamen alle mogelijke
verhoudingen tussen en gesteldheden van HET EEN EN HET ANDER voor de dag.
Het kàn niet anders of op een gegeven moment is ALLES
voor de dag gekomen, want wij hebben hier te doen met een BEREKENBARE zaak. Er
komt dus een EINDE aan en als dat einde er is, dàn
begint de MODERNE MENS. Wij moeten evenwel goed opletten, want als wij zeggen
dat er een einde aan de zaak gekomen is, wil dit nog niet zeggen dat het
PROCES, dat dat einde opgeleverd heeft, verder stilstaat en niet meer bij de
mensen voorkomt. Integendeel, dat PROCES gaat onverminderd voort zolang er
mensen op de planeet zijn, maar als wij zeggen dat ALLES ontdekt is, dan
betekent dit dat we bij de GRONDSTRUCTUUR van de werkelijkheid zijn aangeland.
Het kennen van deze grondstructuur betekent het kennen van de werkelijkheid zèlf en dit houdt natuurlijk in dat wij ALLES kennen.
Maar in de werkelijkheid is het een ONEINDIG GROOT AANTAL verschillende
verhoudingen en het ontdekken hiervan gaat eeuwig door. Eerst echter moet dit
ontdekken zèlf GELUKKEN, en dat feit treedt uiteraard
op als de mensen Het TOTAAL kunnen overzien. Dit laatste nu geldt als de
moderne mens op gaat treden en als hij de allerlaatste fase van het
ONTWIKKELINGPROCES inluidt. Voor deze moderne mens geldt, net zo als voor èlke mens waar dan ook in de kosmos, dat zijn NIET- WETEN
oneindig veel groter is dan zijn WEL-WETEN, maar dit betreft de EXACTE
berekening van BEPAALDE verhoudingen. Maar tevens geldt voor elke MODERNE mens
in de kosmos, dat hij ALLES weet. In de moderne wetenschap blijkt dit uit het
feit dat wij alles KUNNEN onderzoeken en uitrafelen; wij behoeven ons er
slechts toe te zetten om tot een resultaat te komen. Voordien, vóór het
optreden van de MODERNE MENS, gold dit niet. Zelfs de vaak verbluffende
resultaten van ENKELINGEN mogen wij niet aanmerken als een werkelijk KUNNEN, in
wetenschappelijke zin, omdat het slechts die ENKELINGEN zijn die hiermee komen.
Als iets werkelijk KAN, dan kan het op èlk GEWENST
moment en onder àlle omstandigheden.
Dit ALTIJD KUNNEN gaat voor de mensen gelden als zij de SLEUTEL tot het kunnen
gevonden hebben, en die sleutel is het INTELLECT. Als het zelfbewustzijn
tenslotte ALLES ontdekt heeft ontdekt het ZICHZELF en dan is het “gereedschap”
voorhanden voor een volledig doorgronden van de werkelijkheid.
De gehele ONTWIKKELINGSGESCHIEDENIS is een INTELLECTUEEL PROCES, maar dat dit
zo is ontdekken de mensen pas aan het EINDE. Dat de zaak intellectueel is
betekent niet dat het er allemaal zo VERLICHT toe gaat; het draait immers
allemaal om het “grijp wat je grijpen kan” omdat dit intellectuele proces
voorlopig gericht is op HET EEN EN HET ANDER. De DINGEN zijn in de grond van de
zaak de drijfveer van de zich ontwikkelende mensen en dit maakt van dat
intellectuele proces onmiddellijk een BLOEDBAD…! En dit bloedbad wordt van geslácht op geslacht meer
GERAFFINEERD, want meer INTELLECTUEEL.
Het intellectuele proces is iets ànders dan het VERHELDERINGSPROCES; dit
laatste proces is niet intellectueel, maar PSYCHISCH; het heeft met het
BEWUSTZIJN van de mensen te maken. De VERHELDERING is wat er wèrkelijk
plaats vindt, maar dit VERTOONT zich niet. Wat zich vertoont is het genoemde
INTELLECTUELE PROCES, en nog een ànder proces: het
LICHAMELIJKE. In de loop van de ontwikkeling verandert namelijk ook het
UITERLIJK van de mensen.
Aan het eind blijkt het dus allemaal intellectueel te zijn, en in het licht van
dit feit moeten wij de moderne mens bezien. Als wij om ons heen kijken bemerken
wij dat de enige norm die tegenwoordig door de mensen aangelegd wordt deze is
dat alles INTELLECTUEEL VERANTWOORD moet zijn. En dan doet het er niet toe of
een bepaalde zaak in wezen onrechtvaardig is of onmenselijk - daarover kàn het intellect namelijk geen uitsluitsel geven - àls de ARGUMENTATIE maar logisch aanvaardbaar is. Onze
gehele DEMOCRATIE steunt op de logische argumentatie - dat dit zo is blijkt steeds duidelijker uit
het feit dat het alles PRATEN is en dat langs die weg zelfs onverantwoorde
zaken doorgezet worden zonder noemenswaardige tegenstand vanuit die praters zèlf. Een voorbeeld hiervan is het nog steeds uitblijven
van maatregelen inzake de milieuverontreiniging. Maar GEPRAAT en GEARGUMENTEERD
wordt er eindeloos - en dat vindt iedereen NORMAAL…!
Het
intellect is de sleutel tot het
ontdekken van de werkelijkheid; de werkelijkheid STELT ZICH OPEN ervoor en
tegelijk daarmee VOEGT de werkelijkheid zich naar het intellect. Ook de mens
voegt zich ernaar en daarom kan hij dan ook met het grootste gemak “recht
praten wat krom is”. De moderne mens, voor wie het intellect ALLESBEHEERSEND is
laat zich alles AANPRATEN; hij laat zijn inzichten vallen als een ander hem kan
overtuigen en hij is voortdurend in de weer om zelf de anderen met
intellectuele argumenten plat te krijgen. Hij zal een eindeloos GEKLETS over te
nemen maatregelen als normaal aanvaarden en diegene die deze maatregelen zonder
meer NEEMT veroordelen wegens ONDEMOCRATISCH en ONREDELIJK gedrag. Het INTELLECT is hem àlles, de DAAD is hem een gruwel…!
In de moderne wetenschap gaat het niet meer om de HOEVEELHEID KENNIS die iemand
bezit, maar het gaat om zijn vermogen zich intellectueel in te zetten. De
directeur van een scheepswerf behoeft van SCHEEPSBOUW niets te weten, als zijn
intellect maar zó gesteld is dat hij de hele SCHEEPSWERF goed kan laten
draaien. De COMPUTER doet het werk en zorgt voor de GEGEVENS (=de kennis); van
de MENS wordt verlangd dat hij de computer kan PROGRAMMEREN. Dit wil zeggen dat
de mens zijn intellect kan INZETTEN. En dit heeft met BEKWAAMHEID niets te maken en ook niet met onbekwaamheid.
Wij missen de organische verbinding tussen de DAAD en het INTELLECT; òns gaat het alleen om het laatste en daarom heeft de zaak
met BEKWAAMHEID
niets te maken.
Het vervluchtigen
Wij
hebben er de vorige keer reeds op gewezen dat het ZELFBEWUSTZIJN, als het zich
met zichzelf bezig is gaan houden op den duur zijn eigen inhoud vervluchtigt.
En hierboven lezen wij over het PRATEN dat onder de mensen steeds meer gangbaar
wordt. Deze twee zaken, het vervluchtigen en het praten, behoren bij elkaar.
Want het praten is bij de mens de concrete uiting van het UITEENLEGGEN van het
EEN en het ANDER. Aan het praten VERTOONT de mens dus die activiteit van het
uiteenleggen. Tenslotte is alles uiteengelegd en ook uiteengepraat,
en dan is er van de zaak waarom het ging niets meer overgebleven.
Bezien vanuit het leven zèlf is de moderne mens dus
op het verkeerde pad, want als hij al het aanwezige wèggepraat
heeft is voor hem de REALITEIT wèg en dan is er voor
hem ook geen LEVEN. Dan is immers de aaneenschakeling van momenten ook tot een
NEVEL opgelost die weliswaar een en al INTELLECTUELE NEVEL is maar toch tot
NIETS komt.
Bezien echter vanuit de ONTWIKKELING blijkt de deur tot iets ànders geopend te zijn. Want de mensen zijn dan UITGEPRAAT
tegen elkaar en dat betekent dat zij elkaar niets meer te STELLEN hebben. Wat
voordien tussen hen in stond is al pratende verneveld en ook de dingen die zij zèlf in het hoofd hadden zijn verdwenen zodat er VOOR MIJ
ten opzichte van de ANDER niets meer te STELLEN valt.
Nu is deze situatie ontstaan dat alleen nog maar de mens zèlf
overblijft, ontdaan van zijn GEWICHTIGHEDEN, zijn IMAGE, zijn TROTS en ook van
zijn VERBEELDING. En derhalve:
hoewel hij nu ALS MENS volledig elk contact met HET LEVEN verloren heeft en
eigenlijk volkomen STUURLOOS is zonder enig baken dat hem houvast biedt, is hij
nu toch anderzijds eindelijk zover gekomen dat hij van al het belangrijke van
de wereld en van hemzelf verlost is. Eindelijk is de BARRIÈRE opgeheven, die
hem gedurende zijn gehele ontwikkeling belet heeft een MENS te zijn en hij
heeft niets meer in handen…
Zozeer heeft hij NIETS in handen dat het hem niet eens meer mogelijk is om VOOR
DE ANDER iets te zijn. Zelfs deze BEDOELING en dit BELANG is hem ontvallen
terwijl hij hieraan toch gedurende zijn gehele periode van MODERN-ZIJN de
grootste waarde hechtte. Hij blijkt nu helemaal NIETS te kunnen zijn, en dit is
nu juist voor een VOLWASSEN MENS de noodzakelijke BASIS van zijn leven.
Aanvankelijk, toen hij nog maar nèt op de planeet
verschenen was, was het in zijn hoofd DONKER, maar hij had ook niets in handen.
Later ging die duisternis OPKLAREN en toen bleek dat er voor hem heel wat te
vergaren was. Een grens aan dit vergaren kon hij zich niet stellen en hij is
dan ook niet opgehouden voordat hij op de een of andere manier ALLES in zijn
bezit had. En toen hij eenmaal zóver was bleek dat bezit als sneeuw voor de zon
wèg te smelten. En als het zover eindelijk is gekomen
treedt er een nieuw feit aan het daglicht:
in zijn hoofd is het nu niet meer duister, en ook is het er niet meer VOL VAN
DE DINGEN, maar het is er LICHT geworden. Zo licht dat zelfs DE ANDER er niet
meer in aanwezig is, en nu kan hij leven…
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en
GEZIN
No. 25_1971 (geplaatst op 8
december 2008)
Revolutie – A ; Revolutie – B
; Revolutie – C ; Revolutie – D ;
Dinsdag,
9 februari 1971
Het oude en het nieuwe Europa
Wij
mogen de laatste fase van het ONTWIKKELINGSPROCES, de fase van de MODERNE MENS,
niet met dezelfde ogen bezien als de voorgaande fasen. Want als het
ZELFBEWUSTZIJN zich met ZICHZELF gaat bezig houden, en dat is een feit bij de
moderne mens, is er een situatie opgetreden, die specifiek ànders
is dan voordien. Er is in de Europese geschiedenis dan ook een duidelijk
verschil te constateren tussen het zogenaamde OUDE Europa en het NIEUWE Europa.
Globaal gesproken kunnen wij stellen dat de verandering met de FRANSE REVOLUTIE
gekomen is. Alleen al de grondgedachte van de Franse revolutie wijst op het
doorbrekende besef dat IEDEREEN mee te tellen heeft - al kwam er uiteraard van
dat besef niet veel terecht. Een andere belangrijke aanwijzing is het feit dat
na de franse revolutie de INDUSTRIE van de grond
kwam, met het daarbij behorende zich ontwikkelende PROLETARIAAT. Ook de
WETENSCHAP komt duidelijk in het teken te staan van het gelukken; hetzelfde
geldt voor de techniek. Verder komt de DEMOCRATIE als staatsvorm naar voren.
Van al deze dingen was voordien geen sprake; als geïsoleerde verschijnselen
komen wij ze wel tegen, maar niet als ALGEMENE verschijnselen onder de mensen.
Fabrieken waren er in het oude Europa hier en daar ook wel, maar wij kunnen dan
nog niet van INDUSTRIE spreken omdat het ALGEMENE BEELD anders was. Hetzelfde
geldt voor de wetenschap en de techniek. Beide leverden INDIVIDUELE prestaties,
maar het ging niet om prestaties waaraan een grote en uiteenlopende groep van
mensen had meegewerkt. En juist om dit verschil tussen het individuele en het
door SAMENWERKING - in wèlke VORM dan ook — verkregen
resultaat gaat het.
Toen het zelfbewustzijn zich nog bezig hield met zijn INHOUD ging het om de
AANWEZIGE werkelijkheid en om hieraan zoveel mogelijk deel te hebben moest men
zich zoveel mogelijk inspannen. Het persoonlijke aandeel werd bepaald door de
inspanning die men zich PERSOONLIJK getroostte: door HARD TE WERKEN verdiende
men MEER, al was het desnoods ook dàn nog WEINIG voor
de “gewone man”. Want het zelfbewustzijn bepaalde zich tot datgene dat AANWEZIG
was en dat is de wereld van het TEL- en MEETBARE. De MACHTIGSTE was dan ook hij
die het GROOTSTE BEZIT had, en tijdens de franse
revolutie kwam het verzet tegen deze situatie duidelijk naar voren.
Maar tijdens het zich ontwikkelen van de MODERNE WERELD is gebleken dat de
machtigste diegene was die zich het beste in kon passen in het TOTAAL en omdat
het qua KARAKTER in dat totaal natuurlijk nog steeds om het BEZIT ging kwam er
aan dat zich inpassen uiteraard BEZIT méé. Wij zien dan ook vandaag de dag dat
niet het HARDE WERKEN doorslaggevend is, maar de MATE waarin men in het “TEAM”
méé kan. En dit is natuurlijk een INTELLECTUELE kwestie. Wij hebben reeds
uiteengezet dat in de moderne wereld àlles om het
intellectuele draait.
Hoewel
de MODERNE WERELD een voortzetting is van de OUDE WERELD, is het dus tevens zo, dat
er een geheel NIEUW stadium ingetreden is en dat nieuwe stadium mogen wij niet
beoordelen met de normen die voor het oude golden. Wij zouden dan namelijk de
strekking èn de ontwikkeling van de moderne tijd niet
kunnen begrijpen. Maar anderzijds is het GRONDPATROON van de mens niet
veranderd; hij is nog steeds ONVOLWASSEN en van daaruit STELT hij nog steeds
ZICHZELF, met zowel de nadruk op het zich stèllen als
op het zichzèlf. Ter verduidelijking kunnen wij
denken aan het hedendaagse IMPERIALISME.
De verovering van wereld
Reeds in de oudheid waren er mensen die er toe overgingen de wereld te
veroveren, en ook het OUDE Europa geeft hiervan voorbeelden te zien. Het ging
altijd om het CONCRETE BEZIT van zekere gebieden en dat bezit betekende niets
anders dan MACHT, waarom het dan ook te doen was. De moderne mens verovert geen
gebieden - afgezien van de vergissingen die hij maakt, waarvan hij overigens al
snel de wrange vruchten plukt. Maar hij STELT ZICHZELF wèl
in de gehele wereld en dat heten dan de ECONOMISCHE BELANGEN. Want door het
uitwikkelen van deze belangen maakt hij het TEAM zo groot mogelijk waarbij het
vanzelf spreekt dat HIJ in het orkest de EERSTE VIOOL wil spelen. Zo verovert
hij op zijn wijze de wereld en dat heet dan IMPERIALISME, en het lukt nog ook
in grote mate omdat VOORLOPIG de meeste mensen BIJ HET TEAM willen behoren.
Natuurlijk kan het bij dit imperialisme niet blijven
op de lange duur want de
nieuwe leden van het team veroveren zich ook een eigen plaats en laten zich
steeds minder zeggen, maar het blijft een TEAM. Het eindresultaat is dat de
wereld tòch één WERELDRIJK te zien geeft. Met alleen
dit verschil dat er ten slotte niemand meer kan bogen op het BEZIT ervan. En
ook behoeft niemand meer te proberen andere leden van het team UIT TE BUITEN.
Maar het IMPERIALISME is tenslotte gelukt - zij het op een andere manier dan de
bedoeling was.
Dit alles komt door Het INTELLECTUELE waaraan iedereen deel heeft; het
intellect is datgene dat boven àlle OMSTANDIGHEDEN
uitgaat en voor iedereen geldt. Alle mensen reageren er dan ook op, en alle
mensen, waar ook ter wereld, kunnen meekomen met het intellect. De meest
primitieve mensen in de uithoeken van de wereld zijn in een oogwenk
intellectueel bij gespijkerd zelfs als hun praktische omstandigheden nog zeer
slecht zijn. En dit onmiddellijke MEEDOEN van het intellect is hetgeen wij
bedoelen als wij zeggen dat iedereen bij het TEAM wil behoren en ook kàn behoren.
Deze ontwikkeling gaat bij de mensen ONGEMERKT: wij kunnen ons al lang niet
meer voorstellen dat wij onszelf en elkaar bijna volledig INGEKAPSELD hebben.
Wij spreken tevreden over de moderne rechtsstaat waarin wij leven en wij zien met afschuw terug op de
donkere tijden van het oude Europa, waarin naar ons oordeel de mensen ONVRIJ
waren en gebukt gingen onder de knoet van kerk en adel. Maar wij vergeten dat
geen van ons een EIGEN LEVEN heeft en dat alles volgens een bepaald gangbaar
PATROON verloopt in ons leven. Wij merken niet op dat wij veel meer
GECONFECTIONEERD zijn dan de mensen uit het verleden. Maar wij hebben het
onszelf opgelegd en daarom hebben wij er vrede mee. Wij komen tot een zwak
intellectueel verweer als de VOLKSTELLING met wat indringender vragen komt, en
dan nog zien wij de redelijkheid van zo’n volkstelling wel in. Er is niets in
ons dat zomaar zegt: geen volkstelling, geen REGISTRATIE van de mensen, geen verder
doorgevoerde confectionering. Temeer omdat er ALTIJD
misbruik van de gegevens gemaakt zal worden omdat, overeenkomstig, het karakter
van het zich ontwikkelende ZELFBEWUSTZIJN, het altijd de mensen op de hoogste
sporten van de ladder zijn die de touwtjes in handen hebben en graag willen
houden. Wij geven ONSZELF de kans elkaar in te kapselen en dat is altijd een
MISBRUIK.
Toch is het langs deze wèg dat het WERELDRIJK zich
vormt en tijdens het gaan langs deze weg neemt de UITBUITING toe. Hoewel de arme
mensen op deze wereld zo langzamerhand op een iets hoger niveau komen is het
toch zo dat de uitbuiting door de GEHELE WESTERSE WERELD verhoudingsgewijs snel
toeneemt. Dat komt doordat er nog TEVEEL ARME MENSEN zijn op de wereld. Pas als
zij de minderheid gaan vormen gaat de uitbuiting teruglopen.
PRIVACY – VRIJHEID –
GEMOEDELIJKHEID – GRENS nrs.25t/m27) ;
In de
moderne wereld streeft men ernaar de communicatie tussen de mensen en dus ook
de VERSTANDHOUDING tussen de mensen zo hoog mogelijk op te voeren. Men wil
elkaar dan ook LEREN KENNEN en aan de hand daarvan leren ERKENNEN. En dan is de
gangbare gedachte dat het langs deze weg op den duur tot een SAMENLEVING zal
komen. De samenleving is dan dus een mensheid waarin men elkaar VERSTAAT en dus
ook kan SAMENWERKEN.
Maar wij moeten er op wijzen dat dit alles betrekking heeft op de GRENS tussen
de éne mens en de àndere mens. En ook het OVERBRUGGEN
van die grens. Het gaat dus over datgene dat TUSSEN de mensen bestaat. Maar al
is het een feit dat BEGRIP tussen de mensen een hele verbetering is, het is
toch niet de kern van de SAMENLEVING. De samenleving kan pas dàn voor de dag komen als ook dit begrip verdwenen is. Wij
wezen er de vorige keer al op dat de inhoud van het zelfbewustzijn moet VERNEVELEN. En zo vernevelt ook de
verhouding tussen de éne mens en de àndere mens. Het
moet duidelijk zijn dat dit alleen maar kàn als het
begrip ER IS. Derhalve is het verhogen van de COMMUNICATIE wel een VOORWAARDE
voor de samenleving, maar een goede communicatie betékent nog lang geen
samenleving. Want SAMENLEVING vooronderstelt wèl
BEGRIP, maar dat betekent niet dat wij alles dienen te begrijpen. Wij kunnen
van een ander mens wel niets begrijpen - wat overigens altijd het dichtste bij
de waarheid ligt - en toch van SAMENLEVING kunnen spreken. De communicatie
tussen twee mensen kan slecht zijn terwijl zij op een zeer behoorlijke wijze
met elkaar kunnen omgaan. Maar dit BEHOORLIJKE vóóronderstelt wèl BEGRIP al BEGRIJPEN die twee mensen er niets van. En
wie van ons kan zeggen dat hij de ANDER werkelijk begrijpt? De GRENS tussen
twee mensen is maar zo’n klein gedeelte van het geheel dat beide voor zich zijn
dat er niets te begrijpen valt…!
Naar Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39 Naar nr. 30 en 39 ; Revolutie – A ; Revolutie – B ; Revolutie – C ; Revolutie
– D ;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 26_1971 (geplaatst op 8
december 2008)
Bladwijzers: Betere Wereld-1 ; Betere
Wereld-2 ; De Rus/De
Russische samenleving, lees o.a. nrs. 26 t/m 34
; KARAMAZOW-nr. 31 ; De Russische
cultuur-nr. 27 ; De Russische mens / boer-nrs.
26 t/m 34 ;
Dinsdag, 16 februari 1971
Over het begrijpen en het begrip
Tussen de ene mens en de andere mens is een GRENS, en eigenlijk is die grens
DUBBEL, want voor zowel de ene mens als de andere geldt dat hij ERGENS OPHOUDT,
en dat datgene dat daarbuiten ligt hem VREEMD IS. Ieder voor zich is een
begrensd geval en dat geval kan zo zonder meer nooit buiten zichzelf komen. Zo
gaapt er dus voor de ene mens ten opzichte van de andere een KLOOF en omgekeerd
is dat ook het geval.
De MODERNE MENS, die de mensheid als een OPTELSOM van aparte mensen is gaan
zien, heeft ook die KLOOF ontdekt en hij is er zich grondig van bewust dat het
die kloof is die de mensen scheidt. Vanuit dit weten is het voor de hand
liggend dat de moderne mens er toe overgaat die kloof te OVERBRUGGEN. Hij legt
verbindingen tussen alle mensen, en daarbij is zijn voornaamste hulpmiddel de
TECHNIEK. Die techniek is werkelijk NOODZAKELIJK, want met het leggen van een
verbinding tussen mensen die toch al vlak bij elkaar zijn komt men er niet. Het
gaat om een net van verbindingen over de gehele wereld omdat IEDEREEN erbij
behoort.
Het is gemakkelijk te constateren dat een medium als de TELEVISIE het leren
kennen van elkaar op een buitengewoon snelle en efficiënte wijze bevordert. De
mensen van de ene uithoek van de wereld zien de anderen in hun huiskamer en
raken vertrouwd met hun leven. Hierom is juist de televisie zo belangrijk omdat
het ZIEN van de anderen ONMIDDELLIJK doorwerkt. Geen gesproken of geschreven
woord heeft een dergelijke onmiddellijke werking.
De moderne mens bevordert dus de COMMUNICATIE tussen alle mensen; hij legt een
net van uiterst gevoelige verbindingen over de kloven die de mensen scheiden,
en zelfs streeft hij ernaar die kloof helemaal te overbruggen zodat er geen
enkele belemmering meer is. Het spreekt vanzelf dat dit streven het ELKAAR
BEGRIJPEN teweeg brengt en het spreekt evenzeer vanzelf dat dit elkaar
begrijpen nooit hoog genoeg opgevoerd kan worden. Want voorzover
de mensen elkaar begrijpen is de kloof overbrugd en dat is altijd beter dan het
elkaar over de kloof heen bestoken met granaten en bommen. Maar intussen blijft
wèl gelden dat een ieder zich ervan bewust is dàt hij BEGRENSD is en de gehele activiteit van het leggen
van verbindingen vestigt nog eens extra de aandacht op dit feit. We kunnen dus
zeggen dat de MODERNE MENS meer dan ooit met zijn eigen begrensdheid bezig is.
Hij verwacht daarvan op den duur een betere wereld en een behoorlijke samenleving, maar wat dit
laatste betreft maakt hij een vergissing: het opvoeren van de COMMUNICATIE
levert nooit een SAMENLEVING op omdat de basis van SAMENLEVEN niet het CONTACT
tussen de mensen is maar HET ONVERSCHILLIG ZIJN VOOR DE EIGEN BEGRENSDHEID.
Voor deze onverschilligheid kunnen we diverse woorden hanteren; wij kunnen
spreken van RUIMTE en van VRIJHEID en van GEMOEDELIJKHEID, maar al deze woorden
geven een GEVOLG aan van de genoemde onverschilligheid. De SITUATIE van het
onverschillig-zijn willen we in dit geval met BEGRIP benoemen en dan wijzen wij
er meteen al nadrukkelijk op dat BEGRIJPEN en BEGRIP twee geheel verschillende
grootheden zijn. Zoals uit het bovenstaande duidelijk moet zijn is het
BEGRIJPEN een gevolg van het CONTACT tussen de mensen; een gevolg dus van het
elkaar LEREN KENNEN. Maar HET BEGRIP is, hoewel niet denkbaar zònder enig contact tussen de mensen, op iets ànders geworteld. Wij wezen er reeds op dat er BEGRIP kan
zijn tussen twee mensen terwijl het ELKAAR BEGRIJPEN veel te wensen over laat.
En eigenlijk laat het elkaar begrijpen ALTIJD veel te wensen over omdat er
altijd véél meer is waarin de mensen elkaar VREEMD zijn dan dat kleine stukje
dat zij van elkaar kennen en begrijpen.
Het BEGRIP is onverschillig voor de grens en dus is het evenzeer onverschillig
voor de eventuele verbindingen over die grens heen. Als die verbindingen goed
zijn is dat “meegenomen”, maar als ze minder uitgebreid zijn is het ook goed.
Wij kunnen in dit verband denken aan het ondergaan van de schoonheid van een
kunstwerk: dit ondergaan heeft plaats òngeacht
datgene dat wij van het kunstwerk WETEN en als een mens door zijn eigen
speciale AANLEG toevallig veel weet omtrent het kunstwerk bevordert dit zijn
ondergaan van de schoonheid niet in het minst, zoals het - als het goed is -
dit ook niet behoort te belemmeren. Er zijn mensen die van hun omgang met een
ander mens veel begrijpen en dat danken zij aan hun aanleg om veel te
doorgronden, maar de KWALITEIT van zo’n omgang wordt hierdoor niet bepaald; de
bepalende factor is Het BEGRIP, d.w.z. het vermogen om onverschillig te zijn
voor eigen begrensdheid.
De
moderne mens geeft veel om zijn zogenaamde PRIVACY want hij vindt dat aan een ieder de vrijheid gelaten moet worden om
geheel zichzelf te zijn en die vrijheid is te realiseren door het
nauwkeurig AFBAKENEN van ieders terrein en het ongewenst betreden daarvan door
de ander zoveel mogelijk te vermijden. De moderne mens tracht deze gedachte ook
in zijn HUWELIJK door te voeren en zo komt hij tot een omgang waarbij de één
aan de ànder zoveel mogelijk VRIJHEID laat - als het
even kan op alle terreinen van het leven. Als voorwaarde voor een dergelijke
omgang stelt hij dat men “ruim van begrip” moet zijn en elkaars “privacy” moet
waarderen. Evenwel moet het duidelijk zijn dat privacy zich uitstrekt ACHTER DE
GRENS zodat het waarderen daarvan hierop neerkomt dat men zich niet bemoeit met
datgene dat achter die grens geldt. Maar in de àfgeslotenheid
van de BINNENKAMER kan natuurlijk àlles gelden; daar
kunnen zelfs dingen gelden die NIET KUNNEN, maar de éne mens heeft niet het
recht de ànder op dat NIET-KUNNEN te wijzen en hem of
haar er eventueel voor te behoeden. Het feit alleen dat het in de privacy-sfeer
ligt is voldoende om er buiten te blijven.
Er zijn ook mensen die ervoor beducht zijn hun privacy te verliezen en het is
altijd het eerste dat zij tegenover de ander stellen. Bij deze mensen bemerken
wij een onvermogen om met elkaar om te gaan en zelfs de communicatie vlot niet
zo best. Dat er die angst is voor het verliezen van zichzelf is bij deze mensen
niet ten onrechte omdat de BEGRENSDHEID altijd de kans loopt om verloren te
gaan. Het is dan ook een bekend feit dat begrensde mensen, d.w.z. mensen die
hun grens respecteren en verdedigen, in bijvoorbeeld hun HUWELIJK totaal
oplossen en in het niet verdwijnen. Hier is dus wèl
de grens GESTELD om vervolgens ONTKEND te worden en daarmee is de gehele
persoonlijkheid vertrokken.
In de moderne COMMUNE gaat het ook om de ONTKENNING van de grens en daarom
loopt daar gewoonlijk alles door elkaar heen. Evenwel is de grens niet te
ontkennen want hij is er ALTIJD, ook bij de volwassen mens van straks.
Wij
hebben dus inzake de grens verschillende mogelijkheden: we kunnen ons er achter
verschuilen en op deze wijze onze PRIVACY als de maat nemen. We kunnen ook
trachten de grens zoveel mogelijk te overbruggen, waarbij wij natuurlijk ook
als UITGANGSPUNT onze privacy handhaven; èn wij
kunnen de grens ontkennen waarbij er van onszelf helemaal niets over blijft. In
al deze gevallen echter hebben wij getracht de bestaande situatie te VERANDEREN
en zo zijn wij alsmaar bezig geweest met iets dat ONMOGELIJK was. En van al dit
onmogelijke gedoe was het verbeteren van de COMMUNICATIE in zoverre een
REALITEIT omdat het in de ontwikkeling zèlf ligt dàt de verbindingen gelegd worden. De moderne mens doet dit
dan ook als vanzelfsprekend en hij loopt hieraan geen complexen en andere
verwarringen op. En dat is wèl het geval bij al het
andere dat geprobeerd wordt.
Spreken wij evenwel over SAMENLEVEN, dàn is BEGRIP
voorondersteld. Het onverschillig zijn voor eigen grens houdt die grens wèl in stand, zodat zaken als PRIVACY wel degelijk gelden.
Maar dat is nu in een ander licht omdat er nu niets is dat àfgesloten
MOET zijn. En er is ook niets dat VERLOREN kan gaan want de onverschillige is
er altijd zèlf juist omdat hij niets in stand behoeft
te houden dat als een UITERLIJKHEID aan zijn grens ligt.
De verhouding, die wij BEGRIP genoemd hebben, heeft natuurlijk als voorwaarde
dat het ZELFBEWUSTZIJN verneveld is, zoals wij de
vorige keer behandeld hebben. Deze verneveling houdt namelijk ook de verneveling van de grens in, voor de mens als
zelfbewustzijn. Wij kunnen dus zeggen dat als voorwaarde geldt dat de
COMMUNICATIE aanwezig is en dit betekent niet dat alle verbindingen gelegd
zijn, want die zijn nooit gelegd, maar dat de mens IN HET TEKEN VAN DE COMMUNICATIE
gestaan heeft. Als het zover is gèldt het feit dat de
mensen met elkaar contact hebben, en dàn wordt dat
contact VANZELFSPREKEND doordat het in het zelfbewustzijn verneveld is. Het
vanzelfsprekende van het contact houdt in dat het ook vanzelfsprekend is dat er
in het éne geval meer contact is dan in het àndere
geval.
In dit verband is de RUSSISCHE mens, zoals die hoofdzakelijk door DOSTOJEWSKI
getekend wordt, werkelijk een typerend geval. Hij heeft juist altijd een
probleem gehad aan datgene dat wij BEGRIP genoemd hebben. Met deze zaak kon de
Rus niet uit de voeten, terwijl het toch het meest menselijke is. Maar als wij
ons het bovenstaande goed kunnen indenken begrijpen wij dat aan de Rus de
VOORWAARDE ontbroken heeft om dat begrip te laten gelden: de mensen moeten
eerst contact met elkaar hebben, en dat is een zaak die in de MODERNE WERELD,
en dus te beginnen met het WESTEN, uitgewikkeld
wordt. Vanuit het in de Rus aangeboren BEGRIP komt de communicatie niet naar
voren omdat hij geen GRENS ziet. Dat is het onnavolgbare en geheimzinnige dat
voor ons de Rus heeft.
Bladwijzers: Betere Wereld-1 ; Betere Wereld-2 ; DE
SAMENLEVING, lees o.a nrs.
22 t/m 26 – De trede op de Maatschappelijke ladder.? ;
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 27_1971 (geplaatst op 9
december 2008)
Naar bladwijzers: ConflictA ; ConflictB
; ConflictC
; ConflictD
;
Dinsdag, 23 februari 1971
De onverschilligheid
Wij spraken de vorige keer over de onverschilligheid ten aanzien van de eigen
GRENS. Deze onverschilligheid is geen HOUDING, die men naar willekeur aanneemt,
en het is ook geen LEVENSBESCHOUWING die bij de éne mens anders kan zijn dan
bij de andere mens, maar het is een SITUATIE waarin de mensen geraken als zij
hun laatste ontwikkelingsfase, namelijk die van de MODERNE MENS, waargemaakt
hebben.
In deze situatie, en ALS deze situatie, is voor de mens de GRENS niet iets
minderwaardigs dat zijn INTERESSE niet waard is zodat hij er “onverschillig”
langs heen stapt, maar het is iets dat voor hem VANZELFSPREKEND is. Dat er
bijvoorbeeld in een bos bomen zijn is een vanzelfsprekend feit en het is ook
vanzelfsprekend dat je niet in een bos moet zijn als je volop in de zon wilt
zitten. Het gelden van deze feiten roept in de mens geen enkele reactie op,
juist omdàt het FEITEN zijn die gelden, Meer- of
minderwaardigheid komt hier niet te pas. Maar het feit GELDT wèl en dat gelden heeft zijn eigen consequenties.
Zo geldt voor de mens altijd de GRENS en hieraan is niets te doen; het is een
net zo vanzelfsprekend feit als het feit dat er bomen in een bos zijn. En
inderdaad is die grens te OVERBRUGGEN, en ook dàt is
vanzelfsprekend, zodat het MENSELIJK is te trachten elkaar te verstaan, maar
méér dan dat is er niet mogelijk. Wat wij de LAATSTE MOGELIJKHEID genoemd
hebben is in feite niets anders dan het ONDER OGEN ZIEN van de WERKELIJKHEID,
en dàt is de bedoelde ONVERSCHILLIGHEID.
Alles wat wij bij gelegenheid “de laatste mogelijkheid” plegen te noemen is in
feite niets anders dan het onder ogen zien van de werkelijke FEITEN; het is
juist de ONTWIKKELINGSWEG die op de lange duur de mensen de feiten onder ogen
brengt en meer dan dàt kan er niet gebeuren met de
mensen. Het is met zichzelf in TEGENSPRAAK om te willen verwachten dat de
mensen BETER worden of ANDERS worden want de werkelijkheid IS ZOALS ZE IS. Wat
wij een VERANDERING in de mensen zouden kunnen noemen is dit dat zij tenslotte
REALISTEN geworden zijn - en dit is helemaal niet zo KOUD en STERIEL als wij
gewoonlijk menen want de REALITEIT is voor de levende mens héél wat WARMER en
HARTSTOCHTELIJKER en GEVOELIGER dan zelfs de dichters vermoeden…!
De Russische mens…
De Russische cultuur behoort eigenlijk niet tot de ONTWIKKELING, en dat is op
het eerste gezicht niet zo’n erg vriendelijke opmerking. Toch heeft een
schrijver als DOSTOJEWSKI dit feit ook vastgesteld om daarvan in zijn eigen
woorden gewag gemaakt. Hij wijst in dit verband op enkele opmerkelijke
verschijnselen bij de Russische mens - en dit is voor hem de eenvoudige BOER.
Die feiten zijn in hoofdzaak, d.w.z. ALS FEITEN, te lezen in zijn “Dagboek van
een schrijver”, maar ook ALS VERHAAL komt hij er herhaaldelijk mee voor de dag.
Daar is bijvoorbeeld het verschijnsel dat de rus GEEN MAAT weet waar het zijn
diepste menselijke WEZEN betreft. Er wordt ons verteld van een Rus die zich OP
ZIJN KNIEËN naar een vèrverwijderd klooster begaf om
daar BOETE te doen voor een misdaad - die overigens NAAR ONS IDEE niet eens zo
erg was, en een ander geval vertelt ons van iemand die naar aanleiding van een
WEDDENSCHAP het stoute staaltje uithaalde om op zijn geliefde IKOON te schieten.
Ons zegt dat natuurlijk niet zoveel, en wellicht juichen wij het zelfs toe,
maar wij moeten in dit geval begrijpen dat het wèrkelijk
om iets HEILIGS ging.
Wat ons dus opvalt is een soort van BUITENSPORIGHEID, maar dan toch weer ànders dan de buitensporigheid en mateloosheid van de
westerling, want bij deze laatste hebben die kwalificaties betrekking op HET
TELBARE: iemand wil buitensporig veel geld verdienen of andere dingen
verzamelen. Het gaat dan over een zaak die uiteindelijk ONEINDIG VEEL behelst.
Vanuit dit oneindig vele is er allerlei mogelijk dat, uitgaande van het
NORMALE, onmatig en buitensporig is. Maar voor de Rus gaat het niet vanuit het
oneindig vele, niet vanuit het TELBARE. Het gaat hem om HEMZELF en wel zodanig
dat hij ZICHZELF als GRENS TART. En dit TARTEN van zichzelf kunnen wij alleen
maar begrijpen als wij hebben leren begrijpen hoe de SITUATIE in de wereld is
van de levende Russische mens, nu en ook ten tijde van DOSTOJEWSKI, die ons
hieromtrent zoal niet het uitvoerigst, dan toch het DIEPZINNIGST inlicht.
Het Russische volk heeft nooit naar de ONTWIKKELING uit zitten kijken en ook
thans nog kost het de grootste moeite om vernieuwingen door te zetten. De zaak
stuit af niet op ONWIL, maar op ONVERSCHILLIGHEID.
Er is in Rusland een onverschilligheid voor de
ONTWIKKELING zoals die elders op de wereld nergens voorkomt. Er zijn tegenwoordig vele
landen die van het westen de zogenaamde “ontwikkelingshulp” krijgen, en overal
kijken de mensen naar die hulp uit, overal zien zij hun kansen liggen als het
er om gaat op een hoger plan te komen. Maar de Rus maakt daarmee zo’n haast
niet, en dat geeft een eigenaardig beeld want vanuit zijn CENTRA, en dus vanuit
zijn INTELLIGENTSIA, is Rusland HOOG ontwikkeld en de resultaten van die
ontwikkeling zijn overal in het land waar te nemen. De mensen werken overal met
MODERNE MIDDELEN, maar aan hun MANIER van werken is te zien dat het de mensen
NIETS zègt. De onlangs veroordeelde schrijver AMALRIK
tekent ons deze tweeslachtigheid duidelijk.
Nu
hebben wij gezegd dat het Russische volk eigenlijk niet meer tot de
ontwikkeling behoort; de vraag is dan ook: hoe zit het dan met de russen?
De ONTWIKKELINGSWEG is tenslotte ten einde; het is de MODERNE MENS die als
laatste een ASPECT van het zelfbewustzijn tot gelding brengt en als dat gebeurd
is komt VANZELF de VOLWASSEN mens. Maar dat OVERGAAN naar de volwassen mens
gaat niet zó maar. Er zijn daarin enkele facetten te onderscheiden: eerst
hebben wij te doen met zonder meer de MODERNE MENS, en daarna begint er in hem
allerlei te voorschijn te komen dat op het naderende NIEUWE wijst. Dan komt de
moderne mens IN HET TEKEN van het nieuwe te staan, maar hij IS nog steeds het
OUDE, hierop volgt een situatie waarbij het nieuwe NAAST het oude staat, en hier
is alle gelegenheid voor een CONFLICT.
Pas als dit allemaal achter de rug is krijgt het NIEUWE, dus de VOLWASSENHEID,
de overhand, maar het is dan een volwassenheid die àfgezet
is TEGEN het oude, het is er als het ware een REACTIE op. Dit nieuwe is dus nog
niet wèrkelijk nieuw omdat het BESMET is.
Nu is het de Russische mens die de AANLEG heeft om STRAKS deze laatste fase te
vertegenwoordigen. Die fase BEHOORT NOG BIJ DE OVERGANG van de oude mens naar
de nieuwe mens, maar toch is het al de àndere kant.
Dit is het allerlaatste dat in een zich alsnog ONTWIKKELENDE wereld denkbaar
is. Want dat er op enig moment van de ontwikkeling, dus de ONVOLWASSENHEID, al
een wèrkelijk VOLWASSEN volk op de planeet aanwezig
zou zijn is niet denkbaar. Wèl is denkbaar - en dat
is derhalve dan ook een FEIT - dat er INDIVIDUELE gevallen van volwassenheid
zijn. Er zijn altijd mensen geweest die wij rustig VOLWASSEN kunnen noemen, al
waren ook zij niet vreemd aan het karakter van hun eigen tijd. Een ALGEMEEN
BEELD van volwassenheid is niet mogelijk.
Ook is ZONDER MEER de AANLEG tot volwassenheid niet mogelijk, d.w.z. niet als
SPECIFIEKE AANLEG in een volk. Want die aanleg is namelijk ALGEMEEN; hij geldt
voor èlk mens, waar ook ter wereld. Zoals het ook
voor èlk KIND geldt. De laatste mogelijkheid die -
voorlopig als KIEM - aanwézig kan zijn is die àndere
kant van de OVERGANG. En dat is Rusland.
Hoewel we hier dus NOG NET met een specifieke aanleg te doen hebben is het
tevens al wel zo dat die aanleg VOORBIJ de ontwikkeling als zodanig ligt. Er is
hier al te spreken van ONVERSCHILLIGHEID voor de INHOUD van het ZELFBEWUSTZIJN,
maar tevens is er het punt dat die inhoud ER TOCH MOET ZIJN. Zodat die dan ook
tot werkelijkheid gebracht wordt. Maar dat gebeurt zonder dat het de echte Rus
veel zegt.
De
weg van de ONTWIKKELING is OM RUSLAND HEEN gegaan en dit heeft tot gevolg gehad
dat de russen van àlle culturen kennis genomen hebben
zonder zèlf in een van die culturen te verzanden. Het
EEUWIGE RUSLAND heeft altijd zijn eigen karakter behouden, en dat karakter is
ONBESCHAAFD zonder PRIMITIEF te zijn, het is HELDER zonder INTELLECTUEEL te
zijn en MENSELIJK zonder SOCIAAL te zijn. Ook is het RELIGIEUS zonder
GODSDIENSTIG te zijn en SCHOONHEID zonder, voorlopig, KUNST te worden.
Maar tevens geldt voor de Rus het ONVERSCHILLIGE; voorzover
hij zèlf GRENS is zègt hem
dat enerzijds niets terwijl er anderzijds iets in hem is dat toch met die grens
te maken heeft. Dat is het oude waarmee hij BESMET is. Als de grens hem niets
zegt, zegt het feit dat de ànder DE ANDER in hem ook
niets en dus komt het ook niet tot een streven naar COMMUNICATIE. Hij is voor
ZICHZELF als begrensd geval ook onverschillig en dit is er juist de reden van
dat hij er telkens toe komt zichzelf, juist als grens, te TARTEN. En dit laatste
is alleen maar mogelijk als er tevens het besef is dat die zaak toch AANWEZIG
moet zijn. Het MATELOZE en het BUITENSPORIGE kan ook alleen maar als zodanig
voor de dag komen als er een grens op de ACHTERGROND ligt en als die zaak
eigenlijk tot een CONFLICT
geworden is. Wij zullen hierop de volgende keer doorgaan.
Naar bladwijzers:
ConflictA
; ConflictB
; ConflictC
; ConflictD
; Bladwijzer: Verheldering/Milieu(15/16) 12 t/m 16 ; Het
Intellectuele proces vs Het verhelderingsproces 24(Milieu) t/m 27 ; PRIVACY
– VRIJHEID – GEMOEDELIJKHEID – GRENS nrs.25t/m27) ;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 28_1971 (geplaatst op 9
december 2008)
Naar bladwijzers: CHINA en
We zijn dus allemaal zelf SHELL(NRS. 5/6) ; TA0/ de oude Chinese mens /
ontwikkelingsweg / Russische mens – 28 t/m 30 ;
Dinsdag, 2 maart 1971
De ontwikkelingsweg
Volgens
de geschiedenisboeken vangt de geschiedenis van de mensheid aan bij de oudste
GESCHREVEN BERICHTEN. En ook de CULTUURGESCHIEDENIS begint op dit moment.
Toch kennen de historici heden ten dage talloze oudere gegevens die vaak zo
zijn dat er veel uit af te leiden is over het leven van mensen die nog geen
geschreven berichten achter lieten. Maar wij spreken dan niet van GESCHIEDENIS,
hoewel het over allerlei GEBEURTENISSEN gaat. Wij spreken ook wel over de
CULTUREN uit de PREHISTORIE, maar in strikte zin denken wij de CULTUUR ook te
beginnen met het GESCHREVEN bericht.
De vraag is nu waarom het om dat GESCHREVEN BERICHT draait. Om deze vraag te
beantwoorden moeten we ons indenken dat het geschreven bericht een
GEFORMULEERDE GEDACHTE is, ook als het
gaat om gewone gegevens die verder met HET DENKEN als zodanig niets te maken
hebben. Alleen HET FEIT dat de mens de zaak formuleert is wat dit betreft van
belang. Dit formuleren kan de mens namelijk pas dàn
als zijn ZELFBEWUSTZIJN doorgebroken is, d.w.z. als de INHOUD van het
zelfbewustzijn begonnen is voor de dag te komen. Voordien heeft de mens
allerlei gedacht en ook allerlei UITGESPROKEN, maar dat alles is geschied
vanuit een zelfbewustzijn dat er natuurlijk al wél was, en dat ook een INHOUD
had, maar dat in een situatie verkeerde ALS EEN HELDERE NEVEL. Er kwam niets
uit naar voren. Pas als dit wèl het geval is is het zelfbewustzijn doorgebroken en dan treedt het
werkelijke FORMULEREN, naar aanleiding van HET DENKEN, op.
Bij een KIND kunnen we dit verschijnsel ook constateren: het kind PRAAT al lang
en natuurlijk DENKT het ook en dan komt het toch lange tijd nog niet tot
FORMULEREN. Pas als dit laatste mogelijk is kan men dan ook aan ONDERWIJS
beginnen terwijl voordien eigenlijk alleen maar “kunstjes” aangeleerd kunnen
worden.
Met het doorbreken van het zelfbewustzijn begint het FORMULEREN en daarmee
komen al spoedig de GESCHREVEN BERICHTEN voor de dag. Het is dan ook terecht
dat de geschiedkundigen dit moment als het eerste beschouwen, zowel in
historische als in culturele zin.
Denken
wij ons nu dat eerste moment in. Dan moeten wij , zoals altijd bij een
BIJZONDER MOMENT een DUBBELE SITUATIE aantreffen: enerzijds is de zaak waarbij
dat eerste moment behoort ER NOG NIET, en anderzijds is die zaak er al wèl, en op de OVERGANG treden deze beide factoren in het
daglicht. Deze overgang is voor ons HET EERSTE; dit is het eerste moment van
het zelfbewustzijn en dit moment wordt vertegenwoordigd door HET OUDE CHINA. En
dat moeten wij làng voor CONFUCIUS en lang voor de
VERHALEN over TAO dateren. Die VERHALEN over TAO zijn, zoals altijd met
CULTUURVERHALEN het geval is, pas veel later aan het papier toevertrouwd en zij
zijn dan ook al een klein beetje VERWATERD. Maar zij wijzen terug naar de oude
tijd, en - in het geval van TAO - gaat het om die oude tijd.
De HELDERE NEVEL, die voor òns niet goed te typeren
is, is het begrip TAO, en het is het eigenlijke WEZEN van de werkelijkheid. Dus
ook van de MENS. En deze heldere nevel heeft geen INHOUD, in principe. Als de
mens zich ALS MENS wil waarmaken moet hij proberen in de situatie van de
HELDERE NEVEL te komen, maar dat konden “de ouden” veel beter dan de jongere
generaties. Want, aldus nog steeds het oude China, de heldere nevel begint
INHOUD te krijgen en dat zou eigenlijk niet zo moeten zijn. Maar intussen
gebeurt het tòch en daarmee gaat de mens àchteruit als mens. Slechts door zich te OEFENEN kunnen
sommige mensen nog IN TAO geraken maar de opgave wordt steeds moeilijker….
Wij zien hier dus het besef dat het menselijk is om ALLEEN MAAR de heldere
nevel te zijn, maar dat dit niet goed meer gaat omdat er allerlei tot INHOUD
van de nevel geworden is. En dit is nu precies de situatie waarin het
zelfbewustzijn naar ZIJN EERSTE MOMENT verkeert; men is GEWORTELD in het
inhoudsloze, maar er is tòch al INHOUD en die inhoud
is in de grond van de zaak niet gewenst. Want HET OUDE (nevel) is de REALITEIT
en HET NIEUWE (inhoud) is de TOEKOMST.
De buitengewoon mooie CHINESE SCHILDERKUNST uit die dagen geeft blijk van het bovengezegde: de LANDSCHAPPEN komen uit de NEVEL op en
staan ook op het punt er weer in te verdwijnen. Ze ZIJN ER en ze ZIJN ER NIET
en de nadruk ligt op het feit dat ze er eigenlijk NIET moesten zijn. Het
POËTISCHE van deze kunst is werkelijk onnavolgbaar; de VAARDIGHEID van die oude
kunstenaars grenst aan het ongelooflijke. En verder is de uitbeelding
CALLIGRAFISCH; op de betekenis hiervan komen wij nog terug.
De HELDERE NEVEL, waaraan geen INHOUD wordt
toegedacht is natuurlijk datgene dat wij bijvoorbeeld met HET GEHEEL zouden
benoemen. Dit GEHEEL kent in zichzelf geen VERSCHILLEN, het is
ONGEDIFFERENTIEERD, en het laat bovendien VAN BUITENAF niets in zich toe, omdat
alles wat van buitenaf BINNENDRINGT het geheel VERBREEKT. Ook het KENNEN en het
WETEN, dat voor het ZELFBEWUSTZIJN geldt
werkt verbrekend en daarom moet de kennis àfgewezen
worden. Van tijd tot tijd gingen DE OUDEN er dan ook toe over de BOEKEN TE VERBRANDEN.
Maar
de weg van de mensheid is begonnen en het proces zet zich toch door. We krijgen
thans te maken met de INHOUD, van het
zelfbewustzijn en vragen ons dus als eerste af wat we daarvan denken moeten. Nu
bestaat de werkelijkheid, in het kort gezegd, uit de ENE gesteldheid en de
ANDERE gesteldheid en het is de werkelijkheid die als inhoud van het
zelfbewustzijn opgenomen wordt. Die inhoud kunnen we dus noemen HET EEN EN HET
ANDER, maar om te beginnen duidt het woordje EN nog niet op de een of andere
VERHOUDING tussen het EEN en het ANDER. Er wordt dus nog geen ONDERSCHEID
GEMAAKT. Maar wel wordt er gezien dat er een ONDERSCHEID is en het spreekt
vanzelf dat al spoedig de vraag opkomt WAARTUSSEN er dan onderscheid is. Het
antwoord hierop is natuurlijk: tussen het EEN en het ANDER.
De cultuur waarin het EEN voor de dag komt en ook het ANDER is de cultuur van
het oude INDIA. Maar goed moeten wij er op letten dat er hier nog geen
SCHEIDING gemaakt wordt tussen het EEN en het ANDER. Ze komen alleen maar voor
de dag, maar de zaak blijft HET GEHEEL. Dit geheel heeft in INDIA wèl een inhoud, een ONGESCHEIDEN INHOUD, en dit betekent
dat wij een VROUWELIJKE SFEER aantreffen die in het teken van de EROTIEK staat.
Hierbij is DE MAN aanwezig, maar nog helemaal niet naar de latere betekenis.
Hij is alleen maar aanwezig en dus geldt hij als LIEFDESOBJECT. Hierover is
natuurlijk veel meer te vertellen, maar in òns
verband moeten wij hiermede volstaan.
Wel moeten wij nog wijzen op het KASTESTELSEL; dit stelsel dankt zijn scherpe àfgeslotenheid aan latere tijden. Aanvankelijk waren de
kasten er zoals het EEN er is en het ANDER er is zonder dat het onderscheid een
SCHEIDING had te betekenen. Dit is dus een duidelijke afspiegeling van de
gesteldheid van het oude INDIA.
De
culturen van CHINA en van INDIA zijn beide, globaal gesproken, blijven liggen.
Die zaken zijn niet ten onder gegaan, hoewel natuurlijk met het ouder worden
van de mensheid de STERKTE ervan verdwenen is. Alles echter wat NA deze beide
culturen op de wereld tot bloei is gekomen is op zijn tijd ook weer ten onder
gegaan. De verklaring hiervoor is eenvoudig:
er kwam na het moment van INDIA een reeks van momenten waarin het ONDERSCHEID
ook werkelijk een SCHEIDING ging betekenen zodat afwisselend het EEN en het
ANDER optraden.. Hierin zijn in de praktijk talloze VARIATIES aan te wijzen
omdat we thans op het terrein van het EINDELOOS VELE zijn aangeland. Maar een
tweetal HOOFDMOMENTEN zijn wel aan te geven omdat er altijd de mogelijkheid is
dat het EEN er, in de een of andere verhouding, NAAST het ANDER is. De andere
mogelijkheid is deze dat één van de twee ONTKEND is: het EEN òf het ANDER. In het laatste geval hebben wij altijd met
HEERSZUCHTIGE, MANNELIJKE culturen te doen en in het eerste geval met INNIGE en
SCHONE VROUWELIJKE. Dat vrouwelijke betekent echter niet iets POËTISCH zoals in
INDIA omdat toch de SCHEIDING er is. In WREEDHEID doet zo’n vrouwelijke cultuur in niets
onder voor een mannelijke.
De mannelijke culturen kennen een HOGER principe, dat ook in de STAATSVORM te
voorschijn komt, terwijl de vrouwelijke, culturen ingebed zijn in MOEDER AARDE
en OMHULD DOOR DE NACHT. De vrouwelijke culturen leggen het steeds àf tegen de mannelijke omdat een besef van IETS HOGERS
altijd de ONDERWERPING met zich mee brengt, en hiervoor is de ONVOLWASSEN mens
altijd gevoelig.
Het aanleggen van de SCHEIDING tussen het EEN en het ANDER leidt tenslotte tot
West-Europa, dat de scheiding centraal stelt. En daarna blijken de van elkaar
gescheiden factoren allemaal BOUWSTENEN van en voor de werkelijkheid te zijn.
Dat leidt tot het ERKENNEN van zowel het EEN als het ANDER. Dit laatste komt in
de MODERNE MENS voor de dag.
Deze moderne mens is de VOORWAARDE voor de SAMENLEVING, en als zodanig is het
ook de voorwaarde voor RUSLAND.
De GRIEKSE cultuur is de cultuur van de SCHOONHEID, die om ZICHZELF gesteld
werd. Dit betekent dat de VORM ontdekt was, en dit houdt op zijn beurt in dat
zowel het EEN als het ANDER, in een eigen specifieke verhouding aanwezig zijn.
Die verhouding is een ZUIVERE verhouding die alleen maar GEZIEN wordt; de VORM
wordt dus herkend.
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 29_1971 (geplaatst op 9
december 2008)
Naar
bladwijzers: ConflictA ; ConflictB ; ConflictC
; ConflictD
;
Dinsdag,
9 maart 1971
Het conflict
Als wij ons indenken dat iets zich beweegt van een BEGINPUNT naar een EINDPUNT,
dan zijn er twee momenten die ons als bijzonder opvallen: dat is ten eerste het
moment van het BEGINPUNT, en dat is een OVERGANGSMOMENT waarin de factor zit
dat het NOG NIET begonnen is èn de factor dat het NET
WEL begonnen is, en ook valt het moment van
het EINDPUNT op omdat het daar NOG NET in beweging is en tevens NIET NIET MEER beweegt. Hier hebben wij dus weer te doen met de
OVERGANGSMOMENTEN waarop wij al vaker wezen. De andere momenten van de beweging
zijn wel ONDERLING verschillend omdat op èlk moment
de verhouding tussen de reeds afgelegde weg en de nog af te leggen weg ànders is, maar nooit is het zo dat een van die twee
factoren van die verhouding er net wèl of net nièt is.
En nu is het juist dat ER NET WEL OF NET NIET ZIJN, dat het bijzondere van de
genoemde beweging uitmaakt. Hetzelfde geldt voor de weg die de mensheid aflegt;
ook daarbij is HET BEGIN van belang en ook HET EIND. Voor de mensheid is dat begin
gelegen bij het CHINESE VOLK ten tijde van het TAOÏSME en het einde is gelegen
bij het RUSSISCHE VOLK, d.w.z. het begin en het einde van DE WEG die de mensen
in hun ONTWIKKELING afleggen.
Voor de goede orde moeten wij ook nog opmerken dat ook HET MIDDEN van de weg
van belang is, maar dat is van belang vanuit een ànder
oogpunt. Hier is namelijk de verhouding tussen de àfgelegde
weg en de àf te leggen weg in zichzelf in EVENWICHT
en dat betekent dat noch de éne, noch de àndere
factor DOMINEERT. Dit laten wij thans evenwel rusten; het is de tijd van het
EVANGELIE die de afsluiting was van de OUDHEID en het begin van de NIEUWE TIJD.
Omdat het hier gaat om de VERHOUDING tussen het BEGIN en het EIND laten wij
deze zaak rusten.
Aan het begin zèlf en aan het eind zèlf is het bijzondere in de beweging zèlf
gelegen: het op het punt staan te gáán bewegen en het op het punt staan op te
houden te bewegen. Het “op het punt staan” is er de oorzaak van dat in beide
gevallen de mensheid gekenmerkt wordt door HET CONFLICT. En dat conflict is er een dat zich afspeelt tussen het
WEZEN van de mens en de REALITEIT.
Voor de oude Chinese mens lag de situatie aldus: de BODEM van waaruit hij
voortgekomen was was het ZELFBEWUSTZIJN dat er alleen
maar ALS NEVEL was. Een zelfbewustzijn ZONDER CONCRETE INHOUD. En zijn toekomst
was een doorbrekend zelfbewustzijn met het voor de mens tot realiteit komen van
de gehele onderscheiden werkelijkheid. En deze laatste werkelijkheid is
eigenlijk een ONMENSELIJKE werkelijkheid omdat hij ONWAARACHTIG is. Er bestaat
immers in feite geen scheiding tussen het EEN en het ANDER…! Stellen we - noodzakelijk - die scheiding tóch, dan VERBREKEN we
het GEHEEL, en dat is onmenselijk.
Het conflict ging
dus voor de chinees tussen het ZELFBEWUSTZIJN en het GEHEEL, oftewel tussen het
zelfbewuste en het WEZENLIJKE van de mens. Het wezenlijke in de mens, het
geheel, is die factor die wij reeds telkenmale naar voren gehaald hebben als
zijnde de HELDERHEID. Natuurlijk is dit maar een WOORD, maar hopelijk typeert het
de situatie die wij ons thans moeten indenken.
Als de mens op de tweesprong staat en de “keuze” gaat tussen het WEZENLIJKE,
dat de mens - let wel..! - VANZELF is en het MEEKOMENDE, dan is het
altijd het wezenlijke dat de doorslag geeft. Duidelijk is dus dat de oude
chinees het besef toegedaan was TERUG TE MOETEN. Hij wenste met zijn eigen
toekomst niets te maken te hebben; de KENNIS en de REALITEIT waren hem een
gruwel en het nevelige VERLEDEN met de VOOROUDERS die het voorrecht hadden dáár
te mogen toeven waren hem HEILIG. In deze situatie treedt er in zoverre een CONFLICT op dat de
LEVENDE mens in die situatie zal trachten het zelfbewuste UIT TE SCHAKELEN,
welke poging onveranderlijk zal MISLUKKEN aan en door de REALITEIT. En deze
realiteit is hij ook zèlf zodat het een zowel als het
ander zich IN HEMZELF òp kan dringen.
Nu mogen wij aan het woord “conflict”
vooral geen te zware betekenis hechten vanuit ons westerse denkpatroon. Want
bij ons is een conflict
een botsing waarvoor wij geen OPLOSSING zien. Voor ons zijn de elementen
waaruit het conflict
bestaat niet te VERZOENEN - reden waarom wij nooit met iets anders komen dan
met het COMPROMIS waarbij ieder der partijen een beetje TOEGEEFT. Van een
werkelijke OPLOSSING kan in zo’n geval nooit sprake zijn. Voor de chinees uit
die dagen was er echter wèl een oplossing: hij kon, in zijn besef, zonder meer
terug naar het nevelige verleden en dat betekende voor hem automatisch een
volkomen MENS-ZIJN. Voor òns zou een dergelijk
streven iets geheel anders betekenen: wij zouden bijvoorbeeld menen dat het “VROEGER BETER WAS”, en dan bedoelen
wij altijd de OMSTANDIGHEDEN. Een MENS willen zijn is in de culturen tussen
het begin en het eindpunt nooit het verlangen van de mensen geweest en zo zij
al met een dergelijke KREET voor de draad kwamen bedoelden zij er altijd een
FACET van het leven mee. Zij bedoelden dan een luchtig of een ernstig, een
religieus of een kunstzinnig, een rijk of een arm leven mee. Op de OVERGANGEN
echter aan het begin- en het eindpunt willen de mensen MENS zijn - of zij zich
dit nu realiseren of niet.
Wij kunnen van de ouden niet zeggen dat HET CONFLICT veel betekende want het ZELFBEWUSTZIJN
had nog niet veel opgeleverd. Er was in principe nog geen INHOUD en dus werd er
PRAKTISCH niet zo erg veel àfgewezen. Omdat die nog
niet aanwezige INHOUD dus ook nog in NEVELEN gehuld was moeten wij vaststellen
dat het conflict
alleen maar ALS SFEER aanwezig was en verder IN DE PRAKTIJK weinig betekende.
Er bleek later dan ook dat er niet veel meer in zat dan wat GEDRAGSREGELS, door
CONFUCIUS opgesteld, die er in de grond van de zaak op neer kwamen dat de
mensen hun INNERLIJK niet moesten VERTONEN. Het BEHEERSEN van de UITERLIJKE
kentekenen van verschillende EMOTIES wordt dan de mensen aanbevolen.
De
chinees wilde TERUG en dat is een terug naar het heldere, maar de RUS, die aan
het EINDPUNT staat, wil VOORUIT. De chinees wilde zijn eigen TOEKOMST niet,
maar de RUS wil die nu juist wèl. Dit heeft niets met
CONSERVATISME en PROGRESSIVITEIT te maken, die normen gelden alleen voor de
mensen TUSSEN het begin en het eind. Deze mensen willen niet ERGENS HEEN en zij
zien ook geen ERGENS waar het MENSELIJK is. Deze mensen willen alleen maar HET
HEDEN en dàt dan verbeterd door òf
het VROEGERE te herstellen òf door iets nieuws te
verzinnen. Juist omdat zij OP WEG zijn
zien zij niet WAARHEEN zodat zij niet meer kunnen doen dan van een VERBETERD
HEDEN te DROMEN. De mens van het BEGIN en die van HET EIND ziet wel degelijk
WAARHEEN….
Het conflict in de
Russische mens heeft wèl betekenis want voor hem
heeft het zelfbewustzijn een VOLLEDIGE INHOUD, en dat is niet zomaar iets…! Dat betekent een GEHELE WERELD die
de concrete mogelijkheden heeft om LEEFBAAR te zijn; het betekent vrijheid,
veiligheid, levensonderhoud en zorgeloosheid. Het houdt in het ZEKERE WETEN de
avond te halen wat betreft de OMSTANDIGHEDEN. En dat is een zaak - wij wezen er
vaker op - die dè LEVENSVOORWAARDE voor èlke mens is. Het laten vernevelen van deze zaak is wel degelijk een
opgave en het levert STRIJD op met de gehele MODERNE WERELD. Wij zullen dan ook
nog uiteenzetten hoe die strijd tot nu toe in de Russische mens voor de dag
gekomen is.
Wij
hebben ons telkens de vraag gesteld waar wij de SAMENLEVING konden aantreffen
en nergens kondén wij die samenleving vinden. Wel is er hier en daar een zeker
SAMENLEVEN aan te wijzen, maar dat wat HIER EN DAAR aanwezig is is niet tekenend voor een cultuur. Bij de cultuur gaat het
om het GROTE beeld, en hoe dat in zichzelf geleed is.
Bekijken we nu echter de mensen die aan het BEGIN van de culturen gestaan
hebben, dus, globaal gesproken “de oude chinezen”, dan zien wij dat voor hèn de voorwaarden tot samenleven aanwezig waren. Immers:
het ZELFBEWUSTZIJN is geheel verneveld,
d.w.z. het IS ZELF NEVEL, en om dat niet-aanwezig zijn van de INHOUD voorzover die inhoud uit DITTEN EN DATTEN bestaat gáát het.
Er moet dus in die oude tijd een SAMENLEVING bestaan hebben, maar hoe fraai dat
feit op zichzelf desnoods ook is, het heeft weinig om het lijf omdat er in zo’n
samenleving geen MOGELIJKHEDEN waren. Er was immers niets dat de mens zèlf in de hand had, want hij WIST niets, hij KENDE niets
en hij KON derhalve ook niets. Precies zo’n situatie als wij bij KINDEREN
aantreffen, waarbij àlles nog volkomen GAAF is en in
het geheel nog niet TOEGESPITST. Maar die kinderen zijn volkomen AFHANKELIJK, zij zijn
niet in staat zichzelf ALS DAT GAVE GEVAL staande te houden; hun
levensmogelijkheden hangen af van de door de ouderen geschapen omstandigheden.
Die eerste CULTUURMENSEN hingen natuurlijk niet van OUDEREN af; hun afhankelijkheid gold ten
opzichte van de werkelijkheid, de concrete werkelijkheid zèlf.
Deze AFHANKELIJKHEID
is NIET MENSELIJK omdat de mens in wezen de werkelijkheid BEHEERST en bijgevolg
ONAFHANKELIJK
behoort te zijn. En deze onafhankelijkheid
komt pas voor de dag als de mensen ALLES KENNEN, en dus ook ALLES KUNNEN. Het
is dus met recht zó, dat de inhoud van het zelfbewustzijn VERNEVELD dient te zijn,
d.w.z. wèl volledig aanwezig, maar niet meer als een
VERZAMELING van aparte elementen die zich ieder voor zich OPDRINGEN, maar als
een GEHEEL waarin alle elementen VANZELFSPREKEND aanwezig zijn zoals ze wèrkelijk zijn. En wèrkelijk zijn
betekent IN HET GEHEEL ZIJN…!
Naar
bladwijzers: ConflictA ; ConflictB ; ConflictC
; ConflictD
;
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No.
30_1971 (geplaatst op 9 december 2008)
Naar Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39 Naar nr. 30 en 39 ; Rechtspraak-A-nr.8
; Rechtspraak-B(Juryrechtspraak)-nr.30
; Rechtspraak-C-nr.33
; Revolutie – A ; Revolutie – B ; Revolutie – C ; Revolutie
– D ;
Dinsdag, 16 maart 1971
De Russische mens
De Russische mens behoort, volgens DOSTOJEWSKI, tot de intelligentste mensen
van de gehele wereld. En die Russische mens is bij Dostojewski altijd de
eenvoudige BOER. Het gaat dus helemaal niet over de zogeheten INTELLIGENTSIA
die de universiteiten van MOSKOU en St. PETERSBURG bezocht en het gaat ook niet
over de “staatkundige” bovenlaag die gevormd werd door de LANDEIGENAREN, de
GROOT- GRONDBEZITTERS, die behalve de GROND ook nog de MENSEN in eigendom
hadden, maar het gaat over de BOER. En dàt is voor
ons, westerlingen, eigenlijk iets heel lachwekkends want voor ons is de boer nu
niet bepaald het voorbeeld van iemand die pienter is. Daarin hebben wij,
globaal gesproken, volkomen gelijk want voor het ZELFBEWUSTE is diegene die MET
DE AARDE VERBONDEN is een ACHTERBLIJVER, àls die
achterblijver tenminste óók zelfbewust behoort te zijn - wat natuurlijk in het
westen het geval is.
In Rusland echter liggen de kaarten geheel anders; daar is de boer geen
achterblijver - hoewel hij van het zelfbewuste niets moet hebben - maar hij is
daar de BEWAARDER. Hij is de mens die in de verwarring van de zelfbewuste
ONTWIKKELING het GEHEEL bewáárd heeft. De Russische boer heeft dus ook DE MENS
bewaard en LEVEND gehouden en dat is volgens Dostojewski terecht zijn
INTELLIGENTIE. Bij de oude CHINEZEN konden wij nog niet van INTELLIGENTIE
spreken, omdat daar het INTELLECT nog niet aan bod was òf
resoluut àfgewezen werd. Maar voor de RUS is het
zelfbewuste, en dus HET INTELLECT, volledig AANWEZIG, in principe, en dus is
zijn MENS-ZIJN wel degelijk naast het PSYCHISCHE een INTELLECTUELE zaak. Het
Russische volk dus intelligent te noemen is volkomen terecht: Het geldt
psychisch, en dan betekent het RUIMTE, èn het geldt
zelfbewust, en dan betekent het de PRAKTISCHE LEVENSMOGELIJKHEID.
Natuurlijk is dit alles voorlopig nog een kwestie van AANLEG, maar dat doet aan
de zaak niets toe of af. Het zich waarmaken als de bovengenoemde zaak houdt
o.a. in dat de INHOUD van het zelfbewustzijn ER MOET ZIJN, en die inhoud komt
als DE MODERNE MENS voor de dag. Geen wonder dan ook dat de RUS begon te
reageren toen Het WESTEN tekenen begon te vertonen van de naderende MODERNE
mens. Wij kunnen in dit verband wijzen op de westerse SOCIALISTEN; de denkers
die volgens nieuwe wegen en normen over de toekomst van de mensheid dachten. De
belangrijkste en eigenlijk ook het WETENSCHAPPELIJKE hoogtepunt van deze
denkers was KARL MARX. De invloed van deze denker op het nieuwe rusland is bekend; het riekt zelfs sterk naar DOGMATIEK.
Dat zou nimmer mogelijk zijn geweest als er in de wèrkelijke
rus geen BEHOEFTE aan HET MODERNE was geweest.
Wij zien dat de eerste lichtpuntjes in het westen tot gevolg hadden dat er in
Rusland iets met de “intelligentsia” gebeurde: er kwamen op de universiteiten
steeds meer mensen die ECHTE RUSSEN waren, en dit stond in een duidelijke
tegenstelling tot het gebruikelijke publiek op de universiteiten. Deze laatsten
waren feitelijk de DOMME RUSSEN die geen feeling hadden op datgene dat de rus
te “bewaren’’ had: de MENS. Nu echter komen er ECHTE RUSSEN en dezen richtten
zich onmiddellijk en automatisch op Rusland zèlf. In hùn denken is Rusland geen modderpoel maar een baaierd van
schone mogelijkheden. Het spreekt vanzelf dat mensen die een dergelijk denken
toegedaan waren: al spoedig kwamen waar zij thuis behoorden: in SIBERIË. Zodat
dit oord nog eens temeer duidelijk zijn betekenis voor de rus waarmaakte: het
LOUTERINGSOORD.
De betekenis van SIBERIË is een dubbele: staatkundig bezien was het een
VERBANNINGSOORD dat de mensen TOT STRAF diende - en dit was dus ook de
zienswijze van de intelligentsia - en menselijk bezien was het een
LOUTERINGSOORD omdat het vanzelfsprekend de LEERSCHOOL was en het TEHUIS voor àlles wat TYPISCH RUSSISCH was, en DUS deugde…!
Dostojewski vertelt van de geheimzinnige SAMENZWEERDERS, de REVOLUTIONAIREN,
die langzaam maar zeker overal doordrongen met hun denken. In BOZE GEESTEN is
daar de “student” SJATOW en ook is er de ingenieur KIRILOW. Beiden zijn in
AMERIKA geweest en beiden zijn volkomen ontgoocheld uit de NIEUWE WERELD
teruggekomen. Zij hadden gereageerd op het MODERNE en toen zij het leerden
kennen hadden zij, als èchte russen, ervaren wat het
moderne OP ZICHZELF betekende… Geen
schrijver is er die tot nu toe met een scherper en dieper inzicht de situatie
van de Russische mens beschreven heeft, maar niet alleen geldt dit ten opzichte
van de RUSSISCHE mens, maar ook ten opzichte van de MODERNE èn
de WESTERSE MENS en vooral ook wat de TOEKOMST betreft.
Toen er zich in het westen tekenen voordeden van de
naderende MODERNE mens waren
er in RUSLAND mensen die daarop onmiddellijk reageerden. En deze reactie was
een zuiver Russische reactie. Maar al was dit een feit, evenzeer was het een
noodzakelijkheid dat er van de zaak toch niets terecht kwam. In het westen
bleef het ook bij moderne MOTIEVEN, maar de praktische UITWERKING ervan kon
niet anders dan WESTERS zijn. Dit was immers de geldende CULTUUR - en dat is
het ook thans nog. Van iets werkelijk moderns kan dus geen sprake zijn.
Het spreekt van zelf dat het in Rusland niet ànders
verliep want er is geen enkele mogelijkheid voor een zich aankondigende nieuwe
cultuur om ZICHZELF TE ZIJN zolang de oude nog aan de orde is. In Rusland was
er eigenlijk geen oude cultuur, maar wèl een
eeuwenoude PRAKTIJK, en in die praktijk verzandde elk nieuw initiatief, òf door ONVERSCHILLIGHEID van de zijde van het Russische
VOLK, òf door drastisch ingrijpen van de OVERHEID die
van het ècht Russische niets moest hebben. Voorzover er zich in de loop der jaren toch nog
vernieuwingen door wisten te zetten leverden die vaak nog een grotere ellende
op dan voordien. Een voorbeeld hiervan is de opheffing van de LIJFEIGENSCHAP.
Ook het invoeren van een JURYRECHTSPRAAK
werd een fiasco omdat de “boertjes” iedereen dreigden vrij te spreken.
Merkwaardig overigens, zo’n trekje in de mensen, want in het westen is het
nooit anders geweest dan dat de mensen iedereen ter dood brachten als ze er
even de gelegenheid voor hadden. De wensen van het VOLK waren meer dan
bloeddorstig; dat is gebleken bij de GELOOFS- en HEKSENPROCESSEN.
Ook in Rusland kwam het MODERNE dus VERVORMD voor de dag, d.w.z. op RUSSISCHE
WIJZE vervormd. En dit is tenslotte in de grote REVOLUTIE uitgelopen. Die
bracht Rusland al spoedig in de rij der grote MOGENDHEDEN zodat het voor het
westen een factor werd waarmede geducht rekening gehouden diende te worden. De
Russische revolutie is volkomen WESTERS, maar het UITGANGSPUNT was MODERN, en
dus, qua REACTIE, typisch RUSSISCH. Deze westerse zaak had dus logisch een
Russische grondtoon en daarom is de zaak COMMUNISTISCH genoemd. Maar net zomin
als wij in het westen een DEMOCRATIE
hebben, is de Russische staat COMMUNISTISCH. Het huidige Rusland is, op zijn
Russische manier, méér WESTERS dan ooit, omdat het westen nu, via het
achterdeurtje van het moderne, een kans heeft gekregen.
Wij moeten hierbij goed in de gaten houden, dat als wij hier spreken van “Het
westen” wij het niet hebben over westerse POLITIEKE invloeden of economische
invloeden. Wij spreken over de westerse GESTELDHEID, en die kan gemakkelijk
ergens hoogtij vieren, zonder dat er één westerling aan te pas komt. Zo ook
Rusland: er was en is helemaal geen sympathie voor het westen en het land is
zelfs min of meer AFGESLOTEN, maar de MENTALITEIT heeft, zij het op een àndere manier, het karakter van de westerse mentaliteit.
Denken wij bijvoorbeeld aan LENIN: deze overigens voortreffelijke man was een èchte RUS die op het moderne reageerde. En zijn
“moderniteiten” werden natuurlijk automatisch WESTERSE zaken. Zo kòn hij inzake de revolutie de gedachte toegedaan zijn dat
er alleen maar redding te verwachten was van een getraind en gedisciplineerd
KADER, dat VAN BOVENAF de revolutie decreteerde. In de PRAKTIJK van de
revolutie bleek HIJ gelijk te hebben, maar de gedachte van LEO TROTZKY, die het
allemaal VAN ONDERAF verwachtte, was veel maar juist. Alleen zaten daarin VOOR
DE PRAKTIJK geen mogelijkheden. Er is trouwens in dat opzicht van het Russische
volk nooit iets te verwachten…
Mèt LENIN en zijn revolutie is het westen in rusland doorgedrongen, en daarmee kwam er een zaak die wéér
aan de èchte rus voorbijging. Want al zijn voor een
groot aantal mensen de LEVENSOMSTANDIGHEDEN beduidend verbeterd en al zijn zelfs de russen daar niet
ongevoelig voor, dan toch blijft het een feit dat alleen het werkelijk MODERNE
de rus iets zal blijken te zeggen. Voorzover dat
werkelijk moderne zich in WETENSCHAP en TECHNIEK reeds doet gelden zien wij dan
ook dat de russen op zijn zachtst gezegd “mee kunnen”.
Wij
moeten ons nu ook de vraag stellen in hoeverre we van een SAMENLEVING kunnen
spreken bij het Russische volk. Het is duidelijk dat er STRAKS wel degelijk een
samenleving zal zijn; deze zaak immers wordt door de rus als eerste op tafel
gelegd. Dat is nu eenmaal zijn AANLEG.
Maar ook in de praktijk is er iets van samenleven aan te wijzen: denken wij aan
het feit dat de Russische lijfeigenen in hun dorpen GEMEENSCHAPPEN vormden
waarbij het gemeenschappelijke ook in praktische zin doorgezet werd. Die gemeenschappen hielden op bij de
LANDHEER; zijn aanwezigheid en zijn gezag, als EIGENAAR van die gemeenschappen,
was de VERBREKENDE factor. Voorzover er samenleven
was bij het volk had dit een
RELIGIEUZE grondtoon en dit is een merkwaardig verschijnsel dat wij de volgende
keer zullen behandelen.
Naar
Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39 Naar nr. 30 en 39 ; Rechtspraak-A-nr.8
; Rechtspraak-B(Juryrechtspraak)-nr.30
; Rechtspraak-C-nr.33 ; Revolutie – A
; Revolutie – B
; Revolutie – C
; Revolutie – D
; CHINA en We zijn dus allemaal zelf SHELL(NRS. 5/6)
; TA0/ de oude Chinese mens /
ontwikkelingsweg / Russische mens – 28 t/m 30 ;
SAMENLEVING. MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 31_1971 (geplaatst op 9
december 2008)
Naar bladwijzers: Bladwijzers: Betere
Wereld-1 ; Betere Wereld-2
; De Rus/De Russische samenleving, lees o.a. nrs. 26 t/m 34 ; KARAMAZOW – RUSSISCHE GELOOF/Landeigenaar -nr. 31 ; De Russische
cultuur-nr. 27 ; De Russische mens-vanaf nr. 26 t/m 34
;
Dinsdag, 23 maart 1971
Eigenaar en verbreker
De Russische SAMENLEVING was een ONDERBROKEN GEHEEL en de verbrekende factor in
deze situatie was de LANDEIGENAAR. Deze landeigenaar was eigenlijk een van de
WESTERSE ASPECTEN van Rusland; het waren dan ook gewoonlijk deze lieden die de
universiteiten bevolkten en die hun kinderen terwille
van hun “opvoeding” ook daarheen stuurden. Het streven van de gemiddelde
landeigenaar was er op gericht zo BESCHAAFD mogelijk te zijn en aan dat feit
doen de VERHALEN niets af:
de verhalen vertellen gewoonlijk van landeigenaren die het toppunt van
barbaarsheid waren. En dan barbaarsheid niet zozeer in de zin van uitbuiterij, die natuurlijk ook op grote schaal plaats
vond, maar in de zin van ONMENSELIJKHEID en vaak ook WREEDHEID. Er heerste een grote WILLEKEUR
in rusland.
Het type van de landeigenaar was het type van de man die naar HET WESTEN
getrokken werd maar er hoegenaamd geen raad mee wist. De westerse gesteldheid
maakte hem alleen maar onrustig en VERSCHEURD, en dat verklaart ook de vele
WREEDHEDEN. Dat zo’n landeigenaar met het westen uiteindelijk toch geen raad
wist is natuurlijk te verklaren uit het feit dat hij in de grond van de zaak
toch een RUS is. Het is dan ook duidelijk dat juist de BESTEN onder de
landeigenaren het er het slechtste afbrachten en de grootste onmensen waren. In
de roman “De gebroeders Karamazow” vertelt
DOSTOJEWSKI van de oude FJODOR KARAMAZOW, de vader van de drie gebroeders. In
deze man komt het bovengezegde duidelijk naar voren.
Het EIGENAAR zijn van iets is automatisch VERBREKEND, en dus ook automatisch
iets dat in de westerse gesteldheid past. Want de EIGENAAR houdt iets BIJ
ZICHZELF dat eigenlijk niet bij zichzelf te houden is. Een eigenaar heeft dan
ook altijd de grootste moeite om datgene dat Hij ZIJN BEZIT pleegt te noemen
BIJ ZICH te houden. Maar vanuit dat “bezit” is er alleen maar de tendens om wèg te gaan van de “bezitter”. Hier is het noodzakelijk op
de betekenis van HET BEZIT te wijzen: èlke mens is
BEZITTER; omdat elke mens Het LAATSTE verschijnsel is bezit èlke
mens de gehele werkelijkheid. Maar dat is van hem geen EIGENDOM. Het BEZITTEN
van de werkelijkheid betekent voor de mens de LEVENSMOGELIJKHEID en dit laatste
komt bij èlke mens in de praktijk voor de dag als HET
BEZIT VAN DATGENE DAT HIJ NODIG HEEFT. Dit laatste is ONVERVREEMDBAAR en het
kost, onder NORMALE omstandigheden, geen moeite de zaak bij zichzelf te houden.
Voor èlke mens PERSOONLIJK heeft het begrip NODIG
HEBBEN een iets àndere praktische INHOUD maar, in het
algemeen gesproken loopt het niet ver uiteen. Wat bij de mensen tot nu toe wèl ver uiteen loopt is de EIGENDOM, en eigendom is altijd
“wederrechtelijk” omdat het MEER is dan men nodig heeft. Hier heeft men dus de
werkelijkheid geweld aangedaan, de werkelijkheid is VERBROKEN.
De Russische landeigenaar was een VERBREKER van de samenleving, maar het
Russische VOLK was dat niet. Het volk BEWAARDE het menselijke zodat vanuit het
volk het éne geheel gehandhaafd bleef. Pas op een HOGER NIVEAU trad het
verbreken op. Zo ontstond er een telkens ONDERBROKEN samenleving. Dit beeld
heeft het westen nooit vertoond want de westerse cultuur is de cultuur van het
VERBREKEN en dus vertoonde HET VOLK die eigenschap ook. Iedereen wilde VOOR
ZICHZELF los komen uit het GEHEEL en zo spoedig mogelijk overal boven uit
steken. Daarom werd de LIJFEIGENSCHAP al spoedig afgeschaft en bloeiden HANDEL
EN NIJVERHEID op. De SAMENLEVING heeft nooit een kans gekregen…
De Russische boeren en de grond
De Russische boer wordt hierdoor gekenmerkt dat hij zich EEN weet met de
werkelijkheid. En aangezien de werkelijkheid voor ieder mens in de praktijk
zijn ONMIDDELLIJKE OMGEVING is was dat voor de Russische boer de GROND, moeder
AARDE. Het zich één weten met de GROND is een trekje dat de russen nooit
verlaten heeft. En dat verschijnsel is er dan ook de oorzaak van geweest dat de
LIJFEIGENSCHAP zo lang in stand gehouden is, en zelfs zó verankerd was in het
Russische volk dat de afschaffing daarvan min of meer een RAMP betekende.
Intussen was die afschaffing wel NOODZAKELIJK geworden, want ook voor de Rus is
de ONTWIKKELING dóórgegaan… Wij
mogen namelijk geen verkeerde conclusies trekken uit hét feit dat de
ontwikkeling als zodanig voor de rus geen betekenis had. Dit betekent namelijk
niet dat ER GEEN ONTWIKKELING WAS, want juist de Rus heeft van àlle ontwikkeling kennis genomen. We hebben dus niet met
een wèrkelijk PRIMITIEF mens te doen, zoals
bijvoorbeeld de PAPOEA er een is, naar wij hebben te doen met een mens die dat alles NIETS ZEGT. Maar
in al die nietszeggendheid is de zaak wèl
degelijk doorgegaan. Dàt het de rus niets zegt ligt
juist in zijn in aanleg VOLWASSEN ZELFBEWUSTZIJN dat geen waarde kàn hechten aan de DINGEN, die er evenwel WEL ZIJN…! En zo kwam er in het Russische
zelfbewustzijn onafwendbaar het moment dat de HORIGHEID mòest
verdwijnen zoals er ook het punt kwam dat zèlfs de
TZAAR van zijn hoge troon viel.
In rusland is àlles ANDERS
omdat in alle ontwikkeling de rus NAAR HET MENS- ZIJN toegroeit, terwijl de
rest van de wereld daar IN PRINCIPE van àf gaat: de
VERBREKING zoals die in de westerse cultuur waargemaakt wordt en in de moderne
cultuur ERKEND wordt is het VERLOREN GAAN - voor de mènsen
- van de werkelijkheid. Rusland echter is juist het WAARMAKEN - voor de mensen
- van de werkelijkheid, en dàt maakt ALLES ANDERS.
Als in het WESTEN de mensen zich VRIJ maken zijn zij met iets noodzakelijks
bezig, maar intussen VERBREKEN zij het geheel. Als de Rus zich eindelijk gaat
vrij maken is dat juist een BEVESTIGING van het GEHEEL. Zijn ontwikkeling
brengt hem NADER tot moeder aarde en ook nader tot datgene dat hem in zijn
GELOOF voor ogen stond.
Over dit Russische geloof het volgende:
Het is opmerkelijk dat de gelovigheid van de
russen tegelijk een grote mate van ONGELOVIGHEID is, terwijl die ongelovigheid
niet de westerse kenmerken vertoont. De ongelovigheid van de westerling
betekent een ONTKENNEN van àlle waarden, die wij als
de “hogere waarden” zouden kunnen benoemen. Die gehele zaak van HELDERHEID en
LIEFDE vervalt voor de westerling als hij in Het ONGELOOF terecht komt. De
ontwikkelingen van onze moderne tijd geven hiervan duidelijk blijk. Anders echter
is het bij de rus: bij hem betekent het doorzetten van het ONGELOOF een
doorzetten van MENSELIJKE WAARDEN. De werkelijkheid waarvan zijn GELOOF sprak
wordt steeds meer een CONCRETE werkelijkheid, die evenwel ànders
is dan toen het alleen nog maar geloof was. Wij zien dit getekend in de jongste
van de gebroeders KARAMAZOW. Deze ALJOSJA is het type van de gelovige die
aanvankelijk aansluiting zocht bij het werkelijke GELOOF. Dat geloof echter
toont op een zeker moment zijn ONMOGELIJKHEID en ONHOUDBAARHEID en ALJOSJA
verlaat de BESCHUTTING van het geloof: hij verlaat het klooster. Maar hij doet
dat niet omdat de zaak voor hem àfgedaan is. Hij doet
dat omdat er een stap VERDER gezet moet worden. Dan kust hij DE GROND waarmee
hij zich nu eerst recht één weet en hij gaat het PRAKTISCHE LEVEN in. Dat is
aanvankelijk vol IDEALEN; het gaat dan ook over de KINDEREN, maar het moet
natuurlijk tenslotte PRAKTISCH zijn. DOSTOJEWSKI schijnt van plan geweest te
zijn deze PRAKTISCHE ALJOSJA in een aparte roman te tekenen, maar daarvan is
niets gekomen…
De gehele geloofsinhoud van de Rus, die hij TEGELIJK geloofde en niet geloofde
wordt tenslotte tot een praktische werkelijkheid, naar wij mogen nooit vergeten
dat de INHOUD van die praktische werkelijkheid DE MODERNE MENS is. Logisch dat
dus in de praktijk allerlei verschijnselen uit het VERLEDEN van de rus
verdwijnen en dat het gehele bestel van land en volk op moderne leest geschoeid
zal worden. Maar zèlf is de Rus de moderne mens niet;
hij wikkelt die zaak niet uit en hij zit er niet achteraan. Hem staat in dat
opzicht geen DOEL voor ogen en dus is het zo dat voorzover
het MODERNE toch voor de dag komt en uitgewerkt wordt het in de grond van de
zaak toch niet anders dan als INHOUD van het leven voor de dag komt. Beschouwd
vanuit datgene dat werkelijk voor het moderne geldt is het Russische volk dan
ook niet modern te noemen - nu niet en straks ook niet. Wij hebben hierop al
gewezen toen wij er over spraken dat het met Rusland SOCIAAL niet zo best
gesteld is. Want om het SOCIAAL in orde te hebben moet men sociaal DENKEN, en
dat kan alleen maar als men het EEN buiten het ANDER ziet. Dit echter is met de
rus niet het geval. Tenslotte, als de rus BIJ ZICHZELF is terechtgekomen, valt
er sociaal niets meer op het Russische volk aan te merken, maar dat is dan VANZELF
zo, omdat het niet ànders kan dan dat in een
werkelijk GEHEEL de ONDERLINGE VERHOUDINGEN tussen de elementen op maat zijn.
De rus heeft niet de aanleg om aan die onderlinge verhoudingen zèlf te gaan werken - dat is een zaak die in de MODERNE
MENS voor de dag komt. Wij zien dat dan ook in het WESTEN gebeuren.
Alle wezenlijke kenmerken van het Russische volk zijn door DOSTOJEWSKI
getekend; hij had een feilloos inzicht in de structuur van de Rus, maar dat zou
niet het geval zijn geweest als zijn intuïtie hem niet had gezegd hoe het in
het algemeen met DE MENS zit. Uiteraard heeft DOSTOJEWSKI alles verteld in de
beelden van zijn eigen tijd en bovendien moest hij het wezenlijke voor de
censuur verdoezelen, maar ondanks dat is zijn inzicht nog niet overtroffen…
Naar bladwijzers: De Rus/De
Russische samenleving, lees o.a. nrs. 26 t/m 34
; KARAMAZOW
– RUSSISCHE GELOOF/Landeigenaar -pag. 31 ;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 32_1971 (geplaatst op 10
december 2008)
Dinsdag, 30 maart 1971
Naar bladwijzers: De Russische
samenleving-nr. 32 ;
De Russische samenleving
Wij hebben al eerder opgemerkt dat de oude CHINESCHE samenleving niet zo erg
veel om het lijf had, Omdat het zelfbewustzijn nog aan geen enkele INHOUD toe
was kon er ook niets zijn dat voor die mensen QUA SAMENLEVING betekenis had. De
mensen gingen dan ook ieder hun gang en er was eigenlijk niets dat hen
SAMENBOND. Hun samenleving was VAN BUITENAF niet te doordringen, maar vanuit de
mensen zèlf was er geen ONDERLINGE BAND. Later zijn
de chinezen dan ook over de hele wereld uitgezwermd zonder dat er een
noemenswaardig verlangen in die mensen leefde naar hun vaderland.
Geheel anders was het met de Russen gesteld; hun samenleving had QUA AANLEG wel
degelijk een betekenis, zelfs een ALLESOMVATTENDE betekenis en daardoor was er
iets dat de mensen SAMENBOND zodat zij er op uit waren zoveel mogelijk binnen
dat verband te blijven. Dat “iets” dat hem samenbond was niet iets CONCREETS
want in de zin van de ontwikkeling was er ook bij het Russische volk niet veel
aan de hand, het was zelfs zo dat het concrete op zichzelf er alleen maar
aanleiding toe kon zijn “het zinkende
schip te verlaten”, want het werd steeds slechter in Rusland. Velen hebben dat
dan ook gedaan, maar deze Russische “emigranten” onderscheidden zich duidelijk
van de Chinese door hun tomeloos VERLANGEN naar Rusland. Zij voelden zich, voorzover ze RUSSEN waren, eigenlijk nergens thuis in de
wereld en vaak regelden zij het zo, dat zij in ieder geval in (heilige)
RUSSISCHE AARDE begraven konden worden…!
Wij moeten de situatie duidelijk zien: wat betreft de DINGEN was er geen
aanleiding tot een gevoel van saamhorigheid en vanuit het ZELFBEWUSTZIJN was er
alleen maar IN AANLEG enige BETEKENIS van de samenleving. En die betekenis was
er een van een wèl AANWEZIG doch niet verwerkelijkt
GEHEEL. Dat komt voor de dag als een GEVOEL VAN HET GEHEEL. Het gevoel van het
geheel wil zeggen dat men zich met de gehele werkelijkheid EEN voelt, en dàt is nu juist RELIGIOSITEIT.
De
religiositeit
Het is voor een westerling doorgaans moeilijk te begrijpen hoe het zit met de
RELIGIE. Want de westerling is werkelijk tot niets anders in staat dan tot
GELOVIGHEID en gelovigheid vooronderstelt een heel andere gesteldheid dan
religiositeit. De gelovige ZIET OP naar IETS dat hem te boven gaat, en dat IETS
kan eigenlijk van alles zijn omdat het AANVOELEN van datgene dat er wèrkelijk is in deze zaak geen rol speelt. Er is geen enkel
contact tussen de HOGERE werkelijkheid en de feitelijke werkelijkheid. Het is
wel voorgekomen dat het HOGERE dat iemand voor ogen stond wèl
overeenkwam met de feitelijke werkelijkheid en dan bleek het ontbreken van
contact duidelijk uit het feit dat dit niet eens bemerkt werd… zodat zo’n mens er voortdurend onder
gebukt ging het “ware geloof” niet te hebben. In het GELOOF is àlles mogelijk omdat er geen AANSLUITING is met de
werkelijkheid en dus met de mens zèlf. Om deze reden
zijn dan ook de volkomen BESPOTTELIJKE geloofsvoorstellingen en leerstellingen
van de westerse KERKEN voor zoete koek geslikt - tot en met op de dag van
vandaag…!
Soms liggen de VOORSTELLINGEN van het westerse geloof dicht bij de realiteit
omdat ze wat minder BESCHADIGD zijn overgekomen uit de oudheid of uit het
zogenaamde HEIDENDOM van onze vroege voorchristelijke voorouders. Maar ook dan
wordt er NIETS herkend en niets AANGEVOELD. Vanuit dit onwerkelijke gedoe is
het niet mogelijk iets zinnigs te bedenken over de RELIGIE want de voorwaarde
daartoe ontbreekt de westerling: hij kan niet bij zijn eigen GEVOEL te rade
gaan. Als hem dit in spaarzame gevallen wèl gelukt
dan ziet hij dat de religieuze mens VOELT dat hij EEN is met de werkelijkheid, zònder dat er van iets HOGERS sprake is. Desnoods is er wel
iets dat GROTER is dan gewoonlijk de mens is, maar dit groter-zijn is een
menselijke norm die geen VERHEVENHEDEN impliceert.
Juist de religieuze mens is OVERWELDIGD door de werkelijkheid; zij sleept hem
mee en hij kan er niet van los komen. En een EINDE is er niet aan te bedenken
zodat men er ook niet BUITEN of BOVEN kan gaan staan. Er is geen ontkomen aan
zolang de religieuze mens ONVOLWASSEN is omdat het allemaal GEVOEL is. De
menselijke REALITEIT beantwoordt voorlopig hieraan niet zodat SYMBOLEN de
plaats van de realiteit innemen, maar als tenslotte de wereld VOLWASSEN
geworden is vervallen de symbolen en ook verdwijnt het GEVOEL overweldigd te
zijn omdat men zèlf de werkelijkheid geworden is. In
dit geval is het met de RELIGIE gedaan en dan is ook, wat betreft het Russische
volk, het BINDMIDDEL opgelost dat aanvankelijk de Russische mensen bijeenhield.
Het religieuze VERSMELT de mensen tegen wil en dank, maar als dit voorbij is
weet een ieder zich VAN ZICHZELF UIT één met het geheel. Dan maakt het niet
meer uit of men al of niet in een bepaalde gemeenschap blijft of niet en het
maakt niet uit of er vreemden bijkomen. Ook is er geen ALGEMEEN verlangen naar
de eigen grond - dat komt dan hoogstens bij iemand PERSOONLIJK voor.
Op grond van het bovenstaande moeten wij dus vaststellen dat er in strikte zin
ook in RUSLAND niet van een werkelijke SAMENLEVING te spreken is; was het om te
beginnen bij de CHINEES een ONTKENDE INHOUD, nu is het bij de RUS een
AANGEVOELDE INHOUD. Maar van een WERKELIJKE INHOUD is pas bij de volwassen mens
te spreken.
Nogmaals de Russische situatie
De ontwikkelingsweg van de mensheid is een zeer concrete weg geweest: het is
precies na te gaan door welke gebieden die weg gegaan is, en wij hebben er in
verband met rusland reeds op gewezen dat al die
opeenvolgende cultuurgebieden ROND RUSLAND lagen - min of meer. Dit is
natuurlijk niet toevallig, netzomin als het toevallig
is dat Rusland in geen van die culturen opgegaan is.
Bekijken wij de andere continenten, dan zien wij dat er daar van de
ontwikkeling niet veel terechtgekomen is. Maar telkens als een van die culturen
toch in contact kwam met een andere en hogere betekende dat de ONDERGANG er
van. Dat betekent dat er IN ZICHZELF geen houdbaarheid was zodra er een volgend
MOMENT doordrong. Dit liep evenwel zo’n vaart niet omdat er een groot ISOLEMENT
was. Dit gold vooral voor de ZUIDELIJKE cultuurgordel: van Het ZUID-AMERIKAANSE
continent via de eilandengroepen in de PACIFIC naar AUSTRALIË en vandaar naar
AFRIKA. Deze gehele gordel heeft ver buiten de ontwikkelingsweg gelegen en
eerst in de MODERNE TIJD komt hierin verandering. Deze verandering is zodanig
dat de mensen daar zich instellen op de moderne en de westerse cultuur; het is
niet zo - als in rusland - dat alleen naar de
RESULTATEN aanvaard worden zonder wezenlijk OPGAAN in het nieuwe.
Als wij nu zeggen dat er niet veel aan de hand was in de ZUIDELIJKE GORDEL, dan
moeten wij hieronder niet verstaan dat het daar allemaal zonder enig begrip van
het WEZENLIJKE was. Het tegendeel is eerder waar: juist in die streken leven er
talloze OUDE GEBRUIKEN en de daarbij behorende VERHALEN en MYTHEN, die van een
diep INZICHT getuigen. Maar het merkwaardige is dat het allemaal duidelijk uit
de OERTIJD stamt. Juist hier kunnen wij enig inzicht krijgen in de geestelijke
situatie van de mensen uit VOORZELFBEWUSTE TIJDEN. De kunst is alleen om de
vele gegevens, die vaak door allerlei TRADITIES verdoezeld zijn, te kunnen
LEZEN, zonder de rampzalige westerse VOOROORDELEN. Dat de bedoelde verhalen uit
de OERTIJD stammen wordt bevestigd door het feit dat het allemaal over DE GROTE
MOEDER gaat, en zij ligt vóór het zelfbewustzijn.
Wij kunnen in dit verband op het feit wijzen dat ook de volkeren langs de
ONTWIKKELINGSWEG dergelijke verhalen vertelden, maar dan moeten wij er wèl bij bedenken dat het bij die volkeren niet bij die
verhalen gebleven is. In de zuidelijke gordel echter is alles blijven liggen.
En dit alles is in geen enkel opzicht MINDERWAARDIG, maar wèl
blijft het feit gelden dat er qua ONTWIKKELING nauwelijks iets gebeurd is.
Rusland echter heeft van àlles kennis genomen, en het
is ook door alles in VERWARRING gebracht maar verder dan tot een verwarring is
het nimmer gekomen, ook niet toen de WESTERSE GESTELDHEID onder het mom van
MODERN EN RUSSISCH eindelijk doorgebroken was in rusland.
Wij moeten goed begrijpen dat er voor de in aanleg volwassen mens geen enkele
MOGELIJKHEID is zich èrgens in te storten en dat die
mens pas tot zijn recht kan komen als ALLES er is. Juist omdat dit ALLES de
enige en blijvende VOORWAARDE is voor de Russische mens om tot ontplooiing te
komen neemt hij ook van ALLES kennis terwijl het toch nooit meer wordt dan zijn
LEVENSVOORWAARDE.
Dat is met de andere volkeren niet het geval; voorzover
zij een schakel in de keten der ontwikkeling zijn geweest zakken de culturen wèg om tenslotte weer voor de dag te komen als één van de
elementen in het ALLES, en voorzover zij geen schakel
vormden komen de volkeren zèlf in het teken van ALLES
te staan zonder daarmee voorlopig iets aan te vangen. Bij de Rus vangt het ONMIDDELLIJK
aan zodra ALLES er is en dan wordt de Russische CULTUUR tot werkelijke cultuur,
die niet meer in het teken van enige SPECIALITEIT staat, maar in het teken van
de SAMENLEVING. En in deze samenleving vertoont zich dan een verhouding die
MAATSCHAPPIJ heet, èn er is een verhouding die GEZIN
heet.
Naar bladwijzers: De Russische
samenleving-nr. 32 ;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 33_1971 (geplaatst op 10
december 2008)
Dinsdag, 6 april 1971
Naar Bladwijzers: Rechtspraak-A-nr.8 ; Rechtspraak-B(Juryrechtspraak)-nr.30
; Rechtspraak-C-nr.33
; Wreedheid in
Rusland-nr.33 ;
Naar aanleiding van enkele vragen
Wij hebben gesproken over de Russische LANDHEREN, die verscheurd waren omdat er
in die mensen een AFWIJKENDE verhouding naar voren kwam. Nu kunnen wij ons naar
aanleiding daarvan afvragen hoe een dergelijke afwijkende gesteldheid mogelijk
is, maar dan moeten wij als eerste bedenken dat een afwijkende gesteldheid
ALTIJD EN OVERAL onder de mensen mogelijk is. Onder de westerlingen zijn er ook
mensen die afwijken en die met geheel iets ànders
komen dan in het westen gebruikelijk is. En eigenlijk is IEDEREEN min of meer
een AFWIJKING van datgene dat ALGEMEEN geldt; een vaste NORM is er niet en wij
kunnen nooit zeggen wat of wie NORMAAL is. Wij ervaren het afwijkende alleen
dan als de afwijking TE GROOT is, maar wie zal bepalen wanneer dit “te” geldt?
Het begrip VARIATIE, dat voor de gehele werkelijkheid van kracht is betekent zèlf al een en al AFWIJKING en dus is er in de grond van de
zaak niet te vragen hoe een afwijking MOGELIJK is.
Wat ànders is het met de vraag hoe in het éne geval
en in het àndere geval een zogenaamde, afwijking voor
de dag komt. Als het gaat over de Russische landheer, die niet kan ontkomen aan
de WESTERSE gesteldheid en die op grond daarvan BESCHAAFD en ONTWIKKELD wil
zijn, dan krijgen wij met een geheel ander type mens te doen dan wanneer het
over een afwijkende westerling gaat. Want de RUS is in wezen de mens die
ZELFBEWUST het GEHEEL is en dat betekent dat de BEPAALDHEDEN VERNEVELD zijn - er
springt er niet één uit en er is geen enkele bepaaldheid TOEGESPITST. Is dit
echter, door een persoonlijke AFWIJKENDE aanleg wèl
het geval, dan krijgen wij te doen met een VERSCHEURD mens, die deze
bijzonderheid vertoont dat HIJ WEET DAT HIJ VERSCHEURD IS. Het GEHEEL-ZIJN is
in hem namelijk ZELFBEWUST (al is dat voorlopig alleen nog maar IN AANLEG) en
dus is het eventuele VERSCHEURD-ZIJN dat ook. Hij WEET dat het menselijk
gesproken FOUT zit met zijn afwijkende gesteldheid. Dit WETEN brengt hem er
niet toe het ànders te gaan doen, want er is voor
zo’n mens geen enkele MOGELIJKHEID anders te zijn dan hij is. Die mogelijkheid
is er trouwens voor geen enkel mens.
De mensen die tot culturen behoren, die voorafgaan aan de Russische zijn,
cultureel gesproken, allemaal VERSCHEURD, want het zich toespitsen op een
BEPAALDE VERHOUDING in en van de werkelijkheid is HET VERBREKEN er van. Maar
deze mensen WETEN van dit verscheurd-zijn niets af omdat zij het GEHEEL niet
WETEND KENNEN. Zij VOELEN hoogstens bij zekere gelegenheden - zoals met
KERSTMIS…! - iets van het geheel en
van de foute gesteldheid die zij toegedaan zijn. Maar waarvan zij WETEN is
alleen maar HUN EIGEN VERHOUDING die uitgewikkeld
wordt en dat bepaalt dan ook hun ZELFBEWUSTE ZIJN.
Zoals gezegd geldt dit voor de mensen van ALLE bepaalde culturen en uiteraard
geldt dit het meest voor de MODERNE mens omdat die mens de vervolmaking van de
TOEGESPITSTE mens is. Evenwel is er een duidelijk verschil tussen de westerse
en de moderne mens enerzijds en de mens uit de oudheid anderzijds. En over dit
verschil zullen wij de volgende keer nog het een en ander zeggen.
Het westen kent de MYSTIEK en dit streven komt eigenlijk hier op neer dat men
probeert BUITEN HET ZELFBEWUSTZIJN OM het geheel te pakken te krijgen. Deze
poging kan in de praktijk nimmer gelukken omdat een niet-zelfbewuste zaak geen
REALITEIT voor de mensen kan opleveren. Het blijft dus een zichzelf wègdromen dat desnoods aangrijpend is door zijn schoonheid,
maar dat tevens TRAGISCH is door zijn ONMOGELIJKHEID. Het EVANGELIE VAN THOMAS
zegt dat het er om gaat “van de twee één te maken”, maar die gedachte komt
voort uit de GNOSTIEK en dat was niet voor niets alleen voor INGEWIJDEN. De
mens kàn nimmer van de twee één maken, maar de zaak
kan wèl EEN voor hem ZIJN. En, denkende aan hetgeen
wij zojuist over het AFWIJKENDE gezegd hebben, die mogelijkheid is er ALTIJD in
alle culturen. Maar dan is het van iemand de PERSOONLIJKE AANLEG en dat is iets
anders dan het ALGEMENE BEELD van een mensheid.
Wij hebben van de Russische mens gezegd dat hij WEET dat hij verscheurd is als het
BEPAALDE zich in hem opdringt. Want de Rus weet van het GEHEEL. En daardoor
weet hij ook BOETE te doen en SCHULD te gevoelen. Het is dan ook niet voor
niets dat een beroemd boek als “Schuld en boete” door een RUS geschreven is.
Dostojewski tekent precies wat er eigenlijk in zo’n schuldig mens leeft en hij
maakt ook duidelijk dat dit een zaak is VAN DE MENS ZELF. Een zaak die
eigenlijk BUITEN èlke bemoeienis van de ànderen valt. Omdat het schuldig zijn voor de Rus een
ZELFBEWUSTE ZAAK is, die voor hen zèlf, en dus ook
voor hem PERSOONLIJK van kracht is.
De tegenstelling tot het westerse denken en aanvoelen blijkt wat deze
dingen betreft duidelijk uit de westerse RECHTSPRAAK waarbij het in geen enkel opzicht voor
de rechter de vraag is hoe iemand zèlf tegenover zijn
eigen daad staat. Het kan de rechter niet schelen of een mens in zichzelf tot
de ontdekking is gekomen dat datgene dat hij gedaan heeft NIET KAN - zodat hij
het onmogelijk meer doen kàn. Want in het westen is
het niet mogelijk te begrijpen dat iemand in zichzelf de verscheurdheid voelt
en de onmogelijkheid daarvan. De rechter overweegt dan ook alleen maar hoe het
VERSTOORDE EVENWICHT hersteld kan worden en welke GARANTIES er zijn dat iemand
niet meer tot een misdaad komt. En nu kunnen wij niet stellen dat rechtspraak zònder die overwegingen kan, maar wèl moeten wij inzien dat het besef van schuld en naar aanleiding
daarvan de behoefte aan BOETE op de allereerste plaats komen. Voor de Russische
mens is het doen van boete een keiharde REALITEIT, en voor de westerling is het
eigenlijk een FORMALITEIT die nageleefd moet worden.
Naar aanleiding van hetgeen wij allemaal over de Russen gezegd hebben moet er
toch nog een waarschuwend geluid gegeven worden: deze dingen, die òns iets zèggen omdat wij over
deze dingen nadenken, mogen ons er niet toe verleiden te denken dat de
Russische MENSEN, zoals die hun dagelijks leven lijden, op de een of andere
manier IDEALE MENSEN zijn. Er is bepaald NIETS AAN DE HAND en het is zelfs zo
dat de realiteit van het huidige Rusland ons flink zwaar op de maag zou liggen
als wij er mee geconfronteerd waren - en dat niet omdat er daar een bepaald
REGIEM gevoerd wordt, maar omdat het GEWONE MENSEN zijn, net als alle andere
mensen op de wereld…
Nog enkele opmerkingen over de WREEDHEID, waarover wij al iets gezegd hebben in verband met
Rusland. Onder WREEDHEID
moeten wij verstaan de BEHOEFTE OM TE SCHEIDEN DATGENE DAT NIET TE SCHEIDEN IS.
En nu moeten wij in de gaten houden dat het hier niet om de PSYCHOLOGISCHE
aspecten van de zaak gaat. Dat is het complex van spanningen dat in de mens tot
een bepaald GEDRAG leidt. Maar het denken daarover doen wij niet, dàt is PSYCHOLOGIE. Wat wij wèl
doen is nagaan van waaruit dat complex van spanningen in de mens MOGELIJK is.
En dan blijkt al uit de bovenstaande definitie dat het gaat over SCHEIDEN, dus
splitsen of verscheuren, en ook over iets dat NIET TE SCHEIDEN is - dus over
HET GEHEEL.
Dat het vooral over dit laatste gaat wordt duidelijk als wij bedenken dat wij
in verband met wreedheid
altijd aan iets LIEFELIJKS denken - een lief klein en ook weerloos dier, een
kind, iets van schoonheid en liefde - en dat liefelijke wordt “wreed
verstoord”. Voor ons echter speelt het liefelijke OP ZICHZELF geen rol; het is
geen MAAT voor en in ons leven en wij komen het hoogstens tégen zodat het ons
ONTROERT. Maar voor een mens die DEUGT speelt het de ENIGE rol omdat het de
concrete aanwezigheid van HET GEHEEL is. Dus spreekt het vanzélf dat juist deze
laatste mens WEET heeft van WREEDHEID
en zichzelf in tal van praktische situaties van wreedheid beschuldigt. De Rus is de mens in wie
dit duidelijk naar voren komt: hij WEET dat hij wreed is en hij IS DAT DAN OOK.
Reden waarom de Russische LITERATUUR er bij herhaling van rept.
De westerling weet van niets als het over het behoorlijke gaat; zo weet hij ook
niet van wreedheid.
Soms ERVAART hij iets wel als wreed, maar dat wil niet zeggen dat hij WEET WAT
HET IS. Zijn hele GEDOE is trouwens een aaneenschakeling van wreedheden omdat
zijn CULTUUR de werkelijkheid totaal verscheurt. Maar wat in de CULTUUR ligt
kan nu eenmaal nooit vanuit MENSELIJKHEID beoordeeld worden en dus gelukt dat
de westerling ook niet…
De wreedheid van de
Rus uit zich ook in het bekende verschijnsel van het “afrossen van zijn vrouw”,
dat bij het Russische volk min of meer gebruikelijk was. De vrouw is de
vertegenwoordigster van HET GEHEEL en dus van datgene dat niet te verbreken is,
en hoewel dat ALS MENS voor de man natuurlijk ook geldt is het VOOR DE MAN zo
dat hij eigenlijk TOESPITSING is omdat hij het begrip HET EEN EN HET ANDER
vertegenwoordigt. Voorzover hij zich nu als zodanig
laat GELDEN, met daarbij gevoegd het weten van het GEHEEL, dàn
is daar de neiging dat geheel te verscheuren. Die neiging komt alleen naar
voren als de men zich LAAT GELDEN, en dat gebeurt vanzelfsprekend als de mensen
nog ONVOLWASSEN zijn. Want al laat de Russische man zich niet als een
CULTUUR-MOMENT gelden, dan betekent dat nog niet dat hij zich niet VOOR
ZICHZELF zal laten gelden…! Dit
laatste laten de mannen eerst achterwege als zij werkelijk VOLWASSEN geworden
zijn. Met SADISME heeft het slaan van de Rus niets te maken; dat geldt alleen
maar in de WESTERLING in wie de wreedheid meestal SEXUEEL is.
Naar Bladwijzers: Rechtspraak-A-nr.8
; Rechtspraak-B(Juryrechtspraak)-nr.30 ; Rechtspraak-C-nr.33 ;
Wreedheid in
Rusland-nr.33 ;
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 34_1971 (geplaatst op 10
december 2008)
Dinsdag, 20 april 1971
De toegespitste mens
Wij spraken er de vorige keer over dat de CULTUURMENS altijd een VERSCHEURD
mens is omdat aan de TOESPITSING, die elke cultuur in wezen is, onmiddellijk te
bedenken valt dat de werkelijkheid als GEHEEL verscheurd is.
Nu hebben wij er vroeger uitvoerig over gesproken hoe de mens uit de OUDHEID
“in het teken van het geheel” stond omdat hij nog tot het BEGIN van de
ontwikkelingsweg behoorde. Dit in het teken staan van het GEHEEL levert in de
oudheid een VROUWELIJKE SFEER op; het is de sfeer van het ONGEBROKENE. En deze
sfeer brengt voor de mensen met zich mee: religie en kunstzinnigheid en een
ZIEN van de werkelijkheid zonder dat wij van BEGRIJPEN kunnen spreken.
Toch behoorden de mensen uit de oudheid ook tot de CULTUURMENSEN, zodat ook
voor hen het VERSCHEURD-ZIJN geldt. Zij bevonden zich immers op de
ontwikkelingsweg, en die weg gaat altijd over HET EEN EN HET ANDER, d.w.z. het
gaat over de DINGEN. Dit behoeft niet te betekenen dat de mensen
MATERIALISTISCH zouden zijn en dat zij niets anders in hun hoofd zouden hebben;
het betekent slechts dat het “zich tot bezitter van de aarde maken” aan de gang
is. Wij hebben dan ook niet gezegd dat het OM de dingen gaat, maar dat het OVER
de dingen gaat. OM de dingen kàn het welbeschouwd in
de OUDHEID niet gaan want voor die mensen bleef alles dat tijdens de
ontwikkeling te voorschijn was gekomen nog door HET GEHEEL overkoepeld.
Daardoor kwamen de dingen niet geheel OP ZICHZELF te staan zonder enigerlei
VERBAND met al het àndere. Dit kunnen we gemakkelijk
aflezen uit het feit dat er voor de dingen een sterke NORM VAN SCHOONHEID gold.
Zelfs de geringste gebruiksvoorwerpen werden van een schone vorm voorzien en zo
mogelijk versierd. Juist dit laten gelden van schoonheid duidt op het besef van
een GROTER VERBAND waarin de dingen opgenomen waren. Als er van een dergelijk
besef niets meer is overgebleven op den duur, zien wij de ongeremde drift tot
VERGAREN bij de mensen opkomen. En dan kan het van àlles
zijn dat bijeengeschraapt wordt; de schoonheid van het bezit doet er niets meer
toe. Tenslotte is het alleen nog maar GELD, èn wat
weer dáárop volgt: PAPIEREN.
Hoe
dan ook: voorzover er in de oudheid bijeengeschraapt
werd waren het dingen van schoonheid; de rijkdommen van iemand werden daarnaar
afgemeten.
Het gaat er dus niet om om aan te tonen dat de mensen
uit de oudheid geen last hadden van schraapzucht, maar het gaat er om om aan te tonen dat er tòch een
besef was dat de zaak OVERKOEPELDE: het besef van een GEHEEL.
Voor de mensen uit de oudheid gold derhalve ook het verscheurd-zijn omdat het
bij hen ook over de dingen ging, maar er lag een SFEER bovenuit: de sfeer van
het VROUWELIJKE, het GEHEEL. Het spreekt vanzelf dat die sfeer het duidelijkst
tot uiting kwam in de HOGERE KLASSEN. De mensen die daartoe behoorden behoefden
niet te ploeteren voor hun levensonderhoud zodat de cultuur zich in hen kòn SUBLIMEREN. Dat is trouwens altijd mét de HOGERE
KLASSEN het geval; het SUBLIMEREN van de cultuur en het GEPLOETER voor een
hapje eten behoren nu eenmaal nooit bij elkaar…! De “gewone mensen” die ALTIJD te weinig hadden en ALTIJD
bestolen werden waren natuurlijk wèl op de dingen
gericht en het ging hen wèl om de dingen - in sterke
mate. Dat MOEST wel want het betekende heel simpel: IN LEVEN BLIJVEN. Ondanks dàt blijkt uit bijvoorbeeld de EXTATISCHE FEESTEN dat ook
die mensen het geheel beseften. Want de EXTASE is het BUITEN ZICHZELF TREDEN en
ook het BOVEN ZICHZELF gaan staan, en dat kan alleen maar een behoefte in de
mensen zijn als zij ZICHZELF als verscheurd en verdeeld en VERBROKEN ervaren.
Als
wij in termen van MANNELIJKHEID en VROUWELIJKHEID denken, dan moeten wij
constateren dat gedurende de gehele GESCHIEDENIS, dus ook gedurende de OUDHEID,
het denken en voelen geschiedde VANUIT HET MANNELIJKE, en dan was het in de
oudheid zo, dat de zaak NAAR HET VROUWELIJKE TOE gedacht werd, terwijl het
later - denk aan WEST-EUROPA - zo was dat VAN HET VROUWELIJKE AF werd gedacht.
Dit NAAR HET VROUWELIJKE TOE denken en voelen echter is geheel iets ànders dan wèrkelijk vrouwelijk dènken, zoals dat in VOOR-HISTORISCHE TIJDEN aan de orde
was. Wij zeggen nu niet dat er gedacht werd over het wèrkelijk
vrouwelijke, want dat gelukt eerst aan een VOLWASSEN MENSHEID - maar wij zeggen
dat er werkelijk VANUIT HET VROUWELIJKE gedacht werd. Dit is het denken omtrent
DE GROTE MOEDER, de OER-MOEDER, waarvan wij de resten nog overal in de
ZUIDELIJKE CULTUURGORDEL aantreffen. Hierover schreef F. SIERKSMA: “De roof van
het vrouwengeheim”.
Het werkelijk vrouwelijke denken is een denken dat
stamt uit de tijd die vóór
de cultuurontwikkeling gelegen was. In dit denken komt het MANNELIJKE niet voor
want het gaat alleen maar over de GROTE MOEDER. Alles wat er is is uit die GROTE MOEDER voortgekomen, en behalve dat het er
uit voortgekomen is, is het ook nog in haar GEBLEVEN. Als er in zo’n situatie
toch over de man en het mannelijke gesproken wordt heeft dit slechts betekenis
als INHOUD van de grote MOEDER. Het heeft dan de betekenis van het begrip ZOON
- een beeld dat tot op de dag van vandaag bewaard gebleven is, zonder dat er
natuurlijk nog iets zinnigs aan beleefd wordt. Het mannelijke bestaat dus
alleen maar als DE ZOON, en omdat dit zo is zeggen wij dat het MANNELIJKE niet
voor komt. Als namelijk later het MANNELIJKE wèl voor
de dag gekomen is heeft het niet meer de betekenis van DE ZOON, maar is het een
zaak die BUITEN het VROUWELIJKE, althans buiten DE MOEDER, getreden is en die
daardoor TEGENOVER HET VROUWELIJKE is komen te staan. Het is BACHOFEN geweest
die aan deze periode van de mensheid aandacht geschonken heeft.
De GROTE MOEDER heeft geen mannelijkheid TEGENOVER zich; er bestaat dus voor
haar ook geen VERWEKKER van wie alles UITGEGAAN is. Alles wat zij voortgebracht
heeft heeft zij geheel UIT ZICHZELF voortgebracht en
omdat er niets BUITEN haar bestaat geldt voor haar ook de VERANDERING niet. Dit
doet denken aan het onderschrift dat in oude tijden bij de godin NEITH
geplaatst werd: “Ik ben die ik ben, ik zal zijn die ik zijn zal, niemand heeft
mijn hemd opgelicht, ik heb uit mij zelf voortgebracht”.
Vaak wordt de GROTE MOEDER verward met het begrip VRUCHTBAARHEID, omdat zij de
VOORTBRENGSTER van àlles is. Evenwel is deze gedachte
onhoudbaar: VRUCHTBAAR kàn het vrouwelijke slechts
zijn als het bezien wordt VANUIT HET MANNELIJKE. De boer die het graan ZAAIT
kan spreken van de vruchtbaarheid van zijn akker, maar die akker zèlf heeft van vruchtbaarheid geen weet. Het vrouwelijke
uit de sfeer van de GROTE MOEDER kan van VRUCHTBAARHEID niets weten; het weet
slechts van VOORTBRENGEN. Het MANNELIJKE, zodra het zich van zichzelf bewust
gaat worden, herkent vanuit eigen bewustzijn het vruchtbare van het
vrouwelijke. En dat is het eerste dat vanuit het mannelijke ontdekt wordt -
vandaar dat de van later tijden bekende VRUCHTBAARHEIDSCULTUS ook van zéér oude
tijden dateert.
SIERKSMA wijst er in zijn “Roof van het vrouwengeheim” op dat op een gegeven
moment de mannen aan de vrouwen hun GEHEIM ontstolen
hadden, zodat zij het nu waren die het voor het zeggen hadden. En dit verhaal
over de roof komt in de gehele ZUIDELIJKE GORDEL nog steeds levendig voor. De
“cultuur” van die mensen daar CULMINEERT in het verhaal over de ROOF; verder is
het niet gekomen.
Wij kunnen ons nu afvragen wat het betekent dat OVERAL het verhaal voorkomt en
dat het in de ZUIDELIJKE GORDEL blijft liggen, terwijl het in de gebieden
waarlangs de ONTWIKKELING gegaan is min of meer VERLOREN ging om plaats te
maken voor àndere verhalen. De verklaring hiervoor
echter is heel eenvoudig: de
gebieden in de ZUIDELIJKE GORDEL lagen allemaal in een sterk ISOLEMENT zodat de
ONTWIKKELING - die immers TEGENSPEL van HET ANDERE vereist - niet door kon
zetten. Het ging daar dus TOT het eerste ontwikkelingsmoment en zo kwam nog nèt het verhaal van de ROOF voor de dag. Wat NA de roof
komt is al ontwikkeling en voor de àfgesloten mensen
onmogelijk. In de ontwikkelingsgebieden kon de zaak rustig verder gaan -
hetgeen dan ook gebeurd is.
Wij moeten in verband met BACHOFEN een waarschuwing laten horen: Bachofen was de man die de oude verhalen weer tot leven
gebracht heeft. Maar dit waren verhalen uit HET BEGIN VAN DE ONTWIKKELING. WIJ
zien dan ook RESTANTEN van het verhaal van de GROTE MOEDER en verder, meer of
minder sterk, het TEGENSPEL van het MANNELIJKE. Nu heeft Bachofen
gesproken van de “URRELIGION’, en dat is juist, maar hij sprak ook van
MOEDERRECHT en dat is niet juist. Want ook TIJDENS de ontwikkeling kwam er wèl moederrecht voor, maar géén Urreligion:
die twee behoren niet bij elkaar, wat Bachofen abusievelijk
dacht. In een cultuursfeer die volop MANNELIJK is, kan tòch
moederrecht voorkomen, maar toen er vroeger op de wereld nog sprake was van de
RELIGIËN was er géén sprake van enig RECHT - hetgeen niet betekent dat het er
RECHTELOOS toeging…!
Het WESTERSE en het MODERNE denken weet met al deze dingen geen raad; als er
bijvoorbeeld het BEELD van de MAAGD is bewaard gebleven, dan spreekt het westen
onmiddellijk van de “onbevlekte ontvangenis”. Niet alleen dat dit getuigt van
een volslagen gemis aan INZICHT, het getuigt ook, en nog veel meer, van
PERVERSITEIT van het westerse denken dat de “ontvangenis” van de mensen stelt
als een BEVLEKKING, aan welke ramp de heilige MARIA ontkomen is. En de
“bevlekking’’ wordt geaccepteerd als HET HEILIGE HUWELIJK de zaak dekt…
Bladwijzers: De Rus/De Russische samenleving, lees o.a. nrs. 26 t/m 34 ; KARAMAZOW-nr.
31
; De
Russische cultuur-nr. 27 ; De Russische mens-vanaf
nr. 26 t/m 34 ; De Russische mens / boer-nrs.
26 t/m 34 ;
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 35_1971 (geplaatst op 10
december 2008)
Naar bladwijzers: Moraal-A ; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ;
Dinsdag, 27 april 1971
Het niet-culturele gezin
Wij spraken de vorige keer over DE GROTE MOEDER, in verband met “culturen”, die
van vóór het zich doorzetten van het ZELFBEWUSTZIJN dateren. En dit brengt ons
op het beeld van de MOEDER, zoals zij daar is als OORSPRONG van alle menselijke
LEVEN op aarde. Wij kunnen zeggen dat elk mens een MOEDER heeft gehad, maar als
wij iets dergelijks zeggen is dit wel een feit dat klopt, maar dat verder
voorlopig nog geen BETEKENIS heeft. We kunnen namelijk met hetzelfde gemak
gewag maken van het Feit dàt elk mens ook een VADER
heeft gehad, en daarmee hebben we dan een tweetal FEITELIJKHEDEN op tafel
gelegd die onmiskenbaar zijn, maar die ons toch geen enkele kans bieden iets
wijzer te worden. Want inderdaad zijn voor het ontstaan van een nieuw mens TWEE
factoren nodig, en de ene factor heet het VROUWELIJKE en de andere factor heet
het MANNELIJKE, maar toch is het ontstaan van een mens en zaak die ALLEEN MAAR
VROUWELIJK is. Daarom is het niet goed naast DE MOEDER onmiddellijk DE VADER te
stellen als was dit een aangelegenheid die OP HETZELFDE PLAN stond.
De rol van DE VADER is bij de mens een rol van een geheel ANDER KARAKTER dan
die van DE MOEDER; heeft de rol van de MOEDER met het ONMIDDELLIJK MENSELIJKE
te maken dan is die van de VADER een ABSTRACTE, een INTELLECTUELE en een
HELDERE. Het ONMIDDELLIJK MENSELIJKE dat bij de MOEDER naar voren komt heeft àlles te maken met LIEFDE: het is INEEN-ZIJN èn het sluit in zichzelf de volledige VROUW-MAN-VERHOUDING.
Dit is een zaak van een geheel andere orde dan die min of meer ONWERKELIJKE zaak die
door de ABSTRACTIES van de man gevormd wordt.
DE MOEDER is een BEGRIP, maar DE VADER is géén BEGRIP; het is een
CULTUURGEDACHTE, een VOORSTELLING die de zich ontwikkelende mens zich gemaakt
heeft, en zich maken zàl zolang hij nog niet
VOLWASSEN is. In de loop van ons betoog zal blijken dat wij met het bovengezegde niet beogen allerlei GEVOELENS en SYMPATHIEËN
en zelfs LIEFDE van een vader voor zijn kinderen van de tafel te vegen; die
gevoelens zijn er en zij zijn voor de man eigenlijk de ENIGE REALITEIT van het
LEVEN. Maar dit heeft niets met een of andere VADER als BEGRIP in de
werkelijkheid te maken.
Het zal niet gemakkelijk vallen deze dingen verstaanbaar te maken - alweer
omdat ons denken een MISERABEL denken is dat eigenlijk nergens toe in staat is
als het nu eens over de WERKELIJKHEID gaat.
De
MAATSCHAPPIJ is een MEETBARE aangelegenheid, zoals wij al gezien hebben, en de
SAMENLEVING sloeg eigenlijk meer op een SFEER die er is onder de mensen als zij
een VOLWASSEN GESTELDHEID hebben. Die samenleving is niet in meetbaarheden uit
te drukken. Wat wij echter onder HET GEZIN zullen verstaan is een zaak die er,
in tegenstelling tot de SAMENLEVING, altijd geweest is: de moeder en de
kinderen. Dat wil zeggen: de MOEDER EN DE KINDEREN is op CONCRETE WIJZE een
bepaald BEGRIP en dat begrip is altijd aanwezig geweest in de wereld.
De werkelijkheid is EEN GEHEEL, en dat geheel brengt IN ZICHZELF de “dingen”
voort; bekeken vanuit de werkelijkheid is er niets dat VAN BUITEN komt en wat
dan ook in de werkelijkheid op gang te brengen. Wat er IN de werkelijkheid voor
de dag komt is als het KIND van de GROTE MOEDER en dat kind is door die MOEDER
voortgebracht zonder dat er iets UITWENDIGS aan te pas kwam. En wat WIJ
tegenwoordig zien als een APARTE zaak, namelijk de VERWEKKER, dus op de een of
andere manier DE VADER, is een factor IN de werkelijkheid zèlf,
IN het geheel zèlf, en niet een factor VAN BUITENAF.
Zo kan het gebeuren dat de man in het denken van de pre-culturele mensen geen
enkele rol speelt. Het enige dat er is, is DE GROTE MOEDER ZELF. Dit beeld van
de GROTE MOEDER sluit aan op datgene dat wij om te beginnen in ons hoofd moeten
nemen om er echter te komen hoe het zit met het begrip HET GEZIN. Het betekent
dat wij DE VADER voorlopig buiten beschouwing moeten laten omdat hij op de een
of andere wijze toch in datzelfde gezin vercalculeerd
is.
Dit bedoelen wij ànders dan de gebruikelijke
opvatting; daarbij is de vader in het gezin vercalculeerd
omdat het ZIJN GEZIN is. Het gezin is datgene dat aan de MAN, oftewel DE VADER méékomt. In sterke
mate is het gezin zelfs zijn BEZIT - hoewel dit in flagrante strijd is met de
meest voor-de-hand liggende feiten…!
In het EVANGELIE staat: “Deze is mijn ZOON èn mijn
GELIEFDE” en dàt is de verhouding die voor de man
geldt en als wij dit niet scherp voor ogen houden zullen wij nimmer iets van
HET GEZIN begrijpen.
Want hoe licht denken wij, naar aanleiding van het
bovenstaande, dat òns begrip HET GEZIN, zoals wij het
nu hier behandelen niets anders is dan het ons bekende “gezin”, maar dan zònder de VADER, en dan vragen wij ons vanzelfsprekend af
hoe dat gezin dan moet leven: “wie zorgt er voor die vrouw en die kinderen, nu
er geen man is…?” En voorzover er toch een man over de vloer komt, is dat dan
een “gaan en komen”, dàn eens van die en dàn van die…?
Maar deze vragen slaan op de ons bekende situatie waaraan wij niets veranderen
- behalve dat wij de man de deur uitsturen. Door dit te doen maken wij de zaak
echter nòg erger dan hij al was omdat de man nu
helemaal van de baan is.
Het ons INDENKEN van de zaak die HET GEZIN is vraagt van ons dat wij de gehele
BESTAANDE situatie laten voor wat die is, en VANUIT HET BEGIN gaan denken.
Het
begrip HET GEZIN komt concreet voor de dag als de MOEDER MET DE KINDEREN, en
als wij die zaak eens nauwkeuriger bekijken valt het ons op dat het begrip
ONTWIKKELING er NIET voor geldt. Dit wordt ons duidelijk als wij ons realiseren
dat door de eeuwen heen het BEELD van de MOEDER MET HET KIND niet veranderd is.
Elke verandering die wij menen te ontdekken blijkt bij nader inzien iets
UITWENDIGS te zijn, iets dat het WEZEN van de zaak niet raakt.
Het spreekt vanzelf dat een MOMENTOPNAME van een moeder met een kind in onze tijd er ànders
uitziet dan een momentopname uit de oudheid, maar wij zien wèl
precies DEZELFDE VERHOUDING. En deze verhouding GAAT NERGENS OVER, d.w.z. alle
filosofische en psychologische en morele NORMEN stuiten er op àf. Er is geen VERKLARING voor die verhouding; er is voor
die verhouding GEEN BEPAALDE REDEN.
In deze zin bedoelen wij het als wij zeggen dat er GEEN ENKELE BEPAALDHEID voor
HET GEZIN geldt. De ontwikkeling van de wereld is een zaak van BEPAALDHEDEN die
afwisselend in allerlei verhoudingen tot elkaar staan en zo tot steeds nieuwe
verhoudingen komen. In het gezin echter komt niets NIEUWS voor de dag; de
verhouding MOEDER-KIND, en omgekeerd, is voor het ZELFBEWUSTZIJN onaantastbaar.
Daarom is die verhouding in een MODERN gezin niet ànders
dan in een gezin uit de OUDHEID. Wèl gaat het thans
over andere dingen die AAN HET KIND bijgebracht worden, maar àl dat soort van dingen behoort tot DE WERELD waarin het
kind door de moeder gebracht wordt.
Op een gegeven moment gaat het kind DE WERELD IN; het zelfbewustzijn zet door
en dan is het kind VOOR ZICHZELF een BEPAALDHEID geworden - door en door
getekend door de TIJD en de PLAATS. Het kind echter ALS KIND, en dus in
verhouding tot DE MOEDER is voor zichzelf geen BEPAALDHEID, net zo min als de
moeder dat voor het kind is. Toch is in deze verhouding de EEN ànders dan de ANDER en, zoals
bekend is, laten de kinderen hun eigen ‘karakter” wel degelijk en duidelijk
gelden. We hebben niet te doen met een UNIFORME aangelegenheid - die moeten we
in het WEESHUIS zoeken, maar daar ontbreekt dan ook de MOEDER.
Het gezin is als een EILAND VAN
RUST midden in het gewoel en gekrijs van de wereld; zoals de bloedlichaampjes
in het bloed overal aanwezig zijn en niet te scheiden zijn van datgene dat wij
HET BLOED noemen, zo zijn er de gezinnen in de wereld: niet te scheiden van de
wereld en toch op zichzelf geheel anders. Onaantastbaar en onveranderlijk,
ongevoelig voor CULTUUR, voor MORAAL, voor ONTWIKKELING, voor INTELLECT…
Wij spreken nu nadrukkelijk over de verhouding tussen de moeder en het kind en
omgekeerd; het gaat er niet over wàt de moeder met
het kind IN DE WERELD voor ogen heeft, want dat is een kwestie waarin de
ontwikkeling wel degelijk een rol speelt. In die moeder-kind verhouding IS MEN
NIETS terwijl men tegelijk volledig ZICHZELF is en pas als de OPVOEDING gaat
beginnen - en dat is al tamelijk spoedig - gaat men iets worden, hetgeen
onmiddellijk de onaantastbaarheid op de achtergrond dringt.
Het gaat thans niet over de zogeheten MOEDERLIEFDE hoewel aan vele dingen, die
wij MOEDERLIEFDE plegen te noemen, uitkomt dat het NERGENS OVER GAAT in de
verhouding moeder-kind. Moeders kunnen bijvoorbeeld van een afgrijselijk mens
houden met het argument dat het “haar kind” is. Dit is geen LIEFDE in de
FILOSOFISCHE zin van het woord, omdat hier àlles
BLIND is, terwijl uiteindelijk de LIEFDE in het geheel niet BLIND is maar
GLASHELDER. Maar de moederliefde als zodanig is te BEPERKT en te zeer
INDIVIDUEEL om het door ons bedoelde te dekken; het gaat er nu om dat alle
CULTUURBEGRIPPEN en KWALITEITEN ook geen kracht hebben in de moeder-kind
verhouding.
Wij zullen de volgende keer hierop doorgaan, maar eerst moeten wij goed
doordrongen zijn van het feit dat deze CONCREET AANWEZIGE ZAAK die het GEZIN is
het enige ONVERANDERLIJK WEZENLIJKE in de mensheid is…
Naar bladwijzers: Moraal-A ; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ;
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 36_1971 (geplaatst op 11
december 2008)
Naar
bladwijzers: Menselijke
verhoudingen-nrs, 36 t/m38(A) ; Menselijke verhoudingen(B)
Dinsdag, 4 mei 1971
De verhouding moeder-kind
Wij hebben de vorige keer opgemerkt dat de verhouding tussen de moeder en het
kind, en omgekeerd, er een is die ONAANTASTBAAR is. Daardoor is deze verhouding
in de loop der eeuwen niet veranderd - afgezien natuurlijk van de UITERLIJKE
veranderingen. Verder verandert àlles in de mensheid,
want die verandering komt voor de dag aan het ONTWIKKELINGSPROCES, en dat
proces staat nimmer stil. De mensen van vandaag zijn wezenlijk veranderd
vergeleken bij die van enige eeuwen geleden, d.w.z. het zijn IN PRINCIPE wel
dezelfde mensen gebleven, maar hun ZELFBEWUSTZIJN heeft een geheel andere
INHOUD gekregen. De mensen hebben veel meer LEREN KENNEN en leren
ONDERSCHEIDEN, en dat geeft onherroepelijk een andere KIJK op het leven en op
de werkelijkheid. En deze andere zelfbewuste kijk op het leven en op de
werkelijkheid bewerkt in de mensen een ander GEDRAG. De mens die tot de
ontdekking gekomen is dat de SLAVERNIJ niet deugt is in zijn hele LEVENSPATROON
tòch een ander mens dan die mens die nog volop
gebruik maakt van SLAVEN. Het gebruik maken van slaven is namelijk niet alleen
maar een FEIT, maar het is in eerste instantie een MENTALITEIT van de mensen.
En wel deze mentaliteit dat er een groot aantal mensen zijn die NIET MEETELLEN.
De ONTWIKKELING brengt dus een verandering teweeg in de MENTALITEIT van de
mensen, maar inzake de moeder-kind verhouding is er niets veranderd. Wel DENKT
men er nu ànders over dan vroeger, en zeker nu de
PSYCHOLOGEN zich over de zaak gebogen hebben, maar dit alles maakt van de
VERHOUDING zèlf geen andere zaak. De moeders zijn HUN
KIND niet ànders gaan BELEVEN en AANVOELEN en het
kind OP ZICHZELF, dus ongeacht zijn OPVOEDING, beleeft zijn moeder niet anders.
Wij moeten er goed op letten dat wij het over het WEZENLIJKE VAN DE VERHOUDING
ZELF hebben; heel gemakkelijk verglijden wij naar het UITWENDIGE en menen dan
dat alles toch ànders is. In het gehele leven van de
mensheid zijn het tot nu toe de UITWENDIGHEDEN geweest die een àllesbepalende rol gespeeld hebben; die in àlle menselijke
verhoudingen binnengedrongen zijn ( denk aan de liefde en de sexualiteit ) en die zo de zaak die er werkelijk lag niet
aan bod hebben doen komen. Die werkelijke zaak komt pas op het eind, als de
mensheid VOLWASSEN geworden is, aan de orde. Maar die éne werkelijke zaak, de
MOEDER EN DE KINDEREN, dus in ònze bewoording HET
GEZIN, is ALTIJD aanwezig geweest en is nimmer door de uitwendigheden van zijn
eigen WAARHEID verdrongen.
Dit verdringen van eigen waarheid is een LOGISCHE GANG VAN ZAKEN in de mensheid;
er valt dus niemand iets kwalijk te nemen, maar intussen is het wèl een FEIT. Als wij bijvoorbeeld DE VROUW in de wereld
bekijken dan zien wij dat haar WAARHEID nog nooit aan bod geweest is. Die heeft
al vanaf het begin geen schijn van kans gehad. De WAARHEID van de VROUW en het
VROUWELIJKE is tot nu toe altijd bezien VANUIT HET MANNELIJKE en vanuit de MAN.
Ook de zogeheten EMANCIPATIE is een MANNELIJKE zaak - dit zeggen wij er
nadrukkelijk bij omdat men anders zou kunnen opwerpen dat de “positie” van de
vrouw in onze moderne wereld toch duidelijk aan het verbeteren is. Inderdaad
verbetert de POSITIE, maar de vrouw zèlf is minder
aan bod dan ooit. En ook dit is LOGISCH, maar daarom niet minder een FEIT. De
LIEFDE en de SEXUALITEIT zijn ook sterk aan veranderingen onderhevig, en dat
ondanks het feit dat beide verhoudingen heel dicht bij het MENSELIJKE liggen.
Beide hebben bij voortduring PROBLEMEN opgeleverd voor de mensen en dat juist
door die veranderingen vanuit het ZELFBEWUSTZIJN. Reden waarom wij bij een
vorige serie voordrachten over de VROUW EN DE MAN steeds de nadruk gelegd
hebben op het feit dat liefde en sexualiteit alleen
maar dàn goed kunnen zijn als de mensen in staat zijn
hun ZELFBEWUSTZIJN op de achtergrond te dringen. Maar welke ONTWIKKELINGSMENS kàn dat werkelijk…?
Het
gaat er bij HET GEZIN om dat wij inzien dat DE VROUW geheel VANUIT ZICHZELF
voortbrengt. En hierbij kan niemand ontkennen dat er een MAN nodig is om voort
te kunnen brengen, maar dit heeft met het VOORTBRENGEN als zodanig niet te
maken. Dit heeft te maken met HET KIND ZELF, want dàt
heeft voor zijn ontstaan het mannelijke zaad nodig. Het VOORTBRENGEN echter is
een zuiver VROUWELIJKE aangelegenheid. Wij hebben er al op gewezen dat het
mannelijke ook INHOUD van het vrouwelijke is, zodat het hier dus niet gaat om
een grootheid van gelijke ORDE. Het aandeel van de man is een aandeel in de
BEVRUCHTING en daarmee is, wat DIT betreft, zijn rol uitgespeeld.
De
werkelijkheid brengt IN ZICHZELF een massa dingen voort en die massa dingen zijn als INHOUD van de werkelijkheid mèt de werkelijkheid zèlf EEN ZAAK;
dat er voor dat in zichzelf voortbrengen van die dingen telkens een AANLEIDING
is geweest is eer zaak die ook IN de werkelijkheid besloten ligt. En zo ligt
het mannelijke IN het vrouwelijke besloten er het functioneert als de factor
die het leven zich doet inzetten. Als LEVENWEKKENDE FACTOR onderscheidt het
mannelijke zich van datgene dat VOORTGEBRACHT is; het onderscheidt zich dus van
het BESTAANDE. En omdat HET BESTAANDE de INHOUD is van het vrouwelijke is het
mannelijke van die inhoud onderscheiden, hoewel het toch zèlf
ook inhoud van het vrouwelijke is. Deze situatie geven wij weer door te zeggen
dat het mannelijke voor de vrouw HET ANDERE IN ZICHZELF is.
Ten opzichte van het KIND is de man ook HET ANDERE terwijl de MOEDER voor het
kind HET OMHULLENDE is zoals HET GEHEEL altijd voor de DELEN waaruit het geheel
bestaat HET OMHULLENDE is. Een zaak die ten opzichte van het BESTAANDE onder
het begrip HET ANDERE valt is een INTELLECTUELE zaak. Dàt
is namelijk de werkelijkheid voorzover die er wèl IS, maar toch niet BESTAAT. Dus de werkelijkheid als
HET EEN EN HET ANDER, de werkelijkheid als de van elkaar afgescheiden DINGEN,
en dan voorzover die werkelijkheid ANDERS is, is de
werkelijkheid als INTELLECT. Hieruit volgt dat de MAN-KIND relatie een
INTELLECTUELE RELATIE is, en wat hiervan de betekenis is zullen wij de volgende
keer nog bespreken.
De verhouding MOEDER-KIND heeft met dit alles niets te maken: deze verhouding
gaat BUITEN HET ZELFBEWUSTZIJN om vanwege het feit dat het over HET GEHEEL gaat
en er niet het ONDERSCHEIDEN is. Vandaar dat in de praktijk de MOEDER-KIND
verhouding zuiver een GEVOELSKWESTIE is, waaraan de man vaak geen touw kan
vastknopen. Zijn ARGUMENTEN en REDENERINGEN en BEREKENINGEN, die desnoods op
zichzelf wel juist kunnen zijn, stuiten telkens weer àf
door het NIET TE VERBREKEN karakter van de verhouding moeder-kind.
Het GEHEEL is in zichzelf ONDERSCHEIDEN, maar, bekeken vanuit het geheel zèlf is er geen SCHEIDING tussen het een en het ander. Als
wij ons bijvoorbeeld in een SYMFHONIE verdiepen, dan constateren wij dat een
dergelijk kunstwerk is OPGEBOUWD uit talloze aparte KLANKEN, die ook nog weer
op verschillende TOON- HOOGTEN naar voren komen. Letten wij dan op al die
verschillende factoren, dan is een symphonie een
OPTELSOM van klanken. De PARTITUUR geeft in deze structuur een duidelijk
inzicht. Maar als wij diezelfde symphonie BELUISTEREN,
dan horen wij wel al die aparte klanken, maar wij leggen daartussen geen
SCHEIDING aan; de éne klank behoort onverbrekelijk bij de àndere
klank en zo horen wij HET GEHEEL. Het BELUISTEREN, en dus het bekijken vanuit
HET GEHEEL, roept geen SCHEIDING op tussen het EEN en het ANDER. En hier heeft
ons ZELFBEWUSTZIJN geen kans, want dàt kan slechts
functioneren als er wèl een duidelijke SCHEIDING is.
Het beluisteren van muziek, en in het algemeen het genieten van schoonheid is
een NIET ZELFBEWUSTE zaak, en op dezelfde manier is het MOEDERSCHAP, in de zin
zoals wij thans bedoelen, een NIET-ZELFBEWUSTE zaak. Er is vanuit het geheel
geen scheiding. Vanuit het geheel is er GEVOEL en ook is er HET ZIEN en beide
laten zich, zoals bekend, niet BEREDENEREN.
Als wij nu zeggen dat het moederschap een NIET-ZELFBEWUSTE zaak is, dan zit
hierin geen enkele DISKWALIFICATIE - in tegendeel - en ook ligt thans de
verklaring voor de hand van het feit dàt in onze
MODERNE WERELD, waarin het zelfbewustzijn zich MET ZICHZELF bezig houdt, de
WAARDE die door de mensen aan het moederschap beseft wordt STERK GEDAALD is. Men kàn niet meer weten waarover het gaat… En toch voelt elke moeder het als zij haar
kind krijgt en dat gevoel neemt bezit van haar zonder dat zij maar in de verte
weet waarover het gaat…
En zij heeft NOOIT geweten waarover het gaat en zij zal het nooit weten, maar dat NIET-WETEN is juist voor haar de
VERTROUWDE situatie juist dàn is het GOED, terwijl de
moderne mens met zijn WILLEN-WETEN het GOEDE verstoort en maakt tot een
FRUSTRATIE. Het moederschap is “begrepen” als het NIET begrepen wordt en dàt is een zaak die eerst door de VOLWASSEN mens ingezien
zal worden.
Wij weten geen raad met dingen die niet begrepen kunnen worden er dan peuteren
wij net zo lang tot wij de VERKEERDE sleutel gevonden hebben. De functie van een SLEUTEL is deze dat hij de TOEGANG
opent tot iets onbekends, maar deze sleutel
SLUIT juist AF en maakt het in de grond van de zaak volkomen ONMOGELIJK dat een mens ZOMAAR VANZELF VREDE vindt in
zijn hart.
Wij zijn zelfs zover gekomen dat wij
hebben verzonnen dat er voor een vrouw
betere BEZIGHEDEN zijn dan het
grootbrengen van kinderen en als dan via de ACHTERDEUR de LEEGHEID ons leven
binnensluipt roepen wij “ach en wee” en wij haasten ons de VERVELING te
verdrijven…
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 37_1971 (geplaatst op 11
december 2008)
Dinsdag, 11 mei 1971
Over bewustzijn en zelfbewustzijn
Inzake de moeder-kind verhouding hebben wij opgemerkt dat dit een verhouding is
die BUITEN HET ZELFBEWUSTZIJN OM gaat. Maar deze opmerking maakt het toch
noodzakelijk de situatie van het bewustzijn en het zelfbewustzijn nauwkeuriger
te bekijken. Want al te gemakkelijk maken wij van iets dat buiten het
zelfbewustzijn omgaat een zaak die WEZENLOOS is en volkomen onwetend. Een BABY
is ook onwetend en voor sommige vormen van GEESTESZIEKTE geldt dit ook.
Evenwel heeft het “buiten het zelfbewustzijn omgaan” van de moeder-kind
verhouding niets met wezenloosheid te maken. Eerder moeten wij het zo opvatten
dat het zelfbewustzijn ER GEEN VAT OP HEEFT, maar dàn
is het zaak ons te realiseren dat we nu spreken van dàt
zelfbewustzijn dat er nog op uit is de samenstelling
van de werkelijkheid te LEREN KENNEN. We kunnen zeggen dàt
het gaat over het SPLITSENDE ZELFBEWUSTZIJN. En voorzover
en zolang het zelfbewustzijn SPLITST - dus de boel uit elkaar haalt - kan het
geen vat krijgen op de moeder-kind verhouding. Dat wij bij deze verhouding met
een niet te verbreken zaak te maken hebben is reeds door ons gezegd. Wat dit
betreft is alles dus duidelijk, maar veel moeilijker is het te verstaan dat het
zelfbewustzijn uiteindelijk ALLES KENT terwijl het toch niet meer SPLITST.
Het zelfbewustzijn is niets anders dan het feit dat de mens van zijn eigen
BEWUSTZIJN àfweet. Dit onderscheidt hem van de
DIEREN, die van hun bewustzijn niets afweten. Zowel bij de mens als bij het
dier is het BEWUSTZIJN de LEVENDE INHOUD
van het verschijnsel. Wij hebben
reeds eerder behandeld de situatie dat bij het ORGANISME de INWENDIGE
BEWEEGLIJKHEID van de samenstelling van enkelvoudigheden te voorschijn komt.
Het organisme LEEFT IN ZICHZELF. De
INHOUD van het organisme is dus tot LEVEN gekomen, en deze INHOUD bestáát uit
alles wat aan een bepaald verschijnsel VOORAF is gegaan. Bij de mens, als
LAATSTE verschijnsel is het derhalve zo, dat hij de GEHELE BESTAANDE
WERKELIJKHEID als inhoud in zich heeft, en dat is natuurlijk ook bij hem een
LEVENDE INHOUD. Het is “de werkelijkheid ànders”.
Omdàt de mens DE LAATSTE is geldt er voor hem ook dat
hij van die levende inhoud àfweet. Nu is die levende
inhoud het GEHEEL omdat er niets UITGESLOTEN is, èn
omdat het ALS EEN ZAAK in de mens besloten ligt, èn
omdat de werkelijkheid zèlf ook EEN
GEHEEL is. Het BEWUSTZIJN is dus EEN GEHEEL, want dàt
is die levende inhoud.
Maar het moet duidelijk zijn dat die levende inhoud uit allerlei BESTAAT, want
de werkelijkheid BESTAAT immers uit allerlei. En dus kan uitgezocht worden
WAARUIT die inhoud zoal is samengesteld, en nu is het juist daarmee dat het
ZELFBEWUSTZIJN IN ONTWIKKELING zich
bezig houdt. Voor dit zelfbewustzijn geldt het LEREN KENNEN, en nu gaat het om
dat LEREN, want dat betekent dat alles ONDERZOCHT wordt. Het EEN wordt van het
ANDER gescheiden. En dit is nu juist een bezigheid die ten opzichte van de
moeder-kind verhouding geen enkel effect sorteert. Evenwel is dat LEREN kennen
niet het laatste waartoe het zelfbewustzijn komt; de laatste situatie is deze
dat het zelfbewustzijn de werkelijkheid effectief KENT. En dan kent het ook die
situaties waarop het ONDERSCHEIDEN en, naar aanleiding daarvan HET SCHEIDEN,
geen vat heeft gehad.
Dan liggen verhoudingen als de moeder-kind verhouding wel degelijk “in het
zelfbewustzijn”, maar dan gaat het niet meer over een SCHEIDEND zelfbewustzijn,
maar over een werkelijk zelfbewustzijn. Duidelijk is dat dit natuurlijk niets
met wezenloosheid te maken heeft.
Het BEWUSTZIJN is de gehele
werkelijkheid zoals die LEVEND in de mens ligt. Wij moeten ons nu voor kunnen
stellen dat het een mens met een VOLWASSEN
zelfbewustzijn mogelijk is zich “in zichzelf te verdiepen” en zo een
kijk te krijgen op de gehele werkelijkheid. Die KIJK kan zich, afhankelijk van
de AANLEG van de betreffende persoon, bepalen tot een zo zuiver mogelijk BEELD
van de werkelijkheid, tot een zo zuiver mogelijke VORM en ook tot een zo zuiver
mogelijke SAMENSTELLING van de werkelijkheid. Dit laatste is de eigenlijke
bezigheid van de FILOSOFIE - maar dat zijn wij allang vergeten…!
In het OOSTEN was reeds in oude tijden bekend dat het IN ZICHZELF SCHOUWEN niet
alleen WIJSHEID opleverde naar ook KENNIS - en diezelfde mensen die dit
ontdekten verbrandden de BOEKEN met kennis. Dit betekent dat zij het zich niet
VAN BUITENAF wensten, maar VAN BINNENUIT. De zogenaamde “objectieve kennis”,
waarmee wij tegenwoordig werken, was voor die mens uit het oosten een
bron van kwaad.
Het SPLITSENDE ZELFBEWUSTZIJN, het zelfbewustzijn in
ONTWIKKELING, werd
dan ook met klem àfgewezen, zoals wij al gezien
hebben. Het zelfbewustzijn op grond van ZELFBESCHOUWING werd als het hoogste
goed geprezen…!
Voor een zelfbewustzijn dat ZELFBESCHOUWING is blijft werkelijk niets verborgen
- terecht wijzen mensen als JUNG er op dat wij verbaasd zouden staan van
onszelf als wij wisten wat wij allemaal WETEN. Maar voorlopig komen wij daaraan
nog niet toe.
Wat
in het bewustzijn ligt is een PUNTGAVE aangelegenheid, en dat kan natuurlijk
niet ànders want het is de werkelijkheid zèlf. Maar tot op de dag van vandaag wijzen de mensen het
bewustzijn àf: zij vinden dat vanuit die hoek alle
KWAAD komt en alle DIERLIJKHEID. Zij hebben namelijk niet in de gaten dat het
kwade te voorschijn komt door de werkzaamheid van het ZELFBEWUSTZIJN, dat
allerlei verhoudingen en gegevens uit het bewustzijn LOS VAN HET GEHEEL naar
voren haalt. En dan is inderdaad HET KWAAD uit het bewustzijn gekomen, maar het
kwaad werd pas KWAAD door het zelfbewustzijn dat SPLITSTE…!
Wij
weten nu wat het betekent als wij zeggen dat de moeder-kind verhouding buiten
het zelfbewustzijn òmgaat. Het is een zaak die op
concrete wijze het BEWUSTZIJN is; het bewustzijn dat eigen INHOUD openbaart en
tevens in zichzelf BEWAART. En van deze OPENBARING wordt door het
ZELFBEWUSTZIJN kennis genomen zonder dat het de vraag kàn
en màg zijn hoe deze geopenbaarde inhoud SAMENGESTELD
is.
De vraag HOE de samenstelling is is een typische
vraag van het zelfbewustzijn en het is dan ook een typisch MANNELIJKE vraag.
Zodra HET MANNELIJKE in de cultuur maatgevend door gaat zetten komt die vraag
naar voren, en dan gaat de MAN zich VERZEKEREN van de samenstelling van die
inhoud: hij gaat voor zichzelf GARANTIES scheppen dat ZIJN kind inderdaad ZIJN
KIND is. De gangbare methode hiervoor is altijd het HUWELIJK geweest. Het
huwelijk is dus een aangelegenheid van het ZELFBEWUSTZIJN dat in ONTWIKKELING
is: het wil zekerheid en KENNIS hebben omtrent de INHOUD van de werkelijkheid,
i.c. de inhoud van het VROUWELIJKE.
Door de zaak zó te stellen heeft de man eens te meer bij gedragen tot het
VERBREKEN van de werkelijkheid. Het is dan wel niet gelukt de werkelijkheid IN
FEITE te verbreken, maar NAAR ZIJN IDEE heeft hij nu dan toch de zaak geregeld.
Wij bekijken nu HET HUWELIJK in verband met de KINDEREN; er zit evenwel een àndere achtergrond in het huwelijk die een veel diepere
betekenis heeft dan alleen maar HET GEDOE inzake de nakomelingschap. Die
ACHTERGROND heeft te maken met de LIEFDE ZELF: de mensen willen altijd het EEUWIGE
waarmaken en het eeuwige is een wezenlijk aspect van het INEENZIJN, de liefde… Nu laten wij daar of deze eeuwigheid
doormiddel van een HUWELIJK te verwerkelijken is, maar toch is het een feit dat
dit de mensen voor ogen staat en voorzover zij hier
naartoe willen zijn zij bepaald niet “op z’n slechtst…” Het huwelijk als BESTENDIGING VAN LIEFDE is GEGROND in de
werkelijkheid, maar voorzover het alleen maar over
“de kinderen” gaat - wat meestal het geval is - is het volkomen IN STRIJD met
de werkelijkheid.
Bij de BEVRUCHTING is het zo dat de EICEL in de vrouw blijft, maar de
mannelijke ZAADCEL treedt BUITEN het lichaam van de man. Bovendien geldt voor
de EICEL het begrip EEN, en voor de ZAADCEL het begrip VEEL oftewel TWEE. De
veelheid is het kenmerk van het BESTAANDE, het is het kenmerk van de INHOUD van
HET GEHEEL. Het begrip EEN kenmerkt HET GEHEEL ZELF.
Voor HET BESTAANDE geldt het begrip BUITEN, en dat betekent in de praktijk van
de verhouding vrouw-man dat de MAN buiten de VROUW staat. Hij staat ook buiten
haar concrete INHOUD - vandaar dat de BEVRUCHTING dan ook VAN BUITENAF
geschiedt.
De man staat ook buiten HET KIND, en tussen hem en het KIND komt het tot een
RELATIE: als zich in het kind het ZELFBEWUSTZIJN gaat vertonen begint het de
man eerst wèrkelijk iets te zeggen ALS HET KIND OP
ZICHZELF. Aanvankelijk zei het hem alleen maar iets door de VERBINDING tussen hèm en de MOEDER.
Voor de moeder is het kind ONMIDDELLIJK háár kind, òngeacht
het zelfbewustzijn dat zich in het kind zal gaan ontwikkelen. Hetgeen niet
betekent dat de moeder ongevoelig is voor het zelfbewustzijn dat mèt het kind voor de dag komt, maar hetgeen betekent dat
het haar dáárom niet gaat. Overigens sluiten al deze dingen de “vaderlijke
gevoelens” en het “gelukkig zijn met het kindje” niet uit - het gaat er niet om
van het LEVEN een ijzige zaak, te maken…!
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 38_1971 (geplaatst op 11
december 2008)
Dinsdag, 18 mei 1971
De verhouding man - kind
Als wij gaan nadenken over de verhouding die er is tussen de man en het kind,
dan is het noodzakelijk dat wij eerst iets rechtzetten over HET HUWELIJK. Want
het ligt, op grond van onze cultuur en onze culturele ERFENIS, direct in ons
denken om MAN EN KIND te zien als iets dat door het huwelijk verbonden is. Iets
dus dat staat of valt met het huwelijk. Maar als wij over de MAN-KIND
verhouding spreken gebeurt dat ONGEACHT het huwelijk.
Het huwelijk is eigenlijk een VORM. Het is een MAATSCHAPPELIJKE en dus
JURIDISCHE zaak waarbij aan de man-kindverhouding een
zekere VORM gegeven wordt. Die vorm wisselt met de culturen; hij is dan ook in
de geschiedenis telkens veranderd. Het was PERICLES die naar ons idee het
huwelijk ingesteld heeft, maar dan bedoelen wij dat hij er een VORM aan gaf die
wij zo ongeveer vandaag de dag er nog aan geven. Het HUWELIJK zèlf echter is al van veel oudere datum: wij kunnen bij
BACHOFEN lezen dat reeds in de grijze OUDHEID door dé meisjes OFFERS werden
gebracht aan de godin der LIEFDE om boete te doen voor het feit dat zij een
HUWELIJK aangingen. Want het huwelijk werd als strijdig met de LIEFDE gevoeld.
Hier is dus al van het huwelijk - in welke VORM dan ook - sprake. En nu is het
voor ons zo dat de VORM de INHOUD dekt, maar daarin vergissen wij ons
natuurlijk. Of mensen al dan niet een huwelijk aangaan is weinig van belang en
het wordt vaak ingegeven door de SOCIALE omstandigheden en de GEBRUIKEN waaraan
niet altijd zonder gevaar voor eigen leven weerstand te bieden is. In onze
moderne maatschappij is het gelukkig te doen ZONDER het huwelijk te leven, maar
vroeger was dat zo eenvoudig niet…
Het gaat er dus niet om of mensen al of niet GETROUWD zijn, maar wat wèl van belang is is de
GESTELDHEID van de mensen ten opzichte van elkaar. En die gesteldheid is over
het algemeen zo dat de “vader” het GEZIN voor zich OPEIST en dat wij de
MAN-KIND verhouding vanuit dàt feit bekijken. En dàn zitten wij geheel FOUT. Want voor de man geldt onder àlle omstandigheden dat hij een BUITENSTAANDER is. Voor hem
is alles BUITENWERELD en hij ziet naast zich en om zich heen alleen maar HET
ANDERE. Dit is logisch want de man vertegenwoordigt de werkelijkheid voorzover die bestaat uit HET EEN EN HET ANDER. Het is de
VEELHEID, het feit dat er MEER DAN EEN zijn, dat voor hem kenmerkend is. Hij
staat derhalve MIDDEN TUSSEN DE BEPAALDHEDEN en hij is er zelf ook één van.
Dit betekent niet dat hij een BEPAALD en dus BEKROMPEN geval is; met MORELE of
PSYCHISCHE kwalificaties hebben wij in dit verband niets te maken. De man is de
wereld van de éne BEPAALDHEID die BUITEN de àndere
BEPAALDHEID staat, en voor hem is er TUSSEN die bepaaldheden hoogstens CONTACT
mogelijk. Voor de man bestaat de wereld uit RELATIES en deze relaties houden
natuurlijk in dat er COMMUNICATIE is. Er is een BRUG tussen de éne en de àndere bepaaldheid. Er is een UITWENDIGE verhouding.
Deze verhouding is er ook tussen de man en het kind; hij maakt dan ook het kind
WEGWIJS IN DE WERELD en via hèm openen zich de
perspectieven die het leven voor het kind te bieden heeft. Het GEZIN echter is
het GEHEEL, d.w.z. de werkelijkheid als HET GEHEEL mèt
de INHOUD daarvan: de MOEDER met de KINDEREN.
Bezien wij nu HET GEZIN èn DE MAN, dan herkennen wij
daarin nauwkeurig de verhouding die voor de werkelijkheid zèlf
ook geldt: er is het GEHEEL en dat heeft een INHOUD - dat behoort bij elkaar.
En dan is er ook nog die inhoud op zichzèlf en dat is
een werkelijkheid van dingen die “in zichzelf àfgesloten”
zijn, en WAARTUSSEN allerlei CONTACTEN zijn. Er is in de werkelijkheid namelijk
een SAMENHANG (uitwendig) en er is het feit dat het allemaal EEN ZAAK is. Het
eerste is dus HET MANNELIJKE en het tweede is het VROUWELIJKE dat zich als het
gezin manifesteert.
Voor HET GEZIN is er geen buitenwereld want naast het GEHEEL is er nog niet wat
ànders. Het gezin kan dan ook in de buitenwereld niet
aarden; het heeft een zekere àfgeslotenheid nodig
waarbinnen het zich als HET ENIGE BESTAANDE kan doen gelden. Wij kunnen dit -
maar dan omgekeerd - waarnemen als wij zien dat het door elkaar heenlopen van
twee gezinnen altijd op spanningen uitloopt. Er ontstaat een zekere
VIJANDIGHEID tussen de kinderen en de moeders die niemand tegen kan houden,
zelfs niet met inzet van de grootste redelijkheid. Het gezin laat IETS ANDERS
niet in zich toe - niet omdat het zo zelfzuchtig is, maar omdat dat ANDERE
helemaal niet BESTAAT. Ook de man, voorzover hij zich
als HET ANDERE stelt wordt niet in het gezin toegelaten al wordt er vaak wel net gedaan of het wèl
het geval is.
Als de man namelijk zijn eigen kenmerkende sfeer van “de
buitenwereld” aan zich heeft en dus in het gezin ook de man wil zijn die hij
BUITEN is, dan wordt hij in het gezin intuïtief voor gek verklaard, en behalve
VOOR DE VORM trekt niemand zich iets van hem aan…
In de MODERNE WERELD vervaagt dit beeld omdat de mensen zo ver van huis zijn
geraakt. Dan zien wij het gebeuren dat er allerlei DOOR HET GEZIN HEEN gaat
lopen; wij hebben tegenwoordig talloze “adviseurs” die ons wetenschappelijk
voorlichten omtrent het gezin. En ook de moeders voelen die EENHEID niet meer
zo sterk en zij ONTBINDEN min of meer het gezin om zèlf
de BUITENWERELD in te gaan. Zij willen zich MANNELIJK gaan laten gelden en zij
voelen zich dan ook VERSTIKT in de àfgeslotenheid van
het gezin.
De MODERNE CULTUUR doet al het bestaande UITEENVALLEN en met dat uiteenvallen
verdwijnt het zicht op de werkelijkheid. Het is niet meer ZOMAAR te zien waarom
het gaat en dan raken de menselijke
verhoudingen die er aanvankelijk DOMWEG waren op de achtergrond. En dat
gebeurt ook bij de vrouw hoewel het ONTLEDENDE ZELFBEWUSTZIJN haar KENMERK niet
is. Al past dat ONTLEDEN niet specifiek bij háár, het heeft in haar tòch plaats en dus raakt zij de zaak ook helemaal kwijt.
We
hebben gezegd dat voor de man àlles BUITENWERELD is
omdat hij de werkelijkheid als HET EEN EN HET ANDER vertegenwoordigt. Dit
ANDERE echter dat er voor de man is als hij voor zichzelf HET EEN is wordt niet
alleen gevormd door al die àndere mannen die er ook
nog zijn en al die àndere dingen die er ook nog zijn,
maar het is in laatste instantie ook nog DATGENE DAT HEM OMHULT. En dit is
natuurlijk in feite HET VROUWELIJKE waarin hij in de grond van de zaak TERECHT
is. Maar bij dit vrouwelijke hebben de mannen zich tot nu toe nog niet THUIS
gevoeld; zij voelden zich thuis bij datgene dat met hun KENMERK overeenkwam.
Hun KENMERK is het SPLITSENDE ZELFBEWUSTZIJN en omdat dit zelfbewustzijn het
bepalende is tijdens de ONTWIKKELING van de mensheid hebben de mannen zich
tijdens die ontwikkeling wel thuis gevoeld in de wereld. In zekere zin kunnen
wij van de ONVOLWASSEN MAN zeggen dat hij zich THUIS VOELT IN DE WERELD, en dit
staat in tegenstelling tot de VROUW, die zich zoals bekend tot nu toe nog nooit
thuis gevoeld heeft in de wereld. Weliswaar geldt voor haar het splitsende
zelfbewustzijn ook, en zodoende GAAT ZIJ WEL MEE met de man, maar haar KENMERK
is het niet. Haar KENMERK is de verhouding die wij GEZIN genoemd hebben.
Daarin, voorzover het over het gezin OP ZICHZELF
gaat, heeft zij zich natuurlijk wèl thuis gevoeld,
maar dat is DE WERELD niet.
In de MODERNE wereld voelt de man zich NAAR ZIJN KENMERK al helemaal thuis
omdat nu àlles VERGRUISD is en voor de vrouw is het
alles nòg minder geworden. Dat het zich “thuis
voelen” voor de vrouw met de ONTWIKKELING terugloopt is gemakkelijk te
constateren als wij bij NATUURVOLKEREN kijken. Hoewel daar het leven voor de
vrouwen veel zwaarder is zijn zij toch veel meer op hun plaats en is er in hun
hart veel minder ONVREDE met de wereld. En dat dus ondanks de slechtere
SITUATIE, vergeleken bij de MODERNE vrouwen.
Evenwel gaat de man ALS MAN met het voortschrijden der ontwikkeling ACHTERUIT.
Wij zullen nog precies nagaan wat de term ALS MAN te betekenen heeft, maar
voorlopig wijzen wij er op dat de moderne man veel meer een SCHIM is dan die
van vroeger. Het KARAKTER verdwijnt langzamerhand. Wij bedoelen met dit
KARAKTER niet zonder meer IETS GOEDS van de man te zeggen: het karakter houdt
velerlei ONREDELIJKHEDEN in die op den duur niet te verdedigen zijn, maar
intussen is het toch een zaak “uit één stuk”. Het spreekt vanzelf dat wij hier
te maken hebben met de VERNEVELING
die dus enerzijds bewerkt dat de man aanmerkelijk REDELIJKER wordt en
anderzijds dat hij EEN SCHIM wordt.
Zoals gezegd voelen de vrouwen zich NAAR HUN KENMERK steeds minder thuis in de
wereld. Zij willen dan ook niet meer naar die norm beoordeeld worden: de
BLOEMPOTTEN en de STOFDOEK en de LUIER hebben voor haar àfgedaan.
En nu gaan zij zich een wereld scheppen waarin zij zich wèl
THUIS voelen. Daarbij komt het KARAKTER van de vrouw steeds meer uit de verf.
Ook hierbij zullen wij nog uitvoerig stilstaan, maar wij wijzen er wéér op dat
het KARAKTER van àlles inhoudt. Bij de vrouw houdt
dat onder andere DE VERLOKKING in en wij behoeven naar in onze wereld om ons
heen te kijken om vast te stellen dat het UITERLIJKE GEDOE, en dus ook de
VERSCHIJNING, steeds meer op de VERLOKKING gericht is. Wij zeggen dan dat de
moderne vrouw “sexy” is en dit is een teken van een zekere BEWUSTWORDING van de
vrouw - maar die bewustwording is dan gericht op HET KARAKTER van de vrouw.
Naar
bladwijzers: Menselijke verhoudingen-nrs, 36 t/m38(A) ; Menselijke
verhoudingen(B)
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 39_1971 (geplaatst op 10
december 2008)
Naar Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39 Naar nr. 30 en 39
;
Dinsdag, 25 mei 1971
Enige opmerkingen
Wij
hebben al verschillende dingen over HET GEZIN gezegd, met de bedoeling in de
eerste plaats duidelijk te maken welke SFEER er is als het over de verhouding
MOEDER-KIND gaat. Want aangezien wij te maken hebben met HET GEHEEL, dat als
een KLEINE WERELD wèrkelijk BESTAAT, hebben wij te
doen met iets dat zich vooral kenmerkt door de SFEER. Onder SFEER verstaan we
een BESTAANDE doch NIET AAN TE TONEN gesteldheid van de werkelijkheid. We
kunnen zeggen dat DE SFEER “boven de bestaande werkelijkheid uitgaat”, en deze
uitdrukking zou rustig gebruikt kunnen worden ware het niet dat dit “uitgaan
boven” voor ons véél te BELADEN is met smetten uit een godsdienstig verleden…
Dat GEHEEL, dat het gezin is, is HET ENIGE MOMENT in de werkelijkheid dat VOOR
DE MENSEN wèrkelijk BESTAAT. En dit bestaan ervan is
ONAANTASTBAAR, d.w.z. het is een EEUWIGE waarheid die er is ONGEACHT het gewoel
van de wereld. En dat geheel vertoont ook àlles dat
van het geheel INHOUD behoort te zijn: er is tussen de FACTOREN waaruit dat
geheel bestaat èn een ONDERLINGE (uitwendige)
verhouding èn er is het SAMENZIJN, dat INWENDIG is. Wij
zien bijvoorbeeld dat er in de wereld allerlei GEPROBEERD wordt naar aanleiding
van bepaalde GEDACHTEN. Men probeert COMMUNICATIE te scheppen en men probeert DEMOCRATISCH te zijn, men
probeert REDELIJK te zijn en men probeert RECHTVAARDIG te zijn… maar dat alles gaat vanuit het
ZELFBEWUSTZIJN. Dat wil zeggen dat het ALS EEN BEREKENING gebeurt en dit
laatste houdt automatisch in dat het dan GEEN REALITEIT is maar een WENS, een
min of meer DWINGENDE EIS die de mens aan zijn eigen werkelijkheid stelt. Van hieruit
kunnen wij begrijpen dat men DE WIL als een INTELLECTUELE zaak begrepen heeft,
maar deze wil is niets anders dan één van de componenten van de BEWEGING die de
menselijke werkelijkheid maakt: de beweging van HET BEGIN naar HET EINDE, de
beweging van DUISTERNIS naar LICHT.
Op zijn best probeert de wereld HET GEHEEL TE SCHEPPEN, en dan is het ondanks
alle GOEDE BEDOELINGEN toch geen GEHEEL. Maar ALS GEZIN is de menselijke
werkelijkheid AUTOMATISCH en VANZELFSPREKEND het geheel en de verhoudingen die
de wereld ZELFBEWUST tracht waar te maken liggen dáár vanzelf ORGANISCH en dùs OP MAAT. En dit is het WERKELIJKE BESTAAN van de
werkelijkheid.
Nogmaals wijzen wij er op dat het bovenstaande IN DE PRAKTIJK niet is te
herkennen AAN IETS. De GEBEURTENISSEN zoals die zich voor èlk
mens en voor èlk gezin voordoen zijn niet de gegevens
van waaruit we HET GEZIN kunnen begrijpen zoals ook de FEITELIJKHEDEN van de
LIEFDE tussen twee mensen geen enkel houvast geven inzake die liefde zèlf…!
Als
de mensen straks VOLWASSEN geworden zijn kunnen wij ervan zeggen dat de
mensheid dan één GEZIN is geworden. Maar dat betekent natuurlijk niet dat de
mensen AFZONDERLIJK zich “als een gezin” gaan gedragen. Er blijven MANNEN en
VROUWEN en KINDEREN op zichzèlf en die gedragen zich
VOOR ZICHZELF naar datgene dat voor een ieder persoonlijk geldt. Voor de man
bijvoorbeeld blijft gelden dat hij het begrip HET EEN EN HET ANDER is, en dus
blijft voor hem de RELATIE gelden als kenmerk. Dàt is
zijn “aanwezig zijn” IN het geheel. En voor de vrouw gelden weer àndere kenmerken. Maar àl die
specialiteiten zijn AUTOMATISCH voor de mensen IN HET GEHEEL en zo is dan het
totaal van de mensheid EEN GEZIN…
De werkelijkheid is voor de mensen véél meer dan alleen maar HET GEZIN en dus
is er geen enkele aanleiding tot IDEALISEREN wat betreft het gezin. Wat wij
willen duidelijk maken is dit dat het gezin het enige moment is dat in de
mensheid werkelijk HET GEHEEL een bestaande en concrete werkelijkheid is… een REALITEIT. Méér mogen wij er
beslist niet aan bedenken, want dan gaan wij fouten maken, zoals wij met de
LIEFDE gedaan hebben en met de SCHOONHEID en met de filosofische BEGRIPPEN.
Wij
hebben gesproken over het ZELFBEWUSTZIJN en de ontwikkeling daarvan, en wij
hebben dit een MANNELIJKE zaak genoemd omdat het KENMERK van de man de
werkelijkheid als HET EEN EN HET ANDER is. In verband hiermede merkten wij op
dat de mannen zich in de wereld THUIS voelen terwijl dit voor de vrouwen niet
het geval is. Dit echter mag niet tot de conclusie leiden dat voor de vrouw een
ànder zelfbewustzijn geldt. Het zelfbewustzijn van de
vrouw is nèt zo als dat van de men, en het maakt
dezelfde ONTWIKKELING door. De kijk van de vrouw op de werkelijkheid is niet
anders dan die van de man: zij is het dan ook in alles met hem eens
geweest.
Voor haar gold geen andere moreel bijvoorbeeld inzake het HUWELIJK en als
zij in ònze tijd meent dat zij altijd door de mannen
GEDWONGEN is geworden tot allerlei wat zij eigenlijk niet wilde, dan is dit in
strijd met de feiten. Het is allemaal volledig ook háár wereld geweest, alleen
echter met dit verschil dat HET HAAR KENMERK ALS VROUW NIET WAS. En alleen naar
dit feit genomen kan zij zich niet thuis gevoeld hebben. Ook niet als zij in de
wereld PRESTATIES leverde op bijvoorbeeld wetenschappelijk gebied. En de
vrouwen zijn, zoals in de moderne tijd blijkt, wel degelijk tot prestaties in
staat en die prestaties doen niet onder voor die van de mannen.
Ook de ONTWIKKELING is in de vrouwen voortgegaan en nu is het moment gekomen
dat HET MODERNE zich gaat waarmaken. En dat roept als eerste in de vrouw op dat
ook zij wil MEETELLEN. Uiteraard gaat het dan over zaken die MANNELIJK zijn
omdat het een kwestie van het zelfbewustzijn is, en de vrouw heeft gelijk als
zij vaststelt dat zij op dit mannelijke terrein altijd achtergelopen heeft. Het
is nu eenmaal haar KENMERK niet. De eis om het wezenlijk VROUWELIJKE kenmerk
vrij te kunnen laten gelden horen wij niet want die zaak is helemaal op de
achtergrond geraakt.
Samen
met de eis tot MEETELLEN komt in de moderne vrouw nog iets anders naar voren en
dat andere is het VERLOKKENDE. Het beste voorbeeld hiervan levert de
hedendaagse MODE voorzover die er op gericht is de
vrouw er zo SEXY mogelijk te laten uitzien. Dit heeft niets te maken met het
ACCENTUEREN VAN DE VROUWELIJKE SCHOONHEID, zoals dat tot nu toe altijd het
geval is geweest. Aan de schoonheid van de vrouw KOMT HET VERLOKKENDE MEE en dus
waren de vrouwen, voorzover zij in hun gedoe de
nadruk wensten te leggen op hun eigen schoonheid, altijd al verlokkend. Als wij
bij de moderne vrouw echter van HET VERLOKKENDE spreken doelen wij op het feit
dat de nadruk juist op dit verlokkende is komen te liggen. Onze MODE geeft er
dan ook duidelijk blijk van dat het helemaal niet om SCHOONHEID gaat; het gaat
om het VERTONEN van zoveel mogelijk verleidelijkheden, en dat dan ook nog zo
GERAFFINEERD mogelijk.
Het gaat ons hierbij niet om preutsheid, maar het gevoel voor vrouwelijke
SCHOONHEID is verloren gegaan. Het VERTONEN van het lichaam slaat nergens op
als het niet meer op schoonheid slaat. En juist omdat voor ons de schoonheid
verloren gegaan is doen wij alsof wij zo “breed van opvattingen” zijn en alsof
voor ons “de taboes” al lang afgedaan hebben terwijl wij in feite iets VERLOREN
hebben.
De vrouw die zich eenzijdig als VERLOKKEND stelt sluit aan bij het ALLES
VERZWELGENDE PRINCIPE. Het is de BODEMLOZE POEL waarin àlles
VERZUIPT. In het grijze verleden kwam dit VERZWELGENDE als één van de facetten
van DE GROTE MOEDER naar voren: vaak werd zij gedacht als een GROTE VIS die met
zijn grote, altijd geopende mond alle andere vissen en ook wel mensen verzwolg.
Tegen die grote vis was niet op te vechten, men was altijd reddeloos verloren
en men verdween zonder een spoor na te laten… In het verleden echter was dit een ASPECT van het vrouwelijke;
thans echter hebben wij te doen met een zaak waarbij het het
ENIG GELDENDE is.
Dit
VERLOKKENDE komt in de moderne vrouw op aan het feit dat het voor de moderne
mens zo is dat het TOTAAL gaat gelden. Al eerder hebben wij uiteengezet dat HET
MODERNE betekent dat ALLES er maar HEEFT TE ZIJN; de moderne tijd is het
UITWIKKELEN van het begrip ALLES. Evenwel ligt de verhouding zo, dat àls ALLES er is het dan AUTOMATISCH inhoud is van HET
GEHEEL. Het is dan als het ware OPGENOMEN IN HET GEHEEL en wij kunnen zeggen
dat het daarin “naamloos is ten ònder gegaan”. En dit
betekent voor de moderne mens dat het vrouwelijke zich gaat laten gelden als
het principe dat ALLES VOOR ZICH OPEIST om het in zichzelf te laten verdwijnen.
De VERLOKKING is hetzelfde als het OPEISEN.
Dit kan zo gebeuren omdat IN FEITE het TOTAAL nog niet verwerkelijkt is en dus
ook HET GEHEEL geen ècht geheel is. Wij hebben te
doen met een geheel dat zichzelf OPVULT en daarbij verzwelgt het àlles zonder dat dit een spoor nalaat.
De volgende keer zullen wij hierop nog uitvoerig terugkomen; thans is het van
belang dat wij inzien dat het moderne zelfbewustzijn naar de vrouwelijke kant
een verschijnsel oproept dat wij EMANCIPATIE noemen en dat zuiver het
mannelijke gedoe bestreeft, èn
een verschijnsel dat wij HET VERLOKKENDE genoemd hebben. Deze twee
verschijnselen gaan goeddeels samen.
De AMERIKAANSE VROUW ligt eigenlijk nog iets vóór het verlokkende: zij tracht
haar doel meer te bereiken door de VEROVERING van allerlei posities. Vandaar
dat de Amerikaanse vrouw niet zo erg “sexy” voor de dag komt.
Naar Bladwijzers: Bekwaamheid: A1, Bekwaamheid:
B2, nrs.7, 8, 9, 10 en 11, C3: nrs 24, 25, 30 en 39 Naar nr. 30 en 39
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 40_1971 (geplaatst op 11
december 2008)
Dinsdag, 1 juni 1971
Het verzwelgende vrouwelijke
In de MODERNE WERELD gaat het er om HET TOTAAL, dat voor de werkelijkheid
geldt, waar te maken. Hier is dus een PROCES gaande, dat TENSLOTTE het totaal
op zal leveren, maar TIJDENS de gang van dat proces is het bedoelde totaal er
IN FEITE nog niet. Men houdt zich er mee bezig en men streeft er naar, maar een
realiteit is het nog lang niet. Zolang dit proces gaande is zien wij een aantal
verschijnselen die gemakkelijk aanleiding tot verwarring kunnen geven, want
enerzijds komen er verhoudingen voor de dag die duidelijk al het karakter van
dat totaal hebben terwijl er anderzijds verhoudingen zijn die door en door het
feit aftekenen dat het proces nog GAANDE is.
Met een proces gaat in de mensen altijd iets samen dat wij DE WIL zouden kunnen
noemen. En die WIL is INTELLECTUEEL, zoals wij de vorige keer al gezegd hebben.
Intellectueel omdat het voortkomt uit het ZELFBEWUSTZIJN - hetgeen bepaald niet
wil zeggen dat alle mensen zich dat feit REALISEREN. Meestal is men zich ook
niet bewust van datgene dat zich ZELFBEWUST ontwikkelt.
Bij het proces behoort DE WIL, de onontkoombare DRANG naar het doel dat voor
ogen staat. Die wil kenmerkt zo’n hele groep mensen die bij die ontwikkeling
behoren, en dat gaat allemaal VANZELF. Alles MOET naar dat doel toe, dat veelal
nog door niemand omschreven is en waaraan eigenlijk ook niemand denkt. Zo
dringt zich in de MODERNE WERELD alles naar HET TOTAAL en dat overkomt zelfs
die mensen die de mening toegedaan zijn dat zij met DE ANDER niets te maken hebben
en hem rustig kunnen uitplunderen en als moderne SLAAF gebruiken. Want mèt dat inschakelen van die MODERNE SLAAF wordt toch
uiteindelijk bereikt dat ook hij is gaan MEETELLEN en zo is ook hij een element
geworden ter completering van het totaal…!
Alles werkt dus mee om het totaal waar te maken, gewild en ongewild en er is
geen tegenhouden aan. En ook het zelfbewustzijn voorzover
het VROUWELIJK is is volop in de zaak betrokken.
Alleen is er nu voor de vrouwen wèl iets geheel
nieuws voor de dag gekomen: waren zij aanvankelijk bij alle ontwikkelingen
nauwelijks ALS VROUW betrokken omdat het toch allemaal het MANNELIJKE was, nu
is er iets dat op de een of andere manier aanslaat bij het vrouwelijke zèlf. En dat is dat TOTAAL waarom het nu draait. Want,
zoals wij al vaker gezegd hebben, de INHOUD van HET GEHEEL, dat door de vrouw
vertegenwoordigd wordt, is nu juist de werkelijkheid als HET TOTAAL, de
werkelijkheid als ALLES WAT ER IS. Het TOTAAL van de MODERNE WERELD heeft dus àlles te maken met de INHOUD van het vrouwelijke… en dat feit doet zich gevoelen.
Nu is het natuurlijk ook voor het vrouwelijke zelfbewustzijn zo dat het een
PROCES is dat gaande is, en er is dus ook DE WIL tot het bereiken van het doel,
zoals wij hierboven uiteengezet hebben. Deze wil nu dringt de vrouw er toe het
TOTAAL als háár inhoud voor zich OP TE EISEN. Want zij voelt eerst nu heel
duidelijk aan dat zij tot nu toe LEEG is geweest en dat is zij aan gáán voelen
toen datgene dat die leegheid op moest vullen zich aandiende. Het is dan ook
niet voor niets dat juist in ònze tijd de vrouwen
zich zijn gaan roeren, en ook is het niet voor niets dat zij daarbij SUCCES
hebben. Want geen enkele zaak heeft één kant: de mannen voelen aan dat het naar
het totaal toe moet, maar de betekenis van dat totaal als vrouwelijke INHOUD
doet zich dan tevens gelden, en de vrouwen zijn zich LEEG gaan voelen juist
omdat er een zaak voor de dag kwam die haar inhoud behoorde te zijn. Alles
hangt altijd met alles samen en alles komt dan ook SAMEN voor de dag. Hoewel de
meeste mensen dit nog niet zo goed inzien is dit feit onmiskenbaar: de
ontwikkeling van het vrouwelijke in de moderne wereld hangt ten nauwste samen
met de maatschappelijke, politieke, technische en wetenschappelijke
ontwikkeling van die wereld.
Het voor zich opeisen van HET TOTAAL kan alleen maar zolang en voorzover dat totaal nog IN WORDING is. Als het er eenmaal ècht is, dan valt er niets meer op te eisen want dan IS het
al de vrouwelijke inhoud. En dit OPEISEN is het VERLOKKENDE zoals dat tegenwoordig
als een ZAAK OP ZICHZELF gesteld wordt. Wij hebben gezegd dat dit op het
ogenblik voornamelijk aan de SEXY MODE tot uiting komt. In verband hiermee
wijzen wij op het feit dat een nieuwe ontwikkeling zich altijd om te beginnen
aan de UITERLIJKHEDEN vertoont. Alle nieuwe groeperingen in de mensheid
beginnen altijd zich door het UITERLIJK van de anderen te onderscheiden. Dit is
dan ook niet ànders denkbaar omdat àlles zich van BUITEN NAAR BINNEN beweegt. Het eerste
waarmee men in aanraking komt is de BUITENKANT en als men die heeft gezien en leren kennen gaat men er toe over de zaak
te DOORZIEN.
Dit
komt natuurlijk doordat de werkelijkheid uit SAMENSTELLINGEN bestaat, en dan is
er eerst de SAMENSTELLING en dàn datgene waaruit die
samenstelling samengesteld is. Wij kunnen ook zeggen: eerst de VORM en dàn de INHOUD.
Zo is het ook thans een feit dat als eerste het UITERLIJK van de vrouwen het
VERLOKKENDE afspiegelt en pas later zal blijken waarom het nu eigenlijk gaat.
Maar ook thans is het niet ALLEEN MAAR de uiterlijke kant: de INNERLIJKE kant
van de zaak is er natuurlijk ook al, maar die valt nog niet zo erg op. Toch is
die al wel zó duidelijk dat wij een heel concrete tekening kunnen geven…!
Volgens
de economen leven wij tegenwoordig in een CONSUMPTIEMAATSCHAPPIJ; wat de
econoom daaronder nu precies verstaat is veelal niet duidelijk en voor ons
eigenlijk niet van belang. Maar de TERM is toch wel tekenend als wij bedenken
dat het CONSUMEREN, het OPETEN, eigenlijk betekent dat de mens zijn INHOUD in
zich opneemt. Hierbij denken wij terug aan ons betoog over het wordingsproces
waarbij wij op een gegeven moment aankwamen bij het ORGANISME en de rol die de
INHOUD bij dat verschijnsel speelt. De gehele bestaande werkelijkheid wordt
door het organisme als inhoud opgenomen…
In de CONSUMPTIEMAATSCHAPPIJ is het met het bestaande, de DINGEN, het EEN en
het ANDER, de PRODUCTEN, zó dat het NAAMLOOS en SPOORLOOS verdwijnt. Onze
maatschappij VERZWELGT de DINGEN in toenemende mate en die dingen die
verzwolgen worden zijn daarbij hun eigen IDENTITEIT verloren, d.w.z. datgene
waartoe die dingen DIENDEN is nooit tot zijn recht gekomen - daarnaar is eigenlijk nimmer gevraagd. De
EIGEN IDENTITEIT van de dingen, namelijk datgene waartoe de dingen dienden, hun
NUT, is niet van belang geweest, en dàt is het
SPOORLOZE verdwijnen. Een STOEL bijvoorbeeld is ontworpen door de mensen OM ER
GERIEFELIJK OP TE ZITTEN. Men schaft zich een stoel aan omdat mén geriefelijk
wenst te zitten. Zo’n stoel komt tot zijn recht; hij wordt gebruikt zolang hij
goed is en voldoet, en als hij tenslotte kapot gaat, dan nemen wij een nieuwe… maar wie van ons gedacht had dat
dáártoe een stoel diende heeft van de moderne wereld niets begrepen. Een stoel
is er niet om NUT te hebben, hij is er om ons huis AAN TE KLEDEN en hij is er
om VAN ONZE WELSTAND en ONZE SMAAK te getuigen en hij is er ook om ànderen te overtroeven…
enzovoort. Die stoel van ons heeft derhalve geen EIGEN IDENTITEIT want hij IS
IETS DAT HIJ EIGENLIJK NIET IS. En zodra die stoel niet meer voldoet als
STATUSSYMBOOL? Dán moet hij er uit: wij vinden hem ‘s morgens bij de
vuilnisbak, puntgaaf en toch afgedankt. Hij is NAAMLOOS en EERLOOS VERDWENEN;
hij is met huid en haar VERZWOLGEN…!
Dit geldt natuurlijk niet alleen maar voor die stoel; het geldt voor alles wat
wij maken en dus ook alles wat wij aanschaffen. Zozeer geldt het voor ons dat
de producent zich meer zorgen maakt om de vraag hoe hij het ding zo moet maken
dat het na een zekere tijd ordelijk KAPOT gaat dan om de vraag hoe hij een GOED
product moet maken. Het SPOORLOOS VERLOREN GAAN is eigenlijk het DOEL van ons
gedoe.
Als wij ons dan ook nog realiseren dat DE DINGEN in de “huizen” verdwijnen, en
dus in een werkelijkheid die VROUWELIJK is, dan moet het ons duidelijk zijn
geworden hoezeer het VERLOKKENDE en VERZWELGENDE VROUWELIJKE reeds in onze
cultuur is doorgedrongen. En niet alleen de DINGEN: de MANNEN zèlf, als vertegenwoordigers van “de dingen”, zijn ook hard
op weg te verzuipen. Ze zijn nu wèrkelijk FATSOENLIJK
geworden omdat ze er nu ook nog met hun REDELIJKHEID achter staan. De
mannelijke IDENTITEIT verdwijnt steeds meer; men vindt zich al een hele
sportsman als men ‘s zondags naar het voetballen gaat. En in het MODERNE GEZIN,
waarin men ALLES SAMEN DOET, verzuipt elke moderne man. Hierop komen wij nog
terug.
In feite ligt de verhouding zo, dat het MANNELIJKE, dat HET BEPAALDE is, ALS
INHOUD VAN HET VROUWELIJKE niet meer als BEPAALDHEID geldt. Het mannelijke is
als zodanig NAAMLOOS. Maar dat is het terwijl het TEGELIJK volledig ZICHZELF
is. De bepaaldheid heft namelijk ZICHZELF op maar dat kan alleen als het er
ZELF is. In dit geval is er natuurlijk geen sprake van VERZUIPEN want de
bepaaldheid IS ER juist volledig en komt volledig tot zijn recht. Hij is juist dàn tevens die NAAMLOZE INHOUD. Denken wij aan onze STOEL
dan krijgen wij te doen met een stoel die werkelijk ALS STOEL dient; die NUT
heeft en dus ook een FUNCTIE heeft en die afgeschaft wordt als hij ALS ZODANIG
niet meer meekan. Dàn is hij niet spoorloos verdwenen
en hij is dan ook niet verzwolgen door het VERLOKKENDE VROUWELIJKE. Overigens
zullen wij de volgende keer nog laten zien hoe wij toch de VOORBODEN van het
naderende GEHEEL zien.
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en GEZIN
NO. 41_1971 (geplaatst op 12
december 2008)
Dinsdag, 8 juni 1971
De trillende beweging
Wij
hebben reeds vele malen gesproken over de ENKELVOUDIGHEDEN en hun
beweeglijkheid. Ze zijn IN ZICHZELF BEWEEGLIJK hebben wij vastgesteld en vanuit
dit feit hebben wij de weg van het WORDINGSPROCES gevolgd totdat wij tenslotte
bij de MENS zijn aangeland. De beweeglijkheid tijdens èlk
proces in de werkelijkheid is een beweging VAN –A- NAAR –B-; de enkelvoudigheid
begint met ERGENS te zijn en hij eindigt ermee ERGENS ANDERS te zijn. Hij heeft
dan de weg A - B afgelegd en deze weg kunnen wij in principe wetenschappelijk
nagaan. Zo weten wij precies hoe het allemaal gegaan is…
Ook de FILOSOFIE gaat na HOE HET ZIT in de werkelijkheid en zij stelt ook de
WEGEN vast. Hierbij wordt een andere METHODE gevolgd dan in de WETENSCHAP, maar
het MEDIUM waarvan de filosofie zich bedient is hetzelfde medium als dat van de
wetenschap: HET LOGISCHE DENKEN. Daarmee is de filosofie lang geen WETENSCHAP,
maar dat is iets waarmee wij ons thans niet zullen bezighouden; het is al sinds
lange tijd een twistpunt van de MODERNE FILOSOFEN. Zij strijden over de vraag
of de filosofie nu wèl of niet een wetenschap is en
zien niet in dat DIE vraag nauwelijks van belang is en dat het maar om één
vraag draait: wat is het WEZEN van de filosofie en dus ook: WAT IS HAAR
UITGANGSPUNT. En dat uitgangspunt is in elk geval NIET wetenschappelijk - wat
overigens aan de WAARHEID
ervan niets àf doet…!
Wij stellen dus in de filosofie vast: de BEWEGING VAN –A- NAAR –B- en wij
zeggen dat “iets” langs die WEG gegaan is of gaan zal. En nu nemen wij even aan
dat wij geen FOUT gemaakt hebben; dat “iets” gaat wèrkelijk
die weg. Dan blijven wij tòch met het feit zitten dat
dat “iets” evenveel die weg NIET gevolgd heeft. En dat betekent niet dat ons
“iets” dan een ANDERE WEG gevolgd heeft, want dàn zou
alleen maar onze BEREKENING fout zijn geweest. Nee, de zaak heeft inderdaad DIE
weg gevolgd en toch blijkt dan dat het die weg evenveel NIET gevolgd heeft. De
verklaring voor dit feit is deze: het “iets” dat in beweging was, is een IN
ZICHZELF BEWEEGLIJK “iets’ en dat houdt in dat het IN TRILLING is. De beweging
A - B is een TRILLEND IN BEWEGING zijn en op de punten van de lijn van A naar B
heeft het “iets” zich op een zeker moment wèl en niet
bevonden, terwijl het toch geen ANDERE LIJN gevolgd heeft.
De betekenis van deze TRILLING is veel groter dan wij aanvankelijk kunnen
overzien - omdat dit feit namelijk voor àlles geldt
ontstaat deze situatie dat alles wat wij vastgesteld hebben eigenlijk NIET WAAR
is terwijl de zaak toch niet ANDERS in elkaar steekt. Het is het NIET ECHT ZIJN
dat voor elke filosofie en voor elk kunstwerk geldt. Want “in het echt” zit de
zaak wel PRECIES ZO in elkaar, maar tòch is het ook
weer in afwijking daarmee. We moeten vaststellen dat èlke
zaak IN WERKELIJKHEID op TRILLENDE WIJZE datgene is dat wij in de filosofie
bedacht hebben of in het kunstwerk hebben neergelegd. Als het in werkelijkheid
zó was als wij filosofisch vastgesteld hebben, dan was die werkelijk
ONBESTAANBAAR. Dit is GEEN GEBREK van de filosofie of van de kunst; dit is een
FEIT dat IN de filosofie en de kunst BEGREPEN is. De WARMTE die door een
kunstwerk uitgestraald wordt IS DIE TRILLING die ALS ZODANIG niet in het
kunstwerk gelegd is. Die TRILLING is er niet “in te leggen”; het is een
VANZELFSPREKEND VERMOGEN van de kunstenaar; het gebeurt bij hem zomaar vanzelf
en hij kan zich hierop in geen enkel opzicht TOELEGGEN.
De WERKELIJKHEID van een filosofie TWINKELT BOVEN DIE FILOSOFIE ZELF UIT en
voor wie dit mee kan voelen roept de filosofie SCHOONHEID en LEVEN op, zoals de
KUNST dat op háár wijze ook doet…!
Wie dit niet mee kan voelen verzandt in een zekere WETERIJ op filosofisch
gebied en hij denkt dat het in werkelijkheid precies zo gaat EN VOORAL GAAN
MOET als in de filosofie. Niets is echter minder waar want de werkelijkheid
TRILT en diezelfde trilling voelen wij aan een filosofie of een kunstwerk, maar
zèlf is die filosofie en dat kunstwerk die trilling
niet. De filosofie kan er ook niets zinnigs over zeggen; zij kan alleen
VASTSTELLEN dat die trilling ER IS.
Het LEVEN van de mensen is natuurlijk ook een en al trilling en op deze wijze
volgt de mensheid in haar ontwikkeling bepaalde LIJNEN. Wij hebben naar
aanleiding van de MODERNE MENS en de rol die HET VROUWELIJKE bij die mens gaat
spelen ook op zo’n lijn gewezen. Maar ook hier geldt dat die lijn als zodanig
er wel is, maar dat de mensen datgene dat wij bedacht hebben toch niet DOEN;
het vrouwelijke IS voor de mensen niet òns
VERLOKKENDE VROUWELIJKE.
Wat
er voor de mensen IS is de TRILLING - dàt is hun concrete LEVEN... En dàt concrete leven
is oneindig fleuriger en ook geladener en -tevens gewoner dan datgene
dat zij IN WEZEN doen. En eigenlijk zou al dat fleurige, vergeleken bij DE ZAAK
waarom het gaat, een BIJZAAK moeten zijn; wij zouden het moeten zien als
FLAUWEKUL: wie neemt er nou een bloemetje mee naar huis en wie gaat er nou
gezellig zeilen…. we moeten ons bezig
houden met de zaak waarom het gaat, en dan is prompt ons leven geen LEVEN meer
maar een DWANGBUIS, een KEURSLIJF waarin we met de grootste moeite blijven
zitten hoewel we er alsmaar uit willen. De mensen die zichzelf in een dergelijk
DWANGBUIS hebben gestoken ervaren we dan ook onveranderlijk als SAAI en
VERVELEND en DOODS. Terecht, want de LIJN waartoe zij zich willen bepalen IS
HELEMAAL NIET TE BEPALEN in de PRAKTIJK van het leven; hij laat zich alleen
maar IN EEN VAK of beter: ALS EEN VAK bepalen. En dan hebben wij te doen met
een KUNSTWERK of een FILOSOFIE. Dat is allemaal VAKWERK, en dat mogen wij in
het leven nooit vergeten. Zouden wij dat wèl doen dan
gaat dat ten koste van zowel ons leven al onze filosofie…!
De
vorige keer hebben wij gesproken over de MODERNE MAN en wij hebben van hem
gezegd dat hij VERZUIPT in het vrouwelijke voorzover
dat als ALLES VERZWELGEND is aan te merken. Dit verzuipen komt natuurlijk
voornamelijk naar voren in zijn verhouding tot HET GEZIN. Was hij vroeger HET
HOOFD van het gezin, zodat het dus eenzijdig ZIJN gezin was waarover hij toch
min of meer willekeurig kon beschikken, thans is het zo dat hij die HEERSENDE
POSITIE heeft verloren en OPGENOMEN is in hèt gezin.
Dit betekent dat hij SAMEN met zijn vrouw de zaken van het gezin bedisselt. En
nu kunnen wij terecht opmerken dat dit een REDELIJKE situatie is vergeleken bij
die van vroeger waarin de mens eigenlijk een TIRAN was - al behoefde hij dat in
de praktijk lang niet altijd te laten gelden. In de moderne verhouding heeft de
vrouw ook nog wat te zeggen; zij mag tegenwoordig ook haar handtekening zetten
en zelfs worden haar bepaalde menselijke rechten niet meer ontzegd, zoals het
recht op een eigen leven en het recht op een eigen mening, enzovoort. Zij is
min of meer onder HET JUK van de man uitgekomen, en dat is onmiskenbaar een
vooruitgang.
Toch betekent dit alles een VERZUIPEN voor de MAN, en dat niet omdat hij nu
zijn MACHTSPOSITIE is kwijtgeraakt - al is dit wèl
een feit - maar omdat hij nu werkelijk een LID VAN HET GEZIN is geworden en dat
betekent in laatste instantie een wègvallen van ZIJN
eigen leven. Omdat hij wezenlijk geen lid van het gezin is; wezenlijk is hij
BUITENSTAANDER in de zin die wij enige tijd geleden aan dit begrip gegeven
hebben. En ALS buitenstaander betekent hij voor het gezin wèrkelijk
iets. Omdat hij dan ZICHZELF is.
De situatie zoals die VROEGER lag was voor de man dichter bij de waarheid gelegen, maar,
zoals altijd in de geschiedenis van de menselijke ontwikkeling: dit was op een
volkomen STOMPZINNIGE en ONREDELIJKE WIJZE. Uiteindelijk is er dus geen goed
woord van te zeggen en uiteindelijk is de moderne situatie een VOORUITGANG
vergeleken bij vroeger, maar de man legt er voorlopig het loodje bij. SAMENDOEN
betekent altijd het prijsgeven van de EIGEN IDENTITEIT en hoezeer het ook op
alle terreinen een bewijs is van de menselijke vooruitgang, tòch
is het VOOR DE MENS ZELF een onhoudbare en onduldbare situatie.
Samenhangend met deze situatie vertoont zich de FATSOENLIJKHEID van de moderne
man. Want voor hem is het zo dat hij het SAMEN doet OF NIET. Lukt dit samendoen
dan in een bepaalde situatie, dan staat hij daar ZELFBEWUST achter; zijn
redelijkheid dèkt de zaak. En die zaak die gedekt
wordt is altijd een FATSOENLIJKE zaak. Het VROUWELIJKE werkt namelijk altijd
FATSOENEREND op de man; vaak langs allerlei omwegen is het het
VROUWELIJKE dat op de mannen een beschavende werking heeft. Beschavend in de
zin van VORMGEVEND - een UITERLIJKE zaak dus.
Deze UITERLIJKE ZAAK is in de moderne man van groot gewicht geworden; hij hecht
werkelijk grote waarde aan zijn “huisje”, “boompje” en “beestje”. Hoezeer dit
ook voor de vrouwen in de praktijk een verbetering is, het is tòch een VERGLIJDEN in de POEL van het vrouwelijke dat
alles verzwelgt.
Wij mogen NIET zeggen dat de man dus maar waar AUTORITAIR moet zijn. De mens
kan àlles doen wat hij wil; zijn leven is toch DE
LIJN NIET, zoals wij hierboven uiteenzetten. Maar iemand die beseft dat het DE
LIJN NIET is heeft tòch een besef omtrent DE LIJN
zodat de zaak NIET FOUT ligt. En van hieruit TRILT het leven en is het goed.
Van hieruit kan àlles gedaan worden: samendoen in het
gezin, zich ER IN thuis voelen, enzovoort. Maar dan is alles ànders dan wanneer men denkt dat deze dingen DE LIJN zijn
want dan is de AFWIJKING de MAAT geworden en daarmee is elke levensmogelijkheid
afgesneden.
SAMENLEVING,
MAATSCHAPPIJ en
GEZIN
No. 42_1971 (geplaatst op 12
december 2008)
Dinsdag, 15 juni 1971
De man als machtspositie ten opzichte van het gezin
Voor de MODERNE man gaat steeds meer gelden dat hij IN het gezin is OPGENOMEN,
en deze ontwikkeling gaat van hemzèlf uit. Dat wil
zeggen: die ontwikkeling is een MANNELIJKE ontwikkeling, zoals trouwens èlke ontwikkeling mannelijk is.
Maar al gaat het van het mannelijke uit, het is toch een zaak waarin de vrouw
volop meedoet, want wij hebben er al op gewezen dat het vrouwelijke
ZELFBEWUSTZIJN niet wezenlijk ànders is dan het
mannelijke. Het maakt precies dezelfde ontwikkeling door, alleen met dit
verschil dat het voor de man KENMERKEND is en voor de vrouw niet. Het is
derhalve wel degelijk zo dat het OPGENOMEN WORDEN IN HET GEZIN in de praktijk
ook door de vrouwen bestreefd wordt, wat bij haar dan
nog QUA GEVOEL versterkt wordt door het feit dat zij haar INHOUD in zich
VERZWELGT. Dit laatste, dit VERZWELGEN, is echter een heel àndere
zaak dan het OPNEMEN al is de uitwerking in grote lijnen dezelfde. Het OPNEMEN
echter gaat met REDELIJKHEID gepaard omdat het een zaak is van het MODERNE
MANNELIJKE - maar het VERZWELGEN gaat BUITEN ELKE REDELIJKHEID om.
De OUDERWETSE man had MACHT over het gezin want het gezin was ZIJN BEZIT; hij
stelde zich niet in op het gezin, maar het gezin stelde zich OP HEM in. Het
moest zijn zoals HIJ was en het had te gaan waar HIJ ging. De HUWELIJKSWET
geeft zelfs vandaag nog deze gesteldheid weer al is er in de OPVATTINGEN van de
mensen al heel wat veranderd. Niemand ziet neer het huwelijk zoals het door de
WET omschreven is en ook niet zoals het door de KERKEN voorgesteld wordt en dus
zijn de OPVATTINGEN intussen veranderd. Maar HET BEELD waaromtrent de mensen
die opvattingen huldigen is er nog steeds - omdat wij nog lang niet ècht MODERN zijn - en dat beeld geeft te zien de man als
MACHTSPOSITIE. Bekeken vanuit deze situatie kunnen wij niet zeggen dat de man
een “gezinsleven” had al bracht hij een deel van zijn leven in het gezin door.
Het gezin was een verleng stuk van ZIJN leven; het was OP ANDERE WIJZE zijn
leven. In de praktijk drukte deze gesteldheid natuurlijk in de eerste plaats op
DE VROUW die er VOOR HEM was, maar ook voor de kinderen gold het: het waren
immers ZIJN kinderen die te gaan hadden volgens door hem uitgestippelde wegen
en die eenvoudig NIET DEUGDEN als zij er blijk van gaven ànders
te willen gaan.
Deze OUDERWETSE man heeft niet het gezin IN ZICH OPGENOMEN; er vàlt voor de man niets in zich op te nemen. Het gezin is
zijn BEZIT; het behoort BIJ HEM en zelfs kenmerkt het zich vaak zó sterk als
een BEZIT dat het hem de grootste moeite kost de zaak BIJ ZICH TE HOUDEN -
precies zoals met àlle bezit het geval is, d.w.z.
bezit dat EIGENLIJK niet te bezitten valt…!
De MACHTSPOSITIE wordt langzaam maar zeker door de inwerking van de MODERNE
CULTUUR aangetast en daarbij wordt de man in het gezin opgenomen. Hij wordt nu
geen BEZIT van het gezin want dan zou het zo moeten zijn dat de vrouw de MACHT
had overgenomen. Niemand neemt echter de macht over en er komen geen twee
grootheden NAAST ELKAAR te staan waarvan de één de BEZITTER is en de ànder HET BEZIT. Want de MACHTSVERHOUDING is een verhouding
TUSSEN twee NAAST ELKAAR staande grootheden; beide zijn aanwezig: de grootheid
die de macht UITOEFENT èn de grootheid die de macht
ONDERGAAT. Bij het opgenomen-worden in het gezin echter staan er eigenlijk niet
meer twee NAAST elkaar. De éne grootheid is ONDERGEGAAN in de àndere grootheid, d.w.z. de MAN is ondergegaan in het
GEZIN. We kunnen nu zeggen dat hij wèl een
“gezinsleven” heeft, maar de vraag is gewettigd wat men daarmee opgeschoten is…!
Het begrip MACHT mogen wij in geen geval verwarren met het begrip GEZAG. Want
GEZAG straalt van iemand PERSOONLIJK uit; het is dan ook niet iets dat vanuit
bepaalde verhoudingen MOET gelden, maar het is iets dat ongeacht wat dan ook
voor iemand kàn gelden. Het is de uitstraling van de
KRACHT van de persoonlijkheid. Een dergelijk GEZAG wordt aanvaard door de
mensen die ermee te maken hebben - èn die er oog voor
hebben, want het komt naar voren in BEPAALDE verschijnselen. Bijvoorbeeld komt
het naar voren op het terrein van iemands VAK en dan is het voor een VAKGENOOT
gezaghebbend.
Uiteraard is in onze wereld ook het begrip GEZAG verkeerd terecht gekomen: wij
MOETEN het gezag aanvaarden van diegene die DE MACHT heeft. Wij hebben daarin
geen keuze, HET MOET. En het bezitten van DE MACHT is nu net géén PERSOONLIJKE
kwaliteit die van DIE BEPAALDE MENS onvervreemdbaar is. Een dergelijk GEZAG is
dus ook niet ONVERVREEMDBAAR, en daarom is het noodzakelijk dat gezag te
HANDHAVEN.
Ook
de ouderwetse man, ten opzichte van het gezin, moest zijn gezag HANDHAVEN en daarin stond DE WET hem terzijde.
En in de gevallen waarbij de man in kwestie
een persoonlijk gezag uitstraalde ging dat gemakkelijk, maar in de àndere gevallen heeft het aanleiding gegeven tot
welbeschouwd véél MISDADIGHEID in de “gezinsverhoudingen”. Wie dergelijke
treurige toestanden nogal eens tekende was CHARLES DICKENS en bij hem voelen
wij ook zo duidelijk de vrijwel hopeloze situatie van vrouw en de kinderen die
getreiterd werden door een volkomen onbetekenende vader en echtgenoot - alleen
maar omdat deze DE MACHT bezat. Uiteraard tekenen ook andere schrijvers dat
beeld, bijvoorbeeld DOSTOJEWSKI.
Een man die wat IS aan de MACHT die hij bezit is een mens die voor zichzelf
DOOR EN DOOR BEPAALDHEID is en van deze mens kunnen wij van àlles
zeggen, behalve dat hij ZICHZELF is. Maar dàt hij
ZICHZELF niet is komt bij hem nog niet naar voren; dit is pas dàn het geval als de OUDERWETSE MAN een MODERNE gaat worden
en hij zonder meer kàn VERZUIPEN zonder één spoor na
te laten. Het NIET-ZICHZELF zijn wordt dan een realiteit en zo krijgt de man
ook dat ONZEKERE en ZOEKENDE zonder dat er voorlopig enige kans is dat hij iets
vindt, want om te beginnen zoekt hij TERUG, in het verleden, naar waarden
waaraan hij HOUVAST denkt te hebben. Maar het LEEK toen alleen maar of hij
zichzelf was; hij was het toen óók niet…!
Zoals wij al eerder hebben uiteengezet is het de BEPAALDHEID die terwille van HET GEHEEL heeft te verdwijnen. En in de
MODERNE MENS is dit proces werkelijk aan de gang gegaan. Het verdwijnen van de
bepaaldheid realiseert zich door het UITEENVALLEN van de bepaaldheden, zij
geven hun AFGESLOTENHEID prijs. Maar wij moeten er hierbij wèl
aan denken dat dit “prijsgeven van de afgeslotenheid” alleen maar VOOR DE MENS
zo is; hij was en is het zèlf die de zaak als zodanig
ziet en die aan het einde van zijn ONTWIKKELING gaat inzien dat er geen
afgeslotenheid BESTAAT. En dat LEREN INZIEN hiervan gaat langs de weg van het
UITEENVALLEN. Het SPLITSEN, het UIT ELKAAR VALLEN brengt de mens tot ZICHZELF
omdat het hem ertoe brengt de werkelijkheid te zien zoals zij werkelijk is en
niet zoals zij SCHIJNBAAR is. Dan ziet hij zichzelf ook niet meer naar een
“schijngestalte” maar naar de realiteit.
De hele zaak speelt zich ALLEEN MAAR IN DE MENS af; de werkelijkheid zèlf, inclusief de mens, was al vanaf haar begin in orde en
er behoefde nog niet eens iets te veranderen om de zaak GOED te maken. Slechts
het INZICHT van de mensen in deze zaak verandert en wel van een kijk op de
SCHIJN naar een kijk op de realiteit. En dit proces nu vertoont op zijn eind
dit feit dat VOOR DE MENS datgene dat hij tot dan als een AFGESLOTENHEID gezien
heeft UITEENVALT tot de elementaire delen. Dit is VOOR DE MENS het vervallen
van de BEPAALDHEID en natuurlijk betekent dit VOOR DE MENS dat de hele zaak
OPGENOMEN wordt in een GEHEEL. In feite is de zaak nooit NIET-OPGENOMEN geweest
maar dat kon de mens niet zien.
Die in het geheel opgenomen zaak is als datgene dat het voordien was natuurlijk
VERLOREN GEGAAN en voorlopig blijft dit laatste begrip de zaak kenmerken; de
mensen voelen dat er iets VERLOREN gegaan is en omdat dit werkelijk zo voor ze
is, IS HET OOK WERKELIJK ZO. Maar tenslotte vergeet de mens dat VERLOREN ZIJN
en dan is hij rijp voor de WERKELIJKHEID. Wat er dàn
aanwezig is, is HIJZELF en als hij dàt inziet openen
zich VANZELF geheel nieuwe perspectieven.
Dus: als wij zeggen dat de “bepaaldheid heeft te verdwijnen” dan doelen wij op
een proces IN DE MENSEN ZELF. In OBJECTIEVE ZIN gebeurt er niets, òf het zou moeten zijn dat de mensen hun wereld àfladen met AFVAL omdat het UITEENLEGGEN uiteraard
PRAKTISCH gebeurt.
Het AFVAL bestaat uit de UITWERPSELEN VAN DE MODERNE CONSUMPTIEWERELD en het
groeit ons voorlopig geducht boven het hoofd omdat zo langzamerhand ALLES afval
blijkt te zijn. Tenslotte blijkt de wereld voor de mensen één PUINHOOP te zijn
zonder dat er iets is dat stand houdt. Hoe mistroostig dit vooruitzicht ook is,
het is toch de weg waarlangs wij tot een BEHOORLIJKE WERELD komen…
De mens die ZICHZELF is, is natuurlijk een BEPAALDHEID, zoals àlles een bepaaldheid is. Van een werkelijk OPGAAN in een
geheel, zoals sommige mensen zich dat denken, is geen sprake. De idee van
“allemaal hetzelfde” zodat er onder de mensen geen VERSCHILLEN zouden zijn, is
een WAANIDEE. De werkelijkheid is door en door VERSCHIL en ànders
is het niet denkbaar. De zaak draait alleen om de vraag hoe bekijken wij die
zaak en als wij dat tenslotte HELDER doen, dus zonder dat WIJZELF in dat KIJKEN
bepalend zijn, dan is de wereld in orde gekomen.
SAMENLEVING, MAATSCHAPPIJ en GEZIN
No. 43_1971 (geplaatst op 12
december 2008)
Naar
bladwijzers: Menselijke verhoudingen-nrs, 36 t/m38(A) ; Menselijke
verhoudingen(B)
Dinsdag, 22 juni 1971
Het gezin als psychisch milieu
Wij hebben gesproken over het GEZIN als de eenheid van de MOEDER met de
KINDEREN en wij hebben gezegd dat die eenheid tot nu toe het enige moment in de bestaande werkelijkheid is dat HET
GEHEEL inderdaad AANWEZIG is. Alle andere wezenlijk menselijke verhoudingen zijn er als VERHOUDING wel, maar zij zijn pas echt in de praktijk AANWEZIG als
de mens eindelijk BIJ ZICHZELF is terechtgekomen en niet meer verward is door de werkelijkheid om hem heen.
Vanuit die verhoudingen treedt er in de
onvolwassen wereld een mens op die
met die verhoudingen als zodanig niets te maken heeft. Zijn WEZEN, zijn
GRONDPATROON, is in de praktijk in
het geheel niet meer te herkennen en pas na lang zoeken vinden wij die grondverhoudingen terug. In dit verband is
het interessant kennis te nemen van het werk van de grote psychiater JUNG die
zich zijn leven lang heeft beziggehouden met de “vergeten” inhouden van het
menselijk bewustzijn.
De verhouding HET GEZIN echter is in feite AANWEZIG; hij leeft in de wereld en
hij bestaat ècht - alleen is wèl
de vraag te stellen HOEVEEL ER UITEINDELIJK VAN TERECHT KOMT. Maar deze vraag
blijft ALTIJD te stellen: als straks de
VOLWASSEN mens op aarde is verschenen kunnen we ook steeds vragen wat er
in het algemeen, maar ook in de afzonderlijke gevallen, van die volwassenheid
terechtkomt. Maar het TERECHTKOMEN van een zaak vooronderstelt wèl het AANWEZIG-ZIJN er van; bij de àndere menselijke
verhoudingen kunnen wij ons niet afvragen hoe die TERECHTKOMEN, want ZE ZIJN ER HELEMAAL NIET. Er zijn héél
andere verhoudingen, en dat die
NA ANALYSE terug te brengen zijn op zekere GRONDVERHOUDINGEN is geen aanleiding om dan maar te zeggen dat die
grondverhoudingen BESTAAN. Die BESTAAN pas echt als die andere verhoudingen er
niet meer zijn omdat de mensen die op den duur VERGETEN zijn. Zodra voor de mensen HET BELANG vervalt komt dat VERGETEN vanzèlf, een gang van
zaken die wij met de SPULLEN van de mensen telkens weer kunnen
constateren. Sinds de mensen
bijvoorbeeld geobsedeerd zijn geworden door de AUTOMOBIEL zijn zij de fietsen -
ééns een hooggewaardeerd bezit -
vergeten. Die slingeren thans langs de straat en zij zijn eigenlijk van geen
WAARDE meer. Pas als de mensen weer “goed bij hun hoofd” zijn geworden bestaat
de kans dat zij weer ontdekken hoe NUTTIG een fiets (of iets ànders) kan zijn. Dan krijgt een dergelijk ding weer een nieuwe WAARDE, maar die is
dan niet meer in enig BELANG
geworteld.
Zoals het met de SPULLEN gaat, gaat het met àlles en
tenslotte vragen de mensen zich met verbazing af hoe zij zó dom
hebben kunnen zijn om achter al die
dingen aan te jagen, te moorden, te verraden, te liegen en te draaien, te treiteren en te vleien…
En zij zijn dan BIJ ZICHZELF terechtgekomen en als zij dan al hun
laaghartigheden zijn VERGETEN, eerst dàn ZIJN DE
GRONDVERHOUDINGEN WERKELIJK AANWEZIG.
De verhouding die wij HET GEZIN hebben genoemd komt op de een of andere manier “terecht” in de wereld. Daarbij speelt
natuurlijk de geldende CULTUUR een grote rol. In het OUDERWETSE West-Europese stelsel was DE MAN de
BEZITTER van het gezin, maar ondanks
het ONZINNIGE van een dergelijke situatie kwam het gezin op zichzelf er nog tamelijk goed af. De
vrouw had geen keuze: zij MOEST thuis
blijven, kinderen baren en grootbrengen
en het huis op orde houden. Daardoor was er een grote kans dat HET GEZIN tamelijk goed terechtkwam. Want die ouderwetse mannen bemoeiden zich
weinig met HET GEZIN als zodanig; ze wisten
niet eens waarover het ging; zij kenden de zaak slechts ALS HUN BEZIT. En de
vrouwen waren ook nog niet aan het moderne toe zodat zij niet verder kwamen dan
wat vage ONVREDE met de situatie. Enige CONVERSATIE over de kinderen was er
niet; die KWAMEN gewoon en zij werden
volgens geijkte patronen opgevoed. Wij moeten er goed op letten dat wij niet stellen dat de zaak toen IN ORDE was
- integendeel, er was eigenlijk
geen goed woord van te zeggen, maar die EENHEID van de moeder met de kinderen had een grotere kans dan later het geval
zal zijn. En, zoals gezegd: die
eenheid heeft niets met UITERLIJKHEDEN te
maken, op zichzèlf bezien, maar om tot zijn recht te kùnnen
komen moet het ZELFBEWUSTZIJN van de mensen wèl gunstig liggen. En ONGUNSTIG is niet alleen het MODERNE
ZELFBEWUSTZIJN omdat de vrouw daarin VAN ZICHZELF AF gaat. Er zijn in de
geschiedenis ook talloze àndere mogelijkheden
geweest; denken wij bijvoorbeeld aan de situatie in het oude SPARTA waar het
toch eigenlijk zó was dat de
(mannelijke) kinderen al heel spoedig door de mannen werden opgeëist. Hier kon die eenheid ook niet opbloeien.
Bij
vele hedendaagse PRIMITIEVE volken zijn er ook allerlei reglementen aangaande
de kinderen en die staan allemaal het tot zijn recht komen van HET GEZIN
in de weg. Want het gezin is een concrete verschijningsvorm van HET GEHEEL, en
daarvoor geldt ten allen tijde DAT HET MET RUST GELATEN dient te worden, en èlke inmenging, hoe goed bedoeld desnoods ook, bewerkt
onveranderlijk een achteruitgang.
Bij de moderne mens is het in de grond van de zaak HET INTELLECT dat de
achteruitgang veroorzaakt; het verzakken van de man in het gezin - terwijl hij
daar helemaal niet hóórt - èn het zelfbewust opeisen
door de vrouw van “de dingen” zijn de praktische kanten ervan. En met dat al
wordt HET MILIEU VERPEST.
Want het is niet alleen het NATUURLIJKE MILIEU dat wij tegenwoordig grondig aan
het verpesten zijn, óók, en dat is veel kwalijker, het PSYCHISCH MILIEU gaat
ten gronde. Een volgroeid mens is daartegen nog wel een tijdje opgewassen, maar
een kind dat ZICHZELF moet vinden in het PSYCHISCH MILIEU van het gezin, gaat onherroepelijk
verloren als dat milieu niet meer is wat het zijn moet. En het vervelende bij
deze dingen is dat de volwassenen dit bijna niet gewaar worden. Zij bemerken de
mislukking pas als het te laat is, als het (bijna) volgroeide kind met dingen
komt die NIET KUNNEN, of als het andere psychische afwijkingen vertoont. Of als
het er alleen maar blijk van geeft het beeld van ZIJN EIGEN TOEKOMST niet te
kunnen verdragen en dan een uitweg zoekt in DROMEN, die in bijna alle gevallen
uitlopen in DRUGS. Om toch vooral maar niet geconfronteerd te worden met die
toekomst in een wereld waarin niets behoorlijks te ontdekken valt en zelfs
niets waarbij men zich THUIS kan voelen. Want de hedendaagse hang naar DRUGS en
naar doelloos ZWERVEN zonder enige binding met de bestaande wereld komt voort
uit het gemis van een THUIS - wàt dit thuis bij
gelegenheid ook zijn zal. En nu lijkt het er op dat we met het verhaal van de
MORALISTEN komen, en van de dominee, en van grootmoeder, maar zó moeten wij het
hier gezegde niet opvatten. Er is voor het ouderwetse gezin geen norm te geven
waaraan het moet beantwoorden om een THUIS te zijn en ook voor het moderne
gezin is die norm er niet. Het begrip HET GEZIN hangt niet af van
UITERLIJKHEDEN. Maar wèl is het een feit dat het
PSYCHISCH MILIEU verpest is en dat is een ramp voor de opgroeiende mensen.
Als HET GEZIN vroeger niet tot zijn recht kwam was de oorzaak gelegen in
bepaalde NORMEN. Dat leverde een mens op die VERWRONGEN was, maar die als
zodanig goed tegen de hem omringende wereld opgewassen was. Want die wereld was
nèt zo.
Maar als HET GEZIN bij de moderne mens niet tot zijn recht komt, dan zien wij
als resultaat geen VERWRONGEN mens, maar een mens die ALLES KWIJT is en die
volledig doortrokken is van het feit dat hij alles KWIJT is. Hij is dus
doortrokken van het VERLOREN-ZIJN van iets. En dat verklaart de DOELLOOSHEID en
de VLUCHT IN DE DROOM, in de FICTIE, en ook verklaart het het
op zichzelf veel meer POSITIEVE feit van de behoefte aan LIEFELIJKHEID, de
AFKEER VAN GEWELD en de GEVOELIGHEID VOOR MUZIEK.
Wij kunnen ons natuurlijk afvragen waar dit allemaal naar toe moet. En dan
denken wij aan de grote lijn van de ontwikkeling en komen tot de conclusie dat
het NOG ERGER wordt. Want het is nu eenmaal zo dat de BEPAALDHEID verloren moet
gaan. Maar anderzijds kunnen wij gelukkig ook denken aan het feit dat de mens
OP WEG is naar een DOEL en dat dit eindpunt zijn invloed al heel lang van
tevoren doet gelden waardoor er TEGENKRACHTEN ontstaan die HET GROTE STERVEN
geducht àfremmen en ombuigen tot iets dat steeds meer
GOED is….
Naar
bladwijzers: Menselijke
verhoudingen-nrs, 36 t/m38(A) ; Menselijke verhoudingen(B)
Terug naar: de Startpagina méér
artikelen van Jan Vis
Naar andere artikelen: Conditionering ; Robot denken ; Op de vlucht voor je eigen denken ; Oorzaak SEXUEEL
misbruik - zie bladw. ; Het Buitenechtelijke - bandeloosheid - Overspel -
Liefde - zie bladwijzers ; Het
HUWELIJK is een belediging voor de LIEFDE - zie bladw. ; Houden
van...Liefde...Trouw ; Het gelijk en de dialoog
; Eenzaamheid en onvrijheid ; Het toenemend belang van het Atheïsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof
; Evolutie of Creatie ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst
; God bestaat niet ; Bedreiging van het
vrijdenken en het atheïsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse
Wereld..? zie no. 27. ; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ; Ongewenst atheïsme- zie afl. 32 ; Verbieden van de godsdienst..?-zie afl. 21
; Hoe zit het
nou met god ; Discrimineert / onderdrukt de Westerse Cultuur..? zie
aflevering 60 / 61 ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse
Wereld ..? zie no. 27 ; De Islam ; Het staat in
de Koran- zie aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer
; Nihilisme ; De ontwikkeling van het denken ; De
Vrede ; Conditionering en De ontwikkeling van de West Europese Cultuur(zie links: te erg/te veel
en dubbelhartigheid )
; Behoort Israël tot de Westerse Cultuur- zie aflevering 60…-onderdrukking van de Palestijnen, ; Kunnen Moslims zich invoegen in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37, ; Terrorisme / Taliban ; Hoe zit het nou
met Jahweh, God en Allah ; Waar
komt DE MODERNE MENS-deWesterse Mens- vandaan..?-1968 -zie briefnrs. 4/5 - (DE
MODERNE MENS verovert de wereld , een culturele verovering) ; GEWONE
MENSEN,-De Middelmaat-WERELDBEELD-pag.55/56-zie
bladw. ; Kentering in het denken gekomen over Maatschappij/Samenleving-afl.34 ; De
maatschappij is inhoud van de samenleving-zie
bladw. ; Leidinggeven, Maatschappij/Samenleving-afl.42 ; Wie hebben er een VIJAND nodig..? POLITICI..? alle politici..? Neem eens nota van afl.51
; Politici..!-Het
hoge ambt..?- De samenleving dienen..?- afl.1
;
Naar bladwijzers: 6
; 22 ; 31 ; 28 ; 30 ; 7 en 8(Rechters) ; Godsdienstige mensen zijn qua UITSLUITING het meest radicaal ; We veroordelen ons
IMPERIALISME ; Definitie SAMENLEVING - zie nr. 1
èn o.a. nrs. 5, 6-Revolutie/Idealisme
– CHINA - We zijn dùs allemaal zèlf de SHELL
; Kapitalisme - nrs. 1
t/m 4 ; Onze
CULTUUR geeft ons praktische LEVENSZEKERHEID ; Leidinggevende
figuur nr. 9 ; Verheldering/Milieu(15/16) 12 t/m 16
; Het Intellectuele proces vs Het verhelderingsproces 24(Milieu) t/m 27 ; Functioneren nrs. 2/3 ; Bekwaamheid: A1 , Bekwaamheid: B2, nrs. 7, 8,
9, 10 en 11 , ; C3:
nrs 24, 25, 30 en 39 ; UITSLUITEN ; Wetenschap/WAARHEID/Filosofie ; De Russische
mens-vanaf nr. 26 t/m 34 ; Overtuiging-1 en overtuiging-2 ; Rechtsgeleerden-zie nrs. 7 en 8 ; De Rus/De Russische samenleving/De Russische cultuur,
lees o.a. nrs. 26 t/m 34 ; KARAMAZOW – RUSSISCHE GELOOF/LANDEIGENAAR - nr. 31
; De
Russische cultuur-nr. 27 ; De Russische mens /
boer-nrs. 26 t/m 34 ; Wreedheid
in Rusland -nr. 33 ; De Russische
samenleving - nr. 32 ; Opstanding - zie nrs. 18 t/m 20 ; Het leven nu ; Betere Wereld-1
; Betere Wereld-2
; ConflictA ; ConflictB ; ConflictC ; ConflictD ; Afhankelijkheid ; CHINA en RUSLAND pag. 5/6 ; DE SAMENLEVING,
lees o.a nrs. 22 t/m 26 – De trede op de
Maatschappelijke ladder.? ; RECHTSSTAAT ; OVERSPEL - HUWELIJKSWET ; Rechtspraak-A-nr. 8
; Rechtspraak-B(Juryrechtspraak)-nr.30
; Rechtspraak-C-nr.33
; Revolutie – A
; Revolutie – B
; Revolutie – C
; Revolutie – D
; Moraal-A ; Moraal-B ; Moraal-C ; Moraal-D ; Moraal-E ; PRIVACY – VRIJHEID –
GEMOEDELIJKHEID – GRENS nrs.25t/m27) ; Eigen rechter ; YOGA
; Treiteren ; Menselijke
verhoudingen-nrs. 36 t/m 38(A) ; Menselijke verhoudingen(B) ; TA0/ de
oude Chinese mens / ontwikkelingsweg / Russische mens – 28 t/m 30 ; CHINA en We zijn dus allemaal
zelf SHELL(nrs. 5/6) ; Meting, meetpunt,
on(meetbaar)-heid zie nrs. 6, 14/15
;
Groeten,
Aangezien de filosofie er
niet is voor enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren
uit mijn werk zonder meer toegestaan.
Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een
duidelijke bronvermelding! (Jan Vis, creatief filosoof)