oktober
1994
oftewel tolerantie als dissident gedrag
Naar het begin van het artikel en bladwijzers
atheisme,atheist,de fundamentele intolerantie van de godsdienst,geloof,god,godsdienst,
ieder het zijne,intolerantie,macht,tolerant,tolerantie.
Terug naar: de Startpagina
Naar artikelen: Het toenemend belang van het Atheïsme ; Hoe zit het nou
met god ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof ; Evolutie of Creatie
; God bestaat niet ; Het GEHEEL is iets anders dan de som der delen ; Bedreiging van het
vrijdenken en het atheïsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse Wereld..? zie no. 27.
; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18
; Ongewenst atheïsme- zie afl.
32 ; Burqa – zie bladwijzers ; Een grens te ver
(Israël) ; Verbieden van de godsdienst..?-zie afl. 21
; Discrimineert
/ onderdrukt de Westerse Cultuur..? zie aflevering 60 / 61 ; Waarom is de
Islam als godsdienst tegen de Westerse Wereld ..? zie no. 27 ; Koranverslag ; Is er dan toch een GOD..? Hoe zit dat..?
; Het staat in de Koran- zie aflevering 36 ; Briewisseling-
Geweld- Godsdienst- Geloof ; Herkomst Evangelie / achtergrond
/ Jezus – zie bladw.
Bladwijzer: Hindoeïsme
Godsdienst
als misbruikt geloof de grondslag
van een godsdienst
Terug naar: de Startpagina
Als het gaat om de vraag of godsdiensten wel of niet tolerantie bevorderend zijn, worden mijns inziens de verhoudingen steeds omgedraaid. Dat leidt tot een voor het atheïsme noodlottige vertekening van de godsdiensten in kwestie. Je vraagt je af hoe dat komt; verlangt het moderne denken van ons dat wij de godsdiensten zonder meer positief benaderen, of zijn wij blind voor enkele onderscheidingen die, bij het nadenken over het fenomeen godsdienst, beslist gemaakt moeten worden? Ik denk het laatste !
Een poging tot verduidelijking...
Lang geleden heb ik eens in een artikel in
dit blad gesteld dat er een verschil is tussen het
begrip godsdienst en
het begrip geloof. Ik herinner mij nog levendig dat er
toen nogal wat geestverwanten waren die een dergelijk onderscheid niet wensten
te maken, voornamelijk omdat de inhoud van dat begrip geloof hen niet beviel.
Het is niet uitgesloten dat dit nog steeds bij een aantal vrijdenkers het geval
is, zodat zij het hierna volgende betoog ook zullen willen bestrijden. Het zij
zo. Jammer is alleen dat hierdoor het vraagstuk van het al of niet tolerantie
bevorderende karakter van godsdiensten niet behoorlijk opgelost kan worden.
Elke godsdienst is voortgekomen uit de een
of andere vorm van een geloof. Zo'n geloof is een op intuïtie berustend complex
van voorstellingen. In de mensen ontstonden, zomaar vanzelf, bepaalde
vermoedens omtrent de aard van de
werkelijkheid en die vermoedens, waarvan de herkomst
geenszins rationeel verklaarbaar was, kregen gaandeweg een steeds meer
overtuigend karakter. Het werd voor de mensen almaar meer aannemelijk dat het
bij die vermoedens inderdaad over de ware werkelijkheid ging. De mensen gingen
geloven in hun eigen voorstelling van de werkelijkheid. Het begrip geloof heeft
op die zaak betrekking.
Het
zal duidelijk zijn dat de waarheid van zo'n voorstelling voor de individuele
mensen in principe niet het gevolg was van indoctrinatie en andere vormen van
inprenting maar van wat je zou kunnen noemen collectieve intuïtie. Een
intuïtie dus die de overgrote meerderheid van de leden van een collectief met
elkaar gemeen hebben. Natuurlijk spraken de mensen daarover met elkaar en het
kan niet uitblijven dat zij elkaar van allerlei duidelijk probeerden te maken
inzake hun waarheid. Aanvankelijk drukten de mensen zich nog niet uit in
formules, zoals dat bij de moderne mensen het geval is. Hun manier van
uitdrukken was die van het verhaal en bij zo' n verhaal ging het erom de
medemens een beeld van de werkelijkheid voor te toveren. Langs de weg van dit
'toveren' - in zekere zin een artistieke en in ieder geval een uiterst
creatieve bezigheid kwam men met elkaar tot overeenstemming inzake de
werkelijkheid en haar waarheid. Dat oproepen in de medemens van een beeld van
de werkelijkheid is volstrekt geen zaak van indoctrinatie. Het is een kwestie
van meebeleven, van het ondergaan van iets groots en schoons. Min of meer
kennen wij dat nog als het ondergaan van de schoonheid van een kunstwerk.
Vooral bij muziek is het beleven van schoonheid vaak het geval. Het intuïtief
aanvoelen van het karakter van de werkelijkheid, of anders gezegd: het bij
intuïtie weten hoe de werkelijkheid
is (ik zeg niet: weten wat de werkelijkheid is, want
daarvoor heb je analytisch onderzoek nodig),
houdt onvermijdelijk ook in dat de mensen vertrouwd zijn met het feit dat er binnen het geheel van de werkelijkheid een
schier oneindige verscheidenheid aan bestaansvormen aanwezig is. En men weet
dat er daarvan geen enkele uitgesloten kan worden, althans niet zonder de
werkelijkheid en de waarheid geweld aan te doen. Zo was daar het verhaal van de
Grote Moeder die de voortbrengster was van al het bestaande en die als een
oneindig grote baarmoeder het totale heelal omvatte. Natuurlijk bestond die
'Grote Moeder' niet echt.
Het
ging slechts over een verhaal dat de mensen elkaar vertelden. Maar, hoewel dat
verhaal niet feitelijk juist was, was het wel degelijk waar. Dat nu is de
essentie van een echt en oorspronkelijk geloof... het is niet juist, maar het
is wel waar! Hoewel het eigenlijk overbodig is wil ik er toch nog met klem op
wijzen dat dit begrip geloof niet samenvalt met wat men in de westerse
denktraditie onder 'geloof' is gaan verstaan. In die traditie betekent het
begrip geloof niets meer dan dat je aanneemt dat een bepaalde bewering juist
is. Je neemt bijvoorbeeld aan dat de bewering dat god bestaat een juiste
bewering is. Uiteraard gaat het hierbij om een godsdienst en niet om een
geloof.
Uit
het feit dat al het bestaande vanzelfsprekend opgenomen is in één alomvattend (oermoederlijk) geheel is gemakkelijk af te leiden dat de
oorspronkelijk gelovige mensen uit het grijze verleden qua geloof uiterst
tolerant waren. Dat wil zeggen dat zij in hun voorstellingen van de
werkelijkheid en dus ook in hun denken een grote ruimhartigheid aan de dag
legden. Omdat die voorstellingen en dat denken op de wijze van verhalen tot
uitdrukking werden gebracht tref je daarin een vaak tot op de dag van vandaag verbazing
wekkende edelmoedigheid en ruimhartigheid aan. Het is zelfs zo sterk dat je
eigenlijk niet eens van tolerantie kunt spreken, want feitelijk vooronderstelt
het gelden van dit begrip dat er een wezenlijk onderscheid tussen het een en
het ander, de een en de ander, gemaakt wordt. Maar zelfs dat onderscheid lag in
de oudheid ver op de achtergrond omdat het 'oermoederlijk'
besef van het alles voortbrengende en alles omvattende nagenoeg volledig
dominant was. In de geloofsvoorstellingen die in de vorige eeuw door toedoen
van westerse onderzoekers Hindoeïsme zijn gaan heten vind je nog veel
van het bovenstaande terug. Men was destijds in de Hindoeïstische
wereldbeschouwing van mening dat de grondslag en de uiteindelijke 'waarheid'
van ieder individueel mens dezelfde was, zodat het niet van belang gevonden werd
hoe iemand tegen de dingen aankeek en welke weg iemand volgde om zich als
'mens' te verwerkelijken. Nadrukkelijk gold: ieder
het zijne. Ook in het geloof dat aan het Christendom ten
grondslag ligt is het begrip tolerantie naar zijn uiterste inhoud terug te
vinden. In de zogenaamde Evangeliën komt als grondgedachte
naar voren dat de werkelijkheid in laatste instantie in het teken van de liefde
staat en dat betekent niets anders dan dat alles ineen is en er dus geen
onderscheid en scheiding tussen het een en het ander, de een en de ander, geldt.
Zo kun je steeds vaststellen dat oorspronkelijk elk geloof zonder meer
tolerantie inhield.
In zeker opzicht zou het mooi zijn geweest als de
mensen 'gelovig' gebleven zouden zijn. Hoewel zo'n gelovigheid geen enkele
garantie voor de juistheid van de voorstellingen omtrent de werkelijkheid en
dus ook wat betreft de juistheid van de verworven kennis biedt, vervult zij
toch wel degelijk een uiterst belangrijke functie, namelijk die van een spiegel
die de mensheid zich voorhoudt om de eigen cultuur, de samenhang tussen en de
betekenis van de verworven kennis, kortom de realiteit van alle dag, te beoordelen.
Anders gezegd: een toetssteen om niet voortdurend in het duister te tasten en
als een blinde rond te dolen. Het geloof fungeert zogezegd als een spiegel
der waarheid. Daarvoor is het helemaal niet noodzakelijk dat alle voorstellingen
een wetenschappelijke toetsing op juistheid hebben doorstaan. Net als in de
kunst heeft de waarheid in dit verband nauwelijks iets met de juistheid te
maken. En net als in de kunst gaat er - als het goed is! - een louterende en
inspirerende werking van een dergelijke waarheid uit. Het ligt echter in de
logica dat de mensheid haar aanvankelijke fase van geloof ('het gouden
tijdperk') achter zich laat en op zoek gaat naar de juiste kennis omtrent de
verschijnselen. Het zoeken naar juiste kennis en het ontwikkelen van criteria
van betrouwbaarheid gaat onvermijdelijk ook zijn invloed doen gelden
op de intuïtieve voorstellingen, het geloof dus. Omdat er daarbij echter niets
onderzocht noch gecontroleerd kan worden en er tegelijkertijd geen twijfel aan
de aangevoelde waarheid bestaat komt het geleidelijk tot een machtsstelsel.
Bepaalde figuren gaan zich opwerpen als kenners der 'waarheid', en die
'waarheid' is natuurlijk van een hogere orde dan de alledaagse realiteit van
het menselijk leven. Dat hogere is uiteraard niet alleen Ontoegankelijk voor
onderzoek en kritiek, maar het is vooral dwingend. De zogenaamde 'waarheid'
geldt voor iedereen en dus zal iedereen zich eraan onderwerpen, zonder er over
na te denken en zonder er vragen over te stellen.
Deze dwingende en onaantastbare waarheid vormt het materiaal waaruit de
godsdiensten zijn opgebouwd. En wat eerst intuïtief werd aangevoeld is binnen
het kader van de godsdienst geworden tot een complex van voorstellingen dat
stelselmatig wordt ingeprent en dat geen twijfel meer toelaat. Zo worden de
mensen het slachtoffer van misbruik en paradoxaal genoeg hebben zij dat te
danken aan hun eigen hang naar juiste en dus onbetwijfelbare kennis. Zodra het
intuïtieve voor de mensen de status van kennis krijgt wordt het voor
uitgeslapen enkelingen een buitengewoon efficiënt middel om macht uit te
oefenen.
Binnen de sfeer van het geloof - in de zin
zoals ik dit begrip hanteer - worden er van allerlei verhalen verteld over de
werkelijkheid en de daarin voorkomende processen en toestanden. Al die
processen en toestanden zijn van een de mensen overstijgend karakter: het is
een werkelijkheid die groter en grootser is dan de individuele mens. Dat is
voor de gelovige echter volstrekt geen uitwendige en hogere zaak. Het is iets
waaraan geen speciale waarde gehecht wordt en wat dus ook niet als een zaak van
macht kan worden beschouwd. Dat zou overigens ook niet kunnen, want voor die
gelovige behoort immers alles, ook de mens, tot diezelfde werkelijkheid en dus
is dat allemaal om zo te zeggen 'gelijkwaardig'. Als men dan ook verhaalde van
goden en godinnen, licht en donker, goed en kwaad, machtig en onmachtig,
plaatselijk en universeel, dan ging het er om een beeld te schetsen van wat er
in de werkelijkheid gaande is, zonder dat men daarmee zeggen wilde dat al die
goden, godinnen en dergelijken feitelijk zouden bestaan. En een onderscheid qua
macht lag ook volledig buiten het denken.
Terzijde: men zou hier van ‘atheïsme'
kunnen spreken, ware het niet dat dit begrip, als zijnde een ontkenning, een
erkenning van bestaande hogere en machtige goden vooronderstelt, hetgeen bij de
door mij geschetste alsnog 'gelovige' mens niet aan de orde is. Maar alles werd
al spoedig anders. De zaak gaat zich omzetten tot een godsdienst: vanaf dit
moment treden er lui op de voorgrond die de waarheid bezitten en die
elke afwijking daarvan als ketterij beschouwen. Bovendien beweren die lui dat
er wel degelijk goden en godinnen bestaan en dat die beslist veel machtiger
zijn dan de mensen. In feite gebruiken die lui dezelfde ingrediënten die binnen
de sfeer van het geloof voorkwamen, alleen met dit verschil dat a) de
oorspronkelijke beelden van goden en dergelijken nu als feitelijkheden
voorgesteld worden, b) er aan de juistheid van de voorstelling niet getwijfeld
kan worden en c) dat het gaat over hogere machten. Deze drie grootheden bij
elkaar zijn essentieel voor de godsdienst. Dat heeft verscheidene consequenties...
Als we eenmaal te doen hebben met een
godsdienst doet de intolerantie zijn intrede. Dat kan niet anders ! Zelfs al
zouden de godsdienstigen het zo niet willen,
bijvoorbeeld doordat zij herinneringen bewaren aan de fase van geloof toen voor
hen alles harmonieus 'ineen' was in een 'oermoederlijke'
werkelijkheid, zonder dat er ook maar iets buitengesloten of minderwaardig was,
dan nog zouden zij niet kunnen ontkomen aan de intolerantie. Dat komt doordat
het nu om iets absoluuts gaat: het bestaan van god is absoluut (niet tijdelijk
en plaatselijk), de kennis omtrent god is absoluut (laat geen twijfel en geen
tegenspraak toe) en zijn macht is absoluut (de zogenaamde almacht). Er valt dus
voor goedmoedige godsdienstigen niets te willen. Een
ieder die afwijkt van de absolute waarden deugt niet en moet bekeerd worden.
Wordt dat niet geaccepteerd, dan verliest zo'n afwijkend iemand zijn of haar
bestaansrecht. Dat is heel simpel en inderdaad ijzig consequent! De intolerantie
is overigens niet alleen maar het gevolg van het absolute karakter van de
godsdienst. Er is namelijk, samenhangend met dat absolute, ook nog het
machtsaspect. De, de mensen overstijgende, grotere en grootsere kosmische
werkelijkheid wordt er een van een hoger niveau. Zij komt niet alleen buiten, maar
ook letterlijk boven de mens te staan en wordt als zodanig een macht
waaraan alle mensen onderworpen zijn. Vandaar dat wij indertijd van godsdienst
zijn gaan spreken. Het gaat inderdaad om een dienstbaarheid aan een hogere
macht, aan een god. Men heeft destijds heel goed begrepen hoe de vork in de
steel steekt! Ook dienstbaarheid laat geen tolerantie toe. De dingen moeten
gebeuren zoals ze verordonneerd worden. Het gedrag van de dienstbare moet voor
de regeerder absoluut voorspelbaar zijn. Logisch, want anders heeft regeren
helemaal geen zin. Als niemand zich iets van de bevelen aantrok - wat inderdaad
een opluchting zou zijn! - bleef er van de begrippen macht, regeren en
dienstbaarheid niets over. Dat zou ook wat betreft de tolerantie een grote
vooruitgang betekenen omdat dan in ieder geval in de praktijk het geringeloor onmogelijk zou zijn geworden. Maar zover is het
nog lang niet! Indachtig het bovenstaande blijkt het dus onmogelijk de
intolerantie anders dan als fundamenteel te beschouwen. Omdat menigeen met deze
conclusie geen vrede zal hebben wijs ik er voor de aardigheid op dat het niet
zonder grond is als atheïsten en humanisten opgetogen zijn als zij godsdienstigen ontmoeten die tolerant blijken te zijn. Zij
komen dan met enthousiaste verhalen en leggen gretig uit dat 'moderne' godsdienstigen eigenlijk net zo denken als zijzelf. Ik denk
dan: kennelijk hadden die atheïsten en humanisten onbewust iets anders verwacht
van godsdienstigen. En dat is nu precies wat ik
bedoel…!
Bijna altijd wordt de zaak zo voorgesteld
dat het helemaal niet vanzelfsprekend is dat godsdiensten aanleiding zijn tot
intolerantie. Sterker nog: men wijst er met graagte op dat de godsdiensten
eigenlijk buitengewoon tolerant zijn.
De geestdrijvers, de vaak moordlustige
fanatici en de zogenaamde fundamentalisten zouden dan uitzonderingen zijn,
minderheden die bepaalde machtsdoelen voor ogen hebben. Nu is het verwarrende
dat dit inderdaad een feit is. Het zijn minderheden die doorgaans ook door de
meeste leden van hun eigen godsdienst afgewezen worden. Maar dat is niet
doordat zo'n godsdienst in wezen tolerant zou zijn, maar daarentegen juist
doordat zo'n godsdienst allang door zijn eigen (intolerante) fundamenten heen
gezakt is. Men is niet meer zo erg overtuigd van de juistheid van de
godsdienstige dogma's, stellingen en theorieën. Bij alle wereldgodsdiensten zie
je het verschijnsel dat de meeste leden een ernstige mate van twijfel en een
zekere mate van redelijkheid en tolerantie ontwikkeld hebben. Maar die mensen
zijn beslist geen afspiegeling van het wezen van hun godsdienst. Zij zijn juist
de dissidenten binnen hun godsdienst en zij worden voortdurend bestraffend
toegesproken! Nergens kun je dit beter waarnemen dan bij het katholicisme. Een
vergelijking tussen het gedoe van de prelaten van de Roomse Kerk en dat van de
gewone godsdienstigen leert dat juist die gewone
mensen, die de meeste geloofswaarheden allang in de praktijk afgezworen hebben,
bij voortduring terechtgewezen worden: zij zijn dissidenten, mensen die van de
ware leer afwijken. Begrip voor andere godsdiensten en overtuigingen,
ruimhartigheid ten aanzien van ander gedrag zijn symptomen van ontrouw aan de
rechte leer. Ontmoet je dus 'aardige' godsdienstigen
- en dat is in onze moderne westerse wereld meer regel dan uitzondering - dan
heb je te maken met tolerantie die als dissidente godsdienstigheid getypeerd
moet worden. Dus zijn niet de geestdrijvers, fanaten en fundamentalisten de
uitzonderingen, maar de ruimhartige en tolerante godsdienstigen,
die in belangrijke mate door hun eigen godsdienst heen gezakt zijn. De
verwarring inzake het al of niet tolerant zijn is zonder twijfel ontstaan
vanuit het in de moderne cultuur gebruikelijke kwantitatieve denken. Dat is een
denken dat alleen maar uit de voeten kan met datgene dat in getallen,
hoeveelheden en waarden uit te drukken is. Omdat er van de tolerante godsdienstigen tegenwoordig de meeste zijn wordt dat voor
het kwantitatieve denken vanzelfsprekend de regel, terwijl de minderheid, die
dus uit die intoleranten bestaat, als uitzondering
gezien wordt. Kwantitatief gezien is dit dus juist, maar door deze eenzijdige
benadering ontstaat er toch een geheel vertekend beeld: de godsdienst bevordert
plotseling tolerantie ! Daar klopt natuurlijk, ook historisch gezien, niets
van. Wie tolerantie bevorderen zijn de dissidente godsdienstigen...
Terug naar: de Startpagina
Bovenstaande
tekst is geschreven: door Jan Vis, filosoof.
Pagina's
zijn door mij uit het tijdschrift van De Vrije Gedachte No. 249 oktober 1994
overgenomen.
Aangezien
de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen,
is het citeren uit mijn werk zonder meer
toegestaan. Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld
gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis)
|