A C T U E L E V R A G E N
1967
gesteld
en behandeld
door
Jan
Vis, creatief filosoof
Aangezien de filosofie er
niet is voor enkele bevoorrechten, maar juist voor alle mensen, is het citeren
uit de artikelen zonder meer toegestaan. Bronvermelding wordt echter wel op
prijs gesteld. (Jan Vis, creatief filosoof)
ROTTERDAM
1967
Naar bladwijzers: Amerika(nen),
Vietnam t/m 6 ; Vrije meningsuiting ; BEROERING in de
POLITIEK ( EVENWICHT ) – Lees o.a. nrs.1 t/m 3 ; Vacantie/ontspanning ; Het gedoe van de
mensen ; POLITIEK;
Waar gaat het naar toe.? ; BETERE WERELD ; Slaven / Slaaf – zie de nrs. 01 , 06 , 21 ; ZICH
BEHOORLIJK GEDRAGEN ; Verkiezingen-nrs. 20 en 21 ; FILOSOOF ; VIETNAM ; Rechtsgeleerden
; Rechtspraak
; Rechten en
Plichten ; Amerika; het belang ligt bij de afzetmarkt.? Het
PRODUCT of De STAAT – Emigranten - Lees o.a. 04 t/m 07 ;
RUSLAND/CHINA -Zie nrs. 4
, 6 , 28 t/m 31
; VERSLAVING ; Bestaanszekerheid ; Onverschilligheid/protesteren-demonstreren
- vanaf nr, 13 t/m 21 ; Democratie-nrs.1 t/m 3 ; De moderne
jeugd; verdovende en opwekkende middelen-
botsing met de ouderen-zie nrs.26 en 27 ; BEZIELD
; ROMANSCHRIJVER – no.
15 ; MEESTER-KNECHT verhouding- zie nrs. 20 en 21
; Heeft de mens en de aap een gemeenschappelijke
voorvader gehad..?-zie nrs. 22 en 23 ; BEDOELING -
GEDOE – DOEL o.a. DEMONSTREREN ; Waarin is dit
verschil gelegen.? ( Het Russische en Westerse zelfbewustzijn ) ; Het terrein der
kennis-(ook filosofie en kunst..?) - zie nummers 24 en 25 ; Kunst en Filosofie
; OverMACHT-Lees
o.a. pag. 1t/m3 ;
Terug naar: de Startpagina
Naar andere artikelen: Conditionering ; Robot
denken ; Op de vlucht voor je eigen
denken ; De ontwikkeling van het denken ; Het gelijk en de dialoog ; Eenzaamheid en onvrijheid ; Het toenemend belang van het Atheïsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof
; Evolutie of Creatie ; Macht ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst
; God bestaat niet ; Bedreiging van het
vrijdenken en het atheïsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Veiligheid ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse
Wereld..? zie no. 27. ; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ; Ongewenst atheïsme- zie afl. 32 ; Beschermingsrecht
; Verbieden
van de godsdienst..?-zie afl. 21 ; Hoe zit het nou met god ; Discrimineert
/ onderdrukt de Westerse Cultuur..? zie aflevering 60 / 61 ; Het
ontstaan van het heelal / de kosmos t/m het slotakkoord “De Mens”
; De Islam ; Het staat in
de Koran- zie aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer
; Nihilisme ; De Vrede ; De ontwikkeling van de West Europese Cultuur(zie links: te erg/te veel
en dubbelhartigheid )
; Behoort Israël tot de Westerse Cultuur- zie aflevering 60…-onderdrukking van de Palestijnen, ; Kunnen Moslims zich invoegen in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37, ; Terrorisme / Taliban ; Hoe zit het nou
met Jahweh, God en Allah ; Een
korte schets van de menselijke sexualiteit ; Gedachten
over ontstaan en bestaan ; Wereldverbeteraars(1) – zie bladwijzers
; Wereldverbeteraars(2) – zie bladwijzers
;
Vraag: Er is tegenwoordig nogal wat beroering in de
politiek; enerzijds is er een sterke daling van de belangstelling der kiezers
voor hun partij te constateren, terwijl er anderzijds een steeds meer
intensieve deelname in de politiek is aan te wijzen, welke deelname zich
hoofdzakelijk uit in onvrede met de gang van zaken.
Omdat
bij genoemde verschijnselen de democratie in het geding is, rijst de vraag naar
de wezenlijke betekenis ervan en ook of er in het westen misschien iets aan
mankeert.
Bovengenoemde vraag valt uiteen in verschillende
aspecten, die wij alle afzonderlijk zullen bekijken teneinde een duidelijk
beeld van de toestand te krijgen en ook te weten waar het in de toekomst naar
toe moet.
Als eerste over het VERMINDEREN VAN DE BELANGSTELLING.
Zo langzamerhand nadert het WESTEN het punt, dat de mens,
voorzover hij als VERSCHIJNSEL een KOSMISCHE EVENWICHTSSITUATIE is, VERZEKERD
is van zijn LEVEN, hetgeen niets anders wil zeggen dat de "struggle for
life" door de mens GEWONNEN is. Hij heeft zich als BEHEERSER der NATUUR
waargemaakt en daarmede heeft de mens zichzelf VERZEKERD van zijn
LEVENSBEHOEFTEN.
Alle verschijnselen zijn van elkaar AFHANKELIJK, d.w.z. het één is GEBONDEN aan
het ànder, terwijl het één en het ànder toch BUITEN ELKAAR zijn. Dit is het
begrip EVENWICHT en het geldt voor de gehele KOSMOS. In de BIOLOGIE is het een
bekend verschijnsel, dat het uitroeien van een bepaalde diersoort, bijvoorbeeld
een zekere KIKKER, een verschrikkelijke
MUGGEN- of VLIEGENPLAAG ten gevolge heeft. Hier is dus een COMPONENT van het
EVENWICHT verwijderd, waardoor zich een NIEUW evenwicht gaat stellen. Hiervan
zijn talloze voorbeelden te geven. Ook de MENS is aan een dergelijk evenwicht
onderworpen; hij heeft VOEDSEL nodig en KLEDING - afhankelijk van de PLAATS op
aarde, waar hij zich ophoudt - en niet alleen dat hij eraan ONDERWORPEN is:
zijn LICHAAM is een duidelijk voorbeeld van het begrip EVENWICHT. Elke
plaatselijke storing vindt zijn weerslag in het gehele lichaam, dat zich op de
nieuwe situatie instelt. De
mens is dus ook een KOSMISCHE EVENWICHTSSITUATIE.
De AFHANKELIJKHEID van de NATUUR, d.w.z. dat hij maar af te wachten heeft hoe de zaken er op
een gegeven moment voor staan: vindt hij per ongeluk wat eetbare gewassen en is
het KLIMAAT een beetje draaglijk, deze afhankelijkheid van de natuur is een
zaak, die de mens NIET LIGT. Zijn WEZEN is het om het TOTALE VERSCHIJNSEL te
beheersen, want hij gaat als allerlaatste verschijnsel boven ALLES uit. Hij
gaat derhalve aan de gang - zonder dat hij zichzelf dit realiseert - om zich
als die zaak, namelijk die BEHEERSER, waar te maken.
Het dier maakt zich niet waar als BEHEERSER want het beheerst niets. Het dier HOUDT ZICH
IN STAND zolang het gaat en verder komt het niet. De MENS echter gaat zich in
het natuurlijke ook voor hem geldende "in stand houden", laten GELDEN
als de BEHEERSER.
Tenslotte beheerst de mens de kosmos; de zaak is
werkelijk aan hem ONDERGESCHIKT geworden en daarmede is ook de werkelijkheid
als AFHANKELIJKHEID, als EVENWICHT aan de mens ondergeschikt geworden. De
afhankelijkheid is dus NIET WEG, maar de afhankelijkheid is aan hem
ONDERWORPEN; hij kan met de afhankelijkheid allerlei doen. Als voorbeeld: elk
mens moet STERVEN en aan deze zaak, die bij het VERSCHIJNSEL behoort, is niet
te ontkomen. Evenwel is het sterven wel in de hand te houden, o.a. doormiddel van de MEDISCHE
WETENSCHAP. Vroeger stierf een mens aan longontsteking, tegenwoordig
(doorgaans) niet meer. Reeds het zich kleden tegen de kou is een vorm van
BEHEERSING van het afhankelijke.
De ZEKERHEID voor de mens van zijn LEVEN komt dus neer op
het BEHEERSEN van zichzelf als AFHANKELIJKHEID, als EVENWICHT. Dit ONTWIKKELT
zich in de loop der tijden en tenslotte is het zover, dat het de mens gaat
GELUKKEN de zaak te beheersen en dan is dus IN PRINCIPE de mens VEILIG.
Het is WEST-EUROPA, dat deze zaak ontwikkelt en tenslotte
op tafel legt; in onze moderne tijd kondigt dit punt zich aan.
Dit laatste feit heeft verschillende consequenties. Een
daarvan is het verschijnsel , dat de BELANGSTELLING van de mens voor zich zelf
als afhankelijkheid verflauwd; hij heeft er niet meer zoveel BELANG bij want de
zaak is nu toch voor elkaar en hij kan zijn WORSTELING om dit resultaat te
bereiken verder wel vergeten. VANZELFSPREKEND is nu zijn leven VEILIG.
Natuurlijk betekent dit alles niet, dat de boel nu maar
gaat VERWAARLOZEN; wie zo denkt heeft erg weinig van zichzelf en dus van de
mens in het ALGEMEEN begrepen. Als een BANKWERKER het draaien op de DRAAIBANK
eenmaal onder de knie heeft gaat hij dit kunnen ook niet verwaarlozen: hij gaat
daarentegen aan het werk en het spreekt voor hem vanzelf dat hij kan DRAAIEN.
Zo spreekt het straks voor de mensheid ook vanzelf, dat het leven veilig
gesteld is. Nu hebben wij dus geconstateerd dat de mens er BELANG bij heeft
ZICHZELF VEILIG TE STELLEN. Aangezien HET VERSCHIJNSEL de VOORWAARDE is voor
het mens-zijn in de volle
betekenis van het woord, is het dus ook het genoemde veilig stellen, dat ALS
EERSTE de mens bezig houdt. In het licht hiervan verschijnt ALLES, dat de
mensheid op tafel legt. Het waarmaken van de NORMEN DER REDELIJKHEID, zoals
daar is de norm dat ELK MENS MEETELT en ERKEND is, verschijnt ook als een
BELANGEN aangelegenheid en zo blijkt de DEMOCRATIE ook een BELANGEN-KWESTIE te
zijn, terwijl de IDEE ervan het feit is dat ELK mens ERKEND is. De IDEE is niet
dat er EEN PAAR zijn, die naar goeddunken de lakens uitdelen en de rest als SLAVEN behandelen, maar
de IDEE is dat EEN IEDER medezeggenschap heeft en dat er niemand een SLAAF is.
Wij krijgen nu een zaak waarin de AFZONDERLIJKE mensen
als een TOTAAL van evenzovele BELANGEN vercalculeerd zijn; het is duidelijk dat
het BELANG van het éne mens weer net iets anders is dan het belang van de
ànder, maar de KERN ervan is toch de worsteling om veiligheid, zekerheid.
Uiteraard loopt het in de praktijk zo, dat er zich
GROEPEN vormen waarvan de belangen min of meer overeenstemmen en zo probeert
elke groep door de MACHT VAN HET AANTAL leden zoveel mogelijk EIGENBELANG door
te drukken. Het genoemde belang wordt naar voren gebracht door LEUZEN, welke OP
ZICHZELF ideeën zijn, zoals ook de DEMOCRATIE op zichzelf een IDEE is, maar die
in de praktijk toch zonder meer LOKMIDDELEN zijn om zoveel mogelijk
medestanders te vinden zodat het doordrukken van het EIGENBELANG een kans van
slagen heeft.
De PARTIJEN zijn in de democratie de groepen met de min
of meer overeenkomstige belangen.
De REGERING in een democratie is samengesteld uit de vertegenwoordigers
van die partijen, die op hun beurt weer de BELANGEN van het VOLK
vertegenwoordigen. Het is de partijen in de REGERING derhalve te doen om het
behartigen van de BELANGEN van de achter hen staande mensen. Hierbij is het in
de grond van de zaak niet van belang of "de anderen" met hun streven
gebaat zijn; de anderen zoeken het zelf maar uit, maar WIJ willen de melk een cent duurder en
WIJ willen ook meer winst uit de koloniën en WIJ willen ook niet dat die
vervloekte "communisten" iets te vertellen hebben en WIJ dulden ook
geen tegenspraak en ook geen kritiek.
WIJ gaan desnoods wel accoord met een COMPROMIS zodat we
allemaal een beetje aan onze trekken komen, maar dat compromis is dan een
toegeeflijkheid onzerzijds, want eigenlijk kennen we maar één waarheid en dat
is de onze.
Indertijd kwam het SOCIALISME met allerlei LEUZEN over de
GELIJKHEID van de mensen en er werd gewezen op de gedachte "brood voor
allen", terwijl er zonneklaar werd aangetoond dat de
"kapitalist" een PLUNDERAAR was, die uitgeroeid diende te worden.
Dit alles behoorde tot de IDEEËN, maar de PRAKTIJK bleek, zoals altijd, te
zijn, dat de SOCIALISTEN óók een schep uit de PAPPOT wilden hebben en liefst
een GROTE. Dit pleit niet TEGEN de socialisten, want zij vertegenwoordigden het ontwakende besef in de mensen, dat
eigenlijk IEDEREEN mee moest
tellen. Het toont evenwel aan dat het de mens, waar hij op een gegeven moment
ook mee komt, nog steeds om VEILIGHEID te doen is en dat blijft NOODWENDIG zo
totdat de mensheid VOLWASSEN geworden is.
Niet alleen de socialisten en de communisten en de
anarchisten en vooral niet te vergeten, de christenen hebben de IDEE misbruikt…
Daar aan heeft niemand SCHULD, want ook de IDEE verschijnt in het licht van
de WORSTELING OM VEILIGHEID, d.w.z. dit laatste is het, dat eigenlijk
gaande is.
Het moet duidelijk zijn dat dit alles niet anders kàn
omdat de mens nu eenmaal eerst VOLWASSEN moet worden. De mens moet eerst IN
FEITE de kosmos tot zijn bezit gemaakt hebben, zodat hij zich inderdaad gerealiseerd
heeft als het LAATSTE VERSCHIJNSEL, dat INEENZIJN is.
Om te beginnen is hij deze zaak slechts IN PRINCIPE, maar
dan heeft nog geen enkele CONCRETE betekenis. De OERMENS beheerst ook de
KOSMOS, maar voorlopig VREEST HIJ DOOD en sterft van de HONGER.
Vraag: Voortzetting van No. 1.
Zo langzamerhand nadert West-Europa het punt, dat IN PRINCIPE de VOLWASSENHEID van de mens
in gaat treden; dit houdt vanzelfsprekend in, dat de West-Europese CULTUUR op
haar EINDE loopt en dat er door deze zich beëindigende cultuur heen iets nieuws
komt opzetten, dat als GRONDKENMERK heeft de VOLWASSEN MENS.
Voorlopig echter is het zover nog
niet; wij kunnen nog slechts de voortekenen waarnemen en deze voortekenen zijn
in hoofdzaak nog NEGATIEF, namelijk negatief ten opzichte van het OUDE. Het
VERGAAN van het OUDE ligt op de voorgrond - eigenlijk is deze zaak pas net
begonnen, dus voorlopig kunnen we nog wel vooruit.
In het vorige stencil hebben wij de BELANGSTELLING besproken, die de mens om te
beginnen heeft in zichzelf als EVENWICHTSSITUATIE en nu is het deze
belangstelling, die begint te dalen. Dit feit vindt dus zijn oorzaak in het
naderen van het EINDPUNT, dat LEVENSZEKERHEID biedt aan elke mens.
Met het dalen van deze belangstelling
gebeurt er ook iets met de DEMOCRATIE, want het vertegenwoordigen van DE
MENSEN, dat -tot nu toe een vertegenwoordigen van de BELANGEN van de mensen
was, verliest zijn INHOUD, zijn ZIN en BETEKE NIS. Er is voor de mensen geen
reden meer om zich in te zetten en te proberen INVLOED te verkrijgen in de
regering met de bedoeling er op de een of andere manier op vooruit te gaan. De
zaak loopt uit in een KLETSCOLLEGE, dat het nergens over heeft. Vroeger ging
het tenminste nog om bepaalde concrete belangen.
Er zit evenwel nog een aspect in de
zaak en dat is het verschijnsel van het VERZAKKEN VAN DE IDEE. Dit verschijnsel
openbaart zich op alle terreinen van het leven in de moderne wereld, voorzover
namelijk het dagelijkse leven RECHTSTREEKS in contact komt met het zogenaamde
HOGERE. Wij bedoelen dus de GODSDIENST, de CULTUUR, de KUNST, maar ook de STAAT
en wat daarmede samenhangt. Hoewel wij het ons gewoonlijk niet realiseren is
de STAAT ook een zogenaamd HOGERE aangelegenheid, want de staat is de TASTBARE
IDEE van de EENHEID van een bepaald volk. De staat geeft aan het BEGRIP
eenheid een concrete gestalte. Dit kan op verschillende manieren voor de dag
komen, aanvankelijk in de geschiedenis was de TIRAN of de KEIZER of KONING
hetzelfde als het begrip STAAT en als zodanig ook weer een IDEALITEIT van een
volk.
Ook deze IDEALITEIT is onderhevig aan
de moderne VERZAKKING en dit heeft tot gevolg dat de mensen er niet meer warm
voor lopen. De DEMOCRATIE is een staatsvorm; het is dus de vorm waarin de
IDEALITEIT gegoten is en ook als zodanig hebben wij met een IDEE te maken,
evenzogoed als voor de Oost-Europese mens de vorm van het zogeheten COMMUNISME
de IDEE is.
Ook deze IDEE nu vertoont het
verschijnsel van de VERZAKKING; wij zullen ons nu als eerste afvragen waaraan
dit verschijnsel zijn ontstaan dankt en waarom dit juist in onze tijd aan de
dag treedt.
Onze MODERNE TIJD is de tijd van de
ANALYSE, hetgeen het gevolg is van de verhouding in de mens, die wij DENKEN
noemen. De mens DENKT voorzover hij vanuit ZICHZELF ALS GEEST ziet, dat de
werkelijkheid SAMENGESTELD is en dus in principe UITEENVALT in onderdelen. De
MODERNE MENS kent zichzelf als een zaak die UITGAAT van de GEEST en op grond
daarvan is het DENKEN zijn CULTUUR; het is het menselijke FACET, de menselijke
VERHOUDING, die in hem tot doorwerking komt.
Het RESULTAAT van het DENKEN is een
werkelijkheid die UITEENGEVALLEN IS tot in de fijnste onderdelen. Het resultaat
is een VERNEVELDE WERKELIJKHEID, die alle BEPAALDHEID verloren heeft.
Ditzelfde geldt ook voor de
IDEALITEITEN, die, hoewel geworteld in een IDEE, toch als CONCRETE en BEPAALDE
GESTELDHEDEN aanwezig zijn. De STAAT is immers een concreet aanwezig geval en
evenzo de koning e.d. Ook deze zaken VERNEVELEN derhalve en verliezen daardoor
voor de mensen hun betekenis. Zij weten tenslotte niet meer wat het allemaal
voorstelt en wat ze er aan hebben.
Zo verzakt de IDEE van de staat en de
regering in de hoedanigheid van een IDEALITEIT wèg in het besef van de mensen
en dit doet hun belangstelling dalen. De hele zaak wordt een IRREELE SCHIM voor
ze.
Met het VERNEVELEN, dat voor de IDEE
geldt, verliest deze ook zijn waarde als zijnde IETS HOGERS, dat boven de
mensen uitgaat. De begeestering, die de mensen enige tientallen jaren geleden
nog op konden brengen voor hun ideeën is tegenwoordig nauwelijks meer mogelijk
en zelfs àls er nog bepaalde idealen naar voren gebracht worden zien wij een
nogal SLAPPE vertoning waarbij nooit helemaal uit de verf komt waaròm het
eigenlijk gaat. Bovendien en dat is kenmerkend, komen die idealen TIJDELIJK in
de JEUGD naar voren, d.w.z. in de jeugd die nog niet tot volwassenheid gekomen is.
Het is hier dus een ONBEREDENEERDE en INTUITIEVE aangelegenheid, die een
geheel ander karakter draagt dan overeenkomstige bewegingen van vroeger datum.
Wij denken nu aan het optreden van de
moderne jeugd, bijvoorbeeld in een kwestie als VIETNAM. Verschillende aspecten
vallen hierbij op, namelijk ten eerste dat de beweging als zodanig niet zo erg
sterk is, ten tweede dat het gaat over een zaak VER VAN HUIS, d.w.z. niet rechtstreeks het persoonlijke leven betreffende en
ten derde dat het geheel nogal VERHARD en ONDUIDELIJK is. Zelfs waar het een
aangelegenheid als VIETNAM betreft, dat toch op zichzelf een duidelijk geval
van MISDAAD is van de zijde der Amerikanen en hun vrienden.
Toen de mensen 50 jaar geleden de
straat opgingen waren de idealen duidelijk en voor een ieder verstaanbaar: het
ging om BROOD en wat daarmee samenhing. En dat BROOD was dan voor de mensen
zèlf bedoeld en niet voor een oneindig veraf wonend volk.
Wij zien dus dat de IDEEEN verzakken
en onduidelijk worden en dat zij voorzover ze nog boven komen, betrekking
hebben op aangelegenheden, die op zichzelf ook VERAF (en voor de mensen niet
geheel duidelijk) zijn.
Overigens behoeven we over het verzakken
van de ideeën geen spijt te hebben want deze gang van zaken behoort noodwendig
tot de ontwikkelingsweg van de mens . De ideeën moeten vernevelen zoals voor de
mens alle BEPAALDHEDEN vernevelen om als zodanig voor de levende mens een
REALITEIT te worden, die zijn gelding ontleent aan zijn VANZELFSPREKENDE
WAARHEID en niet aan het feit dat het IETS HOGERS is, dat vanuit dit HOGERE
voor de mens een PLICHT, een "DU SOLLST" is. De ideeën zijn vanuit
zichzelf GEEN BEPAALDHEDEN, maar voor de zich ontwikkelende mensheid komen ze
voor de dag als BEPAALDE IDEEËN, die over iets bepaalds gaan. En zodra dit
bepaalde dan verwerkelijkt is, is het weer voorbij en komt er weer iets nieuws.
Deze zaak is het, die verzakt en vernevelt.
Het verzakken en vernevelen van de idealiteit
DEMOCRATIE is op grond van het bovenstaande bepaald geen ramp; de zaak maakt
plaats voor een democratie die niet meer de BELANGEN van de mensen op het oog
heeft, maar de belangen van HET GEHEEL, de STAAT. Het is duidelijk dat dit van
de regeerders maar één ding verlangt, namelijk BEKWAAMHEID en dat alle PARTIJEN
moeten verdwijnen. Op het ogenblik houden de partijen zich nog staande want er
zijn nog particuliere belangen te verdedigen, maar helemaal duidelijk zijn ook
deze belangen niet meer. Het is zo langzamerhand meer een GEWOONTE geworden bij
een PARTIJ te behoren en er op te stemmen.
Het PARTIJSTELSEL is in de democratie
niet meer dan een POVER BEGIN en het werkt, objectief beschouwd , als een
enorme REM op de ontwikkeling van een staat. Want niet een DESKUNDIGE wordt
aangesteld om bepaalde zaken te behartigen, maar een PARTIJMAN, die op grond
van het AANTAL STEMMEN, dat zijn partij heeft weten te verwerven, naar voren is
geschoven als de in die partij meest bekwame. Niet het meest bekwaam om te
regeren, maar het meest bekwaam om de PARTIJBELANGEN te behartigen en om
daarmede dus een GROEP bepaalde mensen, met bepaalde opvattingen, te
vertegenwoordigen.
Pas op de tweede plaats komt het
GEHEEL en zo kunnen we zeggen, dat de staat altijd de dupe is van de
particuliere belangen van de mensen - tenminste zolang de democratie nog niet
wèrkelijk DEMOCRATIE is.
De ONVREDE die momenteel aanwijsbaar
is onder veel mensen komt voort uit het feit, dat de belangen-democratie zo
langzamerhand zijn onhoudbaarheid gaat vertonen en steeds slapper en zwakker
wordt. De mensen uiten hun onvrede dan door op schreeuwerige kleine partijtjes
te stemmen, maar dit redt de zaak niet en het maakt de democratie nog meer tot
een lachnummer.
Vraag: Hoe gaat de westerse belangen-democratie ten
gronde, terwijl het toch zo is, dat het begrip democratie stoelt op het
individualisme, hetwelk juist in West-Europa tot volledige ontwikkeling komt.
Het is een feit, dat aan het individualisme een
gesteldheid van de mens meekomt, die wij met "ieder voor zich" kunnen
benoemen. Op grond van deze gesteldheid is het vanzelfsprekend, dat IEDEREEN
een vinger in de pap wil hebben - en niet alleen een vinger in de pap, want
dat zou nog van een zekere VERDRAAGZAAMHEID getuigen: iedereen wil ZOVEEL
MOGELIJK voor zichzelf naar binnen halen. Dat ZOVEEL MOGELIJK gaat zover door
totdat men op de ANDER stuit, d.w.z. de ANDER voorzover hij niet van zins is te
wijken en zich gewonnen te geven. Velen geven zich wèl gewonnen, als de OVERMACHT
maar groot genoeg is. Aangezien er altijd wel een GROTERE overmacht denkbaar en
bestaanbaar is, kunnen we dus globaal IEDEREEN rekenen tot zowel de
VERDRUKKERS als de VERDRUKTEN. Waar het KERNPUNT van een samenleving berust in
het principe van de INDIVIDU, daar is altijd VERDRUKKING aan de orde. Als wij
dit "niet te bont maken", dan worden wij gerekend tot de VERDRAAGZAME
mensen. Wij verdragen de ANDER tot op zekere hoogte. Het behoeft wel geen
betoog, dat wij ons hier van een zeer ARROGANTE kant laten zien. Want van ONS
uit leeft de ANDER eigenlijk alleen maar BIJ ONZE GRATIE.
Deze gesteldheid is in het westen
algemeen gangbaar en onze gehele MORAAL is er op gebaseerd. Ook het RECHT is in
het westen niets anders dan een GUNST, die DE ANDER bewezen wordt. Ook in ons
SPRAAKGEBRUIK klinkt deze gesteldheid door, want wij verbinden de begrippen RECHTEN en PLICHTEN.
Tegenover een bepaald RECHT staat een bepaalde PLICHT en alle rechten
vervallen waar wij onze plichten verzaken. Het RECHT is dus een RELATIEF
begrip in het westen.
Dit alles komt door het
feit, dat wij de ander slechts DULDEN en nu moet wel toegegeven worden, dat
onze VERDRAAGZAAMHEID in de loop der tijden een gunstige ontwikkeling heeft
doorgemaakt, maar dit doet aan de zaak zèlf niets toe of af. Het begon in de
geschiedenis, dat de één de ànder vrijwel volledig NAAR HET LEVEN STOND;
daarna gingen er althans EEN PAAR meetellen en tenslotte realiseert zich het
feit, dat ALLEN meetellen. Dit laatste is de ontwikkelingsweg van West-Europa.
Het is duidelijk, dat wij hier OP ZICHZELF niets NEGATIEFS van kunnen zeggen;
het gaat nu eenmaal zo in de mensheid.
Maar dit neemt de KERN van
de zaak niet weg en om enig begrip te krijgen van de westerse wereld in het
algemeen en van de democratie in het bijzonder, is het noodzakelijk dat wij
genoemde kern in de gaten hebben. Dit is evenwel niet zo gemakkelijk als het
lijkt, want DENKEN kunnen wij ons het hier gezegde allemaal - met denken zijn
wij zo langzamerhand wel vertrouwd - maar de zaak aldus BELEVEN is nog weer
geheel iets anders en dit gaat buiten het denken om. Te beleven, dat de mensen
in het westen elkaar eigenlijk nog naar het leven staan en dit in de grondtoon
van al hun gedoe te ZIEN, vereist een speciale gesteldheid , die BOVEN de
westerse CULTUUR als zodanig uitgaat.
Wanneer de mensheid zover
is, dat zij tot het besef is gekomen, dat ELKE mens meetelt en
wanneer zij deze zaak waar gaat maken, dan treedt de cultuur van het
INDIVIDUALISME op en dit is in het WESTEN het geval.
Met het realiseren echter
van dit INDIVIDUALISME sluipt er "als een dief in de nacht" een ander
verschijnsel de mensheid binnen. Niemand had dit verwacht en bepaald niemand was hier
op uit. "Niemand heeft het gewild” staat er in het EVANGELIE als daar bij
gelegenheid een blik op de toekomst van de mens geworpen wordt. Het evangelie
bedoelt hier hetzelfde als wij nu duidelijk zullen trachten te maken.
De WERKELIJKHEID bestaat
uit ENKELVOUDIGHEDEN en aangezien dit op zichzelf BEPAALDE IETSEN zijn, is
hier het begrip het EEN en het ANDER van toepassing. De enkelvoudigheden zijn
BIJ ELKAAR OP TE TELLEN en nu gaat het er niet om, hoe groot de UITKOMST dan
zal zijn. In ieder geval is er een TOTAAL en dat totaal is ONEINDIG GROOT. Dat
wil zeggen, dat er altijd nog één MEER is dan wij al geteld hadden. Het feit, dat de enkelvoudigheden
bij elkaar OP TE TELLEN zijn, manifesteert zich in de werkelijkheid als het
WORDINGSPROCES, d.w.z. het zich VERDICHTEN van de enkelvoudigheden. Als dit proces
TEN EINDE is, hebben de enkelvoudigheden zich dus als TOTAAL verwerkelijkt en
dan treedt er AUTOMATISCH een verhouding op, die UNIEK is.
Er treedt dan namelijk
deze verhouding op, dat de enkelvoudigheden een GEHEEL vormen; een zaak waarin
de enkelvoudigheden ALS APARTHEDEN wèl AANWEZIG zijn, maar waarin zij niet als
APARTHEDEN meer gelden. Wat hier geldt is HET GEHEEL. Nu is niet elke
afzonderlijke enkelvoudigheid een DEEL van het geheel, maar elke afzonderlijke
enkelvoudigheid is ZELF het geheel.
De werkelijkheid als deze
verhouding noemen wij de werkelijkheid als INEENZIJN, omdat hier de
enkelvoudigheden in een situatie zijn gekomen, dat zij VOLLEDIG INEENGERAAKT
zijn.
Zoals wij al zo vaak
betoogd hebben is DE MENS het bovengenoemde punt in de werkelijkheid: het
TOTAAL is gerealiseerd en het daarmede automatisch gelden van het
GEHEEL, het INEENZIJN, is voor de dag gekomen. Vanuit de werkelijkheid als
WORDINGSPROCES, dus vanuit de werkelijkheid als VERSCHIJNSEL, is het INEENZIJN
een volkomen "onverwachte" situatie; zij treedt op juist als de
werkelijkheid als VERSCHIJNSEL, als APARTHEID en overgebracht op de mens, als
INDIVIDU, ten voeten uit gerealiseerd is. Het TOPPUNT van apartheid is
AUTOMATISCH het volledige ineenzijn.
De mens is deze situatie
en dus REALISEERT hij zich als zodanig; daarom begint ook hij zich als
APARTHEID, als INDIVIDU, te ontwikkelen en als die weg dan tenslotte àfgelopen
is, dan blijkt er iets ànders voor de dag te komen en dat
ANDERE verschijnt VOLKOMEN ONVERWACHT. "Als een dief in de nacht",
zegt het EVANGELIE en ook zegt het: "Christus komt met de wolken",
d.w.z. als het volkomen duister en mistroostig en uitzichtloos en vooral,
EENZAAM geworden is.
Bekijken we nu de
ontwikkeling van de westerse mensheid, dan zien wij dat het punt in zicht
komt, dat de INDIVIDU volledig ontwikkeld is en wij zien de daaraan meekomende
VERVREEMDING van elkaar en de EENZAAMHEID en tevens zien wij, dat de OMGANG
alleen nog maar mogelijk is langs onderling overeengekomen CODES. Volgens deze
codes GEVEN wij een ieder HET ZIJNE en wij zijn vervuld van allerlei
edele gevoelens ten opzichte van de ANDER. Wij weten allemaal ONZE PLAATS en
wij weten HOEVER we gaan kunnen. Dit is alles puur INDIVIDUALISME en de basis
hiervan is nog steeds het UITEENZIJN van de één en de ànder.
Op het moment dat deze
zaak wèrkelijk voltooid is, komt HET GEHEEL naar voren en dan is het
EIGENBELANG automatisch het BELANG VAN HET GEHEEL geworden. Want als de mens
zich als TOTAAL waargemaakt heeft is hij dus VOLLEDIG ZICHZELF en er is niets
dat in hem NIET naar voren komt en dan komt VANZELF het simpele FEIT van zijn
MENS-ZIJN naar voren en DIT IS JUIST HET GEHEEL.
Waar het de DEMOCRATIE
betreft vervalt dan het EIGENBELANG voorzover het voor de LEDEN van die
democratie een PARTICULIER BELANG is, zoals tot nu toe het geval was. De mens,
als hij zich niet als VERSCHIJNSEL, als APARTHEID, laat gelden, is de mens als
GEEST, of INTELLECT, of hoe we het verder nog noemen willen. De democratie
krijgt dan automatisch het menselijk INTELLECT als basis en daarmede is het een
zaak van BEKWAAMHEID geworden.
Het kenmerk van werkelijke
BEKWAAMHEID is, dat het niet NAAR ZICHZELF TOE REKENT; het laat gelden datgene,
dat voor de betreffende ZAAK geldt. En alleen daarin ligt de NORM.
Dit “niet naar zichzelf
toe rekenen” betekent niet "naar de ànder toe rekenen", maar het
betekent: "NAAR HET GEHEEL REKENEN". Naar de ander toe rekenen is het
beste waartoe WIJ, individualisten, komen en dit is onze algemeen voorkomende
OPDRINGERIGHEID en ons OPOFFEREN en hoe al dat moois verder heten moge. Deze
gesteldheid VOORONDERSTELT ook de SCHEIDING tussen MIJ en de ANDER en is derhalve door en door
West-Europees.
De oorzaak van de
ondergang van de West-Europese democratie is dus gelegen in het feit, dat DE
MENS ALS GEHEEL voor de dag gaat komen naarmate de mens het eindpunt van zijn
ontwikkeling nadert. De belangen-democratie gaat ten onder, maar de IDEE van de
democratie niet. Het westen BLIJFT democratisch omdat het UITGANGSPUNT in het
westen BLIJVEND in de mens als INDIVIDU ligt.
De vertegenwoordigers van
de PARTICULIERE BELANGEN echter maken plaats voor de BEKWAMEN. Het is duidelijk
dat hierbij het PARTIJENSTELSEL komt te vervallen. Als een ieder zich ALS
INDIVIDU HET GEHEEL weet is er geen APARTHEID meer die doorgezet moet worden en
dus geldt er geen PARTIJ meer. Langzaam maar zeker gaat bovengenoemde zaak in
de mensen doordringen en dit verklaart hun dalende belangstelling op allerlei
terreinen en ook waar het de democratie betreft. En steeds meer zullen de
DESKUNDIGEN naar voren komen en deze zullen de partijen overschaduwen.
Naar
bladwijzers: Amerika(nen),
Vietnam t/m 6 ; BEROERING in de POLITIEK ( EVENWICHT ) – Lees o.a.
nrs.1 t/m 3 ; Vacantie/ontspanning ; Het gedoe van de
mensen ; POLITIEK; Waar gaat
het naar toe.? ; BETERE WERELD ; Slaven / Slaaf – zie de nrs. 01 , 06 , 21 ;
Verkiezingen-nrs.
20 en 21 ; FILOSOOF
; VIETNAM ; Rechtsgeleerden
; Rechtspraak
; Rechten en
Plichten ; Amerika;
het belang ligt bij de afzetmarkt.? Het PRODUCT of De STAAT – Emigranten - Lees
o.a. 04 t/m 07 ; RUSLAND/CHINA -Zie nrs. 4 , 6
, 28 t/m 31
; VERSLAVING ; Onverschilligheid/protesteren-demonstreren - vanaf nr,
13 t/m 21 ; Democratie-nrs.1
t/m 3 ; De
moderne jeugd; verdovende en opwekkende
middelen- botsing met de ouderen-zie nrs.26 en 27 ; BEZIELD
; ROMANSCHRIJVER – no.
15 ; MEESTER-KNECHT verhouding- zie nrs. 20 en 21 ; Heeft
de mens en de aap een gemeenschappelijke voorvader gehad..?-zie nrs. 22 en 23
; BEDOELING - GEDOE – DOEL o.a. DEMONSTREREN ;Waarin is dit
verschil gelegen.? ( Het Russische en Westerse zelfbewustzijn ) ; Het terrein der kennis-(ook filosofie en kunst..?) -
zie nummers 24 en 25 ; Kunst
en Filosofie ; ZICH BEHOORLIJK
GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid
; OverMACHT-Lees o.a. pag.
1t/m3 ;
No.
4.
Vraag: In het tweede blad
wordt gesproken over misdaad in verband met het Amerikaanse optreden in Vietnam
- waarin zit nu precies de misdadigheid; worden er in Vietnam door de
Amerikanen ongewoon veel misdaden bedreven of gaat het louter om het feit van
hun bemoeienis met de zaken van een ander land en volk.
Naar bladwijzers: RUSLAND/CHINA -Zie
nrs. 4 , 6 , 28 t/m 31 ; ZICH BEHOORLIJK GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid ; OverMACHT-Lees o.a. pag.
1t/m3 ; BEDOELING - GEDOE –
DOEL o.a. DEMONSTREREN ;
Over het algemeen is het moeilijk de westerse mens
duidelijk te maken waar de KERN van allerlei vraagstukken zit; voorzover het hem
zelf PERSOONLIJK betreft ontbreekt het hem aan het vermogen om VANUIT DE ZAAK
te redeneren en voorzover het gaat over ANDEREN verliest hij zich in allerlei
BIJKOMSTIGE DETAILS, die hij wel kan begrijpen en die hij vanuit dit begrijpen
tevens onmiddellijk EXCUSEERT.
Dat het de westerse mens moeilijk valt vanuit de zaak te
denken, vindt zijn verklaring in het feit, dat het EIGENBELANG als enige NORM
geldt. De zaak van waaruit gedacht wordt is een PERSOONLIJKE zaak, die de eigen
ZEKERHEID betreft welke gerealiseerd moet worden. Zoals wij reeds duidelijk
gemaakt hebben is het eerst de VOLWASSEN MENS, die zich op grond van zijn eigen
MENS ZIJN als een INTELLECTUEEL GEVAL laat gelden waarvoor het maatgevende
gelegen is in de ZAAK waarom het gaat en niet in BELANGEN, die MIJ als BEPAALD
MENS, betreffen.
Als IK derhalve met iemand anders een
kwestie heb zijn het MIJN BELANGEN, die met de zijne botsen en dan zie ik alleen
maar de mijne, die ik met ALLE GEWELD door zal zetten, desnoods via de weg van
het COPROMIS. Velen zijn de mening toegedaan dat het COMPROMIS getuigt van een
BEGRIP mijnerzijds voor de ANDER, maar dit is niet het geval; het compromis
vooronderstelt MIJ èn de ANDER en deze ander staat MIJ in de weg zodat ik
genoodzaakt ben iets te laten schieten om nog enigszins aan mijn trekken te
komen. Vanuit MEZELF was ik
in genen dele van plan die ANDER iets toe te geven, maar hij dwong mij er toe.
Deze gang van zaken is ZUIVER WESTERS, hetgeen niet wil zeggen dat het elders
in de wereld niet zo toegaat, doch hetgeen wil zeggen , dat het tot de CULTUUR
van het westen behoort zich als zodanig te verwerkelijken.
Elders in de wereld is het
bovengenoemde wel het GEDRAG van de mens, maar niet zijn CULTUUR; de verklaring
hiervoor hebben wij gegeven toen wij spraken over het INDIVIDUALISME.
Als de westerling een kwestie tussen
ANDEREN bekijkt valt het hem moeilijk zijn standpunt te bepalen omdat hij beide
partijen wel begrijpen kon. Dit komt door de ANALYS.E, die de mens vertrouwd
maakt met de FACTOREN van een zaak en deze factoren zijn OP ZICH altijd ALGEMEEN
MENSELIJK zodat er niets af te keuren valt. Als iemand een misdaad begaat en
wij gaan na hoe het gekomen is en wat
er allemaal een rol bij gespeeld
heeft, dan krijgen wij een beeld
van gebeurtenissen en verhoudingen, die voor ELK mens gelden en die wij op
grond daarvan niet abnormaal kunnen vinden. Wij EXCUSEREN dan die gebeurtenissen
en verhoudingen en hebben absoluut niet in de gaten, dat wij daarmede de GEHELE
ZAAK uit het oog verloren hebben. Niet de FACTOREN bepalen de (menselijke)
WAARDE van een zaak, maar die zaak ZELF, d.w.z. het GEHEEL, dat méér is dan de OPTELSOM
van de factoren.
Het bovengenoemde speelt een grote rol
bij de gestelde vraag; de betrokkenen blijven zoveel mogelijk op hun eigen standpunt
staan en de buitenstaanders worden overstelpt met een verwarrende hoeveelheid
feiten, zodat door de bomen het bos niet meer te zien is.
De vraag of er in VIETNAM door de
Amerikanen ongewoon veel misdaden bedreven worden is zonder meer niet te beantwoorden;
dit zou onderzocht moeten worden en dit onderzoek zal wel het normale beeld
opleveren: bij dergelijke “acties” worden altijd veel GELEGENHEIDS-MISDADEN gepleegd. De
omstandigheden zijn gunstig en het toezicht gering, terwijl de partijen over en
weer AGRESSIEF zijn en
dus het LAAGSTE uit elkaar naar boven halen. Dit is natuurlijk ook het geval
bij de bevolking zelf. Van deze
misdadigheid is natuurlijk geen goed
woord te zeggen, maar speciaal de Amerikaan treft een andere blaam en daarbij
ligt ook het kernpunt van zijn misdadigheid.
Het is niet nodig dat wij in de
POLITIEK thuis zijn en ook behoeven wij alle FEITEN niet te weten; het gaat
trouwens niet over feiten en gebeurtenissen, het gaat over een IDEE en als we
dat in de gaten hebben, is het ook duidelijk waarom Amerika de INTUITIEVE
WERELDOPINIE tégen heeft.
Er wordt door de mensen opvallend
weinig geprotesteerd tegen het gedrag van bijvoorbeeld CHINA of SOWJET RUSLAND
in de kwestie VIETNAM; het argument dat deze staten zich niet met de interne
aangelegenheden van een ànder land bemoeien gaat niet op, want dat doen zij wèl, zij het dan niet met officiële
strijdkrachten. Bovendien heeft CHINA zich in de laatste jaren meer dan eens
laten zien als een mogendheid, die op VEROVERING uit is - men denke aan de
Chinese acties in INDIA. Toch heeft juist AMERIKA de wereldopinie tégen; hiervoor
moet natuurlijk een speciale verklaring zijn.
Als eerste wijzen wij op het verschil
van UITGANGSPUNT tussen de westerse CULTUUR en die van het OOSTEN. Het
uitgangspunt van het westen is gelegen in de ontwikkeling van de INDIVIDU en
dit brengt met zich mee, dat de BELANGEN van die individu OP DE EERSTE PLAATS
komen. Derhalve is ELK westers streven een zaak van BELANGEN, óók al gaat het
onder VERHEVEN LEUZEN, zoals daar zijn de VRIJHEID en het RECHT. Wij hebben
hierover reeds gesproken.
Het OOSTEN echter gaat uit van HET
GEHEEL en daar komt het PARTICULIERE BELANG dus niet op de eerste plaats. Niet
dat wij hier met een EDELER zaak te maken hebben; het gaat gewoon over MENSEN
en die mensen hebben ook hun eigen belangen die zij nastreven. Bij hen echter
komen die belangen NA het GEHEEL, terwijl in het westen het geheel NA de
belangen komt.
De OOSTERSE CULTUREN beginnen pàs aan
hun ZELFSTANDIGE VERWERKELIJKING en dit is begrijpelijk als wij bedenken, dat
HET GEHEEL eerst dan EEN FEIT kàn zijn, als HET TOTAAL er is. M.a.w. het OOSTEN
kàn pas dan werkelijk uit de voeten als het WESTEN er is als een FEITELIJK
AANWEZIGE ZAAK.
Zo genomen komt het OOSTEN dus nà het
WESTEN; het is een VOLGEND STADIUM in de ontwikkeling. Het is hierop dat de WERELDOPINIE
reageert op INTUITIEVE wijze, met een àfwijzing van het westerse en sympathie
voor het oosterse. Ook RUSLAND valt onder dit “oosterse”; het gaat hier meer over
de benaming van een GESTELDHEID, dan over een GEOGRAFISCHE situatie.
AMERIKA vertegenwoordigt "het
westerse", voorzover dat LOS is van het VERLEDEN, d.w.z. voorzover de
ONTKENNING VAN HET NATUURLIJKE, zoals die door de OUDHEID is opgeleverd en
noodzakelijk als ondergrond in de mens levend blijft, voor de mens VERVALLEN
is. De MAAT ligt bijgevolg bij het DOORWERKTE NATUURLIJKE, dus bij de
PRODUCTEN (van de industrie e.d.) en het BELANG is gelegen bij het AFZETGEBIED
voor die producten. Van LEVENSBELANG voor de Amerikaanse mens is de
WERELDMARKT; dit is ook het IDEAAL en voor de verwezenlijking hiervan is het nodig de gehele wereld
AFHANKELIJK te maken. Daarom schermt de Amerikaanse regering met allerlei
soorten van HULP en dat wordt aan de gehele wereld OPGEDRONGEN.
Natuurlijk wordt dit alles samen
gedacht met begrippen als VRIJHEID en RECHT, want het komt voort uit één en
dezelfde zaak. West-Europa is in diezelfde zaak de TEGENPOOL, want daar is de
ONTKENNING VAN HET NATUURLIJKE wèl levend gebleven, zodat de MAAT niet bij het
DOORWERKTE NATUURLIJKE is komen te liggen, maar bij datgene van waaruit dit
DOORWERKEN plaats vindt: de GEEST.
In VIETNAM wordt door Amerika dus wel
degelijk voor een BELANG gestreden, namelijk het belang van de WERELDMARKT en
dit gaat via de zogenaamde HULP en derhalve via DE RUG van een ànder volk. Dit
is het MISDADIGE van het Amerikaanse gedrag en tevens is dit het SCHIJNHEILIGE
want het lijkt er op dat er een GROOTS GEBAAR gesteld wordt, terwijl het niets
anders is dan een geraffineerde ONDERWERPING aan de belangen van de Amerikaanse
economie.
Dit gedrag vertoont grote overeenkomst
met dat van de ROOMSE KERK in het verleden: toen werd het CHRISTENDOM gebracht
en ook dat was een voortbrengsel van het westen en het werd BELANGELOOS
gebracht… met de bedoeling een MACHTPOSITIE te verwerven. Zelfs de aan
een dergelijk streven meekomende HYSTERIE en VERBLINDING en ONVERDRAAGZAAMHEID
treedt in beide gevallen duidelijk naar voren. Deze verschijnselen komen altijd
mee aan het bieden van HULP, want deze zaak vooronderstelt een MINDER GEACHTE
deelgenoot, die tot onze hoogte opgewerkt MOET worden - waarbij het natuurlijk
onomstotelijk vaststaat dat WIJ gelijk hebben en de ander DUS maar heeft te
gehoorzamen.
Duidelijk is, dat indertijd ROME en op
het ogenblik AMERIKA niets te maken hebben in een land, dat zij als MINDER
beschouwen en waar zij op grond daarvan de lakens proberen uit te delen. Er is
geen elk volk MINDER en om deze reden heeft niemand er iets te maken; als er
werkelijk GEHOLPEN moet worden kan dat alleen op basis van GELIJKHEID en dan is
het nimmer INMENGING. Het MISDADIGE is dus gelegen in het als ONDERGESCHIKT
stellen van een ander volk, in dit geval het Vietnamese.
Naar bladwijzers: RUSLAND/CHINA -Zie
nrs. 4 , 6 , 28 t/m 31 ; ZICH BEHOORLIJK GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid ; OverMACHT-Lees o.a. pag.
1t/m3 ; BEDOELING - GEDOE –
DOEL o.a. DEMONSTREREN ;
Vraag: In het vorige stencil is te lezen, dat Amerika de westerse
wereld vertegenwoordigt, voorzover deze los is van het verleden.
Waarom
komt de maat dan bij de doorwerkte natuurlijkheid te liggen en wat zijn,
behalve de wereldmarkt, de consequenties daarvan?
De situatie in de WESTERSE WERELD, voorzover die
AMERIKAANS is, is gebaseerd op hetzelfde als WEST-EUROPA; het is datgene dat
wij elders de MODERNE MENSHEID genoemd hebben. Uiteraard vertoont ook deze
MODERNE MENSHEID verschillende aspecten, maar wij moeten een duidelijk
onderscheid maken tussen de moderne mensheid voorzover HET MODERNE voor haar de
CULTUUR is, die in haar tot volledige ontplooiing komt èn de moderne mensheid,
die in zichzelf de KIEMEN bevat voor een VOLGENDE CULTUUR, welke als het zover
is in haar naar voren zal komen.
Voor AMERIKA en WEST-EUROPA is het MODERNE de CULTUUR -
het is hier dan ook tot ontwikkeling gekomen en deze ontwikkeling vertoont TWEE
aspecten, die, GEOGRAFISCH gezien, door Amerika en West-Europa vertegenwoordigd
worden.
Voor het OOSTEN, AFRIKA en waarschijnlijk ook
ZUID-AMERIKA is het MODERNE de CULTUUR niet, d.w.z. in deze streken is het
moderne niet ZELFSTANDIG naar voren en tot ontwikkeling gekomen. Het is er
INGEVOERD en het wordt er DOOR-WERKT totdat
het doorwerkt is en als zodanig de BASIS vormt voor HET VOLGENDE, dat dan weer
op zijn beurt op verschillende manieren voor de dag komt. Hierover echter gaat
het nu niet; van belang is in te zien dat het MODERNE als CULTUUR in
West-Europa en Amerika voorkomt terwijl het door de rest van de wereld
OPGENOMEN wordt.
Om de CULTUUR van HET MODERNE in volle
omvang te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk om na te gaan WAARUIT deze
cultuur voortgekomen is. De BASIS namelijk van elke CULTUUR is de VOLLEDIG
UITGEWIKKELDE vorige cultuur, die op ONTKENDE WIJZE aanwezig is. Het is de
essentie van de vorige cultuur en die ONTKEND, welke ontkenning, POSITIEF
GESTELD, de BASIS vormt voor het volgende.
De verschillende culturen, die de
OUDHEID gekend heeft, vonden allemaal hun UITGANGSPUNT in het NATUURLIJKE. Dit
wordt verklaard door het feit, dat de mens van de OUDHEID zichzèlf als een BROK
NATUUR zag, voortgekomen uit de MOEDER, zoals ALLES uit de moeder voortgekomen
was: de OERMOEDER. Ook de AARDE zèlf werd als een MOEDER voorgesteld, vandaar
dat wij nu nog spreken van "moeder aarde". Er zijn trouwens nog veel
meer begrippen die aan genoemde oude opvatting hun bestaan ontlenen - het voert
echter te ver hierop nu nader in te gaan.
De mens zag zichzelf om te beginnen
als een NATUURLIJKHEID, want het natuurlijke, het VERSCHIJNSEL, d.w.z. de
werkelijkheid als het TEN DELE INEENZIJN en TEN DELE UITEENZIJN van de
ENKELVOUDIGHEDEN, is de VOORWAARDE voor het àndere, namelijk het VOLLEDIG
INEENZIJN, hetwelk in betrekking tot de mens gewoonlijk GEEST genoemd wordt -
een begrip overigens dat de zaak niet helemaal dekt, want ook het begrip
LIEFDE is van toepassing op het INEENZIJN.
Als eerste komt de VOORWAARDE en dàn
komt de ZAAK zèlf en zo komt in de mensheid als eerste HET NATUURLIJKE voor de
dag om daarna uit te lopen in de GEEST. Het tijdperk dat het natuurlijke als
uitgangspunt voor de menselijke zèlfaanschouwing vertoont is de OUDHEID.
De gang van zaken bij deze
aanschouwing is natuurlijk zo, dat in de loop der tijden de mens zichzelf ontwikkelt
van een GROVE NATUURLIJKHEID tot een steeds VERFIJNDER NATUURLIJKHEID, totdat
de natuurlijkheid zèlf een ABSTRACTIE was geworden. Was het WEZEN der
werkelijkheid aanvankelijk bij voorbeeld een BERG, of een geweldig DIER, later
werd het WATER en VUUR en tenslotte het LICHT, totdat het als abstractie het
natuurlijke ONTKENDE. Hier ligt het EINDPUNT van de OUDHEID: het NATUURLIJKE
HOGERE is nu dermate VERHELDERD, dat het niet meer CONCREET is en als zodanig
een ONTKENDE NATUURLIJKHEID is.
Deze ONTKENDE NATUURLIJKHEID vinden
wij in de JOODSE CULTUUR, waar JAHWE de godheid is, die geen GESTALTE meer
heeft en waarnaast NIETS ANDERS meer kan bestaan. Als het natuurlijke ONTKEND
is, is de VORM wèggevallen en ook HET ANDERE, dat kenmerk van het VERSCHIJNSEL
is, geldt niet meer. Er geldt NIETS meer dan ALLEEN het abstracte zèlf. Dit is
de “ ijverzuchtige god ”, de “ jaloerse god ”, d.w.z. hij, die niets naast zich duldt.
Dit EINDPUNT van de OUDHEID is de
BASIS van de MODERNE CULTUUR.
De basis voor de MODERNE cultuur is
dus de ONTKENNING van het NATUURLIJKE, het is het besef, dat het voor de mens
NIET om het natuurlijke gaat, want het natuurlijke blijkt uiteindelijk VLUCHTIG
te zijn. Tevens houdt deze ontkenning in, dat er iets BEVESTIGD wordt: het is
het natuurlijke NIET en DUS het vluchtige - de geest - WEL.
Hier zien we dus dat de ONTKENNING
tevens onmiddellijk- een BEVESTIGING is, namelijk een bevestiging van HET
ANDERE. In de geschiedenis van de mensheid gaat zich nu deze zaak uitwikkelen;
de mens gaat zichzelf zien als GEEST het vluchtige - en zich als zodanig
waarmaken.
In dit waarmaken BLIJFT de BASIS
liggen: het is het UITGANGSPUNT ervan en aangezien dit zo is, blijft de genoemde ONTKENNING van het NATUURLIJKE
ook meespelen - aanvankelijk op de VOORGROND en later steeds meer op de achtergrond.
Het op de voorgrond liggen van de ONTKENNING van het NATUURLIJKE speelt in het
OUDE EUROPA een grote rol: het LICHAAM bijvoorbeeld was in principe iets SLECHTS
en -alles wat met het lichaam te maken had was VERWERPELIJK. Natuurlijk was ook
de VROUW verdorven, want zij vertegenwoordigt het natuurlijke en staat daarom
in direct contact met de DUIVEL…enzovoort.
Als EUROPA door haar BEGIN heen is, is
de genoemde ONTKENNING op de achtergrond komen te liggen, terwijl het
wèrkelijke europa naar voren komt . Dit wèrkelijke europa GAAT UIT van het
vluchtige, de GEEST en betrekt zich van daaruit op het NATUURLIJKE, echter op
deze wijze, dat het natuurlijke DOORWERKT wordt: in het kort gezegd de
WETENSCHAP en de TECHNIEK. Het RESULTAAT hiervan is o.a. het PRODUCT, namelijk
het DOORWERKTE BROK NATUUR .
Deze situatie is sinds ongeveer 100
jaar aan de orde; wij zien dan ook de INDUSTRIE opbloeien en wij zien de
WETENSCHAP steeds meer maatgevend worden.
Ook zien wij de AFWIJZING van het
natuurlijke als AFWIJZING op de achtergrond raken om in de mensen te blijven
leven als een VERZONKEN WAARHEID, die geen wèrkelijke REALITEIT meer is.
Als het in de MODERNE CULTUUR uitgaat van
de GEEST om terecht te komen bij het NATUURLIJKE, dat DOORWERKT wordt, kan het
ACCENT in deze zaak liggen bij de GEEST, die het uitgangspunt van alles is èn
het ACCENT kan liggen bij de DOORWERKTE NATUUR, dus bij het PRODUCT. In het
eerste geval is de bovengenoemde BASIS, zij het in VERZONKEN TOESTAND, levend
gebleven en in het tweede geval is de BASIS niet VERZONKEN, maar VERLOREN
GEGAAN in het besef van de mensen.
Evenwel gaat het in BEIDE gevallen om
DEZELFDE ZAAK, namelijk het VANUIT DE GEEST doorwerken van het NATUURLIJKE. In
beide gevallen treffen wij derhalve PRODUCTIE aan.
In WEST-EUROPA is de GEEST maatgevend
en in AMERIKA het PRODUCT. In West-Europa neemt daarom de MENS ook een
belangrijker plaats in bij het productieproces dan in Amerika, waar de mens in
principe ONDERGESCHIKT is aan het productieproces. Amerika kwam dan ook als
eerste met de LOPENDE BAND en de niets ontziende RECLAME om de producten af te
zetten. Als het om de producten gaat komt er al spoedig MASSA-PRODUCTIE,
enzovoort. Al deze dingen zijn in Amerika ontwikkeld omdat het om het PRODUCT
ging; West-Europa was niet dommer, omdat het hiermede niet kwam, maar de GEEST
als norm belet de mens om in de eenzijdigheid van de doorwerkte natuurlijkheid
op te gaan. Dat de MENS in AMERIKA op de tweede plaats komt is aan tal van
dingen duidelijk: de SOCIALE
VOORZIENINGEN zijn slecht of afwezig; de RASSEN-DISCRIMINATIE, welke door geen enkèl argument te excuseren
is; de welig tierende MISDAAD, die een veel grotere plaats inneemt dan de Amerikaan
zèlf wel meent; het ONKUNSTZINNIGE van de Amerikaanse cultuur; de
door-de-wol-geverfde LEVENSTECHNICI, zoals die bijvoorbeeld in de Amerikaanse
LITERATUUR beschreven worden (men denke aan HEMMINGWAY e.a.); de STATUS-IDEE,
enzovoort.
Het PRODUCT is voor de Amerikaan
ZALIGMAKEND en de gehele wereld MOET volgestopt worden; de gehele wereld is het
AFZETGEBIED en het realiseren van deze zaak is van LEVENSBELANG.
West-Europa neemt veel van Amerika
over, want voor West-Europa geldt ook de productie, echter niet de productie
omwille van de producten, maar omwille van de MENSELIJKE LEVENSZEKERHEID. De mens houdt zich als VERSCHIJNSEL in
stand door de productie - dit is de basis van de West-Europese bedrijvigheid.
Hoe groter de productie is hoe groter de ZEKERHEID voor de mensen. Als deze,
waarom het EIGENLIJK niet gaat, zoals de OUDHEID leerde, VERZORGD is, is de
GEEST bevestigd, want dan is de VOORWAARDE vervuld waarover wij gesproken
hebben. Dat de BEVESTIGDE GEEST achteraf een geheel ander karakter blijkt te
hebben dan aanvankelijk gedacht werd, is een andere zaak…
Vraag: Voortzetting van stencil No. 5.
Naar bladwijzers: RUSLAND/CHINA -Zie
nrs. 4 , 6 , 28 t/m 31 , Slaven /
Slaaf – zie de nrs. 01 , 06
, 21 ; ZICH BEHOORLIJK
GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid
; OverMACHT-Lees o.a. pag. 1t/m3 ; BEDOELING - GEDOE – DOEL o.a. DEMONSTREREN ;
De WEST-EUROPESE lijn in de ontwikkeling van de MODERNE
MENS vertoont het verschijnsel dat de mens vasthoudt aan de GEEST en dit houdt
noodwendig in, dat ook de TEGENSTELLING daarvan, namelijk het NATUURLIJKE,
meedoet en wel in ONTKENDE vorm, d.w.z. het natuurlijke doet in ontkende vorm mee.
Dit betekent dat er het besef heerst, dat het
UITEINDELIJK om het natuurlijke NIET gaat, maar ondanks dit feit, houdt de
mens zich er wel mee bezig en
welbeschouwd is deze bezigheid op zichzelf ook een ONTKENNING van het natuurlijke
want het wordt ONTLEED in zijn ELEMENTEN totdat datgene, waaruit de
werkelijkheid in de grond van de zaak BESTAAT, voor de dag is gekomen.
Dat de West-Europese mens al vroeg begonnen is de
verschijnselen te ontleden en te onderzoeken, is een bekend feit en ook weten
wij, dat de moderne NATUURKUNDE reeds dicht het punt genaderd is, dat de
ENKELVOUDIGHEID, de ONDEELBAARHEID, aangetoond wordt.
De MODERNE MENS kan het niet laten, de materie te
onderzoeken en te ontleden, want de moderne mens neemt zijn uitgangspunt in de
GEEST. Aanvankelijk is er tegen dit onderzoeken heel wat geprotesteerd, want
aanvankelijk domineerde de gedachte, dat het NATUURLIJKE uit den boze was en
dat het er alleen maar om ging zich met de geest bezig te houden. De KERK
vertegenwoordigde dit besef; zij heeft dan ook fel gestreden tegen elke vorm
van WETENSCHAPPELIJKHEID, d.w.z. tegen elke vorm van DENKEN, die zich richtte
op de verschijnselen en daarbij niet van een of andere IDEE-FIXE uitging.
Uiteraard heeft de KERK deze strijd
verloren want de nieuwe cultuur zet zich onafwendbaar door, maar ook wanneer
deze strijd reeds verloren is en het zich doorzetten van de nieuwe cultuur een
FEIT is geworden, blijft de ONTKENDE NATUURLIJKHEID als tegenhanger van de
GEEST zijn rol spelen en wel in die streken waar zich het BEGIN van de cultuur
van de MODERNE MENS waargemaakt heeft. Dus in WEST -EUROPA.
In West-Europa is de BEGINNENDE
MODERNE MENS voor de dag gekomen; de geschiedenis wijst dit dan ook duidelijk
uit en wel ten eerste omdat het daar inderdaad allemaal BEGON en ten tweede omdat de MODERNE MENS,
zodra hij door zijn BEGIN heen was, de oude tradities en de oude vooroordelen
en de oude mogelijkheden, kortom de OUDE CULTUURSFEER, de rug toekeerde en
geheel zonder die ERFENIS VAN HET VERLEDEN aan de gang ging. Hij ging naar de
NIEUWE WERELD waar de MOGELIJKHEDEN onbegrensd waren en waar niets was, dat hem
herinnerde aan de OUDE WERELD.
Iemand heeft eens gezegd, dat het
SCHUIM van West-Europa naar AMERIKA trok; het waren AVONTURIERS zonder
ACHTERGROND en zonder enige culturele bedoeling of inhoud. Vanuit het oude
europa gezien berust dit gezegde stellig op waarheid en het is inderdaad een feit,
dat de meesten niets anders in het hoofd hadden dan "een bestaan op te
bouwen" op een zo gemakkelijk en snel mogelijke wijze. Velen schuwden hierbij de MISDAAD niet, maar over het
algemeen was het toch wel zo, dat de emigranten bereid waren hard te werken om
langs deze weg hun doel te bereiken. Geen enkele EMIGRANT beoogt trouwens iets
anders, dit TYPEERT de emigrant en het is niet anders denkbaar dan dat het
juist deze mensen zijn geweest die als eersten West-Europa verlieten.
Uiteraard waren zij allemaal straatarm, want de “ gezeten ” Europeaan vond geen aanleiding te vertrekken.
Hem was het wel voor de wind gegaan, want hij paste bij het OUDE Europa.
Het BEGIN van een nieuwe FASE komt
NOOIT in de BOVENLAAG naar voren; door de gehele geschiedenis heen zijn het de
PAUPERS geweest, die het ZAT waren en iets gingen ondernemen. Tenminste daar,
waar het het DAGELIJKSE LEVEN betreft en dat vertoont zich altijd in het
GRAUWE MIDDEN; de BOVENLAAG en de werkelijke ONDERLAAG speelt bij iets
dergelijks nauwelijks een rol. Vanwege het feit, dat zij op hun wijze UITERSTEN
zijn.
Bovengenoemd gezegde is dus in zoverre
EENZIJDIG, dat het de EMIGRANT slechts belicht vanuit het OUDE EUROPA en zijn CULTUUR en bovendien omdat
het niet redelijk is de emigrant kwalijk te nemen dat juist in hem, armzalige
PAUPER, de nieuwe zaak zich gelden laat. Wij
merken hierbij terzijde op, dat indertijd
het CHRISTENDOM de meeste aanhangers telde onder de SLAVEN en PAUPERS van het ROMEINSE RIJK,
kortom het SCHUIM van ROME!
Vandaag de dag is de EUROPESE MASSA
geen PAUPER meer te noemen, althans niet in MATERIELE zin; de pauper van
tegenwoordig is de werkelijke ONDERLAAG. Vroeger was dit echter niet zo: de
Europese massa bestond uit, wat WIJ noemen, paupers, omdat het een en al
UITZICHTLOOSHEID en RECHTELOOSHEID en ARMOEDE was. En uit deze middenlaag
kwamen de EMIGRANTEN voort.
Het spreekt vanzelf dat zij in AMERIKA
hun BESTAAN gingen opbouwen , want in hen
liet zich immers de MODERNE MENS gelden, die vanuit zichzelf als GEEST zijn
NATUURLIJKE LEVEN gaat regelen. Het begin hiervan is het NAAKTE BESTAAN voor de
betreffende mens zèlf.
In de MODERNE MENS laat zich TENSLOTTE
gelden, dat slechts in de PRAKTIJK van het leven de GEEST waargemaakt kan
worden en dat dus deze praktijk als eerste verzorgd moet worden. Dit kwam voor de dag in de EMIGRANT,
die op weg ging naar de NIEUWE WERELD. Voor deze emigrant lag er slechts een
TOEKOMST; het VERLEDEN had hij àfgesneden. Deze TOEKOMST is de DOORWERKTE
NATUURLIJKHEID, het PRODUCT; hierop is al zijn aandacht, al zijn hoop, al zijn
streven gericht en het spreekt vanzelf, dat deze zaak MOEST GELUKKEN. De
ONTWIKKELING van de mens LUKT namelijk ALTIJD; hierin is geen MISLUKKING
denkbaar, want een mislukte mensheid is niet denkbaar.
De mens als GERICHT OP PRODUCTIE volgt
dus op de ROOMSE MENS, d.w.z. de mens, die in de GEEST zijn UITGANGSPUNT ziet,
maar ALSNOG BIJ DE GEEST BLIJFT. Op grond hiervan is het NOODWENDIG, dat AMERIKA een grote INVLOED krijgt op en een voorbeeld
wordt voor WEST-EUROPA, voorzover dit nog niet door zijn VERLEDEN heen is. Daar
waar West-Europa zich ZELFSTANDIG als de MODERNE MENS gaat waarmaken, zakt die invloed wèg en ontstaat er
zelfs een TEGENSTELLING, omdat Amerika en West-Europa een POOL in DEZELFDE ZAAK
vormen.
Zodra de MODERNE MENS zich INDERDAAD
gesteld heeft (Amerika) is hij natuurlijk in West-Europa ook INDERDAAD voor de dag gekomen: hier heeft zich de MENS
ALS GEEST als een REALITEIT gesteld. Dit is het SOCIALISME, zoals dit zich als
een TASTBARE IDEE presenteerde; als een MACHT waarmede REKENING gehouden
diende te worden. En deze MACHT bestond NATUURLIJK uit de ARBEIDERS, d.w.z.
diegenen, die het MODERNE PROCES - namelijk het doorwerken van het natuurlijke
- UITVOERDEN. De West-Europese TOEKOMST lag inderdaad bij de ARBEIDER; het is
de verdienste van mensen als KARL MARX; FRIEDRICH ENGELS en DOMELA NIEUWENHUIS
geweest deze gedachte als de KERN van de zaak te herkennen.
Het SOCIALISME kwam voor de dag onder
velerlei NAMEN, als vele PARTIJEN; er waren ontelbare meningsverschillen en bij gelegenheid
laaide de strijd hoog op. Dit alles betrof echter de UITWERKING van de
KERNGEDACHTE en dit blijkt wel uit het feit, dat alles wat er ná het STELLEN van
genoemde kerngedachte nog uit de bus kwam LOUTER
GETHEORETISEER was. Behalve in RUSLAND, maar daar kwam met de REVOLUTIE weer
geheel iets anders voor de dag.
Wij hebben er reeds bij herhaling op
gewezen, dat in West-Europa de GEEST maatgevend blijft. Vanuit dit maatgevende
principe echter gaat de MODERNE westerling op het NATUURLIJKE àf en hij gaat
het DOORWERKEN. Met het voortschrijden van dit proces evenwel VERNEVELT mèt
het natuurlijke ook de GEEST, voorzover die in de LEVENDE mensen noodzakelijk
als een BEPAALDE IDEE aanwezig is. Dit houdt
derhalve in dat alles, dat aanvankelijk voor HOGER werd gehouden, zijn
DUIDELIJKHEID en ZICHTBAARHEID verliest en daardoor tot een ONGRIJPBAARHEID wordt, waarop niemand
meer pijl kan trekken.
Waaraan dus ook steeds minder mensen
een HOUVAST hebben.
Dit is het "verval der
geestelijke waarden" zoals wij dat tegenwoordig om ons heen zien, of,
beter gezegd: waarop de OUDERE GENERATIES steeds meer met klem wijzen en waarin
zij een gevaar zien. In zekere zin hebben zij daarin gelijk want het genoemde
proces betekent enerzijds het WEZENLIJKE EUROPA om daarmede tevens anderzijds
op den duur de ONDERGANG van europa te zijn. Het blootleggen van het WEZEN van
een cultuur immers betekent ALTIJD onafwendbaar het EINDE van die cultuur en
dat einde houdt op zijn beurt weer de KIEM van het VOLGENDE in - het WEZEN van
het volgende, dat dàn weer blootgelegd wordt.
De ONDERGANG van WEST-EUROPA is
wezenlijk een GEESTELIJK ONDERGANG, terwijl de AMERIKAANSE ONDERGANG een
wezenlijk ECONOMISCHE is. Natuurlijk lopen deze beide aspecten in West-Europa zowel als in Amerika door elkaar heen, maar
het hier gezegde betreft toch de GRONDTOON van de zaak - hetgeen aan het
bovenstaande duidelijk moet zijn. Aan datgene waarom het in een cultuur gaat
SNEUVELT die betreffende cultuur ook.
Naar
bladwijzers: Amerika(nen),
Vietnam t/m 6 ; BEROERING in de POLITIEK ( EVENWICHT ) – Lees o.a.
nrs.1 t/m 3 ; Vacantie/ontspanning ; Het gedoe van de
mensen ; POLITIEK; Waar gaat
het naar toe.? ; BETERE WERELD ; Slaven / Slaaf – zie de nrs. 01 , 06 , 21 ;
Verkiezingen-nrs.
20 en 21 ; FILOSOOF
; VIETNAM ; Rechtsgeleerden
; Rechtspraak
; Rechten en
Plichten ; Amerika;
het belang ligt bij de afzetmarkt.? Het PRODUCT of De STAAT – Emigranten - Lees
o.a. 04 t/m 07 ; RUSLAND/CHINA -Zie nrs. 4 , 6
, 28 t/m 31
; VERSLAVING ; Onverschilligheid/protesteren-demonstreren - vanaf nr,
13 t/m 21 ; Democratie-nrs.1
t/m 3 ; De
moderne jeugd; verdovende en opwekkende
middelen- botsing met de ouderen-zie nrs.26 en 27 ; BEZIELD
; ROMANSCHRIJVER – no.
15 ; MEESTER-KNECHT verhouding- zie nrs. 20 en 21 ; Heeft
de mens en de aap een gemeenschappelijke voorvader gehad..?-zie nrs. 22 en 23
; BEDOELING - GEDOE – DOEL o.a. DEMONSTREREN ;Waarin is dit
verschil gelegen.? ( Het Russische en Westerse zelfbewustzijn ) ; Het terrein der kennis-(ook filosofie en kunst..?) -
zie nummers 24 en 25 ; Kunst
en Filosofie ; ZICH BEHOORLIJK
GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid
; OverMACHT-Lees o.a. pag.
1t/m3 ; ;
No.
7.
Vraag:
Heeft de tegenwoordige hang naar luxe en
de behoefte aan amusement en ontspanning te maken met het in de vorige stencils
behandelde over de moderne mens, die het natuurlijke doorwerkt maar die daarbij
geen vrede heeft en die daarbij geen rust kan vinden, zodat hij vergetelheid
gaat zoeken ?
In de stencils 5 en 6 hebben wij
het een en ander omtrent de MODERNE MENS besproken, voorzover in hem het
VERLEDEN een rol speelt. Het verleden, dat de VOORHANDEN WERKELIJKHEID verheven
heeft tot tenslotte een ABSTRACTIE, die als zodanig een ONTKENNING van het
voorhandene is.
Voor de MODERNE MENS speelt deze ONTKENNING een grote
rol. Om te beginnen staat alles in het teken van het ontkende voorhandene en
tevens het ERKENDE NIET-VOORHANDENE, namelijk de GEEST en deze gesteldheid doet
de mens uit die tijd de ganse NATUUR en het NATUURLIJKE vervloeken. Alles wat
zijn LICHAAM betrof was SLECHT en
VERDORVEN; alles wat de VROUW betrof evenzo en elk zich bezig houden met de verschijnselen, zoals de
NATUURKUNDIGEN dat begonnen te doen, was eigenlijk VERBODEN en werd slechts
getolereerd voorzover het zich ondergeschikt stelde aan de KERK. De ROOMSE KERK
vertegenwoordigde de mens als GEEST, voorzover de geest alle natuurlijkheid
ontkende.
Vanzelfsprekend ging de ontwikkeling
toch door; de KERK als bovengenoemde zaak is een ONMIDDELIJKE ONHOUDBAARHEID
omdat de mens niet bij de GEEST zonder meer kan blijven stilstaan. Het door de
kerk vertegenwoordigde GEESTELIJKE werd onmiddellijk de vlag waaronder een
MACHTSAPPARAAT zich vormde, dat er op uit was (en is) de gehele wereld te
beheersen. Dat deze wereldbeheersing in de bedoeling lag en zelfs een tijdlang
in grote mate een feit was, laat zich verklaren uit het feit, dat de MODERNE
MENS zich qua CULTUUR over de gehele wereld uitlegt - een zaak die zich
natuurlijk ook in de roomse kerk liet gelden, omdat zij tot deze cultuur
behoort.
Langzamerhand verliest de ONTKENNING
van het natuurlijke zijn maatgevend karakter en hetzelfde geldt voor de GEEST
op zichzelf; hoewel de geest wèl het UITGANGSPUNT blijft voor de mens. Hij
behoeft zich hiervan niet BEWUST te zijn om zich toch als zodanig te laten
gelden; het vertoont zich aan het feit dat de MODERNE MENS in alles zichzelf
als INTELLECT als de maat neemt.
Tenslotte is de mens volledig
INTELLECTUEEL met het natuurlijke bezig; hierbij kan hij zich richten op die
natuurlijkheid èn hij kan zich richten op ZICHZELF, eveneens als
natuurlijkheid. In het eerste geval PRODUCEERT hij om de PRODUCTEN en verzekert
daarmede zijn BESTAAN en in het tweede geval PRODUCEERT hij om zijn BESTAAN te
verzekeren. Dit wordt resp. in AMERIKA en WEST EUROPA vertoond.
Het zich INTELLECTUEEL met het
natuurlijke bezig houden behoort tot het WEZEN van de MODERNE MENS; het is het
gevolg van het feit, dat de GEEST het UITGANGSPUNT is. Het komt noodwendig bij
het natuurlijke terecht en wel zodanig, dat dit natuurlijke DOORWERKT wordt
omdat vanuit de geest voor de mens zichbaar is, dat het natuurlijke
SAMENGESTELD is. Het natuurlijke is een bonte verscheidenheid van
bepaaldheden, die allemaal tot de werkelijkheid behoren en die allemaal hun
eigen specifieke plaats in de werkelijkheid innemen. Zèlf zijn die bepaaldheden
ook weer samengesteld en ook de elementen van deze samenstellingen behoren tot
de werkelijkheid. De werkelijkheid blijkt een OPTELSOM, een TOTAAL, te zijn; een totaal van BEPAALDHEDEN. Geen enkele
bepaaldheid telt in dit totaal NIET mee.
De VOORWAARDE voor het meetellen van
ALLE bepaaldheden is deze, dat men ze allemaal moet KENNEN d.w.z.
men moet WETEN DAT ZE ER ZIJN. Dit wordt
waargemaakt door de WETENSCHAP, die de ganse werkelijkheid onderzoekt en
uiteenlegt in de samenstellende elementen.
Als de mens tenslotte van alles WEET,
dat het ER IS, dan weet hij van het TOTAAL. Hij weet dan van de COMPLETE
WERKELIJKHEID. Zèlf is de mens het LAATSTE: VERSCHIJNSEL en omdat dit zo is,
is hij als verschijnsel de complete
werkelijkheid IN LEVENDEN LIJVE. Hij heeft dus tenslotte ZICHZELF leren kennen
als hij de werkelijkheid als TOTAAL kent. Eigenlijk moeten we het zo zeggen,
dat de werkelijkheid tenslotte zichzèlf als totaal LEERT KENNEN. Automatisch
komt hieraan mee, dat de werkelijkheid zichzelf dan ook als HET GEHEEL kent,
want het begrip TOTAAL is ONMIDDELLIJK het begrip HET GEHEEL.
Deze situatie, namelijk het feit, dat
de mens de werkelijkheid als TOTAAL en daarmee de automatisch de werkelijkheid
als HET GEHEEL is, geldt ALTIJD voor de mens; dit IS de mens. Evenwel WEET hij
dit niet altijd - er is een lange weg voor nodig om hier achter te komen. Zodra
hij er achter is, heeft hij zich ook WAARGEMAAKT.
In de MODERNE MENS laat zich dus als
CULTUUR gelden, dat alle samenstellende elementen van de werkelijkheid ER ZIJN;
de mensen zèlf als afzonderlijke gevallen behoren ook tot de genoemde
samenstellende elementen en dus ook zij ZIJN ER. Het zich laten gelden van alle
àfzonderlijke mensen als ER ZIJNDE, is wat wij het INDIVIDUALISME noemen - dit
is, zoals bekend, zuiver WESTERS.
Als voor de MODERNE MENS geldt, dat
hij de werkelijkheid naar haar samenstellende elementen leert kennen, dan
geldt er ook voor hem dat hij het totaal aan elementen IN BEZIT neemt. De door
hem gekende elementen immers zijn door het KENNEN ervan tot zijn INHOUD
geworden; het is zijn "geestelijk bezit".
Dit geestelijke bezit beslaat
TENSLOTTE de gehele werkelijkheid. Het TOTAAL is het eindpunt van het streven naar
ZOVEEEL MOGELIJK, d.w.z. meer dan het
totaal is niet mogelijk. Dit verklaart waarom de mensen alsmaar uit zijn op
"zoveel mogelijk"; zij zijn eigenlijk uit op ALLES, op het TOTAAL,
maar daaraan staat allerlei in de weg.
De mens maakt dus zijn "geestelijk bezit" tot een daadwerkelijk
bezit en hierbij streeft hij naar ALLES, maar hij moet het laten bij ZOVEEL
MOGELIJK. De MODERNE MENS wordt door dit streven gekenmerkt. Steeds meer mensen
maken zich BEZITTER van ZOVEEL MOGELIJK en zij kunnen het geen van allen tot
het TOTAAL brengen. Niemand krijgt ALLES in zijn bezit.
Omdat de MODERNE MENS zich ontwikkelt tot de werkelijkheid
als HET TOTAAL gaat hij, naarmate hij het eindpunt hiervan nadert, steeds meer het
ONTBREKENDE missen. Hij weet echter niet WAT hij mist, want dat moet hij nog
ontdekken. Toch mist hij iets en nu
gaat hij deze LEEGTE opvullen met allerlei, want hij houdt het bij die
leegte niet uit omdat hij qua WEZEN als een COMPLETE zaak geldt; hij geldt als
HET TOTAAL. Hoe dichter hij het punt nadert dat hij zichzelf ontwikkeld heeft,
hoe dichter hij het TOTAAL nadert. Hij gevoelt dan steeds meer dat het voor
hem hierom gaat, terwijl hij tevens beseft dat hij zover nog niet is. Dat hem
dus nog allerlei ONTBREEKT.
Het ontbreken van allerlei vertoont
zich als de tegenwoordige LEVENSARMOEDE; het gevoelen van dit TEKORT doet de
mens zoeken naar OPVULLING en hij weet niet WAT hem ontbreekt, zodat hij zijn
toevlucht neemt tot FLAUWEKUL. Op de een of andere manier vertoont zich in hem
ROMANTIEK in de zin van "opvullen van de leegte". Hij leest boeken
over oorlogsavonturen, liefdesaangelegenheden, wetenschap, filosofie, kunst.
Het vult zijn leven op; het geeft hem bezigheden. Anderen schaffen zich zoveel
mogelijk LUXE aan; de westerse wereld zit op het ogenblik vol van dat AFVAL,
dat de KAALHEID moet opheffen, maar dat er juist de nadruk op legt.
De mensen beoefenen HOBBY'S, zij
voelen de behoefte om "uit te gaan", zij willen met vacantie, zij
interesseren zich voor WETENSCHAP, enzovoort. Bijna alles dat de moderne mens
vertoont buiten zijn werk en voor de vrouw buiten haar kinderen en het huis, is op de een of andere manier gebaseerd
in de romantiek, die voortspruit uit het TEKORT.
Hoe meer de mens in de naaste toekomst
in bezit krijgt aan spullen, hoe groter zijn ARMOEDE wordt omdat het TEKORT,
hoewel het in feite KLEINER wordt, zich steeds meer doet gevoelen. Tenslotte
heeft hij bijna alles en dan mist hij juist dat kleine beetje , dat hij nog
niet heeft. Op grond hiervan zal dus het
streven naar LUXE en het zoeken naar BEZIGHEDEN en AFLEIDING en ONTSPANNING,
enzovoort, toenemen, totdat het zo ongeveer hierom alleen nog maar gaat.
Wij naderen dit moment reeds met rasse
schreden en wij zien dan ook dat de mens zich met een steeds grotere ernst met
steeds meer FLAUWEKUL en KINDERACHTIGHEDEN bezig houdt. De kranten worden
alsmaar voller met onzin; de industrie richt zich steeds meer op VERGULD AFVAL
en de meest besproken en bewonderde mensen bewegen zich op het terrein van
ontspanning, sport, hobby en buitensporigheden zoals lustmoord, massamoord,
bankroof, enzovoort. Een tegenwoordige MASSAMOORDENAAR is wereldberoemd; aan
hem worden lijvige boeken gewijd en er worden films over gemaakt.
Wij kunnen deze voorbeelden eindeloos
aanvullen; bijna alles valt eronder en het laat zijn ARMOEDE zien omdat hij
zichzelf als een tekortkomend geval ziet – een geval dat, let wel, SPULLEN
tekort komt.
Vraag: Als het elke mens er om te doen is zoveel
mogelijk aan bezit binnen te halen is er altijd één, die het meeste heeft. De
anderen komen hierbij vergeleken allemaal tekort. Is dit hetzelfde tekort als
dat wat in het vorige stencil behandeld werd?
Inderdaad is het mogelijk dat er verwarring ontstaat
tussen het begrip TEKORT voorzover dit slaat op het feit, dat de één MEER HEEFT
dan de ander en het begrip TEKORT, zoals wij dat de vorige keer bedoelden.
Wij spraken de vorige keer over het TEKORT, dat de mens voelt
op basis van het feit, dat hij eigenlijk de werkelijkheid als TOTAAL is. Hij
heeft zich echter nog niet als dit TOTAAL waargemaakt en daarom voelt hij dat
er iets aan ONTBREEKT. Dit ontbrekende tracht hij op te vullen en deze neiging
vertoont de mens STERKER naarmate hij meer tot het besef komt, dat hem eigenlijk
NIETS HEEFT TE ONTBREKEN.
De beide begrippen "TEKORT" slaan dus op
verschillende terreinen van het menselijke leven, hoewel het anderzijds ook wel
weer een feit is, dat het allemaal over BEZIT gaat. Het BEZIT is de
werkelijkheid voorzover ze INHOUD is van zichzelf als INEENZIJN. Deze situatie
komt voor de dag als het verschijnsel dat wij MENS noemen.
Het is een hachelijke zaak om er over te spreken dat "de mens niets
heeft te ontbreken". Iedereen is het er namelijk onmiddellijk mee eens, maar iedereen denkt daarbij
zonder uitzondering aan ZICHZELF en niemand is bereid deze uitspraak als WAAR
te laten gelden als hij hoort, dat het "aan niets ontbreken" tevens
onmiddellijk betekent, dat het PARTICULIERE, aan MIJ BEPAALDE BEZIT dan een
ONMOGELIJKHEID is.
Vooral de west-europeaan is er op uit het zichzelf
aan niets te laten ontbreken, want het
is in zijn CULTUUR, dat het zich stellen van de mens als HET TOTAAL voor de dag
komt. In het TOTAAL geld IK, persoonlijk, als een aanwezig en dus ERKEND geval
en aan MIJ is ook mijn INHOUD erkend. Dus MIJN BEZIT is ook erkend. En MIJN
BEZIT varieert tussen de polen NIETS en ALLES en dus is MIJN ZOVEEL MOGELIJK
verantwoord. Als ik zoveel mogelijk HEB, benader IK het meest het feit, dat
het mij aan niets heeft te ontbreken.
HOEVEEL dat "zoveel
mogelijk" is, doet er niets toe; in ieder geval is het ALTIJD TEVEEL, want
het begrip ZOVEEL MOGELIJK heeft voor de mens NIET TE GELDEN. Alles wat ik derhalve van daaruit "bezit",
bezit ik onrechtmatig en dus is het TEVEEL. Het is, menselijkerwijs gesproken,
GESTOLEN. De westerse wereld is een wereld van "dief en diefjesmaat".
Er is het begrip TEKORT vanuit het
feit, dat de ànder MEER heeft dan ik; ik vind dan, dat ik er OOK recht op heb
en ik ga aan de gang het ONTBREKENDE te pakken te krijgen. Ik ga overwerken om
OOK een auto te krijgen; ik steek me in de schulden om OOK in een bungalow te
kunnen wonen. Kortom ik probeer alles te krijgen wat “zu haben” is. Dat wat er voor mij eventueel te vergaren is,
zijn SPULLEN, oftewel DINGEN en die dingen zijn NATUURLIJKHEDEN, die door de
mens vanuit zijn GEEST doorwerkt zijn. Het betreft dus het door de mens
GEPRODUCEERDE. Het zijn derhalve zaken die reeds door de mens als INHOUD VAN
HET GEHEEL gesteld zijn - zonder dat hij dit weet - en die dus beschouwd moeten
worden als gerealiseerd als de werkelijkheid als het TOTAAL.
Het TOTAAL is een BEPAALDE
HOEVEELHEID. Zolang het realiseren hiervan nog niet klaar is, is er dus pas een BEPAALD GEDEELTE klaar en dit "bepaalde
gedeelte" is voor de levende mens “zu haben”.
Het gaat hier dus over CONCRETE
DINGEN, spullen die in de wereld reeds BEKEND zijn en die dus ook in het bezit
van bepaalde mensen zijn. Een SOCIALIST zou spreken over een "ongelijke
verdeling" van de "welvaart ".
Bovendien raakt het hier een ieder
PERSOONLIJK, want IK heb MINDER dan die ander en dat wou ik wel graag
veranderen. Eigenlijk is mijn bedoeling zèlf ALLES te pakken te krijgen en
aangezien er maar EEN "alles" is, blijft er van mij uit voor DE ANDER
niets over.
We bevinden ons op het terrein van het
HEBBEN, d.w.z. het concreet tot MIJN INHOUD stellen van de dingen en die
dingen bevinden zich op een BEKEND terrein: het gaat over een auto, een huis,
een koelkast, een vliegtuig, enzovoort. De IDEALITEIT van deze bekende dingen
is natuurlijk HET GELD, want als ik dat heb, heb ik automatisch de bedoelde
dingen.
Het HEBBEN is dus gericht op GELD,
zoveel mogelijk geld. En altijd blijft het bij zoveel mogelijk, want ALLES is
nooit te pakken te krijgen. Er is dus altijd het streven naar NOG MEER. Te
verzadigen is de mens niet, tenminste niet voorzover hij de gesteldheid bezit
ZICHZELF ALS BEPAALDHEID als de maat te nemen. Dit laatste blijft niet de boventoon
voeren in de mensheid, maar MOGELIJK blijft het altijd. De mens kàn de maat in
zichzelf als DEZE MENS nemen en daarom blijft het in de wereld MOGELIJK als
het gros van de mensen en deze zaak reeds lang achter de rug hebben. Als de
mensheid reeds VOLWASSEN geworden is. Het spreekt vanzelf dat in een VOLWASSEN
mensheid een ONVERZADIGBAAR MENS een MISDADIG mens is.
In deze, onze onvolwassen wereld,
geldt een onverzadigbare als NORMAAL.
De drang naar spullen is dus een
VOORBIJGAAND verschijnsel; niet voorbijgaand is het feit, dat elke mens
bepaalde spullen NODIG heeft. Meestal worden deze twee begrippen met elkaar
verward: het begrip STEEDS MEER SPULLEN willen hebben en het begrip NODIG
HEBBEN. Datgene dat de mens NODIG heeft is een NOODWENDIGHEID, zoals een plant
NOODWENDIG water moet hebben. De mens moet noodwendig allerlei hebben om
zichzelf als organisme in stand te kunnen houden. Deze noodwendige spullen zijn
op den duur voor een ieder aanwezig.
En nu het verschijnsel van het TEKORT,
zoals zich dat tegenwoordig voordoet en waarover wij in het vorige stencil gerept hebben.
Als eerste moeten wij hierop letten,
dat het hier over zaken gaat, die de mens NOG NIET KENT. Hij wéét niet WAT hij
tekort komt, want datgene dat nog aan het TOTAAL ontbreekt, moet nog voor de
dag komen. Het is de INHOUD van de werkelijkheid als HET GEHEEL, voorzover die
inhoud nog NIET WAARGEMAAKT is. En dus als een ONBEWUSTE ZAAK in de mens klaar
ligt.
De mens NADERT echter het punt, dat
hij de gehele werkelijkheid KENT en dus HET TOTAAL kent. Als hij het KENT, dan
IS hij het ook zèlf.
Omdat de mens dit punt NADERT gaat
datgene dat voor dat punt GELDT, zich in hem opdringen; het kondigt zich aan.
Dit zich aankondigen geeft de mens het gevoel NIET COMPLEET te zijn en dit
gevoel wordt niet door iets bekends beantwoord, d.w.z. hij PROBEERT met
allerlei dit gevoel kwijt te raken en zich als WEL COMPLEET te stellen, maar
het gelukt niet. Alles waarmede hij zichzelf OPVULT, voldoet niet. Dit is een bekend
verschijnsel.
Straks IS de mens wèl de GEHELE
WERKELIJKHEID; hij kènt dan de werkelijkheid voorzover ze, bestaande uit
BEPAALDHEDEN, INHOUD is van het GEHEEL. Dan is dit gevoel van TEKORT opgeheven
en daarmede is de FLAUWEKUL en de AANSTELLERIJ van de baan. Het KINDERACHTIGE
gedoe als dat van een PUBER, die zich als een volwassen mens aan loopt te
stellen, zònder het alsnog te ZIJN en die dit allemaal doet vanuit zijn
naderende volwassenheid. Een KLEUTER probeert zich niet als een volwassene te
gedragen, een PUBER wèl. Zo gedraagt zich thans ook de mensheid; het is een
kinderachtige vèrtoning, die vrijwel alles met zich meeneemt en zo
langzamerhand een geheel WERELDBEELD beheerst.
We moeten er wèl op letten, dat de uitdrukking
"de mens kent de werkelijkheid"
niet betekent, dat hij alle BEPAALDE GESTELDHEDEN, dus bij voorbeeld alle
UITHOEKEN VAN HET HEELAL, kent in de zin van "zo ziet het
eruit”.Het gaat hier over het KENNEN van datgene, waaruit de gehele
werkelijkheid is opgebouwd. Het kennen
dus van het WEZEN der werkelijkheid, welk kennen vanzelfsprekend de gehele
werkelijkheid betreft omdat alles uit dit WEZENLIJKE bestaat.
Derhalve is het eindpunt van de
West-Europese CULTUUR - de cultuur van het UITEENLEGGEN der werkelijkheid -
tevens het punt waarop het ONBEWUSTE TEKORT opgeheven zal zijn. Er zijn dan nog
tal van dingen te ontdekken en uit te zoeken EN DIT BLIJFT ZO, maar nimmer
komt er WEZENLIJK iets nieuws voor de dag.
Op dat EINDPUNT verlost de mens
zichzelf ook van zijn INDIVIDUALISME, want dan blijkt immers, dat er WEZENLIJK
geen individu bestaat. Alle mensen zijn QUA WEZEN hetzelfde. Dan is ook het vorengenoemde TEKORT voorbij, want als alle mensen
wezenlijk HETZELFDE zijn geldt de BEPAALDHEID niet meer en dus ook niet het
HEBBEN, dat een CONCREET als MIJN INHOUD stellen van de dingen is. De mens
heeft dan alleen datgene dat hij NODIG heeft.
Het BEWUSTE TEKORT uit zich dus in het
najagen van STEEDS MEER SPULLEN en het ONBEWUSTE TEKORT komt voor de dag als
ROMANTIEK, welke zich op alle mogelijke terreinen kan vertonen. Wij noemen dit
gewoonlijk de INTERESSEN van de mens. Wij slaan het HOOG aan, maar in feite is
het KINDERACHTIG.
No.
9.
Vraag: De mens realiseert zich als de werkelijkheid
als het totaal. Hoe gaat dit praktisch in zijn werk en welke zijn de
consequenties voor de mens als tenslotte deze zaak voor hem een feit geworden
is.
Bovengenoemde vraag is op zichzelf genomen niet zo
moeilijk te beantwoorden. Moeilijker is het voor de mens - en zeker de WESTERSE,
moderne, mens om: het gegeven antwoord als een heldere REALITEIT voor zich te
zien en dan op zodanige wijze, dat het niet verstart tot een of ander DOGMA,
waaruit alle beweeglijkheid en dus ook HELDERHEID, geweken is. Door onze
CULTUUR zijn wij vertrouwd met FORMULES en hoewel wij doorgaans niet eens
beseffen wat de inhoud en de betekenis van een bepaalde formule is, nemen wij
elke FORMULE bij voorbaat zeer serieus. Wij zijn gerust als wij wat betreft een bepaalde aangelegenheid de
formule hebben gevonden, die wij erop van toepassing achten; naar ons idee
“hebben wij de zaak dan door” en wij bezitten nu een richtlijn voor volgende
gevallen.
Zo eenvoudig is de zaak echter niet; de werkelijkheid
laat zich niet in een bepaalde formule samendrukken, hoewel anderzijds ook weer
niet te zeggen is, dat het begrip FORMULE de werkelijkheid VREEMD is.
Over één "formule" hebben wij in de vorige
stencils reeds gesproken. Het feit namelijk, dat de werkelijkheid zich,
vertegenwoordigd door het verschijnsel MENS, waarmaakt als het begrip TOTAAL.
Wij spreken hier met een gerust geweten over een "formule" omdat het
dit voor de lezer voorlopig tòch blijft; slechts een herhaald en telkens op een
andere wijze belichten van de zaak biedt een mogelijkheid, dat het in de lezer
van een "formule" tot een "zien" wordt. Of die mogelijkheid
zich ooit realiseert blijft de vraag…
De werkelijkheid BESTAAT UIT
enkelvoudigheden, d.w.z. IETSEN, die als de BOUWSTENEN van de werkelijkheid,
niet te ONTLEDEN zijn. Zij zijn NIET SAMENGESTELD. Op grond van dit feit,
kunnen wij zeggen
dat de enkelvoudigheden allemaal HETZELFDE zijn; het begrip VERSCHIL is komen
te vervallen, want als het één van het ànder VERSCHILT, dan heeft het één iets,
dat het àndere niet heeft. Het één bestaat dan dus uit TWEE DELEN: dat, wat het
één en het ànder met elkaar gemeen hebben, PLUS NOG WAT.
Het begrip VERSCHIL impliceert dus een
SAMENSTELLING en omgekeerd gaan met SAMENSTELLINGEN altijd
VERSCHILLEN gepaard.
Een SAMENSTELLING ontstaat als de
genoemde ENKELVOUDIGHEDEN zich gaan VERDICHTEN, ofwel “zich aan elkaar gaan
VASTLEGGEN”. Waarom dit samenklonteren optreedt en hoe dit in zijn werk gaat,
doet thans niet ter zake; het gebeurt en hiermede ontstaan de SAMENSTELLINGEN en
dus ook de VERSCHILLEN. De werkelijkheid als SAMENSTELLING is de werkelijkheid
als het begrip VERSCHIL en dit is de GEHELE VERSCHIJNENDE WERKELIJKHEID.
De VERSCHIJNSELEN derhalve zijn
SAMENSTELLINGEN en voor al die samenstellingen geldt dat zij VERSCHILLEND
zijn. Dit laatste is een bekend feit: er zijn geen twee boombladeren gelijk en
ook geen twee mensen, enzovoort.
Al die van elkaar verschillende
verschillende samenstellingen vormen tezamen HET GEHEEL dat de werkelijkheid
is. Dat de werkelijkheid een GEHEEL is moge reeds blijken uit het feit, dat wij haar met het WOORD
het GEHEEL kùnnen benoemen.
Dit woord vooronderstelt allerlei,
maar OP ZICHZELF duidt het EEN zaak aan, waarvan al het verschillende INHOUD
is, zonder dat het bij naam en toenaam genoemd wordt.
Dit GEHEEL, dat al het VERSCHILLENDE
tot INHOUD heeft, komt voor de dag als de MENS. Dit wil zeggen, dat “al het
verschillende” de zaak is, die AANWEZIG is, want slechts de SAMENSTELLINGEN, de
VERSCHIJNSELEN, zijn AANWEZIG.
Als MENS is dus AANWEZIG de
werkelijkheid voorzover ze "al het verschillende" is en hierbij is
NIETS BUITENGESLOTEN. Het gaat dus werkelijk over de COMPLETE WERKELIJKHEID,
waarin ALLES meegeteld is.
Gesteld nu, dat wij van de mens
verwachten, dat hij op een gegeven moment ZICHZELF is, dan moet er voor hem
gelden dat de COMPLETE WERKELIJKHEID inderdaad in hem vercalculeerd is. Dit
hebben wij uitgedrukt door te zeggen, dat hij zich "als het totaal moet
waargemaakt hebben".
Uit de REKENKUNDE is ons een
bijzonderheid omtrent het begrip TOTAAL bekend, namelijk het feit, dat slechts
GELIJKWAARDIGHEDEN bij elkaar zijn OP TE TELLEN om een TOTAAL te vormen.
Paarden zijn niet zonder meer bij
koeien op te tellen, of wij moeten beide tot GELIJKWAARDIGHEDEN maken, onder
bijvoorbeeld de noemer "dieren", of “viervoeters”, of “huisdieren”, enzovoort.
Als de
MENS zich als de werkelijkheid als HET TOTAAL waarmaakt,
kan dit totaal niet “al het verschillende” OP ZICHZELF tot inhoud hebben. OP ZICHZELF bestaat het uit geen twee
verschijnselen, die GELIJKWAARDIG zijn en dus is er van OPTELLEN, met als
gevolg HET TOTAAL, geen sprake.
Voorwaarde voor het TOTAAL is de
GELIJKWAARDIGHEID van de bij ekaar op te tellen objecten. Zij moeten onder een gelijke
noemer gebracht worden.
De “gelijke noemer” in
deze zaak is de ENKELVOUDIGHEID, die de BOUWSTEEN is van elk object en die,
zoals wij reeds betoogd hebben, volledig verstoken is van het begrip VERSCHIL.
Die dus werkelijk een GELIJKWAARDIGHEID is.
Een correctie is hier evenwel op zijn
plaats: wij gingen van de REKENKUNDE uit en leidden daaruit af, dat wij de
werkelijkheid als "het verschillende" tot “gelijkwaardigheden” moesten omzetten. In feite is dit een OMGEKEERDE
redenatie; omdàt de werkelijkheid uit gelijkwaardigheden bestaat, dáárom is het in de reken kunde NOODZAKELIJK dat de op
te tellen objecten gelijkwaardig zijn. Daarom ook kunnen wij überhaupt OPTELLEN en
AFTREKEN, kortom REKENEN.
En daarom is de gang van zaken
tijdens de menselijke ONTWIKKELING tot volwassenheid deze, dat de mens tenslotte ELKE GESTELDHEID terugbrengt tot een
GELIJKWAARDIGHEID. Als hij die gelijkwaardigheid gevonden heeft, laat zich
automatisch het feit gelden, dat de zaak OP TE TELLEN is en derhalve een TOTAAL vormt.
Dan heeft
de mens zich wèrkelijk
als HET TOTAAL waargemaakt en dan is aan de EERSTE VOORWAARDE voor zijn
MENS-ZIJN voldaan. Alle VERSCHILLENDE
SAMENSTELLING, die op zichzelf genomen met elkaar geen enkel contact hebben en die dus
allemaal APARTHEDEN zijn, zijn nu als gelijkwaardig gesteld en dus tevens als
HET TOTAAL.
Om de VERSCHILLENDE SAMENSTELLINGEN
te kùnnen terugbrengen tot
GELIJLIJKWAARDIGHEDEN, moet de mens
als eerste in de gaten hebben, dat de
werkelijkheid uit VERSCHILLENDE samenstellingen bestaat. Als hij dit eenmaal
ziet, gaat hij vanzelf dit verschil UITWERKEN en zo komen er steeds meer APARTHEDEN voor de dag met steeds KLEINERE onderlinge verschillen. Tenslotte
is hij bij de kleinste verschillen aangeland en dan is de volgende stap de ontdekking, dat het alles in de grond van de zaak HETZELFDE
is.
Het steeds scherper laten gelden van
steeds kleinere verschillen is datgene dat wij de ANALYSE noemen;
van WEST-EUROPA is deze werkzaamheid de CULTUUR en daarom komt in West-Europa
tenslotte de werkelijkheid als HET TOTAAL voor de dag.
HET TOTAAL vooronderstelt dus de
GELIJKWAARRDIGHEID van ALLE objecten en deze gelijkwaardigheid komt voor de dag
doordat de mens zich juist met de ONDERLINGE VERSCHILLEN bezig houdt. Het
VERSCHIL moet steeds scherper gezien worden om de GELIJKWAARDIGHEID te
voorschijn te roepen.
Dit verklaart waarom het
West-Europese INDIVIDUALISME de grondslag is voor de werkelijkheid als HET
TOTAAL. En dus ook de MENSHEID als HET TOTAAL. Uit de wanhopig toenemende
VEREENZAMING van de westerse mens komt het GELDEN en dus ook het ERKEND ZIJN
van ALLE MENSEN naar voren.
Als echter de werkelijkheid COMPLEET
is, geldt er voor haar AUTOMATISCH nog een ander begrip: namelijk HET GEHEEL.
De COMPLETE werkelijkheid is ONMIDDELLIJK
het GEHEEL en het geheel is onmiddellijk de complete werkelijkheid. Dit
geldt natuurlijk ook voor de mensheid, want deze immers VERTEGENWOORDIGT dit
allerlaatste aspect van de werkelijkheid.
Als de mensheid zich dus als het
TOTAAL heeft waargemaakt, dan volgt daarop VANZELF deze situatie, dat de mensheid
een GEHEEL is. Dan is de mensheid in een verhouding gekomen, die wij COMMUNISME
plegen te noemen.
Duidelijk is, dat dit COMMUNISME
zonder enige moeite tot stand gebracht wordt; het ontstaat niet dank zij de idealistisch
getinte activiteit van een aantal mensen en het ontstaat ook niet dank zij een
communistische REVOLUTIE, of welke staatkundige aangelegenheid dan ook, maar het ontstaat
juist langs die weg, die het nèt niet BEDOELT, namelijk de weg van het INDIVIDUALISME.
In het wereldgebeuren is dit duidelijk waarneembaar, want OVERAL zet zich de
WEST EUROPESE cultuur door, d.w.z. zij wordt door de GEHELE WERELD overgenomen.
Voor de gehele wereld moet gelden dat alle APARTHEDEN zich tot
GELIJKWAARDIGHEDEN verwerkt hebben, wil de CONSEQUENTIE hiervan, namelijk: de mensheid als HET GEHEEL een FEIT
geworden zijn.
Vraag: In vraag No. 8 en No.
9 is allerlei besproken omtrent de werkelijkheid voorzover daarvoor het
begrip totaal geldt. De vraag
is nu hoe in de praktijk van het menselijk leven op de planeet al deze dingen
te voorschijn komen, d.w.z. hoe is het gedoe van de mensen gedurende dit proces?
Het gedoe van de mensen gedurende hun ontwikkeling is
natuurlijk slechts in grote lijnen te geven. Om DETAILS te weten te komen
moeten wij ons in de geschiedenis verdiepen en wel speciaal in de
ZEDENGESCHIEDENIS, want uit dit laatste blijkt eerst recht de stand van zaken
wat de HELDERHEID van de mens betreft. Om een voorbeeld te noemen: in onze
MODERNE TIJD gaan wij ervan uit dat DE ANDER er ook is en dat hij het volste
RECHT op zijn leven heeft, zoals wijzelf dat ook hebben en ook dat hij
vanzelfsprekend het recht heeft zijn eigen leven te leiden zoals hij dat ZELF
wil. Op grond hiervan zouden wij tot de conclusie kunnen komen, dat ALLE mensen
volledig VRIJ zijn en op grond hiervan de mogelijkheid hebben zich ALS MENS te
laten gelden. Dit is echter allemaal THEORIE, het is de IDEE, die vooral in HET
WESTEN de GRONDSLAG van de samenleving vormt, maar die nog lang geen
WERKELIJKHEID is. Dit laatste blijkt uit de ZEDEN van de mensen. Als wij immers
ondanks genoemde VRIJHEID zien, dat bijvoorbeeld in de zogeheten LIEFDE tussen
vrouw en man de vrouw nog steeds een ONDERGESCHIKTE ROL speelt, dan weten wij
dat het met de VRIJHEID nog zeer slecht gesteld is. VRIJHEID en
ONDERGESCHIKTHEID gaan niet samen, ook al wordt tegenwoordig met allerlei
INTELLECTUELE PRAATJES de vrouw een "eigen plaats" toegewezen en ook
al reppen wij over "gelijkberechtigd" en ook al vinden wij dat men
een vrouw niet meer "neemt", zoals dat vroeger het geval was. De
westerse man NEEMT de vrouw wel degelijk; het heeft echter de schijn van een
VRIJE en VRIJWILLIGE omgang doordat wij het INTELLECTUEEL zo aardig in weten te
kleden. En de vrouw LAAT ZICH NEMEN; zij is dus helemaal geen stakker , die
medelijden behoeft vanwege haar beroerde positie.
Er is dus een groot verschil tussen de IDEE van een
zaak en de PRAKTIJK ervan en juist deze praktijk is het die een blik vergunt op
de wèrkelijkheid en dit komt vooral duidelijk tot uiting in de ZEDEN van de
mensen. Het zijn de "kleinigheden" van het dagelijkse lèven. “De
filosofie ligt op straat”, placht wijlen Jan Börger te zeggen en dit is juist.
De mensen zijn allemaal APARTHEDEN,
zoals alle VERSCHIJNSELEN dat zijn. Deze laatste WETEN echter van hun apartheid
niet af - de mens wèl. De mens WEET zich een APARTHEID; hij weet zich MIDDELPUNT van de
KOSMOS en alles, wat er nog meer is, behalve hij zèlf, ligt BUITEN hem, het is
de BUITENWERELD, het is zijn OMGEVING, het is datgene dat om hem heen staat:
zijn OMSTANDIGHEDEN.
Ook de ANDERE mènsen vallen onder de
BUITENWERELD; voor elk mens zijn de overige mensen DE ANDEREN. Nimmer kan hij
zichzelf als DE ANDER laten gelden want hij is voor zichzelf altijd en eeuwig
DE EEN.
Reeds eerder hebben wij er op gewezen,
dat de mens BEGINT met zichzelf als een VERSCHIJNSEL te zien; een verschijnsel
weliswaar, dat BIJZONDER is omdat er verschillende EIGENSCHAPPEN en VERMOGENS
aan mee komen, die elders in de natuur niet voorkomen, maar toch is hij
zichzelf in de eerste plaats VERSCHIJNSEL. Dus ook APARTHEID en
AFGESLOTENHEID. Hij is zichzelf derhalve een APARTHEID, met BIJZONDERE
VERMOGENS. Deze vermogens staan uiteraard het zichzelf laten GELDEN als
verschijnsel ten dienste.
Al staan deze vermogens IN DIENST van
de mens als VERSCHIJNSEL, het zijn niettemin tòch BIJZONDERE VERMOGENS. Op
grond hiervan is het te begrijpen, dat TENSLOTTE de mens zich gedraagt
overeenkomstig die VERMOGENS, zodat dan de genoemde DIENSTBAARHEID achter de
rug is. Voorlopig is hiervan echter geen sprake, d.w.z. de mens GEDRAAGT zich
wèl naar zijn BIJZONDERE
VERMOGENS, maar deze vermogens zijn DIENSTBAAR aan het VERSCHIJNSEL, dat de
mens is. Deze DIENSTBAARHEID gaat op de langen duur over en dan zijn de
BIJZONDERE VERMOGENS maatgevend geworden.
Het DENKEN bijvoorbeeld is een
BIJZONDER VERMOGEN. Voor dit denken gelden bepaalde WETTEN en VERHOUDINGEN en
die gelden ALTIJD - ook voor de OERMENS. Evenwel is de gehele zaak
ONDERGESCHIKT en dus staat het DENKEN in dienst van datgene, dat voor het
verschijnsel geldt. Daarom is de mens in die situatie het meest GRUWELIJKE
ROOFDIER, want het
MOORDENDE PRINCIPE, dat voor de gehele verschijnselenwereld
geldt, is hier ook nog BEWUST gesteld, omdat bij de mens het DENKEN er achter staat.
De verschijnselenwereld is het begrip
DOOD, omdat het één
volledig het ànder ONTKENT. Wordt dit begrip dan ook nog door het BEWUSTZIJN gedekt, op grond van het
DENKEN, dan verkeert het begrip DOOD in het begrip MOORD. Het begrip MOORD
betekent dus de BEWUSTE ONTKENNING van het àndere, of de
ander. Met
deze gesteldheid begint de MENS zijn weg op de PLANEET en het is duidelijk dat
er geen gras meer groeit waar de mens gegaan is; slechts BLOED en PUINHOPEN markeren zijn weg.
Dit mag misschien overdreven lijken, vooral als wij onze blik richten op het
vele SCHOONS en op de voortreffelijke GEDACHTEN, die de mens opgeleverd heeft, maar tòch is het een
feit. Nimmer heeft het SCHONE en de VERHEVEN GEDACHTE de mens belet zijn
gruwelijk handwerk uit te oefenen. Het EVANGELIE heeft de wereld niet gered;
het CHRISTENDOM heeft de doodslag niet verhinderd; de FILOSOFIE heeft niets
uitgericht; het SCHONE heeft de mens niet tot inkeer gebracht.
Dit alles wil niet betekenen, dat de
mens SLECHT is. Hij verschijnt als een slechte zaak voorzover hij zichzelf
SPIEGELT aan het VERHEVENE; hij is dan de TEGENPOOL van het VERHEVENE. Beide
echter, zowel het VERHEVENE als het SLECHTE zijn dan gesteld als van elkaar
onderscheiden begrippen, die niets gemeen hebben. Het verhevene is de
ONTKENNING van het SLECHTE en het slechte ontkent op zijn beurt het verhevene.
Wij moeten derhalve het SCHONE en
VERHEVENE, voorzover dat in de geschiedenis voor de dag is gekomen, zien als
“ontworsteld aan de dienstbaarheid”. Het in mens als BIJZONDER VERMOGEN, voor
zover hij dit als LOS van het verschijnsel gesteld heeft. Juist in dit
LOS-ZIJN ligt het ONVERMOGEN om in te grijpen in de praktische gang van zaken
onder de mensen.
SLECHT is de mens dus ook niet; hij is
slechts NATUURLIJK en dit lijkt hem slecht toe omdat de mens zichzelf spiegelt
in zijn eigen verhevenheid. De mens is dus slecht in vergelijking tot GOD -
want dat is de verhevenheid waarnaar hij zichzelf afmeet.
De mens is om te beginnen NATUURLIJK
want hij begint met ONVOLWASSEN te zijn; hieraan komt het gehele getob mee.
Aanvankelijk is de mens zichzelf
VERSCHIJNSEL, dus aanvankelijk ben IK er alleen maar, want IK is het
verschijnsel, dat zich van ZICHZELF bewust is. IK loop derhalve ALLES en ALLEN
omver totdat een àndere IK mij omver loopt en mij zodoende een HALT toeroept.
In dit gescharrel komen er steeds meer IKKEN opzetten, naarmate namelijk de
VOORWAARDEN om ER TE ZIJN steeds GUNSTIGER worden. Deze VOORWAARDEN worden
gunstiger naarmate de mens zich ONTWIKKELT: hij leert de akker te bebouwen; hij leert steden te
bouwen; hij leert machines te maken, enzovoort.
In het algehele GEVECHT van al die
IKKEN wordt het gewoel steeds groter , want er komen er steeds meer en het
wordt steeds moeilijker ze allemaal omver te lopen. IK moet met de àndere IKKEN
rekening gaan houden.
Dit laatste, namelijk
het zich ontwikkelen van de mens als REKENING HOUDEND MET DE ANDERE IKKEN, is
de West-Europese CULTUUR. In deze CULTUUR leren de mensen zien, dat de mensheid
bestaat uit een aantal, een TOTAAL, van IKKEN, die allemaal, net als IK met
hetzelfde bezig zijn: ZICH BEVESTIGEN. In dit BEVESTIGEN spaar IK zoveel
mogelijk DE ANDER, maar meer dan SPAREN is het niet. IK ben (voor mezelf) nog steeds DE MAAT.
De West-Europese BOURGOISIE en haar
geschiedenis laat overduidelijk deze zaak zien: wij zien de VRIENDELIJKHEID,
die slechts een VERNIS is waaronder zich de VRAATZUCHT van MIJ verbergt; wij
zien HET RECHT, dat van MIJ uit voor de ànder een GUNST is; wij zien het
FATSOEN, de OMGANGSVORMEN, de ETIQUETTE, enzovoort. De STAATKUNDE, de DIPLOMATIE, kortom ALLES, vertoont een
EERBIEDIGE houding ten opzichte van de ànder, maar onder deze SCHAAPSVACHT gaat
een WOLF schuil; een wolf echter die gemuilkorfd is en zich
"ordentelijk" gedraagt - voorzover
dit redelijkerwijs nodig is. Vervalt deze noodzaak, dan blijkt het ware
karakter. Hiervoor zijn doorgaans ONGEWONE TOESTANDEN nodig, zoals een oorlog.
De afgelopen wereldoorlog en de oorlog
in VIETNAM leveren voldoende staaltjes van het hierboven gezegde. Dit zijn geen
INCIDENTEN; het is de nog steeds
ONVOLWASSEN MENS, die zich naar zijn ware aard laat zien. In onze keurige nette
en FATSOENLIJKE en (vooral) CHRISTELIJKE westerse wereld gaat het al even
MISDADIG toe, want ook het glimlachende GEFEMEL van een beschaafde MINISTER is
PRECIES HETZELFDE…
Vraag: Voortzetting van No. 10.
In de West-Europese CULTUUR komt in de mensheid het feit voor de dag, dat er een TOTAAL aan mensen is, welk
totaal alleen maar dan als zodanig kàn gelden als ALLE eenheden (de mens
àfzonderlijk) er wèrkelijk ZIJN. Als zij dus werkelijk AANWEZIG zijn op de
planeet.
Nu kunnen wij opmerken, dat iedereen, die GEBOREN is, er toch is, dus wèrkelijk AANWEZIG is. En wat is dan de
inhoud van bovengenoemde gedachte?
Om deze zaak duidelijk te maken moeten wij denken aan de levensloop van elke willekeurige mens. Als er namelijk een
KIND geboren wordt, verschijnt er een mens op
de planeet, want het kind is ook een mens. Echter is het kind tèvens NOG GEEN MENS; hij is
namelijk mens IN BEGIN EN BEGINSEL. Hij is
een zaak die nog wèrkelijk tot MENS
moet uitgroeien. Derhalve moeten wij zeggen, dat het KIND wèl tot de CATEGORIE
der mensen gerekend moet worden, maar dat het voorlopig nog niet zover is, dat we INDERDAAD van een MENS kunnen
spreken. Wij spreken pas dan werkelijk van een MENS, als het kind VOLWASSEN geworden is en dan dus OP
ZIJN WIJZE al het “menselijke”vertoont.
Op een dergelijke wijze moeten wij de MENSHEID ook bekijken; ook de mensheid groeit op tot
VOLWASSENHEID en voordat dat moment aangebroken is, hebben wij te doen met de
mens in BEGIN EN BEGINSEL, d.w.z. eigenlijk is hij de mens NOG NIET – daartoe
moet hij nog UITGROEIEN.
Het
spreekt vanzelf dat bij dit uitgroeien het feit voor de dag komt, dat
er MENSEN
bestaan, d.w.z. dat er niet EEN mens is, maar MEERDEREN. En dat in
principe voor al die mensen geldt, dat zij - op hun eigen wijze - MENS
zijn. Wil dit feit een REALITEIT zijn, dan moeten al die afzonderlijke mensen
zich kunnen BEVESTIGEN, een ieder naar eigen aanleg en gesteldheid. Dit ZICH BEVESTIGEN
is het eerste, dat voor de mensen geldt en dit proces is nog steeds aan de
gang, hoewel het eindpunt wel IN ZICHT begint te komen. Het laatste punt in
deze ontwikkeling is natuurlijk de ontdekking dat ALLE MENSEN er zijn; deze
zaak komt in WEST-EUROPA voor de dag en van daaruit begint derhalve het zich
WAARMAKEN als deze zaak en dit spreidt
zich uit over de gehele planeet totdat
de AANWEZIGE NENS een feit geworden is.
Als
wij vandaag de dag een PAPOEA zien, die nog geheel bevangen is in het
natuurlijke leven en die nog AFHANKELIJK is van datgene dat de NATUUR hem min
of meer TOEVALLIG biedt, dan kunnen wij niet zonder meer zeggen, dat deze mens AANWEZIG is. Er
is namelijk maar een kleinigheid voor nodig en hij is omgekomen van honger en
ellende. Hij is ZICHZELF ALS VERSCHIJNSEL - en dus als natuurlijke
EVENWICHTSSITUATIE – nog lang niet de baas. En daarom is zijn aanwezigheid nog
geheel betrokken in de TOEVALLIGHEID.
Voor
de ontwikkelde westerse mens is deze verhouding reeds lang verleden tijd; de
TOEVALLIGHEDEN van de NATUUR tasten hem vrijwel niet meer aan: hij verzorgt de
grond op zodanige wijze, dat de opbrengst MAXIMAAL is; De schommelingen in
de opbrengsten van de oogst weet hij op te vangen. De industrie vervaardigt
voor een ieder redelijkerwijs verkrijgbare spullen; de ziekenhuizen helpen een
ziek mens er weer mogelijk bovenop, enzovoort. Wij zullen hierop een andere
keer nader ingaan, maar in ieder geval moet duidelijk zijn, dat de aanwezigheid
van de mens niet gedacht kan worden zónder een MAATSCHAPPELIJKE en TECHNISCHE
ONTWIKKELING, op grond waarvan de NATUURLIJKE WILLEKEUR, die zich ook uit in
bijvoorbeeld de RECHTELOOSHEID, in principe opgeheven is,
In
het westen is dit reeds in grote mate een feit; het gaat er nu niet om om
zonder meer de vlag uit te steken voor het westen want
dat is thans het thema niet - in ieder geval is het westen bezig de WILLEKEUR
terug te dringen en dat kàn zij doen, omdat in principe de willekeur OVERWONNEN
is.
Hiermede
is in principe de willekeur over de GEHELE PLANEET overwonnen, maar eerst moet
dit nog een FEIT worden, zodat het dus voor IEDEREEN geldt. Uiteraard staat het alles in het teken van
de ONVOLWASSENHEID en dit brengt allerlei MINDERWAARDIGS met zich mee, o.a. het
GESCHARREL op grond van overal aanwezige BELANGEN. Daardoor probeert het
westen tòch WINST te maken aan de zogeheten ONTWIKKELINGSLANDEN en daarom is
het er op uit van die landen op de een of andere manier STEUNPUNTEN te maken.
Ondanks dit alles echter gaat de ONTWIKKELING tòch door en dit komt omdat het
over een NOODWENDIGE ZAAK gaat, die slechts IN HET TEKEN van de algehele
ONVOLWASSENHEID staat. De ontwikkeling van een KIND gaat ook door totdat het
volwassen is.
Dit is dus in grote lijnen de ONTWIKKELING van de
mens tot MENS; op deze ontwikkeling blijft alsmaar de "vloek van de
onvolwassenheid" liggen, die alles tot een BELANGEN-AANGELEGENHEID maakt
en die OVERAL het bloed doet vloeien. Dit heeft de FILOSOFEN aanleiding gegeven
te spreken over HET VERKEERDE als het over DE WERELD ging en hoewel dit, gezien
vanuit het waarlijk menselijke zeker een feit is, kunnen wij dit begrip
VERKEERD tòch niet in de zin van FOUT interpreteren omdat het de noodwendige
weg van de mens is. Er zit in de hele zaak geen FOUT, maar het is de ZAAK nog
niet en dus is het in zekere zin een ONTKENNING van de zaak waarom het gaat.
Inzien echter van het feit, dat wij te
maken hebben met een GROEIPROCES, dwingt ons tevens tot de erkenning, dat het
logisch niet ànders KAN en dat het dus eigenlijk best in orde is, al vloeit er dan ook bloed.
Het BLOED vloeit op grond van het
feit, dat het het VERSCHIJNSEL mens is, dat er als eerste MOET ZIJN om
automatisch de werkelijkheid mens te voorschijn te roepen.
Aan dit zich realiseren als
VERSCHIJNSEL komen ALLE voor het verschijnsel geldende verhoudingen mee, zoals
daar is de verhouding UITEENZIJN, die voor de mens de DOOD betekent, welke,
bewust gesteld zijnde, als de MOORD voor de dag komt.
In WEST-EUROPA komt op een gegeven
moment de BOURGOISIE opzetten; deze zaak lag natuurlijk al lange tijd te
broeien, maar het was toch wel met do GROTE FRANSE REVOLUTIE, dat de zaak
doorbrak. Het doorbreken van deze bourgoisie was
niets anders dan het zich laten gelden van ELKE MENS
en het is dan logisch niet anders mogelijk , dan dat zich de zogeheten MASSA aankondigt.
Als ELK MENS zich gaat laten gelden, laat zich
automatisch MIDDELMAAT gelden, want het gaat over een HOEVEELHEID
VERSCHIJNSELEN en voor elke hoeveelheid geldt dit begrip. De hele zaak komt dus
in het teken van de MIDDELMAAT te staan en dit is in tegenstelling tot
voordien, want toen gòld in feite ELKE MENS nog niet. Toen golden slechts
ENKELEN en dat zijn op de een of andere manier altijd IDEALTEITEN. Deze ENKELEN
vormden de ADEL en de GEESTELIJKHEID, die, hoewel OP ZICHZELF volkomen
VERSCHILLENDE zaken, tòch ELK op zijn wijze BOVENDREVEN.
Uiteraard komen er uit de MIDDELMAAT
ook IDEALITEITEN naar boven, maar deze ontkomen niet meer aan hun grondtoon,
welke middelmatig is. Een voorbeeld hiervan is NAPOLEON en van hem zei de filosoof
HEGEL, toen hij hem voorbij had zien trekken met
zijn legers: "Ik heb de geest van Europa te
paard zien rijden", NAPOLEON was in
de MIDDELMAAT omhoog gestuwd; hij was dus een uitloper van de middelmatigheid.
Zijn leven spiegelt dit dan ook af; van ADEL was bij hem geen sprake meer.
Hier en daar treffen wij tegenwoordig
nog wel VORSTENHUIZEN aan; zij zijn een overblijfsel uit de tijd van de ADEL, voorzover zij zich niet in
navolging van Napoleon zèlf tot "adel" gebombardeerd hebben. De
overblijfselen uit de tijd van de ADEL missen in de grond van de zaak elke
verbinding met de bourgoisie, vandaar dat zij geleidelijk aan verdwijnen. Hun
bestaan heeft voor de middelmatige mens, voor de BOURGOIS, elke inhoud verloren
en daarmede zijn zij voor zichzelf ook tot een HOL VAT geworden.
De BOURGOIS-IDEALITEITEN liggen op een
geheel ander terrein, dat bovendien van kleur wisselt naargelang de MASSA zich
ontwikkelt. Een eeuw geleden gold de KAPITALIST nog als IDEALITEIT;
tegenwoordig is het de PROFESSOR of de MINISTER en soms ook wel een of ander
"vorstelijk persoon", die "door de tijd des volks " in zijn
functie is gehandhaafd. Dat een vorst DOOR. DE WIL DES VOLKS helemaal geen
VORST meer is, maar een BOURGOISIE-IDEAAL spreekt natuurlijk vanzelf, want het
is "het volk" dat zijn aanwezigheid stelt. Een wèrkelijke VORST -
zoals die er vroeger wel waren - liet zich niet door "de wil des
volks" aanstellen: hij ONDERWIERP het volk, d.w.z. hij ONTKENDE het.
De zogeheten VORSTENHUIZEN zijn dus
ook BURGERMANS-IDEALEN - vandaar dat elke burgerman er wel bij wil behoren en
hij wil ook wel PROFESSOR zijn en ook wel MINISTER. Deze en andere
West-Europese IDEALEN hebben te maken met de West-Europese CULTUUR: de
wetenschap is er een facet van en de democratie en dus ook het GESCHARREL in
die democratie, enzovoort. Zo stelt zich de afzonderlijke mens als AANWEZIG
geval en naarmate hij zichzelf als zodanig kent komt de MASSA of HET TOTAAL
voor de dag en aan dit alles komt mee dat de MIDDELMAAT zich doorzet. Dit is
dus een BLIJVENDE zaak, want als straks de mensheid als HET TOTAAL inderdaad op
de planeet aanwezig is, is het begrip MIDDELMAAT dat ook. Het totaal is
BLIJVEND voorwaarde voor een menselijke WERELD en dus de middelmaat ook.
No.
12.
Vraag: Wat betekent het begrip adel eigenlijk en
hoe is het met deze zaak gesteld voorzover die onder de mensen voorkomt, in het
verleden en ook in de tegenwoordige
tijd.
In principe is die mens van ADEL te noemen, die in zijn
GEDRAG het ZUIVE MENSELIJKE afspiegelt.
Dit ZUIVER MENSELIJKE is een netwerk
van begrippen, die voortkomen uit de werkelijkheid voorzover die HELDERHEID is.
Deze werkelijkheid, die HELDER is, komt voor als mens, d.w.z. VOOR DE MENS is
het een HELDERE werkelijkheid. In feite is er echter geen KWALIFICATIE voor te
geven; er is niet te zeggen dat het
over LICHT gaat en ook niet dat het
over RUIMTE. Dit zijn begrippen waarmede de MENS KOMT vanuit ZIJN EIGEN werkelijkheid voorzover hij zich
daarvan BEWUST is. Het zijn dus begrippen
die in het BEWUSTZIJN van de mens liggen. Maar de werkelijkheid naar haar
UITERSTE valt BUITEN het bewustzijn van de mens, in die zin, dat zij er GEEN
INHOUD van is. Vandaar dat er aan de
werkelijkheid naar haar UITERSTE niets te BEGRIJPEN valt. Het DENKEN en ook het
ZIEN betrekt zich op de INHOUD van het
bewustzijn en daaromtrent komt het op den duur ALLES te weten; de werkelijkheid als UITERSTE echter
ontsnapt aan het weten.
In de West-Europese SCHOLASTIEK is indertijd de poging ondernomen
om langs de weg van het DENKEN tot GOD te geraken. Deze poging is MISLUKT om
bovengenoemde reden; wèl heeft het bij enkele denkers in zoverre resultaat
afgeworpen, dat zij bemerkten dat GOD niet te DENKEN was en een
dergelijke ontdekking is enerzijds voor de mens van groot gewicht om anderzijds LEVENGEVAARLIJK te zijn. Als
god namelijk NIET TE DENKEN blijkt te
zijn , dan IS HIJ ER NIET, d.w.z. HIJ BESTAAT
NIET, want al het BESTAANDE is te doordenken.
Te weten, dat GOD NIET BESTAAT is voor de mens
altijd voordelig, want het ruimt een massa DUISTERNIS op en het opent geheel
vrije perspectieven. Het is echter ook heel gevaarlijk want het stelt de mens
zèlf als VRIJ omdat het hem BEHEERSENDE HOGERE vervallen is. De ROOMSE KERK
heeft dit gevaar onderkent en het SCHOLASTISCHE DENKEN aan banden gelegd.
De mens IS de werkelijkheid als
UITERSTE en dit feit laat zich voor hem GELDEN; het is namelijk het INHOUDENDE
PRINCIPE en datgene dat het inhoudt, dàt is het, dat de mens zich BEWUST wordt
en dat hij dus ook DOORDENKEN kan. Dit doordachte doet hem allerlei BEGRIPPEN
leren kennen , die TEGENSTELLINGEN zijn van weer àndere BEGRIPPEN, welke àndere
begrippen hij EENZIJDIG van toepassing acht op de hem bekende werkelijkheid.
Bijvoorbeeld: de mens ziet de
VERSCHIJNENDE WERKELIJKHEID als een DUISTERE werkelijkheid en van daaruit noemt hij de UITERSTE werkelijkheid een HELDERE zaak. De begrippen DUISTER en HELDER
behoren echter bij elkaar; beide zijn van toepassing op de VERSCHIJNENDE
werkelijkheid, maar dat WEET hij om te beginnen niet. Tegenover het DUISTER van
de “wereld” stelt hij de HELDEHEID van GOD, of, als hij niet meer IN GOD
GELOOFT (wat heel iets ànders is dan "niet GELOVIG zijn"), de
HELDERHEID van de werkelijkheid als UITERSTE. Door dit “tegenover elkaar”
stellen van twee begrippen legt hij die twee
begrippen aan elkaar vast en daarmede wordt voor hem de werkelijkheid als
uiterste tot een ONZINNIGE ZAAK, die op grond van die ONZINNIGHEID op geen
enkele wijze MEEDOET in zijn leven. De GODSDIENSTEN tonen dit overduidelijk
aan.
Voorzover wij aan een mens het GELDEN
van de werkelijkheid als UITERSTE waarnemen spreken wij van het ZUIVERE
MENSELIJKE en IN DIE MENS is de werkelijkheid HELDER, d.w.z. NIET DUISTER. Een
dergelijke mens kunnen wij EDEL noemen, maar dan moeten wij er wèl bij bedenken, dat eigenlijk
ELKE mens EDEL is, want het ZUIVER MENSELIJKE geldt IN PRINCIPE voor elke mens.
In de meeste mensen is het echter helemaal niet ZUIVER, want het wordt
beheerst door datgene, dat voor de werkelijkheid als VERSCHIJNSEL geldt: het
àfgeslotene en het vastgelegde. Omdat dus bij de meeste mensen het MENSELIJKE
niet zuiver voor de dag komt spreken
we van ADEL voorzover het bij enkelen wèl zuiver is.
Nu kunnen wij terecht opmerken dat de
geschiedenis niet veel
voorbeelden kent van EDELEN, die met het zuiver menselijke op tafel kwamen en wat tegenwoordig ADEL
genoemd wordt heeft er al helemaal niets mee te maken. Toch moeten wij met dit oordeel
voorzichtig zijn, want wij kènnen geen ADEL meer. Ons weten omtrent de vroegere
ADEL wordt verkleurd door onze BURGERMANS-GESTELDHEID, welke gesteldheid elke
buiten-middelmatigheid volledig NIET ERKENT. En de ADEL ligt BUITEN de
middelmaat, hetgeen bijvoorbeeld tijdens de FRANSE REVOLUTIE naar voren kwam.
Het zogeheten "volk" vocht
zich vrij van de onderdrukking en stelde zich als het ENIG AANWEZIGE. Niet
aanwezig was de ADEL voor het
besef van het volk en daarom moest de gehele ADEL uitgeroeid worden.
Dit proces was natuurlijk al veel
langer aan de gang; de moordpartijen van de REVOLUTIE waren slechts een laatste
uitbarsting van het proces. Dat wat in de loop van enkele eeuwen overgebleven
was van de ADEL moest opgeruimd worden. Dit overblijfsel was nauwelijks meer
ADEL te noemen, de zaak was al helemaal ondergraven zodat het nog slechts ging
over iets UITERLIJKS.
In feite gebeurde er dit: in de
mensen was het besef levend geworden dat IEDEREEN ER WAS.
Dit IEDEREEN is natuurlijk een MASSA
van ENKELINGEN en deze MASSA, ging zich doorzetten als AANWEZIG.
Het begrip ADEL, voorzover het (nog)
voorkwam onder de mensen, had echter betrekking op ENKELEN en als zodanig
ONTKENDE dit begrip de MASSA, het VOLK. Daarom was het volk dan ook ONDERDRUKT;
het betekende vanuit de ADEL helemaal NIETS. Dit wil nog niet zeggen dat het
volk UITGEBUIT werd, maar meestal was dit toch wel het geval, zéker in een tijd
van VERVAL, want dan is het het werkende volk, dat de UITSPATTINGEN van de
ENKELEN moet betalen. In de tijd vóór de REVOLUTIE was het volk er HOPELOOS aan
toe en van daaruit kwam het in opstand - bovendien was het RIJP VOOR ZICHZELF.
Na de REVOLUTIE werd de MASSA de maat
en juist omdat dit over IEDEREEN gaat waren "de enkelen" een
ONMOGELIJKHEID geworden. Hiermede is het begrip ADEL van de baan; voor zover er
daarna nog van "adel" gesproken wordt is het een BOURGOIS-ADEL,
d.w.z. uit en door de MASSA omhooggestuwde idealiteiten.
De oorspronkelijke ADEL was niet uit
de MASSA voortgekomen, maar stond TEGENOVER de massa, zoals het begrip ENKELEN
tegenover het begrip IEDEREEN staat. En de betekenis van een dergelijke ADEL
kunnen wij niet meer bevatten vanuit de burgermans-idealen.
Aan het begin van dit stencil hebben
wij uiteengezet wat voor een mens geldt, die van ADEL is. Als wij deze zaak in het NATUURLIJKE, het voor-de-hand-liggende,
vlak bekijken, dan krijgen wij dat de ADEL op de een of andere wijze DE HOGERE
MENS vertegenwoordigt, d.w.z. de
mens, die MEER is dan de GEWONE mensen. Hij is echter niet in de
eerste plaats MEER omdat hij in maatschappij een plaats aan de TOP bekleedt, maar hij is MEER omdat hij met het ZUIVER
MENSELIJKE komt - dit alles in NATUURLIJKE VORM.
Hierop stoelen de IDEALEN van de
RIDDERSCHAP, zoals die in het oude europa een tijdlang gegolden hebben. Volgens
deze idealen moest het ZWAKKE beschermd worden en ONRECHT moest bestreden worden; de
VROUW werd onder alle omstandigheden verdedigd en aan de TROUW viel niet te
tornen, Als het JA was dan was het JA en het NEE was NEE. De EER was het belangrijkste van
alles, want EERVOL was hij, die onder alle omstandigheden het ZUIVER MENSELIJKE
bleef vertegenwoordigen.
Een misstap en iemand was EERLOOS.
Wij kunnen
opmerken, dat niet velen overeenkomstig deze IDEALEN geleefd hebben. Dan moeten
wij echter goed opletten, want er is een verschil tussen de STERKTE van een
zaak en het al of niet STELLEN ervan.
De IDEALEN van de ADEL kunnen
desnoods in iemand ZWAK naar voren komen, omdat hij een zwakke AANLEG heeft, maar dan mogen wij in geen
geval zeggen, dat die
idealen NIET GESTELD zijn. Ze zijn wèl GESTELD, maar ZWAK - een feit waarom de
betreffende persoon ook niets kan doen, want hij kan aan zijn eisen aanleg
niets veranderen. De RIDDER-IDEALEN werden indertijd ook gesteld, maar
uiteraard meestal ZWAK. Dan is er dus wèl overeenkomstig die idealen geleefd,
alleen werd het in de meeste gevallen niet veel.
Zoals bekend leeft er onder ons ook
nog zoiets als ADEL. Of deze adel nu afstamt uit oude geslachten of dat zij zichzelf omhoog
gepromoveerd heeft, doet niets ter zake - in ieder geval gaat het er niet om
het ZUIVER MENSELIJKE àf te spiegelen, want
het is de MASSA daar niet om te doen. De MASSA is het om ZICHZELF als
verzameling APARTHEDEN te doen en dat brengt met zich mee: àfgeslotenheid,
eigenbelang, voorwaardelijkheid, uiterlijk vertoon, fatsoen, bekrompenheid,
enzovoort.
In deze MASSA is het mogelijk omhoog
te klimmen en dan krijgen wij een burgerman, die van adel is; het is ook
mogelijk zich als adel te handhaven en dan krijgen we een EDELMAN, die een
BURGERMAN is. In beide gevallen is het GEEN ADEL, maar een LEGE
BURGERMANS-IDEALITEIT.
Vraag: Het demonstreren
en protesteren geraakt tegenwoordig steeds meer in zwang en de bedoeling van
deze activiteiten is op de een of andere manier altijd het bewerkstelligen van
een verandering, een verbetering in de samenleving.
De vraag is nu of dit alles wel zin heeft en wat menselijk gesproken de
kwaliteit van een dergelijk gedoe is.
Als eerste
moeten wij het begrip BEDOELING bekijken; het is een begrip dat ons allemaal vertrouwd in de oren
klinkt en dat wij als VANZELSPREKEND verbinden met al ons gedoe. Wij doen niets
zonder BEDOELING, d.w.z. wij beogen een BEPAALD DOEL en naar dat doel werken
wij toe. Als aan ons gedoe het DOEL ontvalt dan houden wij er mede op; het
heeft dan voor ons "geen zin" meer. Dus: er is een BETREKKING tussen
ons GEDOE en het DOEL waarnaar wij op weg zijn. Ons GEDOE is AFHANKELIJK van
het DOEL en het DOEL is afhankelijk van ons GEDOE. Wij vinden deze BETREKKING volkomen
vanzelfsprekend en een dwaas is voor ons besef diegene, die GEEN BEDOELING
heeft, d.w.z. hij, die naar een BEPAALD DOEL streeft.
Wij werken, maar dat doen wij met de bedoeling geld te verdienen; wij doen ons best en ons doel
daarbij is "vooruit te komen"; wij zijn attent voor een vrouw met de
bedoeling in haar gunst te vallen; wij zijn beleefd tegen onze baas want wij
willen niet zonder werk komen; wij laten onze kinderen studeren met de bedoeling dat zij "later" een
goede positie krijgen, kortom al ons gedoe is doortrokken van DOEL en
BEDOELING.
Wij kunnen ook bedoelen een verbetering in
de samenleving tot stand te brengen en dan is ons gedoe daarop gericht, àls we
tenminste een mogelijkheid zien, want anders laten we het. Ons GEDOE derhalve is
AFHANKELIJK van iets UITWENDIGS, een of andere OMSTANDIGHEID en al naar gelang
van die omstandigheid bepalen wij ons gedoe. Is onze wens vervuld, is het DOEL
bereikt, dan maken wij ons verder niet druk en gaan weer wat anders doen.
Hier is de mens zichzelf door en door BETREKKELIJKHEID;
hij leeft en gedraagt zich naar gelang de OMSTANDIGHEDEN; de maat voor zijn
gedrag is niet gelegen in datgene, dat hij ZELF is, maar in het UITWENDIGE.
De mens, die zichzelf BETREKKELIJKHEID is, is de
ONVOLWASSEN MENS; hij is als een kind, dat afhankelijk is van zijn moeder,
d.w.z. van het hem voedende NATUURLIJKE PRINCIPE. Het gaat allemaal om datgene
dat hem datgene IN STAND houdt en dus gaat het om het BEPAALDE. De
ONVOLWASSENHEID is er de oorzaak van, dat al het
GEWRING en GEDUW en GESTREEF een KINDERACHTIG KARAKTER heeft, óók als het gaat
om belangrijke menselijke RECHTEN en als het gaat om grote IDEALEN. Wij hebben
te doen met de mens, die zich NAAR AANLEIDING van iets bepaalds gedraagt zoals
hij zich gedraagt. Dat doet hij weliswaar zèlf, dus het behoort wezenlijk tot ZIJN gedrag,
maar dit neemt de ONVOLWASSENHEID en dus de KINDERACHTIGHEID van het geval niet
wèg.
De VOLWASSEN MENS gedraagt zich heel anders; hij heeft met zijn
gedoe geen BEDOELING, want hij weet dat de werkelijkheid ZONDER DOEL is; de maat
voor zijn gedrag is niet gelegen in de uitwendige OMSTANDIGHEDEN, maar in
datgene dat hij ZICHZELF is. Hij laat dit dan ook ALTIJD gelden en daarvoor
heeft hij geen AANLEIDING van node.
De werkelijkheid heeft geen BEDOELING en ook heeft de werkelijkheid
geen ZIN; ZIJ loopt ergens in uit,
namelijk in HELDERHEID en aangezien de mens ZELF deze HELDERE WERKELIJKHEID is,
is er voor hem geen weg ERGENS NAARTOE en dus is er voor hem geen DOEL.
Voorzover wij het begrip DOEL op de
mens van toepassing achten, moeten wij zeggen, dat hij DOEL IN ZICHZELF is,
want datgene waarin de werkelijkheid UITLOOPT is de mens zèlf.
Dat de mens deze zaak in een BEDOELING omzet, wordt
verklaard door het feit, dat de
ONVOLWASSEN MENS de HELDERHEID bóven zich ziet. Hij ziet het als een ANDERE
werkelijkheid BUITEN HEM en dan gaat hij naar die werkelijkheid OP WEG: het is
zijn DOEL geworden. ONVOLWASSENHEID en GELOVIGHEID gaan derhalve samen met DOEL
en BEDOELING.
Het DEMONSTREREN en het PROTESTEREN heeft een BEDOELING en
daarom getuigt het van ONVOLWASSENHEID, hoe groot en groots het IDEAAL desnoods
ook is.
Een KIND demonstreert en protesteert ook, maar van een
kind is het NORMAAL, d.w.z. het behoort bij het kind, dat probeert de boel naar
zijn hand te zetten en te VERBUIGEN,
omdat het nog OP WEG is.
Zo
genomen is het voor de ONVOLWASSEN mensheid ook NORMAAL dat zij vol zit met
bedoelingen en daarom valt ook bijna niemand de ONVOLWASSENHEID van het gedoe
van de mensen op; bijna niemand ervaart het als KINDERACHTIG.
Daarom
wordt bij gelegenheid het PROTEST ook serieus genomen, zowel door degene die
protesteert als degene, tegen wie het gericht is. En daarom kan het ook wel
degelijk ZIN hebben, maar, wel te verstaan, alleen voor de ONVOLWASSEN MENS, die nog allerlei VERWACHT en die ook
nog HOOP heeft en GELOOF in de toekomst. Het is mogelijk dat de druk van het
protest zo groot wordt, dat er bepaalde VERBETERINGEN tot stand komen; de
mens meent dan, dat hij het voor elkaar heeft, maar er is in feite NIETS
GEBEURD. Een DETAIL is verbeterd, maar tegenover dit DETAIL staat nog
zoveel anders en zo zien wij een EINDELOOSLEID van details, die verbetering
behoeven. Langzaam maar zeker zijn ALLE DETAILS verbeterd en dan zijn intussen weer
andere achtergebleven en
daaraan dan maar weer begonnen…
Als
het de mens om de DETAILS gaat zijn er altijd ACHTERGEBLEVEN GEBIEDEN en dan is er altijd te VERBETEREN. De VERBETERAARS zijn
altijd in
de weer
en het
is altijd KINDERACHTIG
en zij krijgen de wereld NOOIT goed, maar dat merken zij ACHTERAF en dan zijn zij
TELEURGESTELD en hun hart is vol van
verbittering omdat de wereld niet goed wilde… maar zij hebben het allemaal aan
ZICHZELF te danken, want zij stonden als een kind tussen de kinderen met
dit verschil dat de GOEDE BEDOELING hun sierde.
De GOEDE BEDOELING loopt ALTIJD op een
TELEURSTELLING uit en wel ten eerste omdat het een BEDOELING is en ten tweede
omdat HET GOEDE niet werkelijk GOED is, maar slechts een VERBETERING. Dus iets
dat wat MINDER FOUT is geworden.
Het
wèrkelijk GOEDE is niet te bestreven , het wèrkelijk GOEDE kan men slechts ZIJN
en daarvoor behoeft de mens NIETS TE DOEN. Daarom, de GOEDE BEDOELING is voortreffelijk,
maar beter is het ook dit achterwege te laten.
Dit
is niet gezegd vanuit een oogpunt van VEILIGHEID of ONVERSCHILLIGHEID, maar
dit is gezegd omdat de GOEDE BEDOELING het wèrkelijk GOEDE in de weg staat,
terwijl omgekeerd het wèrkelijke GOEDE de GOEDE BEDOELING niet verdraagt. De
GOEDE BEDOELING wordt GESTELD en wèrkelijk GOED kon men alleen
maar ZIJN.
En nu de vraag of de samenleving eigenlijk wel te
verbeteren is. Wij staan er nooit bij stil, maar de mensheid is een ORGANISME,
dat uit een groot aantal DELEN
bestaat. Die DELEN, de afzonderlijke mensen, beseffen zichzelf als APARTHEDEN -
voorzover ze nog onvolwassen zijn - maar in feite zijn ze geen apartheden, ze
zijn OP HUN WIJZE HET ORGANISME. Dit houdt in dat geen enkel DEEL, dat zichzelf
een APARTHEID beseft, iets kan uitrichten met betrekking tot het
gehele organisme. Een DEEL kan niet UIT ZICHZELF het GEHEEL veranderen. De
zaak ligt precies andersom: doordat het GEHEEL zich wijzigt (en dat is de
ONTWIKKELING) veranderen zich ook de DELEN. Die delen ZELF denken dan , dat zij persoonlijk de verandering teweeg gebracht hebben, maar dat komt
omdat en voorzover ze zich als APARTHEID beseffen. In de delen is de
verandering te voorschijn gekomen en meer is er niet gebeurd.
Het
enige, dat de delen kunnen doen is zich laten GELDEN als het GEHEEL en dan
laten zij zich naar hun UITERSTE gelden en dan is elke verandering een
verandering van het GEHEEL
zodat er dan niet het besef leeft PERSOONLIJK iets tot stand gebracht te
hebben.
Als
er dus na allerlei gedoe onder de mensen iets tot stand komt, dan is dit niet DANK
ZIJ dit gedoe, maar dit gedoe was er omdat er iets op doorbreken stond in het
gehele organisme en dit uitte zich in de DELEN, die ieder op hun eigen wijze in
beroering geraakten. In deze alsnog onvolwassen wereld zien wij uiteraard in
hoofdzaak een ONVOLWASSEN BEROERING, dus een geprotesteer en een gegooi en
gesmijt en gescheld. Dat dit gebeurt is vanzelfsprekend, want het is de NORMALE
uitingswijze van de onvolwassen mensen, maar er zijn ook altijd een paar
volwassenen en die gaan gewoon door met datgene waarmede zij bezig waren en
daar doorheen loopt ook de beroering en die uit zich ZELFSTANDIG en
ONAFHANKELIJK van wat dan ook. De mens denkt dat hij zelf allerlei loopt te
regelen, maar hij regelt zelf helemaal NIETS; het komt slechts in hem tot uiting.
Op het niet-begrijpen van deze verhouding zijn alle WERELDHERVORMERS
stukgelopen en zij zijn verzonken in EENZAAMHEID, want dat was het karakter van
hun gedoe.
Zie ook: Wereldverbeteraars(1) – zie bladwijzers
Wereldverbeteraars(2) – zie bladwijzers
Vraag: Hoe is het gesteld met de werkelijkheid,
zodat voor haar geldt dat zij geen zin heeft en geen bedoeling kent?
Is dan alles zinloos wat de mensen doen en heeft
bijvoorbeeld de filosofie geen taak in de wereld, namelijk om de mensen
uit te leggen hoe het zit, zodat onbegrip, onwetendheid, gelovigheid e.d.
verdwijnen?
Het is voor de westerse mens vrijwel
onmogelijk om enkele kerngedachten te verstaan; gedachten die onafwendbaar aan
het filosoferen meekomen en die er zelfs de basis van vormen. Telkens weer
blijkt, bijvoorbeeld bij gesprekken, dat de weldenkende westerling toch weer in
NUT en DOEL en ZIN zit te denken en dit maakt het voor hem volslagen onmogelijk
de werkelijkheid naar haar ware gedaante te onderkennen. De CONCLUSIES, die hij
trekt, zijn dan ook allemaal FOUT, hoewel alles in deze wereld er op wijst, dat
het de juiste conclusies zijn. In de loop van dit stencil wordt wel duidelijk
hoe wij dit bedoelen.
Inderdaad is van de werkelijkheid te
zeggen, dat zij ZINLOOS is, terwijl het toch anderzijds een feit is, dat de
ganse werkelijkheid, namelijk voorzover het de BEPAALDE WERKELIJKHEID is,
doortrokken is van het begrip ZIN.
Het begrip ZIN is geworteld in de
VERHOUDING TUSSEN HET EEN EN HET ANDER.
Aangezien de VERSCHIJNENDE
WERKELIJKHEID een PROCES is, dus de BEWEGING van het ene punt naar het andere
punt, ligt er tussen die twee punten de verhouding, dat het EEN naar het ANDER
toe gaat (en omgekeerd). Het DOEL van het EEN is dus het ANDER en daarom heeft
de BEWEGING, namelijk het AFLEGGEN VAN DE WEG, een ZIN. Het gaat er immers om bij het ANDER te
komen.
De VERSCHIJNENDE werkelijkheid, want
dat is de werkelijkheid voorzover er een bepaalde VERHOUDING tussen het EEN en
het ANDER is, is dus een werkelijkheid die doortrokken is van het begrip DOEL
en van het begrip ZIN.
Voor de
werkelijkheid zèlf echter, de werkelijkheid als HET GEHEEL, gelden deze begrippen
niet, want het begrip HET EEN EN HET ANDER is niet meer aanwezig. Tegenover en
naast de werkelijkheid zèlf staat NIETS ANDERS en dus is er geen weg af te
leggen en er is geen doel. Omdat de MENS deze situatie is, namelijk de
werkelijkheid zèlf, gelden de begrippen ZIN en DOEL voor de mens ook niet. Het
ZUIVER MENSELIJKE is niet op weg ergens naar toe, want er is voor haar niets
ànders.
De mensheid op deze planeet is nog
steeds ONVOLWASSEN; zij ziet zichzelf als een NATUURLIJKHEID en daarom ziet zij
zichzelf ook als MET EEN BEDOELING en als ZINVOL. Als de mens niet ergens naar
toe OP WEG is en als dat op weg zijn geen DOEL heeft, dan voelt de mens zich
ongelukkig. Dan vervalt voor hem de waarde van het leven - er is voor hem geen
toekomst. Deze ONVOLWASSEN mens is dus een door en door BETREKKELIJK mens; hij
stelt alles afhankelijk van de een of andere zaak BUITEN hem. Naarmate deze
onvolwassen mens verder komt met zijn ANALYTISCHE CULTUUR krijgt genoemde
BETREKKELIJKHEID een steeds meer gedetailleerd karakter en daardoor krijgt het
steeds meer de SCHIJN VAN HELDERHEID, d.w.z. van LOGICA, maar het is het NIET.
Het gedetailleerde WETEN van de MODERNE MENS omtrent de werkelijkheid is een
zeer BEDRIEGLIJK en een zeer GEVAARLIJK weten, dat zover geanalyseerd is, dat
het de schijn van LOGICA heeft en de schijn van HELDERHEID, maar het is niets
anders dan GERAFFINEERDE BETREKKELIJKHEID.
Om een voorbeeld te noemen: in de
MODERNE RECHTSPLEGING gaan steeds meer stemmen op voor een MENSELIJKE
BEHANDELING van de misdadiger. De PSYCHIATER beijvert zich om het complex van
drijfveren te doorgronden, welke de misdadiger er toe gebracht hebben zijn
wandaden te plegen. En de rechtsgeleerden
analyseren nauwkeurig de mogelijkheden, die hun ten dienste staan voor een mogelijke
verbetering van de delinquent. Op grond van het steeds meer verfijnde WETEN
omtrent de misdadiger wordt er dan aangedrongen op een daarmede in
overeenstemming zijnde bestraffing. MAAR DAARMEE IS DIE BESTRAFFING NOG NIET
REDELIJK, d.w.z. LOGISCH HOUDBAAR en ZUIVER MENSELIJK. Het is gewoon de oude
zaak, alleen minder RUW en minder GROF - het is GERAFFINEERDE BETREKKELIJKHEID.
Van het bovengezegde zijn talloze
voorbeelden te noemen: de verzorging "van de wieg tot het graf”, het
stemrecht voor iedereen, enzovoort, enzovoort… De betrekkelijke mens is de mens
voor wie alles ZIN moet hebben en hij heeft overal een BEDOELING mee. Zijn
gehele gedrag wordt bepaald door de UITWENDIGE wereld en nimmer neemt hij
ZICHZELF als de maat.
Enkele mensen hebben geen bedoeling
met hun gedoe; zij doen datgene dat zij doen VANUIT ZICHZELF, want zij hebben
de gesteldheid om het hunne te doen. Zij doen niets VOOR ZICHZELF - dat zou
weer een bedoeling inhouden.
Het gedoe VANUIT ZICHZELF wordt
uiteraard nergens INGEZET, want het is niet GERICHT op iets: er is geen DOEL en
geen ZIN. Voor de overigen, de betrekkelijke mensen, is dit een doorn in het
oog, vooral als die mensen vervuld zijn van GOEDE BEDOELINGEN. Zij willen de bedoeling-
en zinloze mens er toe brengen zijn gedoe in dienst van het GOEDE DOEL te
stellen en voorzover die mens daar niet toe komt, wordt hem laksheid,
onverschilligheid en liefdeloosheid verweten.
De FILOSOOF is de mens in wie zich het
feit laat gelden, dat de werkelijkheid te DOORDENKEN is - dat is heel iets
ànders dan DENKEN in de GANGBARE betekenis van het woord. Dit doordenken
vooronderstelt een ZIEN VAN HET GEHEEL, dat de werkelijkheid is. Er wordt dus
een onafhankelijke NIET-BETREKKELIJKE zaak gezien en deze is, tegelijk met het
ZIEN er van, DOORDACHT. De filosoof gaat dus van ZICHZELF ALS NIET-BETREKKELIJK
uit en daarom is zijn werk NERGENS OP GERICHT, NUTTELOOS, ZINLOOS en er is geen
enkel streven om iemand, wie dan ook, met het WETEN terecht te brengen. Zijn
gedoe is volledig ZONDER BEDOELING. Daarom is het ONZIN om van hem te
verwachten dat hij op de barricaden gaat staan met de bedoeling de wereld een
stukje voort te helpen. Hij DOORDENKT de werkelijkheid en daarmee is de kous
àf. Het doordachte legt hij op de een of andere manier vast, niet om er iemand
een dienst mee te bewijzen, maar omdat de menselijke WERKZAAMHEID niet denkbaar
is zònder RESULTAAT. Een
filosoof derhalve, die zijn werk niet vastlegt IS GEEN FILOSOOF maar een
zwetser, doch het vastleggen van het doordachte heeft GEEN BEDOELING; het is
een zaak in zichzelf en op zichzelf. Wie er aan het vastgelegde doordachte iets
te weten wil komen, kan dat doen, maar dat was niet het DOEL van de zaak.
Het zal wel weer zo lopen, dat de lezer
naar aanleiding van het hierboven gezegde gaat denken, dat er dus een àndere
bedoeling achter het werk van de filosoof steekt. Dit echter is WESTERS DENKEN
en het is BETREKKELIJK. De westerling denkt namelijk, dat de filosoof ZICH TE
GOED ACHT om op de barricaden te staan, maar dit is ook een bijzonder
STOMPZINNIGE GEDACHTE, die wij verder maar zullen laten voor wat zij is…
Wij hebben in het vorige stencil gezegd, dat de GOEDE
BEDOELING het wèrkelijk GOEDE in de weg staat. In verband met het thans gezegde
wijzen wij op het GEVAARLIJKE KARAKTER van de goede bedoeling. Als de mens
namelijk het goede BEDOELT en dus het goede ALS DOEL STELT, vooronderstelt dit
automatisch het besef, dat het NU niet goed is. Dit betekent derhalve, dat DEZE
wereld niet LEEFBAAR is en dat er dus alleen maar MISLUKTE MENSEN op de wereld
rondlopen, die er net niet het leven bij ingeschoten zijn, maar die toch zonder
menselijke mogelijkheden zijn.
Dit denken nu is LEVENSGEVAARLIJK,
want het verschuift het STELLEN van ieders EIGEN LEVEN naar een verre TOEKOMST.
Het gaat van een ONMOGELIJKHEID uit en daarmede blijft het BEVANGEN in de
ONMOGELIJKHEDEN. Van hieruit wordt elk streven naar VERBETERING toegejuicht en
is er een groot RESPECT voor alles dat zich hiervoor inzet. Zo wordt het LEGER
DES HEILS in stand gehouden en zo wordt de LIEFDADIGHEID in stand gehouden en
de SOCIALE WERKSTER, kortom alles dat zich uitslooft "voor de ander".
Niemand heeft in de gaten dat er dan een volledig ONZELFSTANDIGE en ONVOLWASSEN
ZAAK gediend wordt, welke zaak ook - en dat is buitengewoon gevaarlijk -
SERIEUS GENOMEN WORDT. Wij zijn op die manier dus bezig met onze eigen
STUMPERIGHEID; wij houden de STINKENDE WOND gaande en bereiken slechts IN
SCHIJN enige VERBETERING.
Het besef van de ONMOGELIJKHEID van
een MENSELIJK LEVEN op DIT moment- welk moment DIT moment ook is -
diskwalificeert DIT leven en daarmede zijn wij toch weer - zij het op MODERNE
WIJZE - aangeland bij het HIERNAMAALS en het is zelfs zeker te stellen, dat wij
hier met een vorm van GELOVIGHEID te doen hebben, die door zijn RAFFINEMENT
niet meer aan GELOOF doet denken, maar die het desondanks tòch is. Elk
VERSCHUIVEN van de menselijke MOGELIJKHEDEN naar een ànder moment is een vorm
van GELOVIGHEID; het stelt namelijk een BETERE WERELD tegenover DEZE wereld. Dit is de
SCHEIDING tussen het HOGERE en het LAGERE en dit is GELOOF.
Dat DEZE wereld nog lang niet is zoals
ze zijn moet, is een bekend feit en dat de mensen als SCHURKEN gedrágen is
evenzo bekend, maar daarom is er in deze wereld wel te LEVEN- dat is slechts
een kwestie van ONGELOOF en dus van ZELFSTANDIGHEID; hetwelk een volslagen
ONVERSCHILLIGHEID voor de “wereld” inhoudt met als gevolg dat de “wereld” aan
de ZELFSTANDIGE TERECHT IS.
Zie ook: Wereldverbeteraars(1)
– zie bladwijzers Wereldverbeteraars(2) – zie bladwijzers
Vraag: Als het voor de mens ook in de huidige wereld
mogelijk is om te leven, hoe ziet een dergelijk leven er dan uit; is het niet
een kwestie van een compromis sluiten teneinde niet al te zeer in armoede te
verkommeren?
Het is niet gemakkelijk een BEELD te
geven van een zelfstandig leven; de enige, die hiertoe in staat zou kunnen zijn
is de ROMANSCHRIJVER. Maar dan moet hij, gezien de stand van zaken in onze
CULTUUR, wel over een buitengewoon grote aanleg beschikken. Hij moet namelijk
de West-Europese ANALYTISCHE cultuur te boven gaan en van een gesteldheid zijn,
die hem de mens als een GEHEEL doet zien. Alleen vanuit een dergelijk ZIEN is
een figuur te schetsen, die zich als een ZELFSTANDIGE te midden van de mensen
gedraagt, zònder er het leven bij in te schieten, terwijl een dergelijke figuur
ook niet behept kan zijn met het streven de mensheid TERECHT te brengen.
Een figuur dus, die niet als een
ARMOEDIGE VERTRAPTE door het leven gaat en die ook niet als een dolle hond de
wereld AANBLAFT in de mening daarmede de hele zaak aan het schrikken te maken
en zodoende te dwingen de goede weg in te slaan. VERTRAPTEN hebben wij al
genoeg gezien in West-Europa; het is namelijk de gewone gang van zaken, dat wij
iedereen VRIJ laten te doen en te zijn WAT HIJ IS, uiteraard met de logische
consequentie, dat iedereen ook de GEVOLGEN van zijn gedrag zèlf moet dragen.
DWARSKOPPEN worden in onze maatschappij TOEGELATEN, alleen moeten zij zèlf
maar zien hoe het leven door te komen als zij nergens terecht kunnen om te
werken en dus om hun dagelijks brood te verdienen. Als ze wèl brood willen
hebben, moeten zij maar afleren dwarskoppen te zijn, maar HET BEHOEFT NIET: je
mag ook kreperen!
Ook de categorie der AANBLAFFERS is in
het westen ruim vertegenwoordigd; zij hebben ook volledige vrijheid (zolang
niemand beledigd wordt) en ook zij hebben het volste recht in eenzaamheid en
teleurstelling te verkommeren, net zo goed als zij de vrijheid hebben de herrie
voortaan maar achterwege te laten en ordentelijk geld te gaan verdienen.
In het westen moet iedereen maar zien
hoe hij het voor elkaar bokst; het is allemaal best, àls je de consequenties
dan ook maar zèlf draagt.
Een ZELFSTANDIG MENS vertoont noch het
facet van het VERTRAPT-ZIJN, noch het facet van de TELEURSTELLING. En tòch
behoort hij NIET tot de wereld, voorzover het gaat over de in haar
gebruikelijke praktijken.
Een GENIAAL romanschrijver kan een
BEELD geven van een dergelijke mens; de filosofie echter kan slechts zeggen wat
voor een zelfstandig mens GELDT en in welke verhouding hij tot zijn
buitenwereld staat.
Een VERTRAPTE en een TELEURGESTELDE
zijn GEEN zelfstandige mensen; hoe nobel en groots desnoods ook hun IDEAAL is.
Hun ONZELFSTANDIGHEID blijkt alleen al uit het feit, dat het mogelijk was hen
te VERTRAPPEN en TELEUR TE STELLEN. Er is dus een AFHANKELIJKE VERHOUDING tot
de buitenwereld en omdat die buitenwereld niet kwam met datgene dat zij er van
verwacht hadden, zijn zij aan het sukkelen geraakt.
Een ZELFSTANDIG MENS versukkelt nimmer
- dit komt niet door zijn HANDIGHEID, maar door zijn niet-afhankelijk zijn. En
hij is niet-afhankelijk doordat hij HELDERHEID is.
Een mens, die zichzelf HELDERHEID
weet, staat in een geheel andere verhouding tot "de wereld", dan een
mens voor wie alles BEPAALDHEID is. Voor deze laatste is alles
BETREKKELIJK; alles hangt met alles samen en een AFHANKELIJKE verhouding; hij
gaat er van uit dat hij de àndere mensen NODIG heeft en dat zij hèm NODIG
hebben. Op grond hiervan probeert hij niet al te veel VIJANDEN te maken en
zich niet al te ONBEHOORLIJK te gedragen; zou hij dit wèl doen, dan zouden
"de anderen" hem uitstoten en dan is hij helemaal verloren.
OP ZICHZELF GENOMEN, klopt de
wereldbeschouwing van de betrekkelijke mens wel; het valt immers niet te
ontkennen dat in de verschijnende wereld alles van alles AFHANKELIJK is en op
deze wijze een EVENWICHT vormt. Wat echter NIET klopt is het feit, dat
genoemde AFHANKELIJKHEID het uitgangspunt en de basis van het menselijk leven
zou zijn. En als zodanig bekijkt de betrekkelijke mens het toch; voor hem
DRAAIT alles om de betrekkelijkheid en dit is zijn fout. Het betrekkelijke
dient voor de mens een VANZELFSPREKENDHEID te zijn.
Om het voor de mens VANZELFSPREKENDE
karakter van "de wereld" enigszins te begrijpen, moeten wij eens proberen
ons te realiseren hoe wij tegenover ons eigen LICHAAM staan. Er zijn wel
mensen, die aan LICHAAMSCULTUUR doen - of dènken daaraan te doen - maar de
meeste mensen stellen toch geen belang in hun eigen lichaam. De mens mèrkt
namelijk niet, dat hij een lichaam is; de zaak functioneert en automatisch
zorgt de mens er voor, dat dit zo blijft. Hij eet dus en hij drinkt en het is
VANZELFSPREKEND dat hij dit doet; het functioneren van het lichaam is voor hem
geen zaak waarmede hij zich bewust bezig houdt en die hij in bepaalde banen
probeert te leiden.
Ook de mensen, die zich wèl met hun
lichaam bezig houden, bijvoorbeeld wat de voeding betreft of wat hun CONDITIE
betreft, ontkomen niet aan de vanzelfsprekendheid van het geval: als hun
lichaam functioneert bemerken zij het lichamelijk-zijn niet.
De LICHAMELIJKHEID valt de mens eerst
dan op, als hij ZIEK is en dan gaat hij allerlei ondernemen om weer beter te
worden en als hij weer beter is, vergeet hij zijn lichamelijkheid weer.
Met het hier gezegde bedoelen wij niet
de “lichamelijkheid” zoals die tot voor kort (en nog wel) voor de mensen als
een ZONDIGE zaak gold. Deze lichamelijkheid berustte op een DENKCONSTRUCTIE en
heeft als zodanig niets met de LEVENDE mens te maken. Overigens is, ondanks het
gelden van die denkconstructie, het bovengezegde ook voor die mens waar; het
DENKEN immers is slechts een FACET van het ZIJN van de mens.
Dus: het feit dat de mens een LICHAAM
is, is een vanzelfsprekendheid; de zaak werkt zonder dat het de mens MOEITE
kost en zonder dat hij er iets voor behoeft te doen; datgene dat hij dan nog
moet doen - eten en drinken, enzovoort doet hij ook nog VANZELF.
Het LICHAAM echter is hetzelfde als de
“wereld”; het is het VERSCHIJNSEL en dus ook het in de kosmische
EVENWICHTSITUATIE opgenomen geval, dat door en door BETREKKELIJK en AFHANKELIJK
is. Ook voor de "organen" van het lichaam geldt, dat zij HET
VERSCHIJNSEL zijn en hun onderlinge verhouding is een betrekkelijke
verhouding.
Als nu de mens ten opzichte van het
VERSCHIJNSEL, dat hij zèlf qua LICHAAM is, een ONVERSCHILLIGHEID vertoont,
waarom doet hij dat dan niet ten opzichte van het verschijnsel voorzover dat
"de wereld" is.
Dit nu wordt verklaard door zijn
ONVOLWASSENHEID; in hemzèlf laat zich onontkoombaar het feit gelden, dat hij
een ORGANISME is, want als zodanig loopt hij nu eenmaal rond. Ook al dènkt hij
een samenraapsel van elementen te zijn, dan loopt hij tòçh nog rond als een
ORGANISME. In de wereld echter is hij zèlf een element en dan heeft hij
voorlopig niet in de gaten, dat hij als element een ORGAAN van en in het grote
ORGANISME is, dat de KOSMOS heet. En dus heeft hij ook niet in de gaten, dat
hij als ORGAAN tévens het GEHELE ORGANISME zèlf is. Pas als hij dit aan
zichzelf ontdekt heeft, staat hij ONVERSCHILLIG tegenover de WERELD.
Deze ONVERSCHILLIGHEID houdt dan in,
dat hij niet bemèrkt dat hij in de wereld leeft; wat hij daarin doet en wat
hij daarin is, is VANZELFSPREKEND voor hem. Dat "de wereld " in STAND
gehouden moet worden - omdat het een evenwicht is - spreekt voor hem vanzelf;
hij doet dan ook automatisch datgene dat hij te doen heeft.
De mensheid is tot nu toe nog
ONVOLWASSEN, maar in die wereld zijn altijd hier en daar VOLWASSEN mensen
voorgekomen, zij het dan dat zij als GRONDTOON de cultuur van hun eigen tijd
lieten zien. Voor deze VOLWASSEN mensen is de genoemde ONVERSCHILLIGHEID van
kracht geweest en dat is in hun GEHELE GEDOE voor de dag gekomen. Zij waren (en
zijn) omringd door MISDAAD, maar zij zijn het zèlf niet. Zij BLAFTEN die misdaad
niet aan, MAAR ZIJ DEDEN NIET MEE, zònder zich als een MONNIK àf te zonderen,
want dat is geen kunst. Het àfzonderen is ook een AANBLAFFEN; het is een
AFWIJZEN. Een volwassen mens wijst niet àf, maar hij doet niet mee en dat gaat
AUTOMATISCH.
Dit NIET MEEDOEN loopt door het GEHELE
LEVN van een dergelijke mens heen en omdat het geen STELLINGNAME is, sneuvelt
hij er niet aan, terwijl toch iedereen aan hem ervaart, dat hij de wereld vindt
STINKEN. De gehele wereld en ook zijn eigen lichaam is voor hem een ONVERSCHILLIGE
ZAAK, die niet de moeite waard is er één ogenblik bij stil te staan: je houdt
vanzelfsprekend het leven in stand en dat is alles. Het LICHAAM op zichzelf is
voor hem een LIJK en dat geldt voor de wereld ook.
Zie ook: Wereldverbeteraars(1) – zie bladwijzers
Wereldverbeteraars(2) – zie bladwijzers
Vraag: Bij de
beantwoording van de vorige vraag werd gesproken over
het begrip onverschilligheid, dat voor de mens geldt voorzover het over zijn
eigen lichaam gaat.
Wat is eigenlijk de betekenis van dit
begrip en waarom
geldt het voor de mens?
In het WOORD "onverschilligheid"
zit het woord VERSCHIL besloten; dit is op ONTKENNENDE WIJZE gesteld. De
betekenis van "onverschilligheid" is dus: "niet het verschil
laten gelden". Het is duidelijk dat dit op een GESTELDHEID slaat, een
gesteldheid van de mens.
Het begrip VERSCHIL is een begrip, dat
te maken heeft met de werkelijkheid als VERSCHIJNSEL, welke werkelijkheid uit
BEPAALDHEDEN bestaat. Voor deze bepaaldheden onderling geldt de verhouding,
dat de ENE bepaaldheid de ANDERE niet is; zij zijn BUITEN ELKAAR en hebben
niets met elkaar gemeen. Hier geldt de werkelijkheid als UITEENZIJN, maar deze
werkelijkheid geldt voor de verschijnselen niet zonder meer.
Het KARAKTER van de verschijnselen is
UITEENZIJN, d.w.z. dit is het MAATGEVENDE. Evenwel zijn de verschijnselen niet
zónder INEENZIJN, want in het WORDINGSPROCES gaan de ENKELVOUDIGHEDEN (waaruit
de werkelijkheid BESTAAT) ineen, zodat wij op elk willekeurig moment van dit
proces een situatie aantreffen, waarbij de enkelvoudigheden TEN DELE ineen zijn
en tévens TEN DELE uiteen.
Voorzover nu bij het verschijnsel de
enkelvoudigheden INEEN zijn geldt voor die enkelvoudigheden: de ENE
enkelvoudigheid is GELIJK aan de ANDERE enkelvoudigheid.
Voorzover de enkelvoudigheden UITEEN
zijn is de ENE enkelvoudigheid de ANDERE enkelvoudigheid NIET.
Vergelijken we nu twee verschijnselen,
dan zijn de enkelvoudigheden voorzover ze INEEN zijn bij beide GELIJK;
voorzover ze UITEEN zijn, zijn ze bij het ENE verschijnsel NIET zoals bij het
ANDERE verschijnsel. Ze VERSCHILLEN namelijk van elkaar.
Het VERSCHIL heeft dus te maken met de
verschijnselen, voorzover die UITEEN zijn; het is de VERHOUDING tussen de
enkelvoudigheden voorzover die UITEEN zijn bij het ENE verschijnsel en bij het
ANDERE verschijnsel.
Aangezien de werkelijkheid niet denkbaar
is zónder VERSCHIJNSELEN, is zij ook niet denkbaar zónder VERSCHILLEN; uit de
praktijk is bekend dat geen twee verschijnselen precies gelijk zijn: er is
ALTIJD een VERSCHIL, hoe klein dit desnoods ook is. Ook voor de mensen geldt
dit en het BLIJFT GELDEN.
Bekeken vanuit het VERSCHIJNSEL geldt
het begrip GELIJKHEID niet voor de mens en het zal ook nooit geldend worden.
Als het huidige COMMUNISME een dergelijke gelijkheid voor de mensen bestreeft
of propageert, komt het met baarlijke ONZIN. De mens is een verschijnsel en
dat blijft zo.
Aan het einde van het WORDINGSPROCES
ligt een situatie van de enkelvoudigheden, die wij noemen: het INEENZIJN der
enkelvoudigheden. Dit spreekt vanzelf, want als het wordingsproces een
INEENGAAN is, dan is het einde daarvan een INEENZIJN.
De INHOUD van dit INEENZIJN wordt
gevormd door de VERSCHIJNSELEN en deze zijn allemaal onderling VERSCHILLEND.
Het "onderling verschillende" is dus de INHOUD van de werkelijkheid
als INEENZIJN.
De MENS is het laatste
verschijnsel; hij is dus het EINDE van het WORDINGSPROCES. Voor hem geldt dus
de werkelijkheid als INEENZIJN en voorzover dit voor hem geldt is het derhalve
tevens zo, dat "het verschillende" zijn INHOUD is, terwijl voor het INEENZIJN zèlf het VERSCHIL niet
meer geldt.
De mens is dus het TOTALE
VERSCHIJNSEL, dat volledig INEEN is zodat het VERSCHIL, dat voor dat
verschijnsel geldt, niet meer van kracht is. Deze zaak IS de mens en dus komt
het aan hem voor de dag zoals hij rondloopt op de planeet. Het is de mens in LEVENDE
LIJVE.
Het spreekt vanzelf dat zijn LICHAAM
deze situatie weerspiegelt; daarom zullen wij hierbij eens oven stilstaan.
Bekend is, dat het LICHAAM uit talloze
verschillende onderdelen bestaat; het is een verzameling verschillende
verschijnselen. Het lichaam is dan ook te ONTLEDEN; wij onderscheiden dan
bijvoorbeeld allerlei ORGANEN.
Deze verschillende organen echter, die
op zichzèlf genomen niets met elkaar te maken zouden moeten hebben, verkeren in
een bijzondere situatie: elk orgaan is namelijk op zijn eigen specifieke wijze
HET GEHELE LICHAAM. Dit blijkt dan ook in de praktijk, want elk orgaan, hoe
klein en ogenschijnlijk onbelangrijk ook, heeft zijn werking op het GEHELE
LICHAAM. Dit zou niet mogelijk zijn als het bovengezegde niet gold. Datgene dat
VREEMD aan elkaar is, werkt op elkaar ook niet in.
In het menselijk LICHAAM zijn alle
aparte verschijnselen dus tevens, elk op eigen wijze, het GEHEEL. Zij zijn hier
namelijk als INHOUD van het geheel gesteld - overigens bevinden zij zich
daarom dan ook IN het lichaam.
De mens als INEENZIJN, dus de mens als
GEEST, houdt zijn verschillende organen in, maar het VERSCHIL is opgeheven -
het gèldt niet meer, juist omdat het INHOUD van de GEE$T is. De mens bemerkt
zijn eigen verschillende organen dan ook niet; hij voelt alleen HET GEHEEL,
namelijk zijn GEHELE LICHAAM.
Soms voelt de mens een bepaald orgaan
wèl; het GEHEEL is dan verbroken en wij noemen die mens dan
ZIEK. Hij is dan niet zoals hij zijn moet en hij gaat er op letten dat hij weer
BETER wordt, d.w.z. het GEHEEL HERSTELT ZICH. Als dit om de een of andere reden
niet meer mogelijk is, dan STERFT hij, want hij is geen VERBROKEN geheel.
Voorzover de mens GEEST is, heeft hij
dus de verschillende verschijnselen tot INHOUD, maar daarbij is HET VERSCHIL
opgeheven: het verschil GELDT NIET. Dit is het wat wij bedoelen met de
ONVERSCHILLIGHEID voor het eigen lichaam.
Het genoemde begrip heeft voor ons
geen gunstige betekenis; wij verbinden er het begrip VERWAARLOZEN mee. Op grond
van onze CULTUUR zijn wij er op uit ons met alles BEZIG TE HOUDEN en daarom
veroordelen wij het VERWAARLOZEN; de ONVERSCHILLIGHEID ligt ons dus ook niet.
Wij willen ons ook met ons LICHAAM bezig houden en daartoe beschikken wij zo
langzamerhand over een heel arsenaal van boekwerken waarin wij elk onderdeeltje
beschreven vinden met de eventuele GEBRUIKSAANWIJZING er bij. Bijna iedereen is
hevig geïnteresseerd bij zijn eigen lichaam en wil er het fijne van weten. Als wij dan bij gelegenheid
met ons begrip ONVERSCHILLIGHEID komen vallen we volledig uit de toon en
iedereen beijvert zich om ons aan het verstand te brengen dat wij helemaal fout
aangesloten zijn. “Je moet je lichaam niet verwaarlozen…”.
Dat de moderne mensen, mèt het
bestuderen van hun eigen lichaam, waarbij zij de onderdelen als APART HEDEN
beschouwen, juist hun lichaam verwoesten omdat zij HET GEHEEL VERBREKEN, is
niet duidelijk te maken. Het lichaam is een ONVERBREKELIJK GEHEEL en pas
wanneer het als zodanig beschouwd wordt, is het verzorgd en dit houdt tevens in
de ONVERSCHILLIGHEID.
Het hierboven gezegde over het zich
"bezig houden" met het lichaam heeft te maken met het DENKEN van de
mens. Vanuit zijn DENKEN komt hij met dit verhaal; in feite echter is ook hij
ONVERSCHILLIG - alleen: HIJ WEET HET NIET. Hij dènkt dat hij er zich mee bezig
houdt; het feit echter, dat hij bijvoorbeeld toch ZIEK wordt en pas dàn een
bepaald orgaan VOELT, bewijst het tegendeel.
Zijn DENKEN is slechts een FACET van
hem, dat evengoed tot het GEHEEL behoort en daarom ontkomt hij VOOR ZICHZELF
nimmer aan het GEHEEL, dat zijn lichaam is. Ondanks zijn denken loopt het dus
toch wel goed.
Hij WEET dit niet van zichzelf omdat hij
ONVOLWASSEN is; zodoende ziet hij zichzelf als een VERZAMELING ONDERDELEN, die onderling
van elkaar AFHANKELIJK zijn. Eerst wanneer hij VOLWASSEN geworden is, ziet hij
zichzèlf als GEEST en dus automatisch als het genoemde GEHEEL. Nu is de GEEST
voor hem nog een buiten hem bestaande werkelijkheid, die HOGER is dan hijzelf.
Van hieruit ziet hij zichzelf als die VERZAMELING ONDERDELEN.
De ONVERSCHILLIGHEID is dus gebaseerd
op het feit, dat de VERSCHILLENDE verschijnselen in hun TOTALITEIT inhoud zijn
van de werkelijkheid als INEENZIJN, zodat, genomen vanuit dit INEENZIJN, het
VERSCHIL niet meer geldt. Deze gehele situatie is de MENS en dit is hij zodra
hij op de planeet verschijnt; hij is het vanaf zijn GEBOORTE, d.w.z. hij is het
NOOIT niet. Hieraan ontkomen is dus ten enen male UITGESLOTEN, òngeacht hoe
hij erover dènkt.
Het bovengezegde nu geldt ook voor de
MENSHEID als TOTALITEIT van de mensen; genoemde totaliteit is INHOUD van het
GEHEEL, dat de mensheid is, zodat, genomen vanuit de mensheid, de VERSCHILLEN
òpgeheven zijn en de ONVERSCHILLIGHEID geldt. Een mensheid die TERECHT is, dus
een VOLWASSEN mensheid, is derhalve voor haar INHOUD ALS VERSCHIL
ònverschillig.
Zie ook: Wereldverbeteraars(1) – zie bladwijzers
Wereldverbeteraars(2) – zie bladwijzers
No. 17.
Vraag: Voortzetting van No. 16.
Het NIET LATEN GELDEN VAN HET VERSCHIL
heeft tengevolge, dat juist datgene waarvoor het begrip HET VERSCHIL geldt,
namelijk HET VERSCHIJNSEL, terecht is. Op ZICHZELF zijn de verschijnselen
natuurlijk wel terecht, maar bekeken vanuit de MENS is dit niet zonder meer het
geval. De mens moet zich namelijk als ZELFBEWUSTZIJN waarmaken en dit houdt in,
dat hij zich o.a. verwerkelijkt als BEZITTER van de verschijnselen. De
verschijnselen zijn namelijk zijn INHOUD, voorzover hij tenminste GEEST is.
Voor de MENS betekent het TERECHT
BRENGEN van de verschijnselen een lange weg; de weg namelijk van zijn
ONTWIKKELING tot VOLWASSENHEID. Tijdens die weg komt hij er achter in welke
positie hij verkeert ten opzichte van de verschijnselen en pas wanneer deze
positie is te weten gekomen, heeft hij "het verschijnsel terecht
gebracht".
Wij zouden kunnen zeggen, dat tot nu
toe de mens het verschijnsel MISBRUIKT heeft; hij heeft het aangewend ten eigen
bate, d.w.z. voor zichzelf PERSOONLIJK heeft hij het verschijnsel uitgebuit en
hij heeft er zichzelf MACHTIG aan gesteld. Hoe groter zijn BEZIT was, hoe
machtiger en deze MACHT, die gebaseerd is in het begrip BEHEERSEN, betreft het
VERSCHIJNSEL, zoals wij reeds gezegd hebben.
Deze MACHT beheerst ook de MENS,
voorzover hij namelijk zichzelf als een VERSCHIJNSEL, een DING, beschouwt. De MACHTIGEN beschouwden derhalve van hun kant de mens als
een DING, waarover MACHT uit te oefenen was en de MACHTELOZEN beschouwden de
mens óók als een DING, want zij lieten zich BEMACHTIGEN. Dit betekent tevens
dat zij zich IN BEZIT lieten nemen, hetgeen dan ook in het woord
"bemachtigen" besloten ligt.
Genoemde gang van zaken is niet ànders
denkbaar; enerzijds ligt daar als gegeven DE MENS, zoals hij wèrkelijk is en
anderzijds ligt daar het feit, dat de mens begint met een volkomen DUISTERNIS
te zijn, welke duisternis zich met het opeenvolgen der GESLACHTEN opheft.
Zolang dit OPHEFFEN der duisternis nog aan de gang is, zolang is het toch nog
de duisternis, die de gehele zaak overheerst. Van daaruit is het, dat de mens
zich BEZITTER maakt van het VERSCHIJNSEL, terwijl dit tevens een MISBRUIKEN
ervan is.
Zolang HET VERSCHIJNSEL voor de mens
nog zonder meer een VERSCHIJNSEL is, d.w.z. een GEGEVEN en ONWRIKBARE werkelijkheid, zolang geldt
voor de mens uiteraard ook het begrip VERSCHIL, dat onlosmakelijk met het
verschijnsel verbonden is. Voorzover de mens zichzelf als BEZITTER stelt van
het verschijnsel komt het begrip VERSCHIL voor de dag als de WAARDE. Voor de
mens is het ene verschijnsel WAARDERVOLLER dan het andere en daarom is het
streven er op gericht zoveel mogelijk WAARDE te verzamelen.
Het is van belang er op te letten, dat
het niet om het verschijnsel zèlf gaat, maar om de WAARDE ervan en dat is
gebaseerd in het VERSCHIL. Een voorbeeld hiervan is het gescharrel van de
mensen met het metaal GOUD. Dit metaal is betrekkelijk ZELDZAAM en in zoverre
VERSCHILT het van andere metalen. Meer dan dit is er eigenlijk niet van te
zeggen; het is verder een vrijwel ONBRUIKBAAR metaal, dat slechts voor
SIERRADEN te gebruiken is. Op grond van de ZELDZAAMHEID vertegenwoordigt het
goud een WAARDE. Daarom is het de mens te doen; het goud zèlf is hierbij van
geen enkel belang. Ging het de mensen wèrkelijk om het goud zèlf, dan zouden
zij er zo'n drukte niet over maken, want je kunt er
niets mee doen. Een goede staalsoort is wèl van belang, want zonder dat is er
bijna niets te maken.
Zo zijn er talloze voorbeelden te
geven, die aantonen, dat het de mens niet om het verschijnsel ZELF te doen is,
maar om het VERSCHIL, dat het op de een of andere manier met een ander verschijnsel
maakt: DE WAARDE. Over het algemeen kunnen wij dit samenvatten onder het
begrip LUXE: de LUXE is een NUTTELOOSHEID, die een WAARDE vertegenwoordigt.
De westerse wereld zit zo
langzamerhand vol met LUXE; het is de laatste mogelijkheid van MISBRUIKEN van
het verschijnsel. Aanvankelijk lag het misbruik bij de MACHT en tenslotte ligt
het bij de LUXE en dan is het ABSTRACT geworden en dus volledig NUTTELOOS en
ONBRUIKRAAR.
Dat de tegenwoordige LUXE niet zonder
het begrip MACHT is, moge blijken uit het feit, dat het besef zo ligt, dat hij,
die omringd is door veel luxe IEMAND is. De luxe is het SYMBOOL van zijn
STATUS.
In een menselijke werkelijkheid, die
in het teken staat van DE WAARDE, dus die in het teken staat van HET VERSCHIL,
kan het nimmer gaan om het verschijnsel zèlf. Het gaat om de VERHOUDING tussen
de verschijnselen.
Het is duidelijk, dat aan een
dergelijke toestand de verschijnselen voor de mens NIET TERECHT zijn; voorzover
de mens, op grond van zijn WEZEN, met de verschijnselen aan het WERK gaat is
het ook weer deze ONDERLINGE VERHOUDING, die de maat is en daar hebben wij het
principe van de WINST. Het waardeverschil tussen het ene en het andere
verschijnsel - of dit nu door de mens verwerkt is of niet - is de WINST en
aangezien het daarom gaat is het verschijnsel zèlf niet in tel. Wij maken het
dan ook rustig minder goed van kwaliteit al naar gelang het in ons VOORDEEL is.
De ONVERSCHILLIGHEID, waarover wij
spraken, is hier natuurlijk niet aan bod; de gehele zaak is door en door op het
VERSCHIL gericht en het is daarmede een MENSONWAARDIGE zaak. Het GESCHARREL om
een dubbeltje winst en het LIEFDELOZE afraffelen van een product; het
vernietigen van voorraden waarvoor geen afzetgebied is (d.w.z. waarmede geen
WINST gemaakt kan worden), het is allemaal MISDADIG en voorzover wij zèlf het
NORMAAL vinden "omdat iedereen het doet!' zijn wij even MISDADIG. Het
veelgebruikte argument dat wij wel mee MOETEN doen omdat wij anders niet te eten hebben, snijdt geen hout. Hij, die wèrkelijk
geprobeerd heeft NIET MEE TE DOEN met het MISBRUIK maken van de spullen, hij
heeft ontdekt dat het inderdaad mogelijk is om te leven zonder winst te maken.
Als de mens het VERSCHIL niet laat
gelden, is het hem niet om de onderlinge verhouding der dingen te doen en als
het zo met hem gesteld is, dan gaat het hem om de dingen zèlf. Aan deze mens
zijn de dingen TERECHT; hij heeft ze wèrkelijk gesteld als INHOUD van zichzelf
als GEEST. Dus juist de ONVERSCHILLIGHEID is de
enig mogelijke BASIS voor het VERZORGEN van de dingen.
Tenslotte kàn de mens het VERSCHIL
niet meer laten gelden. Dat doet hij dan niet uit "edele
overwegingen" of vanuit zijn "menslievendheid", want uit die
hoek is noodwendig nog nooit iets goeds voortgekomen. Hij doet het omdat hij
niet meer ànders KAN omdat tengevolge van zijn ANALYTISCHE CULTUUR gebleken is,
dat alles in de grond van de zaak HETZELFDE is.
De werkelijkheid, genomen naar haar
GROND, is een werkelijkheid van IETSEN, die allemaal HETZELFDE zijn. Weliswaar
is de éne IETS de àndere NIET, maar omdat er hier nog van geen INEENGAAN sprake
is en er dus nog geen situaties zijn ontstaan waarbij de IETSEN ten dele INEEN
en ten dele UITEEN zijn, is er nog niet van VERSCHIL te spreken. Het begrip
VERSCHIL komt mee aan het begrip TEN DELE. De IETSEN zijn wèl HETZELFDE en er is dus GEEN VERSCHIL, maar ondanks
dat is de éne IETS de àndere IETS niet.
Als de mens tenslotte de werkelijkheid
aldus beschouwt, dan komt hij vanzelf in de ONVERSCHILLIGHEID terecht en dat
is het moment dat het gedaan zal zijn met het MISBRUIKEN van de verschijnselen.
Het gehele WINSTSTELSEL komt dan te vervallen en het vervaardigen van
INFERIEURE PRODUCTEN wordt dan gerekend tot de MISDADEN. Uiteraard is dit tot
op heden een volledige ondenkbaarheid voor de MODERNE MENS; het is voor hem
KRANKZINNIG om geen winst te maken en als het aan hem ligt zal hij daarmee
blijven doorgaan en hij voelt er niet eens voor om zich wat te beperken. Hoe
groter de winst hoe beter het is.
Ondanks deze gesteldheid echter en
ondanks het VERZET van de MODERNE MENS tegen het bovengezegde, gaat de zaak
tòch door want de ANALYSE zet zich door en dan ontdekt de mens plotseling de
GROND van de werkelijkheid en nadat hij deze ontdekking gedaan heeft gaat dit
feit zich - voorlopig ongemerkt laten gelden totdat het de mens BEWUST wordt
en dan is hij er al doorheen.
Hij is dan door ZICHZELF ALS
VERSCHIJNSEL heen; hij is ONGEMERKT in de ONVERSCHILLIGHEID terecht gekomen en
dat, wat hij nooit gewild heeft, is voor hem tot een CONCRETE en ONONTKOOMBARE
werkelijkheid geworden. De gehele ONTWIKKELING van de mens tot VOLWASSENHEID
gaat ONGEMERKT; als het voor de mens een BEWUSTE zaak was geweest, waarin
hijzelf allerlei te regelen had, hij zou
er nooit aan begonnen zijn…
No. 18.
Vraag: Als het begrip onverschilligheid geldt
voorzover de mens het verschijnsel ziet als inhoud van de geest, is het dan
niet zo, dat de mens wat betreft de liefde vrouw-man ook onverschillig heeft te
zijn. Hoe ziet deze onverschilligheid er dan uit?
Niet alleen dat de onverschilligheid
geldt in de LIEFDE, hét is zelfs de eerste voorwaarde voor het HOUDBAAR zijn
van een OMGANG tussen een vrouw en een man. Hier blijkt wel heel duidelijk dat
het genoemde begrip in de West-Europese cultuur een ONGUNSTIGE KLANK heeft.
Onverschilligheid in de liefde is voor de Europeaan een volkomen ONDENKBAARHEID
en behalve dat is het voor hem ook nog AFKEURENSWAARDIG; hij vindt dat je niet
onverschillig voor elkaar hebt te zijn en dat je allerlei voor elkaar moet
voelen.
De WESTERLING ziet de
onverschilligheid als VERKEERD; daarvoor in de plaats neemt hij bepaalde
GEVOELENS als de maat voor zijn liefde en op grond van die gevoelens probeert
hij een OMGANG tot stand te brengen. Deze OMGANG wordt door hem gewoonlijk
VERHOUDING genoemd, een woord
dat precies juist is, want dat de situatie glashelder weergeeft - alleen, dàt
WEET de westerling niet.
In het EVANGELIE staat: “Uw hart wordt niet
ontroerd…” en dit wil zeggen dat de
mens zijn GEVOELENS geen rol moet laten spelen. Er staat niet dat de mens geen
gevoelens màg HEBBEN, doch zij mogen voor de mens geen ROL SPELEN. Zij mogen
niet de MAAT zijn voor zijn GEDRAG.
Het EVANGELIE kènt het begrip
ONVERSCHILLIGHEID en dit blijkt uit allerlei uitspraken, die erin voorkomen. Er
staat bijv.: "wat Uw hand vindt om te doen, doe dat… ", d.w.z. doe het werk dat U ligt om te doen en
doe dat met geen enkele BEDOELING; doe het OM HET WERK ZELF en dus
ONVERSCHILLIG. Er staat ook dat we "het stof van onze voeten moeten
afschudden" en verder gaan, als we in een stad niet ontvangen worden. Dit
is ook onverschilligheid; het is de gesteldheid om de ZAAK te laten zijn zoals
die is zonder er WAARDE aan te hechten en dus ook zonder er iets aan te willen
verbuigen.
Uit deze voorbeelden moge blijken, dat
de gedachte van de ONVERSCHILLIGHEID voor de mens helemaal niets nieuws is en
bovendien, dat het EVANGELIE voor de westerse mens een ONBEKENDE aangelegenheid
is. Had de westerling er iets van BEGREPEN, dan had hij het EVANGELIE
àfgewezen, omdat het TEGEN zijn eigen gesteldheid in ligt; nu echter was het
een VREEMDHEID voor hem - wat overigens de mogelijkheid inhield om het tot een
GELOOFSZAAK te maken. ROME heeft aanvankelijk het EVANGELIE wêl begrepen en
daarom was er voor de zich breed makende KERK alle reden het EVANGELIE te
BEWERKEN en de EVANGELISCHE GEMEENSCHAPPEN uit te
roeien. Over dit thema gaat het nu echter niet,
hoewel het laat zien hoe de houding van het WESTEN tegenover het MENSELIJKE was
en is en dus ook dat de westerling op de ONVERSCHILLIGHEID àlles TEGEN heeft.
De OMGANG tussen de mens als VROUW en de mens
als MAN is een omgang tussen twee VERSCHIJNSELEN en daarom is er tussen deze
twee mensen het VERSCHIL niet wèg te denken. De mensen proberen het wel;
enerzijds streven zij ernaar om "zo goed mogelijk bij elkaar te
passen" en anderzijds regelen zij het zó, dat het VERSCHIL niet uit de
voeten kan: zij verbinden zich over en weer om een bepaald GEDRAG te volgen. De
NORM voor dit gedrag is gelegen in de verbintenis; het is datgene dat voor
beiden HETZELFDE is. Het VERSCHILLENDE wordt door beiden achterwege gelaten,
voorzover het tenminste voor de VERBINDING van belang is. In het HUWELIJK
bijvoorbeeld is van belang de zogeheten "echtelijke trouw" en daaraan
trachten beiden zich te houden; dat de één naar de biljartclub wil en de ander
naar het naaikransje is in verband met de trouw niet zo belangrijk en dat kan
dus doorgaan…
De mensen proberen doormiddel van het
COMPROMIS de verschillen op te heffen, die tussen hen bestaan. Het is duidelijk,
dat bij een dergelijke gang van zaken HET VERSCHIL wèl als de maat genomen
wordt; juist vanuit het gericht-zijn op het verschil ontstaat het streven er
een oplossing voor te vinden.
Er is echter geen oplossing voor dit
probleem; de verschijnselen kunnen niet gelijk worden; slechts datgene waaruit
ze BESTAAN is gelijk. Hierop grondt zich het ouderwetse besef in de mens, dat
het de DOOD is, die de mensen VERENIGT, want de DOOD is het UITEENGEVALLEN
verschijnsel. Dan zijn alle delen aan elkaar gelijk; er is dan GEEN VERSCHIL
meer.
Als het gelden van het VERSCHIL is
vervallen, dus in de DOOD, is de LIEFDE een feit geworden; deze liefde is
GODDELIJK en VERHEVEN, zij is EEUWIG en voor haar geldt TROUW en VERBROKEN kan
deze liefde niet worden….
De liefde OP AARDE wordt ONMOGELIJK
geacht; het VERSCHIJNSEL staat eraan in de weg, de ONGELIJKHEID is niet op te
heffen. Krampachtige pogingen daartoe, o.a. door het ONTKENNEN van het LICHAAM en
zijn “driften” en
“behoeften” , zijn
onveranderlijk mislukt. Zij maakten van de mens een op het lichamelijke
toegespitst, griezelig en pervers wezen, dat HYSTERISCH dweepte met GOD en
bovendien nog uitblonk in ONVERDRAAGZAAMHEID.
Dit wezen, dat er op uit was het
LICHAAM en daarmee het VERSCHIL op te heffen teneinde bij GOD te komen en dat
in deze zaak tot het uiterste ging, werd door de KERK voor HEILIG verklaard. De
HEILIGENVERERING is ook tegenwoordig nog in zwang; dit bewijst dat de moderne
mens nog lang niet door zijn gelovigheid heen is - anders had hij zijn
"heiligen" al wel vol walging van hun voetstuk gestoten.
De ONTKENNING van het LICHAAM en het
LICHAMELIJKE is een NATUURLIJKE aan gelegenheid; het geldt voor de mens die
zichzelf alsnog als een VERSCHIJNSEL ziet, dat het zogenaamde HOGERE buiten zich
heeft. Deze mens is nog een NATUURLIJK DENKEN toegedaan en van daaruit meent
hij, dat hij eerst iets moet DOEN, wil het HOGERE voor hem gaan gelden. Het
dringt niet tot hem door, dat het HOGERE automatisch voor hem geldt en dat hij
dit slechts behoeft te beseffen om TERECHT te zijn.
Als de mens ZICHZELF beseft als GEEST,
dan weet hij zichzelf als VERSCHIJNSEL als INHOUD van de GEEST. Voor zichzelf
is hij dan ONVERSCHILLIG, zoals wij reeds hebben laten zien. Dit geldt voor
ALLE mensen, d.w.z. voor de één geldt het en ook voor de ànder.
Er is dus de één als inhoud van de
geest en er is de ànder als inhoud van de geest en voor beiden geldt de
ONVERSCHILLIGHEID voor zichzelf. Ten opzichte van ELKAAR geldt uiteraard ook
de onverschilligheid, want BEIDEN zijn inhoud van de geest.
De verhouding ligt nu dus zo, dat
bijvoorbeeld de MAN zich VOOR ZICHZELF inhoud weet van de GEEST. Hiervoor heeft
hij NIEMAND nodig; hij is in deze zaak ZELFSTANDIG. Voorzover deze man nu een
OMGANG heeft met een vrouw, dan is voor hem die vrouw DE ANDER, zodat hij als
DE EEN en zij als DE ANDER de inhoud zijn van de GEEST, welke wij in dit geval
gewoonlijk LIEFDE noemen.
Zij is dus geen inhoud van hem en hij
is geen inhoud van haar, maar beiden zijn IEDER VOOR ZICH inhoud van de LIEFDE.
Deze liefde is derhalve geen VERHOUDING tussen de EEN en de ANDER, maar het is
datgene waarvan zij beiden inhoud zijn. VOOR ZICH heeft ieder dus niet met de
ANDER te maken, als het over LIEFDE gaat, maar met de liefde ZELF. En aangezien
deze werkelijkheid voor ELK mens geldt is het dus zo, dat beiden met ZICHZELF
ALS LIEFDE te maken hebben. Dit is het enige dat logisch kàn gelden.
Toch is de vrouw een BEPAALD
VERSCHIJNSEL en evenzo de man. Zij vertonen beiden hun eigenaardigheden, zij
hebben beiden hun eigen KARAKTER. Kortom: zij zijn VERSCHILLEND. Maar dit
verschillend-zijn is in de bovengenoemde zaak niet van gewicht, want voorzover
beiden verschillend zijn en dus een bepaald verschijnsel zijn, zijn zij inhoud
van de liefde.
Het VERSCHIL, dat de in het
NATUURLIJKE bevangen mens alsmaar getracht heeft op te heffen door het
verschijnsel te ONTKENNEN, dit verschil is juist INHOUD van de liefde; het is
de werkelijkheid als HET EEN EN HET ANDER, die er de VOORWAARDE toe zijn, dat
INEENZIJN, ofwel LIEFDE, mògelijk zijn.
Een INEENZIJN, waarbij zowel de EEN
als de ANDER als GELIJK gesteld worden, is een ONDENKBAARHEID. Het gaat in een
dergelijk geval niet over de EEN en de ANDER, maar over TWEE MAAL DE EEN, of
TWEE MAAL DE ANDER. In feite is
het de mens niet mogelijk zich als
zodanig te laten gelden, maar voorzover hij in zijn DENKEN meent het tòch te
doen, zien wij als resultaat het MUFFE en het BENAUWDE en het LEVENLOZE en het
EENTONIGE.
De mens die zich bezig houdt met het
VERSCHIL, dat aanwezig is waar twee mensen bijeen zijn, stelt een verhouding
TUSSEN twee verschijnselen; de mens die ZICHZELF als liefde laat gelden stelt
geen verhouding TUSSEN hemzelf en ànder; deze verhouding IS ER WEL, maar dat
spreekt voor hem vanzelf en daarom gaat het hem niet. De één is zus en de ander
is zo en tussen die twee is een AANTREKKING; dit is echter wat anders dan
LIEFDE.
Vraag: Vooral de laatste tijd hebben wij kennis
kunnen nemen van uitspraken van de rechter, die er aanleiding toe geven
de onafhankelijkheid van het gerecht en de rechter ernstig te betwijfelen. Het
gaat in hoofdzaak over ideële kwesties, die te maken hebben met het geweten
van de mensen.
Daarom deze vraag:
is de rechter nu toch opgekocht door de grote machthebbers?
Het vorige jaar, in de "Vragencursus"
hebben wij het thema van die rechtspraak
behandeld en daarbij hebben wij er duidelijk op gewezen dat de rechtbank een
ONAFHANKELIJKE instelling is, die tot taak heeft het al of niet SCHULDIG van de
mens te bepalen. Het begrip SCHULD heeft te maken met het GEHEEL, dat voor de
mens geldt; schuldig is die mens, die dat GEHEEL VERBREEKT.
De RECHTBANK vertegenwoordigt het
GEHEEL en omdat er BUITEN het geheel NIETS denkbaar en bestaanbaar is, is het
geheel ZELFSTANDIG en volkomen onafhankelijk van wat dan ook. Voor het geheel
bestaat er geen ANDER; het begrip het EEN en het ANDER bestaat voorzover het
INHOUD van het geheel is.
Omdat de rechtbank deze zaak
vertegenwoordigt, heeft zij met niets te maken; er geldt maar één NORM voor en
die norm is gelegen in en bij het GEHEEL. Aangezien het geheel de voor de mens
geldende werkelijkheid als INEENZIJN is, is het een zaak van HELDERHEID. De
rechtbank moet derhalve het karakter van HELDERHEID vertonen en dat is het
enige waaraan zij zich te houden heeft.
Gegeven deze helderheid weegt de
rechtbank haar INHOUD, die het EEN en het ANDER is, in zichzelf tégen elkaar af
en bepaalt zo het al of niet schuldig zijn. Heeft namelijk het EEN zich niet
als INHOUD van het geheel laten gelden, of is het ANDER fout geweest? In de
praktijk van het menselijk leven gaat het dan niet over HET één of HET ànder,
maar over DE één of DE ànder, want de mensen àfzonderlijk zijn de werkelijkheid
als "het één en het ànder !", voorzover wij ze bekijken als één groot, levend,
ORGANISME vormend.
Als de rechtbank een ONAFHANKELIJKE
instelling is, dan heeft zij natuurlijk ook geen verantwoording af te leggen
aan de STAAT of de REGERING. Dat het in het westen inderdaad zo gezien wordt,
blijkt uit het feit, dat het mogelijk is TEGEN DE STAAT te procederen. Maar
helaas is dit dan ook vrijwel het enige aspect van de zaak, dat wijst op enige
onafhankelijkheid. Bovendien is genoemde MOGELIJKHEID een erg KLEINE: er komt
heel wat voor kijken om het zover te krijgen en het kost veel geld. Voor gewone
mensen is het dus ONMOGELIJK. De enigen die op dit terrein enigszins serieus
genomen worden zijn de grote bedrijven, die voor de staat van belang zijn omdat
zij de schatkist spekken.
Wij staan
hier dus voor een THEORETISCHE mogelijkheid en naar aanleiding hiervan is de
vraag gewettigd, of misschien de GEHELE RECHTSPRAAK een theoretische aangelegenheid is.
Een aangelegenheid waarvoor schone en menselijke normen van kracht zijn, zoals
daar is OBJECTIVITEIT en REDELIJKHEID en INZICHT en BELANGELOOSHEID. Maar
waarvoor dit van kracht zijn maar GEZEGD is als resultaat van een ABSTRACTE
DENKONTWIKKELING, die IJZIG en ONBEWOGEN uitgewerkt is, zonder enige verbinding
met het concrete leven, waarin toch eigenlijk de resultaten van het denken
zonder meer een REALITEIT hebben te zijn. Wat heeft de mens aan een
RECHTVAARDIGE WERELD, die alleen maar in het DENKEN bestaat, doch die in de
PRAKTIJK onmiddellijk SCHIJN blijkt te zijn?
En op SCHIJN berust een
rechtvaardigheid waarin geen ruimte bestaat voor de particuliere mens om
datgene, dat hij als MISDADIG ervaart, aan de kaak te stellen. Als het een
vaststaand feit is, dat een Duitse generaal zich schuldig heeft gemaakt aan
OORLOGSMISDADEN - en SCHULDIG is de mens al, als hij heeft MEEGEDAAN met een
duidelijk MISDADIGE zaak - dan moet dat gezegd kunnen worden, zonder dat de
betreffende generaal vanwege zijn "hoge positie" in onze
tegenwoordige maatschappij dwars tegen beter weten in beschermd wordt, terwijl
degene, die een protest heeft laten horen, veroordeeld wordt omdat hij de
generaal bij zijn ware naam genoemd heeft: NAZI. Ten opzichte van deze achtenswaardige
generaal is de kwalificatie NAZI plotseling beledigend. Maar hij heeft zich
toch in Polen misdragen en hij heeft toch ijverig zijn misdadige Führer
terzijde gestaan?
En op SCHIJN berust een
rechtvaardigheid, waarbij het niet gaat om de ZAAK, die aan de orde is, maar
waarbij het gaat om de KATEGORIE waaronder de betreffende zaak gebracht moet
worden om hem te kunnen VEROORDELEN. Als iemand met een spandoek protesteert
tegen de gang van zaken in Vietnam en daarbij blijk geeft van zijn AFKEURING,
dan is het KROMVAARDIGHEID deze stem van het GEWETEN te smoren doormiddel van
een verordening over ORDEVERSTORING.
Nu heeft het de schijn van VRIJHEID
VAN DENKEN EN MENINGSUITING, maar op grond van een àndere KATEGORIE gaat de
zaak toch niet door. Zo is de vrije meningsuiting niet aangetast, terwijl ze in de praktijk
toch onmogelijk gemaakt wordt. En wie zal de rechter ongelijk geven als hij optreedt tegen ordeverstoringen?
Daarom - wij hebben er al meerdere
malen op gewezen - het ONRECHT is niet zwart op wit aan te tonen; de STUKKEN
kloppen precies. De veroordeelde heeft de orde verstoord door met een spandoek
te lopen; en voor die VERSTORING krijgt hij straf. De zaak, waarom het gaat,
namelijk datgene dat hij op grond van zijn GEWETEN heeft willen zeggen, is niet
ter sprake gekomen. En dat is niet in de stukken vermeld. Dus wetenschappelijk
is het RECHT rècht geweest, maar in de PRAKTIJK was het KROMMER DAN KROM.
Het ONRECHT komt voor de dag als een
SFEER; nergens is iets aan te tonen en nergens is iets aan te tasten. De
BEREKENING klopt precies. Het ONRECHT kan de mens alleen maar VOELEN als hij
niet geheel onder is gegaan in de cultuur van de THEORETISCHE BEREKENING. Deze
GEVOELENS zijn het enige HOUVAST voor de mensen; een houvast dat de theoretici
nog enigszins belet hun IJZIGE WETENSCHAPPELIJKHEID eenzijdig door te zetten.
WETENSCHAPPELIJKHEID kan niet uit een
SAMENLEVING wèggedacht worden, want zonder wetenschap is de mens onderworpen
aan de WILLEKEUR van het natuurlijke, maar een WETENSCHAPPELIJKE SAMENLEVING is
het toppunt van ONRECHT omdat het LEVEN niet opgaat in een UITEENGELEGDE
werkelijkheid.
Een samenleving waarin het UITEENZIJN
op welke manier dan ook als maatgevend wordt beseft, is een KOUDE en DOODSE en
IJZIGE werkelijkheid, die vreemd is aan elke INNIGHEID en WARMTE; vreemd aan
elke VROUWELIJKHEID en daarmede vreemd aan elke MENSELIJKHEID.
De RECHTBANK vertegenwoordigt het
GEHEEL en dus gaat het om een VROUWELIJKE aangelegenheid. Wordt de zaak echter
vanuit het MANNELIJKE genomen en dus vanuit een UITEENLIGGENDE werkelijkheid,
dan komt de maat te liggen bij het AFWEGEN van het EEN en het ANDER en daarbij
is het nimmer te vermijden dat bepaalde BELANGEN een rol gaan spelen. Waar het
gaat over BELANGEN gaat het ook over datgene, dat het BELANGRIJKSTE is en wat
kan dat anders zijn dan de GROTE ZAKEN? De gehele westerse wereld is een wereld
van ZAKENLIEDEN en zogeheten ZAKELIJKHEDEN en in deze wereld is natuurlijk de
GROOTSTE ZAKENMAN de GOD die alles naar zijn hand kan zetten en die alles kan
verbuigen en die elke BEHOORLIJKHEID eindeloos kan CHANTEREN. Omdat het
BEHOORLIJKE altijd in een NEDERIGE POSITIE verkeert.
Het BEHOORLIJKE ligt in de westerse
wereld ALTIJD onder, want wat zich doorzet in deze wereld is altijd de
ZAKELIJKHEID; d.w.z. wat zich opwerkt tot een WELGESTELDE is een GLADDE. Hij
kan goed uit de voeten met de ZAKELIJKHEID en met de WETENSCHAPPELIJKHEID en
met de BELANGEN.
Onze rechtbanken zijn,
WETENSCHAPPELIJK GESPROKEN, objectief, maar MENSELIJK stelt het NIETS voor. De
ONAFHANKELIJKHEID is een fraaie THEORIE, die in geen enkel opzicht steek houdt.
De rechtbanken wachten hun orders af van de staten en regeringen. Alleen het
feit al, dat er een MINISTER VAN JUSTITIE bestaat is een AANFLUITING van het
recht. Want hij bepaalt in grote lijnen het "beleid" dat de
rechtbanken hebben te volgen. Hij maakt dus ook uit of het al dan niet verboden
is bepaalde MISDADIGERS te kwalificeren naar datgene, dat zij wèrkelijk zijn,
namelijk MISDADIGERS. Want hij kan overzien of het van belang is dat menselijke
UITSCHOT te vriend te houden.
Voor vele eenvoudige mensen heeft het
GERECHT een VERHEVEN SFEER; dat is gemakkelijk te begrijpen, want EIGENLIJK
vertegenwoordigt het gerecht het GEHEEL, dus de LAATSTE MENSELIJKE
MOGELIJKHEID. Dit laat zich in bedoelde mensen gelden en zo zien we het meer
dan eens gebeuren, dat deze eenvoudige lieden tot hun schrik ervaren, dat er
geen recht bestaat. Zo zijn er in de middeleeuwen velen de dood ingegaan toen
Rome bepaalde wat recht was en zo gaan er ook nu nog velen, nu het
AANDELENKAPITAAL de maat is….
Vraag: In verband met de onlangs gehouden
"verkiezingen" is de vraag gerezen hoe een voor de maatschappij
onverschillig mens moet staan tegenover die verkiezingen.
Reeds eerder in deze serie artikelen
hebben wij gesproken over de DEMOCRATIE, zoals wij die kennen en wij hebben
vastgesteld, dat het gaat over een BELANGEN ZAAK. De BELANGEN van bepaalde
personen of groepen van personen worden door zekere PARTIJEN behartigd, welke
partijen bepaalde personen naar voren schuiven om aan de
volksvertegenwoordiging deel te nemen of om met anderen een regering te
vormen. In een volksvertegenwoordiging en in een regering zitten derhalve
mensen, die BEPAALDE BELANGEN behartigen en deze belangen behoren niet in de
eerste plaats tot de kategorie der LANDSBELANGEN, maar zij zijn GEBUNDELDE
PERSOONLIJKE BELANGEN, welke bundelingen zodanig te werk dienen te gaan, dat
zij het belang van het GEHEEL niet schaden.
Het UITGANGSPUNT is dus, dat een ieder
bepaalde RECHTEN heeft en dat al die rechten doorgevoerd kunnen en mogen
worden, voorzover HET GEHEEL daaraan niet ten gronde gaat. De REGERING is het,
die er zorg voor draagt dat de genoemde BUNDELINGEN tot op zekere hoogte in
HARMONIE tezamen gaan.
Elk ander beeld, dat van de DEMOCRATIE
gegeven wordt, al is het nog zo wetenschappelijk verantwoord en al spreekt het
in nog zulke verheven bewoordingen, is een LEUGEN; het LANDSBELANG heeft nog
nimmer voorop gestaan en dat zal voorlopig ook nog wel niet het geval zijn.
In de praktijk blijkt, dat het een
belangen-kwestie is uit het feit, dat iedereen tuk is op een
"Kamerzetel" en dat iedereen graag MINISTER wil worden. Het baantje
heeft blijkbaar iets aantrekkelijks en velen beijveren zich ervoor in
aanmerking te komen. Ze sloven zich uit om STEMMEN te krijgen en daarbij maken
zij gebruik van zogeheten PARTIJPROGRAMMA'S, waarvan iedereen weet, dat ze tòch
niet uitgevoerd worden.
De STAAT is een WERKGEEFSTER geworden
bij wie iedereen graag wil werken; zij verschaft AANZIEN, een LUXUEUS LEVEN,
grote INKOMSTEN. Niemand vraagt naar wèrkelijke deskundigheid; het enige
vereiste is een grote mate van GLADHEID en GLIBBERIGHEID om tussen de klippen door
te zeilen; het is de kunst om nooit iets definitiefs gezegd te hebben, zodat de
feiten niet al te duidelijk uit kunnen wijzen dat het met de kennis van zaken
niet zo erg best gesteld is.
Dat de DESKUNDIGHEID niet op het
eerste plan staat blijkt ook uit de veelvuldige wisselingen van regering. Als
in het bedrijfsleven een onderneming zó dikwijls van directie zou veranderen
als dat met de regering het geval is, dan zou iedereen het erover eens zijn,
dat de zaak niet erg gezond was. In het bedrijfsleven echter worden de
directie-leden niet GEKOZEN; zij werken zich op grond van hun AANLEG vanzèlf
naar de top en daar handhaven zij zich zolang de samenleving en het bedrijf,
die natuurlijk een ONTWIKKELING doormaken, een ORGANISCH GEHEEL vormen met die
directie-leden. Is dit niet meer het geval, dan werken zij ZICHZELF wèg.
Hierbij heeft alles zijn NOODWENDIG verloop gehad. Een naar de top GEFORCEERDE
directie, die bovendien nog ieder ogenblik van samenstelling verandert omdat
niet ter zake kundigen meenden een mooi pratend vriendje naar voren te moeten
schuiven, zou elke onderneming binnen de kortste keren doen mislukken. Dit is
niet ànders denkbaar en bestaanbaar, omdat een dergelijke directie niet door
het ORGANISME zèlf is opgeleverd. De DESKUNDIGHEID van de directie berust in
het KENNEN van het bedrijf en in het OVERZIEN daarvan.
Op analoge wijze is het gesteld met
een STAAT. Voorzover daarin allerlei geregeld moet worden gaat het om
DESKUNDIGHEID en deskundig is hij, die in het ORGANISME vanzèlf naar boven
gewerkt is. In een gemeenschap komen de uitersten vanzelf tot hun recht, net zo
goed als het GEMIDDELDE dat doet. Voor alle aspecten van het staatkundig leven
zijn de knapste koppen aan te wijzen; zij komen VANZELF boven drijven en op hen
rust noodwendig de PLICHT de staat te regeren. Niemand maakt die deskundigheid
uit; het ORGANISME ZELF laat dat onafwendbaar blijken. Dit alles is in
volledige tegenspraak met de moderne gang van zaken, waarover iedereen zo de
loftrompet steekt.
De mooiste praters krijgen de meeste
stemmen; of wij stemmen de mensen van ons eigen geloof of lui die net zo’n
soort WINKELTJE hebben als wij. Van een
NATUURLIJK PROCES is hier geen sprake; iedereen FORCEERT zijn eigen VERDEDIGER
naar boven om te trachten zover mogelijk ONZE BELANGEN door te zetten. De meest
GEWIEKSTE DIEF is onze man, want hij steelt voor ons het meeste bij elkaar….
En wij hebben nog steeds niet in de
gaten, dat wij ONSZELF bestelen..!
Nu zit de lezer natuurlijk met de
IDEALEN in de maag; de prachtige vergezichten die ons door nobele SOCIALISTEN,
COMMUNISTEN en PACIFISTEN, door PASTOORS en DOMINEE'S zijn voorgespiegeld.
Maar hebben deze lieden onder het mom van IDEALEN dan geen extra BOTERHAM
beloofd..?
Het is gemakkelijk na te gaan en
bovendien heeft de geschiedenis het overduidelijk aangetoond: geen enkel
IDEAAL heeft voor de mensen ooit een andere inhoud gehad dan BROOD - en liefst
TEVEEL BROOD, want dat is MACHT. Het getuigt van een groot gebrek aan
ZELFKENNIS, dat de mens dit nog steeds niet aan zichzelf ontdekt heeft.
Overigens is deze situatie niet ànders denkbaar; het is het gevolg van het
feit, dat de mensheid zich juist tot ZELFKENNIS moet ontwikkelen. Aan het EIND
is deze zaak derhalve pas een feit.
De STAAT heeft niets met IDEALEN van
doen want zij is een NATUURLIJK ORGANISME dat zich tracht in stand te houden.
Om dit te laten lukken heeft de mens niets anders in te zetten dan zijn
NATUURLIJK KUNNEN en dat is zijn VAKMANSCHAP; het is zijn VERMOGEN het
natuurlijke om te zetten tot een MENSELIJKE werkelijkheid en meer is het niet.
Trouwens, dit is al meer dan genoeg…!
De ZELFBEWUSTE mens, dus de mens die
de ONVERSCHILLIGHEID stelt ten opzichte van al het natuurlijke dat zijn INHOUD
is, deze mens neemt geen deel aan de VERKIEZINGEN. Er is voor hem geen enkel
BELANG dat doorgedreven moet worden en bovendien ziet hij dat in een
gemeenschap, die zichzelf NIET FORCEERT, automatisch de op elk terrein
DESKUNDIGEN boven komen drijven. Er valt voor hem dus niets te kiezen~ want wat
moet hij kiezen? Zijn keuze verbuigt de zaak alleen maar, immers, zodra hij wèl
kiest - desnoods de minst kwade uit het gezelschap - kan hij niet aan het feit
ontkomen, dat hij een BELANG gesteund heeft, welk belang dat dan ook bij
gelegenheid is.
Voor de ONVERSCHILLIGE gèldt het
VERSCHIL tussen het EEN en het ANDER niet en dus geldt het begrip KEUZE niet -
en dit gaat door alles heen. Dit betreft ook de keuze van zijn officiële
PLUNDERAAR.
En dan te bedenken dat wij allemaal
VEREERD zijn met ons STEMRECHT en dat wij onze eigen keuze van buitengewoon
groot gewicht vinden. Dat wij ons HELE PIETEN voelen met ons stembiljet en dat
wij menen een HELDENDAAD verricht te hebben door niet op de "roomsen"
gestemd te hebben. Dat wij menen deel te hebben aan de regering van onze eigen
staat, terwijl in feite de kaarten zó liggen dat wij ONSZELF blij maken met een
"dooie mus". Dat wij ONSZELF het PRIVILEGE, het VOORRECHT, van het
STEMRECHT gegeven hebben, daarmede tevens erkennende dat wij LAKEIEN zijn van
diegenen, die wij ZELF als onze MEESTERS aangewezen hebben.
Het is
een feit, dat de MEESTER-KNECHT
verhouding ons niet meer ligt, maar dan moeten wij er wèl bij bedenken, dat het
slechts de MEESTER is, die wij af willen schaffen zodat er alleen maar KNECHTEN overblijven. En
die KNECHTEN kiezen
ZICHZELF dan weer MEESTERS, want zij zijn uiteindelijk toch allemaal LAKEIEN,
d.w.z. knechten,
die HUN EIGEN MEESTER KIEZEN. Want dàt is het wezen van de LAKEI. En zo kiezen
wij allemaal een GOEDE MEESTER; één die er borg voor zegt te staan dat wij het
GOED HEBBEN. Mocht dat niet het geval zijn, dan KIEZEN wij een ànder, al naar
gelang de meer of minder aanlokkelijke toezeggingen, die hij doet.
De DEMOCRATIE, zoals wij die kennen,
is noodwendig een samenleving van KNECHTEN, die te eigengereid en te ijdel en te zelfgenoegzaam en
te opgeblazen zijn om een NATUURLIJK MEESTERSCHAP te herkennen en te erkennen.
Zij bepalen zèlf wel wie de MEESTERS zullen zijn.
Elke stem, die uitgebracht wordt
BEVESTIGT DE LAKEI en draagt er het zijne toe bij de wèrkelijke DEMOCRATIE
onmogelijk te maken. Wij kunnen pas dàn met recht van een regeren door het volk
spreken als het volk ZICHZELF de vrijheid laat zijn eigen MEESTERS naar voren
te brengen en deze meesters zijn logisch de meest KUNDIGEN op het terrein van
het NATUURLIJK GESTELDE ORGANISME, dat een samenleving nu eenmaal is.
Vraag: Uit de
behandeling van de vorige vraag is gebleken, dat er
zoiets als een natuurlijk meesterschap bestaat; wat is het verschil tussen een
meester van deze kategorie en de meester, zoals wij die kennen uit de beruchte
"meester-knecht-verhouding"?
Onder een NATUURLIJK MEESTERSCHAP
verstaan we in dit verband het feit, dat logischerwijze de éne mens iets BETER
KAN dan de àndere mens. Het woord NATUURLIJK duidt hierop het feit, dat het VERSCHIL in KUNNEN tussen de mensen
een voortvloeisel is van het VERSCHIJNSEL-ZIJN van de mens. We moeten hier dus
spreken van een NATUURLIJKE NOODWENDIGHEID; niemand kan er iets aan veranderen
en niemand kan verklaren WAAROM de één iets beter kan dan de ànder. Het is
zoiets als een TOEVALLIGHEID; het is een feit, dat "nu eenmaal
zo is" en waarin NIEMAND enige zeggenschap heeft.
Wij moeten er ook op letten, dat het
nu over een KUNNEN van de mens gaat; een KUNNEN in de zin van BEKWAAMHEID. Met
het ABSTRACTE FILOSOFISCHE begrip “kunnen" hebben we nu even niets te
maken.
De wèrkelijke VERSCHILLEN tussen de
mensen komen het zuiverst voor de dag als niemand BELANG erbij heeft, zodat
alles ONGEDWONGEN naar voren komt; er mag in dit verband van geen FORCEREN
sprake zijn; van de LEUGEN het ànders voor te doen komen dan het is, op grond
van welk argument of welke IDEE dan ook.
Wanneer de VERSCHILLEN òngedwongen
naar voren komen, omdat niemand zich in een bepaalde
"persoonlijkheid" wringt, dan komen natuurlijk ook de verschillen in
BEKWAAMHEID naar voren. Hij, die op een bepaald terrein het meest BEKWAAM is -
en het geeft niet om wèlk terrein het gaat - hij is de MEESTER; door de
ONGEDWONGENHEID van het proces is hij VANZELF als de bekwaamste naar boven
gekomen. Hij is de MEESTER, die alle anderen overtreft.
Deze natuurlijke en logische gang van zaken is de ENIGE BASIS
waarop een DEMOCRATIE kan slagen; het is dan wèrkelijk HET VOLK, dat de
regering in handen heeft, want de bekwaamsten uit het volk zijn BELANGELOOS
naar voren gekomen en zij zetten belangeloos hun KUNNEN in. Wij verstaan
hieronder niet, dat zij het alles VOOR NIETS moeten doen; het spreekt vanzelf dat
aan dat grote en UNIEKE kunnen ook een dienovereenkomstige maatschappelijke
positie meekomt, hetgeen anderzijds ook weer niet wil en mag betekenen, dat de
betrokkene zich GOD mag voelen. Hij is gewoon "mens onder de mensen"
en zijn grote bekwaamheid houdt geen enkele PERSOONLIJKE VERDIENSTE in.
Dit wil zeggen, dat de ànderen voor hem geen KNECHTEN zijn waarover
hij naar goeddunken kan beschikken en op wie hij met "verachting"
neer kan zien; een mens trouwens met een dergelijke gesteldheid, die zich dus IETS
VERBEELDT TE ZIJN aan zijn bekwaamheid, is geen BELANGELOOS mens: hij is door
en door BETREKKELIJKHEID en hij komt in het NATUURLIJKE SELECTIE-PROCES niet
ver; hij is namelijk nimmer wèrkelijk BEKWAAM. Er bestaat derhalve geen enkel
gevaar dat in een ONGEDWONGEN samenleving dergelijke figuren de touwtjes in
handen nemen; dat gevaar bestaat thàns in onze huidige maatschappij opbouw wel
degelijk. De REGEERDERS in onze tegenwoordige wereld hebben allemaal belang
bij hun hoge positie en tengevolge daarvan vertonen zij allen de neiging zich
als een DICTATOR te gedragen. Dit zou in de westerse democratieën ook zeker
doorgaan als de anderen met hun eigen streven naar de status van dictator niet
zoveel gewicht in de schaal legden. Overal waar wij geen of een te zwak
TEGENWICHT aantreffen, komt al ras een DICTATOR opzetten. Dit is allemaal een
BELANGEN-KWESTIE, die desnoods voor een groot deel samen kan lopen met het
LANDSBELANG, maar die daarmee niet identiek is. Het EIGENBELANG drijft ALTIJD
boven hetgeen alleen al blijkt uit het feit, dat zij ER IETS AAN ZIJN, deze
dictators. Laten de anderen maar niet proberen dit IETS in twijfel te trekken:
het kost onveranderlijk hun kop!
Slechts een ONGEDWONGEN SAMENLEVING
regeert zichzelf en is dus een DEMOCRATIE en aan het "ongedwongene"
is logisch op geen enkele wijze een of andere VERKIEZING te bedenken; KEUZE
zou dáár denkbaar zijn waar we met twee wèrkelijk GELIJKEN in bekwaamheid te
doen hebben - aangezien dit een onmogelijkheid is, is dus ook de KEUZE nog
erger dan ONZIN, het is zelfs MISDADIG te noemen omdat de NATUURLIJKE SELECTIE
verstoord wordt.
Het natuurlijke MEESTERSCHAP, dat
ONGEDWONGEN naar voren komt, vindt naast zich geen enkele TEGENSTELLING; het is
de GROOTSTE bekwaamheid en het is dus het UITERSTE van een reeks bekwaamheden.
Er is een GROTERE bekwaamheid bestaanbaar en er is een KLEINERE bestaanbaar, in
ieder geval is het op dàt moment de GROOTSTE.
De MEESTER uit de "meester-knecht verhouding"
evenwel is volledig gebonden aan zijn eigen TEGENSTELLING. Dit is namelijk de KNECHT; de één is niet mogelijk
zònder de ànder en de ànder niet zonder de één. Hier is dus geen sprake van een
NIVEAU-VERSCHIL, maar van een POSITIE-VERSCHIL.
De kern van de zaak is namelijk deze,
dat de MEESTER de enige is, die TELT; hij is de ENIG AANWEZIGE. De KNECHT, als TEGESTELLING
daarvan, telt niet in het minst mee en voorzover dit wèl het geval is, telt hij
als meer of minder gewaardeerde ARBEIDSKRACHT. Maar dat doet het PAARD van de
melkboer ook al verricht dat paard dan wat dommere arbeid.
De KNECHT uit de genoemde verhouding is iemand, die
ALS MENS niet meetelt; hij is de SLAAF van zijn meester en de eventuele BEKWAAMHEDEN van deze SLAAF houden ten enen
male niet in, dat ook hij als MEESTER aangemerkt wordt. De POSITIE, waarin hij
gesteld is, blijft zoals hij is en daarmee is de kous af.
Nu komt er in de geschiedenis van de
mensheid een moment, dat al die SLAVEN er genoeg van krijgen; zij komen tot het inzicht, dat
ook zij MENSEN zijn, die er het volste RECHT toe hebben óók mee te tellen. Als
zij het daarover allemaal eens zijn , dan ruimen zij de MEESTERS op en nemen zèlf die plaats in. Nu zijn al die SLAVEN op hun beurt
MEESTERS geworden, maar al die nieuwe MEESTERS zijn eigenlijk SLAVEN en zo komt deze
dubbele verhouding naar voren, dat iedereen van iedereen de SLAAF is en ook dat
iedereen van iedereen de MEESTER is en het is nergens ànders op gegrond dan op
POSITIE. Hoe hoger die SLAVEN
zich omhoog wringen , hoe meer MEESTER zij zich achten: daarom streeft een ieder
naar een zo hoog mogelijke POSITIE. Bijna niemand streeft ernaar om zijn
BEKWAAMHEDEN zo volledig mogelijk uit te wikkelen; iedereen streeft naar een
positie en terwille daarvan worden de bekwaamheden, voorzover NODIG,
ontwikkeld.
Onder die SLAVEN is het KIESSTELSEL de enige
mogelijkheid om met goed FATSOEN de rol van MEESTER te kunnen spelen en zo is
deze meester dan “bij de GRATIE GODS en de WIL DES VOLKS” een uiterst GEWICHTIG
man geworden, die met allerlei GLIBBERIGHEDEN probeert niet door de mand te
vallen. Want, hoewel de SLAVEN
het niet als de MAAT nemen, is het toch uiteindelijk de BEKWAAMHEID, die het
laatste woord spreekt, omdat het zo nu eenmaal voor de MENS geldt. Er is de
MEESTER-SLAAF dus
alles aan gelegen een niet al te STOMME INDRUK te maken. In een cultuur als de
WESTERSE is daartoe het meest probate middel: MOEILIJK PRATEN; de indruk wekken
van een uitzonderlijke GELEERDHEID. En natuurlijk komen er ook GRADEN en
TITELS aan te pas, want hij, die NIETS is, moet zich wel met allerlei BEHANGEN
om nog èrgens op te LIJKEN.
Zo is daar dan de MODERNE WESTERSE
WERELD ontstaan; de mensen hebben in zichzelf de SLAAF doorgeschrapt en in de ànder de MEESTER en
nu zijn er geen HEREN en KNECHTEN
meer, behalve dan het feit, dat iedereen nu ZOWEL heer àls knecht is. Er is een door
en door SLAAFSE AFHANKELIJKHEID onder de mensen ontstaan en op grond daarvan
zien we een volledig KARAKTERLOZE HIELENLIKKERIJ en een GRENZENLOZE
VERSPILLING van KUNDIGHEDEN.
Dat er in onze maatschappij nog zoveel
van terecht komt, dankt de mens aan het feit, dat hij nog zo MATELOOS ONWETEND
is omtrent zichzelf, zodat op ONBEWUSTE wijze het waarlijk MENSELIJKE zich nog
enigszins door weet te zetten. Dit is de enige grond voor het feit, dat er
uiteindelijk nog te LEVEN valt voor een BEHOORLIJK mens in deze wereld.
MENSELIJK gesproken is het NIET WETEN
van de mensen - zolang de ONTWIKKELINGSWEG van de mens nog niet àfgelopen is -
de enige SCHOONHEID, die de mens vertoont. Het NIET-WETEN heeft betrekking op
het WEZEN van de mens en dit NIET-WETEN houdt net zolang stand totdat de mens
WEL WEET. In het NIET-WETEN ligt zijn menselijkheid, zolang hij ONVOLWASSEN is.
Bovengenoemde gang van zaken is niet
uit de mensheid wèg te denken en daarom mag de afzonderlijke mens er niet op
aangekeken worden; het geeft evenwel een wèldenkend mens alle aanleiding de
zaak niet serieus te nemen en in zijn persoonlijke leven daarvan blijk te
geven. Voorzover hij geen DIRECT LEVENSGEVAAR loopt is hij aan zijn WETEN en
dus zijn GEWETEN verplicht daartoe….
Naar bladwijzers: Amerika(nen),
Vietnam t/m 6 ; BEROERING in de POLITIEK ( EVENWICHT ) – Lees o.a.
nrs.1 t/m 3 ; Vacantie/ontspanning ; Het gedoe van de
mensen ; POLITIEK; Waar gaat
het naar toe.? ; BETERE WERELD ; Slaven / Slaaf – zie de nrs. 01 , 06 , 21 ;
Verkiezingen-nrs.
20 en 21 ; FILOSOOF
; VIETNAM ; Rechtsgeleerden
; Rechtspraak
; Rechten en
Plichten ; Amerika;
het belang ligt bij de afzetmarkt.? Het PRODUCT of De STAAT – Emigranten - Lees
o.a. 04 t/m 07 ; RUSLAND/CHINA -Zie nrs. 4 , 6
, 28 t/m 31
; VERSLAVING ; Onverschilligheid/protesteren-demonstreren - vanaf nr,
13 t/m 21 ; Democratie-nrs.1
t/m 3 ; De
moderne jeugd; verdovende en opwekkende
middelen- botsing met de ouderen-zie nrs.26 en 27 ; BEZIELD
; ROMANSCHRIJVER – no.
15 ; MEESTER-KNECHT verhouding- zie nrs. 20 en 21 ; Heeft
de mens en de aap een gemeenschappelijke voorvader gehad..?-zie nrs. 22 en 23
; BEDOELING - GEDOE – DOEL o.a. DEMONSTREREN ; Waarin is dit
verschil gelegen.? ( Het Russische en Westerse zelfbewustzijn ) ; Het terrein der kennis-(ook filosofie en kunst..?) -
zie nummers 24 en 25 ; Kunst
en Filosofie ; ZICH BEHOORLIJK
GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid
; OverMACHT-Lees o.a. pag.
1t/m3 ; ;
No. 22.
Vraag: Volgens publikaties in de kranten is het
bewijs geleverd, dat de mens en de aap een gemeenschappelijke voorvader gehad
hebben; is deze stelling, die in de wetenschap "bewezen" genoemd
wordt, op filosofische wijze te verdedigen of niet?
Inderdaad zijn er in AFRIKA onderzoekingen
gedaan naar de gedragingen van een bepaald soort APEN. Het ging daarbij
speciaal over het feit, dat die apen de kunst verstonden GERICHT een steen te
werpen en dat zij met stokken vijanden te lijf gingen, waarbij zij GERICHTE
SLAGEN toebrachten.
Het feit, dat het werken met stokken
en het werpen van stenen een GERICHTE aangelegenheid schijnt te zijn, is voor
de wetenschapsmensen het BEWIJS, dat de betreffende aap een uiterst PRIMITIEF
soort MENS is - anders, zo luidt
het verhaal, zou hij toch niet GERICHT
kunnen slaan en werpen. Welke bijzondere betekenis hier aan het GERICHTE
gehecht wordt, is niet echt duidelijk; waarschijnlijk ziet men dit als een
blijk van VERSTAND. De aap blijkt te kunnen DENKEN.
Dat dieren kunnen DENKEN is echter
helemaal geen nieuws; uit de natuur zijn talloze voorbeelden bekend van dieren,
die duidelijk met overleg te werk gaan en ook zijn er voorbeelden van dieren,
die hierbij gebruik maken van bepaalde hulpmiddelen. Het gerichte slaan met
stokken mag dan desnoods geen alledaags verschijnsel zijn - voor een aap - maar
het is op zichzelf niets bijzonders en het geeft geen enkele aanleiding tot de
conclusie, dat de aap en de mens een gemeenschappelijke voorvader hebben.
Trouwens, al zou er een veel
geraffineerder "bewijs" geleverd worden, ook dàn is er zonder meer
van te zeggen, dat het ONZIN is. Al heel lang zoekt de wetenschap te bewijzen,
dat de mens uit de natuur is voortgekomen, in die zin, dat hij eerst gewoon een
DIER was en toen op een gegeven moment MENS geworden is. Dat het MENSELIJKE er
dus eerst NIET was om er later wèl te zijn. Alleen is het tot nu toe nog steeds
niet gelukt de OVERGANGSVORM te vinden tussen dat DIER en de MENS. En daarop is
het naarstige zoeken gericht, maar steeds blijkt de meest PRIMITIEVE mens, die
aangetroffen wordt, of wiens gebeente opgegraven wordt, in alle opzichten een
MENS te zijn, terwijl anderzijds het meest intelligente dier, dat het meeste
overeenkomst vertoont met de mens, een DIER blijkt te zijn.
Het bewijs, dat de mens uit het dier
voortgekomen is, is niet te leveren, omdat het namelijk helemaal niet zo is. De
mens is niet uit het dier voortgekomen, ondanks het feit, dat het natuurlijke
een duidelijk OPKLIMMENDE lijn vertoont tot aan de mens. De betreffende AAP is
wellicht wel het schranderste dier en zelfs is het mogelijk dat hij bijna nèt
zo intelligent is als de primitieve mens indertijd was - MAAR DAN TOCH IS HET
EEN DIER. En ook als het niet om déze aap gaat, maar om een of andere
VOORVADER, is het een DIER en in geen geval een mens en het is ook geen
voorvader van de mens.
Om deze
zaak te begrijpen is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in het
WORDINGSPROCES, zoals dat in de kosmos plaats heeft en dat HIER in DEZE PLANEET
uitgelopen is, terwijl het ELDERS in de kosmos in ANDERE
PLANETEN uitloopt, die echter precies DEZELFDE WORDINGSGESCHIEDENIS hebben.
Het PROCES is het proces en dat geldt voor de werkelijkheid en het kan niet
ànders gaan dan het gaat en altijd en overal staat aan het EIND van dat proces
de MENS.
De MENS is DAT moment van het
wordingsproces en DAT moment is het LAATSTE moment; daarvóór liggen talloze
àndere momenten en die zijn op zichzelf weer een ànder DAT moment. Het zijn
allemaal BEPAALDE MOMENTEN uit het proces en wat een BEPAALD moment is, dat BLIJFT dat moment. Met andere woorden: geen enkel
VERSCHIJNSEL - want de verschijnselen zijn de RESULTATEN van het wordingsproces
- ontwikkelt zich tot een HOGER verschijnsel. Als het proces eenmaal een
BEPAALD verschijnsel heeft opgeleverd, bijvoorbeeld de AAP, dan blijft dàt
verschijnsel, die AAP, zonder meer wat het is: een AAP. Dit geldt voor ELK
BEPAALD VERSCHIJNSEL. De poes, de hond, het nijlpaard, de huismus, het paard,
enzovoort, enzovoort, geen van alle zijn zij in de loop der tijden ontwikkeld tot een HOGER verschijnsel. Wèl hebben zij
zich aan allerlei OMSTANDIGHEDEN aangepast en zij hebben tengevolge daarvan
zekere VERANDERINGEN ondergaan, maar dit is geheel iets ànders dan een HOGERE
ONTWIKKELING verkrijgen.
Dat het DIER zich aan kan passen heeft
te maken met het feit, dat voor het dier BEWUSTZIJN geldt en onder BEWUSTZIJN
verstaan wij het tot LEVEN GEKOMEN INEENZIJN, welk INEENZIJN een situatie is
van de ENKELVOUDIGHEDEN, waaruit de werkelijkheid bestaat.
Een BOOM leeft ook, maar wij spreken
nog niet van BEWUSTZIJN; het voor die boom geldende INEENZIJN is nog niet tot
LEVEN gekomen. Het ligt namelijk nog niet wèrkelijk op de VOORGROND, hoewel het
niet veel meer scheelt. Bij het DIER ligt het wèl op de voorgrond.
En bij de MENS is er een wèrkelijk
BEWUSTZIJN, want hij is wèrkelijk INEENZIJN en dit wèrkelijke bewustzijn is
het ZELFBEWUSTZIJN.
Het DIER verkrijgt dus nimmer een
HOGERE ONTWIKKELING en geen enkel verschijnsel verkrijgt dit trouwens, want op
dàt moment van het proces verschijnt dàt verschijnsel en dan gaat het proces
door en levert volgende verschijnselen op totdat de hele zaak afgelopen is,
met het verschijnsel MENS. Dit laatste verschijnsel klimt ook niet op tot iets
hogers; het enige dat het
doet is zich WAARMAKEN als het laatste
verschijnsel. Dit WAARMAKEN houdt in dat de mens zich van zichzelf ZELFBEWUST
wordt.
Over het algemeen wordt het
WORDINGSPROCES zó gedacht, dat het planten- en dierenrijk ZICHZELF ontwikkelt
tot steeds HOGERE verschijnselen. Dit denken echter is fout en het gaat af op
een INDRUK, die door de natuur gewekt wordt. Overeenkomstig deze INDRUK is de
gedachte, dat de mens VOORVADEREN in het dierenrijk gehad heeft. Het zou dan
echter ook aanwijsbaar moeten zijn, dat bepaalde APEN nog steeds MENSEN
opleveren, want welke reden zou er zijn om dit niet meer te laten gebeuren..? Toch gebeurt het nooit; nimmer begint
een aap te spreken en blijk te geven van GEDACHTEN.
Het DIER vertoont wèl het begrip
DENKEN, want dit is niets anders dan het feit, dat de werkelijkheid
ONDERSCHEIDEN is. Het dier kan immers óók onderscheid maken tussen het één en
het ànder. In het BEWUSTZIJN van het dier ligt het begrip ONDERSCHEID. Dit
evenwel wordt nimmer tot een GEDACHTE en dus ook nooit tot SPREKEN, zoals bij
de MENS wèl het geval is.
Wij verkeren in de mening, dat DENKEN
een ACTIVITEIT, een BEZIGHEID, is, maar ook deze mening is FOUT. Denken is een
SITUATIE in en van de werkelijkheid en deze situatie geldt voor het dier ook,
zònder dat het tot een GEDACHTE komt. BEWUSTZIJN geldt ook voor het dier, maar
hiervan wordt het dier zich nimmer bewust.
Op grond van het boven gezegde kunnen
wij dus tal van verschijnselen in het dierenrijk aanwijzen, die overeenkomst
vertonen met menselijke gedragingen. Meer dan een overeenkomst is het echter
niet; wij zouden het het VOORSPEL TOT DE MENS kunnen noemen, als wij er dan
maar wèl bij bedenken, dat dit voorspel uit AFZONDERLIJKE en op zichzelf
staande MOMENTEN bestaat, die zijn en BLIJVEN wat zij zijn.
Op het moment "X" zijn de
ENKELVOUDIGHEDEN in ZEKERE
MATE INEEN en tevens zijn zij in ZEKERE MATE UITEEN. Deze situatie komt voor de
dag als het VERSCHIJNSEL "X".
Op het VOLGENDE MOMENT zijn de
enkelvoudigheden IETS VERDER INEEN en het UITEENZIJN is iets MINDER geworden.
Ook deze situatie komt in een BEPAALD VERSCHIJNSEL voor de dag en dit
verschijnsel is HOGER te noemen dan het verschijnsel "X".
Het is een VERDER STADIUM, maar niet
van het verschijnsel "X", maar van het INEENGAAN DER ENKELVOUDIGHEDEN.
Zo is ook de mens een verder stadium dan de AAP, maar hij is van die ààp geen
verder stadium, maar van het ineengaan der ENKELVOUDIGHEDEN. Hij LIJKT nu uit
die aap voortgekomen te zijn en inderdaad liggen zij VLAK NAAST ELKAAR, maar
toch is de mens een ànder moment.
Het antwoord op het hele vraagstuk is
dus gelegen in het feit, dat de momenten niet in elkaar OVERGAAN; het zijn
slechts de ENKELVOUDIGHEDEN, die meer INEEN gaan. Niet alleen gaat de AAP niet
in de MENS over, maar geen enkel verschijnsel gaat tot wat hogers of wat
lagers over.
De MOMENTEN volgen elkaar op, maar dat
is heel wat ànders dan in elkaar overgaan. De MOMENTEN zijn slechts BEPAALDE
SITUATIES.
In elkaar overgaan, d.w.z. INEEN gaan
slechts de ENKELVOUDIGHEDEN en dat heeft MOMENTEN tengevolge, die op hun beurt
weer VOOR DE DAG KOMEN als bepaalde VERSCHIJNSELEN.
Vraag: In het vorige
stencil was sprake van het bewustzijn, dat als tot leven gekomen ineenzijn in
het dierenrijk voorkomt. De vraag is nu hoe dit precies zit.
Voor elk VERSCHIJNSEL geldt naast het
begrip UITEENZIJN ook het begrip INEENZIJN ; het is de TOESTAND waarin de
ENKELVOUDIGHEDEN verkeren, die tijdens het WORDINGSPROCES op beweeglijke wijze
INEENGAAN.
Dit INEENGAAN is een BEWEGING, die
zich afspeelt tussen de polen UITEEN en INEEN; het begint bij de toestand dat
de enkelvoudigheden volledig UITEEN zijn en het eindigt ermee, dat zij volledig
INEEN zijn.
Het genoemde UITEENZIJN en INEENZIJN,
voorzover het de POLEN zijn, waarbinnen het PROCES zich afspeelt, komen nimmer
in het ècht voor; het enige dat werkelijkheid is, is een toestand waarbij de
enkelvoudigheden TEN DELE uiteen zijn en TEN DELE ineen. Hoe groot dit TEN DELE
bij gelegenheid is, doet nu niet ter zake; het feit echter, dat ALTIJD beide
gelden is het punt waarom het draait.
Als wij ons het BEGIN van het
INEENGAAN denken, dan moeten wij ons een situatie denken, waarbij het
INEENGAAN, dat NOG NIET BEGONNEN is òvergaat in een INEENGAAN, dat wèl BEGONNEN
is. Het "ineengaan, dat nog niet begonnen is", is hetzelfde als het
UITEENZIJN, dus we moeten zeggen: aan het BEGIN is er een situatie, waarbij het
UITEENZIJN overgaat in INEENGAAN.
Juist omdàt dit zo is, is het
UITEENZIJN op zichzèlf niet aanwezig; het is slechts als BEGINPOOL denkbaar,
zonder BESTAANBAAR te zijn, omdat het ONMIDDELLIJK het INEENGAAN aan zich
heeft. Op overeenkomstige
wijze is het
gesteld met het EINDPUNT
van het PROCES; ook hier is niet zonder meer van INEENZIJN sprake, want het
INEENGAAN is hierin mee-vercalculeerd.
Voorzover bij een VERSCHIJNSEL de
enkelvoudigheden INEEN zijn, geldt voor dit INEENZIJN, dat het een INHOUD
heeft; het bestaat namelijk uit TEN DELE de éne enkelvoudigheid en TEN DELE de
àndere enkelvoudigheid.
Om te beginnen is het INEENZIJN bij de
verschijnselen, die voor de dag komen in het WORDINGSPROCES, nog zeer gering.
Het begrip
INHOUD speelt ook nog een onbelangrijke rol.
Bij het voortgaan van het proces
echter, wordt het INEENZIJN steeds groter en dus gaat het ook een steeds
grotere INVLOED op het VERSCHIJNSEL uitoefenen; de INHOUD van het INEENZIJN,
namelijk TEN DELE de éne enkelvoudigheid en TEN DELE de àndere
enkelvoudigheid, wordt ook steeds groter.
Na verloop van tijd komt bij het VERSCHIJNSEL
het ervoor geldende INEENZIJN op de VOORGROND te liggen en daarmede
samenhangend is het ook de INHOUD, die steeds meer zich laat gelden. Met het op
de voorgrond komen van het INEENZIJN vertonen zich ook de daaraan meekomende
begrippen, zoals daar zijn: het ONDEELBAAR zijn, het IN ZICHZELF BEWEEGLIJK
zijn. Waar wij deze begrippen tegenkomen, spreken wij van het ORGANISME.
Ook de INHOUD
van het INEENZIJN komt naar voren en deze inhoud is natuurlijk ONDEELBAAR en
IN ZICHZELF BEWEEGLIJK en hij BESTAAT UIT de enkelvoudigheden, voorzover die
INEEN zijn. Deze zaak nu: het zich laten gelden van de inhoud van het
INEENZIJN, is datgene, dat wij BEWUSTZIJN noemen.
Het gaat hier dus over het
VERSCHIJNSEL, waarvoor geldt, dat het INEENZIJN op de voorgrond is komen te liggen. Het is het
LEVENDE verschijnsel en wij noemen dit het ORGANISME.
Uiteraard heeft het ontraden van dit
LEVENDE VERSCHIJNSEL niet van het ene moment op het andere plaats. Het gaat
langzaam en geleidelijk en er is een heel gebied, dat wij een OVERGANGSGEBIED
kunnen noemen. Dit gebied is het zogeheten PLANTENRIJK.
In het PLANTENRIJK dringt zich het
INEENZIJN, dus het “levend-zijn” al wel op, maar het is nog nèt ONDERGESCHIKT aan het UITEENZIJN, dat het VASTGELEGDE,
het STARRE, is. Daarom zijn de PLANTEN niet ècht beweeglijk, maar al wel is te
constateren, dat zij INWENDIG LEVEN. Het LEVEN is nog net BEVANGEN en dus
BEVANGEN in het STARRE en VASTGELEGDE. Ook in het PLANTENRIJK zijn er weer
talrijke OVERGANGSVORMEN, maar het KENMERK is toch wel het INWENDIGE LEVEN. De INHOUD laat zich ook
nog niet zo gelden en daarom beseffen WIJ
geen BEWUSTZIJN aan de plant.
Wij spreken eerst dàn van BEWUSTZIJN,
als het LEVENDE duidelijk op de voorgrond ligt, zodat wij een BEWEEGLIJK en
ONDEELBAAR verschijnsel aanschouwen.
Overigens is dit alleen maar een
kwestie van DEFINITIE, want de zaak zèlf geldt voor ELK verschijnsel.
Anderzijds is het een feit, dat een INEENZIJN, dat BEVANGEN is in het
VASTGELEGDE, zoals dat het geval is bij de ANORGANISCHE werkelijkheid, zich
ànders manifesteert dan een INEENZIJN, dat los is gekomen van de banden van het
VASTGELEGDE.
Het wèrkelijk VRIJGEKOMEN INEEN ZIJN
benoemen WIJ dus
ook met BEWUSTZIJN - onder
"vrijgekomen" verstaan wij dan het feit, dat het MAATGEVEND is
geworden; werkelijk VRIJ is het pas bij de MENS.
Voor de ANORGANISCHE werkelijkheid,
inclusief het PLANTENRIJK, voorzover daarvoor ineenzijn geldt, is eigenlijk in
het westen geen naam. In de oudheid leefde wel het besef, dat de gehele werkelijkheid BEZIELD was en dit besef
sloeg op het voor elk verschijnsel geldende INEENZIJN.
Het woord ZIEL echter is voor ons van geen betekenis
meer en daarom zullen wij het maar niet meer gebruiken.
Voor de DIERENWERELD geldt
het begrip BEWUSTZIJN. Dit blijkt in de praktijk alleen al uit het feit, dat
wij een dier BEWUSTELOOS kunnen maken; wij hebben dan het INEENZIJN binnen het
UITEENZIJN, het VASTGELEGDE, teruggedrongen.
Ook in de dierenwereld zijn
OVERGANGSVORMEN aan te wijzen; het SKELET van de dieren is onder andere
hiervoor een maatstaf. De LAGERE diersoorten hebben namelijk bijna altijd een
UITWENDIG SKELET, terwijl de HOGERE soorten een INWENDIG hebben. Dit betekent,
dat bij de LAGERE soorten het LEVEN zich tòch nog BINNEN het ANORGANISCHE
terugtrekt; het speelt zich bijvoorbeeld af in een SCHELP of onder SCHILDEN,
enzovoort. Voorbeelden hiervan zijn: mosselen, garnalen, insecten.
Bij de HOGERE soorten is het
ANORGANISCHE, het “gebeente”, binnen in het LICHAAM gelegen; het STARRE heeft
zich ver teruggetrokken BINNEN het ondeelbare en beweeglijke. Het STARRE, het
UITEENZIJN, is nog maar van geringe betekenis en het is bijna helemaal
opgenomen door het ORGANISME.
Het is allemaal een kwestie van
EVENWICHT: hoe verder het proces komt, hoe meer het INEENZIJN van de
enkelvoudigheden de zaak gaat bepalen en beheersen; in de ORGANISCHE wereld is
het evenwicht al
duidelijk naar dit INEENZIJN omgeslagen, terwijl het in de ANORGANISCHE wereld
nog andersom is.
Wij moeten nog wel op het volgende
letten: voorzover voor de enkelvoudigheden geldt, dat zij TEN DELE uiteenzijn
als zij zich als VERSCHIJNSEL manifesteren, houdt dit niet in, dat zij LOS van
elkaar zijn. Zij zijn aan elkaar GEBONDEN, juist op grond van het feit, dat er
ook een TEN DELE INEENZIJN voor ze geldt. De éne enkelvoudigheid wordt dus
vastgehouden door de àndere en andersom; zij zijn aan elkaar VASTGELEGD. Dit
vastgelegde is het, dat er het STARRE KARAKTER aan geeft en deze STARHEID heeft
verschillende consequenties, o.a. het feit, dat het verschijnsel een DONKERE
MASSA is, waardoorheen we niet kunnen zien. We kijken er altijd TEGENAAN.
Op ZICHZELF betekent UITEENZIJN dus
geen STARHEID, maar voorzover het geldt voor de enkelvoudigheden ALS
VERSCHIJNSEL, heeft het UITEENZIJN onmiddellijk het VASTGELEGDE aan zich. Dit
is het BEPAALDE, het BEGRENSDE, dat voor elk verschijnsel geldt.
Het is duidelijk, dat hoe meer het
INEENGAAN vordert, hoe groter het VASTGELEGD-ZIJN van de enkelvoudigheden
wordt; hoe meer ze dus hun eigen specifieke KARAKTER verliezen.
Evenwel komt dit KARAKTER in het
INEENZIJN van die enkelvoudigheden steeds meer naar voren omdat dit INEENZIJN
steeds VOLLEDIGER wordt. Hier is het echter niet meer de éne enkelvoudigheid OP
ZICHZELF en de àndere enkelvoudigheid OP ZICHZELF, die dit karakter vertoont,
maar de EENHEID, die zij in het INEENZIJN vormen. Deze EENHEID dus gaat zich
steeds meer gedragen overeenkomstig het karakter van de enkelvoudigheden zèlf
en dit komt tenslotte voor de dag in de MENS, waar hij het begrip LIEFDE is.
Daar is het de EENHEID, het INEENZIJN, dat zich volkomen VRIJ BEWEEGLIJK,
ABSOLUUT en HELDER vertoont, overeenkomstig het KARAKTER, dat voor de
enkelvoudigheid zelf geldt. Nu echter is alles ZELFBEWUSTZIJN.
: Amerika(nen), Vietnam
t/m 6 ; BEROERING in de POLITIEK ( EVENWICHT ) – Lees o.a.
nrs.1 t/m 3 ; Vacantie/ontspanning ; Het gedoe van de
mensen ; POLITIEK; Waar gaat
het naar toe.? ; BETERE WERELD ; Slaven / Slaaf – zie de nrs. 01 , 06 , 21 ;
Verkiezingen-nrs.
20 en 21 ; FILOSOOF
; VIETNAM ; Rechtsgeleerden
; Rechtspraak
; Rechten en
Plichten ; Amerika;
het belang ligt bij de afzetmarkt.? Het PRODUCT of De STAAT – Emigranten - Lees
o.a. 04 t/m 07 ; RUSLAND/CHINA -Zie nrs. 4 , 6
, 28 t/m 31
; VERSLAVING ; Onverschilligheid/protesteren-demonstreren - vanaf nr,
13 t/m 21 ; Democratie-nrs.1
t/m 3 ; De
moderne jeugd; verdovende en opwekkende
middelen- botsing met de ouderen-zie nrs.26 en 27 ; BEZIELD
; ROMANSCHRIJVER – no.
15 ; MEESTER-KNECHT verhouding- zie nrs. 20 en 21 ; Heeft
de mens en de aap een gemeenschappelijke voorvader gehad..?-zie nrs. 22 en 23
; BEDOELING - GEDOE
- DOEL ; Waarin is dit verschil gelegen.? ( Het Russische en
Westerse zelfbewustzijn )
; Het
terrein der kennis-(ook filosofie en kunst..?) - zie nummers 24 en 25
; Kunst en Filosofie
; ZICH BEHOORLIJK
GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid
;
Vraag: De mens kan allerlei leren; op school wordt
hij met een enorme hoeveelheid kennis volgepropt en ook na de schooltijd neemt
de kennis van een mens steeds toe. Heeft dit alles te maken met het bewustzijn
van de mens en helpt het hem zich meer als een behoorlijk mens te gedragen?
De KENNIS, die een mens vergaart, kàn
hij zich vergaren, omdat die zaak als INHOUD van het INEENZIJN, dat voor hem
geldt, in hem aanwezig is. Hij is het LAATSTE INEENZIJN, zoals uit het vorige
stencil gebleken is en dus bevat dit laatste ineenzijn alle voorgaande momenten
van INEENZIJN, die tijdens het WORDINGSPROCES zijn opgeleverd. Niet alleen
echter alle voorgaande momenten van INEENZIJN, maar ook van UITEENZIJN, want
wat UITEEN was, is geleidelijk aan ineengeraakt en dus als INHOUD van het
INEENZIJN opgenomen.
Zo bevat het INEENZIJN, dat voor het
LAATSTE VERSCHIJNSEL geldt, de gehele voorgaande verschijnselen-reeks, want het
bevat zowel ineenzijn als uiteenzijn in alle mogelijke verhoudingen. Op dit
laatste baseert zich de KENNIS van de mens en het is duidelijk, dat deze KENNIS
altijd groter kan, want er zijn EINDELOOS VEEL mogelijke verhoudingen, die
inhoud zijn van het INEENZIJN, zoals dat voor de mens geldt.
De grote KENNIS, die de mensen zich
bij gelegenheid weten te vergaren, vergroten en verruimen hun INHOUD van het
INEENZIJN dus NIET, want die inhoud wàs al EINDELOOS VEEL MOGELIJKHEDEN.
En dit geldt voor èlke mens, ook voor
de "knapste". Voorzover de mens een aantal van die mogelijkheden KENT
en die dus in zichzelf tot KENNIS gemaakt heeft, spreken wij van zijn BEWUSTZIJN;
van datgene, dat hij niet heeft leren kennen is hij zich NIET BEWUST, maar IN
PRINCIPE ligt die mogelijkheid wèl in hem. Soms noemen WlJ dit het
ONDERBEWUSTZIJN van de mens, maar dit is een NAAM.
Ook in een DIER komen allerlei
mogelijkheden tot BEWUSTZIJN; hij doet allerlei ERVARINGEN op en naar die
ervaringen GEDRAAGT hij zich. Wij spreken hierbij niet van KENNIS, maar dat
heeft een andere reden. De mens namelijk wordt zich ook nog weer bewust van
zijn ERVARINGEN en dan noemen wij het KENNIS; dit is een ZELFBEWUSTE zaak.
De KENNIS is dus een WETEN of BEWUSTZIJN
van ERVARINGEN en deze ervaringen zijn er dan weer op grond van het feit, dat
het INEENZIJN een INHOUD heeft, die te kennen is.
De KENNIS van de mens IS TE LEREN; op
SCHOOL en ook later in het leven vergaart èlke mens KENNIS - hetzij veel of
weinig.
Hij wordt zich namelijk bewust van
velerlei ERVARINGEN. Een onontwikkeld mens uit de rimboe is ook KENNIS bij te
brengen; hij kan het LEREN en hij kan dat zelfs zó doen, dat hij, door
bijvoorbeeld de keuze van zijn leraren, alles aan de weet komt, wat er op dàt
moment te weten valt. Hij kan ook nog meer willen weten en dan gaat hij op
ONDERZOEK uit. Daarbij doet hij ERVARINGEN op en zijn KENNIS is VERGROOT.
Dit gaat allemaal over de INHOUD van
het INEENZIJN, voorzover de mens zich van die inhoud BEWUST wordt. Deze INHOUD
behoort tot de BEPAALDE werkelijkheid; het is de voorgaande
verschijnselen-reeks, die in hem vercalculeerd is. Daarom geldt er het begrip
MEER EN MINDER voor: een mens kan veel en hij kan weinig kennis bezitten en de
één bezit MEER dan de ànder, of hij bezit MINDER kennis dan een ander. Het gaat
over de werkelijkheid als het BESTAANDE, d.w.z. de werkelijkheid als HET EEN EN
HET ANDER. Voor deze werkelijkheid geldt o.a. het begrip EINDELOOS VEEL;
evenwel is het altijd een BEPAALDE HOEVEELHEID. Dus de mens kàn eindeloos veel
WETEN, maar altijd bezit hij een BEPAALDE HOEVEELHEID KENNIS, hoevéél het
desnoods ook is.
De KENNIS is niet alleen te LEREN, zij
is ook OVER TE DRAGEN van de één op de ànder. Als dit niet zo was, dan waren de
SCHOLEN onmogelijk; behalve echter dat de kennis over te dragen is, is het ook
AAN IEDERE MENS over te dragen, want voor ELKE mens geldt de door ons genoemde
INHOUD van het INEEN- ZIJN. Ook de OERMENS kan dus in principe ALLES geleerd
worden….
Dit laatste geldt echter slechts IN
PRINCIPE, want FEITELIJK kan het hem niet geleerd worden; dit heeft te maken
met het menselijke VERHELDERINGSPROCES, dat zijn weg langs de opeenvolging der
GESLACHTEN gaat.
Naarmate de mens namelijk VERHELDERT, herkent
hij de INHOUD van het voor hem geldende INEENZIJN. Mèt het herkennen van die
inhoud ERVAART hij die zaak in zijn leven en deze ERVARINGEN worden tot KENNIS.
Deze KENNIS wordt doorgegeven.
Bij de OERMENS echter is er van
VERHELDERING nog niet veel sprake en er is dus nog niet veel, dat door hem qua
INHOUD van het INEENZIJN herkend wordt; wat betreft ERVARINGEN is er dus ook
nog niet veel aan de hand. Meer evenwel dan deze ERVARINGEN kan hem niet
geleerd worden, want op dàt moment heeft NIEMAND op de gehele planeet een
VERDER STADIUM VAN VERHELDERING bereikt. Hoogstens loopt er hier of daar iemand
rond met meer ERVARING en daarvan kan hij wat leren - hetgeen in de praktijk
dan ook gebeurt. Maar de uiterste mogelijkheid is de MAXIMALE ERVARING, die bij
dàt stadium van HELDERHEID mogelijk is. Dit MAXIMUM is echter NIET TE BEPALEN,
want de zaak is EINDELOOS VEEL, in principe. Dit EINDELOOS VEEL ligt echt er nog in een zodanige DUISTERNIS,
dat de ERVARINGEN zeer GROF en ongedetailleerd zijn. En dit geldt voor ELKE
oermens en niet alleen voor hem, maar het geldt voor ELKE MENS, op elk stadium
van zijn ontwikkeling.
Vandaag bezit de mens een veel grotere
KENNIS dan gisteren; de kwaliteit van deze KENNIS is, zoals we gezien hebben,
bepaald aan de graad van helderheid van vandaag. Deze graad van helderheid
geldt echter ook voor een volkomen onontwikkelde "bosneger" en
daarom is hem de ERVARING van een ONTWIKKELD mens te leren - dit alles
natuurlijk weer overeenkomstig de persoonlijke AANLEG van die bepaalde
“bosneger”.
We hebben nu gesproken over de KENNIS
van de mens. Dit gaat dus over de INHOUD van het INEENZIJN, zoals dat voor de
mens geldt.
Wat ànders is echter het genoemde
INEENZIJN zèlf.
De HELDERHEID namelijk , die aan dit INEENZIJN meekomt, bepaalt de RUIMTE, die
iemand aan zich heeft. Voorzover het nu gaat over het zich al of niet
"behoorlijk" gedragen van de mens, heeft deze zaak hiermede te maken.
Hoe meer HELDER het voor een mens geldende INEENZIJN is, hoe meer hij een
BEHOORLIJK MENS is.
Deze HELDERHEID van het INEENZIJN
heeft natuurlijk tengevolge, dat de door die mens opgedane ERVARINGEN en ten
gevolge daarvan zijn verworven KENNIS, een HELDER KARAKTER hebben. Echter
behoeven het niet VEEL ervaringen te zijn; dus, met andere woorden, een BEHOORLIJK
MENS behoeft geen GROTE KENNIS te bezitten…. Maar wàt hij weet, dàt weet hij
HELDER.
Een eenzijdige gerichtheid op KENNIS
geeft geen enkele waarborg voor een behoorlijk gedrag; de enige waarborg is in
de HELDERHEID gelegen.
In onze huidige westerse wereld gaat
het om KENNIS; dat is onze cultuur en het is het thema waarmede wij ons bezig
houden. Wij vergaren ZOVEEL MOGELIJK van die KENNIS en daarvan verwachten wij
wonderwat. Evenwel is daarvan, menselijk gesproken, NIETS te verwachten, hoewel
het anderzijds weer wèl zo is, dat KENNIS nimmer van de mens àf is te denken.
Daarom is het goed en noodwendig, dat
de mensen naar SCHOOL gaan, want daar leren zij zich bewust te worden van een
zo groot mogelijke INHOUD. Deze inhoud kàn groot zijn, dus waarom niet…. Het
zwakke punt echter in onze westerse wereld is het feit, dat wij van die KENNIS
alles verwachten: een goed leven, een redelijk leven, enzovoort. Dit echter is
niet van de KENNIS TE VERWACHTEN, slechts de HELDERHEID van het INEEN ZIJN is
daarvoor de maat. Van de KENNIS is een goed geordend BESTAAN te verwachten:
brood, veiligheid, recht, vrijheid, enzovoort. En dit BESTAAN is de BASIS van
alle menselijk leven, óók van een BEHOORLIJK LEVEN, zodat het, zó beschouwd,
van een niet te onderschatten belang is. Wij hebben dan evenwel nog steeds met
de BASIS van het LEVEN te maken, maar dat is nog lang geen BEHOORLIJK leven.
Dat blijkt wel in het westen, waar de BESTAANSZEKERHEID al zeer groot is: qua
BEHOORLIJK leven is er nog niet veel aan de hand, terwijl de BASIS ervoor al
wel ver ontwikkeld is.
ALLES kàn voor de mens tot KENNIS
worden, zèlfs zaken, die OP ZICHZELF eigenlijk niet tot het gebied der KENNIS
behoren. Zaken als de KUNST en de FILOSOFIE behoren NIET tot de KENNIS, maar
zij worden het voor de mensen, die er “kennis van nemen” in de meeste gevallen
wèl. D.w.z. voor de meeste mensen wordt het een WETEN en slechts voor ENKELEN
is het een ZIJN, met daaraan onmiddellijk meekomend, een DOEN.
Vraag: Waarom behoren de filosofie en de kunst
eigenlijk niet tot het terrein der kennis; het zijn toch beide vakken, die
onderwezen worden en waaraan heel wat te leren valt?
De KENNIS betrekt zich op de
werkelijkheid, voorzover die als een BEPAALDE aangelegenheid als INHOUD van
het INEENZIJN in de mens voor de dag komt.
Van deze KENNIS kunnen wij zeggen, dat
het over HET VERSCHIJNSEL gaat, dat als BESTAANDE werkelijkheid aanwezig is en
dat door de mens ERVAREN wordt als inhoud van zichzelf als INEENZIJN. Het gaat
dus gewoon over de DINGEN en dat wat aan die dingen te bedenken valt en te
onderzoeken valt.
De KUNST evenwel en de FILOSOFIE gaan
niet over de dingen; zij handelen, elk op hun eigen wijze, over het INEENZIJN zèlf.
Het gaat dus over "het hoogste", dat voor
de mens geldt en van die werkelijkheid wordt een BEELD gegeven, dat in elk der
verschillende kunstvakken weer vanuit een ander aspect gezien is; in de
FILOSOFIE is dat aspect HET DENKEN.
Het BEELD, dat de FILOSOFIE geeft,
komt voor de dag als een GEDACHTE en hiervan is te zeggen, dat het niet zònder
het BEPAALDE is. Het is in de filosoof tot een BEPAALDE GEDACHTE geworden, die
hij uitspreekt of opschrijft en in ieder geval VASTLEGT. Daarmede is het tot
een CONCRETE ZAAK geworden: het is DIE gedachte van DIE filosoof. Deze CONCRETE zaak valt onder de noemer der KENNIS. Een ànder
kan die gedachte tegenkomen en hij kan hem in zich opnemen. Het kan voor hem
tot KENNIS worden.
Hetzelfde geldt voor de KUNST; alleen
gaat het hier niet - zoals veelal ten onrechte gemeend wordt - over een
GEDACHTE, maar het BEELD wordt op een andere wijze gegeven. Hetzij als
wèrkelijk "een BEELD", zoals in de zogeheten BEELDENDE KUNSTEN het geval is;
het kan ook een BESCHRIJVING van "gedragingen" zijn, zoals in het
VERHAAL. Voorts kan het een VERKLANKING zijn en ook een BEWEGING, zoals in
resp. de MUZIEK en de DANS. Hoe het ook zij, in de KUNST is de vorm NIET de
GEDACHTE, zoals dat in de FILOSOFIE wèl het geval is.
In het WESTEN hebben wij de neiging de
FILOSOFIE als het "hoogste”; te beschouwen op grond van het feit, dat het
de GEDACHTE is in welke vorm het BEELD gestalte krijgt. Dit is echter volkomen
FOUT gedacht, want de GEDACHTE is slechts een BEPAALDE VORM, waarin iets
gegoten is, precies zoals een TEKENING dat ook is. In beide gevallen gaat het
over IETS
BEPAALDS en dat is er overigens ook de
reden van, dat zowel filosofische gedachten als kunstwerken aan de scheppers
ervan BEPAALD zijn.
Dat wij in het westen genoemde neiging
bezitten wordt verklaard door de overtrokken betekenis, die wij aan het DENKEN
toekennen. Dat wij deze zaak zo overtrekken komt door onze CULTUUR, die in het
DENKEN geworteld is. Het DENKEN echter, zoals dat in onze CULTUUR beoefend
wordt, is een geheel ànder denken, dan het filosofische, want dit laatste stelt
het VERSCHIJNSEL niet als OBJECT van het denken, zodat het eigenlijk om het
verschijnsel gáát. In het filosofische denken gaat het NIET om het
verschijnsel; het gaat om de werkelijkheid zèlf en dat gaat boven het
verschijnsel als zodanig uit.
Omdat het zowel in de KUNST als in de
FILOSOFIE om de werkelijkheid zèlf gaat, zit er altijd deze kant in, dat het
gegeven BEELD ten opzichte van de werkelijkheid zèlf GEBREKKIG is, d.w.z. de
werkelijkheid zèlf - en daarover ging het eigenlijk - gaat niet in het door de
kunstenaar of filosoof gegeven BEELD op. Het GEGEVEN BEELD is een BEPAALD GEVAL
geworden, dat zó is en niet ànders; het is VASTGELEGD en daarom, hoe
voortreffelijk desnoods ook, kleiner dan datgene, waarover het eigenlijk gaat.
Er ligt àchter het gegeven BEELD nog een eindeloze werkelijkheid, maar deze
wordt lang niet door iedereen gezien.
Voor de meeste mensen blijft het bij
het GEGEVEN BEELD en aangezien dit een TASTBAAR en CONCREET geval is, kan het
ook als KENNIS opgenomen worden. Zo krijgen wij die mensen, die ALLES van de
schilderkunst af weten, of mensen, die alles van de filosofie gelezen hebben
en er zelfs “professor” in zijn geworden - enzovoort.
Voor deze mensen is het RUIMTELIJKE,
zoals dat in de eerste plaats aan filosofie en kunst naar voren komt, een
onbekend terrein; zij zien slechts de zaak, voorzover ze BEPAALD is.
Een heel wetenschappelijk stelsel is
opgebouwd om de VEELWETERIJ; op de universiteiten wordt FILOSOFIE gedoceerd,
maar de zaak blijft steken in de KENNIS omtrent alle mogelijke GEDACHTEN, die
vroeger en nu te berde gebracht werden en worden. Het heeft stellig zijn
positieve kant, dat bepaalde mensen kennis maken met datgene, dat er gedacht
wordt; bovendien kunnen de andere "wetenschappen" er bij gelegenheid
hun voordeel mee doen. Maar dat de verzamelaars van een dergelijke KENNIS ook
nog pretenderen te filosoferen, getuigt van een groot gemis aan inzicht in
datgene, dat de filosofie eigenlijk is. Er wordt op de universiteiten NIET
GEFILOSOFEERD, er wordt in het beste geval tamelijk diepzinnig gepraat over filosofie. En dan gaat het nèt
over de BEPERKTE kant van de zaak, want het gaat over de filosofie, voorzover
die tot een BEPAALDE GEDACHTE geworden is en dus VASTGELEGD is. En daarover
kàn men het wel hebben, maar dan is dat géén FILOSOFIE….
Ook omtrent de KUNST is een
veelweterij ontstaan;
gelukkig echter wordt dit niet zonder meer met "kunst" benoemd, dus
op dit terrein zijn de misverstanden niet zó groot. Evenwel ligt het wel in de
aard van de westerse cultuur de kunst als DENKWERK op te vatten en de
resultaten daarvan zien wij om ons heen in de zogeheten MODERNE KUNST, die
volledig onder invloed staat van het ANALYTISCHE DENKEN - het denken dus, dat
het VERSCHIJNSEL tot OBJECT heeft. In de MODERNE KUNST is alles stuk gedacht,
met als resultaat een onsamenhangende en verwarrende collectie ONDERDELEN, die op zichzelf wel in de kunst voorkomen, maar niet als
APARTE zaken. Zij komen in de kunst voor als zijnde OPGENOMEN IN EEN GEHEEL,
welk geheel het kunstwerk is.
Het besef, dat een kunstwerk een
GEHEEL is, is in de westerse cultuur verloren gegaan; het DENKEN heeft zich
van de kunst meester gemaakt, zoals het zich van ALLES meester gemaakt heeft en
in de hoedanigheid van een stuk DENKWJERK is het kunstwerk onmiddellijk aan de
SPLITSING onderhevig, met als gevolg een levenloos WANGEDROCHT.
De KUNST echter heeft met DENKEN niets
te maken; het is een ZIEN van de werkelijkheid zelf, welk ZIEN omgezet wordt
tot een BEELD.
Zodra evenwel het besef in de mens
zodanig is, dat het ZIEN zich niet op de werkelijkheid zelf, maar op het VERSCHIJNSEL betrekt, dan
kan het DENKEN niet uitblijven. Over de “op het verschijnsel betrokken kunst”
is natuurlijk allerlei aan de weet te komen; wij zijn hier weer op
het terrein van de KENNIS aangeland en er is na te gaan bijvoorbeeld hoeveel
landschappen Ruysdael geschilderd heeft en hoewel en wèlke bomen er op
voorkomen en er is na te gaan hoeveel wintergezichten hij gemaakt heeft met
veel of weinig mensen er op, enzovoort, enzovoort….
Maar wèrkelijke KUNST vertoont
SCHOONHEID en hoewel die schoonheid niet zonder GESTALTE is, is zij tòch niet
onder te verdelen in zoveel koeien en zoveel schapen. De SCHOONHEID is
zichtbaar in de GESTALTE van het VERS[HIJNSEL, maar dat verschijnsel zèlf doet
er niet toe. Juist òmdat het er niet toe doet, is het voor de kunstenaar zaak
het verschijnsel qua UITERSTE MOGELIJKHEID te stellen en dat is de VROUW….
Hierop uitvoerig in te gaan zou ons
thans te ver voeren; in ieder geval moet duidelijk zijn, dat de KUNST vanuit
zichzelf geen object voor KENNIS is en dat, voorzover wij ons bezig houden met
datgene, dat er toch aan te KENNEN valt, wij ons bezig houden met een zéér
beperkte aangelegenheid, die nog KINDERA[HTIG is ook. Als de mens zich bezig
houdt met het verschijnsel, dàn is dat niet kinderachtig, want het verschijnsel
moet nu eenmaal door de mens beheerst worden. Dat behoort tot de werkelijkheid,
die de mens is. Maar het gepuzzel en gefiemel met poppetjes op schilderijen en
de soorten bomen en de naam van een geportretteerde…. het is allemaal
kinderachtige beuzelarij, die een volwassen mens niet past!
FILOSOFIE en KUNST hebben een kant aan
zich, waarop het KENNEN en de KENNIS van toepassing is, maar daarmee houden
"de ànderen " zich maar
bezig als ze niets beters te doen hebben.
Voor de FILOSOOF en voor de KUNSTENAAR
heeft het niets met KENNIS te maken; het is het geven van een BEELD van de
werkelijkheid zèlf en dit gaat ver boven de VASTGELEGDHEDEN uit, al ontkomt de
filosoof en de kunstnaar niet aan het vastgelegde, omdat dat de VORM is, waarin
zij hun BEELD gieten. Dit “gieten van het beeld” doen zij telkens weer opnieuw
en steeds benadert het meer de werkelijkheid zèlf en daarom gaat het….
Naar
bladwijzers: Amerika(nen),
Vietnam t/m 6 ; BEROERING in de POLITIEK ( EVENWICHT ) – Lees o.a.
nrs.1 t/m 3 ; Vacantie/ontspanning ; Het gedoe van de
mensen ; POLITIEK; Waar gaat
het naar toe.? ; BETERE WERELD ; Slaven / Slaaf – zie de nrs. 01 , 06 , 21 ;
Verkiezingen-nrs.
20 en 21 ; FILOSOOF
; VIETNAM ; Rechtsgeleerden
; Rechtspraak
; Rechten en
Plichten ; Amerika;
het belang ligt bij de afzetmarkt.? Het PRODUCT of De STAAT – Emigranten - Lees
o.a. 04 t/m 07 ; RUSLAND/CHINA -Zie nrs. 4 , 6
, 28 t/m 31
; VERSLAVING ; Onverschilligheid/protesteren-demonstreren - vanaf nr,
13 t/m 21 ; Democratie-nrs.1
t/m 3 ; De
moderne jeugd; verdovende en opwekkende
middelen- botsing met de ouderen-zie nrs.26 en 27 ; BEZIELD
; ROMANSCHRIJVER – no.
15 ; MEESTER-KNECHT verhouding- zie nrs. 20 en 21 ; Heeft
de mens en de aap een gemeenschappelijke voorvader gehad..?-zie nrs. 22 en 23
; BEDOELING - GEDOE – DOEL o.a. DEMONSTREREN ;Waarin is dit
verschil gelegen.? ( Het Russische en Westerse zelfbewustzijn ) ; Het terrein der kennis-(ook filosofie en kunst..?) -
zie nummers 24 en 25 ; Kunst
en Filosofie ; ZICH BEHOORLIJK
GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid
; OverMACHT-Lees o.a. pag.
1t/m3 ;
No. 26.
Vraag: Wij zien tegenwoordig een hand over hand
toenemen van het gebruik van verdovende en opwekkende middelen. Aangezien wij
dit gebruik in hoofdzaak aantreffen bij de jeugd voorzover die zich niet meer
gedraagt overeenkomstig de oude normen, is de vraag te stellen wat zich in
deze jeugd laat gelden en wat de verdovende middelen daarmee te maken hebben.
Het beeld dat de MODERNE JEUGD geeft
is een tamelijk VERWARREND beeld. Het grootste en onopvallendste gedeelte van
de jeugd loopt natuurlijk, zij het op een MODERNE wijze, de weg, die alle
jeugdige generaties voorheen ook gegaan zijn. Zij wijzen het OUDE min of meer
àf en zijn daardoor tot op zekere hoogte in BOTSING met de OUDEREN; dit botsen
echter betreft CONCRETE zaken, nieuwe standpunten, inzichten en opvattingen,
die dank zij de voortgang der ontwikkeling voor de dag zijn gekomen. Een
WEZENLIJK VERSCHIL met de oudere generatie is er niet; het is DEZELFDE ZAAK,
alleen een weinig VERDER.
De jeugd, die het bovenstaande
vertoont, beslaat natuurlijk verreweg het GROOTSTE gedeelte van het totaal
omdat het de NORMALE gang van zaken is. En ook zij, die overwegend iets ànders
vertonen, hebben het bovenstaande als GRONDTOON van hun gedrag. Dit is een
belangrijk aspect en dat blijkt wel hieruit dat "die anderen" na
verloop van enige tijd , als hun betrekkelijke VOLWASSENHEID zich door gaat
zetten, vrijwel allemaal in het GANGBARE terugvallen. Het zijn er slechts
enkelen, die werkelijk ANDERS blijven.
Genoemde ANDEREN vertonen allerlei
aspecten; enkele daarvan zijn echter te opvallend om niet vermeld te worden.
Daar is als eerste de sterke AFKEER
van de GEVESTIGDE MAATSCHAPPIJ en de daarin geldende NORMEN. Voor regelmatig
WERKEN zijn zijn niet te porren; het HUWELIJK, het GEZAG, de GODSDIENST, een
POSITIE en ONTWIKKELING is voor hen niet belangwekkend. De MAATSCHAPPIJ en de
daarin voorkomende verhoudingen en verwikkelingen vervult hen met HAAT.
Ten tweede is er de BEHOEFTE AAN
APARTHEID; zij willen niet opgaan in het grijze en monotone totaal, maar
OPVALLEN. Uiteraard is daarvoor een sierlijk
WOORD gevonden, dat ook aan de COMMERCIE mogelijkheden biedt: de jeugd is namelijk
MODEBEWUST geworden.
Voorts neemt de zogeheten BEAT-MUZIEK
een belangrijke plaats in. Opvallend hierbij is, dat het eigenlijk niet zozeer om de MUZIEK alswel om de WERKING ervan gaat. De
BEAT-MUZIEK heeft een FUNCTIE in het leven van de jeugd en dit feit wordt
natuurlijk ook dankbaar uitgebuit. Kenmerkend bij de beat-muziek is, dat het
geen BEREKEND karakter heeft, zoals dat met de moderne SERIEUZE MUZIEK wèl het
geval is, evenals bij de KLASSIEKE MUZIEK. De beat-muziek heeft een sterk
INTUITIEF karakter en in verband daarmee, een grote GEVOELSWAARDE. Het
TECHNISCHE KUNNEN, zoals dat, zeker bij de west-europese muziek, tot nu toe een
zeer belangrijke rol speelde, is tot een minimum
teruggebracht. Na een zeer korte tijd van oefenen boeken de talloze "beat
groepen" al resultaten. Hierin speelt natuurlijk de keuze van de
INSTRUMENTEN een grote rol, maar dat verklaart niet alleen de enorme POPULARITEIT,
die het beoefenen van beat-muziek geniet.
Tenslotte zijn daar de VERDOVENDE
MIDDELEN en de STIMULERENDE middelen, die steeds meer gebruikt worden. Wij gaan
ons niet verdiepen in de verschillende soorten daarvan en de werking, maar wij
wijzen er wèl op, dat in verband met deze middelen het begrip HIGH gehanteerd
wordt. Het slaat op een toestand van BEGEESTERING, een intensivering van de
ERVARINGEN, die zowel persoonlijk als gemeenschappelijk kunnen zijn.
Om een antwoord te vinden op de
vragen, die inzake deze jeugd rijzen, moeten wij ons als eerste bepalen tot de
situatie, waarin de MODERNE WESTERSE CULTUUR zo langzamerhand gezakt is. Dank
zij de ANALYSE is de concrete en voorhanden werkelijkheid stukgedacht tot een
NEVEL, die geen uitgesproken KARAKTER heeft en die ook in geen enkel opzicht
HOUVAST biedt. Er staat niets meer vanzelfsprekend vast en wat er nog
overgebleven is blijkt bij nadere beschouwing ook in MIST op te gaan. De OUDE
WAARDEN, die voor het leven golden blijken geen HOUDBAARHEID te bezitten en
bovendien hebben zij een wereld van BLOED EN TRANEN opgeleverd, ondanks de
prachtige en diepzinnige THEORIEN, die de ouderen te pas en te onpas naar voren
gebracht hebben.
Niets van al het uitgedachte blijkt
WAAR te zijn; het blijkt voor de op het VERSCHIJNSEL GERICHTE mens een IRREËLE
WERKELIJKHEID te zijn, die in volledige TEGENSPRAAK is met datgene, dat voor
hem qua AANLEG geldt. Voor de WESTERSE mens geldt qua AANLEG, dat hij het
VERSCHIJNSEL tegenover zich heeft en dat hij met deze VASTE en TASTBARE en
onmiddellijk ZICHTBARE werkelijkheid aan het werk gaat.
Maar als al werkende die werkelijkheid
in MIST verandert staat hij RADELOOS te kijken, want hoe moet hij dit nu
aanvatten? In plaats van een CONCRETE werkelijkheid houdt hij een ABSTRACTIE
over waarmee hij niets kan aanvangen.
Het is duidelijk, dat bij een
dergelijke CULTUURSITUATIE de waarde, die aan het GANGBARE, het NORMALE,
gehecht wordt terugloopt tot NIETS. De onder de mensen geldende NORMEN behoren
ook tot de CONCRETE zaken; het zijn duidelijk zichtbare VERHOUDINGEN, die voor
de verschijnselen ONDERLING gelden. Vallen echter die verschijnselen UITEEN,
dan verdwijnen ook die onderlinge verhoudingen; zij slaan nergens meer op.
Aan het VERSCHIJNSEL komt een bepaald
KARAKTER mee; het is de vaste gesteldheid, die voor het verschijnsel geldt.
Als door de ANALYSE het VASTE van het verschijnsel opgeheven wordt om plaats te
maken voor een onduidelijke NEVEL, dan verdwijnt ook het voor dat bepaalde
verschijnsel specifieke KARAKTER. De werkelijkheid derhalve, aan het einde van
de West-Europese ANALYTISCHE cultuur, is een KARAKTERLOZE WERKELIJKHEID. Dat
dit een feit is blijkt uit het gedrag van de door ons bedoelde jeugd. Zichzelf
stellen zij als KARAKTERLOOS en de wereld om hen heen evenzo. Bovendien geven
zij een duidelijk SLAPPE indruk, zij hebben geen KRACHT en zij missen het
HOEKIGE, dat aan het KARAKTER meekomt. Dit alles maakt van de JEUGD een
VERWIJFDE aangelegenheid; een lummelende ledig gaande, slappe en karakterloze
zaak. Zonder enige uitzondering missen de GEZICHTEN van de bedoelde jonge
mensen het KRACHTIGE en het HOEKIGE; zij zien er allemaal ZWAK uit en hun
GEDRAG is precies eender.
Bij de VERWIJFDHEID behoort ook de
IJDELHEID; dat deze jeugd IJDEL is blijkt alleen al uit het feit, dat zij
zichzelf MODEBEWUST acht. Vooral waar het de mannelijke vertegenwoordigers
betreft is de vraag te stellen: wat heb je voor een BEWUSTZIJN als je een
MODE-BEWUSTZIJN hebt? Wat heb je dan toch voor een ONZIN in je hoofd? Je bènt
dan een IJDELE, VERWIJFDE SLAPPELING….
De IJDELHEID, op zichzelf genomen,
komt voort uit een andere verhouding in en van de werkelijkheid. IJDEL is
namelijk hij, die zijn VERSCHILLEND-ZIJN van de ander UITWENDIG ACCENTUEERT.
Het VERSCHILLEND-ZIJN op zichzèlf is in de grond van de zaak al een ONHOUDBARE gesteldheid,
want de GROND van de werkelijkheid is niet VERSCHILLEND. Het VERSCHIL geldt
alleen voor het VERSCHIJNSEL. Als nu door de ANALYSE is gebleken, dat HET VERSCHIL
er eigenlijk NIET is, terwijl in de mens anderzijds het besef leeft dat hij een UNIEK geval is, dan treedt de IJDELHEID op.
Met UITWENDIGE middelen wordt nu dit UNIEKE naar voren gebracht. De mens, die
wèrkelijk UNIEK is, dus de mens die wèrkelijk KARAKTER heeft, brengt dit niet
naar voren, het blijkt vanzelf aan het GEHEEL, dat hij is. De mens, die GEEN
KARAKTER heeft, brengt het naar voren en aan het handhaven van deze
UITERLIJKHEID is hem alles gelegen. Deze mens is IJDEL.
Het verschijnsel is in MIST opgegaan
en dus is de mens, die zichzelf VERSCHIJNSEL weet, in MIST opgegaan. Een
KARAKTER, dat er niet wèrkelijk meer is, is een VERTONING geworden en hij, die
zich daarmee ophoudt, is IJDEL en dit komt erop neer, dat hij HOLLE WIND is.
Wij zouden ons kunnen afvragen hoe het
mogelijk is, dat de VERNEVELING van het VERSCHIJNSEL op de mens een dermate
uitwerking heeft, dat hij zo ongeveer NERGENS meer is. Dan moeten wij evenwel
niet vergeten, dat de mens van de westerse cultuur OP HET VERSCHIJNSEL GERICHT
is en dat hij ALLES als een verschijnsel ziet, óók ZICHZELF. Weliswaar denkt
hij zichzelf ook GEEST te zijn, maar dit is heel iets ànders dan datgene, dat
hij IN LEVENDE LIJVE op aarde is. Als dit laatste is hij VERSCHIJNSEL en de
GEEST is een daarvan afgescheiden abstracte werkelijkheid. Deze werkelijkheid
wordt tegenwoordig geen GOD meer genoemd, maar het is in feite HETZELFDE. Als
nu een dergelijke mens zichzelf als verschijnsel KWIJTGERAAKT is, dan is hij
ALLES kwijt. Dan is er niets meer, dat hem iets zegt, want eigenlijk ZIET hij
niets meer. Doch, voorzover er tòch iets is, dat hem iets zegt, is het altijd
iets van het VERSCHIJNSEL; het heeft daarop altijd betrekking en het komt zó
voor de dag, dat hij zichzelf als verschijnsel wil ERVAREN. Hierover de
volgende keer meer….
Vraag: Voortzetting van No. 26.
Voor de MODERNE MENS en vooral de moderne
JONGE mens, is het verschijnsel tot een ontastbare NEVEL geworden, die hem geen
HOUVAST biedt. Ook als het over HEMZELF gaat, is elke vanzelfsprekendheid
vervallen. Als bevangen in de WESTERSE CULTUUR is hij GERICHT OP HET
VERSCHIJNSEL en hij ziet alles als verschijnsel. Zichzelf ziet hij ook als
verschijnsel.
Dit verschijnsel echter, als hoedanig
hij zichzelf ziet, is verdwenen; het is in mist opgegaan. Dit echter is zo voor
zijn ZELFBEWUSTZIJN; het verschijnsel is verdwenen voorzover hij BEWUST
zichzelf aanschouwt. In werkelijkheid is het verschijnsel, dat hij als mens is,
natuurlijk NIET VERDWENEN. Maar dat in feite tòch AANWEZIGE verschijnsel ligt
niet meer in zijn ZELFBEWUSTZIJN; daar ligt een héél àndere zaak, namelijk dat
tot een NEVEL stukgedachte verschijnsel. Dat SLAPPE en KARAKTERLOZE geval, dat
geen enkele GESTELDHEID aanneemt en waaruit NIETS naar voren komt.
Doordat de westerse mens qua AANLEG op
het VERSCHIJNSEL gericht is en ditzelfde verschijnsel thans VERDWENEN is,
raakt hij zijn RICHTIING kwijt. Evenwel laat het feit, dat hij verschijnsel is,
zich toch in hem gelden, maar niet in zijn ZELFBEWUSTZIJN.
Zo treedt het verschijnsel van de NIET
BEWUSTE ERVARING op; het ERVAREN van het verschijnsel. Dit gebeurt o.a. in de
BEAT-MUZIEK en het gebeurt ook bij het gebruik van allerlei soorten van DOPES.
Deze muziek en deze dopes verhevigen het ERVAREN van zichzelf als
verschijnsel. En mèt deze verhevigde ervaring treedt een toestand op, die HIGH
genoemd wordt. Want het feit laat zich niet ontkennen, dat genoemde VERHEVIGDE
ERVARING in het BEWUSTZIJN plaats heeft. Alleen mag het geen ZELFBEWUSTZIJN
worden, want dan komt het totaal VERNEVELDE VERSCHIJNSEL weer naar voren en
daarom was het niet te doen.
De VERHEVIGDE ERVARING treedt op in
het BEWUSTZIJN, zoals trouwens ELKE ervaring daar optreedt. Het BEWUSTZIJN is
het INEENZIJN, dat voor de enkelvoudigheden geldt. Hierover hebben wij het
reeds gehad. Het INEENZIJN, op zichzelf genomen, is een HOGERE aangelegenheid
dan het VERSCHIJNSEL. Het is het laatste en dus het HOGERE. Dit verklaart het
feit, dat het woord HIGH gebruikt wordt en dat de VERHEVIGDE ERVARING tévens
een soort BELEVEN van iets HOGERS inhoudt.
Wat dus vooral van belang is, is het
feit, dat het ERVAREN van ZICHZELF ALS VERSCHIJNSEL buiten het ZELFBEWUSTZIJN
omgaat bij de bedoelde JEUGD. Dat dit feit belangrijk is moge uit het volgende
blijken:
Alle beoefenaars van bijvoorbeeld de
BEAT-MUZIEK raken het vermogen om deze muziek te maken kwijt, als ze VOLWASSEN
worden. Het INTUITIEVE musiceren, dat mogelijk was dank zij de nog niet
ZELFBEWUSTE TOESTAND, waarin de onvolwassen mens verkeerde, gaat volkomen
verloren als het ZELFBEWUSTZIJN gaat gelden. Nu zijn het juist de DOPES, die
enige tijd de NOG NIET ZELFBEWUSTE TOESTAND weer op kunnen roepen, maar
tenslotte is geen DOPE sterk genoeg om het zelfbewustzijn radicaal uit te
schakelen. Er treedt dan een VERSLAVING
op…
VERSLAAFD is de mens, die zichzelf als
ZELFBEWUSTZIJN geruïneerd heeft; dit is wèrkelijk een ZIEK mens want een vernietigd
zelfbewustzijn levert een méns op, die zichzelf als GEHEEL verbroken heeft. Dit
VERBREKEN van het geheel is in de grond van de zaak MISDADIG, al doet de
betreffende mens het zèlf en al beperkt het verbreken zich tot ZICHZELF.
Op grond hiervan leeft er bij de
westerse mens en zéker bij de NEDERLANDER, het besef, dat het gebruik van
VERDOVENDE MIDDELEN een MISDADIGE aangelegenheid is. Er zijn tegenwoordig
discussies gaande over dit thema en hierin speelt het feit een rol, dat niet
alle middelen dezelfde UITWERKING hebben, zodat de NORM voor de misdadigheid
JURIDISCH niet goed vast te stellen is, maar de grondtoon van het thema is tòch
de MISDADIGHEID van het geval. Wij weten nu vanwaar dit zo is.
De DOPES verhevigen dus het ervaren
van zichzelf als VERSCHIJNSEL; dit betekent een GEVOEL VAN HOOGTE doordat
het een BEWUSTZIJNSKWESTIE is, terwijl anderzijds het ZELFBEWUSTZIJN op de
ACHTERGROND gedrongen wordt. In deze toestand is het mogelijk BEAT-MUZIEK te
maken en te beluisteren, terwijl anderzijds deze muziek die toestand OPROEPT.
De MUZIEK behoort eigenlijk tot de
KUNST; het beoefenen daarvan is een aangelegenheid van het ZELFBEWUSTZIJN,
voorzover dit niet door de ANALYSE versnipperd is.
Evenwel is dat bij de hedendaagse
mens, op enkele uitzonderingen na, wèl het geval. Van het wèrkelijke beoefenen
van MUZIEK komt derhalve niet veel meer terecht - en dat geldt voor ALLE
kunsten en ook voor de FILOSOFIE van tegenwoordig.
De BEAT-MUZIEK echter is, zoals uit
het voorgaande gebleken is, in geen enkel opzicht een zaak van het
ZELFBEWUSTZIJN. Het speelt zich af in de sfeer van het ERVAREN van zichzelf als
VERSCHIJNSEL en het heeft dus met het BEWUSTZIJN te maken. Dit is de
overeenkomst, die de BEAT-MUZIEK met de VOLKSMUZIEK vertoont. Ook de
VOLKSMUZIEK is een alsnog niet ZELFBEWUSTE zaak. Dit doet aan de kwaliteit
ervan NIETS àf. Beide, zowel de VOLKSMUZIE K als de BEAT-MUZIEK zijn doorgaans
van een HOOG GEHALTE; de westerse aversie tegen het VERSCHIJNSEL-ZIJN doet hieraan niets af.
Dat alle genoemde verschijnselen zich
voordoen in de JEUGD, voorzover die op het punt staat VOLWASSEN te worden, laat
zich gemakkelijk verklaren:
In principe staat de JEUGD, die nu
bedoeld wordt, op het punt VOLWASSEN te worden. Het ZELFBEWUSTZIJN staat op het
punt GELDEND te worden, maar eigenlijk is het nog alleen maar het BEWUSTZIJN,
dat geldend is. Vanuit dit BEWUSTZIJN nu gebeurt het alles; het ZELFBEWUSTZIJN,
dat de hedendaagse jonge mens een VERNEVELDE werkelijkheid doet aanschouwen,
wordt ANGSTIG AFGEWEZEN. Door deze ANGST, die voortkomt uit het feit dat er
geen HOUVAST is, wordt het AFWIJZEN een AGRESSIEVE aangelegenheid. De JEUGD van
nu is AGRESSIEF in haar AFWIJZEN; dat blijkt bijvoorbeeld uit het veel
voorkomende PROTEST.
Op de OVERGANG van ONVOLWASSENHEID
naar VOLWASSENHEID ligt een
korte periode, waarin het ZELFBEW'USTZIJN nog niet doorgebroken is en waarin
dus het VERSCHIJNSEL-ZIJN en het in het BEWUSTZIJN ERVAREN daarvan aan de orde
is. Over deze periode in de jonge mens
gaat het nu.
Uit het in deze beide stencils
uiteengezette moet duidelijk zijn, dat de JEUGD, waarover we het nu gehad
hebben, volkomen BEVANGEN is in de West-Europese CULTUUR. Zij vertonen de
ONDERGANG van een CULTUUR en dit houdt logisch in, dat zij dus alleen maar bij
die ONDERGAANDE CULTUUR behoren. Het lijkt er op, dat zij met het NIEUWE komen,
maar zij zijn door en door het OUDE, dat AAN HET NIEUWE ten gronde gaat.
Voorzover iemand derhalve meent iets NIEUWS aan de bedoelde jongeren te
herkennen, is het het NIEUWE voorzover dit de ONDERGANG van het OUDE bewerkt.
Wij zien dus een steeds zwakker wordende DOODSSTRIJD…. en een steeds STERKER
wordend DODEND PRINCIPE. Dit DODENDE is inderdaad het NIEUWE, maar dan als
VERNIETIGEND gesteld en dus als NEGATIEF gesteld. De MODERNE BEAT-JEUGD is de
LOSGESLAGEN en van alle ZEKERHEDEN beroofde West-Europese mens. Deze jeugd
vertoont daarvan dan ook alle kenmerken. Behalve de in deze stencils genoemde
kenmerken is daar ook nog dit: de moderne beatjeugd bestaat uit zéér MIDDELMATIGE
mensen; zij zijn voortgekomen uit de brede lagen van de middelmaat en dus uit
datgene, dat wij vroeger de BOURGOISIE noemden. Het gaat over niets anders en
niets verheveners dan de BURGERMAN en deze BURGERMAN is zo langzamerhand zijn
fijne ZEKERHEDEN kwijt en gedraagt zich nu overeenkomstig datgene, dat hij
eigenlijk qua MENS is: NIETS….!
Een KLEURLOOS, KARAKTERLOOS, SLAAFS en
AGRESSIEF mens is deze BURGERMAN en dit zaakje is nu in de moderne beat-jeugd
aangevreten door het NIEUWE, dat zich NEGATIEF gelden laat en daar staat nu de
SLAPPELING: verwijfd, ongeletterd, smakeloos, futloos en onverzorgd; ten prooi
aan de WANHOOP en aan de LEVENSANGST en aan diegenen, die hiervan een dankbaar
gebruik maken.
Al is er met deze jonge mensen een nieuw
aspect in en van de westerse cultuur naar voren gekomen, dan wil dit nog niet
zeggen, dat het iets geweldigs is! Het is in dit geval iets dat DOODZIEK is.
Gelukkig trekken de meesten wel weer bij en dan blijkt nogmaals dat het gewoon
over de BURGERMAN gaat: al het NIEUWE, waarvan zij zo'n last gehad hebben, is
verdwenen. Zij zijn braaf getrouwd en doen zo'n beetje hun werk en nergens is
in hun leven enige RUIMTE te vinden. Het NIEUWE heeft geen spoor nagelaten…. Maar dat kòn ook niet
want zij behoren daar helemaal niet toe!
Diegenen, in wie het NIEUWE zich
wèrkelijk gelden laat, zijn niet ZIEK; zij vertonen daarentegen juist een GROTE
KRACHT en in hen gaat het ook niet voorbij; het
ONTWIKKELT zich. Deze mens is werkelijk geen burgerman, want deze heeft met het
NIEUWE afgedaan en hij is ook niet AGRESSIEF tegen de burgerman want deze
boezemt hem geen ANGST in. Het leven van de burgerman is hem volkomen VREEMD….
Naar
bladwijzers: Amerika(nen),
Vietnam t/m 6 ; BEROERING in de POLITIEK ( EVENWICHT ) – Lees o.a.
nrs.1 t/m 3 ; Vacantie/ontspanning ; Het gedoe van de
mensen ; POLITIEK; Waar gaat
het naar toe.? ; BETERE WERELD ; Slaven / Slaaf – zie de nrs. 01 , 06 , 21 ;
Verkiezingen-nrs.
20 en 21 ; FILOSOOF
; VIETNAM ; Rechtsgeleerden
; Rechtspraak
; Rechten en
Plichten ; Amerika;
het belang ligt bij de afzetmarkt.? Het PRODUCT of De STAAT – Emigranten - Lees
o.a. 04 t/m 07 ; RUSLAND/CHINA -Zie nrs. 4 , 6
, 28 t/m 31
; VERSLAVING ; Onverschilligheid/protesteren-demonstreren - vanaf nr,
13 t/m 21 ; Democratie-nrs.1
t/m 3 ; De
moderne jeugd; verdovende en opwekkende
middelen- botsing met de ouderen-zie nrs.26 en 27 ; BEZIELD
; ROMANSCHRIJVER – no.
15 ; MEESTER-KNECHT verhouding- zie nrs. 20 en 21 ; Heeft
de mens en de aap een gemeenschappelijke voorvader gehad..?-zie nrs. 22 en 23
; BEDOELING - GEDOE – DOEL o.a. DEMONSTREREN ; Waarin is dit
verschil gelegen.? ( Het Russische en Westerse zelfbewustzijn ) ; Het terrein der kennis-(ook filosofie en kunst..?) -
zie nummers 24 en 25 ; Kunst
en Filosofie ; ZICH BEHOORLIJK
GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid
; OverMACHT-Lees o.a. pag.
1t/m3 ;
No. 28.
Vraag: Is er een verband tussen het in de vorige stencils 26 en 27 gezegde over de verdovende
middelen en het feit, dat in het Oosten het gebruik van die middelen al sinds
eeuwen voorkomt.
Naar bladwijzers: RUSLAND/CHINA -Zie
nrs. 4 , 6 , 28 t/m 31 ; ZICH BEHOORLIJK
GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid
; OverMACHT-Lees o.a. pag.
1t/m3 ; BEDOELING - GEDOE –
DOEL o.a. DEMONSTREREN ;
Om deze vraag te kunnen beantwoorden
moeten wij ons als
eerste afvragen wat wij onder VERDOVENDE MIDDELEN hebben te verstaan. Vooral
tegenwoordig zijn er omtrent dit punt vele meningen en intussen is al wel gebleken,
dat er verschillende soorten bestaan, die alle een andere uitwerking hebben.
Onze bedoeling is het niet die
verschillende soorten te behandelen, want dat is een geheel ander terrein dan
dat, waarop wij ons bewegen. Daarom stellen wij nu uitdrukkelijk vast, dat wij
onder VERDOVENDE MIDDELEN verstaan die stoffen, die in de mens een UITDOVING
VAN HET ZELFBEWUSTZIJN teweeg brengen. Het woord UITDOVING is ogenschijnlijk
niet op zijn plaats, omdat er tegenwoordig middelen bekend zijn, die het
zelfbewustzijn niet zozeer schijnen "uit te doven" alswel te
VERVORMEN. Bij dergelijke middelen is de uitdovende werking niet PRIMAIR en de
bedoeling van de gebruiker is daarop ook niet in de eerste plaats gericht. Toch
houden wij het woord UITDOVING zonder meer aan, omdat ELKE VERVORMING van het
ZELFBEWUSTZIJN noodwendig een zekere mate van VERDOVING teweeg brengt. Het
ZELFBEWUSTZIJN is nimmer op kunstmatige wijze te VERHELDEREN en niet alleen dat
het niet op KUNSTMATIGE en dus UITWENDIGE wijze kan, het kan onder geen enkele
omstandigheid. Als de mens zelf WIL, dat
zijn bewustzijn verheldert, óók dàn gaat het niet; in deze werkelijkheid is
NIETS TE WILLEN, niets te dwingen, niets te forceren. Kortom: het
ZELFBEWUSTZIJN is een volkomen ONAANTASTBARE aangelegenheid, die buiten elk
menselijk WILLEN omgaat.
Aangezien het ZELFBEWUSTZIJN echter
WERKZAAM is in het MENSELIJK LICHAAM, hetwelk op zichzèlf wèl een AANTASTBAAR
geval is, is er toch een aantasting mogelijk. De WERKZAAMHEID namelijk is aan
te tasten, want het VERSCHIJNSEL is aan te tasten. Zoals wij echter al eerder
uiteengezet hebben heeft elke AANTASTING van het verschijnsel een KWALITATIEVE
VERMINDERING ten gevolge. Het voor het verschijnsel geldende INEENZIJN der
ENKELVOUDIGHEDEN, is nimmer te VERINNIGEN; het is echter wèl OP TE HEFFEN,
namelijk door de SPLITSING.
Zo heeft het toedienen van KUNSTMATIGE
MIDDELEN en ook het GEFORCEERD WILLEN van de mens, een VERDOVENDE WERKING op
het ZELFBEWUSTZIJN. Nimmer is de werking VERHELDEREND, ook al geeft het in sommige
gevallen die indruk.
Als de mens bij het gebruik van
bepaalde middelen de indruk heeft, dat er een VERHELDERENDE WERKING optreedt,
dan kàn dat niet anders dan een INDRUK zijn; in feite is er tòch van UITDOVING
sprake. Daarom houden wij onze bovengenoemde definitie aan.
Ook de DRANK, die gewoonlijk niet tot
de VERDOVENDE MIDDELEN gerekend wordt, valt onder ONZE definitie; de verdovende
werking van de drank is nimmer te ontkennen. Hierop komen wij nog wel terug.
Over de tegènwoordig populaire DOPES hebben wij in de vorige stencils al iets
gezegd; er treedt hierbij een verhevigde ERVARING van het LICHAMELIJKE op,
waaraan ook de VERDOVING van het zelfbewustzijn voorondersteld is. Iemand, die
DOPES, ofwel "pep-pillen" gebruikt, noemt zichzelf HIGH en dat is een
LICHT en LUCHTIG gevoel. dat alleen al vanwege het feit, dat het een GEVOEL is,
laat zien dat het met ZELFBEWUSTZIJN niet veel uit te staan heeft.
Nog een opmerking over de UITDOVENDE
WERKING: het kan een mens om die uitdoving te doen zijn en het kan zijn dat
het hem om wat ànders te doen is, waarbij hij de uitdoving op de koop toe
neemt. Als het over het eerste geval gaat zijn wij bij het OUDERWETSE begrip
VERDOVENDE MIDDELEN aangeland; bij het tweede geval gaat het over de moderne
DOPES en PEP-MIDDELEN.
Nu zijn het deze OUDERWETSE VERDOVENDE
MIDDELEN, die in het OOSTEN algemeen gebruikelijk zijn; wij denken hierbij in
hoofdzaak aan de OPIUM.
De vraag is nu wat de oosterling
beleeft aan de VERDOVING, die hij zoekt en in hoeverre deze verdoving te rijmen
valt met de voor hem geldende cultuur. Om hierop een antwoord te vinden zullen
wij als eerste stilstaan bij de wezenlijk OOSTERSE CULTUREN - en dan in
hoofdzaak bij DE CHINESE CULTUUR.
De CHINESE CULTUUR is, met de cultuur
van INDIA, een cultuur, die slapend is
blijven liggen vanaf vrijwel het BEGIN DER CULTUURONTWIKKELING van de mensheid,
tot het einde van die ontwikkeling, welk einde als de WEST-EUROPESE CULTUUR
voor de dag is gekomen.
Dat genoemde OOSTERSE CULTUREN niet
ten onder zijn gegaan, zoals dat met alle andere culturen wèl het geval is
geweest, vindt zijn grond in het feit dat het gaat over de mens, die zichzelf
als EEN GEHEEL aanschouwt. Aangezien dit GEHEEL het accent heeft, is de INHOUD
daarvan niet in tel. Deze INHOUD is de werkelijkheid als "het één en het
ànder". Nu is de CULTUURONTWIKKELING juist daarin gelegen, dat in het
ZELFBEWUSTZIJN van de mens deze zaak komt te liggen: de werkelijkheid als het
één en het ànder. Deze zaak is dus een zaak van het ZELFBEWUSTZIJN zodat dus
met het niet in tel zijn van de werkelijkheid als "het één en het
ànder" ook het ZELFBEWUSTZIJN, voorzover het deze twee INHOUDT, niet in
tel is.
Naarmate de ONTWIKKELING van de
mensheid voortgaat, komt het genoemde één en ànder duidelijker voor de dag en
dit geldt ook voor de OOSTERSE CULTUREN in het algemeen en voor de CHINESE in
het bijzonder. Al neemt de oosterse mens zèlf niet aan deze ONTWIKKELING deel,
toch geldt de VOORTGANG voor hem ook, omdat deze VOORTGANG louter en alleen
maar berust, in de grond van de zaak, op de OPEENVOLGING DER GENERATIES. Er is
dus voor de OOSTERSE MENS ook een ZELFBEWUST -WORDING van de werkelijkheid als
het één en het ànder .
Hoe deze zaak precies in de oosterling
gesteld is, doet nu niet terzake; wij volstaan ermee het als een SLAPENDE zaak
te kwalificeren.
Als echter, cultureel gesproken, de
INHOUD van het ZELFBEWUSTZIJN niet in tel is, terwijl het zich toch, zij het
SLAPEND, steeds meer gelden laat, dan ontstaat er de behoefte dit gelden
ongedaan te maken. Omdat het als een LAST aangevoeld wordt en bovendien als een
VREEMDHEID, die niet alleen VREEMD is, maar ook als zijnde HET ANDERE àfgewezen
wordt.
En hier ontstaat dan de behoefte het
ZELFBEWUSTZIJN uit te doven, zodat er zich geen INHOUD meer opdringt, die
LASTIG en VREEMD en ONGEWENST is. De weg hiertoe bieden de VERDOVENDE MIDDELEN….
Wellicht komt de vraag in ons op,
waarom het juist de ARMOEDZAAIERS zijn, die hiervan in hoofdzaak gebruik maken;
de PAUPERS, die in de stinkende en vuile OPIUMKITTEN hun leven verwoesten om
tenslotte als een volledig WRAK in de straten te kreperen.
Bij het stellen van deze vraag echter
moeten wij ons realiseren, dat het juist de ARME MENSEN zijn, die LAST hebben
van de werkelijkheid, die concreet en in de hoedanigheid van SPULLEN te
voorschijn komt. Deze ARME MENSEN missen alles wat maar even op BEZIT lijkt;
zij hebben zelfs nauwelijks te eten…. tot voor kort was de situatie nog zo in
het OOSTEN, vooral in CHINA. Voor hen bezorgt het BEZIT alleen maar LAST, omdat
zij het namelijk NIET hebben, terwijl zij er toch, omdat zij MENSEN zijn een
zekere aanspraak op maken. Het BEZIT is niet van de mens àf te denken, omdat de
INHOUD niet van de mens àf te denken is.
De LAST van het BEZIT, omdat zij NIETS
BEZITTEN, doet die mensen hunkeren naar UITDOVING van het ZELFBEWUSTZIJN en het
is duidelijk dat deze behoefte TOENEEMT, naarmate er meer te bezitten vàlt.
Voor de RIJKEN geldt IN PRINCIPE
hetzelfde; alleen hebben zij geen LAST van het BEZIT. Zij hebben er alleen maar
GEMAK van en er is nog nooit een mens geweest die dit gemakkelijke leven wenste
te verruilen voor een PAUPERBESTAAN. Ook de zogenaamde IDEALISTEN niet, want
die wachtten zich er wel voor werkelijk PAUPERS te worden, zònder IDEALEN,
zònder TOEKOMST, zonder enige SCHOONHEID…. De IDEALISTEN hebben altijd nog de
IDEE gezocht en het LICHT en de SCHOONHEID daarvan.
De RIJKE uit de OOSTERSE CULTUUR kent
ook de behoefte aan de UITDOVING, zoals wij gezegd hebben, maar voor hem is het
geen VERGETELHEID; voor hem is het een AESTHETISCH GENOEGEN, dat hij zichzelf
bij tijd en wijle gunt. Bij hem vertoont zich dus niet de smartelijke
ZELFVERNIETIGING, zoals die bij de ARME PAUPERS voorkomt; het is bij hem
FIJNZINNIG en BESCHAAFD.
Het is duidelijk dat in het OOSTEN
geen enkel besef omtrent eventuele MISDADIGHEID de kop opsteekt. Dat met deze
zaak de feitelijke MISDAAD ook in het OOSTEN hand in hand gaat, is voor de
OOSTERLING een geheel àndere zaak, die niet noopt tot het VERBIEDEN van de
verdovende middelen, maar tot het REGLEMENTEREN daarvan, zodat alles LEGAAL en
controleerbaar is….
Vraag: Onder de in het vorige
stencil genoemde definitie van "verdovende middelen" valt ook de
drank; waarom echter is het toch de drank geweest, die door de eeuwen heen
vooral door de kunstenaars geprezen is en waarvan het gebruik in het westen
niet is verboden?
Inderdaad heeft de drank een werking,
die blijkens de getuigenissen van dichters en andere kunstenaars
"goddelijk" is; uit de oudste tijden resten ons allerlei lofzangen op
de “godendrank” en ook vandaag de dag komen er bij de meeste mensen gevoelens
van sympathie naar boven bij het vernemen van gunstige berichten inzake de
hoeveelheid "geestrijk vocht", die een bepaald persoon tot zich nemen
kan. Deze gevoelens worden in onze beschaafde samenleving al ras wèg
gemoraliseerd, zodat niemand kan gaan denken, dat WIJ drank-
zuchtig zijn, maar toch zijn zij er…
Uit de OUDHEID komen echter nog àndere
berichten: één der schoonste en beminnelijkste godenfiguren van het oude
GRIEKENLAND, DIONYSSUS, voerde onder zijn attributen de WIJNRANK mee en zijn
vele volgelingen lieten het bij de jaarlijkse feesten te zijner ere
niet bij die wijnrank alleen… Ook JEZUS heeft het over de WIJNRANK; hij
vergelijkt zichzelf er namelijk mee, hetgeen overigens niet verwonderlijk is,
want JEZUS is o.a. uit DIONYSSUS voortgekomen. Genoemde WIJNRANK heeft niet
zonder meer met het UITBOTTENDE LEVEN te maken; het is niet zonder meer een
VRUCHTBAARHEIDSSYMBOOL, hoewel de vruchtbaarheid er wèl in vercalculeerd is.
Niet alleen qua IDEE, maar ook HISTORISCH als wij daar bijvoorbeeld allerlei
VROUWELIJKE oervormen van DIONYSSUS aantreffen. De WIJNRANK symboliseert het
verschijnende LEVEN, zoals dat als de LICHTE en HELDERE werkelijkheid van de
GEEST in en aan de NATUUR voor de dag is gekomen. De wijnrank levert de WIJN en
deze doet de mens BEGEESTERD raken zodat hij toeft in de LICHTE WERELD van het
GODDELIJKE. De WIJNRANK is dus
in zekere zin de SLEUTEL tot het
GODDELIJKE; het is de gesymboliseerde WEG, die voor de mens open staat om ook
GODDELIJK te zijn, zoals de schone en lichtvoetige DIONYSSUS dat is!
In dit verband is er over de DRANK nog
veel meer te vertellen, maar daarover gaat het nu niet. Wij moeten er achter
zien te komen welke WERKING de drank heeft en waarom die werking in de loop der
tijden zoveel lof heeft geoogst.
Als eerste stellen wij vast, dat de
DRANK onder ONZE definitie van VERDOVING valt; dat er dus altijd een
VERDOVENDE WERKING van uitgaat, voorzover het gaat over het TASTBARE ORGANISME,
dat ons lichaam en speciaal onze HERSENEN, is. De zaak eindigt dan ook in een
DOFHEID, de betrokken drinkebroer valt in SLAAP. Een voortdurend drankgebruik
heeft een vermindering van de geestelijke vermogens ten gevolge, zoals bekend
is van de ALCOHOLISTEN. Er is geen schijn van kans het organisme op een HOGER
PLAN te brengen; de enige werking is een NEGATIEVE werking. Hopelijk verstaat de
lezer het hiergezegde zoals het verstaan moet worden; wij bestreven de
"geheelonthouding" niet en wij moraliseren niet, maar wij wijzen er
op, dat aan het EIND van het drinken de DOFHEID optreedt. Het loopt daarin uit;
de drinker valt in slaap en na enige tijd is hij weer zo helder als voordien.
Pas als de drinker VERSLAAFD is treden dáárvan de verschijnselen op en dàn zet
er, in zekere mate, een blijvende en eventueel toenemende verdoving in. Dit
echter heeft met het gebruik van drank niets te maken; de ALCOHOLIST heeft een
PSYCHISCHE storing en die komt voor de dag als DRANKMISBRUIK bij de één en als
een of andere àndere AFWIJKING bij de ander. Evengoed als er bijvoorbeeld geen
HOMOSEXUELEN gemáákt worden, worden er ook geen ALCOHOLISTEN gemaakt; het is een
PSYCHISCHE GESTELDHEID, die voor de dag komt.
Evenals bij de moderne DOPES is het
bij de DRANK niet in de eerste plaats om de VERDOVENDE WERKING te doen, maar om
de VERHEVIGDE WERKING. Deze verheviging treedt op in het LICHAAM en wel
zodanig, dat het zichzelf als LEVEND ORGANISCH GEHEEL ervaart. Dit GEHEEL moet
niet eenzijdig in de WESTERSE ZIN verstaan worden, waarbij het alleen maar als
LOUTER LICHAAM gedacht wordt. Onder dit GEHEEL is ook het, in het westen APART
gedachte, begrip GEEST begrepen. De westerling WEET hiervan wel niet, maar dat
neemt niet het feit niet weg, dat het toch over het GEHEEL gaat.
Als de mens zichzelf als een ORGANISCH
GEHEEL ervaart, dan ervaart hij zichzelf naar datgene, dat hij WEZENLIJK is,
voorzover hij CONCREET als levende mens op de planeet rondloopt. De DRANK, die
deze ervaring VERHEVIGT, roept derhalve in de mens allerlei reacties op, die op
dit WEZENLIJKE betrekking hebben. Zo is er een duidelijke reactie op
GEZELLIGHEID, want in deze gezelligheid komt voor de dag, dat de mensen
allemaal EEN GEHEEL vormen. Aan deze zaak komt een zekere INNIGHEID mee en een
zekere WARMTE en dit zijn beide verhoudingen, die aan de werkelijkheid als het
GEHEEL te bedenken zijn.
Verder is er de VERNEVELING van het
ZELFBEWUSTZIJN, welke verneveling de door ons genoemde VERDOVING is. Deze
verdoving speelt bij het gebruik van DRANK een belangrijke rol en dat is een
CULTURELE ROL, zoals wij ook reeds in het OOSTEN zagen. In het WESTEN echter
komt een ànder facet hiervan naar voren en in RUSLAND nog weer een ànder.
Dat wij het ZELFBEWUSTZIJN speciaal
noemen, vindt niet zijn verklaring in het feit, dat wij dit een zo belangrijke
menselijke aangelegenheid vinden, zoals het denken van de MODERNE MENS dat
vindt, maar omdat JUIST in dit zelfbewustzijn de CULTURELE BETEKENIS van DRANK
en DOPES en VERDOVENDE MIDDELEN te voorschijn komt. Wij zagen dit in CHINA en
wij zullen het ook in het westen en in Rusland zien.
In het ZELFBEWUSTZIJN ligt namelijk
het geldende CULTUURFACET en aangezien dit, genomen vanuit het WEZENLIJK
MENSELIJKE, niet ALS FACET heeft te gelden, maar als CONCRETE en dus PRAKTISCHE
HELDERHEID, is er bij het drinken van de mens altijd een ONTKENNING van dit
FACET te bemerken. In CHINA wordt de TOTALITEIT van die facetten ontkend; in
de latere culturen het EIGEN, BEPAALDE FACET, terwijl in RUSLAND de BEPAALDHEID
ervan ontkend wordt zodat de TOTALITEIT als zodanig èrkend is.
Zolang de mensheid nog bezig is
ZELFBEWUST te worden, staat het ZELFBEWUSTZIJN in hoog aanzien. Het wordt
beschouwd als het HOOGSTE voor en van de mens. Maaar in feite is er niets het
“hoogste” aan de mens; wat wij ZELFBEWUSTZIJN noemen is één van de voor de mens
als HET GEHEEL geldende VERHOUDINGEN en deze verhouding blinkt in genen dele
uit door belangrijkheid; hij is net zo belangrijk en onbelangrijk als de rest.
De ONVOLWASSEN mens echter van nà de CHINESE CULTUUR, dus de zich ONTWIKKELENDE
ONVOLWASSEN MENS, vindt het heel wat en dat komt omdat zijn verworvenheden als
INHOUD in datzelfde ZELFBEWUSTZIJN komen te liggen. Zodra dàt het geval is,
kàn hij wat DOEN met zijn verworvenheden; hij BEHEERST de zaak en wat hij
onderneemt LUKT dus. Tijdens die ONTWIKKELING streeft de mens er dus naar
alles in hem ZELFBEWUST te maken en vandaar de schijnbare superioriteit van het
zelfbewustzijn.
Het enige, dat wèrkelijk van de mens
te zeggen valt, is het feit, dat hij een ORGANISCH GEHEEL is. Het is de
VERHEVIGDE ERVARING hiervan, die bij het gebruik van DRANK naar voren komt. Dit
ligt dus anders bij de DOPES, want daarbij ging het om het verhevigd ervaren
van het LICHAAM, het VERSCHIJNSEL. Bij de drank echter gaat het om het
ORGANISCHE GEHEEL en dat dit in de praktijk aan te wijzen is, moge blijken uit
het volgende: de drank wèrkt in het GEHELE LICHAAM en ook in het HOOFD, in de
HERSENEN. Overal treedt een verheviging van de "levenssnelheid" op,
van de beweeglijkheid. Maar nergens springt er iets SPECIAALS naar voren: de
dronkeman is ècht zichzelf, zonder dat er een speciale TREK in hem naar voren
komt. Hij staat daar als een GEHEEL en dat GEHEEL varieert in aangenaamheid.
Bij de DOPES komt er wèl een speciale TREK naar voren, reden waarom er naast
alle andere gevaren een groot gevaar voor KRANKZINNIGHEID optreedt. Een
VERSCHEURING dus van het geheel.
Natuurlijk hebben juist de kunstenaars
de lof van de drank bezongen; zij zijn het immers, die zich altijd met het
WEZEN van de mens, op de een of andere manier, bezig houden. En zèlf hebben zij
uiteraard een sterke feeling op dit WEZEN. Het ERVAREN van dit WEZENLIJKE doet
hen noodwendig prijzende woorden spreken - zij zijn immers bij die zaak thuis!
Het is voor hen de MUZE, de ziel en drijfveer van hun leven en werk.
De DRANK heeft dus te maken met het
ORGANISCHE GEHEEL en nu leggen wij de verbinding met het hierboven over het
ZELFBEWUSTZIJN gezegde. Wij merken nu namelijk op, dat in de verschillende
CULTUREN een verschillende REACTIE op het drinken te bemerken is. Want in welke
verhouding, in welke gesteldheid, ervaart de drinker nu dit ORGANISCH GEHEEL.
Dus: wat zègt het hem? Hierover de volgende keer.
Vraag: Voortzetting van No.
29.
Als eerste slaan wij onze blik op de
WESTERSE MENS, voor wie het zijn CULTUUR is de werkelijkheid als een OPTELSOM
van ONDERDELEN tot zijn recht te laten komen. Dit doet hij VANUIT DE GEEST, dus
vanuit de werkelijkheid als INEENZIJN, voorzover die OP ZICHZELF gesteld is.
De westerling ZIET de werkelijkheid
als een VERZAMELING ONDERDELEN; bijgevolg is een begrip als "het
organische geheel" hem volkomen vreemd, hoezeer het ook op hem van
toepassing is. In zijn BEWUSTZIJN laat dit ORGANISCHE GEHEEL zich wel gelden;
hij ontkomt niet aan allerlei GEVOELENS, die uit die verhouding voortvloeien.
Hij voelt liefde, medelijden, innigheid, gezelligheid, vreugde en smart. Doch
die GEVOELENS zijn voor hem inderdaad “maar” gevoelens, die naar zijn idee met een werkelijk en
"volwassen” MENS-ZIJN niets te maken hebben. Op gevoelens kan je niet
leven, meent hij, dat is goed voor vrouwen en kinderen… Wat in het leven van
belang is, is de REDELIJKHEID en “redelijk” is voor hem de UITKOMST
van een REKEN-SOMMETJE, waarin betreffende een bepaalde zaak de argumenten-vóór
en de argumenten-tégen zorgvuldig àfgewogen zijn. Hij bekijkt de zaak van alle
kanten. Deze
wijze van doen, deze levensbeschouwing,
deze gesteldheid, ligt hem in het ZELFBEWUSTZIJN. Dat is hetgeen hij van
zichzelf WEET. Dat maakt zijn ZELFKENNIS uit.
De
werkelijkheid als een ORGANISCH GEHEEL is hij natuurlijk wèl, want hij is een
MENS, maar WETEN doet hij daarvan niets. Het roept in het beste geval een
zekere SYMPATHIE in hem op, maar dat houdt hij dan wèl voor zijn “vrije tijd”; in zijn werk en in zijn dagelijks "gedoe"
kan hij die sympathie helemaal niet gebruiken. Hij vindt het trouwens ook
"kinderachtig"; het leven is hard, je kunt daarin gevoeligheden niet
gebruiken!
Nu gaat deze mens DRINKEN en daarbij
beleeft hij zichzelf als een ORGANISCH GEHEEL. Er komen nu wèl allerlei
GEVOELIGHEDEN in hem op en het ZELFBEWUSTZIJN verliest zijn DOMINERENDE
plaats. Daarméde zakt ook die hele verzameling van ONDERDELEN, argumenten en
tegen-argumenten, details en samenhangen, in hem wèg; hij gaat de zaak RUIMER
zien, hij gaat onder de invloed geraken van datgene dat voor hem als GEHEEL
geldt.
Dit heeft allerlei reacties ten
gevolge.
Natuurlijk vindt hij een beschonken
mens een KINDERACHTIG GEVAL; hij vindt dat achteraf van zichzelf en hij vindt
het van de anderen. Goed te praten weet hij het nimmer al wil er wel eens een
zekere sympathie in hem opkomen, omdat hij, zoals gezegd, ook in NORMALE
toestand niet helemaal van zichzelf verlaten is.
Dat hij een stuk GEZELLIGER en
GEMOEDELIJKER wordt in zijn dronkenschap is vanzelfsprekend: deze begrippen
behoren bij de MENS. Maar ook wordt hij minder GEREMD, het strakke keurslijf
van het ZELFBEWUSTZIJN met al zijn regels en overwegingen en normen valt hem
van het lijf. De eindeloze hoeveelheid DETAILS en ONDERDELEN vervaagt voor hem
en verliest zijn gewicht. Hij is vlugger geneigd tot "onbezonnen
daden" en vaak maakt hem het feit, dat hij nu toch "alle remmen
los" heeft gegooid nog extra roekeloos!
Maar anderzijds heeft hij het gevoel
zich in een AFGROND te storten; met het vervagen van de INHOUD van zijn
ZELFBEWUSTZIJN verliest hij alles, dat hem HOUVAST biedt en tevens verliest hij
alles DAT HIJ BEZIT en hij komt in een werveling van onverklaarbare gevoelens
terecht waarbij hij zich nu niet bepaald thuis voelt. De MENSELIJKHEID, het
ORGANISCHE GEHEEL is een hem VREEMDE zaak, die hem ANGST inboezemt…. Daarom
gaat hij maar liever "niet te ver"; hij drinkt VOORZICHTIG zodat hij
niet in de AFGROND stort. Tot aan de rand wil hij bij gelegenheid wel gaan,
maar verder beslist niet: hij weet "maat" te houden. En hij vindt de
stumpers, die dat vermogen niet bezitten, beklagenswaardige zwakkelingen. Het
spelen langs de rand van de afgrond vindt hij wel leuk, maar verder moet het
beslist niet gaan. Dit is het beeld van de gemiddelde westerse drinker.
Vroeger waren er veel mensen in het
westen, die hun ELLENDE verzopen; het ging hier altijd om MATERIELE ellende. En
die was er indertijd dan ook wel, toen namelijk nog niet alle mensen DEEL
hadden aan de westerse cultuur.
Die mensen behoorden er wèl toe, maar
hun was het nog niet gelukt zich ook een deel van de koek te veroveren. Zij
vormden de ONDERLAAG en zij verkeerden in schrijnende ARMOEDE.
Deze mensen waren dus ook BEZITTERS,
maar zij bezaten niets. Aangezien de westerling bij het drinken de INHOUD van
zijn ZELFBEWUSTZIJN doet vervagen, doet hij de VERZAMELING ONDERDELEN, waartoe
ook het begrip BEZIT behoort, ook vervagen. De INHOUD van het westerse
ZELFBEWUSTZIJN is de verzameling ONDERDELEN, dat is zijn BEZIT. Deze zaak
vervaagt bij het drinken; het feit dus, dat hij NIETS BEZIT, bezorgt hem in de
dronkenschap veel minder LAST. Hij is eens even verlost van de drukkende LAST
van een bezitterschap, dat niets bezit. Met het toenemen van de WELVAART in de
westerse landen is het zogeheten DRANKMISBRUIK ook afgenomen. Deze
“wanhoops-drinkers” stortten zich uiteraard wèl in de AFGROND. Eerst daar waren
zij verlost van de ELLENDE…., vaak verdronken deze mensen hun hele
zuurverdiende weekgeld.
Er zijn ook westerlingen, hoewel niet
veel, die KOSMISCH HEIMWEE hebben; hun benauwt het ZELFBEWUSTZIJN met zijn
eindeloos grote en verwarrende inhoud aan onderdelen, waartussen je nooit de
weg kunt vinden. Zij bedrinken zich ook, maar gaan gewoonlijk niet de AFGROND
in; zij spelen alleen langs de rand. Slechts enkelen gaan verder en zij zijn
het, die doorgaans de echte ALCOHOLISTEN worden.
Geheel ànders ligt de situatie bij de
RUSSISCHE MENS; deze mens heeft de geaardheid het ORGANISCHE GEHEEL te zijn.
Dit is een zaak, die alsnog in de mensheid niet naar voren is gekomen, want de
mensheid is hieraan nog niet toe. Bij de RUS moeten wij spreken van een
SLUIMERENDE AANLEG, die zich nog tot een wèrkelijk ZIJN moet ontwikkelen.
Wanneer evenwel déze mens gaat drinken
komt hij in een situatie, die volledig met zijn AANLEG strookt; hij voelt zich
daarbij dus best thuis en de zaak boezemt hem in genen dele ANGST in. Het is
hem er juist om te doen zich als dat ORGANISCHE GEHEEL te voelen en daarom is
er voor hem geen enkele aanleiding om VOORZICHTIG en MET MATE te drinken.
Drinken is voor hem geen SPEL, maar drinken is voor hem een zichzelf in een
ROES brengen en het gevoel hebben THUIS te zijn. Met grote snelheid verzwelgt
hij een enorme hoeveelheid zeer sterke drank en hoe zwaarder de bom inslaat,
hoe beter het voor hem is!
Natuurlijk geldt ook voor de RUS, dat
hij zijn ZELFBEWUSTZIJN vernevelt.
Maar waar dit voor de westerling een
BEANGSTIGENDE zaak is, is dit voor de Rus een VERLOSSING. Omdat hij, samen met
de rest van de mensheid, ook nog ONVOLWASSEN is en behoort tot de mens, die wij
de MODERNE MENS genoemd hebben, ligt in zijn ZELFBEWUSTZIJN ook die VERZAMELING
ONDERDELEN. Tot voor kort was die verzameling nog niet zo èrg groot, want zijn
ONTWIKKELING liet nogal iets te wensen over, maar tegenwoordig zal dat al wel
een heel eind bijgetrokken zijn. Hoe dan ook, die VERZAMELING ligt in zijn
ZELFBEWUSTZIJN, maar waar dat voor de WESTERLING zijn AANLEG en ZIJN is, is het
dat voor de RUS ten enen male NIET. Voor de RUS is dat een JEUGDFASE, die
weliswaar niet overgeslagen kan worden, maar die toch voor hem het EINDPUNT
niet is. Voor: de WESTERLING is het dat wèl.
De RUS wil dus die ROMMEL bèst kwijt;
hij wil dat best vergeten en dat streven ligt natuurlijk des te sterker in hem,
naarmate hij meer LAST van die ROMMEL heeft - dus naarmate hij MINDER BEZIT.
Als evenwel de WESTERLING er juist op uit is de ELLENDE TE VERZUIPEN, dan is
de RUS er op uit om in de ROES te geraken, om BIJ ZICHZELF THUIS TE ZIJN. Dat
hij daarmee de ROMMEL kwijt is, is voor hem een gelukkige bijkomstigheid.
De WESTERLING dus wil de ROMMEL kwijt
en geraakt in een ROES, terwijl de RUS in de ROES wil geraken en daarmee van de
ROMMEL àf is.
Datgene, dat de RUS thans in zichzelf
naar voren roept als hij in een ROES geraakt, is een werkelijkheid, die
natuurlijk STRAKS, als de mensheid VOLWASSEN geworden is, in het ZELFBEWUSTZIJN
van de RUS komt te liggen. Een zelfbewustzijn, dat zich van zichzelf als een ORGANISCH GEHEEL bewust is, vertoont
een geheel ander LEVENSBEELD, dan de mensheid tot nu toe gewend is te aanschouwen.
Wij hebben het hierboven al vaak gehad en daarom willen wij er nu mee volstaan
die wereld als een COMMUNISTISCHE te omschrijven.
Vraag: Blijkens het vorige
stencil is er een verschil tussen het Russische en het Westerse
zelfbewustzijn; waarin is dit verschil gelegen?
Een wezenlijk verschil tussen het éne
ZELFBEWUSTZIJN en het àndere zelfbewustzijn is er eigenlijk niet. Onder
ZELFBEWUSTZIJN verstaan wij immers het weten omtrent het eigen BEWUSTZIJN en
dit WETEN is een weten, dat in de dierenwereld niet voorkomt. Bij de mens
echter maakt het een hele ontwikkeling door en deze ontwikkeling komt hierop
neer, dat de INHOUD van dat zelfbewustzijn langzaam maar zeker HELDER wordt .
Wat er bij dit HELDER WORDEN voor de dag komt zijn "stukjes en
beetjes" en telkens staat een BEPAALDE SAMENLEVING in het teken van het
"stukje", dat op dàt moment HELDER aan het worden is. Is zo'n stukje
dan na verloop van tijd helder geworden, dan zakt de betreffende samenleving
weer wèg in het GEHEEL van de mensheid, zonder dat hij nog door iets SPECIAALS
opvalt.
Alle culturen, die voorbijgegaan zijn,
zijn teruggevallen in het GEMIDDELDE, in het “niet-opvallende”. Ogenschijnlijk
is er dan ook een terugval in MATERIEEL opzicht, d.w.z. het lijkt er op, dat de
WELVAART onder de mensen ook terugloopt en iedereen ARMER wordt, maar
welbeschouwd is dit niet het geval. Het zijn slechts de mensen, die in die
betreffende cultuur tot de BOVENLAAG behoorden, die ARMER worden, want juist
voor hen heeft het leven zijn concrete inhoud verloren.
Een VOORBIJ cultuurmoment zakt terug
in het GEHEEL; in het ZELFBEWUSTZIJN komt het als een VERZONKEN
aangelegenheid te liggen, zonder dat
de eenzijdige NADRUK, die het tijdens zijn ontwikkeling had, nog aanwezig is.
Hoewel de belangstelling dus niet meer naar dat bepaalde MOMENT uitgaat, kunnen
wij toch niet zeggen, dat het WEG is; het is in de mens blijven liggen als een
VANZELFSPREKENDE ZAAK, waarvan de waarheid voor de mensen zonder meer vaststaat.
Zij behoeven er niet over na te denken om te weten hoe het zit, d.w.z. hoe zij
er tegenover staan. Wij hebben vroeger op school SCHRIJVEN geleerd en dat was
TOEN een hele gebeurtenis. Nu wij volwassen geworden zijn schrijven wij dagelijks
en wij vinden dit heel gewoon en staan er geen moment bij stil. Het SCHRIJVEN
is dus in ons niet verloren gegaan, maar het heeft wèl zijn NADRUK verloren,
omdat we het nu KUNNEN. Alles, waarmee de mens zich in de loop der tijden bezig
heeft gehouden, heeft een bepaalde NADRUK gehad; als de zaak onder de knie
was, verviel de NADRUK, maar het KUNNEN bleef liggen en wikkelde zich verder
uit.
Voor de WESTERSE MENS is zijn
VOORWAARDE een vanzelfsprekende aangelegenheid. Die VOORWAARDE is gelegen in
de ROMEINSE CULTUUR, waar het moment uitgewikkeld is, dat ELKE MENS RECHT
HEEFT ER TE ZIJN. In West-Europa is op deze vanzelfsprekende VOORWAARDE verder
gewerkt; daar is aan de orde de gedachte, dat het niet alleen bij een RECHT
moet blijven, maar dat dit ER ZIJN van elke mens ook FEITELIJK waar moet zijn.
West-Europa is dus de ontwikkeling van het INDERDAAD AANWEZIG ZIJN van elke
mens.
Onlosmakelijk verbonden hiermee is de
ANALYSE; het uiteenleggen van de werkelijkheid, voorzover die bestaat uit allerlei
ONDERDELEN. Om ALLES en ALLEN aanwezig te KUNNEN laten zijn, moeten wij eerst
dit ALLES en ALLEN kènnen en om dit te leren kennen moeten wij gaan ONTLEDEN.
Deze zaak nu heeft in de westerse mens alle NADRUK in zijn ZELFBEWUSTZIJN.
Alles draait hierom, het is HET thema voor West-Europa.
Het EINDPUNT van deze ontwikkeling is
een werkelijkheid, die bestaat uit een grote VERZAMELING ONDERDELEN en geen
enkel onderdeel is van deze verzameling buitengesloten. De werkelijkheid is
tenslotte in West-Europa in haar TOTAAL aanwezig en deze zaak, dit TOTAAL, is
dan weer de VOORWAARDE voor het VOLGENDE, maar dit VOLGENDE zèlf gaat niet meer
voorbij, omdat er verder geen mogelijkheden tot WAT ANDERS meer zijn. Het op
het TOTAAL volgende is HET GEHEEL en als dat eenmaal tot de mensen
doorgedrongen is, is er verder niets meer mogelijk. Want wat ànders dan HET
GEHEEL is er niet, het GEHEEL is wèrkelijk de WERKELIJKHEID. Dit geheel is het
LAATSTE, wat zich uitwikkelt en dit heeft om te beginnen plaats in de
RUSSISCHE MENS. En van deze mens uit breidt het zich over de GEHELE WERELD uit
en dat gaat AUTOMATISCH.
Als wij nu het ZELFBEWUSTZIJN van de
westerse mens bekijken, dan treffen wij een
BENADRUKTE ZAAK aan; het leren kennen van de werkelijkheid als bestaande uit
ALLES heeft de NADRUK.
Dit is een EENZIJDIGHEID; het is een
bepaalde verhouding, die de werkelijkheid aan zich bedenken laat. Wèl is er
van te zeggen, dat het de LAATSTE EENZIJDIGHEID is, want MEER nog dan ALLES is
er niet te denken. Maar EENZIJDIG is het.
Zoals alle eenzijdigheden, heeft ook
deze LAATSTE EENZIJDIGHEID een VERBOGEN MENS ten gevolge. Een mens, die alleen
maar DAT ENE in zijn hoofd heeft en die voor een àndere mogelijkheid volkomen
BLIND is. Zo is de westerse mens voor niets blind, want hij kènt alles, maar
hij is toch blind voor één ding en dat is het VOLGENDE menselijke
tijdsgewricht, namelijk het tijdsgewricht van de VOLWASSEN MENS. Wij zien in
het westen de ERKENNING van alle menselijke mogelijkheden en verhoudingen; er
is niets denkbaar of het is in het westen bekend en overdacht en het heeft zijn
plaats gekregen in de VERZAMELING, keurig verzorgd en wetenschappelijk
verantwoord.
Maar voor het feit, dat de
werkelijkheid EEN GEHEEL is, is de westerse mens BLIND; dàt wil maar niet tot
hem doordringen. En voorzover het tòch tot hem doordringt - omdat ook de
westerling een MENS is - blijft het BUITEN zijn ZELFBEWUSTZIJN liggen. Het is
hem VREEMD en hij kan er niet mee werken; het boezemt hem ANGST in, omdat het
GEHEEL het OP ZICHZELF GELDEN van de onderdelen van de verzameling niet meer
beklemtoont. In de MENSHEID is, genomen vanuit HET GEHEEL, de NADRUK op de
àfzonderlijke mens, de INDIVIDU, wèggevallen.
Voor de RUSSISCHE MENS is elke NADRUK
vervallen; in zijn ZELFBEWUSTZIJN ligt HET GEHEEL en daár geldt het begrip
NADRUK niet meer. Het begrip NADRUK geldt alleen voor de BEPAALDHEDEN, waarvan
het EEN zich onderscheidt van het ANDER. De RUS valt niet op door een
UITGESPROKEN en eenzijdige gesteldheid; hij valt op door zijn MENSELIJKHEID,
in alle denkbare betekenissen van het woord. DOSTOJEWSKI merkt op, dat de RUS
alle afgronden, alle hartstochten, alle uitersten, in zich verenigt, terwijl
hij er tevens bij zegt, dat de RUS maar voor één ding voorbestemd is: voor een
UNIVERSELE EENHEID van de mensen, van ALLE mensen. En die EENHEID is dan een
ORGANISCH GEHEEL, d.w.z. een geheel, waarin iedereen LEEFT. Dit in
tegenstelling tot de eenheid, waarnaar West-Europa streeft. In die eenheid
BESTAAT iedereen en een ieder MOET zich overeenkomstig de voor dat BESTAAN
geldende regels gedragen. De RUS zegt een dergelijke "mierenhoop"
niets; als dàt voor hem BROEDERSCHAP moet betekenen, dan doet hij maar liever
niet mee….
Het RUSSISCHE ZELFBEWUSTZIJN, zoals
dat in de grond van de zaak is, kent dus geen SPECIALITEITEN en het is NERGENS
BIJ GEINTERESSEERD. Want het heeft wèl ALLES tot INHOUD, maar dat is niets
belangwekkends meer, zoals het “kunnen schrijven” voor een volwassene
niet belangrijk meer is. Het is vanzelfsprekend. In de Russische cultuur van
STRAKS komt het ALLES, dat het westen tot gelding gebracht heeft, voor de dag
als een VANZELFSPREKENDE zaak, die uiteraard uitgewikkeld wordt - want dat kan
de mens niet laten omdat het tot zijn WEZEN behoort - maar die geen BELANG meer
heeft. Over het begrip ONVERSCHILLIGHEID en het begrip BELANGELOOSHEID hebben
wij in deze cyclus reeds gesproken toen wij het over de DEMOCRATIE hadden.
Dezelfde zaak bedoelen wij hier ook: de menselijke ONVERSCHILLIGHEID voor zijn
eigen INHOUD.
Het is duidelijk, dat de RUS van
STRAKS geen VERBOGEN mens meer is, zoals alle anderen, die tot bepaalde
culturen behoorden, dat wèl waren. En zoals de westerling dat ook is, omdat hij
alles als een VERZAMELING van ONDERDELEN ziet. De Rus van straks is een GAAF
mens in wie alles in HARMONIE ligt en die VANZELFSPREKEND en ONBEREDENEERD doet
wat hij doet en leeft zoals hij leeft. In zijn ZELFBEWUSTZIJN wordt niets
AFGEWOGEN, want er is niets dat APART van iets ànders staat.
Deze Russische mens is geen HEILIGE -
wat wij licht kunnen veronderstellen als westerling - maar hij is een GEWOON
mens; De één is meer HELDER dan de ànder en brengt daardoor een ander leven aan
zich mee; de één heeft zijn werk en de ànder heeft dat. Het is het GEWONE
LEVEN, zoals de mensheid, voorzover ze niet behoorde tot de BOVENLAAG van BEPAALDE CULTUREN, altijd geleid heeft. Dit
NIET OPVALLENDE van het DAGELIJKSE LEVEN, is voor de Rus altijd al kenmerkend
geweest. Van LEREN kwam niet veel, ONTWIKKELING wilde er niet in, nieuwigheid
werden met een schouderophalen begroet en dat alles niet omdat de Rus
ACHTERLIJK is, maar omdat hij HET GEHEEL is.
Naar bladwijzers: Amerika(nen),
Vietnam t/m 6 ; Vrije meningsuiting ; BEROERING in de
POLITIEK ( EVENWICHT ) – Lees o.a. nrs.1 t/m 3 ; Vacantie/ontspanning ; Het gedoe van de
mensen ; POLITIEK;
Waar gaat het naar toe.? ; BETERE WERELD ; Slaven / Slaaf – zie de nrs. 01 , 06 , 21 ; Verkiezingen-nrs. 20 en 21 ; FILOSOOF ; VIETNAM ; Rechtsgeleerden
; Rechtspraak
; Rechten en
Plichten ; Amerika; het belang ligt bij de afzetmarkt.? Het
PRODUCT of De STAAT – Emigranten - Lees o.a. 04 t/m 07 ;
RUSLAND/CHINA -Zie nrs. 4
, 6 , 28 t/m 31
; VERSLAVING ; Onverschilligheid/protesteren-demonstreren - vanaf nr,
13 t/m 21 ; Democratie-nrs.1
t/m 3 ; De
moderne jeugd; verdovende en opwekkende
middelen- botsing met de ouderen-zie nrs.26 en 27 ; BEZIELD
; ROMANSCHRIJVER – no.
15 ; MEESTER-KNECHT verhouding- zie nrs. 20 en 21
; Heeft de mens en de aap een gemeenschappelijke
voorvader gehad..?-zie nrs. 22 en 23 ; BEDOELING -
GEDOE – DOEL o.a. DEMONSTREREN ;Waarin is dit
verschil gelegen.? ( Het Russische en Westerse zelfbewustzijn ) ; Het terrein der
kennis-(ook filosofie en kunst..?) - zie nummers 24 en 25 ; Kunst en Filosofie
; ZICH BEHOORLIJK
GEDRAGEN ; Bestaanszekerheid
; OverMACHT-Lees o.a. pag.
1t/m3 ;
Naar andere artikelen: Conditionering ; Robot
denken ; Op de vlucht voor je eigen
denken ; De ontwikkeling van het denken ; Het gelijk en de dialoog ; Eenzaamheid en onvrijheid ; Het toenemend belang van het Atheïsme ; Geen God wat dan ; Godsdienst en Geloof
; Evolutie of Creatie ; Macht ; De fundamentele intolerantie van de Godsdienst
; God bestaat niet ; Bedreiging van het
vrijdenken en het atheïsme ; De verdedigers van de Godsdienst ; Veiligheid ; Waarom is de Islam als godsdienst tegen de Westerse
Wereld..? zie no. 27. ; Toch nog een Theocratie- zie afl. 18 ; Ongewenst atheïsme- zie afl. 32 ; Beschermingsrecht
; Verbieden
van de godsdienst..?-zie afl. 21 ; Hoe zit het nou met god ; Discrimineert
/ onderdrukt de Westerse Cultuur..? zie aflevering 60 / 61 ; Het
ontstaan van het heelal / de kosmos t/m het slotakkoord “De Mens”
; De Islam ; Het staat in
de Koran- zie aflevering 36 ; De heilige wet-De Sjari’a ; Burqa, volg bladwijzer
; Nihilisme ; De Vrede ; De ontwikkeling van de West Europese Cultuur(zie links: te erg/te veel
en dubbelhartigheid )
; Behoort Israël tot de Westerse Cultuur- zie aflevering 60…-onderdrukking van de Palestijnen, ; Kunnen Moslims zich invoegen in de Moderne cultuur..? – aflevering no. 37, ; Terrorisme / Taliban ; Hoe zit het nou
met Jahweh, God en Allah ; Een
korte schets van de menselijke sexualiteit ; Gedachten
over ontstaan en bestaan ; Wereldverbeteraars(1) – zie bladwijzers
; Wereldverbeteraars(2) – zie bladwijzers
;
Terug naar: de Startpagina
Aangezien de filosofie er
niet is voor enkele bevoorrechten, maar juist voor alle mensen, is het citeren uit
de artikelen zonder meer toegestaan. Bronvermelding wordt echter wel op prijs
gesteld. (Jan Vis, creatief filosoof)